Nadere regels Verordening Sociaal Domein (Jeugdwet en Wet maatschappelijke Ondersteuning) gemeente Woudenberg
Nadere regels Verordening Sociaal Domein (Jeugdwet en Wet maatschappelijke Ondersteuning) gemeente Woudenberg
Burgemeester en wethouders van Woudenberg;
gelet op artikelen 10, 13 en 14 van de Verordening Sociaal Xxxxxx xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 0000; overwegende dat het gewenst is nadere regels vast te stellen ter uitvoering van de Verordening Sociaal domein gemeente Woudenberg 2023;
besluit vast te stellen de volgende nadere regels: Nadere regels Sociaal Domein gemeente Woudenberg
Specifieke bepalingen maatschappelijke ondersteuning 16
Toelichting nadere regels Sociaal Xxxxxx Xxxxxxxxxx (jeugdwet en Wmo) 20
1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
1. In deze Nadere regels wordt verstaan onder:
- Budgethouder: de cliënt en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger aan wie het pgb is toegekend.
- Budgetperiode: de periode waar een pgb betrekking op heeft;
- Instandhoudingskosten: een door het college te bepalen bedrag dat bestemd is voor onderhoud, reparatie en verzekering verband houdend met de te verstrekken maatwerkvoorziening, waaronder ook een WA-verzekering bij vervoersvoorzieningen kan worden gerekend;
- Professionele instelling: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning en die voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteitseisen voor onder meer de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn;
- Zelfstandig werkend ondernemer: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:
o zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;
o het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden
- Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
- Verblijf beschermd wonen: het geheel van wonen met 24-uurs toezicht en beschikbaarheid plus ondersteuning/begeleiding plus hotelmatige diensten dat door de instelling in de accommodatie wordt geboden;
- Accommodatie voor beschermd wonen: een door de instelling bestemde ruimte voor het leveren van zorg- en/ of dienstverlening Wmo 2015, waaronder de ruimte die is bedoeld voor wonen;
- Verordening: de integrale verordening sociaal domein gemeente Woudenberg 2024 zoals vastgesteld in de gemeenteraad van 29 februari 2024
Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en/of de Wet Maatschappelijke ondersteuning en daarop gebaseerde lagere regelgeving, Verordening Sociaal Domein gemeente Woudenberg 2024 en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).
Integrale benadering
2.1 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 2. Aanmelding, onderzoek en verslag
1. Het college stuurt binnen 5 werkdagen na de ontvangst van aanmelding met een hulpvraag, zoals beschreven in artikel 2 van de integrale verordening sociaal domein, een ontvangstbevestiging met aanvullende informatie, zoals eventuele wachttijden.
2. Het college stuurt binnen 10 werkdagen na het plaatsvinden van gesprek, zoals beschreven in artikel 4 van de integrale verordening sociaal domein, het verslag, zoals beschreven in artikel 6 van de integrale verordening sociaal domein.
3. Het college stuurt de eventueel beschikking binnen 30 dagen na het plaatsvinden van het gesprek naar de cliënt.
2.2 Persoonsgebonden budget Artikel 3. Algemene bepalingen
1. Het tarief voor een pgb voor diensten wordt mede gebaseerd op het door de cliënt opgestelde plan van aanpak pgb, waarbij deze nadere regels en het Financieel besluit bij de verordening de grondslag vormen voor het besluit.
2. Het college verstrekt geen pgb voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi).
3. Bij de bepaling van de kwaliteit, met name voor wat betreft de doeltreffendheid en doelmatigheid van onvoldoende wetenschappelijk bewezen interventies, wordt aansluiting gezocht bij jurisprudentie om te bepalen of de interventie voor vergoeding in aanmerking komt.
Artikel 4. Beoordeling van de voorwaarden
pgb-vaardigheid
Bij het beoordelen of de jeugdige en/of diens ouder(s) dan wel vertegenwoordiger(s) in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te oefenen zijn in ieder geval de volgende aspecten van belang:
• de resultaten van een volledig doorlopen pgb-zelftest, opgesteld door Per Saldo en bij het Sociaal Team van Coöperatie De Kleine Schans verkrijgbaar;
• de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn vertegenwoordiger voldoen aan de 10 punten van pgb-vaardigheid:
1. kunnen overzien van de situatie en een duidelijk beeld van de zorgvraag hebben;
2. op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of weten waar die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;
3. in staat om een overzichtelijke pgbadministratie bij te houden;
4. kan voldoende communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;
5. in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;
6. in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden;
7. kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;
8. de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;
9. in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;
10. voldoende (juridische) kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.
