Contract
70 (1999) Nr. 1
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2000 Nr. 45
A. TITEL
Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, met Protocollen en Bijlagen;
Pretoria, 11 oktober 1999
B. TEKST1)
Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds
Het Koninkrijk België,
het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland,
de Italiaanse Republiek,
het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk,
1) De Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ita- liaanse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse tekst en de teksten in de officiële talen van Zuid-Afrika anders dan de Engelse, dat wil zeggen Sedepi, Sesotho, Setswana, siSawti, Tshivenda, Xitsonga, Afrikaans, isiNdebele, isiXhosa en isi- Zulu zijn niet afgedrukt.
de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hierna ,,lidstaten’’ te noemen, en
de Europese Gemeenschap, hierna ,,Gemeenschap’’ te noemen, ener- zijds, en
de Republiek Zuid-Afrika, hierna ,,Zuid-Afrika’’ te noemen, ander- zijds,
hierna ,,partijen’’ te noemen,
Gelet op het belang van de bestaande vriendschaps- en samenwerkings- banden tussen de Gemeenschap, de lidstaten en Zuid-Afrika en de gemeenschappelijke waarden van de partijen;
Overwegende dat de Gemeenschap, de lidstaten en Zuid-Afrika deze banden wensen te versterken en nauwe en duurzame betrekkingen tot stand wensen te brengen, gebaseerd op wederkerigheid, partnerschap en gezamenlijke ontwikkeling;
Gelet op de historische verrichtingen van het Zuid-Afrikaanse volk, met name de afschaffing van het apartheidsstelsel en de opbouw van een nieuwe politieke orde, gebaseerd op de rechtsstaat, de mensenrechten en de democratie;
Zich bewust van de politieke en financiële steun van de Gemeenschap en de lidstaten voor dit proces van politieke verandering en overgang in Zuid-Afrika;
Herinnerende aan de sterke gehechtheid van de partijen aan de begin- selen van het Handvest van de Verenigde Naties en aan de democrati- sche beginselen en fundamentele mensenrechten, als omschreven in de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Verwijzende naar de op 10 oktober 1994 ondertekende Samenwerkings- overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika;
Herinnerende aan de wens van de partijen zo nauw mogelijke betrek- kingen tot stand te brengen tussen Zuid-Afrika en de landen die partij zijn bij de ACS-EG-Overeenkomst van Lomé, ten blijke waarvan op 24 april 1997 het Protocol betreffende de toetreding van Zuid-Afrika tot de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé, zoals gewijzigd bij de op 4 november 1995 te Mauritius ondertekende Overeenkomst, werd onder- tekend;
Rekening houdende met de rechten en verplichtingen van de partijen in het kader van hun lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie, de
noodzaak bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Uruguay-ronde, en de eerdere inspanningen van beide partijen in dit ver- band;
Herinnerende aan de gehechtheid van de partijen aan de beginselen en regels van het internationale handelsverkeer en aan hun streven deze op transparante en niet-discriminerende wijze toe te passen;
Bevestigende de steun en inspanningen van de Gemeenschap en de lidstaten ten gunste van het proces van handelsliberalisering en econo- mische herstructurering in Zuid-Afrika;
Zich bewust van de inspanningen van de regering van Zuid-Afrika om zorg te dragen voor de economische en sociale ontwikkeling van de bevolking van Zuid-Afrika;
Met klem wijzende op het belang dat de Europese Unie en Zuid- Afrika hechten aan de succesvolle tenuitvoerlegging van het Zuid- Afrikaanse programma voor wederopbouw en ontwikkeling;
Bevestigende de verbintenis van beide partijen de regionale samen- werking en economische integratie tussen de landen in zuidelijk Afrika, alsmede de liberalisering van de handel tussen deze landen onderling te bevorderen;
Overwegende dat de partijen ervoor zorg dragen dat hun wederzijdse afspraken geen beletsel vormen voor het proces van herstructurering van de douane-unie van zuidelijk Afrika (SACU), in het kader waarvan Zuid-Afrika samenwerkt met vier ACS-landen;
Wijzende op het belang dat beide partijen hechten aan de waarden en beginselen die zijn opgenomen in de slotverklaringen van de Internatio- nale Conferentie over bevolking en ontwikkeling in 1994 in Cairo, de Wereldtop voor sociale ontwikkeling in maart 1995 in Kopenhagen, en de Vierde Wereldvrouwenconferentie in 1995 in Peking;
Opnieuw bevestigende dat de partijen zich verbinden tot economische en sociale ontwikkeling en eerbiediging van de fundamentele rechten van werknemers, met name door toepassing van de IAO-verdragen over onderwerpen als de vrijheid van vakvereniging, het recht collectief te onderhandelen, non-discriminatie, afschaffing van dwangarbeid en kin- derarbeid;
Herinnerende aan het belang van het tot stand brengen van een regel- matige politieke dialoog in bilateraal en multilateraal verband over zaken van wederzijds belang,
Zijn als volgt overeengekomen:
TITEL I
ALGEMENE DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN
Artikel 1
Doelstellingen
De doelstellingen van deze Overeenkomst zijn:
a. het tot stand brengen van een passend kader voor de dialoog tus- sen de partijen, ter bevordering van de ontwikkeling van nauwe betrek- kingen op alle onder deze Overeenkomst vallende terreinen;
b. het ondersteunen van de inspanningen van Zuid-Afrika ter conso- lidering van de economische en sociale fundamenten van het overgangs- proces;
c. het bevorderen van de regionale samenwerking en economische integratie in zuidelijk Afrika, teneinde bij te dragen tot harmonieuze en duurzame economische en sociale ontwikkeling;
d. het bevorderen van de groei en wederzijdse liberalisering van de onderlinge handel in goederen, diensten en kapitaal;
e. het bevorderen van de soepele en geleidelijke integratie van Zuid- Afrika in de wereldeconomie;
f. het bevorderen van de samenwerking tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika, binnen de begrenzingen van de bevoegdheden van beide partijen en in wederzijds belang.
Artikel 2
Essentieel onderdeel
De eerbiediging van de democratische beginselen en fundamentele mensenrechten die zijn opgenomen in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en de eerbiediging van de rechtsstaat vormen de grondslag van het binnen- en buitenlands beleid van de Gemeenschap en Zuid-Afrika en zijn een essentieel onderdeel van deze Overeenkomst.
De partijen bevestigen tevens hun gehechtheid aan de beginselen van behoorlijk bestuur.
Artikel 3
Niet-uitvoering
1. Indien een van de partijen van mening is dat de andere partij haar verplichtingen in het kader van deze Overeenkomst niet is nagekomen, kan deze partij passende maatregelen nemen.
2. Alvorens dit te doen verstrekt zij de andere partij binnen dertig dagen alle ter zake dienende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, teneinde tot een voor beide partijen bevredi- gende oplossing te komen.
3. In bijzonder dringende gevallen kunnen zonder voorafgaand over- leg passende maatregelen worden genomen. Deze maatregelen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de andere partij. Op verzoek van deze partij kan overleg worden gepleegd. Dit overleg vindt plaats bin- nen dertig dagen na de kennisgeving van de maatregelen. Indien er geen bevredigende oplossing wordt gevonden, kan de betrokken partij gebruik maken van de procedure voor de beslechting van geschillen.
4. De partijen komen voor de juiste interpretatie en de praktische toe- passing van deze Overeenkomst overeen dat onder de in lid 3 bedoelde
,,bijzonder dringende gevallen’’ worden verstaan gevallen van wezen- lijke inbreuk op de Overeenkomst door een der partijen. Als wezenlijke inbreuk op de Overeenkomst worden beschouwd:
i. afwijzing van de Overeenkomst in strijd met de algemene regels van het internationale recht, of
ii. schending van de in artikel 2 genoemde essentiële onderdelen van de Overeenkomst.
5. De partijen komen overeen dat zij onder de in lid 1 van dit artikel genoemde passende maatregelen verstaan maatregelen die in overeen- stemming met het internationale recht zijn genomen. Bij het nemen van de maatregelen dient voorrang te worden gegeven aan die maatregelen die de werking van de Overeenkomst het minst verstoren.
Artikel 4
Politieke dialoog
1. Er wordt een regelmatige politieke dialoog ingesteld tussen de par- tijen. Deze dialoog verloopt parallel met de samenwerking en draagt ertoe bij deze te consolideren. Tevens moet de dialoog bijdragen tot de totstandkoming van duurzame solidariteit en nieuwe vormen van samen- werking.
2. De doelstellingen van de politieke dialoog en samenwerking zijn met name:
a. het bevorderen van het wederzijds begrip en de convergentie van de standpunten van de partijen:
b. het de partijen mogelijk maken elkaars standpunten en belangen in overweging te nemen;
c. het bevorderen van de steun voor de democratie, rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten;
d. het bevorderen van de sociale rechtvaardigheid en het helpen creë- ren van de voorwaarden voor de bestrijding van armoede en alle vormen van discriminatie.
3. De politieke dialoog heeft betrekking op alle onderwerpen van wederzijds belang.
4. De politieke dialoog wordt regelmatig en telkens wanneer nodig gehouden:
a. op ministerieel niveau;
b. op het niveau van hoge ambtenaren die enerzijds Zuid-Afrika en anderzijds het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen vertegenwoordigen;
c. met optimale gebruikmaking van alle diplomatieke kanalen, met inbegrip van regelmatige briefings, overleg tijdens internationale bijeen- komsten en contacten tussen diplomatieke vertegenwoordigers in derde landen;
d. met gebruikmaking van alle andere middelen of op alle andere niveaus waarover de partijen overeenstemming hebben bereikt en die een nuttige bijdrage kunnen leveren tot de consolidering van de dialoog en de verhoging van het effect daarvan.
5. Behalve de in de voorgaande leden bedoelde bilaterale politieke dialoog, maken de partijen ook optimaal gebruik van en leveren zij een actieve bijdrage aan de regionale politieke dialoog tussen de Europese Unie en de landen van zuidelijk Afrika, met name met het oog op de bevordering van duurzame vrede en stabiliteit in de regio.
De partijen nemen tevens deel aan de politieke dialoog in breder ACS/ EU-verband, als voorzien bij en vastgelegd in de desbetreffende ACS/ EG-overeenkomsten.
TITEL II HANDEL
AFDELING A ALGEMEEN
Artikel 5
Vrijhandelszone
1. De Gemeenschap en Zuid-Afrika komen overeen een vrijhandels- zone tot stand te brengen overeenkomstig de bepalingen van deze Over- eenkomst en met inachtneming van de voorschriften van de WTO.
2. De vrijhandelszone wordt tijdens een overgangsperiode tot stand gebracht die van de kant van Zuid-Afrika ten hoogste twaalf jaar en van de kant van de Gemeenschap ten hoogste tien jaar zal duren vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst.
3. De vrijhandelszone omvat het vrije verkeer van goederen in alle sectoren. Deze Overeenkomst heeft eveneens betrekking op de liberali- sering van de handel in diensten en het vrije verkeer van kapitaal.
Artikel 6
Goederenindeling
De Gemeenschap past de gecombineerde nomenclatuur toe bij de invoer van goederen uit Zuid-Afrika. Zuid-Afrika past het geharmoni- seerd systeem toe bij de invoer van goederen uit de Gemeenschap.
Artikel 7
Basisrecht
1. Voor elk product is het basisrecht waarop de in de Overeenkomst vermelde achtereenvolgende verminderingen worden toegepast, het recht dat op de dag van inwerkingtreding van de Overeenkomst daadwerke- lijk van toepassing is.
2. De Gemeenschap en Zuid-Afrika delen elkaar hun basisrechten mede overeenkomstig de tussen partijen overeengekomen ,,standstill’’- en ,,rollback’’-verbintenis en de in bijlage I vermelde overeengekomen afwijkingen op deze beginselen.
3. Wanneer de geleidelijke afschaffing van de douanerechten niet bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst aanvangt (met name voor de in bijlage II, lijsten 3, 4 en 5; bijlage III, lijsten 2, 3, 4 en 6; bijlage IV, lijsten 3, 4, 7 en 8; bijlage V; bijlage VI, lijsten 2, 3 en 5; en bijlage VII vermelde producten) is het recht waarop de in de Overeenkomst ver- melde achtereenvolgende verminderingen van toepassing zijn het in lid 1 genoemde basisrecht of, indien dit lager is, het recht dat ,,erga omnes’’ van toepassing is op de dag waarop de geleidelijke afschaffing van de desbetreffende douanerechten een aanvang neemt.
Artikel 8
Douanerechten van fiscale aard
De bepalingen inzake de afschaffing van douanerechten bij invoer zijn ook van toepassing op douanerechten van fiscale aard, met uitzondering van niet-discriminerende accijnzen die overeenkomstig artikel 21 van deze Overeenkomst zowel op ingevoerde als van plaatselijk geprodu- ceerde goederen worden geheven.
Artikel 9
Heffıngen van gelijke werking als invoerrechten
Bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst schaffen de Gemeen- schap en Zuid-Afrika de heffingen van gelijke werking als douane- rechten bij invoer af.
AFDELING B INDUSTRIEPRODUCTEN
Artikel 10
Definitie
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Zuid-Afrika, met uitzondering van producten die volgens de in deze Overeenkomst opgenomen definitie landbouwproducten zijn.
Artikel 11
Afschaffıng van de douanerechten door de Gemeenschap
1. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op andere dan de in bijlage II vermelde industrieproducten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden afgeschaft bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.
2. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage II, lijst 1, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rech- ten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– twee jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
3. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage II, lijst 2, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rech- ten verlaagd tot 86% van het basisrecht;
– een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 72% van het basisrecht;
– twee jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 57% van het basisrecht;
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 43% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 28% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 14% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
4. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage II, lijst 3, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
Voor enkele in deze lijst vermelde producten vangt de afschaffing van de douanerechten vier jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst aan. De afschaffing geschiedt in drie gelijke jaarlijkse verminderingen, zodat deze rechten zes jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst geheel zullen zijn afgeschaft.
Voor enkele in de lijst vermelde ijzer- en staalproducten worden de rechten op meestbegunstigingsbasis verlaagd tot in 2004 het nulrecht zal zijn bereikt.
5. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage II, lijst 4, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden uiterlijk binnen tien jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft.
Voor de in deze lijst vermelde auto-onderdelen worden de rechten bij inwerkingtreding van de Overeenkomst met 50% verlaagd.
Een nauwkeurige opgave van de basisrechten en een tijdschema voor de afschaffing van de rechten van de Gemeenschap voor de in deze lijst vermelde producten zal in de tweede helft van 2000 worden vastgesteld, nadat beide partijen de vooruitzichten op een verdere liberalisering van de invoer in Zuid-Afrika van de in bijlage III, lijsten 5 en 6 vermelde automobielen uit de Gemeenschap hebben onderzocht, onder meer in het licht van de resultaten van de beoordeling van het Zuid-Afrikaanse ontwikkelingsprogramma voor de auto-industrie.
6. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage II, lijst 5, vermelde producten zullen in het vijfde jaar van deze Overeenkomst worden onderzocht teneinde deze eventueel af te schaffen.
Artikel 12
Afschaffıng van de douanerechten door Zuid-Afrika
1. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op andere dan de in bijlage III vermelde industrieproducten van oor- sprong uit de Gemeenschap, worden afgeschaft bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.
2. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage III, lijst 1, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden overeenkomstig het volgende tijdschema geleide- lijk afgeschaft:
– bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rech- ten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– twee jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
3. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage III, lijst 2, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap worden overeenkomstig het onderstaande tijdschema ge- leidelijk afgeschaft:
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 67% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 33% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
4. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage III, lijst 3, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap worden overeenkomstig het onderstaande tijdschema ge- leidelijk afgeschaft:
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 90% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 80% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 70% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 60% van het basisrecht;
– zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– acht jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 40% van het basisrecht;
– negen jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 30% van het basisrecht;
– tien jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 20% van het basisrecht;
– elf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 10% van het basisrecht;
– twaalf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
5. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage III, lijst 4, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden overeenkomstig het volgende tijdschema geleide- lijk afgeschaft.
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 88% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 63% van het basisrecht;
– acht jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– negen jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 38% van het basisrecht;
– tien jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– elf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 13% van het basisrecht;
– twaalf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
6. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage III, lijst 5, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden overeenkomstig het in die bijlage opgenomen tijdschema geleidelijk verlaagd.
7. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage III, lijst 6, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap worden tijdens de geldigheidsduur van de Overeenkomst regelmatig herzien om tot een verdere liberalisering van de handel te komen.
Zuid-Afrika zal de Gemeenschap in kennis stellen van de resultaten van de herziening van het Zuid-Afrikaanse ontwikkelingsprogramma voor de auto-industrie. Zuid-Afrika zal voorstellen doen voor een ver- dere liberalisering van de invoer in Zuid-Afrika van de in bijlage III, lijsten 5 en 6 genoemde automobielproducten. De partijen zullen deze voorstellen in de tweede helft van 2000 gezamenlijk onderzoeken.
AFDELING C LANDBOUWPRODUCTEN
Artikel 13
Definitie
De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op producten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap en Zuid-Afrika die onder de WTO-definitie van landbouwproducten vallen en op vis en visserijpro- ducten (hoofdstuk 3, 1604, 1605 en producten 05119110, 05119190,
19022010 en 23012000).
Artikel 14
Afschaffıng van de douanerechten door de Gemeenschap
1. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op andere dan de in bijlage IV vermelde landbouwproducten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden afgeschaft bij de inwerkingtre- ding van deze Overeenkomst.
2. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage IV, lijst 1, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rech- ten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– twee jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
3. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage IV, lijst 2, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rech- ten verlaagd tot 91% van het basisrecht;
– een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 82% van het basisrecht;
– twee jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 73% van het basisrecht;
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 64% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 55% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 45% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 36% van het basisrecht;
– zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 27% van het basisrecht;
– acht jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 18% van het basisrecht;
– negen jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 9% van het basisrecht;
– tien jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
4. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage IV, lijst 3, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 87% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 62% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 37% van het basisrecht;
– acht jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– negen jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 12% van het basisrecht;
– tien jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
Voor enkele in deze bijlage vermelde producten geldt vanaf de inwer- kingtreding van de Overeenkomst tot de volledige afschaffing van de rechten een rechtenvrij contingent, overeenkomstig de in de bijlage ver- melde voorwaarden.
5. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage IV, lijst 4, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden overeenkomstig het volgende tijdschema gelei- delijk afgeschaft:
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 83% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 67% van het basisrecht;
– zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– acht jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 33% van het basisrecht;
– negen jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 17% van het basisrecht;
– tien jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
Voor enkele in deze bijlage vermelde producten geldt vanaf de inwer- kingtreding van de Overeenkomst tot de volledige afschaffing van de rechten een rechtenvrij contingent, overeenkomstig de in de bijlage ver- melde voorwaarden.
6. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Zuid- Afrika zijn in bijlage IV, lijst 5, vermeld, en zullen overeenkomstig de daarin omschreven voorwaarden worden toegepast.
De Samenwerkingsraad kan besluiten tot
a. de uitbreiding van de in bijlage IV, lijst 5, opgenomen lijst van verwerkte landbouwproducten, en
b. de verlaging van de rechten op verwerkte landbouwproducten. Deze verlaging van rechten kan plaatsvinden wanneer de rechten op basisproducten in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Zuid- Afrika worden verlaagd of, in het kader van wederzijdse concessies op het gebied van verwerkte landbouwproducten.
7. Voor enkele landbouwproducten van oorsprong uit Zuid-Afrika gelden vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst bij invoer in de Gemeenschap de in bijlage IV, lijst 6, vermelde verlaagde douane- rechten, die overeenkomstig de in die bijlage omschreven voorwaarden zullen worden toegepast.
8. De douanerechten die bij invoer in de Gemeenschap van toepas- sing zijn op de in bijlage IV, lijst 7, vermelde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika, worden tijdens de looptijd van de Overeenkomst regel- matig herzien, afhankelijk van de ontwikkeling van het gemeenschappe- lijke landbouwbeleid.
9. Op de in bijlage IV, lijst 8, vermelde producten kunnen geen tarief- concessies worden toegepast, daar deze producten door EU-benamingen zijn beschermd.
10. Tariefconcessies die bij invoer in de Gemeenschap van toepassing zijn op de in bijlage V vermelde producten van oorsprong uit Zuid- Afrika, zullen overeenkomstig de daarin omschreven voorwaarden wor- den toegepast.
