RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG OOST-VLAANDEREN
RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG OOST-VLAANDEREN
AFDELING XXXXXXXXXXX XXX 00 XXXXX 0000
X 14e kamer
OPENBAAR MINISTERIE
BEKLAAGDE
M. J. G. D., geboren te Ransart op (…), ingeschreven te (…) van Belgische nationaliteit;
Ter terechtzitting van 25 januari 2021 bijgestaan door zijn raadsman xx. X. Xx Xxxxx loco mr. S. Xxx Xxx, advocaat te Hamme;
1. TENLASTELEGGINGEN
als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek voor de volgende strafbare feiten:
A belaging met verzwarende omstandigheden
een persoon, te hebben belaagd, terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren.
(art. 442 bis lid 1 Sw)
met de omstandigheid dat een van de drijfveren van het misdrijf bestond in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, zijn huidskleur, zijn afkomst, zijn nationale of etnische afstamming, zijn nationaliteit, zijn geslacht, zijn seksuele geaardheid, zijn burgerlijke staat, zijn geboorte, zijn leeftijd, zijn fortuin, zijn geloof of levensbeschouwing, zijn huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, zijn taal, zijn politieke overtuiging, zijn syndicale overtuiging, een fysieke of genetische eigenschap of zijn sociale afkomst.
(art. 442 ter Sw)
Te Denderleeuw, meermaals in de periode van 9 december 2019 tot 13 december 2019:
ten xxxxxx xxx X. X., X. X., A. E. H. N., Z. A., D. N. F., V. D. H. H., A. K., N. I., B. M.. en D. D.
B aanbrengen van graffiti
zonder toestemming graffiti te hebben aangebracht op roerende of onroerende goederen (art. 534 bis Sw)
Te Denderleeuw, meermaals in de periode van 9 december 2019 tot 13 december 2019:
ten xxxxxx xxx X. X., A. E., A. E. H. N., Z. A., D. N. F., V. D. H. H., A. K., N. I., B. M. en D. D.
2. PROCEDURE
De zaak werd bij de rechtbank aanhangig gemaakt door de beschikking van de raadkamer alhier van 19 juni 2020.
De zaak werd behandeld op de openbare zitting van 25 januari 2021.
De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde de aanwezige partijen.
3. BEOORDELING OP STRAFGEBIED
3.1 Grond van de zaak
Op 9 december 2019 werden omgekeerde hakenkruizen aangebracht op drie woningen van allochtonen, twee voertuigen en een broodautomaat. Er werd gebruik gemaakt van zwarte verf. Op beschikbare camerabeelden was beklaagde te zien, zijn partner bevestigde dat het beklaagde was. In de nacht van 12 op 13 december 2019 was er een tweede reeks feiten waarbij 2 woningen van allochtonen en opnieuw de broodautomaat werden beklad met hakenkruizen in zwarte verf. Opnieuw waren er camerabeelden beschikbaar waarop beklaagde te zien was. Beklaagde gaf de feiten toe, bij de onderzoeksrechter verklaarde hij problemen te hebben met vrouwen die een boerka dragen.
Tijdens de huiszoeking bij beklaagde werd een spuitbus met zwarte verf gevonden.
Volgens de eigenaar van de broodautomaat verkocht hij op een dag een brood aan een zwarte man, waarop beklaagde naar hem toe kwam en vroeg: "moet je nu brood verkopen aan die vuile zwarte".
De partner van beklaagde herkende haar man op de camerabeelden. Volgens zijn partner heeft beklaagde af en toe last van woedeaanvallen, het ene moment is hij rustig en het andere moment kan hij volledig veranderen. Hij is een echte racist.
Beklaagde werd door de onderzoeksrechter vrijgelaten onder voorwaarden. Op de zitting bevestigde beklaagde de door hem afgelegde verklaring, hij gaf nogmaals de feiten toe en gaf nogmaals aan spijt te hebben van de door hem gepleegde feiten.
