Pensioenregeling voor de
Pensioenregeling voor de
Bedrijfstak Spoorwegen
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 5
Artikel 1.1 Begripsomschrijving 5
Artikel 1.2 Werkingssfeer 5
Artikel 1.3 Deeltijdfactor 5
Artikel 1.4 Meldingsplicht wijzigingen AOW, Anw en WAO en overige voor de pensioenvaststelling relevante informatie 5
Artikel 1.5 Erkenning samenlevingsverband 6
ARTIKEL 1.6 M/V 6
Artikel 1.7 Bijzondere gevallen 6
Artikel 1.8 Valuta 6
Artikel 1.9 Gemoedsbezwaarden 6
Artikel 1.10 Fiscale regelgeving 6
HOOFDSTUK 2 DEELNEMERS 7
Artikel 2.1 Deelnemers 7
Artikel 2.2 Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering 7
Artikel 2.3 Vrijwillige voortzetting 7
Artikel 2.4 Uitsluiting deelnemerschap 8
Artikel 2.5 Berichtgeving 8
Artikel 2.6 Mogelijkheid tot vervroegen verruimd 8
HOOFDSTUK 3 INKOMEN 9
Artikel 3.1 Pensioengevend inkomen 9
Artikel 3.2 Inkomensontwikkeling na 55e jaar 9
Artikel 3.3 Beperking pensioengevend inkomen 9
HOOFDSTUK 4 PENSIOENPREMIE WERKGEVER EN DEELNEMER 10
Artikel 4.1 Pensioenpremie over inkomen 10
Artikel 4.2 Premiebetaling 10
Artikel 4.3 Premievrijstelling tijdens arbeidsongeschiktheid 10
HOOFDSTUK 5 PENSIOENGELDIGE TIJD 11
Artikel 5.1 Pensioengeldige tijd 11
Artikel 5.2 Deeltijd 11
Artikel 5.3 Bijzonder verlof 11
Artikel 5.4 Pensioengeldige tijd na ontslag 11
Artikel 5.5 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid 12
HOOFDSTUK 6 OUDERDOMSPENSIOEN 13
Artikel 6.1 Pensioenrichtleeftijd 13
Artikel 6.2 Aanvang ouderdomspensioen 13
Artikel 6.3 Pensioenlijn, pensioengrondslag, franchise 14
Artikel 6.4 Afzonderlijke pensioenlijnen 14
Artikel 6.5 Ouderdomspensioen op eindloonbasis 15
Artikel 6.6 Ouderdomspensioen op opbouwbasis 15
Artikel 6.7 Hoogte van het ouderdomspensioen 15
Artikel 6.8 Tijdelijk Overbruggingspensioen 16
Artikel 6.9 TOP-garantie 16
Artikel 6.10 Omzetting van ouderdomspensioen in TOP of v.v 17
Artikel 6.11 Anticumulatie ouderdomspensioen en TOP met wettelijke uitkeringen en invaliditeitspensioen 17
Artikel 6.12 Variëren van ingangsdatum pensioen 17
Artikel 6.13 Omzetting partnerpensioen in ouderdomspensioen 18
Artikel 6.14 Variëren in uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen 18
Artikel 6.15 Compensatie premie ziektekosten 18
Artikel 6.16 Pensioenverevening 18
HOOFDSTUK 7 NABESTAANDENPENSIOEN 19
Artikel 7.1 Recht op partnerpensioen 19
Artikel 7.2 Recht op bijzonder partnerpensioen 19
Artikel 7.3 Recht op wezenpensioen 19
Artikel 7.4 Recht op pensioen bij vermissing 20
Artikel 7.5 Hoogte van het partnerpensioen 20
Artikel 7.6 Uitkering naast het partnerpensioen 21
Artikel 7.7 Hoogte van het bijzonder partnerpensioen 21
Artikel 7.8 Omzetting aanspraken op ouderdoms- en bijzonder partnerpensioen 22
Artikel 7.9 Verhoging partnerpensioen na echtscheiding/beëindiging samenleving 22
Artikel 7.10 Compensatietoeslag op partnerpensioen 22
Artikel 7.11 Hoogte van het wezenpensioen 22
Artikel 7.12 Herberekening wezenpensioen 22
Artikel 7.13 Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen en omgekeerd 23
Artikel 7.14 Compensatie premie ziektekosten 23
Artikel 7.15 Tijdelijke aanvullingstoeslag 23
HOOFDSTUK 8 OVERDRACHT EN OVERNAME VAN PENSIOENAANSPRAKEN 24
Artikel 8.1 Overdracht van pensioenaanspraken 24
Artikel 8.2 Overname van pensioenaanspraken 24
Artikel 8.3 Nadere regels 24
Artikel 8.4 Beëindiging deelnemerschap 24
HOOFDSTUK 9 INKOOP 26
Artikel 9.1 Mogelijkheden voor inkoop 26
Artikel 9.2 Inkoop van pensioenaanspraken 26
Artikel 9.3 Algemene voorwaarden 26
HOOFDSTUK 10 INVALIDITEITSPENSIOEN 27
Artikel 10.1 Pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid 27
Artikel 10.2 Invaliditeitspensioen: aanvulling op WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid 27
Artikel 10.3 Invaliditeitspensioen: aanvulling WAO bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
.................................................................................................................................. 27
Artikel 10.4 Algemene wijzigingen WAO-uitkeringen 28
Artikel 10.5 Invaliditeitspensioen: minimumgarantie 28
Artikel 10.6 Xxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 10.7 Invaliditeitspensioen bij vrijwillige voortzetting 29
Artikel 10.8 Tijdelijke aanvullingstoeslag 29
Artikel 10.9 Regeling arbeidsongeschiktheid 30
HOOFDSTUK 11 UITKERINGEN INEENS 31
Artikel 11.1 Afkoop kleine pensioenen 31
Artikel 11.2 Overlijdensuitkering 31
HOOFDSTUK 12 INDEXATIE 32
Artikel 12.1 Eenmalige vaststelling pensioenen 32
Artikel 12.2 Aanpassing pensioenen 32
Artikel 12.3 Aanpassing pensioengevend inkomen 33
Artikel 12.4 Aanpassing overige bedragen 33
Artikel 12.5 Aanpassing franchise 33
Artikel 12.6 Indexatie Anw-aanvulling 33
HOOFDSTUK 13 BEGIN, BETALING EN EINDE PENSIOEN 34
Artikel 13.1 Toekenning pensioen of uitkering 34
Artikel 13.2 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 13.3 Begin pensioen 34
Artikel 13.4 Betaling van de pensioenen 34
Artikel 13.5 Einde pensioen 34
HOOFDSTUK 14 WIJZIGING VAN BESLISSINGEN 36
Artikel 14.1 Wijziging van een genomen beslissing 36
Artikel 14.2 Wijzigingsbeslissing in het voordeel van betrokkene bij een ingegaan pensioen
.................................................................................................................................. 36
Artikel 14.3 Wijzigingsbeslissing in het nadeel van betrokkene bij een ingegaan pensioen 36
HOOFDSTUK 15 GESCHILLEN 37
Artikel 15.1 Geschillencommissie 37
Artikel 15.2 Bezwaarschrift 37
HOOFDSTUK 16 OVERGANGSRECHT OP GROND VAN DE PREPENSIOENREGELING 38
Artikel 16.1 Werkingssfeer 38
Artikel 16.2 Pensioenrichtleeftijd en pensioengeldige tijd 38
Artikel 16.3 Garantie Tijdelijk Overbruggingspensioen 38
Artikel 16.4 Garantie opgebouwd prepensioen 39
Artikel 16.5 Garantie uitzicht prepensioen 39
Artikel 16.6 Garantie pensioentijd uitzicht ouderdomspensioen 39
Artikel 16.7 Prepensioen 39
HOOFDSTUK 17 OVERGANGSRECHT OP GROND VAN DE SPOORWEGPENSIOENREGELING 1994 40
Artikel 17.1 Deelnemers voor wie het overgangsrecht geldt 40
ARTIKEL 17.2 TOESLAG BIJ VRIJWILLIGE PREMIEBETALING EN/OF NIET VERZEKERDE TIJD ALGEMEEN PENSIOEN VÓÓR 1986 40
Artikel 17.3 Toeslag bij samenvallende pensioengeldige tijd voor 1986 40
Artikel 17.4 Toeslag bij samenvallende pensioengeldige tijd vanaf 1986 41
Artikel 17.5 Toeslag in verband met inkomensafhankelijke AOW-toeslag 41
Artikel 17.6 Aanvraag toeslagen 41
Artikel 17.7 Herberekening pensioenaanspraak 41
Artikel 17.8 Ongehuwde garantie 42
Artikel 17.9 Variabele inkomen 42
Artikel 17.10 Grondslag voor berekening van pensioenen die in 1997 ingaan 42
HOOFDSTUK 18 OVERGANGSRECHT OP GROND VAN DE SPOORWEGPENSIOENWET 43
Artikel 18.1 Invaliditeitspensioen 43
Artikel 18.2 Invaliditeitspensioen: netto-nettogarantie: verzelfstandigingstoelage 43
Artikel 18.3 Diensttijdpensioen bij invaliditeit 43
Artikel 18.4 Pensioengeldige tijd bij werkloosheid of wachtgeld 43
HOOFDSTUK 19 SLOTBEPALINGEN 44
Artikel 19.1 Bestuursvoorschriften 44
Artikel 19.2 Inwerkingtreding 44
BIJLAGE I BEDRAGEN PENSIOENREGELING 45
BIJLAGE II TABELLEN BEHOREND BIJ ARTIKELEN 6.8, 6.9, 6.10, 6.14, 7.13 EN 16.3 46
BIJLAGE III TABEL BEHOREND BIJ HOOFDSTUK 9 49
BIJLAGE IV LIJST VARIABELE INKOMSTEN 50
BIJLAGE V LIJST WERKGEVERS BEHOREND TOT VOORMALIG COMPARTIMENT RAILVERVOER 51
BIJLAGE VI LIJST WERKGEVERS BEHOREND TOT VOORMALIG COMPARTIMENT RAILINFRASTRUCTUUR 53
UITVOERINGSREGELINGEN 54
SPECIALE PENSIOENTOEZEGGINGEN PER WERKGEVER 59
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijving
a. het fonds: de Stichting Spoorwegpensioenfonds.
b. het bestuur: het bestuur van het fonds.
c. de directie: de directie van SPF Beheer bv.
d. werkgever: de tot het fonds toegelaten werkgevers.
e. deeltijdbetrekking: een dienstbetrekking met een afwijkend aantal uren dan bij de werkgever in het algemeen gebruikelijk is.
f. Spoorwegpensioenwet: de Spoorwegpensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1993.
g. partner: de man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is gehuwd, als geregistreerd partner is ingeschreven bij de burgerlijke stand, of in een door het fonds erkend samenlevingsverband leeft.
h. gepensioneerde: ieder aan wie een pensioen is toegekend.
i. nabestaande: de partner of de wees van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
j. gewezen deelnemer: ieder die deelnemer is geweest en uitzicht heeft op een pensioen.
k. ingangsdatum pensioen: de feitelijke datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer zijn pensioen laat ingaan.
Artikel 1.2 Werkingssfeer
Deze regeling is van toepassing op een ieder die:
a. op 1 januari 1997 deelnemer was als bedoeld in artikel 2.1 of
b. op of na 1 januari 1997 door indiensttreding deelnemer is geworden.
Artikel 1.3 Deeltijdfactor
De omvang van een deeltijdbetrekking wordt aangegeven door de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is een breuk waarvan
- de noemer wordt gevormd door het bedrag van het loon als bedoeld in art. 3.1, lid 2a, dat zou gelden bij volledige dienstbetrekking bij de werkgever en
- de teller wordt gevormd door het bedrag van het feitelijk genoten loon als bedoeld in art. 3.1, lid 2a.
Artikel 1.4 Meldingsplicht wijzigingen AOW, Anw en WAO en overige voor de pensioenvaststelling relevante informatie
1. De gepensioneerde die in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de AOW, Anw of WAO is verplicht de directie, binnen 30 dagen na berichtgeving over deze uitkering, schriftelijk te informeren.
Deze verplichting geldt ook voor alle individuele wijzigingen in deze uitkeringen, voor het vervallen van deze uitkeringen en indien de directie verzoekt om nadere informatie.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 van dit artikel is de gepensioneerde alsmede degene die volgens de bepalingen van deze regeling aanspraak op pensioen of een andere uitkering heeft, verplicht medewerking te verlenen aan de juiste uitvoering van deze regeling. Met name is hij gehouden binnen 60 dagen alle door de directie schriftelijk verzochte gegevens te verstrekken en bescheiden te overleggen die de directie nodig oordeelt voor een goede uitvoering van de pensioenregeling of voor een correcte uitbetaling van het pensioen.
3. De directie is bevoegd bij het niet voldoen aan een van de verplichtingen genoemd in lid 1 of 2 van dit artikel, de pensioenbetaling te blokkeren totdat de betreffende informatie is verschaft.
Artikel 1.5 Erkenning samenlevingsverband
1. Een samenlevingsverband wordt door de directie erkend, als voldaan is aan alle hierna genoemde voorwaarden:
a. partners zijn ongehuwd;
b. partners zijn geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn danwel broer en/of zuster van elkaar;
c. partners leven duurzaam samen en voeren een gemeenschappelijke huishouding, dit moet blijken uit een notariële akte opgesteld en ondertekend door beide partners;
d. partners staan ingeschreven op hetzelfde adres in de registers van de burgerlijke stand;
e. erkenning door de werkgever heeft plaatsgevonden, danwel het samenlevingsverband heeft zes maanden bestaan;
f. het samenlevingsverband bestond op of na 1 januari 1994
2. De directie deelt de deelnemer schriftelijk de erkenning van het samenlevingsverband mee.
Artikel 1.6 M/V
Daar waar in deze regeling de mannelijke vorm van een woord of persoonlijk voornaamwoord wordt gebruikt, wordt tevens de vrouwelijke vorm bedoeld, tenzij uit het zinsverband uitdrukkelijk het tegendeel blijkt.
Artikel 1.7 Bijzondere gevallen
In gevallen waarin de toepassing van de regeling tot een naar het oordeel van het bestuur onredelijke uitkomst leidt, is het bestuur bevoegd een afwijkende beslissing te nemen.
Artikel 1.8 Valuta
Alle verplichtingen luiden in de voor Nederland geldende valuta.
Artikel 1.9 Gemoedsbezwaarden
Van deelname in deze pensioenregeling wordt op zijn aanvraag, door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds, vrijgesteld de persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en die door de Sociale Verzekeringsbank is vrijgesteld van verplichtingen voortvloeiend uit de werknemers- en volksverzekeringen.
Artikel 1.10 Fiscale regelgeving
1. Het bestuur zal bij het vaststellen van de in de regeling genoemde grondslagen de fiscale regelgeving in acht nemen.
2. Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 is van toepassing op deze regeling
HOOFDSTUK 2 DEELNEMERS
Artikel 2.1 Deelnemers
1. Deelnemer is ieder die bij de werkgever arbeid in een dienstbetrekking verricht.
2. Xxxxxxxxx is ook de gewezen werknemer die aansluitend op de arbeidsovereenkomst met werkgever:
a. een VUT-uitkering ontvangt, of
b. recht heeft op een invaliditeitspensioen, of
c. pensioen opbouwt op grond van de regeling die wordt beheerd door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, of
d. de deelname aan de pensioenregeling op vrijwillige basis voortzet.
3. Het bestuur kan bepalen dat een bepaalde persoon of groepen van personen, die onder toepassing van een tussen werkgever en de vakverenigingen overeengekomen regeling geen arbeid meer bij de werkgever verrichten, deelnemer blijven. Het bestuur kan hierbij voorwaarden stellen.
Artikel 2.2 Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering
Bij pensioenopbouw op grond van de regeling die wordt beheerd door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering is de deelnemer niet verzekerd voor een invaliditeitspensioen.
Artikel 2.3 Vrijwillige voortzetting
1. De gewezen deelnemer kan na ontslag zijn deelneming vrijwillig voortzetten onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.
2. Vrijwillige voortzetting is niet mogelijk indien de gewezen deelnemer binnen drie jaar na ontslag de pensioenrichtleeftijd bereikt.
3. Vrijwillige voortzetting is niet mogelijk dan wel eindigt indien de gewezen deelnemer deelneemt aan een andere pensioenregeling.