In de volgende situaties is er sprake van een ernstig vermoeden dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) problemen zal krijgen met het uitvoeren van de taken die horen bij een pgb:
• er is sprake van schuldenproblematiek;
• er is sprake van een gok- of drugsverslaving;
• er is sprake van sterke vergeetachtigheid. Er is geen limitatieve oplossing beoogd.
Kwaliteit & veiligheid
Bij het beoordelen van de kwaliteit van de met een pgb in te kopen jeugdhulp houdt het college in ieder geval rekening met de hierna volgende aspecten met het oog op de te bieden kwaliteit van de jeugdhulp en de veiligheid van de jeugdige.
Professionele hulpverlener
• De jeugdhulp sluit aan bij de beperkingen en/of problemen die de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondervindt.
• De jeugdhulp sluit aan op het onderzoeksverslag.
• De hulpverlener die (al dan niet werkzaam via een professionele instelling) de geïndiceerde jeugdhulp biedt, beschikt over een relevante opleiding. Bij het ontbreken daarvan dient - op een voor het college verifieerbare wijze - te worden aangetoond dat deze hulpverlener over relevante werkervaring beschikt. Denk bijvoorbeeld aan referenties die kunnen worden gecontroleerd.
• Afhankelijk van de aard van de jeugdhulp en de beperkingen en kwetsbaarheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) dient degene die de via een pgb te leveren jeugdhulp biedt te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die in ieder geval niet ouder is dan 12 maanden voorafgaand aan de aanvang van de hulpverlening.
Nu er bij jeugdigen eigenlijk vrij snel sprake zal zijn van kwetsbaarheid, zal de voorwaarde van het beschikken over een VOG in het algemeen redelijk zijn met het oog op de waarborg van kwaliteit. Daarbij wordt opgemerkt dat dit een vereiste is bij jeugdhulpaanbieders (natura).
Dubbelrol vertegenwoordiger
Om belangenverstrengeling te voorkomen is het niet wenselijk dat degene die de jeugdige en/of zijn ouder(s) vertegenwoordigt bij het uitoefenen van de aan een pgb verbonden taken, ook degene is die de jeugdhulp verleent. Het college kan om die reden besluiten om in dat geval geen pgb te verstrekken (zie daarover ECLI:NL:CRVB:2019:3761).
Als sprake is van jeugdhulp door een persoon uit het sociaal netwerk en die persoon is ook de vertegenwoordiger van de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het uitoefenen van de aan een pgb verbonden taken, zal nadrukkelijk worden onderzocht of geen sprake is van belangenverstrengeling. Het pgb is immers geen inkomensondersteuning maar is er op gericht de jeugdige in staat te stellen gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau (zie daarover ECLI:NL:RBNNE:2016:2911).
Ondersteuning door personen die behoren tot het sociaal netwerk
De jeugdige en/of zijn ouder(s) dient allereerst zijn keus om met het pgb iemand uit het sociale netwerk in te schakelen te motiveren. De persoon uit het sociale netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben uitgeoefend. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die met een pgb eigen regie wil behouden staat altijd voorop. Verder zal moeten worden beoordeeld of de persoon uit het sociaal netwerk in staat is om de geïndiceerde jeugdhulp te bieden. Onderdeel van die beoordeling is of de kwaliteit van de geboden jeugdhulp voldoende is gewaarborgd en zo ja, waaruit dat blijkt. Personen behorend tot het sociaal netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden niet als professionele hulpverlener aangemerkt.
Twijfels over integriteit ondersteuner
Het college verstrekt geen pgb als er twijfels zijn over integriteit van de uitvoerder van de jeugdhulp. Dit doet zich in elk geval voor als die uitvoerder:
a. fraude heeft gepleegd;
b. betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de maatwerkvoorziening in gevaar brengt;
c. bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;
d. bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;
e. en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;
f. zich niet professioneel gedraagt. Dit is bijvoorbeeld zo als de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.
Behandeling
Jeugdhulp kan ook bestaan uit psychiatrische en psychologische behandeling. Het college stelt zich op het standpunt dat deze jeugdhulp niet door personen die behoren tot het sociaal netwerk kan worden geboden. In meeste gevallen zal het zo zijn dat niet aan de vereisten zal zijn voldaan, waaronder opleiding en registratie. Mocht dit wel het geval zijn, dan stelt het college zich op het standpunt dat er niet voldoende ‘professionele’ afstand is in de relatie tussen de jeugdige en degene die de jeugdhulp via een pgb verleent.