Artikel 15
Afschaffıng van de douanerechten door Zuid-Afrika
1. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op andere dan de in bijlage VI vermelde landbouwproducten van oor- sprong uit de Gemeenschap, worden afgeschaft bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.
2. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage VI, lijst 1, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden overeenkomstig het volgende tijdschema geleide- lijk afgeschaft:
– bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– een jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– twee jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
3. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage VI, lijst 2, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden overeenkomstig het onderstaande tijdschema ge- leidelijk afgeschaft:
– drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 67% van het basisrecht;
– vier jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 33% van het basisrecht;
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
4. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage VI, lijst 3, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden overeenkomstig het onderstaande tijdschema ge- leidelijk afgeschaft:
– vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 88% van het basisrecht;
– zes jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 75% van het basisrecht;
– zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 63% van het basisrecht;
– acht jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 50% van het basisrecht;
– negen jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 38% van het basisrecht;
– tien jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 25% van het basisrecht;
– elf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten verlaagd tot 13% van het basisrecht;
– twaalf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden alle rechten afgeschaft.
Voor enkele in deze bijlage vermelde producten geldt vanaf de inwer- kingtreding van de Overeenkomst tot de volledige afschaffing van de rechten een rechtenvrij contingent, overeenkomstig de in de bijlage ver- melde voorwaarden.
5. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage VI, lijst 4, vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden tijdens de looptijd van de Overeenkomst regel- matig herzien.
6. De douanerechten die bij invoer in Zuid-Afrika van toepassing zijn op de in bijlage VII vermelde visserijproducten van oorsprong uit de Gemeenschap worden geleidelijk afgeschaft, parallel met de afschaffing van de douanerechten van de overeenkomstige tariefposten door de Gemeenschap.
Artikel 16
Vrijwaringsclausule landbouwproducten
Onverminderd de andere bepalingen van deze Overeenkomst en met name artikel 24, pleegt de Samenwerkingsraad, gezien de bijzondere gevoeligheid van de landbouwmarkten, terstond overleg om een pas- sende oplossing te vinden indien de invoer van producten van oorsprong uit een partij de markten van de andere partij ernstig verstoort of ernstig dreigt te verstoren. In afwachting van een besluit van de Samenwerkings- raad kan de getroffen partij, indien buitengewone omstandigheden een onmiddellijk handelen noodzakelijk maken, voorlopige maatregelen ne- men om de verstoring te beperken of te herstellen. Bij het nemen van deze voorlopige maatregelen zal de getroffen partij de belangen van beide partijen in aanmerking nemen.
Artikel 17
Versnelde afschaffıng van de douanerechten door Zuid-Afrika
1. Indien Zuid-Afrika hierom verzoekt zal de Gemeenschap voorstel- len in overweging nemen over een versneld tijdschema voor de afschaf- fing van de douanerechten op de invoer van landbouwproducten in Zuid- Afrika, gekoppeld aan de afschaffing van alle restituties bij uitvoer naar Zuid-Afrika van dezelfde producten die uit de Europese Gemeenschap van oorsprong zijn.
2. Indien de Gemeenschap een gunstig gevolg geeft aan dit verzoek, zullen de nieuwe tijdschema’s voor de afschaffing van de douanerechten en van de uitvoerrestituties gelijktijdig van toepassing zijn vanaf een door de partijen overeen te komen datum.
3. Indien de Gemeenschap geen gunstig gevolg geeft aan dit verzoek, zullen de bepalingen van deze Overeenkomst over de afschaffing van de douanerechten van toepassing blijven.
Artikel 18
Herzieningsclausule
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zul- len de Gemeenschap en Zuid-Afrika zich beraden over verdere stappen om hun wederzijdse handel te liberaliseren. Te dien einde zullen met name, doch niet uitsluitend, de douanerechten worden onderzocht die van toepassing zijn op de producten die zijn vermeld in bijlage II, lijst 5, bijlage III, lijsten 5 en 6, bijlage IV, lijsten 5, 6 en 7, bijlage V, lijsten
1, 2, 3 en 4, bijlage VI, lijsten 4 en 5 en bijlage VII.
TITEL III
MET DE HANDEL VERBAND HOUDENDE KWESTIES
AFDELING A ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 19
Grensmaatregelen
1. Kwantitatieve in- of uitvoerbeperkingen en maatregelen van ge- lijke werking in het handelsverkeer tussen Zuid-Afrika en de Gemeen- schap worden bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst afge- schaft.
2. In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika wor- den geen nieuwe kwantitatieve in- of uitvoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking ingesteld.
3. In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika wor- den vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst geen nieuwe in- of uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking ingevoerd.
Artikel 20
Landbouwbeleid
1. De partijen kunnen in het kader van de Samenwerkingsraad regel- matig overleg plegen over de strategie en praktische uitwerking van hun landbouwbeleid.
2. Indien een der partijen het in verband met de doelstellingen van haar eigen landbouwbeleid noodzakelijk acht de in deze Overeenkomst omschreven regelingen te wijzigen, deelt zij dit aan de Samenwerkings- raad mede, die over de gevraagde wijziging een besluit neemt.
3. Indien de Gemeenschap of Zuid-Afrika de regelingen voor land- bouwproducten van deze Overeenkomst in toepassing van lid 2 wijzigt, past deze partij door de Samenwerkingsraad goed te keuren aanpassin- gen toe om de concessies ten aanzien van de invoer uit de andere partij op een niveau te handhaven dat gelijkwaardig is met het niveau waarin deze Overeenkomst voorziet.
Artikel 21
Fiscale maatregelen
1. De partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimi- neren tussen de producten van de ene partij en de producten van oor- sprong uit het grondgebied van de andere partij.
2. Het bedrag van de indirecte binnenlandse belastingen dat wordt terugbetaald bij de uitvoer van producten naar het grondgebied van een van de partijen mag niet hoger zijn dan het bedrag aan indirecte belas- tingen dat rechtstreeks of onrechtstreeks op deze producten was gehe- ven.
Artikel 22
Douane-unies en vrijhandelszones
1. Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor de handhaving of oprichting van douane-unies, vrijhandelszones of andere regelingen tus- sen een van de partijen en een derde land, mits zij geen afbreuk doen aan de rechten en plichten waarin deze Overeenkomst voorziet.
2. De Gemeenschap en Zuid-Afrika plegen in de Samenwerkingsraad overleg over overeenkomsten tot instelling of wijziging van douane- unies of vrijhandelszones en, desgewenst, over andere belangrijke onder- werpen in verband met hun handelsbeleid ten aanzien van derde landen. Een dergelijk overleg vindt met name plaats bij de toetreding van een derde land tot de Europese Unie zodat rekening kan worden gehouden met de onderlinge belangen van de Gemeenschap en Zuid-Afrika.
Artikel 23
Antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen
1. Geen van de bepalingen in deze Overeenkomst doet afbreuk aan de mogelijkheid van beide partijen antidumpingmaatregelen en compen-
serende maatregelen te nemen overeenkomstig artikel VI van de GATT- Overeenkomst van 1994, de Overeenkomst inzake de Tenuitvoerlegging van artikel VI van de GATT-Overeenkomst van 1994 en de Overeen- komst inzake Subsidies en Compenserende Maatregelen die een bijlage vormt bij de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de WTO.
2. Voordat definitieve antidumpingrechten of compenserende rechten worden ingesteld ten aanzien van producten uit Zuid-Afrika kunnen de partijen de mogelijkheid in overweging nemen constructieve maatrege- len te nemen zoals bepaald in de Overeenkomst inzake de Tenuitvoer- legging van artikel VI van de GATT-Overeenkomst van 1994 en de Overeenkomst inzake Subsidies en Compenserende Maatregelen.
Artikel 24
Vrijwaringsclausule
1. Wanneer een product in zulke toegenomen hoeveelheden en onder zulke omstandigheden wordt ingevoerd dat de binnenlandse producen- ten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten op het grondgebied van een van de Overeenkomstsluitende partijen daardoor schade lijden of dreigen te lijden, kan de Gemeenschap of Zuid-Afrika, al naar gelang van het geval, passende maatregelen nemen overeenkom- stig de voorwaarden die zijn neergelegd in de WTO-Overeenkomst inzake Vrijwaringsmaatregelen of de Overeenkomst inzake de Land- bouw die een bijlage vormen bij de Overeenkomst van Marrakesh tot instelling van de WTO en overeenkomstig de in artikel 26 omschreven procedures.
2. Wanneer een product in zulke toegenomen hoeveelheden en onder zulke omstandigheden wordt ingevoerd dat de economische situatie van de ultraperifere gebieden van de Europese Unie daardoor ernstige schade lijdt of dreigt te lijden, kan de Europese Unie, bij wijze van uitzonde- ring en nadat andere oplossingen zijn onderzocht, speciaal voor dat gebied of die gebieden toezichts- of vrijwaringsmaatregelen nemen over- eenkomstig de in artikel 26 omschreven procedures.
3. Wanneer een product in zulke hoeveelheden en onder zulke om- standigheden wordt ingevoerd dat de economische situatie van een of meer leden van de Zuidelijk-Afrikaanse Douane-unie daardoor ernstige schade lijdt of dreigt te lijden, kan Zuid-Afrika op verzoek van het betrokken land of de betrokken landen, bij wijze van uitzondering en na andere oplossingen te hebben onderzocht, toezichts- of vrijwarings- maatregelen nemen overeenkomstig de in artikel 26 omschreven proce- dures.
Artikel 25
Vrijwaringsmaatregelen voor de overgangsperiode
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 24 kunnen buitengewone maatregelen van beperkte duur die afwijken van het bepaalde in de arti- kelen 12 en 15 door Zuid-Afrika worden genomen in de vorm van ver- hoging of wederinstelling van douanerechten.
2. Deze maatregelen mogen echter slechts betrekking hebben op pas gevestigde industrieën of sectoren die ten gevolge van de bij de artike- len 12 en 15 vastgestelde verlaging van de rechten door de toegenomen invoer uit de Gemeenschap met ernstige moeilijkheden hebben te kam- pen, met name wanneer deze moeilijkheden ernstige sociale problemen veroorzaken.
3. De bij deze maatregelen ingestelde douanerechten die in Zuid- Afrika van toepassing zijn op producten van oorsprong uit de Gemeen- schap mogen niet hoger zijn dan het laagste van de volgende drie rech- ten, namelijk het basisrecht, het toepasselijke meestbegunstigingsrecht of 20% ad valorem, en moeten een preferentie-element blijven bevatten voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap. De totale waarde van alle producten waarop deze maatregelen van toepassing zijn mag niet hoger zijn dan 10% van de waarde van de gehele invoer van indu- strieproducten uit de Gemeenschap in het laatste jaar waarvoor statistie- ken beschikbaar zijn.
4. Deze maatregelen mogen voor een periode van ten hoogste vier jaar worden toegepast. Uiterlijk bij afloop van de maximale overgangs- periode van twaalf jaar houden zij op van toepassing te zijn. Deze ter- mijnen mogen bij wijze van uitzondering bij besluit van de Samenwer- kingsraad worden verlengd.
5. Deze maatregelen kunnen ten aanzien van een bepaald product niet meer worden genomen, indien meer dan drie jaar zijn verstreken sinds alle rechten en kwantitatieve beperkingen of heffingen of maatregelen van gelijke werking voor dat product zijn afgeschaft.
6. Zuid-Afrika stelt de Samenwerkingsraad in kennis van de buiten- gewone maatregelen die zij voornemens is te nemen; op verzoek van de Gemeenschap wordt over deze maatregelen overleg gepleegd voordat zij worden toegepast, teneinde een bevredigende oplossing te bereiken. De kennisgeving van Zuid-Afrika bevat een indicatief tijdschema voor de invoering en daaropvolgende afschaffing van de in te stellen douane- rechten.
7. Indien binnen 30 dagen na kennisgeving geen overeenstemming is bereikt over de in lid 6 bedoelde voorgenomen maatregelen, kan Zuid- Afrika passende maatregelen nemen om het probleem op te lossen, en legt het de Samenwerkingsraad het definitieve tijdschema voor voor de
afschaffing van de op grond van dat artikel ingestelde douanerechten. Volgens dit tijdschema worden de rechten uiterlijk een jaar na instelling geleidelijk in gelijke jaarfasen afgeschaft. De Samenwerkingsraad kan besluiten dat een ander tijdschema moet worden gevolgd.
Artikel 26
Vrijwaringsprocedures
1. Wanneer de Gemeenschap of Zuid-Afrika naar aanleiding van de in artikel 24 bedoelde problemen toezicht instelt teneinde snel gegevens te verkrijgen over de ontwikkeling van de handelsstromen, stelt deze partij de andere partij daarvan in kennis en pleegt met de andere partij overleg indien deze hierom verzoekt.
2. In de in artikel 24 bedoelde gevallen verstrekt de Gemeenschap of Zuid-Afrika, al naar gelang van het geval, voordat de daarin bedoelde maatregelen worden genomen, of in de gevallen waarop lid 5, onder b), van toepassing is, de Samenwerkingsraad zo spoedig mogelijk alle rele- vante inlichtingen zodat een voor beide partijen aanvaardbare oplossing kan worden gevonden.
3. Bij de keuze van de te nemen maatregelen wordt voorrang gege- ven aan die maatregelen die de werking van deze Overeenkomst het minst verstoren. Deze maatregelen gaan niet verder dan nodig is om een einde te maken aan ernstige schade of deze te voorkomen en om aan- passing te vergemakkelijken.
4. De vrijwaringsmaatregelen worden terstond aan de Samenwerkings- raad medegedeeld. Over deze maatregelen zal binnen de Samenwerkings- raad regelmatig overleg worden gepleegd, met name om een tijdschema voor afschaffing te kunnen vaststellen zodra de omstandigheden dit toe- laten.
5. Voor de tenuitvoerlegging van de voorgaande leden zijn de vol- gende bepalingen van toepassing:
a. De moeilijkheden die uit de in het artikel 24 bedoelde situatie kun- nen voortvloeien, worden voor onderzoek aan de Samenwerkingsraad voorgelegd, die een besluit kan nemen om aan die moeilijkheden een einde te maken. Indien de Samenwerkingsraad of de partij van uitvoer geen besluit heeft genomen om aan de moeilijkheden een einde te maken of indien binnen 30 dagen na voorlegging van de kwestie geen bevredi- gende oplossing is gevonden, kan de partij van invoer passende maatre- gelen nemen om het probleem op te lossen. Deze maatregelen zijn ten hoogste drie jaar van toepassing en bevatten elementen die, uiterlijk aan het eind van de gestelde termijn, tot hun geleidelijke afschaffing leiden.
b. Indien het in buitengewone omstandigheden noodzakelijk is on- middellijk maatregelen te nemen waardoor voorafgaande kennisgeving of voorafgaand onderzoek niet mogelijk is, kan de Gemeenschap of
Zuid-Afrika, al naar gelang het geval, in de in artikel 24 vermelde omstandigheden terstond de nodige voorzorgsmaatregelen nemen, waar- van de andere partij terstond in kennis wordt gesteld.
Artikel 27
Uitzonderingen
Deze Overeenkomst vormt geen beletsel voor verboden of beperkin- gen op de invoer, uitvoer of doorvoer of de handel in gebruikte goede- ren uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek, historisch en archeo- logisch erfgoed, de intellectuele, industriële en commerciële eigendom of op grond van de voorschriften betreffende goud en zilver. Deze ver- boden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie in gelijkaardige situatie zijn of een verkapte beperking van het handelsverkeer tussen partijen.
Artikel 28
Regels van oorsprong
De voor de toepassing van tariefpreferenties geldende regels van oor- sprong waarin deze Overeenkomst voorziet zijn opgenomen in Protocol 1.
AFDELING B
RECHT VAN VESTIGING EN VAN DIENSTVERLENING
Artikel 29
Herbevestiging van de verplichtingen uit hoofde van de GATS
1. Daar zij erkennen dat de dienstensector van steeds groter belang is voor de ontwikkeling van hun economieën, onderstrepen de partijen, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, het belang van strikte nale- ving van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (General Agreement on Trade in Services – GATS), en met name het beginsel van de meestbegunstigingsbehandeling en met inbegrip van de toepasselijke protocollen met de daaraan gehechte verbintenissen.
2. Overeenkomstig de GATS is deze behandeling niet van toepassing op:
a. door een partij toegekende voordelen overeenkomstig de bepalin- gen van een Overeenkomst zoals gedefinieerd in artikel V van de GATS of maatregelen die op grond van een dergelijke Overeenkomst zijn getroffen;
b. andere voordelen die zijn toegekend uit hoofde van de lijst van de uitzonderingen op de meestbegunstigingsclausule die door een partij aan de GATS is gehecht.
3. De partijen herbevestigen hun respectieve verbintenissen die als bijlage aan het vierde protocol bij de GATS zijn gehecht betreffende basistelecommunicatiediensten en het vijfde protocol betreffende finan- ciële diensten.
Artikel 30
Verdere liberalisering van de dienstverlening
1. Binnen de begrenzingen van hun respectieve bevoegdheden stre- ven de partijen naar uitbreiding van het toepassingsgebied van de Over- eenkomst teneinde hun onderlinge handel in diensten verder te liberali- seren. Bij een dergelijke uitbreiding voorziet het liberaliseringsproces in de afschaffing van nagenoeg alle discriminatie tussen de partijen in de betrokken dienstensectoren. Dit proces dient betrekking te hebben op alle wijzen van levering, met inbegrip van de levering van een dienst:
a. vanuit het grondgebied van een partij naar het grondgebied van de andere partij;
b. op het grondgebied van een partij aan de gebruiker van de dienst van de andere partij;
c. door een dienstverlener van een partij, via de commerciële aanwe- zigheid op het grondgebied van de andere partij;
d. door een dienstverlener van een partij, via de aanwezigheid van natuurlijke personen van die partij op het grondgebied van de andere partij.
2. De Samenwerkingsraad doet de nodige aanbevelingen voor de ten- uitvoerlegging van de in lid 1 omschreven doelstelling.
3. Bij het formuleren van deze aanbevelingen houdt de Samenwer- kingsraad rekening met de ervaringen die bij de tenuitvoerlegging van de verplichtingen van elke partij uit hoofde van de GATS is opgedaan, waarbij met name wordt verwezen naar artikel V in het algemeen en naar lid 3, onder a), van dat artikel in het bijzonder, dat betrekking heeft op de deelneming van ontwikkelingslanden aan liberaliseringsovereen- komsten.
4. De in lid 1 omschreven doelstelling wordt uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst voor de eerste maal door de Samenwerkingsraad onderzocht.
Artikel 31
Vervoer over zee
1. De partijen streven ernaar het beginsel toe te passen van onbe- perkte toegang tot de internationale zeevaartmarkt en zeevaart op basis van eerlijke concurrentie op commerciële grondslag.
2. De partijen komen overeen elkaars onderdanen en de schepen die op het grondgebied van een van de partijen zijn geregistreerd geen min- der gunstige behandeling te geven dan die welke aan de meest begun- stigde natie wordt toegekend op het gebied van het vervoer over zee van goederen, personen of beide, toegang tot havens, het gebruik van de infrastructuur en hulpdiensten voor de zeevaart van die havens en de daaraan verbonden kosten, douanefaciliteiten en de toewijzing van lig- plaatsen en faciliteiten voor het laden en lossen, op basis van eerlijke concurrentie en op commerciële voorwaarden.
3. De partijen komen overeen het vervoer over zee, met inbegrip van het intermodale vervoer, in het kader van artikel 30 te bezien, onvermin- derd de dan geldende beperkingen op grond van nationaliteit of de door een van de partijen aangegane overeenkomsten die verenigbaar zijn met de rechten en plichten van de partijen uit hoofde van de GATS.
AFDELING C
LOPENDE BETALINGEN EN KAPITAALVERKEER
Artikel 32
Lopende betalingen
1. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 34 staan de partijen toe dat betalingen voor lopende transacties tussen inwoners van de Gemeenschap en van Zuid-Afrika in vrij converteerbare valuta geschie- den.
2. Zuid-Afrika kan de nodige maatregelen nemen om ervoor te zor- gen dat het bepaalde in lid 1, waarbij de lopende betalingen worden geli- beraliseerd, door zijn inwoners niet op zodanige wijze wordt gebruikt dat een kapitaalvlucht plaatsvindt.