4. Vrijwillige voortzetting is alleen mogelijk indien de gewezen deelnemer tot datum ontslag gedurende een periode van minimaal drie jaar aaneensluitend heeft deelgenomen aan de pensioenregeling.
5. De gewezen deelnemer kan tot één jaar na ontslag schriftelijk bij de directie vrijwillige voortzetting aanvragen.
6. Indien niet aansluitend aan het ontslag vrijwillig wordt voortgezet kan de directie in verband met risicobeperking aanvullende voorwaarden stellen waaronder vrijwillige voortzetting mogelijk is.
7. Vrijwillige voortzetting vangt aan op de dag volgend op ontslag. De vrijwillige voortzetting is mogelijk voor een aaneengesloten periode van maximaal drie jaar.
8. De vrijwillige voortzetting vindt plaats op basis van het vaste deel van het pensioengevend inkomen en de deeltijdfactor bij ontslag.
9. De algemene voorwaarden voor inkoop en vrijwillige voortzetting zijn van toepassing.
Artikel 2.4 Uitsluiting deelnemerschap
1. Het bestuur kan bepalen dat bepaalde werknemers, of groepen van werknemers, geen deelnemer zijn, op grond van:
a. de bijzondere arbeidsvoorwaarden, of
b. de bijzondere aard van de werkzaamheden, of
c. het feit dat het pensioen reeds via de werkgever was verzekerd, dan wel dat de deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verplicht gesteld is gebleven.
2. Indien de deelneming op grond van artikel 2.1 lid 3 wordt voortgezet en de deelnemer gedurende deze voortzetting bij een werkgever arbeid in dienstbetrekking verricht, dan wordt de werknemer ten aanzien van de nieuwe dienstbetrekking uitgesloten van deelnemerschap.
3. Het bestuur kan nadere voorwaarden verbinden aan de uitsluiting.
Artikel 2.5 Berichtgeving
De directie deelt betrokkene de aanvang en beëindiging van zijn deelnemerschap schriftelijk mee.
Artikel 2.6 Mogelijkheid tot vervroegen verruimd
Een gewezen deelnemer (van vóór 1 januari 1997) kan verzoeken artikel 6.12 van deze pensioenregeling, inzake de mogelijkheid van het variëren van ingangsdatum van het pensioen op hem van toepassing te laten zijn.
HOOFDSTUK 3 INKOMEN
Artikel 3.1 Pensioengevend inkomen
1. Het pensioengevend inkomen van de deelnemer wordt onderscheiden in een vast en een variabel deel.
2. Tot het vaste deel van het pensioengevend inkomen behoren:
a. het vaste loon als bedoeld in de arbeidsvoorwaarden;
b. de vakantiebijslag;
c. de door het bestuur per werkgever als vast inkomen aangewezen bestanddelen.
3. Het variabele deel bestaat uit de door het bestuur per werkgever als zodanig bepaalde vergoedingen en toeslagen1.
4. In het geval een deelnemer door persoonlijke omstandigheden, waaronder begrepen onbetaald verlof, gedurende enige tijd niet of niet volledig zijn vaste inkomen ontvangt, geldt over deze tijd voor de bepaling van het pensioen het inkomen dat hij zou hebben ontvangen, indien deze omstandigheden zich niet hadden voorgedaan.
5. Indien het vaste en het variabele loon worden verminderd in verband met ziekte, dan worden het vaste en het variabele deel van het pensioengevend inkomen gebaseerd op het vaste en het variabele loon dat zou zijn ontvangen zonder vermindering in verband met ziekte.
Artikel 3.2 Inkomensontwikkeling na 55e jaar
1. Verhogingen van het vaste deel van het pensioengevend inkomen zijn, vanaf het jaar waarin de deelnemer 56 jaar wordt, niet pensioengevend.
2. De deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de beperking genoemd in lid 1 buiten toepassing te laten. Dit verzoek dient uiterlijk twee maanden na een verhoging van het vaste deel van het pensioengevend inkomen bij de directie te worden ingediend.
3. Voor de deelnemer die in 1999 de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt doch niet ouder is dan 60 jaar wordt het vaste deel van het pensioengevend inkomen vastgesteld op het inkomen dat hij in 1998 genoot.
Artikel 3.3 Beperking pensioengevend inkomen
1. De deelnemer kan de directie voor 1 januari schriftelijk verzoeken, het vaste deel van zijn pensioengevend inkomen dat een bepaald bedrag2 overschrijdt voor het komend jaar of komende jaren, geheel of gedeeltelijk niet voor pensioen in aanmerking te laten komen.
2. Indien de deelnemer is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of in een erkend samenlevingsverband leeft, is hierbij de schriftelijke toestemming van de partner vereist.
1 Zie Bijlage IV.
2 Zie Bijlage I.
HOOFDSTUK 4 PENSIOENPREMIE WERKGEVER EN DEELNEMER
Artikel 4.1 Pensioenpremie over inkomen
Pensioenpremies worden maandelijks geheven over het vaste deel van het pensioengevend inkomen verminderd met de franchise en over het gehele variabele pensioengevend inkomen.
Artikel 4.2 Premiebetaling
1. Het bestuur stelt de door de werkgever over het inkomen verschuldigde premie vast. De werkgever kan de premie geheel of gedeeltelijk verhalen op het inkomen van de deelnemer.
2. Voor de premiebepaling van de deeltijder wordt de franchise naar evenredigheid toegepast.
3. In geval van vrijwillige voortzetting is de deelnemer een door het bestuur vastgestelde premie verschuldigd.
4. De premie voor een deelnemer met een VUT-uitkering bedraagt de per compartiment vastgestelde premie.
5. In de gevallen waarin de deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid van individuele pensioenaanvullingen is de deelnemer hiervoor een, door het bestuur vast te stellen, premie verschuldigd. Deze premie wordt door de werkgever op het loon ingehouden.
Artikel 4.3 Premievrijstelling tijdens arbeidsongeschiktheid
1. Recht op premievrijstelling tijdens arbeidsongeschiktheid bestaat indien het recht op de WAO- uitkering is ingegaan tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever. Over de meegetelde tijd als bedoeld in artikel 5.5 is geen premie verschuldigd.
2. De premievrijstelling wordt verleend vanaf de dag waarop het recht op een WAO- uitkering is ingegaan.
HOOFDSTUK 5 PENSIOENGELDIGE TIJD
Artikel 5.1 Pensioengeldige tijd
1. Als pensioengeldige tijd komt in aanmerking de tijd doorgebracht als deelnemer vanaf 1 januari 1997 aangevuld met de vastgestelde tijd conform artikel 17.7.
2. De pensioengeldige tijd wordt uitgedrukt in jaren of gedeelten daarvan, waarbij een maand op 30 dagen en een jaar op 360 dagen wordt gesteld.
Artikel 5.2 Deeltijd
In geval van deeltijd wordt de pensioengeldige tijd bepaald door toepassing van de deeltijdfactor.
Artikel 5.3 Bijzonder verlof
1. De werkgever, mits dit in de arbeidsvoorwaarden is bepaald, of de deelnemer kunnen verzoeken de deelneming aan de pensioenregeling gedurende de volgende perioden van bijzonder verlof voort te zetten:
a. sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgestelde regeling van de werkgever gedurende ten hoogste twaalf maanden;
b. studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de werkgever geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd;
c. als bedoeld in de Wet arbeid en zorg:
1. langdurend zorgverlof;
2. ouderschapsverlof;
3. loopbaanonderbreking.
2. Gedurende de in lid 1 voortgezette deelneming aan de pensioenregeling is een door het bestuur vast te stellen premie verschuldigd. Bij betaling van de premie door de werkgever kan deze de premie, afhankelijk van de geldende arbeidsvoorwaarden, geheel of gedeeltelijk verhalen op de deelnemer.
3. In geval van kortdurend verlof anders dan bedoeld in lid 1 wordt de deelneming aan de pensioenregeling onverkort met inachtneming van de voor de werkgever geldende premie voortgezet. Deze voortzetting heeft betrekking op maximaal 18 werkdagen per kalenderjaar.
Artikel 5.4 Pensioengeldige tijd na ontslag
1. De deelnemer die een uitkering geniet op grond van VUT bouwt over de uitkeringsperiode, de per compartiment afgesproken pensioengeldige tijd op.
2. De gewezen werknemer bouwt aansluitend op zijn ontslag bij de werkgever pensioengeldige tijd op, voor zover hierin wordt voorzien door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
3. Het bestuur kan een nadere regeling vaststellen voor groepen van gewezen werknemers.
Artikel 5.5 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid
1. Voor de deelnemer die tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever recht verkrijgt op een WAO- uitkering, telt de tijd waarover recht bestaat op de WAO-uitkering mee als pensioengeldige tijd tot uiterlijk de eerste dag van de maand, waarin hij de pensioenrichtleeftijd bereikt.
2. De in het eerste lid bedoelde pensioengeldige tijd telt mee volgens de onderstaande tabel. Hierbij wordt rekening gehouden met de gemiddelde deeltijdfactor in het jaar vóór de eerste ziektedag.
Arbeidsongeschiktheidsklasse | Meetellende tijd voor |
80% of meer | 100% |
65 – 80% | 80% |
55 – 65% | 60% |
45 – 55% | 50% |
35 – 45% | 40% |
25 – 35% | 30% |
15 – 25% | 20% |
0 – 15% | 0% |
Bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheidsklasse wordt rekening gehouden met een fictieve indeling als bedoeld in de WAO.
3. Het bepaalde in lid 2, laatste volzin, heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 1994.
4. Indien de WAO-uitkering wordt verlaagd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheids- percentage dan wordt de pensioengeldige tijd aangepast aan de arbeidsongeschiktheidsklasse als bepaald in lid 2.
5. Indien de WAO-uitkering wordt verhoogd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheids- percentage dan wordt de pensioengeldige tijd niet aangepast aan de arbeidsongeschiktheids- klasse als bepaald in lid 2, tenzij betrokkene werkzaam is bij een werkgever.
HOOFDSTUK 6 OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 6.1 Pensioenrichtleeftijd
1. Voor de deelnemer die in dienst treedt bij een werkgever geldt een pensioenrichtleeftijd van 62 jaar.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor de deelnemer of de gewezen deelnemer een pensioenrichtleeftijd van 61 jaar indien
a. hij op 31 december 1998 en op 1 januari 1999 in dienst is van een werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railvervoer1;
b. hij binnen één jaar na ontslag bij de werkgever als bedoeld onder a. opnieuw in dienst treedt bij een werkgever die op 1 januari 1999 behoort tot het voormalig compartiment Railvervoer dan wel de werkgever die naar het oordeel van het bestuur kan worden beschouwd als diens rechtsopvolger, tenzij het een gepensioneerde betreft, niet zijnde een invaliditeitsgepensioneerde, die met pensioen is gegaan vóór het bereiken van de pensioenrichtleeftijd van 61 jaar en opnieuw in dienst treedt.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor de deelnemer of de gewezen deelnemer een pensioenrichtleeftijd van 65 jaar indien
a. hij vóór 1 januari 1999 uit dienst is getreden bij een werkgever behorend tot het voormalige compartiment Railvervoer;
b. hij vóór 1 januari 2002 uit dienst is getreden bij een werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railinfrastructuur2 en prepensioen heeft opgebouwd, en eventueel aansluitend een VUT-uitkering ontvangt dan wel pensioen opbouwt via de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering;
c. hij in dienst treedt bij een werkgever waarvan het bestuur heeft bepaald dat de deelnemers worden uitgezonderd van een eerdere pensioenrichtleeftijd, omdat er op
1 januari 1999 op deze onderneming een vergelijkbare regeling van toepassing is en er na 1 januari 1999 geen ontheffing van deelname aan een verplichte regeling kan worden verkregen.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor de deelnemer of de gewezen deelnemer als pensioenrichtleeftijd de leeftijd die hij op 1 januari 1999 heeft indien hij op 1 januari 1999 in dienst was van een werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railvervoer en op deze datum de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.
Artikel 6.2 Aanvang ouderdomspensioen
1. De deelnemer en de gewezen deelnemer kunnen de directie verzoeken het ouderdoms- pensioen te laten ingaan op de eerste dag van de maand waarin betrokkene 55 jaar wordt, of op de eerste dag van enige volgende maand tot de maand waarin hij 70 jaar wordt.
2. Het verzoek dient, schriftelijk, zes maanden voor de gewenste ingangsdatum te worden gedaan.
3. Indien de deelnemer of de gewezen deelnemer het ouderdomspensioen wil laten ingaan na het bereiken van de pensioenrichtleeftijd dient hij dit uiterlijk zes maanden vóór het bereiken van de pensioenrichtleeftijd schriftelijk aan de directie te melden.
4. Uitstel van het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 3 is mogelijk indien en zolang de deelnemer of gewezen deelnemer in een dienstbetrekking werkzaam is
5. De deelnemer die een invaliditeitspensioen geniet kan voor het deel van het ouderdoms- pensioen dat bepaald wordt door het invaliditeitspensioen niet eerder met pensioen gaan dan op de eerste dag van de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt.
Artikel 6.3 Pensioenlijn, pensioengrondslag, franchise
1. Een pensioenlijn is de tijd doorgebracht als deelnemer, waarover pensioen wordt berekend naar dezelfde pensioengrondslag.
2. a. De pensioengrondslag is het tot een jaarbedrag herleid vaste deel van het pensioen- gevend inkomen van december van het vorige kalenderjaar verminderd met de franchise.
b. Voor een deelnemer in deeltijd wordt het vaste deel van het pensioengevend inkomen herleid tot een inkomen bij volledige werktijd.
c. Indien geen pensioengrondslag over een vorig kalenderjaar kan worden vastgesteld, geldt als pensioengrondslag het tot een jaarbedrag herleid vaste deel van het pensioengevend inkomen bij aanvang van de dienstbetrekking verminderd met de franchise.
3. De franchise is het gedeelte van het vaste inkomen waarover geen pensioen wordt berekend. Het bestuur stelt de franchise1 vast.
4. Het ouderdomspensioen bestaat voor wat betreft het vaste deel uit een pensioen op eindloon- basis en voor het variabele deel uit een pensioen op opbouwbasis.
5. Bij ontslag van een deelnemer wordt de pensioengrondslag gewijzigd op de datum van dat ontslag met de aanpassingen zoals vastgesteld in artikel 12.2.
Artikel 6.4 Afzonderlijke pensioenlijnen2
1. Als afzonderlijke pensioenlijnen worden beschouwd:
a. pensioengeldige tijd na 31-12-1996 met een onderbreking van een jaar of langer;
b. pensioengeldige tijd na 31-12-1996 met een onderbreking van korter dan een jaar, maar tijdens welke krachtens artikel 6.1 een andere pensioenrichtleeftijd van toepassing is;
c. pensioengeldige tijd waarvan het vaste deel van het pensioengevend inkomen met 25% of meer is gestegen ten opzichte van het over het voorafgaande kalenderjaar vastgestelde vaste deel van het pensioengevend inkomen;
d. pensioengeldige tijd waarvan het vaste deel van het pensioengevend inkomen met 5% of meer is verlaagd ten opzichte van de het over het voorafgaande kalenderjaar vastgestelde vaste deel van het pensioengevend inkomen;
e. pensioengeldige tijd na gebruikmaking van een vrijwillige beperking van het vaste deel van het inkomen.
2. Bij toepassing van lid 1 c wordt het verhoogde vaste deel van het pensioengevend inkomen op 1 januari van het jaar van verhoging verondersteld te zijn aangepast conform het bepaalde in artikel 12.2. Deze veronderstelde aanpassing wordt bij de toepassing van lid 1 c buiten beschouwing gelaten.
3. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in lid 1 worden de pensioenaanspraken overeenkomstig hoofdstuk 8 herberekend op basis van één pensioenlijn, tenzij de deelnemer binnen een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum van de beslissing, schriftelijk meedeelt niet in te stemmen met de herberekening.
4. Indien een situatie van samenloop van meerdere pensioenlijnen eindigt en er vanaf datum van beëindiging één pensioenlijn bestaat, worden de pensioenaanspraken overeenkomstig hoofdstuk 8 herberekend op basis van één pensioenlijn, tenzij de deelnemer binnen een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum van de beslissing, schriftelijk meedeelt niet in te stemmen met de herberekening.