Artikel 5. Budgetperiode hulpmiddelen
1. Het pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor zover van toepassing met de economische levensduur die geldt voor de met het pgb aan te schaffen dan wel in te kopen hulpmiddel en wordt gesteld op 7 jaar. In geval van een woonvoorziening gelden de termijnen zoals gesteld in artikel 17. De budgethouder wordt geacht gedurende deze periode te kunnen gebruikmaken van een compenserende maatwerkvoorziening.
2. Indien de afschrijvingstermijn van een hulpmiddel, al dan niet aangeschaft met een pgb, is verstreken kan deze door het verlenen van instandhoudingskosten nog steeds als goedkoopst passende bijdrage worden aangemerkt.
Artikel 6. Hoogte persoonsgebonden budget voorzieningen
1. De hoogte van het pgb voor voorzieningen, wordt geregeld in artikel 10 van de verordening.
2. Binnen het pgb is het niet toegestaan dat de budgethouder een vast maandloon met hun zorgverlener afspreekt.
3. Het is niet toegestaan om een vrij besteedbaar bedrag binnen het pgb te hanteren.
4. Het college stelt de tarieven in natura jaarlijks vast in het Financieel besluit.
5. Inname voorziening of verrekening en terugbetaling van het pgb:
a. Indien een cliënt met een pgb een voorziening in eigendom heeft en hij de voorziening niet meer gebruikt, wordt de indicatie beëindigd en de voorziening ingenomen.
b. Mocht inname van de voorziening niet mogelijk zijn, dan wordt de restwaarde door het college bepaald en verrekend.
6. Aanschaf tweedehands voorziening met PGB.
a. Indien een cliënt een pgb ontvangt en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening wil aanschaffen, maakt hij dit bij zijn aanvraag kenbaar.
b. Indien de cliënt een pgb ontvangt voor een nieuwe voorziening en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening heeft aangeschaft zonder dit aan de gemeente kenbaar te hebben gemaakt, vordert het college het verschil terug tussen het ontvangen pgb en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.
Artikel 7. Persoonsgebonden budget beschermd wonen
a. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen wordt bepaald op basis van artikel 10 dertiende lid van de verordening. Het betreffende tarief wordt jaarlijks door het college vastgesteld in het Financieel besluit.
Artikel 8. Besteden persoonsgebonden budget buiten Woudenberg
1. De budgethouder kan het pgb, met uitzondering voor hulp bij het huishouden, voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van ondersteuning te verlenen tijdens verblijf buiten Woudenberg. Voor beschermd wonen gaat het om verblijf buiten de accommodatie waar de cliënt woont.
2. De budgethouder kan het pgb, met uitzondering voor hulp bij het huishouden, voor ten hoogste zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van ondersteuning te verlenen tijdens verblijf buiten Nederland.
3. Op de besteding buiten Woudenberg zijn alle verplichtingen met betrekking tot het pgb van toepassing.
2 Voorzieningen
Algemene voorzieningen
Artikel 9. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Na een aanvraag beoordeelt het college tijdens een onderzoek of een voorziening (zaken en diensten) als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen beschikbaar, of men nu wel of geen beperking heeft. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Wanneer een algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar is hoeft er geen maatwerkvoorziening te worden ingezet.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
1. De voorziening is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;
2. De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar;
3. De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie;
4. De voorziening kan financieel gedragen worden met een inkomen op minimumniveau.
a. Om deze vraag te beantwoorden hanteert de gemeente het criterium dat de voorziening binnen een termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
De voorzieningen die in de lijst hieronder zijn opgenomen kunnen gezien worden als algemeen gebruikelijk en komen daarmee niet voor een vergoeding in aanmerking. Deze lijst is niet limitatief. De voorzieningen die passen binnen de definitie van algemeen gebruikelijke voorziening vallen allemaal hier ook onder. Bij algemeen gebruikelijke voorzieningen kan men denken aan:
Vervoer
a. fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]
b. tandem [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].
c. bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering zoals brommobiel].