Artikel 33
Kapitaalverkeer
1. Met betrekking tot de verrichtingen op de kapitaalrekening van de betalingsbalans garanderen de Gemeenschap en Zuid-Afrika vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst het vrije verkeer van kapitaal ten behoeve van directe investeringen in Zuid-Afrika in ondernemingen die overeenkomstig de geldende wetgeving zijn opgericht en dat deze investeringen en de daaruit voortvloeiende winsten geliquideerd en gere- patrieerd kunnen worden.
2. De partijen plegen overleg om het kapitaalverkeer tussen de Ge- meenschap en Zuid-Afrika te vergemakkelijken en uiteindelijk volledig te liberaliseren.
Artikel 34
Betalingsbalansproblemen
Indien een of meer lidstaten van de Gemeenschap of Zuid-Afrika ern- stige betalingsbalansproblemen ondervindt of dreigt te ondervinden, kan de Gemeenschap respectievelijk Zuid-Afrika, in overeenstemming met de voorwaarden van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel en met de artikelen VIII en XIV van de statuten van het Inter- nationaal Monetair Fonds de lopende transacties voor kortere duur beperken, welke beperkingen slechts zover mogen gaan als tot hetgeen noodzakelijk is om de betalingsbalans te herstellen. De Gemeenschap of Zuid-Afrika, al naar gelang van het geval, deelt dit terstond mede aan de andere partij en doet deze partij zo spoedig mogelijk een tijdschema toe- komen voor de opheffing van deze maatregelen.
AFDELING D MEDEDINGINGSBELEID
Artikel 35
Definitie
Onverenigbaar met de goede werking van deze Overeenkomst, voor- zover de handel tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika daardoor on- gunstig kan worden beïnvloed, zijn:
a. alle overeenkomsten en alle onderling afgestemde feitelijke gedra- gingen van ondernemingen die horizontale banden hebben, besluiten van associaties van ondernemingen, en overeenkomsten tussen ondernemin- gen die verticale banden hebben die ten gevolge hebben dat de mede- dinging op het grondgebied van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika in aanzienlijke mate wordt verhinderd of beperkt, tenzij deze ondernemin- gen kunnen aantonen dat de gevolgen die de concurrentie beperken min- der zwaar wegen dan de gevolgen die de concurrentie bevorderen;
b. misbruik van een machtspositie door een of meer ondernemingen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika, of op een wezenlijk deel daarvan.
Artikel 36
Tenuitvoerlegging
Indien een partij bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst nog niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft vastge- steld om artikel 35 in haar rechtsgebied ten uitvoer te kunnen leggen, zal zij dit binnen drie jaar doen.
Artikel 37
Passende maatregelen
Indien de Gemeenschap of Zuid-Afrika van oordeel is dat een be- paalde praktijk op haar of zijn binnenlandse markt in strijd is met de artikel 35, en:
a. deze praktijk niet op afdoende wijze kan worden tegengegaan met de in artikel 35 bedoelde uitvoeringsbepalingen, of
b. wanneer dergelijke bepalingen ontbreken, deze praktijk de belan- gen van de andere partij of een binnenlandse bedrijfstak, met inbegrip van binnenlandse dienstverleners, ernstig schaadt of dreigt te schaden,
kan de betrokken partij overeenkomstig haar eigen wetgeving pas- sende maatregelen nemen, na overleg in de Samenwerkingsraad, of na afloop van een termijn van 30 werkdagen nadat de kwestie voor overleg aan de Samenwerkingsraad is voorgelegd. Bij het nemen van passende maatregelen worden de bevoegdheden van de betrokken Mededingings- autoriteit in acht genomen.
Artikel 38
Wederzijds respect
1. De partijen komen overeen dat, wanneer de Commissie of de Zuid- Afrikaanse Mededingingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat op het grondgebied van de andere autoriteit praktijken plaatsvinden die strijdig zijn met een eerlijke concurrentie in de zin van artikel 35 en die de wezenlijke belangen van de partijen ernstig schaden, zij de mededingingsautoriteit van de andere partij kan verzoeken passende maatregelen te nemen om aan deze praktijken een einde te maken vol- gens de mededingingsregels van die autoriteit.
2. Een dergelijk verzoek doet geen afbreuk aan maatregelen die op grond van de mededingingswetgeving van de verzoekende autoriteit eventueel genomen kunnen worden en aan de bevoegdheden en onaf- hankelijkheid van de aangezochte autoriteit.
3. Zonder afbreuk te doen aan de taken, rechten, plichten en onafhan- kelijkheid van de aangezochte mededingingsautoriteit, onderzoekt deze de opmerkingen van de verzoekende autoriteit en de door deze autori- teit voorgelegde bewijsstukken zorgvuldig en besteedt zij met name aan- dacht aan de aard van de activiteiten die met de eerlijke mededinging strijdig zouden zijn, de daarbij betrokken onderneming(en) en de scha- delijke gevolgen die deze activiteiten voor de wezenlijke belangen van de klagende partij zouden hebben.
4. Wanneer de Commissie of de Zuid-Afrikaanse Mededingings- autoriteit besluit een onderzoek in te stellen of een actie te ondernemen die een aanmerkelijke invloed kan uitoefenen op de belangen van de
andere partij, moeten de partijen op verzoek van een van hen overleg plegen, waarbij zij zullen trachten een voor hen beide aanvaardbare oplossing te vinden in het licht van hun wederzijdse aanmerkelijke belangen en waarbij de wetgeving en de soevereiniteit van beide partijen en de onafhankelijkheid van hun mededingingsautoriteiten en het weder- zijds respect in aanmerking worden genomen.
Artikel 39
Technische bijstand
De Gemeenschap verschaft Zuid-Afrika technische bijstand bij de her- structurering van de mededingingswetgeving en het mededingingsbeleid, die onder meer het volgende kan inhouden:
a. uitwisseling van deskundigen;
b. organisatie van seminars;
c. opleidingsactivititeiten.
Artikel 40
Uitwisseling van gegevens
De partijen wisselen gegevens uit, rekening houdend met de beper- kingen uit hoofde van het zaken- en beroepsgeheim.
AFDELING E OVERHEIDSSTEUN
Artikel 41
Overheidssteun
1. Voor zover deze van nadelige invloed kan zijn op het handelsver- keer tussen de Gemeenschap en Zuid-Afrika, is overheidssteun die bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen bevoor- deelt, waardoor de concurrentie wordt vervalst of kan worden vervalst, en die geen ondersteuning vormt van een beleidsdoelstelling van een partij, strijdig met de goede werking van deze Overeenkomst.
2. De partijen komen overeen dat het in hun belang is ervoor te zor- gen dat overheidssteun op een billijke en doorzichtige wijze wordt toe- gekend.
Artikel 42
Herstelmaatregelen
1. Indien de Gemeenschap of Zuid-Afrika van oordeel is dat een bepaalde praktijk in strijd is met artikel 41 en dat de belangen van de
andere partij of een binnenlandse bedrijfstak door deze praktijk ernstige schade lijden of dreigen te lijden, komen de partijen overeen, wanneer dit probleem op grond van de bestaande voorschriften en procedures niet op bevredigende wijze kan worden behandeld, overleg te plegen ten- einde een voor hen beide bevredigende oplossing te vinden. Dit overleg doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de partijen in het kader van hun eigen wetgeving en internationale verplichtingen.
2. Elke partij kan de Samenwerkingsraad, in het kader van een der- gelijk overleg, vragen te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen van een partij de in artikel 41 bedoelde toekenning van overheidssteun recht- vaardigen.
Artikel 43
Transparantie
Elke partij draagt zorg voor transparantie op het gebied van overheids- steun. Met name verstrekt een partij op verzoek van de andere partij gegevens over steunregelingen, over bepaalde afzonderlijke gevallen waarin overheidssteun is verleend of over het totale bedrag en de verde- ling van de verleende steun. Bij de uitwisseling van gegevens tussen de partijen wordt rekening gehouden met de wettelijke vereisten van elke partij ter bescherming van het zaken- en beroepsgeheim.
Artikel 44
Onderzoek
1. Bij afwezigheid van regels of procedures voor de tenuitvoerlegging van artikel 41 zijn artikel VI en XVI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994 en de WTO-Overeenkomst inzake Sub- sidies en Compenserende Maatregelen van toepassing op overheidssteun en subsidies.
2. De Samenwerkingsraad stelt regelmatig een onderzoek in naar de vorderingen die op dit gebied zijn gemaakt. Met name zal hij samenwer- king en begrip blijven ontwikkelen ten aanzien van de maatregelen die elke partij neemt ten aanzien van de werking van artikel 41.
AFDELING F
ANDERE MET DE HANDEL VERBAND HOUDENDE BEPALINGEN
Artikel 45
Overheidsopdrachten
1. De partijen komen overeen samen te werken om te garanderen dat de toegang tot overheidsopdrachten van de partijen op billijke en trans- parante wijze wordt geregeld.
2. De Samenwerkingsraad stelt regelmatig een onderzoek in naar de vorderingen die op dit gebied zijn gemaakt.
Artikel 46
Intellectuele eigendom
1. De partijen zien toe op een adequate en effectieve bescherming van de intellectuele eigendomsrechten die aan de strengste internationale normen voldoet. De partijen passen de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs) vanaf 1 januari 1996 toe en verbinden zich ertoe de bescherming die op grond van die Overeenkomst wordt verleend zo nodig te verbeteren.
2. Indien zich op het gebied van de intellectuele eigendom problemen voordoen die van nadelige invloed zijn op het handelsverkeer, wordt op verzoek van een partij spoedoverleg gepleegd teneinde een voor beide partijen bevredigende oplossing te bereiken.
3. De Gemeenschap bevestigt het belang dat zij hecht aan de ver- plichtingen die voortvloeien uit:
a. het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de interna- tionale inschrijving van merken (Madrid 1989);
b. het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties (Rome 1961);
c. het Verdrag tot Samenwerking inzake Octrooien (Washington 1979, gewijzigd in 1984).
4. Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de WTO- Overeenkomst betreffende TRIPs neemt Zuid-Afrika toetreding tot de in lid 3 genoemde multilaterale overeenkomsten in welwillende overwe- ging.
5. De partijen bevestigen het belang dat zij aan de volgende instru- menten hechten:
a. de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classifi- catie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van mer- ken (Genève 1977, gewijzigd in 1979);
b. Berner Conventie voor de bescherming van werken van letter- kunde en kunst (Acte van Parijs, 1971);
c. Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV) (Acte van Genève, 1978);
d. het Verdrag van Boedapest inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (1977, gewijzigd in 1980);
e. Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom (Acte van Stockholm, gewijzigd in 1979) (WIPO);
f. XXXX-Xxxxxxx inzake auteursrecht, 1996.
6. Ter vereenvoudiging van de toepassing van dit artikel kan de Gemeenschap, op verzoek en op onderling overeengekomen voorwaar- den, Zuid-Afrika technische bijstand verlenen bij, onder andere, de opstelling van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de be- scherming van intellectuele eigendomsrechten, het tegengaan van mis- bruik van deze rechten, alsmede de oprichting en versterking van natio- nale instanties die bij de bescherming van deze rechten zijn betrokken, met inbegrip van de opleiding van personeel.
7. De partijen komen overeen dat intellectuele eigendom, voor de toe- passing van deze Overeenkomst, met name het volgende inhoudt: au- teursrechten, met inbegrip van auteursrechten op computerprogramma’s en naburige rechten, gebruiksmodellen, octrooien, met inbegrip van bio- technologische uitvindingen, industriële ontwerpen, geografische aan- duidingen, met inbegrip van oorsprongsbenamingen, handels- en dienstenmerken, topografieën van geïntegreerde schakelingen, alsmede de wettelijke bescherming van gegevensbanken en de bescherming tegen oneerlijke concurrentie als bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs inzake de bescherming van de industriële eigendom en de eigen- dom van niet openbaar gemaakte informatie over knowhow.
Artikel 47
Normalisering en conformiteitsbeoordeling
De partijen werken samen op het gebied van normalisering, metrolo- gie, certificatie en kwaliteitsborging teneinde de verschillen tussen hen op deze gebieden te verminderen, technische belemmeringen op te hef- fen en de bilaterale handel te vergemakkelijken. Deze samenwerking houdt onder meer het volgende in:
a. maatregelen, overeenkomstig de bepalingen van de WTO- Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, ter bevorde- ring van het gebruik van internationale technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures, met inbegrip van maatregelen voor bijzondere sectoren;
b. de ontwikkeling van overeenkomsten over de wederzijdse erken- ning van de conformiteitsbeoordeling in sectoren van wederzijds econo- misch belang;
c. samenwerking op het gebied van kwaliteitsbewaking en -borging in bepaalde sectoren die voor Zuid-Afrika van belang zijn;
d. vergemakkelijking van de technische bijstand voor Zuid-Afri- kaanse capaciteitsopbouwinitiatieven op het gebied van erkenning, me- trologie en normalisering;
e. de ontwikkeling van praktische banden tussen Zuid-Afrikaanse en Europese normaliserings-, erkennings- en certificatie-instellingen.
Artikel 48
Douane
1. De partijen bevorderen en vergemakkelijken de samenwerking tus- sen hun douanediensten om te bewerkstelligen dat de bepalingen inzake de handel worden nageleefd en dat eerlijke handelspraktijken worden toegepast. Deze samenwerking leidt onder meer tot de uitwisseling van gegevens en het organiseren van opleidingsprogramma’s.
2. Onverminderd de andere samenwerkingsvormen waarin deze Over- eenkomst voorziet, met name op grond van artikel 90, geven de admi- nistratieve instanties van de Overeenkomstsluitende partijen elkaar bij- stand overeenkomstig de bepalingen van Protocol 2 bij deze Overeen- komst.
Artikel 49
Statistieken
De partijen komen overeen op dit gebied samen te werken. De samen- werking is vooral gericht op harmonisering van de statistische methoden en praktijken zodat gegevens over de handel in goederen en diensten en, meer in het algemeen over alle gebieden waarop deze Overeenkomst betrekking heeft en die zich tot statistische verwerking lenen, op een in onderling overleg overeengekomen basis kunnen worden verwerkt.
TITEL IV ECONOMISCHE SAMENWERKING
Artikel 50
Inleiding
Binnen de begrenzingen van hun respectieve bevoegdheden komen de partijen overeen de samenwerking op economisch en industrieel gebied te ontwikkelen en bevorderen, tot wederzijds voordeel en in het belang van geheel zuidelijk Afrika, door hun economische banden te diversifië- ren en versterken, duurzame ontwikkeling in hun economieën te stimu- leren, structuren voor regionale samenwerking te ondersteunen, de sa- menwerking in het midden- en kleinbedrijf te bevorderen, het milieu te beschermen en verbeteren, de economische positie van voorheen achter- gestelde bevolkingsgroepen, waaronder vrouwen, te verbeteren, en de rechten van werknemers, alsmede vakbondsrechten, te beschermen en te bevorderen.
Artikel 51
Industrie
De samenwerking op dit terrein beoogt de herstructurering en moder- nisering van de Zuid-Afrikaanse industrie te vergemakkelijken en tezelf-
dertijd haar concurrentievermogen en groei te stimuleren, alsmede de voorwaarden te scheppen voor wederzijds voordelige vormen van sa- menwerking tussen de industrie van Zuid-Afrika en die van de Europese Unie.
De samenwerking is onder meer gericht op:
a. het bevorderen van de samenwerking tussen de economische sub- jecten van de partijen (ondernemingen, zelfstandige beroepsbeoefenaren, sectorale en andere bedrijfsorganisaties, georganiseerde arbeid xxxx- xxxxx);
b. het ondersteunen van de openbare en de particuliere sector van Zuid-Afrika bij het herstructureren en moderniseren van de industrie, daarbij zorg dragende voor bescherming van het milieu, duurzame ont- wikkeling en verbetering van de economische positie van kansarme bevolkingsgroepen;
c. het bevorderen van de ontwikkeling van een gunstig klimaat voor particulier initiatief teneinde de voor lokale en exportmarkten bestemde productie te stimuleren en te diversifiëren;
d. het stimuleren van betere benutting van het menselijk en industri- eel potentieel van Zuid-Afrika, onder meer door het vergemakkelijken van de toegang tot kredietfaciliteiten en investeringen en het ondersteu- nen van industriële innovatie, overdracht van technologie, opleiding, onderzoek en technologische ontwikkeling.
Artikel 52
Stimulering en bescherming van investeringen
Doel van de samenwerking tussen de partijen is, binnen de begrenzin- gen van hun respectieve bevoegdheden, het vestigen van een klimaat dat gunstig en bevorderlijk is voor binnenlandse en buitenlandse investerin- gen tot wederzijds voordeel, met name door verbetering van de voor- waarden voor de bescherming van investeringen, de stimulering van investeringen, de overdracht van kapitaal en de uitwisseling van infor- matie over investeringsmogelijkheden.
De samenwerking is onder meer gericht op het vergemakkelijken en aanmoedigen van:
a. de sluiting, waar nuttig, van overeenkomsten ter stimulering en bescherming van investeringen tussen de lidstaten en Zuid-Afrika;
b. de sluiting, waar nuttig, van overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belastingheffing tussen de lidstaten en Zuid-Afrika;
c. de uitwisseling van informatie over investeringsmogelijkheden;
d. de harmonisering en vereenvoudiging van procedures en admini- stratieve praktijken op het gebied van investeringen;
e. ondersteuning voor investeringen in Zuid-Afrika en de regio zui- delijk Afrika.
Artikel 53
Ontwikkeling van het handelsverkeer
1. De partijen komen overeen hun onderlinge handelsverkeer te ont- wikkelen, te diversifiëren en te intensiveren, en de concurrentiepositie van Zuid-Afrikaanse producten op de binnenlandse, regionale en inter- nationale markt te versterken.
2. De samenwerking op het gebied van de ontwikkeling van het han- delsverkeer concentreert zich op:
a. de uitwerking van passende strategieën voor de ontwikkeling van het handelsverkeer en de totstandbrenging van een handelsklimaat dat gunstig is voor het concurrentievermogen;
b. capaciteitsopbouw en ontwikkeling van het menselijk potentieel en professionele vaardigheden ten aanzien van het handelsverkeer en ondersteunende diensten in de openbare en de particuliere sector, waar- onder arbeid;
c. uitwisseling van informatie over markteisen;
d. overdracht van kennis en technologie door middel van investerin- gen en gezamenlijke ondernemingen;
e. ontwikkeling van de particuliere sector, met name kleine en mid- delgrote ondernemingen in de handelssector;
f. de oprichting, aanpassing en versterking van organisaties die zich bezighouden met de ontwikkeling van het handelsverkeer en ondersteu- nende diensten;
g. regionale samenwerking ten behoeve van de ontwikkeling van het handelsverkeer en met de handel verband houdende infrastructuur en diensten in zuidelijk Afrika.
Artikel 54
Microbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen
De partijen streven naar ontwikkeling en versterking van microbe- drijven en kleine en middelgrote ondernemingen in Zuid-Afrika en naar stimulering van de samenwerking tussen kleine en middelgrote onderne- mingen in de Gemeenschap en in Zuid-Afrika en de regio, daarbij toe- ziend op de gelijkheid van vrouwen en mannen. De partijen komen over- een onder meer:
a. waar passend samen te werken bij het opzetten van een juridisch, administratief, institutioneel, technisch, fiscaal en financieel kader voor de oprichting en uitbreiding van microbedrijven en kleine en middel- grote ondernemingen;
b. de bijstand te verlenen waaraan microbedrijven en kleine en mid- delgrote ondernemingen behoefte hebben, ongeacht hun juridische sta- tus, op gebieden als financiering, opleiding, technologie en marketing;
c. bijstand te verlenen aan ondernemingen, organisaties, beleids- makers en instanties die diensten verlenen als bedoeld onder punt b), door middel van passende technische ondersteuning, uitwisseling van informatie en capaciteitsopbouw;
d. passende banden tot stand te brengen en te stimuleren tussen marktdeelnemers in de particuliere sector van Zuid-Afrika, zuidelijk Afrika en de Gemeenschap, teneinde de doorstroom van informatie te verbeteren (met betrekking tot de formulering en implementatie van stra- tegieën, zakelijke ontwikkelingen en mogelijkheden, netwerkvorming, gezamenlijke ondernemingen en de overdracht van vaardigheden).