1 Zie Bijlage I.
2 Zie Uitvoeringsregeling.
Artikel 6.5 Ouderdomspensioen op eindloonbasis
1. Het pensioen op eindloonbasis bedraagt 1,75 procent van de pensioengrondslag voor elk voor de berekening van dat pensioen tellend jaar of gedeelte daarvan tot uiterlijk de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt.
2. Indien over meer dan één pensioenlijn pensioen wordt berekend, gebeurt dit voor elke pensioenlijn afzonderlijk.
Artikel 6.6 Ouderdomspensioen op opbouwbasis
1. Het pensioen op opbouwbasis bedraagt 1,75 procent van het maandelijks opgebouwde variabel deel van het pensioengevend inkomen zoals bedoeld in artikel 3.1.3 tot uiterlijk de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt.
2. In het jaar waarin de dienstbetrekking wordt beëindigd door pensionering, overlijden of ontslag, wordt de opbouw van het variabele deel van het pensioengevend inkomen per maand gebaseerd op 1/12 van het variabele deel van het pensioengevend inkomen van het voorgaande kalenderjaar. Voorwaarde hierbij is dat de gewezen deelnemer een dienst- betrekking heeft waarin hij variabele inkomsten kan genieten op moment van pensionering, overlijden of ontslag.
3. Indien de deelnemer arbeidsongeschikt is bevonden in de zin van de WAO, telt het variabele deel van het pensioengevend inkomen, dat de deelnemer gemiddeld genoot in het kalenderjaar voorafgaand aan de eerste ziektedag, tot de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt, mee als variabel pensioengevend inkomen. Het variabele pensioengevend inkomen telt mee volgens de onderstaande tabel.
Arbeidsongeschiktheidsklasse | Meetellend variabel pensioen- |
gevend inkomen voor | |
80% of meer | 100% |
65 – 80% | 80% |
55 – 65% | 60% |
45 – 55% | 50% |
35 – 45% | 40% |
25 – 35% | 30% |
15 – 25% | 20% |
0 – 15% | 0% |
Bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheidsklasse wordt rekening gehouden met een fictieve indeling als bedoeld in de WAO.
4. Indien de deelnemer gebruik maakt van de regeling vrijwillig vervroegde uittreding, telt het variabele deel van het pensioengevend inkomen, dat de deelnemer gemiddeld genoot in het kalenderjaar voorafgaand aan de ontslagdatum, tot de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt, voor de helft mee als variabel pensioengevend inkomen.
Artikel 6.7 Hoogte van het ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen bedraagt jaarlijks de som van de over de pensioenlijnen berekende bedragen op eindloonbasis vermeerderd met het ouderdomspensioen op opbouwbasis.
Artikel 6.8 Tijdelijk Overbruggingspensioen
1. De deelnemer van wie de pensioenrichtleeftijd is gelegen voor de 65-jarige leeftijd bouwt ter overbrugging van de periode van de pensioenrichtleeftijd tot aan de maand waarin hij 65 wordt een tijdelijk overbruggingspensioen op, hierna te noemen TOP.
2. Indien de deelnemer de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wenst te vervroegen of uit te stellen, wordt de ingangsdatum van het TOP1 eveneens vervroegd respectievelijk uitgesteld tot de nieuw gekozen ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
3. Het TOP eindigt op de laatste dag van de maand voorafgaande aan die waarin men 65 jaar wordt.
4. De deelnemer bouwt per pensioenjaar 2,5% aan TOP op, met een maximum van 40 pensioenjaren.
Het maximale TOP bestaat uit een jaarlijks door het bestuur vast te stellen bedrag2.
5. Met uitzondering van de artikelen 6.2 en 6.9 tot en met 6.12 zijn de overige bepalingen uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 7 niet van toepassing op het TOP.
Artikel 6.9 TOP-garantie3
1. De deelnemer die
a. zowel op 31 december 1998 als op 1 januari 1999 in dienstbetrekking was bij een werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railvervoer en
b. aansluitend aan de deelneming op leeftijd 61 jaar met pensioen gaat en
c. gedurende minimaal tien jaar direct vóór ingangsdatum van het pensioen onafgebroken deelnemer is geweest,
heeft recht op een TOP van tenminste:
100% indien deelnemer is geboren vóór 1 januari 1938 97,5% indien deelnemer is geboren in 1938
van het TOP berekend naar 40 jaren. Voor ieder volgend geboortejaar wordt een garantie vastgesteld die 2,5% lager ligt dan de garantie in het voorafgaande jaar.
Deze garantie geldt ook voor de deelnemer die op 31 december 1998 in dienstbetrekking was bij een werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railvervoer en aansluitend van de regeling gebruik maakt.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 b wordt de garantie met 2,5% gekort voor elk jaar, of indien sprake is van een gedeelte van een jaar herrekend naar maanden, dat de deelneming eerder eindigt dan de maand waarin de leeftijd van 61 jaar wordt bereikt.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 c wordt de garantie vastgesteld naar evenredigheid van het aantal volle jaren van deelneming ten opzichte van tien jaar, indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet voldoet aan de voorwaarde van minimaal tien jaar onafgebroken deelneming direct vóór ingangsdatum van het pensioen.
4. Indien er sprake is van een dienstbetrekking in deeltijd dient voor de vaststelling van de garantie het percentage te worden vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor gedurende de periode vanaf aanvang deelnemerschap, doch niet eerder dan 1 januari 1986, tot de ingangsdatum pensioen.
1 Zie Bijlage II. 2 Zie Bijlage I. 3 Zie Bijlage II.
Artikel 6.10 Omzetting van ouderdomspensioen in TOP of v.v.1
1. De deelnemer of de gewezen deelnemer kan schriftelijk verzoeken om omzetting van ouderdomspensioen in TOP of omzetting van TOP in ouderdomspensioen.
2. Bij vervroeging van de ingangsdatum van het TOP vindt ambtshalve omzetting van ouderdomspensioen tot het oorspronkelijke niveau van het TOP plaats met inachtneming van de volgende leden.
3. Het bestuur stelt hiertoe rekenregels vast.
4. De in lid 2 genoemde omzetting vindt plaats voor maximaal 25% van de aanspraak op ouderdomspensioen en de hieraan gelieerde aanspraken op partnerpensioen. De omzetting vindt zodanig plaats dat er ten minste een door het bestuur vast te stellen bedrag2 per jaar aan aanspraak op ouderdompensioen blijft bestaan.
5. De omzetting kan niet leiden tot aantasting van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van een gewezen partner.
6. De deelnemer kan schriftelijk verzoeken deze ambtshalve toepassing achterwege te laten.
Artikel 6.11 Anticumulatie ouderdomspensioen en TOP met wettelijke uitkeringen en invaliditeitspensioen
1. De deelnemer en gewezen deelnemer die volledig arbeidsongeschikt is, kan zijn pensioen niet vervroegen of uitstellen.
2. a. De deelnemer en gewezen deelnemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan het deel van zijn pensioen en tijdelijk overbruggingspensioen vervroegen en uitstellen dat overeenkomt met het inkomen dat hij geacht wordt te verdienen met zijn, op basis van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage, bepaalde restcapaciteit.
b. Het deel van zijn pensioen en tijdelijk overbruggingspensioen dat wordt bepaald door zijn arbeidsongeschiktheidspercentage gaat in op pensioenrichtleeftijd.
3. Tussen de pensioenrichtleeftijd, niet zijnde 65 jaar, en 65 jaar komen het ouderdomspensioen en tijdelijk overbruggingspensioen alleen tot uitkering voor zover deze pensioenen hoger zijn dan de som van WAO-uitkering en invaliditeitspensioen. Op 65 jaar gaat voor deze deelnemer het volledig opgebouwde ouderdomspensioen in.
Artikel 6.12 Variëren van ingangsdatum pensioen3
1. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer vóór de pensioenrichtleeftijd met pensioen gaat wordt het pensioen gekort op basis van door het bestuur vastgestelde rekenregels.
2. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer na de pensioenrichtleeftijd met pensioen gaat wordt het pensioen verhoogd op basis van door het bestuur vastgestelde rekenregels.
1 Zie Bijlage II.
2 Zie Bijlage I.
3 Zie Uitvoeringsregeling.
Artikel 6.13 Omzetting partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. Indien er op de pensioenrichtleeftijd geen sprake is van een partner, zal het ouderdoms- pensioen van de deelnemer, met een toeslag van 20 procent worden verhoogd. Voor deze verhoging geldt een minimumbedrag1 voor elk voor de berekening van dit pensioen tellend jaar. Indien er sprake is van aanspraak op bijzonder partnerpensioen wordt deze tijd buiten beschouwing gelaten.
2. Indien er sprake is van overname van pensioenaanspraken die alleen betrekking hebben op het ouderdomspensioen wordt voor de toepassing van lid 1 deze tijd buiten beschouwing gelaten.
Artikel 6.14 Variëren in uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen2
1. De deelnemer of de gewezen deelnemer kan uiterlijk twee maanden voor de gewenste ingangsdatum pensioen schriftelijk verzoeken de pensioenuitkering, voor een door het bestuur vastgestelde periode en hoogte, te laten variëren.
2. Het variabele deel van de pensioenuitkering resulteert in een toeslag- of een verminderings- percentage op het ouderdomspensioen.
3. De in het vorige lid bedoelde percentages worden voor de gehele duur van het ouderdoms- pensioen vastgesteld.
4. De directie bevestigt uiterlijk één maand voor de ingangsdatum van het pensioen de gemaakte keuze.
5. De in bijlage II genoemde percentages zijn vastgesteld voor ten minste 5 jaar, doch ten hoogste tien jaar.
Artikel 6.15 Compensatie premie ziektekosten
1. Indien woonachtig in Nederland hebben de gepensioneerde en zijn gezinsleden vanaf de pensioenrichtleeftijd recht op een compensatie van de premie voor het door het bestuur collectief afgesloten ziektekostenpakket als aanvulling op het standaard ziekenfonds- of ziektekostenpakket. De hoogte van de premiecompensatie alsmede de inhoud van het aanvullend ziektekostenpakket worden vastgesteld door het bestuur. Het recht op compensatie wordt niet eerder verleend dan vanaf het moment waarop aanmelding bij een door het bestuur aangewezen ziekenfonds of ziektenkostenverzekeraar heeft plaatsgevonden.
2. Het bestuur besluit jaarlijks, gehoord de actuaris, of de middelen van het fonds toereikend zijn om de in het eerste lid vermelde premiecompensatieregeling voor het door het bestuur collectief afgesloten aanvullend ziektekostenpakket, voorzover mogelijk ongewijzigd, voort te zetten.
Artikel 6.16 Pensioenverevening
1. Bij beëindiging van een door het fonds erkend samenlevingsverband kunnen de gewezen partner en de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overeenkomen dat de gewezen partner recht op pensioenverevening toekomt als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. Verevening van pensioen op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding of op grond van het vorige lid vindt ook plaats over de TOP-aanspraak op grond van dit hoofdstuk.
1 Zie Bijlage I.
2 Zie Bijlage II.
HOOFDSTUK 7 NABESTAANDENPENSIOEN
Artikel 7.1 Recht op partnerpensioen
1. Recht op partnerpensioen heeft:
a. de partner van een overleden deelnemer;
b. de partner van een overleden gewezen deelnemer of gepensioneerde
mits het huwelijk of het geregistreerd partnerschap was ingegaan vóór de ingangsdatum pensioen, of wanneer het een samenlevingsverband betreft zal dit vóór de ingangsdatum pensioen en voor de overlijdensdatum van de deelnemer door het fonds erkend moeten zijn.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op de dag van zijn overlijden gelijktijdig meer dan één partner heeft, worden de rechten van de partners evenredig beperkt alsof er sprake is van één partner.
Artikel 7.2 Recht op bijzonder partnerpensioen
1. De gewezen partner heeft recht op bijzonder partnerpensioen indien die gewezen partner recht op partnerpensioen zou hebben gehad als de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zou zijn overleden op
a. de dag van het vonnis waarbij het huwelijk door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed is beëindigd of
b. de dag waarop de registratie van het samenlevingsverband is beëindigd.
2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen indien het vonnis waarbij de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is uitgesproken, is gelegen vóór 1 januari 1966.
3. In afwijking van het eerste lid bestaat, indien de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is gebaseerd op het vóór 1 oktober 1971 geldende recht, alleen het recht op bijzonder partnerpensioen indien de vordering tot echtscheiding/ontbinding is gedaan door de gewezen partner.
4. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde gelijktijdig meer dan één partner had, worden de rechten van de gewezen partners en/of partners evenredig beperkt alsof er sprake is van één partner.
5. De bepalingen van de regeling voor het partnerpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
6. De directie zendt de gewezen partner een bewijs van zijn aanspraken.
7. De deelnemer kan de directie verzoeken het bijzonder partnerpensioen te beperken. De deelnemer dient dan een overeenkomst aan de directie te verstrekken, waaruit de instemming van de gewezen partner blijkt. Het fonds dekt in deze gevallen het afwijkend pensioenrisico.
Artikel 7.3 Recht op wezenpensioen
1. In dit artikel wordt als kind beschouwd hij, die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en niet gehuwd is of gehuwd is geweest.
2. Waar in dit artikel wordt gesproken van huwelijk, wordt mede bedoeld het geregistreerde partnerschap.
3. Recht op wezenpensioen hebben, na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zijn eigen kinderen, zijn aangehuwde kinderen en zijn pleegkinderen mits zij zijn geboren vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de overledene.
4. Kinderen worden beschouwd als eigen kinderen: Voor de vrouwelijke deelnemer:
- Kinderen geboren uit vrouwelijke deelnemer; Voor de mannelijke deelnemer:
- Voor de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is xxxxxx, dan wel wiens kind binnen 306 dagen na zijn dood uit dit huwelijk wordt geboren;
- In geval van wettelijke erkenning van het kind door de man;
- In geval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (volgens art. 1:199 BW); Voor de vrouwelijke en mannelijke deelnemer:
- In geval van een adoptie door de deelnemer naar de regelen van de wet;
- In geval waarin door de deelnemer onderhoudsplicht op grond van Boek 1 BW is opgelegd, of indien deze plicht door hem bij authentieke akte is erkend.
5. Een pleegkind wordt als zodanig aangemerkt indien het conform de regeling van de Anw als pleegkind wordt aangemerkt.
6. De categorie pleegkinderen die (half)wees worden tussen hun achttiende en eenentwintigste jaar verkrijgen recht op een wezenpensioen ingevolge deze pensioenregeling, indien zij op grond van de Anw ook recht op wezenpensioen zouden hebben verkregen, doch uitsluitend door het bereiken van de achttienjarige leeftijd dit recht niet hebben verkregen.
Artikel 7.4 Recht op pensioen bij vermissing
1. Indien een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, naar het oordeel van de directie, is vermist, hebben degenen die aan zijn overlijden recht op pensioen zouden ontlenen, aanspraak op tijdelijk pensioen.
2. De bepalingen van de regeling voor het (bijzonder) partner- en wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
3. Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een (bijzonder) partner- of wezenpensioen, zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.
Artikel 7.5 Hoogte van het partnerpensioen
1. Het partnerpensioen bedraagt vijfzevende van het ouderdomspensioen waarop de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op de dag van zijn overlijden recht zou hebben.
2. Indien de deelnemer overlijdt vóór de ingang van zijn ouderdomspensioen wordt, voor de berekening van het ouderdomspensioen:
a. zijn pensioenlijn verlengd tot de eerste dag van de maand waarin hij de pensioenricht- leeftijd zou bereiken, en
b. het variabel deel van het pensioengevend inkomen, dat de deelnemer gemiddeld genoot in het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden, tot de maand waarin hij de pensioen- richtleeftijd zou bereiken, meegeteld als variabel inkomen.
3. Indien bij een overlijden recht bestaat op bijzonder partnerpensioen, wordt het partnerpensioen, met het bedrag van het bijzonder partnerpensioen verminderd.
Artikel 7.6 Uitkering naast het partnerpensioen
1. De partner van een overleden deelnemer of gepensioneerde, die geen recht heeft op een Anw- nabestaandenuitkering vanwege zijn leeftijd of van wie de Anw-nabestaandenuitkering wordt gekort wegens inkomsten uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven als bedoeld in de Anw, heeft recht op een uitkering naast het partnerpensioen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. de partner de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt;
b. de partner tevens recht heeft op een partnerpensioen op grond van artikel 7.1;
c. de deelnemer of gepensioneerde na 30 juni 1996 is overleden;
d. de verzekering voor deze uitkering aangegaan is tijdens het deelnemerschap of, voor diegenen die op 1 juli 1996 reeds recht hadden op ouderdomspensioen, op 1 juli 1996;
e. de verzekering voor deze uitkering heeft voortgeduurd tot de dag van overlijden van de deelnemer of gepensioneerde.