d. autoaanpassingen [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmtewerend glas; airco; rechterbuitenspiegel; blindering auto- folie; blindering auto-folie; trekhaak]
e. kosten rijbewijs;
f. APK
g. verzekeringen;
h. aanpassing achterbank t.b.v. kinderzitjes;
i. aanhanger;
j. een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar. Bij een aangepaste buggy zijn de meerkosten van de aanpassingen ten opzichte van de standaard buggy niet algemeen gebruikelijk.
k. een standaard bakfiets met trapondersteuning (tenzij aangeschafte bakfiets niet in de reguliere markt te verkrijgen is of passend is / aanpassing niet regulier te verwezenlijken is.);
l. fietskarretje voor kinderen (tenzij aangeschafte fietskar niet in de reguliere markt te verkrijgen is of passend is / aanpassing niet regulier te verwezenlijken is);
m. aankoppelfiets voor kinderen;
n. scooter;
o. reparatie verlichting, vervangen banden of fietszadel;
p. 4-wielscootmobiel;
q. Segway;
r. Tété Trike;
s. brommobiel 45 km;
t. opvouwbare scootmobiel.
Woonvoorzieningen:
a. toiletpot en verhoogd / hangend toilet;
b. toiletgelegenheid op de eerste etage;
c. renovatie (vervangen lavet door douche);
d. aanleg centrale verwarming;
e. douchecabine, douchecel, douchewand, seniorendouchebak;
f. mechanische ventilatie (beluchten woning);
g. airconditioning woonruimte;
h. kooktoestellen algemeen zo ook keramische en inductie;
i. zonwering (binnen en buiten);
j. alle vormen van mechanische ventilatie;
k. alle vormen van kranen (eenhendel-mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset);
l. intercom;
m. afzuigkap boven kooktoestel;
n. (teruggebogen) deurkrukken;
o. aanrechtblad;
p. losse toiletverhoger, toiletstoel/po-stoel;
q. losse douchezitjes, douchestoelen en badzitjes; (verrijdbare en kantelbare douchevoorzieningen uitgesloten als het maatwerk betreft);
r. beugels (wand/vloer), grepen (wand/vloer) en drempelhulpen, toilet sta-op-hulp, looprek sta-op-hulp;
s. seniorendouchebak;
t. renovatie/afschrijving (van bijvoorbeeld badkamer of keuken);
u. douchecabine; douchecel; douchewand;
v. waterbed;
w. sta- en/of relaxstoel;
x. vormen van domotica (om bijv. ramen op afstand te kunnen openen, rolgordijnen en lampen);
y. alle soorten stofzuigers incl. alle type filters;
z. mobiele (huis) telefoon;
aa. automatische deuropeners voor garage, bij serviceflats voor senioren van 55 jaar en ouder/mensen met beperking (die de gemeenschappelijke zaak dient), zoals gemeenschappelijke ruimten);
bb. overige, vergelijkbare algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen , waaronder ook de glazenwasser en tuinman en zoals genoemd in sub a tot en met sub m tot maximaal
€ 250,-;
cc. oprijplaat voor rolstoel 90x90 cm; dd. losse oprijplaten;
ee. Sanibroyeur (pomp om organisch afvalwater fecaliën, en wc-papier af te kunnen voeren);
ff. (tweede) trapleuning
gg. antisliptegels bij nieuwbouw of renovatie; hh. vervanging keukenapparatuur;
ii. dakkapellen;
jj. elektrische bediening zonwering; kk. luchtbevochtigers en –ontvochtiger; ll. wasdroger ;
mm. meterkast met meerdere groepen;
nn. stalling ten behoeve van (driewiel)fiets, scootmobiel of bakfiets
oo. ADL hulpmiddelen zelfzorg (ruggenkrabber, aangepast bestek, personenalarmering, etc.);
pp. bewegingstrainer (compact); qq. hometrainer;
rr. bedbeugel.
Rolstoelen/scootmobielen:
a. accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn, maar als wel nuttige accessoires aangeboden worden;
b. regenpakken, winterbekleding, been/voetenzak;
c. schootkleed en windscherm;
d. rolstoelhandschoenen;
e. accessoires als asbak, bandenpomp, bagagetas, rolstoelovertrek en spaakbeschermers;
f. fietsmand.
Auto:
Er zullen geen tegemoetkomingen worden verstrekt in de kosten van faciliteiten die de fabrikant extra al kan aanbrengen, bijvoorbeeld: stuurbekrachtiging, automatische transmissie, driepuntsgordels, elektrische ruitenwisser achter, elektrische bediende portierruiten, achterruitverwarming, neerklapbare achterbank en een vijfde deur, omdat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden gezien.