Artikel 55
Informatiemaatschappij – telecommunicatie- en informatietechnologie
1. De partijen komen overeen samen te werken op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, een sector die zij voor de moderne samenleving van het grootste belang achten en die cruciaal is voor de economische en sociale ontwikkeling en de ontwikkeling van een informatiemaatschappij. Communicatie in dit verband omvat de pos- terijen, de omroep, telecommunicatie en informatietechnologieën. Doel van de samenwerking is:
a. verbetering van de toegang voor Zuid-Afrikaanse openbare en par- ticuliere entiteiten tot communicatiemiddelen, elektronica en informatie- technologie, door middel van steun voor de ontwikkeling van infrastructuurnetwerken, het menselijk potentieel en passend beleid voor de informatiemaatschappij in Zuid-Afrika;
b. ondersteuning van de samenwerking op dit gebied tussen landen in de regio zuidelijk Afrika, met name wat satelliettechnologie betreft;
c. het opnemen van de uitdagingen die worden gesteld door globali- sering, nieuwe technologieën, institutionele en sectorale herstructurering en de groeiende kloof op het gebied van basisinformatiediensten en geavanceerde diensten.
2. De samenwerking houdt onder meer in:
a. een dialoog over diverse aspecten van de informatiemaatschappij, waaronder regelgeving en communicatiebeleid;
b. uitwisseling van informatie en eventueel technische bijstand op het gebied van regelgeving, normalisatie, conformiteitsbeoordeling en certificering van informatie- en communicatietechnologieën en het ge- bruik van frequenties;
c. verspreiding van nieuwe informatie- en communicatietechnolo- gieën en ontwikkeling van nieuwe faciliteiten, in het bijzonder met betrekking tot de koppeling van netwerken en de interoperabiliteit van toepassingen;
d. stimulering en uitvoering van gezamenlijk onderzoek, technologi- sche ontwikkeling met betrekking tot projecten op het gebied van nieuwe technologieën die verband houden met de informatiemaatschappij;
e. toegang voor Zuid-Afrikaanse organisaties tot projecten en programma’s van de Gemeenschap op basis van regelingen voor de diverse betrokken terreinen, alsmede, onder dezelfde voorwaarden, toe- gang voor organisaties uit de Europese Unie tot door Zuid-Afrika geïni- tieerde activiteiten.
Artikel 56
Samenwerking op het gebied van de post
Binnen de begrenzingen van de respectieve bevoegdheden van de par- tijen omvat de samenwerking op dit gebied onder meer:
a. uitwisseling van informatie en dialoog over postale aangelegenhe- den betreffende onder meer regionale en internationale activiteiten, regelgevingsaspecten en beleid;
b. technische bijstand op het gebied van regelgeving, exploitatie- normen en ontwikkeling van het menselijk potentieel;
c. stimulering en implementatie van gezamenlijke projecten, waaron- der onderzoeksprojecten, met betrekking tot de technologische ontwik- keling in deze sector.
Artikel 57
Energie
1. Binnen de begrenzingen van de respectieve bevoegdheden van de partijen beoogt de samenwerking op dit gebied onder meer:
a. verbetering van de toegang voor de Zuid-Afrikaanse bevolking tot betaalbare, betrouwbare en duurzame energiebronnen;
b. reorganisatie en modernisering van de energieproductie,
-distributie en -consumptie met het oog op optimaal efficiënte dienstver- lening, sociale ontwikkeling en milieuvriendelijkheid;
c. steun voor de samenwerking tussen landen in de regio zuidelijk Afrika met het oog op efficiënte en milieuvriendelijke exploitatie van de plaatselijk aanwezige energiebronnen.
2. Specifiek richt de samenwerking zich op:
a. steun voor de formulering van een passend energiebeleid en het opzetten van energieinfrastructuur in Zuid-Afrika;
b. diversifiëring van de energievoorziening in Zuid-Afrika;
c. verbetering van de technische, economische en financiële presta- ties van energiebedrijven, met name in de sectoren elektriciteit en vloei- bare brandstoffen;
d. stimulering van capaciteitsopbouw met gebruikmaking van lokale expertise, met name door middel van algemene en technische scholing;
e. ontwikkeling van nieuwe, duurzame vormen van energie, met inbegrip van de ondersteunende infrastructuur, met name ten behoeve van de energievoorziening op het platteland;
f. bevordering van het rationele gebruik van energie, in het bijzon- der door het bevorderen van de doelmatigheid van energiesystemen;
g. bevordering van de overdracht en het gebruik van milieuvriende- lijke technologieën;
h. stimulering van de regionale samenwerking op energiegebied in zuidelijk Afrika.
Artikel 58
Mijnbouw en winning van delfstoffen
1. Doel van de samenwerking op dit terrein is onder meer:
a. ondersteuning en bevordering van beleidsmaatregelen ter verbete- ring van gezondheids- en veiligheidsnormen en arbeidsvoorwaarden in de mijnbouw;
b. het toegankelijk maken van informatie over delfstoffen en aardwe- tenschappen voor investeringen in exploratie en ontginning. De samen- werking moet ook bijdragen tot een voor beide zijden gunstig klimaat voor het aantrekken van investeringen in de sector, ook wat het midden- en kleinbedrijf en voorheen achtergestelde gemeenschappen betreft;
c. steun voor beleid dat garandeert dat bij mijnbouwactiviteiten milieuoverwegingen en de noodzaak van duurzame ontwikkeling in aan- merking worden genomen, rekening houdende met de specifieke om- standigheden in het land en de aard van de mijnbouw;
d. samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling op het gebied van mijnbouw- en delfstoffentechnologie.
2. De samenwerking strekt zich uit tot Zuid-Afrikaanse activiteiten in het kader van de Mining Co-ordination Unit (Eenheid Mijnbouw- coördinatie) van de Southern African Development Community.
Artikel 59
Vervoer
1. Doel van de samenwerking op dit terrein is:
a. verbetering van de toegang voor Zuid-Afrikanen tot betaalbare, veilige en betrouwbare vervoersmethoden en stroomlijning van het goe- derenverkeer in het land, door middel van steun voor de ontwikkeling van economisch en ecologisch duurzame intermodale infrastructuur- netwerken en vervoerssystemen.
b. ondersteuning van de samenwerking tussen de landen in zuidelijk Afrika om een duurzaam vervoersnetwerk op te zetten dat aan de behoeften van de regio beantwoordt.
2. Specifiek richt de samenwerking zich op:
a. bevordering van de herstructurering en modernisering van de weg-, spoorweg-, haven- en luchthaveninfrastructuur;
b. geleidelijke verbetering van de condities van het luchtvervoer en het transitoverkeer over het spoor, over de weg en door de lucht, als- mede verbetering van het beheer van wegen, spoorwegen, havens en luchthavens en het zee- en luchtverkeer;
c. verhoging van de veiligheid van het lucht- en zeeverkeer door ver- betering van navigatiehulpmiddelen en het mogelijk maken van de invoering van doeltreffende programma’s door scholing.
Artikel 60
Toerisme
1. Binnen de begrenzingen van hun respectieve bevoegdheden wer- ken de partijen samen om de ontwikkeling van een concurrerende toe- ristische bedrijfstak te bevorderen. In dit verband komen de partijen in het bijzonder overeen:
a. de ontwikkeling van de toeristische bedrijfstak te stimuleren, om- dat die gunstig is voor economische groei en het verbeteren van de eco- nomische positie van achtergestelde bevolkingsgroepen, voor de werk- gelegenheid en de deviezensituatie;
b. te streven naar een strategische alliantie met inachtneming van de belangen van de overheid, van individuen en van de gemeenschap, ten- einde de duurzame ontwikkeling van de toeristische bedrijfstak te waar- borgen;
c. gezamenlijke activiteiten uit te voeren op terreinen als de ontwik- keling van producten en markten, het menselijk potentieel en institutio- nele structuren;
d. samen te werken bij opleidingen en capaciteitsopbouw op het gebied van toerisme, teneinde de dienstverlening te verbeteren;
e. samen te werken bij het stimuleren en ontwikkelen van toerisme met een basis in de plaatselijke gemeenschappen, door middel van modelprojecten in plattelandsgebieden;
f. het vergemakkelijken van het vrije verkeer van toeristen.
2. De partijen komen overeen dat bij de samenwerking op het gebied van het toerisme onder meer de volgende uitgangspunten worden toege- past:
a. respect voor de integriteit en de belangen van plaatselijke gemeen- schappen, in het bijzonder in plattelandsgebieden;
b. aandacht voor het belang van het cultureel erfgoed;
c. stimulering van opleiding, overdracht van kennis en bewustma- king in de gemeenschap in de bredere zin;
d. positieve wisselwerking tussen het toerisme en het behoud van het milieu;
e. stimulering van de regionale samenwerking in zuidelijk Afrika.
Artikel 61
Landbouw
1. De samenwerking op dit terrein is gericht op de stimulering van geïntegreerde, harmonieuze en duurzame ontwikkeling van het platte- land in Zuid-Afrika. De samenwerking concentreert zich op:
a. modernisering en waar nodig herstructurering van de landbouw- sector, onder meer door modernisering van infrastructuur en uitrusting en ontwikkeling van technieken voor verpakking en opslag, alsmede ver- betering van particuliere distributie- en afzetketens;
b. stimulering van de ontwikkeling en de versterking van het concurrentievermogen van landbouwers uit voorheen achtergestelde ge- meenschappen, en verlening van geschikte ondersteunende diensten op landbouwgebied in deze context;
c. diversificatie en ontwikkeling van productie en externe markten;
d. ontwikkeling van de samenwerking op zoösanitair en fytosanitair gebied en op het gebied van landbouwproductietechnieken;
e. onderzoek naar maatregelen ter harmonisatie van normen en voor- schriften op zoösanitair en fytosanitair gebied teneinde het handelsver- keer te vergemakkelijken, met inachtneming van de geldende wetgeving van de partijen en de voorschriften van de WTO.
2. De samenwerking krijgt onder meer gestalte door de overdracht van kennis, de oprichting van gezamenlijke ondernemingen en het op- zetten van programma’s voor capaciteitsopbouw.
Artikel 62
Visserij
Doel van de samenwerking op dit gebied is de bevordering van het duurzaam beheer en gebruik van de visbestanden, zulks in het belang van beide partijen op de lange termijn. Dit doel dient te worden bereikt door de uitwisseling van informatie en de totstandkoming en tenuitvoer- legging van overeenkomsten waarin aan de economische, wetenschap- pelijke, technische, handels- en ontwikkelingsdoelstellingen van beide partijen recht wordt gedaan. Deze overeenkomsten worden gesloten in het kader van een afzonderlijke, tot voordeel van beide partijen strek- kende visserijovereenkomst, die de partijen zo spoedig mogelijk trach- ten te sluiten.
Artikel 63
Diensten
De partijen komen overeen de samenwerking in de dienstensector in het algemeen en in de banksector, het verzekeringswezen en bepaalde andere sectoren van de financiële dienstverlening in het bijzonder te sti- muleren, onder meer door:
a. het bevorderen van de handel in diensten;
b. het uitwisselen, waar nuttig, van gegevens over de wet- en regel- geving van de partijen op het gebied van de dienstensector;
c. het verbeteren van de boekhouding, de financiële controle, het toe- zicht en de regulering van de financiële dienstverlening en het financieel toezicht, bijvoorbeeld door het ondersteunen van opleidingsprogramma’s.
Artikel 64
Consumentenbeleid en bescherming van de gezondheid van de consu- ment
De partijen komen overeen samen te werken op het gebied van het consumentenbeleid en de bescherming van de gezondheid van de con- sument, onder meer met het oog op:
a. het tot stand komen van systemen om elkaar in te lichten over ver- boden en gevaarlijke producten;
b. het uitwisselen van informatie en ervaringen over de totstandko- ming en het functioneren van het toezicht na de verkoop op producten en productveiligheid;
c. het verbeteren van de voorlichting aan de consument, met name over prijzen en kenmerken van producten en diensten;
d. het bevorderen van contacten tussen vertegenwoordigers van consumentenbelangen;
e. het verbeteren van de compatibiliteit van consumentenbeleid en
-systemen;
f. het uitwisselen van informatie over consumentenvoorlichting en
-educatie;
g. het aanmelden van rechtshandhaving en het samenwerken bij onderzoek naar schadelijke of oneerlijke bedrijfspraktijken;
h. het uitwisselen van informatie over doeltreffende methoden voor de schadeloosstelling van consumenten die slachtoffer zijn geworden van illegale activiteiten.
TITEL V ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
AFDELING A ALGEMEEN
Artikel 65
Doelstellingen
1. De ontwikkelingssamenwerking tussen de Gemeenschap en Zuid- Afrika heeft plaats in een context van beleidsdialoog en partnerschap, en
is gericht op ondersteuning van de door de nationale autoriteiten uitge- voerde beleidsmaatregelen en hervormingen.
2. De ontwikkelingssamenwerking draagt in het bijzonder bij tot een harmonische en duurzame economische en sociale ontwikkeling in Zuid- Afrika, tot de integratie van Zuid-Afrika in de wereldeconomie en tot de consolidatie van de grondslagen voor een democratische samenleving en een rechtsstaat waar de mensenrechten, in zowel politiek en sociaal als cultureel opzicht, evenals de fundamentele vrijheden worden geëerbie- digd.
3. In deze context wordt voorrang gegeven aan steun voor projecten die armoede helpen bestrijden.
Artikel 66
Prioriteiten
1. De ontwikkelingssamenwerking heeft in hoofdzaak betrekking op de volgende gebieden:
a. steun voor beleidsmaatregelen en instrumenten gericht op een gestadige integratie van de Zuid-Afrikaanse economie in de wereldeco- nomie en de wereldhandel, uitbreiding van de werkgelegenheid, het opzetten van levensvatbare particuliere ondernemingen, en het tot stand brengen van regionale samenwerking en integratie; in deze context gaat speciale aandacht naar het ondersteunen van aanpassingsmaatregelen welke in de regio en met name in de SACU worden genomen naar aan- leiding van de in het kader van deze Overeenkomst beoogde totstand- brenging van een vrijhandelszone;
b. het verbeteren van de levensomstandigheden en het voorzien in elementaire sociale voorzieningen;
c. steun voor de democratisering, de bescherming van de mensen- rechten, een degelijk openbaar bestuur, de versterking van de burger- maatschappij en de integratie ervan in het ontwikkelingsproces.
2. Dialoog en partnerschap tussen overheidsinstanties en niet- gouvernementele ontwikkelingspartners en -actoren worden gestimu- leerd.
3. De programma’s worden in hoofdzaak afgestemd op de basis- behoeften van de in het voormalige stelsel benadeelde gemeenschappen en omvatten tevens de gender- en milieuaspecten van de ontwikkeling.
Artikel 67
Begunstigden
De voor financiële en technische bijstand in aanmerking komende samenwerkingspartners zijn nationale, provinciale en lokale overheden
en overheidsinstanties, niet-gouvernementele organisaties en organisa- ties van de lokale gemeenschappen, regionale en internationale organi- saties, instellingen en publieke of particuliere bedrijven. Andere instan- ties kunnen in aanmerking komen, indien zij door beide partijen als geschikt worden aangewezen.
Artikel 68
Middelen en methodiek
1. De middelen die in het kader van de in artikel 66 bedoelde samen- werking kunnen worden gebruikt, omvatten met name studies, techni- sche bijstand, opleiding of andere dienstverlening, leveranties en wer- ken, alsmede financiële controles en evaluatie- en controlemissies.
2. De communautaire financiering, in deviezen of plaatselijke valuta, kan naar gelang van de aard of de behoeften in het kader van de projec- ten, betrekking hebben op:
a. budgettaire uitgaven van de overheid ter ondersteuning van her- vormingen en de tenuitvoerlegging van beleidsmaatregelen in de in het kader van een beleidsdialoog aangewezen prioritaire sectoren;
b. uitgaven voor investeringen (met uitzondering van de aankoop van onroerend goed) en uitrusting;
c. in bepaalde gevallen, met name wanneer een programma ten uit- voer wordt gelegd door een niet-gouvernementele partner, lopende uit- gaven.
3. In principe is voor elke samenwerkingsactie een bijdrage van de in artikel 67 bedoelde partners vereist. Xxxx en omvang van deze bijdrage worden bepaald in overeenstemming met de mogelijkheden van de betrokken partners en naar gelang van de aard van elke actie.
4. Er kan worden gestreefd naar samenhang en complementariteit met de maatregelen van andere geldverschaffers, met name de lidstaten van de Europese Unie.
5. Beide partijen nemen passende maatregelen om algemene bekend- heid te geven aan de communautaire aspecten van de in het kader van deze Overeenkomst tot stand komende ontwikkelingssamenwerking.
Artikel 69
Programmering
1. De meerjarige indicatieve programmering op basis van specifieke doelstellingen gekozen in overeenstemming met de in artikel 66 aange- geven prioriteiten, waarbij voor een referentieperiode de voorwaarden worden vastgesteld met betrekking tot de opzet, de tenuitvoerlegging en de follow-up van de ontwikkelingssamenwerking en de in het kader
daarvan gevoerde acties, heeft plaats in intensief overleg tussen de Gemeenschap en de regering van Zuid-Afrika en met de medewerking van de Europese Investeringsbank. De resultaten van de programmerings- gesprekken worden opgenomen in een door beide partijen ondertekend meerjarig indicatief programma.
2. Aan het meerjarig indicatief programma worden een gedetailleerde omschrijving van procedures en bepalingen betreffende de tenuitvoerleg- ging van en het toezicht op de ontwikkelingssamenwerking gehecht.
Artikel 70
Selectie, voorbereiding en beoordeling van projecten
1. De verantwoordelijkheid voor het selecteren en voorbereiden van ontwikkelingsprojecten berust bij de regering van Zuid-Afrika (nationale ordonnateur als bedoeld in artikel 80) of bij een andere in artikel 67 ver- melde begunstigde instantie.
2. De voor financiering door de Gemeenschap ingediende project- of programmadossiers dienen alle voor de beoordeling ervan nodige gege- vens te bevatten. Genoemde dossiers worden officieel bij het hoofd van de delegatie ingediend door de nationale ordonnateur of de andere in aanmerking komende instanties.
3. De ontwikkelingsprojecten worden door de nationale ordonnateur en/of de andere in aanmerking komende instanties en de Gemeenschap gezamenlijk beoordeeld.
Artikel 71
Financieringsvoorstel en besluit
1. De conclusies van de beoordeling worden door het hoofd van de delegatie samengevat in een in nauwe samenwerking met de nationale ordonnateur en/of de kandidaat-partner opgesteld financieringsvoorstel.
2. De Commissie geeft het financieringsvoorstel zijn definitieve vorm en doet het toekomen aan het met de besluitvorming belaste orgaan van de Gemeenschap.
Artikel 72
Financieringsovereenkomsten
1. Met betrekking tot alle door de Gemeenschap goedgekeurde pro- jecten of programma’s wordt:
a. ofwel een financieringsovereenkomst opgesteld tussen de Com- missie namens de Gemeenschap enerzijds en de nationale ordonnateur namens de regering van Zuid-Afrika of de begunstigde instantie ander- zijds,
b. of een contract opgemaakt met internationale organisaties of rechtspersonen, natuurlijke personen of een andere in artikel 67 om- schreven instantie verantwoordelijk voor de uitvoering van het project of programma.
2. Alle financieringsovereenkomsten of contracten voorzien in con- troles ter plaatse door de Commissie en de Europese Rekenkamer.
AFDELING B TENUITVOERLEGGING
Artikel 73
Ontvankelijkheid van inschrijvingen en leveringen
1. De deelneming aan aanbestedingen en opdrachten staat onder ge- lijke voorwaarden open voor alle natuurlijke personen en rechtspersonen van de lidstaten van de Europese Unie, Zuid-Afrika en de ACS-Staten. Zij kan in naar behoren gemotiveerde gevallen en om de beste kosten/ baten-verhouding tot stand te brengen, worden uitgebreid tot andere ont- wikkelingslanden.
2. Leveringen moeten van oorsprong zijn uit de lidstaten, Zuid- Afrika, of de ACS-Staten. In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kunnen zij van oorsprong zijn uit andere landen.
Artikel 74
Aanbestedende instantie
1. Contracten voor werken, leveranties en diensten worden uitge- werkt, via onderhandelingen gespecificeerd en afgesloten door de begun- stigde in overleg en in samenwerking met de Commissie.
2. De begunstigde kan de Commissie verzoeken, zelf of via de door haar daartoe aangewezen instantie, namens hem dienstverlenings- contracten uit te werken, via onderhandelingen definitieve vorm te geven en af te sluiten.
Artikel 75
Procedures voor aankopen
De procedures voor door de Gemeenschap gefinancierde aankopen of contracten worden in de aan de financieringsovereenkomsten gehechte algemene bepalingen vastgelegd.