Gelet op het boven gestelde en in acht genomen de materiële vaststellingen, de verklaring van het slachtoffer/getuige, de verklaring van beklaagde, de camerabeelden, de resultaten van de huiszoeking, evenals de andere stukken in het strafdossier, komen de feiten als omschreven onder de
tenlasteleggingen A en B in hoofde van beklaagde afdoende bewezen voor en dienen hem te worden toegerekend.
3.2 Straftoemeting 1.
De in hoofde van beklaagde bewezen geachte feiten, zijn de opeenvolgende en voortgezette uitvoering van een zelfde misdadig opzet, zodat voor deze feiten bij toepassing van artikel 65, eerste lid van het Strafwetboek slechts één straf moet worden uitgesproken, met name de zwaarste.
De straftoemeting moet worden bepaald gelet op de aard en de objectieve ernst van de bewezen verklaarde feiten, de begeleidende omstandigheden en de persoonlijkheid van beklaagde, zoals die blijkt uit zijn strafrechtelijk verleden, zijn gezinstoestand en arbeidssituatie voor zover deze de rechtbank bekend zijn.
Niettemin dient de straftoemeting niet enkel de vergeldingsbehoefte te dienen, doch moet deze ook oog hebben voor de algemene en speciale preventie. De sanctionering moet dan ook van aard zijn beklaagde ervan te weerhouden zich in de toekomst nog aan dergelijke feiten schuldig te maken.
2.
De feiten zijn ernstig. Het is duidelijk dat beklaagde weinig respect toont voor andermans psychische integriteit en eigendommen. Beklaagde dient te beseffen dat in een geciviliseerde maatschappij dergelijk gedrag onder geen beding kan worden getolereerd. Dit alles vraagt in beginsel om strengheid bij de bestraffing.
3.
Beklaagde is 62 jaar, woont samen en is invalide. Deze beklaagde heeft een blanco strafregister. Volgens de justitieassistent leefde hij de hem opgelegde voorwaarden correct na en uit de door de verdediging neergelegde stukken blijkt dat beklaagde nog steeds in psychiatrische behandeling is en dat dit positief verloopt. Daarenboven werd een bemiddelingsovereenkomst afgesloten met één van de slachtoffers en werd deze door beklaagde vergoed.
Door de onderzoeksrechter werd een psychiater-deskundige aangesteld teneinde over te gaan tot onderzoek van beklaagde die besloot dat een responsabiliserende houding aangewezen was.
Op de vraag tot opschorting van beklaagde wordt niet ingegaan, gelet op de xxxxx xxx xx xxxxxx. De ten laste van beklaagde bewezen verklaarde feiten, zoals voormeld, zijn te zwaarwichtig om het verlenen van de gunst van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling aan beklaagde te verantwoorden. Deze gunst zou onvoldoende bijdragen tot de bewustwording van beklaagde dat dergelijke feiten op generlei wijze kunnen getolereerd worden en onder geen beding voor herhaling vatbaar zijn.
Gelet de door beklaagde reeds gedane inspanningen en bereikte resultaten, gaat de rechtbank in op de vraag van beklaagde om hem probatievoorwaarden op te leggen. De rechtbank koppelt deze voorwaarden aan een uitstel van de straf. Deze voorwaarden werden met beklaagde overlopen op de zitting van 25 januari 2021 en beklaagde heeft zich uitdrukkelijk akkoord verklaard met elk van de hierna vermelde voorwaarden, die er essentieel op gericht zijn om de verschillende levensdomeinen van beklaagde terug op orde te brengen of te houden. Beklaagde dient te beseffen dat wanneer hij deze kans niet aangrijpt en hij nieuwe feiten pleegt of de hem opgelegde probatiemaatregelen niet stipt naleeft, het verleende uitstel kan herroepen worden.
4. BEOORDELING OP BURGERLIJK GEBIED
Omdat de door de beklaagde gepleegde misdrijven schade hebben veroorzaakt, houdt de rechtbank de burgerrechtelijke belangen ambtshalve aan, in toepassing van artikel 4 X.X.Xx.