Aanpassingen aan de auto om de scootmobiel mee te kunnen nemen worden niet vergoed daar de scootmobiel bedoeld is voor vervoer over de korte en middellange afstand.
Een financiële tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassing wordt maximaal eens in de 7 jaar verstrekt. Bij de beoordeling van de aanvraag voor vervanging (na minimaal 7 jaar), wordt de conditie van de aanpassing meegewogen.
Voorwaarde voor een autoaanpassing is dat deze het goedkoopst adequaat is. Wanneer collectief vervoer wel mogelijk is gaat dit voor, tenzij autoaanpassing goedkoper is. De voorkeur van cliënt doet hierbij niet ter zake. Wil een cliënt eerder een andere auto aanschaffen dan is cliënt daar vrij in. Een eventuele nieuwe aanpassing of het overzetten van de aanpassing van de oude naar de nieuwe auto komt voor rekening van de cliënt.
Overige:
a. boodschappenservice;
b. maaltijdvoorziening(en);
c. strijkvrije kleding en beddengoed.
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de persoon toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Ook wanneer de persoon een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassing zijn de bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 10. Algemene voorzieningen jeugd (vrij-toegankelijk)
De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar voor opgroei- en opvoedvragen:
1. Informatie en opvoedadvies;
2. Preventie opvoed- en opgroeiondersteuning individueel;
3. Preventie opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs;
4. Ondersteuning via Coöperatie de Kleine Schans.
Artikel 11. Collectief vraagafhankelijk vervoer
Voor regionaal vervoer gericht op participatie kan gebruik worden gemaakt van het
collectief vraagafhankelijk vervoer ‘Regiotaxi’.
Maatwerkvoorzieningen Jeugd
Artikel 12. Vormen van jeugdhulp (niet vrij-toegankelijk)
1. De volgende maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:
a. Ambulante begeleiding
b. Ambulante behandeling
c. Ambulante dagbehandeling
d. Dagactiviteit
e. Begeleid wonen met toezicht jeugd
f. Logeren jeugd
g. Pleegzorg
h. Wonen in gezinsvormen
i. Opname met behandeling, besloten
j. Opname met behandeling. gesloten
k. Opname met behandeling, psychiatrie
l. ADHD ziekenhuiszorg
m. Diagnose en behandeling van Xxxxxxxx Xxxxxxxx (ED).
n. Hulpverlening dwang en drang
o. Crisisbeschikbaarheid
2. Wanneer maatwerkvoorzieningen die worden geboden via de ondersteuningsstructuur van de school passend zijn, zijn die voorliggend op andere vormen van jeugdhulp.
3. Wanneer collectieve vormen van jeugdhulp passend zijn, zijn die voorliggend op individuele vormen van jeugdhulp.
Artikel 12a. Vervoer naar jeugdhulp
1. Op grond van de Jeugdwet kan het vervoer van een jeugdige van en naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden, een voorziening zijn, voor zover naar het oordeel van het college er een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat, zoals bij iedere vorm van jeugdhulp, er geen vervoersvoorziening hoeft te worden ingezet als er geen medische noodzaak is en de jeugdige en/of de ouders/verzorgers (hierna: ouders) samen met zijn of haar sociale netwerk in staat is om middels eigen kracht het vervoer te regelen.
2. De Jeugdwet hanteert het uitgangspunt van eigen kracht. Vervoer is primair een taak van de ouders van de jeugdige, ook als dit meer van hen verlangt dan wat er in de regel van ouders verwacht mag worden (bovengebruikelijke hulp). Als dat niet mogelijk is bijv. door werk of als er sprake is van overbelasting, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Het feit dat ouders werken of zorgdragen voor andere kinderen wordt niet beschouwd als een beperking in de zelfredzaamheid. Als ouders er zelf niet in slagen de begeleiding/vervoer te leveren, kunnen zij daarvoor een beroep doen op bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers.