Voor de partner van een overleden gepensioneerde geldt bovendien dat het recht op ouderdomspensioen van de gepensioneerde direct aansluitend op het deelnemerschap moet zijn ontstaan.
2. De uitkering is een risico-uitkering en bedraagt een aanvulling op de Anw- nabestaandenuitkering tot een door het bestuur vast te stellen maximumbedrag1. Indien geen recht bestaat op een Anw-nabestaandenuitkering, wordt de uitkering naast het partnerpensioen verminderd met een eventuele buitenlandse wettelijke nabestaandenuitkering.
3. De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitkering vervalt indien:
a. de partner de leeftijd van 65 jaar bereikt, op de eerste dag van die maand, of
b. de partner in het huwelijk treedt of een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de Anw gaat voeren, ingaande de eerste dag van de maand volgend op die gebeurtenis.
4. De deelnemer of gepensioneerde is jaarlijks voor deze uitkering een door het bestuur vastgestelde premie verschuldigd.
5. De partner dient de directie schriftelijk te informeren over de hoogte van de Anw- nabestaandenuitkering dan wel de buitenlandse wettelijke nabestaandenuitkering. Bij in gebreke blijven van deze informatieplicht wordt de uitkering stopgezet.
Artikel 7.7 Hoogte van het bijzonder partnerpensioen
1. Voor de gewezen partner van een deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen, die de deelnemer ten behoeve van zijn partner zou hebben verkregen, indien zijn deelneming op het tijdstip van echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het samenlevingsverband zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of door het ingaan van het ouderdomspensioen.
2. Voor de gewezen partner van een gewezen deelnemer is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen, die de gewezen deelnemer ten behoeve van die gewezen partner heeft verkregen bij de beëindiging van zijn deelneming.
3. Indien een echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het samenlevingsverband heeft plaatsgevonden vóór 1 mei 1995, wordt bij de vaststelling van dit bijzonder partnerpensioen uitgegaan van het pensioengevend inkomen over de jaren 1994 en 1993.
4. Indien de echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het samenlevingsverband heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 1997 en de pensioengeldige tijd tot 1 januari 1997 is vastgesteld conform artikel 17.7, dan wordt deze pensioengeldige tijd voor de vaststelling van het bijzonder partnerpensioen vermenigvuldigd met een factor. Van deze factor wordt:
1 Zie Bijlage I.
a. de teller gevormd door de tijd rekening houdend met de deeltijdfactor tot de datum van echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het samenlevingsverband.
b. de noemer gevormd door de totale tijd rekening houdend met de deeltijdfactor tot 1 januari 1997.
5. Indien de gewezen partner op grond van artikel 7.2 lid 2 of 3 geen recht heeft op bijzonder partnerpensioen wordt de pensioengeldige tijd toegekend aan de daarop volgende partner.
6. De gewezen partner van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft geen recht op de in artikel 7.6 genoemde uitkering.
Artikel 7.8 Omzetting aanspraken op ouderdoms- en bijzonder partnerpensioen
De gewezen partner kan tezamen met de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde verzoeken om de pensioenaanspraken, waarop hij op grond van de echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het samenlevingsverband recht heeft, om te zetten in een eigen recht op ouderdomspensioen. Na de omzetting is op de gewezen partner het bepaalde in hoofdstuk 2 tot en met 10 en hoofdstuk 17 en 18 van de regeling niet van toepassing.
Artikel 7.9 Verhoging partnerpensioen na echtscheiding/beëindiging samenleving
De deelnemer kan, indien als gevolg van (her)trouwen/(opnieuw) samenwonen/echtscheiding/ beëindiging samenlevingsverband er een niet volledig partnerpensioen ontstaat, het verschil tot het volledig partnerpensioen geheel of gedeeltelijk bijverzekeren.
Artikel 7.10 Compensatietoeslag op partnerpensioen
De partner, die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag, compensatietoeslag genoemd. Deze toeslag bedraagt vijftien procent van het partnerpensioen tot een maximumbedrag1.
Artikel 7.11 Hoogte van het wezenpensioen
Het wezenpensioen bedraagt:
a. voor elk kind van wie beide ouders of pleegouders zijn overleden tweezevende gedeelte van het ouderdomspensioen van de overledene;
b. voor elk ander kind eenzevende gedeelte van het ouderdomspensioen van de overledene.
Artikel 7.12 Herberekening wezenpensioen
De directie maakt een herberekening van het wezenpensioen overeenkomstig artikel 7.11 wanneer het partnerpensioen of het bijzonder partnerpensioen van de ouder of pleegouder wegens overlijden is beëindigd.
1 Zie Bijlage I.
Artikel 7.13 Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen en omgekeerd1
1. Uiterlijk twee maanden vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen heeft de deelnemer eenmalig de mogelijkheid de directie schriftelijk te verzoeken om:
a. de aanspraak op partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger ouderdomspensioen;
b. een gedeelte van het ouderdomspensioen om te zetten in een hoger partnerpensioen. Deze wijziging wordt voor de gehele duur van het ouderdoms- c.q. partnerpensioen vastgelegd.
2. Indien er in verband met scheiding danwel beëindiging van het samenlevingsverband aanspraken bestaan op een bijzonder partnerpensioen respectievelijk indien er sprake is van conversie van pensioenrechten, zal hiermee bij de in het vorige lid van dit artikel bedoelde omzetting rekening worden gehouden.
3. Voor de toepassing van dit artikel dient de deelnemer een schriftelijke verklaring te overleggen waarin hij verklaart geheel of gedeeltelijk afstand te doen van het partnerpensioen en waarin zijn partner verklaart met de afstanddoening in te stemmen.
4. De directie bevestigt uiterlijk één maand voor de ingangsdatum van het pensioen de gemaakte keuze.
5. De in bijlage II genoemde percentages zijn vastgesteld voor ten minste 5 jaar, doch ten hoogste 10 jaar.
Artikel 7.14 Compensatie premie ziektekosten
De nabestaande, met uitzondering van de gewezen partner, van een overleden deelnemer of ouderdomsgepensioneerde heeft vanaf de ingangsdatum van het partner- en/of wezenpensioen recht op een gehele of gedeeltelijke compensatie van de premie voor het door het bestuur collectief afgesloten aanvullend ziektekostenpakket als bedoeld in artikel 6.15. Lid 2 van artikel 6.15 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.15 Tijdelijke aanvullingstoeslag
1. De nabestaande die op 31 december 2000 in verband met de uitbetaling van zijn (bijzonder) partner- dan wel wezenpensioen een overhevelingstoeslag ontving, heeft met ingang van
1 januari 2001 recht op een tijdelijke aanvullingstoeslag.
2. Het recht op de tijdelijke aanvullingstoeslag eindigt per de eerste dag van de maand waarin de partner of de gewezen partner de 65-jarige leeftijd bereikt dan wel in geval van een wezenpensioen per de datum waarop het wezenpensioen eindigt.
3. De hoogte van de tijdelijke aanvullingstoeslag is op 31 december 2000 eenmalig vastgesteld op de in die maand uitbetaalde overhevelingstoeslag.
1 Zie Bijlage II.
HOOFDSTUK 8 OVERDRACHT EN OVERNAME VAN PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 8.1 Overdracht van pensioenaanspraken
1. De gewezen deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de contante waarde van de bij het fonds voor hem opgebouwde aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen en datgene wat opgebouwd is in aanvullende regelingen over te dragen aan een pensioeninstantie, waarbij zijn pensioenaanspraken uit een nieuwe dienstbetrekking zijn of worden ondergebracht.
2. De partner van de gewezen deelnemer dient schriftelijk in te stemmen met de overdracht van de bestaande aanspraak op partnerpensioen. Indien de partner niet instemt, behoudt deze het recht op partnerpensioen bij het fonds.
3. Door de overdracht van waarden eindigen alle verplichtingen van het fonds jegens de gewezen deelnemer en/of zijn partner.
Artikel 8.2 Overname van pensioenaanspraken
1. De deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de contante waarde van de bij een vorige pensioeninstantie opgebouwde aanspraken over te nemen.
Hierbij kunnen maximaal 50 jaar, inclusief de nog op te bouwen diensttijd bij een aangesloten werkgever met pensioen worden vergolden.
2. De directie verstrekt een schriftelijke opgave aan betrokkene van:
a. de contante waarde die wordt overgenomen;
b. de pensioengeldige tijd door de overname;
c. de daarbij behorende pensioenaanspraken.
3. Na schriftelijke acceptatie door de deelnemer van de opgave als bedoeld in lid 2 vindt de overname plaats.
Artikel 8.3 Nadere regels
1. Bij de uitvoering van artikel 8.1 of 8.2 wordt rekening gehouden met datgene wat bepaald is in artikel 32a of 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
2. Indien sprake is van uitvoering van artikel 8.1 of 8.2 op basis van artikel 6.4 lid 3 of lid 4 wordt rekening gehouden met datgene wat bepaald is in artikel 32ba van de Pensioen- en Spaarfondsenwet.
3. Het bestuur kan nadere regels vaststellen inzake de overdracht en overname van waarden.
Artikel 8.4 Beëindiging deelnemerschap
1. De deelnemer die binnen één jaar het deelnemerschap beëindigt, kan op verzoek de helft van de door de werkgever verschuldigde premie voor ouderdoms-, tijdelijk overbruggings- en partnerpensioen terugontvangen, tenzij:
a. de gewezen deelnemer gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot overname als bedoeld in artikel 8.2;
b. de gewezen deelnemer bij zijn ontslag gebruik maakt van de mogelijkheid tot overdracht als bedoeld in artikel 8.1;
2. Het verzoek als bedoeld in lid 1 dient binnen twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap worden ingediend.
3. Bij premierestitutie eindigen alle verplichtingen van het fonds jegens de gewezen deelnemer en/of zijn partner.
4. Indien het deelnemerschap anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of door overlijden eindigt en er vindt geen premierestitutie of waardeoverdracht plaats, heeft de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdoms- en partnerpensioen.
Deze premievrije aanspraak wordt vastgesteld volgens het bepaalde in hoofdstuk 6, 7, 13, 16, 17 en 18 van deze regeling.
5. De directie zendt de gewezen deelnemer een bewijs van zijn premievrije aanspraak.
HOOFDSTUK 9 INKOOP1
Artikel 9.1 Mogelijkheden voor inkoop
1. De werkgever kan de directie verzoeken om verhoging van een individueel pensioen. De directie stelt hiervoor, op grond van de door het bestuur vastgestelde regels, een door de werkgever te betalen koopsom vast.
2. De deelnemer kan de directie verzoeken om verhoging van zijn pensioenaanspraken in de volgende gevallen:
a. inkoop van niet verzekerde deelnemersjaren;
b. inkoop ten behoeve van een volledig nabestaandenpensioen na echtscheiding;
c. inkoop voor het handhaven bij vervroegde pensionering, van het niveau van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtleeftijd;
d. inkoop ten behoeve van het beperken van kortingen op de pensioenopbouw passend binnen het kader van de regeling;
e. inkoop van ontbrekende pensioenjaren als gevolg van het herberekenen van de pensioenaanspraak zoals bepaald in artikel 17.7.
De directie stelt hiervoor, op grond van de door het bestuur vastgestelde regels, een door de deelnemer te betalen koopsom vast.
3. De verhoging gaat pas in op het tijdstip, waarop het fonds de met de verhoging overeenkomende koopsom van de werkgever of de deelnemer heeft ontvangen.
Artikel 9.2 Inkoop van pensioenaanspraken
1. De deelnemer kan via de werkgever verzoeken een extra pensioenbedrag in te kopen. Dit extra pensioenbedrag mag samen met het op basis van hoofdstuk 6 berekende ouderdomspensioen niet meer bedragen dan een opgebouwd pensioen op basis van 2% per jaar met de laagst mogelijke toegestane fiscale franchise2.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de deelnemer via de werkgever verzoeken een extra pensioenbedrag in te kopen dat het op basis van hoofdstuk 6 berekende TOP aanvult tot maximaal het TOP als bedoeld in artikel 18e Wet op de loonbelasting 1964.
3. Het extra pensioenbedrag als bedoeld in lid 1 en lid 2 kan worden gefinancierd uit in geld omgezette tijd voortvloeiende uit het dienstverband, of spaarloonbedragen, of andere inkomsten voortvloeiende uit arbeidsovereenkomst. De directie ontvangt het te besteden bedrag rechtstreeks van de werkgever.
4. De deelnemer heeft aanspraak op het extra pensioenbedrag als bedoeld in lid 1 en lid 2, zodra de directie de koopsom van de werkgever heeft ontvangen.
Artikel 9.3 Algemene voorwaarden
De algemene voorwaarden voor individuele inkoop zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
1 Zie Bijlage III.
2 Zie Bijlage I.
HOOFDSTUK 10 INVALIDITEITSPENSIOEN
Artikel 10.1 Pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid
Onder het pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:
a. het tot een jaarbedrag herleid vaste inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3 dat betrekking heeft op de maand december voorafgaand aan de ingangsdatum van de WAO-uitkering, en
b. het in het kalenderjaar voorafgaand aan de eerste ziektedag genoten opgeteld variabele inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3.
Is er sprake van een deeltijdbetrekking dan wordt het pensioengevend inkomen onder a vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor in het jaar vóór de eerste ziektedag. Deze bepaling heeft een terugwerkende kracht tot 1 januari 1994.
Artikel 10.2 Invaliditeitspensioen: aanvulling op WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid
1. De deelnemer, die tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever recht verkrijgt op een WAO- uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% tot 100% heeft daarnaast recht op een aanvulling.
2. Het recht op de in het eerste lid genoemde aanvulling bestaat vanaf de dag waarop het recht op de WAO-uitkering is ingegaan en duurt voort zolang het recht op de WAO-uitkering bestaat, met dien verstande dat voor de vaststelling van dit recht een maand op 30 dagen wordt gesteld.
3. a. De in het eerste lid genoemde aanvulling bedraagt:
- gedurende het eerste jaar het verschil tussen 90% van het pensioengevend inkomen en de WAO-uitkering;
- gedurende het tweede jaar het verschil tussen 80% van het pensioengevend inkomen en de WAO-uitkering;
- vanaf het derde jaar het verschil tussen 70% van het pensioengevend inkomen en de WAO-uitkering;
- vanaf het tweede jaar het verschil tussen 80% van het pensioengevend inkomen en de WAO-uitkering, indien de deelnemer, op de dag dat het recht op de WAO-uitkering is ingegaan, de leeftijd van 58 jaar had bereikt.
b. Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde aanvulling wordt uitgegaan van de WAO-uitkering inclusief vakantie-uitkering zoals bedoeld in artikel 59a WAO.
4. Indien de WAO-uitkering door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt dan is artikel 10.3 van toepassing.
5. De deelnemer wordt geacht vanaf de datum van ingang van de WAO-uitkering het fonds te hebben gemachtigd zijn recht op de in het eerste lid bedoelde aanvulling, gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst, aan de werkgever te betalen. De deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de aanvulling rechtstreeks aan hem te betalen.
Artikel 10.3 Invaliditeitspensioen: aanvulling WAO bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
1. De deelnemer en gewezen deelnemer die arbeidsongeschikt is met een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% in de zin van de WAO en daardoor tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever recht heeft verkregen op een WAO-uitkering heeft recht op een aanvulling op die WAO-uitkering.
2. Deze aanvulling bedraagt het verschil tussen de WAO-uitkering en 70% van het pensioengevend inkomen naar evenredigheid van de uitkeringsklasse.
Arbeidsongeschiktheidsklasse | Uitkeringsklasse |
65 – 80% | 50,75% |
55 – 65% | 42% |
45 – 55% | 35% |
35 – 45% | 28% |
25 – 35% | 21% |
15 – 25% | 14% |
0 – 15% | 0% |
3. Het recht op de in het eerste lid genoemde aanvulling bestaat vanaf de dag waarop het recht op de WAO-uitkering is ingegaan en duurt voort zolang het recht op de WAO-uitkering bestaat, met dien verstande dat voor de vaststelling van dit recht een maand op 30 dagen wordt gesteld.
4. Lid 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing indien een fictieve nadere vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft plaatsgevonden als bedoeld in de WAO.