Artikel 76
Algemene bepalingen en voorwaarden
Met betrekking tot de gunning en uitvoering van de door de Gemeen- schap gefinancierde contracten inzake werken, leveranties en diensten
zijn de bepalingen van deze Overeenkomst evenals de respectieve bij besluit van de samenwerkingsraad vastgestelde algemene voorschriften voor contracten inzake werken, leveranties en diensten, en algemene voorwaarden van toepassing.
Artikel 77
Beslechting van geschillen
Geschillen die bij de uitvoering van een door de Gemeenschap gefi- nancierd contract rijzen tussen Zuid-Afrika en een aannemer, leverancier of dienstverstrekker, worden beslecht via arbitrage overeenkomstig de door de samenwerkingsraad bij besluit vastgestelde procedurele voor- schriften inzake bemiddeling en arbitrage met betrekking tot contracten.
Artikel 78
Fiscale aangelegenheden en douaneregelingen
1. De Zuid-Afrikaanse regering verleent met betrekking tot alle door de Gemeenschap gefinancierde contracten volledige vrijstelling van be- lastingen en douanerechten en/of -heffingen dan wel lasten van gelijke werking.
2. De bijzonderheden betreffende de in lid 1 bedoelde regeling wor- den vastgelegd in de vorm van een briefwisseling tussen de Zuid- Afrikaanse regering en de Commissie.
Artikel 79
Hoofdordonnateur
De Commissie wijst een hoofdordonnateur aan, die belast wordt met het beheer van de door de Gemeenschap voor ontwikkelingssamenwer- king met Zuid-Afrika ter beschikking gestelde middelen.
Artikel 80
Nationale ordonnateur en betalingsgemachtigde
1. De Zuid-Afrikaanse regering wijst een nationale ordonnateur aan, die haar vertegenwoordigt bij alle verrichtingen betreffende door de Commissie gefinancierde projecten waarvoor Zuid-Afrika en de Ge- meenschap een financieringsovereenkomst hebben gesloten. Er wordt tevens een betalingsgemachtigde aangewezen.
2. De plichten en taken van de hoofdordonnateur, van de nationale ordonnateur en van de betalingsgemachtigde worden vastgelegd in een uitwisseling van nota’s tussen de Zuid-Afrikaanse regering en de Com- missie overeenkomstig de bepalingen van de op preferentiële overeen- komsten toepasselijke financiële regelingen van de Commissie.
Artikel 81
Hoofd van de delegatie
1. De Commissie wordt in Zuid-Afrika vertegenwoordigd door het hoofd van de delegatie, die tezamen met de nationale ordonnateur erop toeziet dat tenuitvoerlegging, controleverrichtingen en follow-up betref- fende de financiële en technische samenwerking plaatshebben in over- eenstemming met de beginselen van goed financieel beheer en de bepa- lingen van deze Overeenkomst. Aan het hoofd van de delegatie worden met name bevoegdheden verleend voor het bevorderen van een vlot ver- loop van de voorbereiding, het onderzoek en de uitvoering van de pro- jecten en programma’s.
2. De regering van Zuid-Afrika verleent het hoofd van de delegatie en de in Zuid-Afrika aangestelde ambtenaren van de Commissie privi- leges en immuniteiten overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961.
3. Bij het omschrijven van de taken en plichten van de nationale ordonnateur en van het hoofd van de delegatie streven de partijen naar een zo groot mogelijke lokale betrokkenheid bij het beheer van de pro- jecten en programma’s, evenals naar compatibiliteit en samenhang met de in de andere ACS-Staten gebruikelijke handelwijzen.
Artikel 82
Controle en evaluatie
1. Controle en evaluatie hebben tot doel de ontwikkelingsactiviteiten (voorbereiding, uitvoering en daaropvolgende activiteiten) op onafhan- kelijke wijze te evalueren, teneinde de doeltreffendheid van lopende en toekomstige ontwikkelingsactiviteiten te verbeteren. De daarop betrek- king hebbende werkzaamheden worden door Zuid-Afrika en de Ge- meenschap gezamenlijk verricht.
2. De controle op en evaluatie van de samenwerking worden geza- menlijk door Zuid-Afrika en de Gemeenschap uitgevoerd. In het kader van jaarlijks overleg kan de voortgang worden beoordeeld, kunnen maatregelen ter aanpassing en verbetering van de tenuitvoerlegging van het meerjarig indicatief programma worden genomen en kunnen toe- komstige projecten worden voorbereid.
TITEL VI SAMENWERKING OP ANDERE GEBIEDEN
Artikel 83
Wetenschap en Technologie
De partijen verbinden zich ertoe de wetenschappelijke en technologi- sche samenwerking te versterken. Gedetailleerde regelingen voor de ten-
uitvoerlegging van deze doelstelling zijn uiteengezet in een afzonder- lijke overeenkomst die in november 1997 in werking is getreden.
Artikel 84
Milieu
1. De partijen werken samen bij het streven naar duurzame ontwik- keling aan de hand van een rationeel gebruik van niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en het duurzaam gebruik van hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en bevorderen op deze wijze de milieubescher- ming, de preventie van milieubeschadiging en de bestrijding van milieu- vervuiling. De partijen streven ernaar de kwaliteit van het milieu op een hoger peil te brengen en samen te werken bij de aanpak van mondiale milieuproblemen.
2. De partijen besteden in het bijzonder aandacht aan de ontwikke- ling van de capaciteit op het gebied van milieubeheer. Milieuprioriteiten worden in overleg bepaald. De gevolgen van het Zuid-Afrikaans milieu- beleid in het verleden zullen worden onderzocht en daar waar mogelijk zal naar oplossingen worden gezocht.
3. De samenwerking zal onder meer betrekking hebben op kwesties in verband met stadsontwikkeling en landbenutting al dan niet voor landbouwdoeleinden; woestijnvorming, afvalbeheer, met inbegrip van gevaarlijk afval en kernafval; beheer van gevaarlijke chemische stoffen; instandhouding en duurzaam gebruik van biologische diversiteit; duur- zame bosbouw; waterkwaliteitscontrole; bestrijding van verontreiniging door onder meer de industrie; bestrijding van de verontreiniging van kust- en zeewater en het beheer van de rijkdommen van de zee; geïnte- greerd beheer van stroomgebieden met inbegrip van het beheer van internationale rivierbekkens; beheer van de watervraag en vraagstukken rond de vermindering van broeikasgasemissies.
Artikel 85
Cultuur
1. De partijen werken samen op cultuurgebied om een grondige ken- nis en een beter begrip van de culturele diversiteit binnen Zuid-Afrika en de Europese Unie te bevorderen. De partijen elimineren belemmerin- gen voor de interculturele communicatie en samenwerking en bevorde- ren het besef voor de onderlinge afhankelijkheid van volkeren met ver- schillende culturen. Zij moedigen de bevolking van Zuid-Afrika en de Europese Unie aan deel te nemen aan het proces van wederzijdse cultu- rele verrijking.
2. Culturele contacten worden gericht op instandhouding en verrij- king van het cultureel erfgoed en het produceren en verspreiden van cultuurgoederen en -diensten. Nationale, regionale en interregionale
communicatiemedia en infrastructuur worden in zo ruim mogelijke mate benut om culturele contacten te stimuleren, waarbij de naleving van auteursrechten en naburige rechten wordt bevorderd.
3. De partijen werken samen aan culturele evenementen en uitwisse- lingen tussen instellingen en verenigingen uit Zuid-Afrika en de Euro- pese Unie.
Artikel 86
Sociale vraagstukken
1. De partijen gaan een dialoog aan over sociale samenwerking. Deze dialoog betreft onder meer vraagstukken met betrekking tot sociale pro- blemen in verband met de samenleving na het apartheidtijdperk, armoedebestrijding, werkloosheid, gelijkheid van vrouwen en mannen, geweld tegen vrouwen, rechten van kinderen, arbeidsbetrekkingen, ge- zondheidszorg, veiligheid op het werk en bevolking.
2. De partijen zijn van oordeel dat economische ontwikkeling ge- paard moet gaan met sociale vooruitgang. Zij erkennen de noodzaak de sociale basisrechten te waarborgen die specifiek gericht zijn op de vrij- heid van vereniging van werknemers, het recht op collectieve onderhan- delingen, de afschaffing van dwangarbeid, de afschaffing van discrimi- natie op het gebied van de werkgelegenheid en beroepsbezigheid en de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid. De relevante normen van de IAO zijn het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze rechten.
Artikel 87
Voorlichting
De partijen nemen passende maatregelen om een doelmatige weder- zijdse uitwisseling van informatie te bevorderen en aan te moedigen. Prioriteit zal onder meer worden verleend aan de verspreiding van infor- matie over samenwerking tussen Zuid-Afrika en de Gemeenschap. Voorts streven de partijen ernaar het grote publiek basisinformatie te verstrek- ken over Zuid-Afrika en de EU, en specifieke doelgroepen in Zuid- Afrika en de Europese Unie op hen toegespitste informatie te verschaf- fen over respectievelijk het EU-beleid en het beleid van Zuid-Afrika.
Artikel 88
Pers en audiovisuele media
De partijen bevorderen samenwerking op het gebied van pers en audiovisuele media om de verdere ontwikkeling van de media te steu- nen en een onafhankelijke opstelling van en pluralisme in de media aan te moedigen. Gestreefd wordt naar totstandbrenging van samenwerking door onder meer:
a. de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen te bevorderen, met name door middel van opleidings- en uitwisselingsprogramma’s voor journalisten en mediadeskundigen;
b. de toegang tot informatiebronnen voor de media te verbreden;
c. de uitwisseling van technische knowhow en informatie;
d. de productie van audiovisuele programma’s.
Artikel 89
Menselijke hulpbronnen
1. De partijen werken samen om de menselijke hulpbronnen in Zuid- Afrika op alle door de Overeenkomst bestreken gebieden te ontwikke- len. De samenwerking zal er op gericht zijn de institutionele capaciteit van de overheid op de voornaamste gebieden van de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen te versterken en bijzondere aandacht te beste- den aan de minst bevoorrechte bevolkingsgroepen.
2. Om de deskundigheid van hoger personeel in overheidsinstellingen en in de particuliere sector te verbeteren, intensiveren de partijen hun samenwerking op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Bijzon- dere aandacht zal worden besteed aan het creëren van permanente con- tacten tussen gespecialiseerde instanties in de Europese Unie en Zuid- Afrika om de bundeling en uitwisseling van ervaring en technische hulpbronnen aan te moedigen.
3. De partijen bevorderen de uitwisseling van informatie ter stimule- ring van de samenwerking op het gebied van de erkenning van diploma’s door de desbetreffende instanties.
4. De partijen stimuleren de totstandkoming van banden en samen- werking tussen instellingen voor hoger onderwijs, bijvoorbeeld univer- siteiten.
Artikel 90
Bestrijding van drugs en het witwassen van geld
Binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden verbinden de partijen zich ertoe samen te werken bij het bestrijden van drugs en het witwassen van geld door:
a. het Zuid-Afrikaanse beleidsplan voor de drugsbestrijding te steu- nen en de effectiviteit te versterken van Zuid-Afrikaanse en Zuidelijk- Afrikaanse regionale programma’s voor de bestrijding van het illegaal gebruik van drugs en psychotrope stoffen en van de productie, levering en illegale handel in deze stoffen, uitgaande van de relevante internatio- nale VN-verdragen inzake verdovende middelen;
b. te voorkomen dat de financiële systemen van de twee partijen wor- den gebruikt voor het witwassen van kapitaal dat is verkregen door cri-
minele activiteiten in het algemeen en door drugshandel in het bijzonder op grond van de normen die door internationale instanties zijn vastge- steld, met name door de Financial Action Task Force (FATF), en door
c. de preventie van de verspreiding van precursoren en andere stof- fen die worden gebruikt voor de illegale productie van drugs en psycho- trope stoffen op grond van de normen die door de desbetreffende inter- nationale autoriteiten zijn vastgesteld, met name door de Chemical Action Task Force (CATF).
Artikel 91
Gegevensbescherming
1. De partijen werken samen aan de verbetering van de bescherming van de verwerking van persoonsgegevens, met inachtneming van de internationale normen.
2. Samenwerking op het gebied van de bescherming van persoons- gegevens kan technische bijstand omvatten in de vorm van uitwisselin- gen van gegevens en deskundigen en het opzetten van gezamenlijke programma’s en projecten.
3. De Samenwerkingsraad zal de vorderingen hierbij periodiek onder- zoeken.
Artikel 92
Gezondheidszorg
1. De partijen werken samen aan de verbetering van de geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg van de bevolking door de gezondheids- zorg te bevorderen en zich te richten op de preventie van ziekten.
2. Op het gebied van de nationale gezondheidszorg werken de par- tijen samen door kennis en ervaring uit te wisselen inzake programma’s die onder meer informatie verspreiden, het onderwijs en de opleiding in de gezondheidszorg verbeteren, de ontwikkeling van ziekten volgen en informatiesystemen op het gebied van de gezondheidszorg ontwikkelen, de risico’s verminderen van ziekten die gerelateerd zijn aan de leefwijze, HIV/aids en andere overdraagbare ziekten voorkomen en bestrijden.
3. Samenwerking op het gebied van de veiligheid en gezondheid op het werk omvat onder meer de uitwisseling van informatie over wetge- vende en niet-wetgevende maatregelen om ongevallen te voorkomen als- mede beroepsziekten en -risico’s voor de gezondheid.
4. Samenwerking op farmaceutisch gebied kan steun omvatten voor de evaluatie en registratie van geneesmiddelen.
TITEL VII
FINANCIËLE ASPECTEN VAN DE SAMENWERKING
Artikel 93
Doel
Om de doelstellingen van deze Overeenkomst te bereiken, ontvangt Zuid-Afrika financiële en technische bijstand van de Gemeenschap in de vorm van schenkingen en leningen ter ondersteuning van zijn sociaal- economische ontwikkelingsbehoeften.
Artikel 94
Schenkingen
De financiële bijstand in de vorm van schenkingen wordt gedekt door:
a. een in het kader van de Gemeenschapsbegroting in het leven geroepen speciale financiële faciliteit ter ondersteuning van de ontwik- kelingssamenwerkingsactiviteiten genoemd in de artikelen 65 en 66;
b. financiële middelen uit andere posten van de begroting van de Gemeenschap voor onder het toepassingsgebied van deze begrotings- lijnen vallende ontwikkelings- en internationale samenwerkings- activiteiten. Voor de indiening en goedkeuring van aanvragen, de uitvoe- ring en de controle en evaluatie geldt de procedure overeenkomstig de algemene voorwaarden voor de desbetreffende begrotingslijn.
Artikel 95
Leningen
Wat de financiële bijstand in de vorm van leningen betreft kan de Europese Investeringsbank, op verzoek van de Raad van de Europese Unie, uitbreiding overwegen van haar financiering van investerings- projecten in Zuid-Afrika door middel van langlopende leningen, met inachtneming van de ter uitvoering van de desbetreffende bepalingen van het EG-Verdrag vast te stellen maximale bedragen en geldigheids- perioden.
Artikel 96
Regionale samenwerking
De in de voorgaande artikelen bedoelde financiële bijstand van de Gemeenschap kan worden benut voor de financiering van projecten of programma’s van nationaal of lokaal belang in Zuid-Afrika en deelne-
ming van Zuid-Afrika aan regionale samenwerkingsactiviteiten die het land tezamen met andere ontwikkelingslanden onderneemt.
TITEL VIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 97
Institutionele structuur
1. De partijen komen overeen een Samenwerkingsraad in te stellen, die de volgende taken zal vervullen:
a. toezien op de goede werking en tenuitvoerlegging van de Over- eenkomst en de dialoog tussen de partijen;
b. onderzoeken van de ontwikkeling van de handel en samenwerking tussen de partijen;
c. onderzoek naar passende methoden ter voorkoming van proble- men op onder de Overeenkomst vallende terreinen;
d. het uitwisselen van ideeën en het doen van voorstellen over alle kwesties van wederzijds belang betrekking hebbende op handel en samenwerking, inclusief over toekomstige activiteiten en de daarvoor beschikbare middelen.
2. Via overleg tussen de partijen zal overeenstemming worden bereikt over de samenstelling, de frequentie, de agenda en de plaats van bijeen- komsten van de Samenwerkingsraad.
3. De Samenwerkingsraad heeft de bevoegdheid om besluiten te nemen over alle onder deze Overeenkomst vallende zaken.
4. De partijen komen overeen contacten tussen hun respectieve par- lementen over de verschillende onder de Overeenkomst vallende samenwerkingsterreinen aan te moedigen en te vergemakkelijken.
5. De partijen stimuleren tevens contacten tussen andere soortgelijke en relevante instellingen in Zuid-Afrika en de Europese Unie, zoals het Economisch en Sociaal Comité van de Europese Gemeenschap en de Nationale Economische Ontwikkelings- en Arbeidsraad (National Eco- nomic Development and Labour Council – NEDLAC) van Zuid-Afrika.
Artikel 98
Clausule inzake belastingen
1. De meestbegunstigingsbehandeling die overeenkomstig het be- paalde in deze Overeenkomst of in in het kader van deze Overeenkomst getroffen regelingen wordt toegekend, is niet van toepassing op belas- tingvoordelen die Zuid-Afrika en de lidstaten van de Europese Unie ver-
lenen of in de toekomst kunnen verlenen op basis van overeenkomsten inzake voorkoming van dubbele belastingheffing of andere belasting- regelingen, of de interne belastingwetgeving.
2. Niets in deze Overeenkomst of in in het kader van deze Overeen- komst getroffen regelingen mag worden geïnterpreteerd als een beletsel voor het treffen of doen nakomen van maatregelen ter voorkoming van belastingontduiking overeenkomstig de fiscale bepalingen van overeen- komsten inzake voorkoming van dubbele belastingheffing of andere belastingregelingen, of de interne belastingwetgeving.
3. Niets in deze Overeenkomst of in in het kader van deze Overeen- komst getroffen regelingen mag worden geïnterpreteerd als een beletsel voor de lidstaten van de Europese Unie of Zuid-Afrika om bij de toe- passing van de relevante bepalingen van hun belastingwetgeving onder- scheid te maken tussen belastingplichtigen die in een verschillende situa- tie verkeren, in het bijzonder ten aanzien van hun woonplaats of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd.
Artikel 99
Looptijd
Deze Overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten. Elk van beide partijen kan deze Overeenkomst opzeggen door de andere partij hiervan schriftelijk kennis te geven. De Overeenkomst houdt op van toe- passing te zijn zes maanden na de datum van die kennisgeving.
Artikel 100
Non-discriminatie
Op de onder deze Overeenkomst vallende terreinen en onverminderd daarin vervatte bijzondere bepalingen:
a. mogen de door Zuid-Afrika jegens de Gemeenschap toegepaste regelingen niet leiden tot discriminatie tussen de lidstaten, hun onderda- nen of hun bedrijven,
b. mogen de door de Gemeenschap jegens Zuid-Afrika toegepaste regelingen niet leiden tot discriminatie tussen Zuid-Afrikaanse onderda- nen of Zuid-Afrikaanse bedrijven.
Artikel 101
Territoriale toepassing
Deze Overeenkomst is van toepassing op het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, enerzijds, en, wat
Zuid-Afrika betreft, op de grondgebieden zoals deze in de Zuid- Afrikaanse grondwet worden omschreven, anderzijds.
Artikel 102
Toekomstige ontwikkelingen
De partijen kunnen de Overeenkomst met wederzijdse instemming en binnen hun respectieve bevoegdheidsterreinen uitbreiden om het niveau van samenwerking te verhogen en hieraan elementen toevoegen door middel van overeenkomsten inzake specifieke sectoren of activiteiten.
Elk van beide partijen mag binnen het kader van deze Overeenkomst voorstellen doen voor uitbreiding van het toepassingsgebied van de samenwerking met inachtneming van de bij de toepassing van de Over- eenkomst opgedane ervaring.
Artikel 103
Herziening
De partijen zullen deze Overeenkomst binnen vijf jaar na haar van- krachtwording opnieuw bezien in verband met de mogelijke implicaties van andere regelingen die op deze Overeenkomst van invloed kunnen zijn. Met wederzijdse instemming kan worden besloten tot verdere her- zieningen.
Artikel 104
Beslechting van geschillen
1. Elke partij kan ieder geschil betreffende de toepassing of interpre- tatie van deze Overeenkomst aan de Samenwerkingsraad voorleggen.