3. De gedachte is dat vervoer naar jeugdhulp alleen georganiseerd wordt daar waar ouders, netwerk en/of voorliggende voorzieningen dit aantoonbaar echt niet zelf kunnen realiseren en/of het vervoer buiten de gebruikelijke zorg valt. Hier is sprake van indien:
1. de jeugdige aantoonbaar niet zelfstandig kan reizen (in dit verband geldt de regel dat een jeugdige vanaf 12 jaar verondersteld wordt zelfstandig te kunnen reizen. Wanneer een jeugdige ouder is dan 12 maar hij of zij naar mening van de ouders/verzorgers niet zelfstandig kan reizen, zullen zij dit aannemelijk moeten maken) en
2. de alleenstaande ouder of beide ouders een aantoonbare handicap hebben waardoor het voor hen niet mogelijk is om hun kind te vervoeren of te begeleiden in het openbaar vervoer, of;
3. de afstand en frequentie waarop de jeugdige naar een zorginstelling moet worden gebracht zo groot is, dat het uitzonderlijk te noemen is. Om te bepalen of dit het geval is wordt gebruik gemaakt van de volgende formule: Als de uitkomst van: (aantal weken) x (aantal keren er week) x (afstand enkele reis) x 0,25 = 250 of hoger is, komt de jeugdige in aanmerking voor (gedeeltelijke) een vervoersvoorziening.
4. Bij de (gedeeltelijke) vergoeding van het vervoer is de voor het college goedkoopst mogelijke wijze van vervoer het uitgangspunt. Eerst wordt gekeken of ouders het vervoer zelf kunnen organiseren met een eigen vervoersmiddel. Indien dit het geval is geldt een vergoeding van € 0,23 per km op basis van de kortste route. Voor het vaststellen van de afstand maakt het college gebruik van de ANWB routeplanner. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de optie `kortste route' met de auto. Pas als dit aantoonbaar niet mogelijk is wordt gekeken naar de mogelijkheden die het openbaar vervoer biedt en pas in laatste instantie wordt gekeken naar de mogelijkheden van een voorziening voor aangepast vervoer.
5. Vervoer is altijd een maatwerkvoorziening. Gekeken wordt op grond van deze beleidsregels voor welk deel ouders eigen kracht hebben en voor welk deel het college een maatwerkvoorziening zal treffen in de vorm van een (gedeeltelijke) vergoeding van het vervoer. Als vervoer op eigen gelegenheid niet mogelijk is, dan verstrekt het college- voor het deel waar de eigen kracht niet in kan voorzien- een maatwerkvoorziening voor aangepast vervoer.
6. Indien ouders aangeven de jeugdige wel te kunnen vervoeren, maar de kosten ervan niet te kunnen dragen mag van ouders worden verwacht dat zij inzicht geven in de door hen geclaimde financiële situatie.
Artikel 12b. Verwijzen naar gecontracteerd aanbod
1. Het college is niet verplicht jeugdhulp te vergoeden geleverd door een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente geen contract- of subsidierelatie heeft, tenzij het college met de gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders niet in staat is de bij de verwijzing passende jeugdhulp te laten leren.
Maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Artikel 13. Dagactiviteit, vervoer en begeleiding
1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van dagactiviteit welke gericht is op:
a. het bieden van arbeidsmatige ondersteuning aan cliënten die (nog) niet over arbeidsvermogen beschikken; en/of
b. op het aanbrengen van structuur, bevorderen van sociale participatie; en/of
c. het ontlasten van de mantelzorger.
2. Onder dagactiviteit valt tevens het noodzakelijke vervoer inclusief de eventuele begeleiding zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagactiviteit. Het vervoer naar de dagactiviteit als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:
a. de cliënt zelf en/of het netwerk niet zelfstandig kan voorzien in vervoer. In vervoer van- en naar dagbesteding op grond van de Wmo 2015 dient zelf te worden voorzien door de cliënt, dit is het uitgangspunt. Dit kan zelfstandig (fiets, lopend, scootmobiel, openbaar vervoer) of door middel van inzet van het netwerk (mantelzorg/informele zorg of vrijwillige zorg). Wanneer de cliënt zelf en/of het netwerk niet zelfstandig kan voorzien in vervoer wordt gekeken of een cliënt middels training/coaching zelfstandig kan leren (fiets, lopend, scootmobiel, openbaar vervoer) van en naar de dagactiviteit te reizen.
b. er gemotiveerd redenen zijn waarom op bovenstaande wijze niet in het vervoer kan worden voorzien, kan er gekeken worden naar vervoer via de aanbieder van de dagbesteding met een aanvullende indicatie vervoer. Wil of kan de desbetreffende aanbieder dit vervoer niet aanbieden, dan wordt gezocht naar een alternatieve aanbieder die zowel dagbesteding als vervoer kan bieden. Hierbij is het uitgangspunt dat dagbesteding en vervoer bij dezelfde aanbieder wordt afgenomen.