5. Indien de WAO-uitkering wordt verlaagd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheids- percentage dan wordt de in het eerste lid bepaalde aanvulling aangepast aan de arbeids- ongeschiktheidsklasse als bepaald in het tweede lid.
6. Indien de WAO-uitkering wordt verhoogd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheids- percentage dan wordt de in het eerste lid bepaalde aanvulling niet aangepast, tenzij betrokkene werkzaam is bij een werkgever.
Artikel 10.4 Algemene wijzigingen WAO-uitkeringen
Indien het niveau van de WAO-uitkering door redenen anders dan door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage algemeen neerwaartse wijzigingen ondergaat wordt de, in de artikelen 10.2 en 10.3 bedoelde aanvulling, niet aangepast.
Artikel 10.5 Invaliditeitspensioen: minimumgarantie
1. De deelnemer die recht heeft op een tijdens zijn dienstbetrekking ingegane WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% tot 100%, heeft recht op een toelage die de som van de WAO-uitkering en aanvulling, bepaald in artikel 10.2, aanvult tot een minimumgarantie1.
2. De garantie-uitkering in het eerste lid wordt voor een deelnemer met een arbeidsongeschiktheids- percentage lager dan 80% vastgesteld naar evenredigheid van de uitkeringsklasse als bedoeld in artikel 10.3, lid 2.
3. De garantie-uitkering van lid 1 en 2 wordt voor een deelnemer in een deeltijdbetrekking vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
4. De deelnemer wordt geacht, gedurende de periode voor ontslag het fonds te hebben gemachtigd zijn recht op de toelage aan de werkgever te betalen. De deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de toelage rechtstreeks aan hem te betalen.
1 Zie Bijlage I.
Artikel 10.6 Neveninkomsten
1. Indien een deelnemer met een invaliditeitspensioen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft, wordt de aanvulling of toelage waarop ingevolge artikel 10.2, 10.3, 18.2 en 18.3 recht bestaat verminderd met het bedrag waarmee de som van de aanvulling/toelage, de (gekorte) WAO- uitkering en de inkomsten uit of in verband met arbeid uitgaat boven het pensioengevend inkomen.
2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing, indien een deelnemer inkomsten uit of in verband met arbeid heeft en deze inkomsten al langer dan twee jaar voor het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid had, mits de omvang van de arbeid niet toeneemt.
Artikel 10.7 Invaliditeitspensioen bij vrijwillige voortzetting
1. Indien niet aansluitend aan het dienstverband vrijwillig wordt voortgezet kan betrokkene verplicht worden een keuring te ondergaan bij een door het fonds aangewezen arts.
2. Indien betrokkene gedurende de periode van vrijwillige voortzetting een invaliditeitspensioen aanvraagt en er geen recht bestaat op een WAO-uitkering is betrokkene verplicht een keuring te ondergaan bij een door het fonds aangewezen arts, zodat het arbeidsongeschiktheidspercentage kan worden vastgesteld. In het geval de deelnemer recht heeft op een WAO-uitkering is dat arbeidsongeschiktheidspercentage bepalend voor het invaliditeitspensioen.
3. In afwijking van artikel 10.1 en 10.2 geldt bij vrijwillige voortzetting als pensioengevend inkomen het inkomen waartegen vrijwillig is voortgezet.
4. Indien betrokkene een uitkering geniet op basis van enige invaliditeitsregeling wordt deze geanticumuleerd met de hiervoor bedoelde uitkering.
Artikel 10.8 Tijdelijke aanvullingstoeslag
1. De deelnemer die op 31 december 2000 in verband met de uitbetaling van zijn invaliditeitspensioen een overhevelingstoeslag ontving, heeft met ingang van 1 januari 2001 recht op een tijdelijke aanvullingstoeslag.
2. Het recht op de tijdelijke aanvullingstoeslag eindigt per de datum waarop het invaliditeitspensioen eindigt.
3. De hoogte van de tijdelijke aanvullingstoeslag is op 31 december 2000 vastgesteld op de in die maand uitbetaalde overhevelingstoeslag.
4. Een verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage, waaronder mede wordt verstaan een fictieve nadere vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, op of na 1 januari 2001 leidt tot een evenredige verlaging van de tijdelijke aanvullingstoeslag.
Artikel 10.9 Regeling arbeidsongeschiktheid1
1. Het fonds kan aan werkgevers en deelnemers vergoedingen verstrekken en/of jegens werkgevers en deelnemers maatregelen opleggen die dienen ter voorkoming van arbeidsongeschiktheid en ter bevordering van de reïntegratie van invaliditeits- gepensioneerden.
2. De in het eerste lid vermelde regeling gaat in op 1 mei 2004 en eindigt op 31 december 2005.
3. In een uitvoeringsregeling zijn de kaders aangegeven inzake de verstrekking als bedoeld in lid 1.
1 Zie Uitvoeringsregeling.
HOOFDSTUK 11 UITKERINGEN INEENS
Artikel 11.1 Afkoop kleine pensioenen
1. Indien een pensioenbedrag op jaarbasis het in artikel 32, vijfde lid, eerste volzin van de Pensioen- en spaarfondsenwet genoemde bedrag1 niet overschrijdt, wordt aan betrokkene bij het bereiken van de pensioenrichtleeftijd een uitkering ineens betaald. Indien de betrokkene in het buitenland woont, geldt voor het in de eerste volzin genoemde bedrag het tweevoudige en kan het pensioen op verzoek van betrokkene worden afgekocht, voor het bereiken van de pensioenrichtleeftijd.
2. Bij afkoop op grond van dit artikel wordt het partner- en wezenpensioen als een eenheid beschouwd.
3. Door de afkoop vervallen alle aanspraken.
4. Het bestuur stelt vast op welke wijze de uitkering wordt berekend2.
Artikel 11.2 Overlijdensuitkering
1. Bij overlijden van de gepensioneerde deelnemer bestaat er recht op een overlijdensuitkering. De overlijdensuitkering bedraagt driemaal de hoogte van het pensioen in de maand van overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden of de vermissing van een gepensioneerde, wordt aan de partner als bedoeld in de AOW, een overlijdensuitkering uitbetaald.
Bij afwezigheid/ontbreken van een partner wordt de overlijdensuitkering toegekend aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of de minderjarige kinderen waarvoor de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan wordt de overlijdensuitkering toegekend aan ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene hiervoor kostwinner was.
3. Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan de overlijdensuitkering door de directie geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de begrafenis of crematie, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling ervan ontoereikend is. De directie bepaalt welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4. De bepalingen van hoofdstuk 13 zijn op dit artikel van toepassing.
1 Zie Bijlage I.
2 Zie Uitvoeringsregeling.
HOOFDSTUK 12 INDEXATIE
Artikel 12.1 Eenmalige vaststelling pensioenen
1. Bij beëindiging van het deelnemerschap worden voor de gewezen deelnemer het ouderdomspensioen, tijdelijk overbruggingspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen eenmalig vastgesteld met de op datum van beëindiging van het deelnemerschap geldende pensioengrondslag of pensioengrondslagen als bedoeld in artikel 6.3 lid 5 en conform de toepasselijke bepalingen van de regeling.
2. Indien het deelnemerschap eindigt door ingang van pensioen, dan worden op pensioendatum, indien van toepassing, het ouderdomspensioen, tijdelijk overbruggingspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen eenmalig vastgesteld met de op pensioendatum geldende pensioengrondslag of pensioengrondslagen als bedoeld in artikel 6.3 lid 5 en conform de toepasselijke bepalingen van de regeling.
3. De wijze van vaststelling als bedoeld in lid 1 en 2 gaat in op 31 december 2004.
4. Voor de op 31 december 2004 gewezen deelnemer en de gepensioneerde, niet zijnde een invaliditeitsgepensioneerde als bedoeld in hoofdstuk 10, worden het ouderdomspensioen, tijdelijk overbruggingspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen op 31 december 2004 eenmalig vastgesteld met de op 31 december 2004 geldende pensioengrondslag en conform de toepasselijke bepalingen van de regeling zoals die op 31 december 2004 luidde.
5. Indien bij het bereiken van de pensioendatum en/of bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd recht bestaat op een toeslag als bedoeld in hoofdstuk 17, dan wordt de hoogte van de toeslag op pensioendatum en/of 65 jaar eenmalig vastgesteld.
Artikel 12.2 Aanpassing pensioenen
1. De aanpassing van de eenmalig vastgestelde pensioenen en/of toeslagen als bedoeld in artikel
12.1 is voorwaardelijk; er bestaat geen recht op de aanpassing en het is onzeker of en in hoeverre in enig jaar een aanpassing zal plaatsvinden. Het fonds treft geen voorziening voor de aanpassing.
2. a. Het bestuur past de eenmalig vastgestelde pensioenen en/of toeslagen als bedoeld in artikel 12.1 op 1 januari van enig jaar aan, overeenkomstig de ontwikkeling van Contractlonen exclusief bijzondere beloningen zoals gepubliceerd door het Centraal
Bureau voor de Statistiek, indien en voor zover de middelen van het fonds dit, gehoord de actuaris, toelaten. Deze aanpassing wordt gebaseerd op de aan 1 januari voorafgaande periode september-september, uitgaande van de indexcijfers zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek die op de laatste donderdag in november publiceert.
b. In aanvulling op het bepaalde onder a. kan het bestuur besluiten af te wijken van de koppeling met de ontwikkeling van de Contractlonen als bedoeld onder a. indien de ontwikkeling van de AOW structureel afwijkt van de ontwikkeling van de Contractlonen. De verhouding tussen de AOW-ontwikkeling en de ontwikkeling van de Contractlonen wordt gemeten aan het einde van elke voortschrijdende periode van 5 jaar. De eerste meting vindt plaats over de periode van 2000 tot en met 2004.
3. Het bestuur past het in een kalenderjaar opgebouwd dan wel meetellend pensioen als bedoeld in artikel 6.6 op 1 januari van enig jaar aan, overeenkomstig het gestelde in lid 2.
4. Het bestuur past het pensioen ten behoeve van de gewezen partner van de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde als bedoeld in artikel 7.7 en/of de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding dan wel het pensioen als bedoeld in artikel 7.8 op 1 januari van enig jaar aan, overeenkomstig het gestelde in lid 2.
Artikel 12.3 Aanpassing pensioengevend inkomen
Overeenkomstig het gestelde in artikel 12.2 lid 2 wordt op 1 januari van enig jaar het vaste deel van het pensioengevend inkomen aangepast
a. van de deelnemer als bedoeld in artikel 2.1 lid 2, vanaf 1 januari volgend op de aanvang van de voortgezette deelneming;
b. van de deelnemer als bedoeld in artikel 3.2 lid 1, vanaf 1 januari volgend op het jaar waarin de deelnemer 55 jaar is geworden;
c. van de deelnemer als bedoeld in artikel 3.2 lid 3, vanaf 1 januari 1999;
d. van de deelnemer voor wie een nieuwe pensioenlijn als bedoeld in artikel 6.4 is ontstaan, vanaf 1 januari volgend op de einddatum van de oude pensioenlijn.
Artikel 12.4 Aanpassing overige bedragen
Het bestuur past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.3, 6.13, 7.10, 7.15, 9.2, 10.5, 10.8, 16.4, 16.5,
16.7 onder a, 17.2, 17.3, 17.4, 17.5, 17.7, 17.8 en 18.2 overeenkomstig het gestelde in artikel 12.2 lid 2 aan.
Artikel 12.5 Aanpassing franchise
1. Voor de berekening van de pensioenaanspraken van de deelnemer past het bestuur de franchise als bedoeld in artikel 6.3 aan, overeenkomstig de ontwikkeling van de AOW, indien en voor zover de middelen van het fonds dit, gehoord de actuaris, toelaten.
De koppeling met de AOW maakt plaats voor een beleidsmatige aanpassing van de franchise in elk jaar waarin de aanpassing van het pensioengevend inkomen meer dan 3% afwijkt van de AOW-ontwikkeling en aan het einde van elke voortschrijdende periode van 5 jaar (voor het eerst in 2001) waarin deze ontwikkeling in totaal meer dan 3,75% afwijkt.
2. Het bestuur past het bedrag genoemd in artikel 6.8 overeenkomstig het gestelde in lid 1 aan.
Artikel 12.6 Indexatie Anw-aanvulling
Het bestuur past het bedrag genoemd in artikel 7.6 jaarlijks beleidsmatig aan.
HOOFDSTUK 13 BEGIN, BETALING EN EINDE PENSIOEN
Artikel 13.1 Toekenning pensioen of uitkering
1. Een pensioen of uitkering dient schriftelijk te worden aangevraagd. De directie neemt op basis van het verzoek een beslissing.
2. De directie is bevoegd ambtshalve een pensioen toe te kennen.
3. De directie is bevoegd een voorschot op een pensioen te verlenen.
Artikel 13.2 Toekenningsbeslissing
De directie zendt betrokkene een gedagtekende toekenningsbeslissing waarin het pensioen wordt vastgesteld.
Artikel 13.3 Begin pensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat altijd in op de eerste dag van een maand;
a. Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand van het overlijden van degene aan wie het recht wordt ontleend.
b. De uitkering naast het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand van het overlijden van degene aan wie het recht wordt ontleend.
2. Het invaliditeitspensioen gaat in op de dag waarop de WAO-uitkering ingaat.
3. Het pensioen in geval van vermissing gaat in op de eerste dag van een door de directie te bepalen maand.
4. Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld, gaat het pensioen in op de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat het invaliditeitspensioen ingaat bij geheel of gedeeltelijk herleven van de WAO- uitkering als gevolg van de werking van artikel 37 tot en met 40 WAO.
Artikel 13.4 Betaling van de pensioenen1
De directie draagt zorg voor de betaling van de pensioenen. De betaling vindt in principe plaats in maandelijkse termijnen.
Artikel 13.5 Einde pensioen
1. Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. In geval van vermissing van de rechthebbende eindigt het pensioen op een door de directie te bepalen dag.
2. Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin de rechthebbende:
a. de leeftijd bereikt van 21 jaar;
b. voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 21 jaar in het huwelijk treedt;
c. ten gevolge van wettiging, als bedoeld in artikel 1:214, 1:215 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel door adoptie.
1 Zie Uitvoeringsregeling.
3. Het invaliditeitspensioen eindigt op de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt.
4. Het partnerpensioen in geval van vermissing eindigt, wanneer de vermiste in leven blijkt te zijn, op een door de directie te bepalen dag.
HOOFDSTUK 14 WIJZIGING VAN BESLISSINGEN
Artikel 14.1 Wijziging van een genomen beslissing
1. Het bestuur of de directie wijzigt een genomen beslissing indien:
a. aan die beslissing een onjuistheid ten grondslag ligt;
b. na die beslissing blijkt dat daaraan andere feiten ten grondslag liggen;
c. indien na die beslissing de feiten zodanig zijn gewijzigd, dat deze beslissing anders zou luiden als deze nog genomen zou moeten worden.
2. De gronden waarop de beslissing in het vorige lid is gebaseerd worden aan de belanghebbende meegedeeld.
3. Een wijzigingsbeslissing vermeldt de dag van inwerkingtreding, behalve indien het een nog niet ingegaan pensioen betreft.
Artikel 14.2 Wijzigingsbeslissing in het voordeel van betrokkene bij een ingegaan pensioen
1. Indien binnen vijf jaar na de oorspronkelijke beslissing een wijzigingsbeslissing in het voordeel van betrokkene wordt genomen, vindt aanpassing plaats met volledige terugwerkende kracht.
2. Indien vijf jaar of langer na de oorspronkelijke beslissing een wijzigingsbeslissing wordt genomen en deze beslissing is gebaseerd op een fout en/of verzuim van betrokkene dan wordt de terugwerkende kracht begrensd tot maximaal vijf jaar.
Artikel 14.3 Wijzigingsbeslissing in het nadeel van betrokkene bij een ingegaan pensioen wijzigingsbeslissing binnen vijf jaar
1. Indien binnen vijf jaar na de oorspronkelijke beslissing een wijzigingsbeslissing ten nadele van betrokkene wordt genomen, vindt aanpassing plaats met volledige terugwerkende kracht wanneer betrokkene redelijkerwijze had moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald.
wijzigingsbeslissing na vijf jaar en binnen tien jaar
2. Indien een wijzigingsbeslissing wordt genomen tussen de vijf en tien jaar na de oorspronkelijke beslissing en deze beslissing is gebaseerd op een fout en/of verzuim van betrokkene, dan wordt de terugwerkende kracht begrensd tot maximaal tien jaar.