2. De Samenwerkingsraad kan elk geschil via een besluit beslechten.
3. Elke partij is gebonden de maatregelen verbonden aan de uitvoe- ring van het in lid 2 genoemde besluit te treffen.
4. Indien het niet mogelijk is het geschil overeenkomstig lid 2 te beslechten, kan een van beide partijen de andere partij in kennis stellen van het aanstellen van een arbiter; de andere partij moet dan binnen twee maanden na de aanstelling van de eerste arbiter een tweede arbiter aan- stellen.
5. De Samenwerkingsraad stelt binnen zes maanden na de aanstelling van de tweede arbiter een derde arbiter aan.
6. De besluiten van de arbiters worden binnen twaalf maanden met meerderheid van stemmen genomen.
7. Elke partij bij het geschil moet de vereiste maatregelen nemen om het besluit van de arbiters ten uitvoer te leggen.
8. De Samenwerkingsraad stelt de arbitrageprocedure vast.
9. Bij geschillen in het kader van de Titels II en III van deze Over- eenkomst zijn de volgende procedures van toepassing:
a. De aanstelling van een tweede arbiter moet binnen dertig dagen geschieden.
b. De Samenwerkingsraad stelt binnen zestig dagen na de aanstelling van de tweede arbiter een derde arbiter aan.
c. De algemene regel is dat de arbiters hun bevindingen en besluiten uiterlijk zes maanden na de datum van de samenstelling van het arbitragepanel aan de partijen en de Samenwerkingsraad voorleggen. In urgente gevallen, onder meer in gevallen waarbij aan bederf onderhevige goederen betrokken zijn, streven de arbiters ernaar hun verslag binnen drie maanden aan de partijen voor te leggen.
d. De betrokken partij stelt de andere partij en de Samenwerkings- raad binnen zestig dagen op de hoogte van haar voornemens ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de bevindingen en besluiten van, al naar- gelang het geval, de Samenwerkingsraad of de arbiters.
e. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is onmiddellijk aan de bevindingen en besluiten van de Samenwerkingsraad of de arbiters te voldoen, wordt daartoe aan de betrokken partij een redelijke termijn ver- leend. Deze redelijke termijn mag niet langer zijn dan vijftien maanden vanaf het tijdstip van de voorlegging van de bevindingen en besluiten aan de partijen. Bedoelde termijn kan evenwel met wederzijdse instem- ming van de partijen, afhankelijk van de bijzondere omstandigheden, worden verkort of verlengd.
10. Onverminderd hun recht een beroep te doen op de geschillenbe- slechtingsprocedures van de WTO streven de Europese Gemeenschap en Zuid-Afrika ernaar geschillen met betrekking tot specifieke verplichtin- gen voortvloeiende uit de Titels II en III van deze Overeenkomst te beslechten door een beroep te doen op de specifieke geschillenbeslech- tingsbepalingen van deze Overeenkomst. In het kader van krachtens deze Overeenkomst vastgestelde arbitrageprocedures zullen geen kwes- ties betreffende de WTO-rechten en -plichten van elke partij aan de orde worden gesteld, tenzij de partijen overeenkomen dergelijke kwesties aan arbitrage te onderwerpen.
Artikel 105
Clausule betreffende bilaterale overeenkomsten
Behalve wanneer zij soortgelijke of grotere rechten voor de betrokken partijen in het leven roept, doet deze Overeenkomst geen afbreuk aan de rechten vervat in bestaande overeenkomsten die een of meerdere lidsta- ten enerzijds en Zuid-Afrika anderzijds binden.
Artikel 106
Amenderingsclausule
1. Een partij die deze Overeenkomst wenst te amenderen, kan haar voorstel voor amendering tezamen met haar motivering ter overweging en goedkeuring voorleggen aan de Samenwerkingsraad.
2. Indien de andere partij meent dat de voorgestelde amendering afbreuk doet aan haar rechten uit hoofde van de Overeenkomst, kan zij een voorstel voor compenserende aanpassingen van de Overeenkomst ter overweging en goedkeuring voorleggen aan de Samenwerkingsraad.
Artikel 107
Bijlagen
De protocollen en bijlagen vormen een integrerend deel van de Over- eenkomst.
Artikel 108
Talen en aantal originelen
Deze Overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Neder- landse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal en de officiële talen van Zuid-Afrika andere dan de Engelse, dat wil zeggen Sepedi, Sesotho, Setswana, siSwati, Tshivenda, Xitsonga, Afrikaans, isiNdebele, isiXhosa en isiZulu, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Artikel 109
Inwerkingtreding
Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de overeenkomstsluitende partijen elkaar in ken- nis hebben gesteld van de voltooiing van de noodzakelijke procedures.
GEDAAN te Pretoria op elf oktober negentienhonderd negenennegen- tig.
De Overeenkomst is op 11 oktober 1999 ondertekend voor: België1)
Denemarken
Duitsland
de Europese Gemeenschap Finland
Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg
het Koninkrijk der Nederlanden
Oostenrijk Portugal Spanje
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland Zweden
en Zuid-Afrika
1) Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:
a. ,,vervaardiging,,: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;
b. ,,materiaal’’: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
c. ,,product’’: het vervaardigde product, ook indien dit bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
d. ,,goederen’’: zowel materialen als producten;
e. ,,douanewaarde’’: de waarde zoals bepaald bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);
f. ,,prijs af fabriek’’: de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voorzover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het vervaardigde product wordt uitgevoerd;
g. ,,waarde van de materialen’’: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleer- bare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of Zuid-Afrika is betaald;
h. ,,waarde van de materialen van oorsprong’’: de waarde van deze materialen als omschreven onder g), welke omschrijving van dien- overeenkomstige toepassing is;
i. ,,toegevoegde waarde’’: de prijs af fabriek min de douanewaarde van de in het product opgenomen materialen die van oorsprong zijn uit de andere in artikel 3 bedoelde landen of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor het product in de Gemeenschap of Zuid-Afrika is betaald;
x. ,,hoofdstukken’’ en ,,posten’’: de hoofdstukken en posten (vier- cijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem in- zake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit Protocol
,,het geharmoniseerd systeem’’ of ,,GS’’ genoemd;
k. ,,ingedeeld’’: de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;
l. ,,zending’’: producten die gelijktijdig van een exporteur naar een geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van een enkel ver- voersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadres- seerde dekt, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;
m. ,,gebieden’’: omvat ook de territoriale wateren;
n. ,,ACS-staten’’: de Afrikaanse en Caraïbische landen en de landen in de Stille Zuidzee die partij zijn bij de Overeenkomst van Lomé;
o. ,,SACU’’: de douane-unie van Zuidelijk Afrika.
TITEL II
DEFINITIE VAN HET BEGRIP ,,PRODUCT VAN OORSPRONG’’
Artikel 2
Algemene voorwaarden
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden de volgende producten beschouwd van oorsprong te zijn uit de Gemeenschap:
a. geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 4 van dit Protocol;
b. in de Gemeenschap verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toerei- kend is in de zin van artikel 5 van dit Protocol.
2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden de volgende producten beschouwd van oorsprong te zijn uit Zuid-Afrika:
a. geheel en al in Zuid-Afrika verkregen producten, in de zin van artikel 4 van dit Protocol;
b. in Zuid-Afrika verkregen producten, waarin materialen zijn ver- werkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Zuid-Afrika een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 5 van dit Protocol.
Artikel 3
Cumulatie van de oorsprong
Bilaterale cumulatie
1. Materialen van oorsprong uit de Gemeenschap worden beschouwd materialen van oorsprong uit Zuid-Afrika te zijn indien ze in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits ze evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 6 van dit Protocol genoemde be- of verwerkingen.
2. Materialen van oorsprong uit Zuid-Afrika worden beschouwd ma- terialen van oorsprong uit de Gemeenschap te zijn wanneer ze in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits ze evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 6 van dit Protocol genoemde be- of verwerkin- gen.
Cumulatie met ACS-landen
3. Onder voorbehoud van het bepaalde in de leden 5 en 6 worden materialen van oorsprong uit een ACS-land beschouwd van oorsprong uit de Gemeenschap of Zuid-Afrika te zijn indien zij in een aldaar ver- kregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze mate- rialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan.
4. Binnen de SACU verrichte be- en verwerkingen worden geacht in Zuid-Afrika te zijn verricht indien de betrokken goederen daar verder worden be- of verwerkt.
5. Producten die door toepassing van lid 3 de oorsprong hebben ver- kregen, worden uitsluitend als producten van oorsprong uit de Gemeen- schap of Zuid-Afrika beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde hoger is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de ACS-landen. Indien dit niet het geval is worden de betrok- ken producten beschouwd als van oorsprong uit het ACS-land dat goed is voor de hoogste waarde van de gebruikte materialen van oorsprong. Bij het toekennen van de oorsprong wordt geen rekening gehouden met materialen van oorsprong uit de ACS-landen die in de Gemeenschap of Zuid-Afrika een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan.
6. De in lid 3 bedoelde cumulatieregel kan uitsluitend worden toege- past wanneer de gebruikte ACS-materialen het karakter van product van
oorsprong hebben verkregen door toepassing van de in de Overeenkomst van Lomé opgenomen oorsprongsregels. De Gemeenschap en Zuid- Afrika delen elkaar, via de Europese Commissie, de gegevens mede over de overeenkomsten die zij met de ACS-landen hebben afgesloten en de daarin opgenomen oorsprongsregels.
7. Zodra aan de voorwaarden in lid 6 is voldaan en overeenstemming is bereikt over de datum van inwerkingtreding van deze bepalingen, neemt elke partij de nodige maatregelen om aan haar verplichtingen inzake kennisgeving en informatie te voldoen.
Artikel 4
Geheel en al verkregen producten
1. Als geheel en al in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika verkregen worden beschouwd:
a. aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen producten;
b. aldaar geoogste producten van het plantenrijk;
c. aldaar geboren en opgefokte levende dieren;
d. producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;
e. voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;
f. producten van de zeevisserij en andere buiten de territoriale wate- ren van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika door hun schepen uit de zee gewonnen producten;
g. producten uitsluitend uit de onder f) bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;
h. aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terug- winning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te wor- den voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;
i. afval afkomstig van aldaar verrichte be- of verwerkingen;
j. producten, gewonnen van of vanonder de zeebodem buiten de ter- ritoriale wateren, mits zij alleen het recht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;
k. goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd.
2. De termen ,,hun schepen’’ en ,,hun fabrieksschepen’’ in lid 1, onder
f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:
a. die in een lidstaat van de Gemeenschap of Zuid-Afrika zijn inge- schreven of geregistreerd;
b. die de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap of van Zuid- Afrika voeren;
c. die voor ten minste 50 procent toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika of aan een vennoot- schap die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht
en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een lidstaat van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebe- hoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;
d. waarvan de kapitein en de officieren onderdanen zijn van lidstaten van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika; en
e. waarvan de bemanning voor ten minste 75 procent uit onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika bestaat.
Bij de inwerkingtreding van de tariefconcessies voor visserijproduc- ten wordt lid 2, onder d) en e), vervangen door:
d. waarvan de bemanning, kapitein en officieren inbegrepen, voor ten minste 50 procent uit onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika bestaat.
Artikel 5
Toereikende bewerking of verwerking
1. Niet geheel en al verkregen producten worden geacht een toerei- kende bewerking of verwerking te hebben ondergaan in de zin van arti- kel 2, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.
In deze lijst is voor alle onder deze Overeenkomst vallende produc- ten aangegeven welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om het karakter van product van oor- sprong te verkrijgen en zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in die lijst voor dat product heeft vol- daan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de ver- vaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.
2. In afwijking van lid 1 kunnen niet van oorsprong zijnde materia- len die volgens de voorwaarden in de lijst bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:
a. wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 15 procent van de prijs af fabriek van het product en niet hoger dan 10 procent van de prijs af fabriek voor producten die onder de hoofdstukken 3 en 24 en de GS-posten 1604, 1605, 2207 en 2208 zijn ingedeeld;
b. wanneer de in de lijst vermelde maximumpercentages voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van dit lid niet wor- den overschreden.
Dit lid is niet van toepassing op de producten die onder de hoofdstuk- ken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.
3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6.
Artikel 6
Ontoereikende bewerking of verwerking
1. Behoudens het bepaalde in lid 2 worden de volgende be- of ver- werkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 5 is voldaan:
a. behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren (luchten, uitspreiden, drogen, koelen, in water zetten waaraan zout, zwaveldioxide of andere producten zijn toegevoegd, ver- wijderen van beschadigde gedeelten en soortgelijke behandelingen);
b. eenvoudige behandelingen zoals stofvrij maken, zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen), wassen, verven en snijden;
c. i. veranderen van verpakkingen, splitsen en samenvoegen van xxxxx;
ii. eenvoudig verpakken in flessen, zakken, etuis, dozen of blik- ken, bevestigen op kaartjes of plankjes, enz., en alle andere handelingen in verband met de opmaak;
d. het aanbrengen van merken, etiketten of soortgelijke onderschei- dingstekens op de producten zelf of op hun verpakkingen;
e. eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten, indien een of meer bestanddelen van het mengsel niet voldoen aan de voorwaarden van dit Protocol om als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of Zuid-Afrika te worden beschouwd;
f. eenvoudig samenvoegen van delen tot een volledig product;
x. xxxx of meer van de onder a tot en met f vermelde behandelingen tezamen;
h. het slachten van dieren.
2. Alle be- of verwerkingen die een product in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika heeft ondergaan worden tezamen genomen om te bepalen of de be- of verwerkingen die het heeft ondergaan ontoereikend zijn in de zin van lid 1.
Artikel 7
Determinerende eenheid
1. De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit Protocol is het product dat volgens de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.
Hieruit volgt dat:
a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;
b. wanneer een zending uit een aantal eendere producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van dit Protocol afzon- derlijk moet worden genomen.
2. Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.
Artikel 8
Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen
Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, appara- ten of voertuigen in kwestie.
Artikel 9
Stellen of assortimenten
Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de inter- pretatie van het geharmoniseerde systeem, worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15 procent van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.
Artikel 10
Neutrale elementen
Om te bepalen of een product van oorsprong is, is het niet noodzake- lijk de oorsprong na te gaan van de volgende zaken die bij de vervaar- diging gebruikt kunnen zijn:
a. energie en brandstof;
b. fabrieksuitrusting;
c. machines en werktuigen;
d. goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen.
TITEL III TERRITORIALE VOORWAARDEN
Artikel 11
Territorialiteitsbeginsel
1. Behoudens het bepaalde in artikel 3, moet aan de in titel II genoemde voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van de oor- sprong zonder onderbreking in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika zijn voldaan.
2. Producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Zuid-Afrika naar een ander land worden uitgevoerd en daarna weer worden inge- voerd, worden, behoudens het bepaalde in artikel 3, niet langer als pro- ducten van oorsprong beschouwd, tenzij ten genoegen van de douane- autoriteiten kan worden aangetoond dat:
a. de wederingevoerde goederen dezelfde goederen zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en
b. dat zij tijdens de periode dat ze waren uitgevoerd geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren.
Artikel 12
Rechtstreeks vervoer
1. De bij deze Overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit Protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en Zuid- Afrika, of via het grondgebied van de andere in artikel 3 bedoelde lan- den zijn vervoerd. Producten die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tij- delijke opslag op dit grondgebied, voorzover ze in het land van door- voer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behan- delingen om ze in goede staat te bewaren.
Het vervoer per pijpleiding van producten van oorsprong mag via een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van Zuid-Afrika geschieden.
2. Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:
a. een enkel vervoersdocument dat in het land van uitvoer is opge- steld ter dekking van het vervoer door het land van doorvoer, of
b. een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgege- ven certificaat, waarin:
i. de producten nauwkeurig zijn omschreven,
ii. de data zijn vermeld waarop de producten gelost en opnieuw gela- den zijn, in voorkomend geval onder opgave van de naam van de gebruikte schepen, of van de andere gebruikte vervoermiddelen; en
iii. waarin wordt verklaard op welke voorwaarden de producten in het land van doorvoer verbleven;
c. hetzij, bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander be- wijsstuk.
Artikel 13
Tentoonstellingen
1. De Overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander dan een van de in artikel 3 bedoeld landen zijn verzonden en die na de tentoonstelling in de Ge- meenschap of in Zuid-Afrika worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
a. een exporteur deze producten vanuit de Gemeenschap of Zuid- Afrika naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en deze daar heeft tentoongesteld;
b. deze exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze afgestaan aan een geadresseerde in de Gemeenschap of Zuid-Afrika;
c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn ver- zonden; en
d. de producten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.
2. Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel IV afgegeven of opgesteld en op de gebruikelijke wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen deze douaneautoriteiten aanvullende bewijsstukken opvragen ten aan- zien van de aard van de producten en de voorwaarden waarop zij wer- den tentoongesteld.
3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soort- gelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agra- risch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.
TITEL IV
BEWIJS VAN DE OORSPRONG
Artikel 14
Algemene voorwaarden
1. Deze Overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Zuid-Afrika worden ingevoerd en producten van oorsprong uit Zuid-Afrika die in de Gemeenschap worden inge- voerd, op vertoon van:
a. een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III is opgenomen; of
b. in de in artikel 19, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage IV is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument en waarin de producten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden (hierna
,,factuurverklaring’’ genoemd).
2. In afwijking van lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit Protocol in de in artikel 24 bedoelde gevallen onder de toepassing van deze Overeenkomst zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.
Artikel 15
Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
1. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 (hierna ,,EUR.1- certificaat’’ genoemd) wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.
2. Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde vertegen- woordiger zowel het EUR.1-certificaat als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in bijlage III opgenomen. Deze for- mulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de Overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de formulieren met de hand worden inge- vuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De producten moe- ten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet ingevulde gedeelte doorgekruist.
3. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer
waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds bereid te zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit Protocol is vol- daan.
4. Het EUR.1-certificaat wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of van Zuid-Afrika indien de uit te voeren goederen kunnen worden beschouwd als produc- ten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit Zuid-Afrika of uit een van de andere in artikel 3 bedoelde landen en indien aan de andere voor- waarden van dit Protocol is voldaan.
5. De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten inder- daad van oorsprong zijn en of aan alle andere voorwaarden van dit Pro- tocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de boekhouding van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Deze douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn inge- vuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de goede- ren bestemde vak zo is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
6. De datum van afgifte van het EUR.1-certificaat wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
7. Een EUR.1-certificaat wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werke- lijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uit- gevoerd.
Artikel 16
Afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat
1. In afwijking van artikel 15, lid 7, kan een EUR.1-certificaat bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goede- ren waarop het betrekking heeft, indien
a. dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere om- standigheden niet bij de uitvoer is gebeurd;
b. ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het EUR.1-certificaat wel was afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.
2. Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de pro- ducten waarop het EUR.1-certificaat betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.
3. De douaneautoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetref- fende dossier.
4. Op een achteraf afgegeven EUR.1-certificaat wordt een van de vol- gende aantekeningen aangebracht:
,,NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT’’, ,,DÉLIVRÉ A POSTE- RIORI’’,
,,RILASCIATO A POSTERIORI’’, ,,AFGEGEVEN A POSTE- RIORI’’,
,,ISSUED RETROSPECTIVELY’’, ,,UDSTEDT EFTERFØL- GENDE’’,
,,EKΔOΘEN EK TΩN YΣ TEΡΩN’’ ,,EXPEDIDO A POSTERIORI’’,
,,EMITADO A POSTERIORI’’, ,,ANNETTU JÄLKIKÄTEEN’’,
,,UTFÄRDAT I EFTERHAND’’.
5. De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak
,,Opmerkingen’’ van het EUR.1-certificaat.
Artikel 17
Afgifte van een duplicaat van een EUR.1-certificaat
1. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een EUR.1- certificaat, kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat had- den afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.
2. Op het aldus afgegeven duplicaat wordt een van de volgende aan- tekeningen aangebracht:
,,DUPLIKAT’’, ,,DUPLICATA’’, ,,DUPLICATO’’, ,,DUPLICAAT’’,
,,DUPLICATE’’, ,,ANTIΓΡAΦO’’, ,,DUPLICADO’’, ,,SEGUNDA VIA’’, ,,KAKSOISKAPPALE’’.
3. De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak
,,Opmerkingen’’ van het duplicaat van het EUR.1-certificaat.
4. Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oor- spronkelijke EUR.1-certificaat geldt vanaf die datum.