Als bovenstaande van toepassing is en er een indicatie voor dagbesteding met vervoer is maar cliënt een afwijkende wens heeft en kiest voor een locatie verder weg dan 15 kilometer, terwijl er een passend alternatief dichterbij is, dan mag de aanbieder extra kosten voor het vervoer in rekening brengen bij de cliënt. De cliënt kan ook gebruikmaken van de regiotaxi, maar niet tegen gereduceerd tarief. De extra kosten worden niet door de gemeente Woudenberg vergoed.
3. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van begeleiding welke gericht is op:
c. het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;
d. het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 14. Hulp bij het huishouden
1. De maatwerkvoorziening HH is bestemd voor :
a. huishoudelijke werkzaamheden;
b. huishoudelijke werkzaamheden met ondersteuning in de organisatie van de huishouding;
c. huishoudelijke werkzaamheden met ondersteuning binnen een ontregeld huishouden (excessieve zorg).
2. Hulp bij het huishouden is gericht op het verzorgen van een schoon en leefbaar huis.
a. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.
Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.
Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
b. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek(ken), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.
c. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van hulp bij het huishouden.
d. In de Beleidsregel normenkader Hulp bij het Huishouden gemeente Woudenberg is vastgelegd welke frequentie en/of de benodigde tijd benodigd is voor een schoon en leefbaar huis. Uitgegaan wordt van een basissituatie. Op basis van de persoonlijke situatie kan de omvang van het aantal uren naar boven of naar beneden worden bijgesteld.
e. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan worden verstrekt voor degenen voor wie een algemene voorziening niet passend is (passend betekent ook financieel passend). Daarbij houdt het college rekening met de mate waarin de cliënt het vermogen heeft om huishoudelijke taken te organiseren.
Artikel 15. Respijtverblijf in een instelling
1. De cliënt kan slechts in aanmerking komen voor respijtverblijf in een instelling indien:
a. dit noodzakelijk is om de mantelzorger te ontlasten; en
b. de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning welke gepaard gaat met het overnemen van (permanent) toezicht; en
c. dagactiviteit en/of begeleiding al dan niet aangevuld met geneeskundige zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt.
2. Het respijtverblijf in een instelling bedraagt maximaal 36 etmalen per kwartaal. Het college kan het respijtverblijf ook voor een aaneengesloten periode per kalenderjaar verlenen.
Artikel 16. Ondersteuning bij het wonen
1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op ondersteuning bij het wonen in de vorm van:
a) woonvoorzieningen;
b) hulpmiddelen om zich in en om de woning te verplaatsen;
c) woningaanpassingen;
d) plaatsing van een losse (mantelzorg)unit indien extra leefruimte noodzakelijk is.
2. Woonvoorzieningen worden slechts geboden indien deze zijn gericht op het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.
3. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een woningaanpassing worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
4. Maatwerkvoorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze zijn gericht de cliënt in staat te stellen de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken ten behoeve van het normale gebruik van de woning.
5. Wanneer een eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen kan vervanging van maatwerkvoorziening noodzakelijk worden geacht. Dit is niet het geval wanneer de cliënt geheel of gedeeltelijk op andere wijze tegemoet wordt gekomen in de veroorzaakte kosten.
6. Bij de aanvraag van een woningaanpassing of plaatsing van een losse woonunit wordt gekeken of verhuizing naar een passende woning mogelijk is of redelijkerwijs van de cliënt kan worden verwacht, en er anderszins goedkopere adequate oplossingen beschikbaar zijn. Hierbij wordt ook meegewogen of cliënten bij de keuze van hun woning of verbouwing rekening hebben gehouden met de te verwachten beperkingen die leeftijd gerelateerd zijn.
7. De aanvraag kan in ieder geval worden geweigerd indien:
a. de noodzaak tot het treffen van de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
b. de cliënt, die een woningaanpassing aanvraagt, niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;
c. de woningaanpassing door de eigenaar van de woning (zo ook de verhuurder), de VVE dan wel de bewoner zelf diende aangebracht te worden, zoals voorzieningen in de gemeenschappelijke ruimten waaronder automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen, et cetera;
d. de cliënt, die een woningaanpassing aanvraagt, verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;
e. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
f. de noodzaak tot het treffen van een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.