3. Indien geen sprake is van een fout en/of verzuim als bedoeld in lid 2, maar betrokkene had redelijkerwijze moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald, dan vindt aanpassing plaats met een terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar.
Indien betrokkene niet redelijkerwijze had moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald vindt aanpassing plaats zonder terugwerkende kracht en wordt hem een toeslag verleend voor de duur van maximaal één jaar.
wijzigingsbeslissing na tien jaar of langer
4. Indien een wijzigingsbeslissing wordt genomen tien jaar of langer na de oorspronkelijke beslissing ten nadele van betrokkene en deze beslissing is gebaseerd op een fout en/of verzuim van betrokkene, dan wordt de terugwerkende kracht begrensd tot maximaal tien jaar.
5. Indien er geen sprake is van een fout en/of verzuim als bedoeld in lid 4, maar betrokkene had redelijkerwijze moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald, dan vindt aanpassing plaats en wordt de terugwerkende kracht begrensd tot maximaal vijf jaar.
Indien betrokkene niet redelijkerwijze had moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald dan vindt aanpassing plaats en wordt hem een toeslag verleend voor de maximale duur van één jaar.
HOOFDSTUK 15 GESCHILLEN
Artikel 15.1 Geschillencommissie
Er is een door het bestuur ingestelde geschillencommissie die bevoegd is een uitspraak te doen in geschillen tussen de directie en een deelnemer, gepensioneerde of gewezen deelnemer, zijn rechtverkrijgende of een ander, die naar het oordeel van de geschillencommissie rechtstreeks in zijn belang is getroffen inzake een beslissing van de directie ter uitvoering van de pensioenregeling.
Artikel 15.2 Bezwaarschrift
1. Degene die een geschil ter behandeling wil indienen, dient een door of namens hem ondertekend bezwaarschrift in bij het bestuur.
2. Het bezwaarschrift moet ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de deelnemer, gepensioneerde, de gewezen deelnemer of zijn rechtverkrijgende;
b. een dagtekening;
c. een kopie van de beslissing van de directie waartegen het bezwaar zich richt;
d. de gronden voor het bezwaar.
3. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag volgend op de datum van de beslissing. Een na deze termijn verzonden bezwaarschrift wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien de belanghebbende aantoont dat hij het bezwaarschrift heeft verzonden binnen 6 weken na de dag waarop hij redelijkerwijze moet worden geacht van de beslissing kennis te hebben genomen.
HOOFDSTUK 16 OVERGANGSRECHT OP GROND VAN DE
PREPENSIOENREGELING
Artikel 16.1 Werkingssfeer
1. Deze bepalingen zijn van toepassing op de (gewezen) deelnemer voor wie op 31 december 2001 de prepensioenregeling van de Aanvullende pensioenregeling Railinfrastructuur gold en op 1 januari 2002 de vroegpensioenregeling, met uitzondering van:
- de deelnemer die een VUT-uitkering ontvangt;
- de deelnemer die pensioen opbouwt via de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
2. De overgangsbepalingen zijn ook van toepassing op degene die een Functioneel Leeftijdsontslaguitkering (FLO-uitkering) ontvangt.
Artikel 16.2 Pensioenrichtleeftijd en pensioengeldige tijd
1. De pensioenrichtleeftijd is 62 jaar.
2. Voor de vaststelling van het ouderdomspensioen en tijdelijk overbruggingspensioen telt de pensioengeldige tijd van voor 1 januari 2002 mee. De opbouw van de pensioenaanspraken eindigt uiterlijk per de eerste van de maand waarin de 62-jarige leeftijd wordt bereikt.
Artikel 16.3 Garantie Tijdelijk Overbruggingspensioen1
1. De deelnemer die
- aansluitend aan de deelneming op leeftijd 62 jaar met pensioen gaat en
- gedurende minimaal tien jaar vóór ingangsdatum van het pensioen onafgebroken deelnemer is geweest,
heeft recht op een tijdelijk overbruggingspensioen van ten minste: 100% indien de deelnemer is geboren vóór 1 januari 1941 97,5% indien de deelnemer is geboren in 1941
van het tijdelijk overbruggingspensioen berekend naar 40 jaren. Voor ieder volgend geboortejaar wordt een garantie vastgesteld die 2,5% lager ligt dan de garantie in het voorafgaande jaar.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 a wordt de garantie met 2,5% gekort voor elk jaar, of indien sprake is van een gedeelte van een jaar herrekend naar maanden, dat de deelneming eerder eindigt dan de maand waarin de leeftijd van 62 jaar wordt bereikt.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 b wordt de garantie vastgesteld naar evenredigheid van het aantal volle jaren van deelneming ten opzichte van tien jaar indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet voldoet aan de voorwaarde van minimaal tien jaar onafgebroken deelneming direct vóór ingangsdatum van het pensioen.
4. Indien de deelnemer onmiddellijk vóór 1 oktober 1997 in dienstbetrekking was bij een vanaf deze datum aangesloten werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railinfrastructuur en op de genoemde datum betrokken was bij de collectieve overgang naar het fonds, dan worden de jaren vóór 1 oktober 1997 voor de toepassing van het bepaalde in lid 3 mede als deelnemersjaren in aanmerking genomen.
5. Indien er sprake is van een dienstbetrekking in deeltijd dient voor de vaststelling van de garantie het percentage te worden vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor gedurende de periode vanaf aanvang deelnemerschap tot de ingangsdatum pensioen.
1 Zie Bijlage II.
Artikel 16.4 Garantie opgebouwd prepensioen
De deelnemer die op 31 december 2001 45 jaar of ouder is, heeft recht op een aanvulling op zijn pensioen, voor zover het reeds opgebouwde prepensioen per 31 december 2001 hoger is dan hij per die datum aan ouderdomspensioen en tijdelijk overbruggingspensioen zou hebben opgebouwd. De hoogte van het aanvullende bedrag wordt op 31 december 2001 vastgesteld.
Artikel 16.5 Garantie uitzicht prepensioen
a. De deelnemer die
- op 31 december 2001 45 jaar of ouder is en
- tot en met 31 december 2004 onafgebroken deelnemer is geweest of aansluitend aan de deelneming op 31 december 2004 een FLO-uitkering ontvangt,
heeft op ingangsdatum pensioen recht op een aanvulling op zijn pensioen, voor zover het op 31 december 2004 eenmalig vastgestelde te bereiken prepensioen hoger is dan het op
31 december 2004 vastgestelde te bereiken ouderdomspensioen en tijdelijk overbruggingspensioen op 62 jaar.
Bij de vaststelling van het aanvullende bedrag wordt rekening gehouden met de garantie tijdelijk overbruggingspensioen, de garantie opgebouwd prepensioen en de garantie pensioentijd uitzicht ouderdomspensioen.
b. Bij beëindiging van de dienstbetrekking bij een werkgever behorend tot het voormalig compartiment Railinfrastructuur vóór 1 januari 2005, niet gevolgd door een invaliditeitspensioen of FLO-uitkering, heeft de gewezen deelnemer recht op een aanvulling op zijn pensioen die overeenkomt met 1/3e deel van het aanvullende bedrag berekend over de periode van 1 januari 2002 tot de ontslagdatum.
Artikel 16.6 Garantie pensioentijd uitzicht ouderdomspensioen
De deelnemer die
- op 31 december 2001 50 jaar of ouder is en
- tot en met 31 december 2004 onafgebroken deelnemer is geweest of aansluitend aan de deelneming op 31 december 2004 zijn een FLO-uitkering ontvangt,
heeft op op 31 december 2004 recht op inkoop door de werkgever van 1,5 extra pensioenjaren.
Artikel 16.7 Prepensioen
De prepensioenregeling blijft van toepassing op:
a. de gewezen deelnemer die prepensioen heeft opgebouwd en van wie het deelnemerschap vóór 1 januari 2002 is geëindigd; de hoogte van het prepensioen is bij ontslag eenmalig vastgesteld.
b. de deelnemer of de gewezen deelnemer van wie het prepensioen vóór 1 januari 2002 is ingegaan.
HOOFDSTUK 17 OVERGANGSRECHT OP GROND VAN DE
SPOORWEGPENSIOENREGELING 1994
Artikel 17.1 Deelnemers voor wie het overgangsrecht geldt
Dit hoofdstuk geldt uitsluitend voor degene die op 31 december 1996 deelnemer of invaliditeits- gepensioneerde was bij het fonds en per 1 januari 1997 is overgegaan naar de Pensioenregeling Bedrijfstak railvervoer 1997.
Artikel 17.2 Toeslag bij vrijwillige premiebetaling en/of niet verzekerde tijd algemeen pensioen vóór 1986
1. Over tijd waarvoor door vrijwillige premiebetaling aanspraak op AOW is verkregen en waarover gelijktijdig recht op een ouderdomspensioen is verkregen, wordt een toeslag toegekend, algemeen-pensioentoeslag genoemd.
2. Over tijd waarover recht op ouderdomspensioen is verkregen maar geen aanspraak op AOW is opgebouwd, wordt een algemeen-pensioentoeslag toegekend.
3. Deze toeslag bedraagt:1
a. toeslag-a geldt per partner indien het gehuwden/erkend samenwonenden betreft, voor elk pensioengeldig jaar gelegen vóór 1 januari 1986 dat de gepensioneerde of zijn partner niet of vrijwillig verzekerd was op grond van de AOW;
b. toeslag-b voor degene die als ongehuwd wordt aangemerkt voor elk pensioengeldig jaar gelegen vóór 1 januari 1986 dat de gepensioneerde niet of vrijwillig was verzekerd op grond van de AOW.
Artikel 17.3 Toeslag bij samenvallende pensioengeldige tijd voor 1986
1. De gepensioneerde en/of zijn partner waarbij op grond van het recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig pensioen, wordt een toeslag toegekend, een zogenaamde samenlooptoeslag.
De toeslag is slechts van toepassing indien:
a. de gepensioneerde en/of zijn partner recht heeft op enig pensioen waarbij sprake is van een vermindering in verband met het recht op een algemeen pensioen èn
b. de voor pensioengeldige tijd van de hiervoor bedoelde pensioenen samenvalt en is gelegen vóór 1986.
2. De samenlooptoeslag2 bedraagt voor elk samenvallend jaar:
- toeslag-a voor een gehuwde/erkend samenwonende man;
- toeslag-b indien sprake is van vermindering op pensioen in verband met Anw;
- toeslag-c in alle overige situaties.
1 Zie bijlage I.
2 Zie bijlage I.
Artikel 17.4 Toeslag bij samenvallende pensioengeldige tijd vanaf 1986
1. De gepensioneerde die voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt, heeft recht op een toeslag, cumulatietoeslag genoemd, op het ouderdomspensioen indien:
a. de partner recht heeft op een ouderdomspensioen waarbij sprake is van vermindering in verband met het recht op AOW èn
b. de voor pensioengeldige tijd van de partner geheel of gedeeltelijk samenvalt met de voor pensioengeldige tijd, gelegen vanaf 1 januari 1986 tot 1 januari 1997, van de gepensioneerde.
2. De cumulatietoeslag1 geldt voor elk samenvallend jaar.
Artikel 17.5 Toeslag in verband met inkomensafhankelijke AOW-toeslag
1. Aan de gepensioneerde die in verband met het inkomen van de echtgenoot die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, geen dan wel slechts een gedeeltelijk recht heeft op de toeslag, bedoeld in hoofdstuk III, paragraaf 1, van de AOW, wordt een toeslag, tweeverdienerstoeslag genoemd, toegekend.
2. De tweeverdienerstoeslag bedraagt per pensioengeldig jaar gelegen voor 1 januari 1986 twee procent van het verschil tussen de maximaal toe te kennen AOW-toeslag2 en de toegekende AOW-toeslag.
Artikel 17.6 Aanvraag toeslagen
1. De cumulatietoeslag en/of samenlooptoeslag dient schriftelijk te worden aangevraagd en, voorzover het een toeslag wegens ouderdomspensioen betreft, gaat in op de dag waarop zowel de gepensioneerde als zijn partner recht hebben op AOW-pensioen.
2. De algemeen-pensioentoeslag, cumulatietoeslag, samenlooptoeslag en de tweeverdienerstoeslag worden niet tot het pensioen gerekend.
Artikel 17.7 Herberekening pensioenaanspraak
1. De opgebouwde pensioenaanspraken volgens de Spoorwegpensioenregeling zoals die bestonden op 31 december 1996 worden, voor deelnemers en invaliditeitsgepensioneerden die op of na 1 januari 1997 overgaan naar de nieuwe regeling, herberekend op basis van door het bestuur vastgestelde rekenregels.
2. Indien de pensioenaanspraken, op basis van de Spoorwegpensioenregeling zoals die bestonden op 31 december 1996, hoger zijn dan de na herberekening vastgestelde pensioenaanspraken, wordt voor de deelnemer of invaliditeitsgepensioneerde een garantie vastgesteld, op het niveau van 31 december 1996.
3. Bij de berekeningen van lid 1 en 2 worden de artikelen 6.8, 8.3 lid 3, 8.5 sub d, 8.10 en 16.6, zoals die golden volgens de Spoorwegpensioenregeling op 31 december 1996, buiten beschouwing gelaten.
1 Zie Bijlage I.
2 Zie Bijlage I.
Artikel 17.8 Ongehuwde garantie
De, bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd, gehuwde/erkend samenwonende ouderdomsgepensioneerde heeft, als hij in de zin van de AOW als ongehuwd wordt beschouwd, recht op een toeslag op zijn ouderdomspensioen. Zolang de pensioenaanspraken over de pensioengeldige tijd tot 1 januari 1997 op grond van de "oude regeling" hoger zijn dan de pensioenaanspraken op grond van deze regeling na toepassing van de herberekening zoals bedoeld in artikel 17.7 lid 2, bedraagt de toeslag dit verschil.
Artikel 17.9 Variabele inkomen
Het basisbedrag per 1 januari 1997 dat geldt voor de opbouw van het variabele inkomen vanaf 1 januari wordt als volgt bepaald:
- de vastgestelde aanspraak op grond van artikel 17.7 lid 1 wordt verminderd met de aanspraak op het vaste pensioengevend inkomen over 1996 als bedoeld in artikel 3.1 lid 2.
Artikel 17.10 Grondslag voor berekening van pensioenen die in 1997 ingaan
In 1997 wordt voor de berekening van de pensioenen het pensioengevend inkomen van 1996 gehanteerd met rekenregels zoals die door het bestuur zijn vastgesteld.
HOOFDSTUK 18 OVERGANGSRECHT OP GROND VAN DE
SPOORWEGPENSIOENWET
Artikel 18.1 Invaliditeitspensioen
1. Voor de invaliditeitsgepensioneerde die op 31 december 1993 was gepensioneerd met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% - 100%, geldt dat:
a. indien het invaliditeitspensioen is toegekend vóór 1 april 1991, de aanvulling 76,288% bedraagt van het verschil tussen het pensioengevend inkomen en de WAO-uitkering.
b. indien het invaliditeitspensioen is toegekend vanaf 1 april 1991 de aanvulling 80% bedraagt van het verschil tussen het pensioengevend inkomen en de WAO-uitkering.
Artikel 18.2 Invaliditeitspensioen: netto-nettogarantie: verzelfstandigingstoelage
1. De invaliditeitsgepensioneerde die op 31 december 1993 was gepensioneerd, heeft recht op een verzelfstandigingstoelage.
2. De verzelfstandigingstoelage was gelijk aan het bedrag dat nodig was om de som van de WAO- uitkering en de aanvulling/toelage waarop betrokkene recht had te verhogen tot een zodanig brutobedrag dat de netto-uitkomst hiervan gelijk was aan de netto-uitkering op 31 december 1993.
3. Wijzigingen in het arbeidsongeschiktheidspercentage van de rechthebbende leiden tot een evenredige aanpassing van de verzelfstandigingstoelage.
Artikel 18.3 Diensttijdpensioen bij invaliditeit
1. De invaliditeitsgepensioneerde die op 31 december 1993 was gepensioneerd of de deelnemer die per 31 december 1993 recht heeft op een ingegaan herplaatsingswachtgeld, behoudt zijn recht op een invaliditeitspensioen gebaseerd op de pensioengeldige tijd tot 1 januari 1994 als werknemer bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen.