Artikel 18
Afgifte van een EUR.1-certificaat aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong
Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of Zuid-Afrika onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspron- kelijke bewijs van oorsprong door een of meer EUR.1-certificaten wor-
den vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daar- van naar een andere plaats in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika. Dit certificaat of deze certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.
Artikel 19
Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring
1. De in artikel 14, lid 1, onder b), genoemde factuurverklaring kan worden opgesteld door:
a. een toegelaten exporteur in de zin van artikel 20;
b. elke andere exporteur, voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6000 euro bedraagt.
2. Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de Gemeenschap, Zuid-Afrika of een van de andere in lid 3 bedoelde landen kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen.
3. De exporteur die de factuurverklaring opstelt moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds bereid zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken pro- ducten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.
4. Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage IV is opgeno- men, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bij- lage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt opgesteld, geschiedt dit met inkt en in blokletters.
5. De factuurverklaring wordt door de exporteur eigenhandig onder- tekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 20 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoor- delijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn iden- titeit blijkt alsof hij deze eigenhandig had ondertekend.
6. Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft of later, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop ze betrek- king heeft in het land van invoer worden aangeboden.
Artikel 20
Toegelaten exporteur
1. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een expor- teur die veelvuldig producten verzendt waarop de Overeenkomst van
toepassing is, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten. Om voor een derge- lijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de producten en de nale- ving van alle andere voorwaarden van dit Protocol.
2. De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toe- gelaten exporteur afhankelijk stellen van door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.
3. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe, dat in de factuurverklaringen wordt vermeld.
4. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de ver- gunning door de toegelaten exporteur.
5. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning steeds intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.
Artikel 21
Geldigheid van het bewijs van de oorsprong
1. Een bewijs van oorsprong is vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer. Het moet binnen deze periode wor- den ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer wor- den ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferen- tiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
3. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douane- autoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaar- den indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.
Artikel 22
Overlegging van het bewijs van de oorsprong
Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedu- res. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van dit certificaat verlangen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze Overeenkomst voldoen.
Artikel 23
Invoer in deelzendingen
Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douane- autoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gede- monteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het gehar- moniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één en- kel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.
Artikel 24
Vrijstelling van bewijs van de oorsprong
1. Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particu- lieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een formeel bewijs van oorsprong over te leg- gen, voorzover aan zulke producten ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit Protocol voldoen en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier C2/CP3 of op een daaraan gehecht blad wor- den gesteld.
2. Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is wordt be- schouwd de invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijke gebruik van de geadresseerde, de rei- ziger of de leden van zijn gezin, voorzover noch de aard noch de hoe- veelheid van de producten op commerciële doeleinden wijzen.
3. Voorts mag de totale waarde van deze producten niet meer bedra- gen dan 500 euro voor kleine zendingen of 1200 euro voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
Artikel 25
Leveranciersverklaring
1. Bij het opstellen van een bewijs van de oorsprong in Zuid-Afrika voor producten van oorsprong, bij de vervaardiging waarvan goederen uit de SACU zijn gebruikt en die daar be- of verwerkingen hebben ondergaan zonder het karakter van preferentiële oorsprong te hebben verkregen, wordt rekening gehouden met de leveranciersverklaringen die in overeenstemming met dit artikel voor deze goederen zijn afgege- ven.
2. De in lid 1 bedoelde leveranciersverklaring dient als bewijs van de be- of verwerkingen van de betrokken goederen in de SACU wanneer moet worden vastgesteld of de producten, bij de vervaardiging waarvan deze goederen zijn gebruikt, als van oorsprong uit Zuid-Afrika kunnen worden beschouwd en aan de andere eisen van dit Protocol voldoen.
3. De leverancier stelt voor elke zending goederen, op een blad papier, een verklaring op, in de in Bijlage V weergegeven vorm, die aan de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument wordt gehecht en waarin de goederen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om geïden- tificeerd te kunnen worden. De verklaring wordt opgesteld volgens het nationale recht van het land waar zij wordt opgesteld en wordt door de leverancier eigenhandig ondertekend.
4. Zuid-Afrika verzoekt de bevoegde autoriteiten in de SACU de leveranciersverklaringen door middel van steekproeven te1) controleren en wanneer zij redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid of juist- heid van de verstrekte gegevens.
5. Zuid-Afrika treft de nodige administratieve regelingen met de bevoegde autoriteiten in de SACU om te waarborgen dat het bepaalde in artikel 4 volledig wordt nageleefd.
Artikel 26
Bewijsstukken
De in artikel 15, lid 3, en artikel 19, lid 3, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een EUR.1- certificaat of een factuurverklaring worden gedekt producten van oor- sprong zijn uit de Gemeenschap, uit Zuid-Afrika of uit een van de andere in lid 3 bedoelde landen en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:
a. een rechtstreeks bewijs van de be- of verwerkingen die de expor- teur of leverancier heeft verricht om de betrokken producten te verkrij- gen, bij voorbeeld aan de hand van diens boekhouding of interne xxxx- xxxxxxxxx;
b. documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt en die in de Gemeenschap, in Zuid-Afrika of in een van de andere in artikel 3 bedoelde landen zijn afgegeven of opgesteld en daar volgens het nationale recht worden gebruikt;
c. documenten waaruit de be- of verwerking van materialen in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika blijkt en die in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika zijn afgegeven of opgesteld en daar volgens het nationale recht worden gebruikt;
d. EUR.1-certificaten of factuurverklaringen waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt en die overeenkomstig dit Protocol in
1) In het orgineel staat hier ,,de’’.
de Gemeenschap of in Zuid-Afrika zijn afgegeven of opgesteld, of die overeenkomstig artikel 3 in een van de andere in dat artikel bedoelde landen zijn afgegeven of opgesteld;
e. leveranciersverklaringen waaruit de be- of verwerkingen blijken die de gebruikte materialen in de SACU hebben ondergaan overeenkom- stig artikel 3.
Artikel 27
Bewaring van oorsprongsbewijzen, leveranciersverklaringen en andere bewijsstukken
1. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, bewaart de in artikel 15, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende ten minste drie jaar.
2. De exporteur die een factuurverklaring heeft opgesteld, bewaart een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 19, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
3. De leverancier die een leveranciersverklaring opstelt bewaart ko- pieën van zijn verklaring en van de factuur, de pakbon of het andere handelsdocument waaraan zijn verklaring was gehecht en alle andere documenten waaruit blijkt dat de verstrekte gegevens juist zijn gedu- rende ten minste drie jaar.
4. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een EUR.1- certificaat afgeven bewaren het in artikel 15, lid 2, bedoelde aanvraag- formulier gedurende ten minste drie jaar.
5. De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de EUR.1- certificaten en factuurverklaringen die bij hen werden ingediend gedu- rende ten minste drie jaar.
Artikel 28
Verschillen en vormfouten
1. Worden geringe verschillen vastgesteld tussen de gegevens in het bewijs van oorsprong en de gegevens in de documenten die in verband met de formaliteiten bij invoer bij het douanekantoor worden ingediend, dan is het bewijs van oorsprong daardoor niet automatisch ongeldig, indien blijkt dat het wel degelijk met de aangebrachte producten over- eenstemt.
2. Kennelijke vormfouten zoals typefouten op het bewijs van oor- sprong maken dit document niet ongeldig, indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de in daarin vermelde gegevens.
Artikel 29
In euro uitgedrukte bedragen
1. Het land van uitvoer stelt de tegenwaarde vast in zijn nationale valuta van de in euro uitgedrukte bedragen en deelt deze via de Euro- pese Commissie aan de landen van invoer mede.
2. Indien deze bedragen hoger zijn dan de overeenkomstige door het land van invoer vastgestelde bedragen, worden ze door laatstgenoemd land aanvaard indien de producten gefactureerd zijn in de valuta van het land van uitvoer. Indien de producten gefactureerd zijn in de valuta van een andere lidstaat van de Gemeenschap, aanvaardt het land van invoer het door het betrokken land medegedeelde bedrag.
3. De tegenwaarde van de euro in een nationale valuta is gelijk aan de tegenwaarde van de euro in die nationale valuta op de eerste werk- dag van oktober 1999.
4. De in euro uitgedrukte bedragen en de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de lidstaten van de Gemeenschap en Zuid-Afrika worden op verzoek van de Gemeenschap of Zuid-Afrika door de Samenwerkingsraad herzien. Bij deze herziening ziet de Samenwerkings- raad erop toe dat geen enkel in nationale valuta uitgedrukt bedrag lager wordt. Voorts onderzoekt het Gemengd Comité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit ver- band besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.
TITEL V ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING
Artikel 30
Wederzijdse bijstand
1. De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Zuid-Afrika doen elkaar, via de Europese Commissie, afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van EUR.1-certificaten, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen.
2. Met het oog op de correcte toepassing van dit Protocol verlenen de Gemeenschap en Zuid-Afrika elkaar, via de bevoegde douane-instanties, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1-certificaten en de factuurverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
Artikel 31
Controle van oorsprongsbewijzen
1. Bewijzen van oorsprong worden achteraf door middel van steek- proeven gecontroleerd, alsmede wanneer de douaneautoriteiten van het
land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de nale- ving van de andere voorwaarden van dit Protocol.
2. Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het EUR.1-certificaat, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documen- ten terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aange- vraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Deze zijn in dit verband gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere con- trole te verrichten die zij dienstig achten.
4. Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conserva- toire maatregelen.
5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk mede- gedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documen- ten al dan niet echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Zuid-Afrika beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.
6. Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen, of indien het antwoord niet vol- doende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aan- vragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, be- houdens buitengewone omstandigheden.
Artikel 32
Regeling van geschillen
1. Geschillen ten aanzien van de in artikel 31 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden tussen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die deze heb- ben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit Protocol, worden aan de Samenwerkingsraad voorgelegd.
2. In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toe- passing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.
Artikel 33
Sancties
Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel producten onder de preferentiële regeling te doen vallen, worden sancties getroffen.
Artikel 34
Vrije zones
1. De Gemeenschap en Zuid-Afrika nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van de oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen wor- den vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke ge- bruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.
2. Wanneer producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Zuid- Afrika die onder dekking van een bewijs van de oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd een be- of verwerking ondergaan, geven de autori- teiten, in afwijking van lid 1, op verzoek van de exporteur, een nieuw EUR.1-certificaat af mits deze be- of verwerking met de bepalingen van dit Protocol overeenstemt.
TITEL VI CEUTA EN MELILLA
Artikel 35
Toepassing van het Protocol
1. De in artikel 2 gebruikte term ,,Gemeenschap’’ heeft geen betrek- king op Ceuta en Melilla.
2. Producten van oorsprong uit Zuid-Afrika die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. Zuid-Afrika past op onder de Over- eenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla de- zelfde regeling toe als op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die uit de Gemeenschap worden ingevoerd.
3. Bij toepassing van lid 2 op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, is dit Protocol van overeenkomstige toepassing met inachtne- ming van de bijzondere voorwaarden van artikel 36.
Artikel 36
Bijzondere voorwaarden
1. Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, worden beschouwd als:
1) producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:
a. geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen producten;
b. in Ceuta en Melilla verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a bedoelde producten zijn gebruikt, voor- zover:
i. deze producten be- of verwerkingen hebben ondergaan die toerei- kend zijn in de zin van artikel 5 van dit Protocol, of voorzover
ii. deze producten van oorsprong zijn uit Zuid-Afrika of de Gemeen- schap in de zin van dit Protocol en zij be- of verwerkingen heb- ben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 6, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen;
2) producten van oorsprong uit Zuid-Afrika:
a. geheel en al in Zuid-Afrika verkregen producten;
b. in Zuid-Afrika verkregen producten, bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, voorzover:
i. deze producten een be- of verwerking hebben ondergaan die toe- reikend is in de zin van artikel 5 van dit Protocol, of voorzover
ii. deze producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap in de zin van dit Protocol en zij be- of verwerkin- gen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 6, lid 1, omschreven ontoereikende be- of verwerkingen.
2. Ceuta en Melilla worden als één enkel grondgebied beschouwd.
3. De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt
,,Zuid-Afrika’’ en ,,Ceuta en Melilla’’ in vak 2 van het EUR.1-certificaat of op de factuurverklaring. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt dit bovendien vermeld in vak 4 van het EUR.1-certificaat of op de factuurverklaring.
4. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit Protocol in Ceuta en Melilla.
TITEL VII SLOTBEPALINGEN
Artikel 37
Wijziging van het Protocol
Het Gemengd Comité kan besluiten de bepalingen van dit Protocol te wijzigen.
Artikel 38
Tenuitvoerlegging van het Protocol
De Gemeenschap en Zuid-Afrika nemen, ieder voor zich, de maatre- gelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit Protocol.
Artikel 39
Goederen in doorvoer of in opslag
De Overeenkomst kan worden toegepast op goederen die aan de bepa- lingen van dit Protocol voldoen en die op de datum van inwerkingtre- ding van de Overeenkomst onderweg zijn of die in de Gemeenschap of in Zuid-Afrika tijdelijk zijn opgeslagen of zich daar in een douane- entrepot of vrije zone bevinden, mits binnen vier maanden na die datum een EUR.1-certificaat bij de douaneautoriteiten van de Staat van invoer wordt ingediend dat achteraf door de bevoegde instanties van de Staat van uitvoer is opgesteld, tezamen met de documenten waaruit blijkt dat de goederen rechtstreeks zijn vervoerd.
Bijlage I
Aantekeningen bij de lijst in Bijlage II
Aantekening 1:
In deze lijst is vermeld aan welke voorwaarden een product moet vol- doen om als voldoende be- of verwerkt in de zin van artikel 5 van het Protocol te worden beschouwd.
Aantekening 2:
2.1. De eerste twee kolommen van de lijst geven het verkregen pro- duct aan. In kolom 1 is het nummer van de post of het hoofdstuk volgens het geharmoniseerd systeem vermeld en kolom 2 bevat de omschrijving van de goederen van die post of dat hoofdstuk volgens dat systeem. Voor iedere post of ieder hoofdstuk in de kolommen 1 en 2 is in kolom 3 of 4 een regel gegeven. Een num- mer in kolom 1 voorafgegaan door ,,ex’’ betekent dat de regel in kolom 3 of 4 alleen geldt voor het gedeelte van die post of dat hoofdstuk dat in kolom 2 is omschreven.
2.2. Wanneer in kolom 1 verscheidene postnummers zijn gegroepeerd of wanneer een hoofdstuknummer is vermeld en de omschrijving van het product in kolom 2 derhalve in algemene bewoordingen is gesteld, dan is de regel daarnaast in kolom 3 of 4 van toepas- sing op alle producten die volgens het geharmoniseerd systeem onder de posten van het hoofdstuk of onder elk van de in kolom 1 gegroepeerde posten werden ingedeeld.
2.3. Wanneer in de lijst verschillende regels worden gegeven voor verschillende producten die onder dezelfde post vallen, wordt na elk streepje dat deel van de post omschreven waarop de daar- naast in de kolommen 3 of 4 vermelde voorwaarde van toepas- sing is.
2.4. Wanneer voor een product dat in de kolommen 1 en 2 is om- schreven, zowel een regel in kolom 3 als een regel in kolom 4 wordt gegeven, kan de exporteur kiezen welke regel, die in kolom 3 of die in kolom 4, wordt toegepast. Indien in kolom 4 geen oorsprongsregel wordt gegeven, moet de regel in kolom 3 worden toegepast.
Aantekening 3:
3.1. Artikel 5 van het Protocol betreffende producten die de oor- sprong hebben verkregen en die bij de vervaardiging van andere producten worden gebruikt, is van toepassing ongeacht het feit of de oorsprong binnen het bedrijf werd verkregen waarin dit product wordt gebruikt of in een andere fabriek in de Gemeen- schap of in Zuid-Afrika.
Voorbeeld
Een motor van post 8407 waarvoor de regel geldt dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die daarin worden verwerkt niet meer mag bedragen dan 40% van de prijs af fabriek, is vervaardigd van ,,ander gelegeerd staal, enkel ruw voorgesmeed’’ van post 7224.
Werd dit smeedijzer in het betrokken land vervaardigd van niet van oorsprong zijnde ingots, dan heeft het smeedijzer reeds oor- sprong verkregen krachtens de regel in de lijst voor post ex 7224. Bij de waardeberekening van de motor telt het dan als materiaal van oorsprong, of het nu in dezelfde fabriek werd vervaardigd of niet. De waarde van de niet van oorsprong zijnde ingots wordt dus niet meegerekend bij het berekenen van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.
3.2. De regel in de lijst geeft de minimumbewerking of -verwerking aan die vereist is; meer be- of verwerking verleent eveneens de oorsprong; omgekeerd kan minder be- of verwerking geen oor- sprong verlenen. Is volgens de regel het gebruik van niet van oor- sprong zijnd materiaal in een bepaald productiestadium toege- staan, dan is het gebruik van dit materiaal in een vroeger productiestadium wel, maar in een later productiestadium niet toegestaan.
3.3. In afwijking van aantekening 3.2 mogen, wanneer volgens de regel ,,materialen van een willekeurige post’ gebruikt mogen worden, materialen van dezelfde post als het product worden gebruikt, onder voorbehoud evenwel van eventuele in die regel opgenomen beperkingen. ‘‘Vervaardiging uit materialen van een willekeurige post, waaronder andere materialen van post nr ’’
betekent evenwel dat uitsluitend materialen van dezelfde post mogen worden gebruikt indien de omschrijving van die materia- len verschilt van die van het product in kolom 2 van de lijst.
3.4. Wanneer volgens een regel in de lijst een product van meer dan een materiaal mag worden vervaardigd, betekent dit dat een of meer van deze materialen kunnen worden gebruikt. Het is niet noodzakelijk dat zij alle worden gebruikt.
Voorbeeld
Volgens de regel voor weefsels van de posten GS 5208 tot en met 5212 mogen natuurlijke vezels en andere materialen, waaronder chemische stoffen, worden gebruikt. Dit betekent niet dat beide moeten worden gebruikt; het ene of het andere materiaal of beide kunnen worden gebruikt.
3.5. Wanneer volgens een regel in de lijst een product van een bepaald materiaal vervaardigd moet worden, betekent dit even- wel niet dat geen andere materialen mogen worden gebruikt die vanwege hun aard niet aan de regel kunnen voldoen. (Zie ook aantekening 6.2 met betrekking tot textiel).
Voorbeeld
De regel voor post 1904 sluit nadrukkelijk het gebruik van gra- nen en derivaten daarvan uit. Minerale zouten, chemicaliën en andere additieven die niet van granen zijn vervaardigd mogen evenwel worden gebruikt.
Deze regel is evenwel niet van toepassing op producten die niet kunnen worden vervaardigd uit het in de lijst genoemde materi- aal, maar die wel kunnen worden vervaardigd uit een materiaal van dezelfde aard in een vroeger productiestadium.
Voorbeeld
Indien voor een artikel van ex hoofdstuk 62 vervaardigd van gebonden textielvlies slechts het gebruik van garen dat niet van oorsprong is, is toegestaan, dan is het niet mogelijk uit te gaan van stof van gebonden textielvlies, zelfs al kan gebonden textiel- vlies normalerwijze niet van garen worden vervaardigd. In een dergelijk geval dient het uitgangsmateriaal zich in het stadium vóór garen te bevinden, dat wil zeggen in het vezelstadium.
3.6. Indien een regel in de lijst twee of meer percentages geeft als maximumwaarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die kunnen worden gebruikt, dan mogen deze percentages niet bij elkaar worden opgeteld. De maximumwaarde van alle gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, mag het hoogste van de opgegeven percentages nooit overschrijden. Bovendien mogen de afzonderlijke percentages met betrekking tot bepaalde materi- alen niet worden overschreden.
Aantekening 4:
4.1. De term ,,natuurlijke vezels’’ in de lijst heeft betrekking op andere dan kunstmatige of synthetische vezels, met inbegrip van afval, in het stadium vóór het spinnen. Tenzij anders vermeld omvat de term ,,natuurlijke vezels’’ vezels die zijn gekaard, gekamd of anderszins bewerkt, doch niet gesponnen.
4.2. De term ,,natuurlijke vezels’’ omvat paardenhaar van post 0503, zijde van de posten 5002 en 5003 en wol, fijn of grof haar van de posten 5101 tot en met 5105, katoen van de posten 5201 tot en met 5203 en ander plantaardige vezels van de posten 5301 tot en met 5305.