5. TOEGEPASTE WETTEN
De volgende artikelen bepalen de bestanddelen van de misdrijven, de strafmaat en de toepassing van de taalwet:
Strafwetboek
De wetsbepalingen zoals vermeld in de gedinginleidende akte
K.B. 27.04.2007; Art. 6 Programmawet II van 27.12.2006 (gerechtskosten); Wet van 15 juni 1935, art. 2, 11 tot 14, 21 tot 24, 31 tot 37, 40, 41;
Wetb. van strafvordering, art. 3, 4 V.T., 162, 182, 184, 185, 189, 190, 190 ter, 194, 195; Wet van 5
maart 1952, art. 1, gew. programmawet d.d. 24.12.1993, art. 1; gew.art.36 wvv 07.02.2003;(opdeciemen)
Strafwetboek, art. 2, 38, 40, 65, 85,
Wet van 29 juni 1964, art. 8§1 en § 2; gew.W. 10.2.1994; (probatie-uitstel)-
Wet van 1 augustus 1985, art. 28 en 29 gew. Wet 24.12.1993, art. 3 en Wet 07.02.2003 art. 45 gew. art.
1 K.B. 31.10.2005;(€25);
UITSPRAAK
De rechtbank beslist op TEGENSPRAAK ten aanzien van D. M. OP STRAFGEBIED
De rechtbank VERKLAART beklaagde SCHULDIG aan de hem ten laste gelegde feiten zoals omschreven in de tenlasteleggingen A en B;
De rechtbank maakt toepassing van artikel 65, lid 1 van het strafwetboek;
De rechtbank VEROORDEELT beklaagde voor deze feiten samen tot een GEVANGENISSTRAF van TWAALF MAANDEN;
Daar beklaagde nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan drie jaar en eerste beklaagde thans niet wordt veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan 5 jaar, gelast de rechtbank het uitstel van tenuitvoerlegging van de gehele hoofdgevangenisstraf voor een proeftermijn van drie jaar op voorwaarde dat beklaagde de volgende probatievoorwaarden naleeft:
1. van algemeen goed gedrag zijn en geen strafbare feiten plegen;
2. de volle medewerking verlenen aan de diensten van maatschappelijke begeleiding en reclassering en onverwijld ingaan op elke uitnodiging van de door de probatiecommissie aangestelde assistent(e) en van de probatiecommissie zelf, teneinde de huidige situatie te bespreken en te evalueren en in samenspraak naar een oplossing te zoeken om te trachten elk risico op herhaling van de feiten te vermijden;
3. zijn psychiatrische begeleiding verder zetten en niet op eigen initiatief stop zetten of onderbreken;
4. regelmatig contact houden met de probatiecommissie en de richtlijnen stipt opvolgen;
5. een vast adres hebben en onverwijld zijn eventuele adreswijziging doorgeven aan de door de probatiecommissie aangestelde assistent(e);
Bijdragen - vergoeding - kosten
De rechtbank spreekt in hoofde van de beklaagde de verplichting uit om een bedrag van 25,00 euro, met 70 deciemen verhoogd, 200,00 euro bedragende, te betalen bij wijze van bijdrage tot financiering van het Fonds tot financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden;
De rechtbank legt de veroordeelde bovendien een vergoeding op voor de kostprijs van de strafprocedure van 50,00 euro overeenkomstig artikel 91, 2de lid van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
De rechtbank veroordeelt de beklaagde, krachtens artikel 4 §3 van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds van 20,00 euro.
De rechtbank veroordeelt de beklaagde tot de gerechtskosten deze in hun geheel begroot op de som van 1.470,00 euro .
Overtuigingsstukken
De rechtbank stelt de hierna volgende overtuigingsstukken ter beschikking van de Procureur des Konings om te handelen als naar recht: 728/2020, 729/2020
OP BURGERLIJK GEBIED
De rechtbank houdt de beslissing over de burgerlijke belangen aan. Aldus uitgesproken in openbare terechtzitting van:
---TWEEËNTWINTIG MAART TWEEDUIZEND EENENTWINTIG
Aanwezig:
K. Xxxxx, rechter, voorzitter D 14de kamer;
X. Xxxxxx , substituut-Procureur des Konings;
X. Xxxxx, griffier