2. Het recht op dit invaliditeitspensioen kan slechts tot uitkering komen indien en voor zover bij vaststelling blijkt dat het invaliditeitspensioen hoger is dan de uitkering op grond van de WAO en een eventuele aanvulling op grond van hoofdstuk 10.
Artikel 18.4 Pensioengeldige tijd bij werkloosheid of wachtgeld
1. Voor degene die op 31 december 1993 ten laste van NS een werkloosheidsuitkering of een wachtgelduitkering genoot is bepaald, dat:
a. de doortelling van diensttijd geldt voor maximaal de duur van de periode waarop de werkloosheids- of wachtgelduitkering op 31 december 1993 uitzicht gaf, en betrokkene recht heeft op een werkloosheidsuitkering en/of recht heeft op een aanvullende uitkering ten laste van NS;
b. de regeling Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering geldt voorzover deze een hogere tijdwaarde toekent dan een vierde, respectievelijk de helft;
c. gedurende deze periode betrokkene tevens deelnemer is.
2. De tijd na 1965, doorgebracht met recht op een wachtgelduitkering telt mee met inachtneming van het volgende:
a. voor de helft, indien de som van leeftijd en diensttijd van de deelnemer op het tijdstip van het ontslag, terzake waarvan de uitkering is toegekend, 60 jaren of meer bedraagt;
b. voor een vierde gedeelte, indien de onder a bedoelde som minder bedraagt dan 60 jaren.
3. Bij ontslag uit een deeltijdbetrekking, worden de breuken 1/2, onderscheidenlijk 1/4, vermenigvuldigd met de desbetreffende deeltijdfactor.
HOOFDSTUK 19 SLOTBEPALINGEN
Artikel 19.1 Bestuursvoorschriften
1. Het bestuur is bevoegd deze regeling te wijzigen. Het bestuur houdt daarbij rekening met wettelijke regelingen.
2. Het bestuur kan voorschriften geven ter uitvoering van de regeling.
Artikel 19.2 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2002 en kan worden aangehaald als "Pensioenregeling voor de Bedrijfstak Spoorwegen".
BIJLAGE I BEDRAGEN PENSIOENREGELING
Artikel | Bedrag per 01-01-2005 | |
3.3 lid 1 | Beperking pensioengevend inkomen | 97.060,00 |
6.3 lid 3 | Franchise | 14.993,00 |
6.8 lid 4 | Maximum TOP-bedrag | 16.311,00 |
6.10 lid 4 | Minimum aanspraak ouderdomspensioen na omzetting TOP | 1.000,00 |
6.13 lid 1 | Ongehuwdentoeslag | 61,22 |
7.6 lid 2 | Uitkering naast het partnerpensioen | 9.228,00 |
7.10 | Maximum compensatietoeslag op partnerpensioen | 6.228,00 |
9.2 lid 1 | Laagst te hanteren fiscale franchise | 11.354,00 |
10.5 lid 1 | Minimumgarantie invaliditeitspensioen | 20.292,00 |
11.1 lid 1 | Afkoop kleine pensioenen | 355,33 |
- als betrokkene in het buitenland woont | 710,66 | |
17.2 lid 3 | Toeslag niet verzekerde tijd vóór 1986 | |
- gehuwden/erkend samenwonenden | 130,01 | |
- ongehuwden | 181,89 | |
17.3 lid 2 | Toeslag samenvallend pensioengeldige tijd vóór 1986 | |
- gehuwde/erkend samenwonende man | 130,01 | |
- bij vermindering op pensioen i.v.m. Anw | 88,81 | |
- in alle overige situaties | 90,94 | |
17.4 lid 2 17.5 lid 2 | Toeslag samenvallende tijd vanaf 1986 Xxxxxxxx toe te kennen AOW-toeslag | 96,78 6.371,00 |
BIJLAGE II TABELLEN BEHOREND BIJ ARTIKELEN 6.8, 6.9, 6.10, 6.14, 7.13 EN
16.3
Tabel behorend bij artikel 6.8:
Pensioenleeftijd 61 | Pensioenleeftijd 62 | ||
Leeftijd | TOP | Leeftijd | TOP |
55 | 33% | 55 | 25% |
56 | 38% | 56 | 28% |
57 | 44% | 57 | 32% |
58 | 52% | 58 | 38% |
59 | 63% | 59 | 46% |
60 | 77% | 60 | 56% |
61 | 100% | 61 | 73% |
62 | 135% | 62 | 100% |
63 | 210% | 63 | 154% |
64 | 430% | 64 | 315% |
Tabel behorend bij artikel 6.9:
Eénmalige vaststelling per 31-12-1998 | |||
Geboortejaar | Garantiepercentage | Geboortejaar | Garantiepercentage |
1937 of eerder | 100,0 | 1958 | 47,5 |
1938 | 97,5 | 1959 | 45,0 |
1939 | 95,0 | 1960 | 42,5 |
1940 | 92,5 | 1961 | 40,0 |
1941 | 90,0 | 1962 | 37,5 |
1942 | 87,5 | 1963 | 35,0 |
1943 | 85,0 | 1964 | 32,5 |
1944 | 82,5 | 1965 | 30,0 |
1945 | 80,0 | 1966 | 27,5 |
1946 | 77,5 | 1967 | 25,0 |
1947 | 75,0 | 1968 | 22,5 |
1948 | 72,5 | 1969 | 20,0 |
1949 | 70,0 | 1970 | 17,5 |
1950 | 67,5 | 1971 | 15,0 |
1951 | 65,0 | 1972 | 12,5 |
1952 | 62,5 | 1973 | 10,0 |
1953 | 60,0 | 1974 | 7,5 |
1954 | 57,5 | 1975 | 5,0 |
1955 | 55,0 | 1976 | 2,5 |
1956 | 52,5 | 1977 | 0,0 |
1957 | 50,0 |
Tabel behorend bij artikel 6.10:
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00 en 62 | ||
Leeftijd | OP (NP) | TOP |
55 | 100 | 219 |
56 | 100 | 235 |
57 | 100 | 255 |
58 | 100 | 281 |
59 | 100 | 315 |
60 | 100 | 362 |
61 | 100 | 434 |
62 | 100 | 554 |
63 | 100 | 793 |
64 | 100 | 1.512 |
Tabel behorend bij artikel 6.14:
De hoog/laag-variant | Leeftijd deelnemer | Percentage |
Standaard | vanaf pensionering | 100% |
Variant A | eerste 4 jaar van pensioen | 120% |
daarna | 90% | |
Variant B | eerste 8 jaar van pensioen | 110% |
daarna | 85% | |
Variant C | eerste 4 jaar van pensioen | 115% |
daarna 1 jaar | 105% | |
daarna 1 jaar | 100% | |
daarna 1 jaar | 95% | |
daarna | 90% |
Tabel behorend bij artikel 7.13
Xxxxxxx | Xxxxxxxx als beiden leven | Bij overlijden partner | Bij overlijden deelnemer |
Standaard | 100% | 100% | 71,4% |
1 | 120% | 120% | 0% |
2 | 110% | 110% | 35,7% |
3 | 100% | 80% | 80% |
4 | 92% | 92% | 92% |
Tabel behorend bij artikel 16.3:
Eenmalige vaststelling per 31-12-2001 | |||
Geboortejaar | Garantiepercentage | Geboortejaar | Garantiepercentage |
1940 | 100% | 1961 | 47,5% |
1941 | 97,5% | 1962 | 45,0% |
1942 | 95,0% | 1963 | 42,5% |
1943 | 92,5% | 1964 | 40,0% |
1944 | 90,0% | 1965 | 37,5% |
1945 | 87,5% | 1966 | 35,0% |
1946 | 85,0% | 1967 | 32,5% |
1947 | 82,5% | 1968 | 30,0% |
1948 | 80,0% | 1969 | 27,5% |
1949 | 77,5% | 1970 | 25,0% |
1950 | 75,0% | 1971 | 22,5% |
1951 | 72,5% | 1972 | 20,0% |
1952 | 70,0% | 1973 | 17,5% |
1953 | 67,5% | 1974 | 15,0% |
1954 | 65,0% | 1975 | 12,5% |
1955 | 62,5% | 1976 | 10,0% |
1956 | 60,0% | 1977 | 7,5% |
1957 | 57,5% | 1978 | 5,0% |
1958 | 55,0% | 1979 | 2,5% |
1959 | 52,5% | 1980 | 0,0% |
1960 | 50,0% |
BIJLAGE III TABEL BEHOREND BIJ HOOFDSTUK 9
"Extra opbouw levenslang ouderdomspensioen per € 100,- storting" per 01-01-2005.
Leeftijd deelnemer | Xxxxxxxx- richtleeftijd 61/62 jaar | Pensioen- richtleeftijd 65 jaar | Leeftijd deelnemer | Pensioen- richtleeftijd 61/62 jaar | Pensioen- richtleeftijd 65 jaar |
16 | 32,95 | 41,08 | 41 | 12,64 | 15,93 |
17 | 31,67 | 39,49 | 42 | 12,18 | 15,36 |
18 | 30,44 | 37,96 | 43 | 11,73 | 14,81 |
19 | 29,27 | 36,50 | 44 | 11,29 | 14,27 |
20 | 28,14 | 35,09 | 45 | 10,88 | 13,76 |
21 | 27,06 | 33,75 | 46 | 10,48 | 13,26 |
22 | 26,02 | 32,47 | 47 | 10,09 | 12,79 |
23 | 25,03 | 31,23 | 48 | 9,71 | 12,32 |
24 | 24,08 | 30,06 | 49 | 9,35 | 11,45 |
25 | 23,17 | 28,93 | 50 | 9,00 | 11,88 |
26 | 22,29 | 27,85 | 51 | 8,67 | 11,45 |
27 | 21,45 | 26,81 | 52 | 8,34 | 10,64 |
28 | 20,65 | 25,81 | 53 | 8,03 | 10,25 |
29 | 19,87 | 24,85 | 54 | 7,72 | 9,88 |
30 | 19,13 | 23,94 | 55 | 7,43 | 9,51 |
31 | 18,42 | 23,05 | 56 | 7,14 | 9,16 |
32 | 17,73 | 22,21 | 57 | 6,87 | 8,82 |
33 | 17,07 | 21,39 | 58 | 6,60 | 8,49 |
34 | 16,44 | 20,62 | 59 | 6,33 | 8,17 |
35 | 15,83 | 19,87 | 60 | 6,08 | 7,86 |
36 | 15,25 | 19,15 | 61/62 | 5,83 | 7,55 |
37 | 14,69 | 17,79 | 63 | 6,97 | |
38 | 14,14 | 17,79 | 64 | 6,68 | |
39 | 13,63 | 17,15 | 65 | 6,40 | |
40 | 13,13 | 16,53 |
€ 100,- storting (inkoop) levert extra opbouw ouderdomspensioen plus 5/7 hiervan aan nabestaandenpensioen en 1/7 aan wezenpensioen op.
BIJLAGE IV LIJST VARIABELE INKOMSTEN
In de bestuursvergadering van 21 januari 1997 is vastgesteld welke secundaire looncomponenten pensioengevend zijn:
- Vergoeding voor onregelmatige dienst
- Rouleringsbijslag
- Bijslag bezwarende werkomstandigheden
- Feestdagentoeslag
- Vergoeding voor structurele bereikbaarheid
- Vergoeding bestrijding gevaarlijke stoffen (Kijfhoek)
- Toelage/afkoop ineens in verband met verschuiving invalspunt
- Derving SAV
- Tegemoetkoming vermindering inkomen
- Tegemoetkoming inkomensderving oudere werknemer
- Toelage directiechauffeur
Deze inkomenselementen zijn pensioengevend op opbouwbasis, de premie hiervoor zit in de premiestaffel van 17,5%.
Per bedrijf verbijzonderde afspraken waarvoor extra premies zijn verschuldigd.
- Winstafhankelijke uitkering Holland Railconsult
- Overwerk en bonus Transvision
- Bonus Rail Service Center Rotterdam
- Toelage voor verrichten van bepaalde gecertificeerde werkzaamheden Nedtrain BV
- Variabel deel decemberuitkering Railinfrabeheer
- Vroeg/laat vergoeding NS Reizigers, NS Internationaal, NS Groep, Thalys Nederland en NoordNed voorzover de CAO NS Reizigers gevolgd wordt
Secundaire inkomensbestanddelen RIS-bedrijven
- Arbeid buiten het doordeweekse dagvenster
- Tijdcompensatie voor arbeid verricht tussen 0.00 en 7.00 uur
- Toeslagen in verband met arbeid als gevolg van een oproep
- Bereikbaarheidsdienst
BIJLAGE V LIJST WERKGEVERS BEHOREND TOT VOORMALIG COMPARTIMENT RAILVERVOER
Tot 1 januari 2002 behoorden onderstaande werkgevers tot het voormalig compartiment Railvervoer. ACTS Nederland BV
AEA Technology Rail BV Arbo Management Groep BV Arcadis Bouw/Infra BV1 Aython BV
BT Nederland BV (voorheen Telfort)2 DTS/Getronics Systems Int. BV1 Design Factory BV1
EDS International BV 1 Eurail Group GIE Eurailscout BV European Rail Services
Grondbank Nederland BV Holland Railconsult BV Human Company BV Intergo BV
Logitech BV Lovers Rail BV
Mobiliteitscontactcentrum BV Nedtrain BV
Nedtrain Consulting BV Nedtrain Ematech BV NoordNed Personenvervoer BV NS Beveiliging Services BV
NS Facility Services BV
NS Financial Services Company NS Groep NV
NS Infra Services BV NS Internationaal BV NS Materieel BV NSM Engineering BV NS Opleidingen BV
NS Personeeladministratie BV NS Railinfrabeheer BV
NS Reizigers BV
NS Spooraansluitingen NS Stations BV
NS Technisch Onderzoek BV NS Travel Group BV
NS Vastgoed BV
NS Verkeersleiding BV NS Werk BV
NV HST-VEM
NV Nederlandse Spoorwegen
Railion Nederland NV (voorheen NS Cargo) Railned BV
Rail Service Center Rotterdam BV Railverkeersleiding BV
Rail Web BV Randon Vervoer BV
Reisinformatiegroep BV (voorheen OV Reisinformatie vof) Safe Express BV
Servex Administratie BV
SPF Beheer bv Spoorflex Safety First
Stichting Bodemsanering NS
Stichting European Rail Research Institute Stichting LSR
Stichting Railinfra Opleidingen
Stichting Railsport Nederland (voorheen stichting BSSO) Stichting Ruim Baan
Syntus BV
Thalys Nederland NV Transvision BV Vasloc Beheer BV VHS
Wisselbouw Nederland BV
1 De pensioenregeling geldt voor een deel van het personeel.
2 Voor deze werkgevers geldt de vroegpensioenregeling niet.
BIJLAGE VI LIJST WERKGEVERS BEHOREND TOT VOORMALIG COMPARTIMENT RAILINFRASTRUCTUUR
Tot 1 januari 2002 behoorden onderstaande werkgevers tot het voormalig compartiment Railinfrastructuur.
BAM Rail BV
Dutch Rail Control BV
Improrail BV (einde aansluiting per 01-02-2001) Xxxxxx Railtechniek BV
Mowlem Railways Nederland BV Railpro BV
Spoorwerk v.o.f. (voorheen Cogifer) Strukton Railinfra BV
Xxxxxx Xxxxxx Rail & Traffic BV Xxxxxx Xxxxxx Systems Zeist
UITVOERINGSREGELINGEN
HOOFDSTUK 3
Uitvoeringsregeling bij artikel 3.1 Pensioengevend inkomen
1. Onder het vaste loon als bedoeld in de arbeidsvoorwaarden in artikel 3.1 lid 2 onder a wordt bij deelname aan een cafetaria- of spaarloonregeling verstaan het loon vóór toepassing van de cafetaria- of spaarloonregeling, mits deze door de werkgever ingevoerde regeling voldoet aan de fiscale voorwaarden voor de toepassing van het oorspronkelijk pensioengevend inkomen.
2. Indien de bij de werkgever ingevoerde cafetaria- of spaarloonregeling niet voldoet aan de fiscale voorwaarden wordt onder het vaste loon als bedoeld in de arbeidsvoorwaarden in artikel
3.1 lid 2 onder a verstaan het loon na toepassing van de cafetaria- of spaarloonregeling. Gedurende de deelname aan een dergelijke niet fiscaal gefacilieerde regeling bestaat het vaste deel van het pensioengevend inkomen uit het gemiddelde van het feitelijk in een jaar genoten vaste loon.