4.3. De termen ,,textielmassa’’, ,,chemische stoffen’’ en ,,materialen voor het vervaardigen van papier’’ in de lijst hebben betrekking op materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, maar die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van kunstmatige, synthetische of papieren vezels of garens.
4.4. De term ,,synthetische en kunstmatige stapelvezels’’ in de lijst heeft betrekking op kabel van synthetische of kunstmatige fila- menten, op synthetische of kunstmatige stapelvezels en op syn- thetisch of kunstmatig afval van de posten 5501 tot en met 5507.
Aantekening 5:
5.1. In het geval van producten in die lijst die van een voetnoot zijn voorzien die naar deze aantekening verwijzen, zijn de in kolom 3 van de lijst genoemde voorwaarden niet van toepassing op basistextielmaterialen die bij de vervaardiging ervan zijn ge- bruikt en die, tezamen genomen, ten hoogste 10% van het totale gewicht van alle gebruikte basistextielmaterialen uitmaken (zie ook de aantekeningen 5.3 en 5.4).
5.2. De in punt 5.1 genoemde tolerantie is evenwel slechts van toe- passing op gemengde producten die van twee of meer basis- textielmaterialen zijn vervaardigd.
Basistextielmaterialen zijn:
– zijde,
– wol,
– grof haar,
– fijn haar,
– paardenhaar (crin),
– katoen,
– papier en materiaal voor het vervaardigen van papier,
– vlas,
– hennep,
– jute en andere bastvezels,
– sisal en andere textielvezels van het geslacht Agave,
– kokosvezels, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels,
– synthetische filamenten,
– kunstmatige filamenten,
– synthetische stapelvezels van polypropyleen,
– synthetische stapelvezels van polyester,
– synthetische stapelvezels van polyamide,
– synthetische stapelvezels van polyacrylonitriel,
– synthetische stapelvezels van polyimide,
– synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen,
– synthetische stapelvezels van polyfenyleensulfide,
– synthetische stapelvezels van polyvinylchloride,
– andere synthetische stapelvezels,
– kunstmatige stapelvezels van viscose,
– andere kunstmatige stapelvezels,
– garen van polyurethaan met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld,
– garen van polyurethaan met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld,
– producten van post 5605 (metaalgarens) met strippen bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een doorzich- tig of gekleurd kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof,
– andere producten van post 5605.
Voorbeeld
Garen van post 5205, vervaardigd van katoenvezels van post 5203 en van synthetische stapelvezels van post 5506, is een gemengd garen. Derhalve mogen niet van oorsprong zijnde stapel- vezels die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische stoffen of textielmassa is vereist) worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het garen.
Voorbeeld
Een weefsel van wol van post 5112, vervaardigd van garens van wol van post 5107 en van synthetische garens van stapelvezels van post 5509, is een gemengd weefsel. Derhalve mogen synthe- tische garens die niet voldoen aan de regels van oorsprong (vol- gens welke een vervaardiging uit chemische stoffen of textiel- massa is vereist) of garens van wol die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging is vereist uit natuurlijke vezels die niet gekaard zijn of gekamd, noch anders- zins met het oog op het spinnen bewerkt) of een combinatie van
deze twee soorten garens worden gebruikt tot 10 gewichtsper- centen van het weefsel.
Voorbeeld
Getuft textielweefsel van post 5802, vervaardigd van garens van katoen van post 5205 en van weefsels van katoen van post 5210, is slechts een gemengd product wanneer het katoenweefsel zelf een gemengd product is, vervaardigd van onder twee verschil- lende posten ingedeelde garens, of wanneer de gebruikte katoen- garens zelf gemengde garens zijn.
Voorbeeld
Indien het betrokken getufte textielweefsel is vervaardigd van katoengarens van post 5205 en van synthetisch weefsel van post 5407, dan zijn de gebruikte garens uiteraard twee verschillende soorten basistextielmateriaal en is het getufte textielweefsel bij- gevolg een gemengd product.
Voorbeeld
Een getuft tapijt, vervaardigd van zowel kunstmatige garens als van katoengarens en met een grondlaag van jute, is een gemengd product omdat drie basistextielmaterialen zijn gebruikt. Derhalve mogen alle niet van oorsprong zijnde materialen die in een later productiestadium zijn dan de regel toelaat, worden gebruikt, voorzover hun totale gewicht niet meer bedraagt dan 10% van het gewicht van de textielmaterialen van het tapijt. Zo zouden in dit productiestadium zowel de jutegrondlaag als de kunstmatige garens ingevoerd kunnen zijn, voorzover aan de voorwaarden inzake het gewicht wordt voldaan.
5.3. In het geval van weefsels die garens bevatten, ,,gemaakt van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, ook indien omwoeld’’, bedraagt de tolerantie voor dit garen ten hoogste 20%.
5.4. In het geval van weefsels die strippen bevatten bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een kleefmiddel is beves- tigd tussen twee strippen kunststof, bedraagt de tolerantie voor de strippen ten hoogste 30%.
Aantekening 6:
6.1. In het geval van textielproducten die in de lijst van een voetnoot zijn voorzien die naar deze aantekening verwijst, mogen textiel- materialen, met uitzondering van voeringen en tussenvoeringen, die niet voldoen aan de regel in kolom 3 van de lijst voor de betreffende geconfectioneerde producten, worden gebruikt voor- zover zij onder een andere post vallen dan het product en de waarde ervan niet meer bedraagt dan 8% van de prijs af fabriek van het product.
6.2. Onverminderd aantekening 6.3 mogen materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld vrij worden gebruikt, ongeacht of zij textiel bevatten.
Voorbeeld
Wanneer volgens een regel in de lijst voor een bepaald textiel- artikel, zoals een broek, garen moet worden gebruikt, dan sluit dit het gebruik van artikelen van metaal, zoals knopen, niet uit, omdat deze niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld. Om dezelfde reden is het gebruik van bij voorbeeld ritssluitingen toegelaten, al bevatten deze normalerwijze ook tex- tiel.
6.3. Wanneer een percentageregel van toepassing is, moet met de waarde van materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, rekening worden gehouden bij de bereke- ning van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oor- sprong zijn.
Aantekening 7:
7.1. Onder ,,aangewezen behandeling’’ in de zin van de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 wordt verstaan:
x. vacuümdistillatie,
b. herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde split- sing1),
c. kraken,
d. reforming,
e. extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,
f. een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen:
1) Zie aanvullende aantekening 4 b bij hoofdstuk 27 van de gecombineerde nomenclatuur.
behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwa- velzuur of met zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,
g. polymeriseren,
x. xxxxxxxxx,
i. isomeriseren.
7.2. Onder ,,aangewezen behandeling’’ in de zin van de posten 2710, 2711 en 2712 wordt verstaan:
x. vacuümdistillatie,
b. herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde split- sing1),
c. kraken,
d. reforming,
e. extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,
f. een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwa- velzuur of met zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,
g. polymeriseren,
x. xxxxxxxxx,
ij. isomeriseren,
k. uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: ontzwave- len met gebruikmaking van waterstof, waardoor het zwavel- gehalte van de behandelde producten met ten minste 85% wordt verlaagd (methode ASTM D 1 266-59 T),
l. uitsluitend voor de producten van post 2710: ontparaffineren, anders dan door enkel filtreren,
m. uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: behande- len met waterstof, uitgezonderd ontzwavelen, waarbij de wa- terstof actief deelneemt aan een scheikundige reactie die, met behulp van een katalysator, onder een druk van meer dan 20 bar en bij een temperatuur van meer dan 250 °C wordt teweeggebracht. Eindbehandeling met waterstof van smeer- oliën van post ex 2710 die in het bijzonder verbetering van de kleur of de stabiliteit ten doel heeft (bijvoorbeeld ,,hydro- finishing’’ of ontkleuren), wordt daarentegen niet als een aan- gewezen behandeling aangemerkt,
n. uitsluitend voor stookolie van post ex 2710: atmosferische distillatie, mits deze producten, distillatieverliezen inbegre- pen, voor minder dan 30% van het volume ervan over-
distilleren bij 300 °C, een en ander bepaald volgens de me- thode ASTM D 86,
o. uitsluitend voor andere zware oliën dan gasolie of stookolie van post ex 2710: behandelen met gebruikmaking van hoog- frequente glimontlading.
7.3. Wat de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 betreft wordt geen oorsprong verleend door eenvou- dige behandelingen zoals reinigen, decanteren, ontzouten, afsplit- sen van water, filtreren, kleuren, merken, het verkrijgen van een bepaald zwavelgehalte door het mengen van producten met uit- eenlopende zwavelgehaltes, alle combinaties van die behandelin- gen of soortgelijke behandelingen.
Bijlage II
Lijst van be- of verwerkingen van materialen die niet van oorsprong zijn waardoor het vervaardigde product het karakter van product van oorsprong verkrijgt
The products mentioned in the list may not all be covered by the Agree- ment. It is therefore necessary to consult the other parts of the Agreement
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried out on non-originating materials that confers originating status (3) or (4) |
Chapter 01 | Live animals | All the animals |
of Chapter 1 used | ||
must be wholly | ||
obtained | ||
Chapter 02 | Meat and edible meat offal | Manufacture in which all the materials of Chapters 1 and 2 used must be wholly obtained |
Chapter 03 | Fish and crustaceans, molluscs and other aquatic invertebrates | Manufacture in which all the materials of Chapter 3 used must be wholly obtained |
ex Chapter 04 | Dairy produce; | Manufacture in |
birds’ eggs; | which all the | |
natural honey; | materials of | |
edible products of | Chapter 4 used | |
animal origin, not | must be wholly | |
elsewhere | obtained | |
specified or | ||
included; except | ||
for: |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
0403 | Buttermilk, curdled milk and cream, yoghurt, kephir and other fermented or acidified milk and cream, whether or not concentrated or containing added sugar or other sweetening matter or flavoured or containing added fruit, nuts or cocoa | Manufacture in which: – all the materials of Chapter 4 used must be wholly obtained; – any fruit juice (except those of pineapple, lime or grapefruit) of heading No 2009 used must already be originating; – the value of any materials of Chapter 17 used does not exceed 30% of the ex-works price of the product | |
ex Chapter 05 | Products of | Manufacture in | |
animal origin, not | which all the | ||
elsewhere | materials of | ||
specified or | Chapter 5 used | ||
included; except | must be wholly | ||
for: | obtained | ||
ex 0502 | Prepared pigs’, | Cleaning, | |
hogs’ or boars’ | disinfecting, | ||
bristles and hair | sorting and | ||
straightening of | |||
bristles and hair |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
Chapter 06 | Live trees and other plants; bulbs, roots and the like; cut flowers and ornamental foliage | Manufacture in which: – all the materials of Chapter 6 used must be wholly obtained; – the value of all the materials used does not exceed 50% of the ex-works price of the product | |
Chapter 07 | Edible vegetables and certain roots and tubers | Manufacture in which all the materials of Chapter 7 used must be wholly obtained | |
Chapter 08 | Edible fruit and nuts; peel of citrus fruits or melons | Manufacture in which: – all the fruit and nuts used must be wholly obtained; – the value of any materials of Chapter 17 used does not exceed 30 % of the value of the ex-works price of the product | |
ex Chapter 09 | Coffee, tea, maté and spices; except for: | Manufacture in which all the materials of Chapter 9 used must be wholly obtained |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
0901 | Coffee, whether | Manufacture from | |
or not roasted or | materials of any | ||
decaffeinated; | heading | ||
coffee husks and | |||
skins; coffee | |||
substitutes | |||
containing coffee | |||
in any proportion | |||
0902 | Tea, whether or | Manufacture from | |
not flavoured | materials of any | ||
heading | |||
ex 0910 | Mixtures of | Manufacture from | |
spices | materials of any | ||
heading | |||
Chapter 10 | Cereals | Manufacture in | |
which all the | |||
materials of | |||
Chapter 10 used | |||
must be wholly | |||
obtained | |||
ex Chapter 11 | Products of the | Manufacture in | |
milling industry; | which all the | ||
malt; starches; | cereals, edible | ||
inulin; wheat | vegetables, roots | ||
gluten; except | and tubers of | ||
for: | heading No 0714 | ||
or fruit used must | |||
be wholly | |||
obtained | |||
ex 1106 | Flour, meal and | Drying and | |
powder of the | milling of | ||
dried, shelled | leguminous | ||
leguminous | vegetables of | ||
vegetables of | heading No 0708 | ||
heading No 0713 |
HS headi No. (1) | ng | Description of product (2) | Working or processing carried out on non-originating materials that confers originating status (3) or (4) |
Chapter | 12 | Oil seeds and oleaginous fruits; miscellaneous grains, seeds and fruit; industrial or medicinal plants; straw and fodder | Manufacture in which all the materials of Chapter 12 used must be wholly obtained |
1301 | Lac; natural | Manufacture in | |
gums, resins, | which the value | ||
gum-resins and | of any materials | ||
oleoresins (for | of heading No | ||
example, | 1301 used may | ||
balsams) | not exceed 50% | ||
of the ex-works | |||
price of the | |||
product | |||
1302 | Vegetable saps | ||
and extracts; | |||
pectic substances, | |||
pectinates and | |||
pectates; | |||
agar-agar and | |||
other mucilages | |||
and thickeners, | |||
whether or not | |||
modified, derived | |||
from vegetable | |||
products: | |||
– Mucilages and | Manufacture from | ||
thickeners, | non-modified | ||
modified, derived | mucilages and | ||
from vegetable | thickeners | ||
products |
HS heading Description of No. product (1) (2) | Working or processing carried out on non-originating materials that confers originating status (3) or (4) | |
– Other | Manufacture in which the value of all the materials used does not exceed 50% of the ex-works price of the product | |
Chapter 14 | Vegetable plaiting materials; vegetable products not elsewhere specified or included | Manufacture in which all the materials of Chapter 14 used must be wholly obtained |
ex Chapter 15 | Animal or | Manufacture in |
vegetable fats and | which all the | |
oils and their | materials used are | |
cleavage | classified within a | |
products; | heading other | |
prepared edible | than that of the | |
fats; animals or | product | |
vegetable waxes; | ||
except for: | ||
1501 | Pig fat (including | |
lard) and poultry | ||
fat, other than | ||
that of heading | ||
no. 0209 or 1503: | ||
– Fats from | Manufacture from | |
bones or waste | materials of any | |
heading except | ||
those of heading | ||
Nos 0203, 0206 | ||
or 0207 or bones | ||
of heading No | ||
0506 |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
– Other | Manufacture from | ||
meat or edible | |||
offal of swine of | |||
heading No 0203 | |||
or 0206 or of | |||
meat and edible | |||
offal of poultry of | |||
heading No 0207 | |||
1502 | Fats of bovine | ||
animals, sheep or | |||
goats, other than | |||
those of heading | |||
No. 1503 | |||
– Fats from | Manufacture from | ||
bones or waste | materials of any | ||
heading except | |||
those of heading | |||
Nos 0201, 0202, | |||
0204 or 0206 or | |||
bones of heading | |||
No 0506 | |||
– Other | Manufacture in | ||
which all the | |||
materials of | |||
Chapter 2 used | |||
must be wholly | |||
obtained | |||
1504 | Fats and oils and | ||
their fractions, of | |||
fish or marine | |||
mammals, | |||
whether or not | |||
refined, but not | |||
chemically | |||
modified: |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
– Solid fractions | Manufacture from | ||
materials of any | |||
heading including | |||
other materials of | |||
heading No 1504 | |||
– Other | Manufacture in | ||
which all the | |||
materials of | |||
Chapters 2 and 3 | |||
used must be | |||
wholly obtained | |||
ex 1505 | Refined lanolin | Manufacture from | |
crude wool | |||
grease of heading | |||
No 1505 | |||
1506 | Other animals | ||
fats and oils and | |||
their fractions, | |||
whether or not | |||
refined, but not | |||
chemically | |||
modified: | |||
– Solid fractions | Manufacture from | ||
materials of any | |||
heading including | |||
other materials of | |||
heading No 1506 | |||
– Other | Manufacture in | ||
which all the | |||
materials of | |||
Chapter 2 used | |||
must be wholly | |||
obtained |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
1507 to 1515 | Vegetable oils | ||
and their | |||
fractions: | |||
– Soya, ground | Manufacture in | ||
nut, palm, copra, | which all the | ||
palm kernel, | materials used are | ||
babassu, tung and | classified within a | ||
oiticica oil, | heading other | ||
myrtle wax and | than that of the | ||
Japan wax, | product | ||
fractions of | |||
jojoba oil and | |||
oils for technical | |||
or industrial uses | |||
other than the | |||
manufacture of | |||
foodstuffs for | |||
human | |||
consumption | |||
– Solid fractions, | Manufacture from | ||
except for that of | other materials of | ||
jojoba oil | heading Nos. | ||
1507 to 1515 | |||
– Other | Manufacture in | ||
which all the | |||
vegetable | |||
materials used | |||
must be wholly | |||
obtained |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
1516 | Animal or | Manufacture in | |
vegetable fats and | which: | ||
oils and their | – all the | ||
fractions, partly | materials of | ||
or wholly | Chapter 2 used | ||
hydrogenated, | must be wholly | ||
inter-esterified, | obtained; | ||
re-esterified or | – all the | ||
elaidinised, | vegetable | ||
whether or not | materials used | ||
refined, but not | must be wholly | ||
further prepared | obtained. | ||
However, | |||
materials of | |||
headings 1507, | |||
1508, 1511 and | |||
1513 may be | |||
used | |||
1517 | Margarine; edible | Manufacture in | |
mixtures or | which: | ||
preparations of | – all the | ||
animal or | materials of | ||
vegetable fats or | Chapters 2 and 4 | ||
oils or of | used must be | ||
fractions of | wholly obtained; | ||
different fats or | – all the | ||
oils of this | vegetable | ||
Chapter, other | materials used | ||
than edible fats | must be wholly | ||
or oils or their | obtained. | ||
fractions of | However, | ||
heading No 1516 | materials of | ||
headings 1507, | |||
1508, 1511 and | |||
1513 may be | |||
used | |||
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried out on non-originating materials that confers originating status (3) or (4) |
Chapter 16 | Preparations of meat, of fish or of crustaceans, molluscs or other aquatic invertebrates | Manufacture from animals of Chapter 1. All the materials of Chapter 3 used must be wholly obtained |
ex Chapter 17 | Sugars and sugar | Manufacture in |
confectionery; | which all the | |
except for: | materials used are | |
classified within a | ||
heading other | ||
than that of the | ||
product | ||
ex 1701 | Cane or beet | Manufacture in |
sugar and | which the value | |
chemically pure | of any materials | |
sucrose, in solid | of Chapter 17 | |
form, flavoured | used does not | |
or coloured | exceed 30% of | |
the ex-works | ||
price of the | ||
product | ||
1702 | Other sugars, | |
including | ||
chemically pure | ||
lactose, maltose, | ||
glucose and | ||
fructose, in solid | ||
form; sugar | ||
syrups not | ||
containing added | ||
flavouring or | ||
colouring matter; | ||
artificial honey, | ||
whether or not | ||
mixed with | ||
natural honey; | ||
caramel: |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
– Chemically | Manufacture from | ||
pure maltose and | materials of any | ||
fructose | heading including | ||
other materials of | |||
heading No 1702 | |||
– Other sugars in | Manufacture in | ||
solid form, | which the value | ||
flavoured or | of any materials | ||
coloured | of Chapter 17 | ||
used does not | |||
exceed 30% of | |||
the ex-works | |||
price of the | |||
product | |||
– Other | Manufacture in | ||
which all the | |||
materials used | |||
must already be | |||
originating | |||
ex 0000 | Xxxxxxxx | Manufacture in | |
resulting from the | which the value | ||
extraction or | of any materials | ||
refining of sugar, | of Chapter 17 | ||
flavoured or | used does not | ||
coloured | exceed 30% of | ||
the ex-works | |||
price of the | |||
product |
HS heading No. (1) | Description of product (2) | Working or processing carried non-originating materials that originating status (3) or (4) | out on confers |
1704 | Sugar confectio- nery (including white chocolate), not containing cocoa | Manufacture in which: – all the materials used are classified within a heading other than that of the product; – the value of any materials of Chapter 17 used does not exceed 30% of the ex-works price of the product | |
Chapter 18 | Cocoa and cocoa preparations | Manufacture in which: – all the materials used are classified within a heading other than that of the product; – the value of any materials of Chapter 17 used does not exceed 30% of the ex-works price of the product | |