HOOFDSTUK 4
Uitvoeringsregeling bij artikel 4.2 Premiebetaling
De door het bestuur in lid 3 vastgestelde premie is gelijk aan de kostprijsdekkende premie.
HOOFDSTUK 5
Uitvoeringsregeling bij artikel 5.3 Bijzonder verlof
De door het bestuur in lid 2 vast te stellen premie is de voor dat jaar
a. voor de werkgever geldende premie bij opname van bijzonder verlof in het kader van een cafetariaregeling die voldoet aan de daaraan door de fiscus gestelde voorwaarden;
b. geldende kostprijsdekkende premie bij opname van bijzonder xxxxxx xxxxxx dan bedoeld onder a.
HOOFDSTUK 6
Uitvoeringsregeling bij artikel 6.4 Afzonderlijke pensioenlijnen
Nadere uitgangspunten bij toekennen van pensioenlijnen:
1. Bij herindiensttreding in voormalig compartiment Railvervoer binnen één jaar, tussen 1 januari 1999 en 31 december 1999: bij waardeoverdracht premievrije rechten bepalen op 62 jaar en nieuwe pensioenlijn ook op 62 jaar: geen backservice vroegpensioen (TOP), geen TOP-garantie.
2. Herstel pensioenlijn en dus ook pensioenrichtleeftijd geldt alleen: herindiensttreding binnen één jaar en bij hetzelfde compartiment of bij dezelfde groep werkgevers (wel of geen vroegpensioenregeling).
Bij wisseling compartiment tussen 1 oktober 1997 en 1 januari 1999 geldt: doen als deelnemer altijd bij laatste compartiment heeft gezeten. Indien een deelnemer vóór 31 december 1998 meerdere pensioenlijnen heeft als gevolg van in- en uitdiensttredingen, geldt de backservice vroegpensioen alleen over de laatste pensioenlijn. Wanneer deze deelnemer uiterlijk 31 december 1998 een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend, ontstaat er één dienstlijn waarover backservice vroegpensioen gegeven wordt.
Indien een deelnemer vóór 31 december 1998 meerdere aaneensluitende pensioenlijnen heeft als gevolg van pensioenknippen, geldt de backservice vroegpensioen over alle aaneensluitende pensioenlijnen.
Uitvoeringsregeling bij artikel 6.12 Variëren van ingangsdatum pensioen
Bij het uitstellen van pensioen dient steeds beoordeeld te worden of het pensioen fiscaal niet bovenmatig wordt, dat wil zeggen niet boven de 100% van het pensioengevend inkomen uitkomt. Bij parttimers is de deeltijdfactor reeds verdisconteerd in het pensioengevend inkomen.
Toetsing
Het pensioen dient getoetst te worden na actuariële oprenting wegens pensioenuitstel, maar voor toepassing uitruil en hoog/laag constructies. Uitgegaan wordt van alle bruto loonbestanddelen zowel primair als secundair. Loonstijgingen binnen vijf jaar voorafgaand aan de ingangsdatum van het pensioen mogen niet worden meegenomen indien ze liggen boven het indexcijfer der regelingslonen verhoogd met 2% (excessieve carrière). Slechts in de hierna genoemde gevallen mag het pensioen boven de 100% uitkomen:
- indexering van het pensioen na ingang
- door toepassing van hoog/laag constructies
- ruil tussen OP en NP
- door waardeoverdracht
Toetsing vindt ambtshalve plaats indien er wordt uitgesteld na de pensioenrichtleeftijd. Er is sprake van twee toetsmomenten.
- Vóór de 65-jarige leeftijd mag het TOP + vroegpensioen de 100%-norm niet overschrijden.
- Ná het bereiken van de 65-jarige leeftijd mag de AOW (hiermee wordt bedoeld de AOW waar op dat moment recht op bestaat) + ouderdomspensioen de 100%-norm niet overschrijden.
Indien in een van deze twee gevallen de 100%-norm wordt overschreden, dan dient het pensioen direct in te gaan. Zodra bij uitstel van het pensioen blijkt dat het pensioen + TOP het primaire inkomen gaat overschrijden worden de deelnemer en de werkgever geïnformeerd dat er ontslag plaats dient te vinden, tenzij er sprake is van secundaire inkomsten. De toetsing wordt verricht door een medewerker van SPF Beheer b.v.
Verplichte ingangsdata volgens fiscale regelgeving
Ingevolge fiscale regelgeving dient het pensioen verplicht in te gaan bij het vroegste van de volgende momenten:
- indien de dienstbetrekking eindigt vóór het bereiken van de pensioenrichtleeftijd, de pensioenrichtleeftijd;
- indien de dienstbetrekking eindigt bij of ná het bereiken van de pensioenrichtleeftijd, de eerste van de maand waarin de dienstbetrekking eindigt;
- indien de 100%-norm wordt overschreden vóór het bereiken van de pensioenrichtleeftijd, de pensioenrichtleeftijd;
- indien de 100%-norm wordt overschreden bij of ná het bereiken van de pensioenrichtleeftijd, de eerste van de maand waarin de 100%-norm wordt bereikt;
- de eerste van de maand waarin de 70-jarige leeftijd wordt bereikt. Vroegpensioenregeling
Indien het onverschoven vroegpensioen boven de 100% van het pensioengevend inkomen uitkomt dan gaat het pensioen direct in. Echter een deel van het TOP mag eerst wel worden verschoven naar OP indien het TOP na actuariële oprenting in verband met pensioenuitstel de maximale TOP te boven gaat. Het gedeelte dat in dit geval boven de maximale TOP uitkomt, mag naar het OP verschoven worden. Toetsing van het inkomen vindt pas na deze eerste verschuiving tot maximale TOP plaats.
Prepensioen
Indien het prepensioen door het uitstellen van de ingangsdatum uitkomt boven de 100%-grens van het pensioengevend inkomen dan moet het meerdere worden omgezet in extra OP. Als dit OP de 100%- norm overschrijdt dan moet het prepensioen direct ingaan. Hierbij wordt uitgegaan van hetzelfde norminkomen als hierboven.
HOOFDSTUK 8
Uitvoeringsregeling bij artikel 8.2 Beperking pensioentijd uit waardeoverdracht
Het aantal pensioenjaren, na waardeoverdracht, wordt gemaximeerd tot 50 jaar rekening houdend met toekomstige opbouw.
De overdrachtswaarde die niet aangewend kan worden voor pensioentijd zal worden aangewend om premievrije aanspraken "in te kopen". Deze premievrije aanspraken worden welvaartsvast geïndexeerd. Dit geldt zowel voor deelnemers aan de prepensioenregeling als voor deelnemers aan de vroegpensioenregeling.
HOOFDSTUK 10
Uitvoeringsregeling bij artikel 10.1 Pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid
1. Uitvoeringsregeling behorend bij sub a: garantie pensioengevend inkomen
De WAO kent in de volgende situaties een garantie voor de vaststelling het dagloon:
- bij toename van arbeidsongeschiktheid;
- bij opnieuw arbeidsongeschikt worden binnen vier weken na eerdere beëindiging van de WAO-uitkering;
- bij opnieuw arbeidsongeschikt worden binnen vijf jaar na eerdere beëindiging van de WAO- uitkering wegens dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid;
- bij opnieuw arbeidsongeschikt worden binnen vijf jaar na eerdere beëindiging van de WAO- uitkering indien op de einddatum 45 jaar of ouder.
Bij toename, heropening en toekenning (na eerdere intrekking) stelt het UWV het dagloon vast op basis van het nieuwe inkomen. Het UWV vergelijkt het nieuwe dagloon vervolgens met het (geïndexeerde) dagloon zoals dat gold voor de laatste WAO-uitkering. De nieuwe (of verhoogde) WAO-uitkering wordt uiteindelijk gebaseerd op het hoogste dagloon.
Uit de WAO-beschikking en de bijbehorende berekening van het dagloon blijkt of het UWV rekening houdt met één van bovenstaande garantiebepalingen. In deze situatie dient een vergelijking gemaakt te worden tussen het oude pensioengevend inkomen (= op de dag vóór verhoging of op de einddatum van de vorige arbeidsongeschiktheidsperiode) en het nieuwe pensioengevend inkomen (= op dag van verhoging of toekenning). Het verhoogde of nieuwe invaliditeitspensioen wordt vervolgens gebaseerd op het hoogste pensioengevend inkomen.
2. Uitvoeringsregeling behorende bij sub b: onvolledig jaar voor vaststelling variabele inkomsten
Zijn de variabele inkomsten niet over een vol kalenderjaar vast te stellen wegens korte deelneming van de werknemer, dan dienen de verdiende variabele inkomsten op jaarbasis omgerekend te worden.
Uitvoeringsregeling bij artikel 10.9 Regeling arbeidsongeschiktheid
Schets van de rollen van betrokken partijen.
Werkgever richting team reïntegratieondersteuning SPF Beheer b.v.:
a. legt de gekozen reïntegratie voor indien de werknemer
- langer dan 13 weken ziek is en
- voor minder dan 50% weer werkt
b. verzoekt om bijdrage in de reïntegratiekosten (bijdrage maximaal 50%)
Team reïntegratieondersteuning SPF Beheer b.v. richting werkgever:
a. óf toekenning en bewaking van een budget dat 50% van de reïntegratiekosten vergoedt
b. óf geen toekenning van budget, maar advies over betere aanpak
Het team reïntegratieondersteuning binnen SPF Beheer b.v. verzorgt de toetsing van de verzoeken om toekenning van een budget voor reïntegratieondersteuning. Daarvoor worden de bij het verzoek geleverde rapporten doorgenomen en kan de werknemer in een enkel beoordeeld worden door een medisch adviseur.
Bij het verzoek tot toekenning van een budget voor reïntegratieondersteuning dient de werkgever de volgende stukken overleggen:
• De rapportage die samen met de Arbo-dienst is opgesteld volgens de modelrapportage ‘Probleemanalyse’ van de BOA (Branche Organisatie Arbo-diensten)
• Schriftelijk rapport van de voorgenomen aanpak van reïntegratie
• Aanvraagformulier voor reïntegratieondersteuning
• Offerte van de kosten van het te volgen reïntegratietraject
Het team reïntegratieondersteuning beoordeelt het verzoek.
• Cruciaal is de afweging of voor het fonds een risico van schadelast bestaat. Bestaat er geen risico van WAO-instroom, dan wordt het verzoek afgewezen.
• Bestaat er wel risico van WAO-instroom, dan wordt vastgesteld wat de maximale schadelast aan invaliditeitspensioen en premievrije pensioenopbouw zal zijn.
• Reïntegratieondersteuning bedraagt maximaal 60% van het vastgestelde schadelastbedrag.
• Vervolgens wordt beoordeeld of de door de werkgever voorziene aanpak succesvol kan zijn voor het voorkomen van WAO-instroom.
• Is het resultaat van de beoordeling positief, dan wordt 50% van de kosten van de voorgenomen aanpak, echter gemaximeerd op 60% van de schadelast, gereserveerd.
• Heeft het team nadere informatie nodig, dan kan om machtiging voor inzage van medische informatie worden verzocht en/of kan verzocht worden de werknemer te laten beoordelen door de medisch adviseur van het team.
• Is het resultaat van de beoordeling niet positief, dan wordt een andere aanpak geadviseerd. Indien de werkgever een verbeterde aanpak voorlegt, dan kan alsnog budget worden gereserveerd.
• Na afronding van het reïntegratietraject overlegt de werkgever een evaluatieformulier over het traject, de kostenopgave van het traject en de eindrapportage over het traject.
• Na beoordeling van de overlegde stukken volgt uitbetaling van de gereserveerde 50% van de reïntegratiekosten.
• Na 3, 6, 9 en 12 maanden vindt een evaluatie bij de werkgever plaats over de vraag of de werknemer nog arbeid verricht conform het advies reïntegratietraject.
HOOFDSTUK 11
Uitvoeringsregeling bij artikel 11.1 Afkoop bijzonder partnerpensioen
De rekenregels bij de afkoop van het bijzonder partnerpensioen zijn gelijk aan de rekenregels zoals deze bij een standaardafkoop worden gehanteerd. Bij afkoop worden allereerst de opgebouwde pensioenaanspraken vastgesteld. Deze pensioenaanspraken worden volgens het voor de deelnemer geldende pensioenreglement vastgesteld.
Voor de afkoop van het bijzonder partnerpensioen zijn de volgende aanspraken relevant:
- Het opgebouwde bijzondere partnerpensioen;
- Het opgebouwde bijzondere tijdelijke partnerpensioen (compensatietoeslag).
Deze laatste aanspraak wordt overigens slechts meegegeven aan deelnemers die in de pensioenregeling vanaf 1997 zijn opgenomen. In oudere pensioenregelingen behoorde de compensatietoeslag niet tot het pensioen.
De afkoopwaarde van deze opgebouwde pensioenaanspraken worden vastgesteld op basis van de volgende grondslagen:
- Sterftetabel GBM/V 1990 - 1995 zonder leeftijdsterugstellingen;
- Rekenrente van 4%;
- Het veronderstelde leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen is drie jaar.
Elke vijf jaar wordt de hierboven genoemde sterftetabel geactualiseerd naar de meest recente sterftetabel zoals deze door het Actuarieel Genootschap wordt gepubliceerd. Het bestuur van de
Stichting Spoorwegpensioenfonds wordt hierover geïnformeerd via het Kansreeksonderzoek dat elke vijf jaar wordt uitgevoerd.
De hierboven vastgestelde afkoopwaarde wordt aan de rechthebbende op het bijzonder partnerpensioen uitgekeerd.
HOOFDSTUK 13
Uitvoeringsregeling bij artikel 13.4 Betaling van de pensioenen
Bij de betaling van pensioenen wordt het volgende in acht genomen.
1. Het pensioenbedrag wordt maandelijks overgemaakt op een bank- of girorekening van een in Nederland gevestigde bankinstelling.
2. Voor het verzoek tot overmaking op de bank- of girorekening van een gemachtigde dient gebruik te worden gemaakt van een daarvoor door de directie opgesteld formulier. Het formulier wordt mede ondertekend door de gemachtigde.
3. In afwijking van het bepaalde onder 1. kan voor de gepensioneerde die buiten Nederland woonachtig is het pensioenbedrag op verzoek worden overgemaakt op een rekening van een in het woonland gevestigde bankinstelling via tussenkomst van een door de directie aan te wijzen in Nederland gevestigde bankinstelling.
4. In afwijking van het bepaalde onder 1. kan voor de gepensioneerde die buiten Nederland woonachtig is het pensioenbedrag op verzoek bij het einde van het kalenderjaar op jaarbasis worden overgemaakt.
5. De kosten die verbonden zijn aan de betaling volgens het bepaalde onder 1 en 4 zijn voor rekening van het fonds. De kosten die verbonden zijn aan de betaling volgens het bepaalde onder 3. zijn voor rekening van de gepensioneerde.
SPECIALE PENSIOENTOEZEGGINGEN PER WERKGEVER
Werkgevers | Pensioentoezeggingen |
Sociale eenheid NS: Bestaande uit: • N.V. Nederlandse Spoorwegen • Thalys BV • SPF Beheer bv • AEA Technology Rail BV | • Opbouw pensioen gedurende Sociaal Plan 55+-regeling • Uitbreiding variabele inkomsten in de vorm van een netto- netto-toelage |
Transvision | • Pensioengevendheid provisieregeling in de vorm van variabele inkomsten. |
Holland Railconsult | • Pensioeninkomensgarantie na 55 jaar, ondanks lager feitelijk inkomen. • Pensioengevendheid winstdelingstoeslag in de vorm van variabele inkomsten. |
ERRI | • Ondanks 35% fiscaal inkomen toch over 100% eindloonpensioenopbouw. |
Telfort | • Pensioengevendheid provisie in de vorm van variabele inkomsten. |
EDS | • Opbouw pensioen gedurende 55+-regeling. |
RIS-bedrijven | • Premie prepensioen (per 1 januari 2002), toegekend aan de deelnemer die op 1 oktober 1997 37 jaar of ouder, maar jonger dan 45 jaar was. |
NoordNed en Syntus | • Pensioengevendheid diplomatoeslag en persoonlijke toeslag MultiModaal Vervoer in de vorm van vaste inkomensbestanddelen. |
Voor al deze regelingen gelden per bedrijf specifieke premieafspraken.