Artikel 17. Criterium primaat van verhuizen
1. Indien de cliënt die is aangewezen op een woningaanpassing of een woonvoorziening in de vorm van een traplift kan verhuizen naar een passende of een goedkoper aanpasbare woning in Woudenberg of in de nabijheid van Woudenberg liggende gemeenten, beoordeelt het college eerst deze mogelijkheid.
2. De cliënt kan voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid in aanmerking komen voor zover blijkt dat verhuizen als bedoeld in het vorige lid niet binnen een medisch aanvaardbare termijn mogelijk is.
3. Het college kan een beroep doen op het primaat van verhuizen wanneer kosten van een woningaanpassing of woonvoorziening een bepaald bedrag overschrijden. De hoogte van dit bedrag wordt bepaald in het financieel besluit.
Artikel 18. Bezoekbaar maken woning
1. Het college kan een woonvoorziening verlenen gericht op het bezoekbaar maken van één woning, indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg in de gemeente Woudenberg.
2. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woonruimte, de woonkamer en het toilet.
Artikel 19. Beschermd wonen
1. Een indicatie voor beschermd wonen wordt gesteld in de vorm van een zorgarrangement. Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling waar toezicht en aangewezen ondersteuning wordt geboden.
2. Voor beschermd wonen valt Woudenberg onder de centrumgemeente Amersfoort. Als centrumgemeente ontvangt Amersfoort het regionale budget voor zowel de inkoop/contractering van instellingen die deze taak in natura uitvoeren als voor de pgb’s. De inkoop van zorgzwaartepakketten is omgezet in de inkoop van drie arrangementen, die overzichtelijker aansluiten op de eisen van de ondersteuning en het toezicht. De verdere nadere regels voor beschermd wonen zijn qua inhoud gelijk afgesproken voor de gemeenten in het werkgebied van de centrumgemeente. Ze staan in aparte beleidsregels Beschermd wonen Woudenberg. De verschillende beschermd wonen-producten staan in het financieel besluit Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Woudenberg.
2.2 Specifieke bepalingen maatschappelijke ondersteuning
Aanvullende regels deelname maatschappelijk verkeer
Artikel 20. Ondersteuning bij deelname maatschappelijk verkeer
1. Het college kan maatwerkvoorzieningen verlenen gericht op ondersteuning bij deelname maatschappelijk aan het maatschappelijk verkeer in de vorm van:
a. vervoersvoorzieningen;
b. een gebruikerspas Regiotaxi, waarvoor de cliënt een ritbijdrage is verschuldigd;
c. individueel (rolstoel)taxivervoer in de vorm van een pgb.
2. De maatwerkvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid zijn gericht op:
a. het zich kunnen verplaatsen;
b. medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan, over de korte afstand rondom de woning en verplaatsingen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere Openbaar Vervoer.
3. Onder de leefomgeving als bedoeld in dit artikel wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning verstaan waarbij deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk is met een omvang van 2000 kilometer per jaar.
4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.
Artikel 21 Omvang gebruik Regiotaxi
1. Indien gebruik wordt gemaakt van de gebruikerspas Regiotaxi kan maximaal 600 zones per jaar worden gereisd.
2. De cliënt kan na de 600 zones gebruik blijven maken van de Regiotaxi als zijnde collectief aanvullend openbaar vervoer waar de kortingspas zijnde de gebruikerspas Regiotaxi niet voor geldt en daarmee een hoger rittarief van toepassing is.
Artikel 22. Overbruggingszorg beschermd wonen
Indien een cliënt in aanmerking komt voor overbruggingszorg beschermd wonen wordt deze verstrekt op basis van een indicatie voor ambulante begeleiding van maximaal 10 uur per week, waarvan maximaal 40% HBO-niveau (specialistisch) en 60% MBO-niveau (praktisch ondersteunend), en uitgevoerd door professionals in dienst van een instelling
- op basis van 90% van het door het college vastgestelde zorg in natura tarief voor het product van de gecontracteerde aanbieders.
Bijdrage in de kosten
Artikel 23. Eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening/pgb voor een woonvoorziening of hulpmiddel
1. De eigen bijdrage wordt, bij afschrijving van voorzieningen, maximaal tot het moment dat de voorziening economisch is afgeschreven, opgelegd.
2. De periode waarover de eigen bijdrage geldt, is gelijk aan de looptijd van de voorziening.
3. De duur van de eigen bijdragen voor een woningaanpassing is gelijk aan de afschrijvingstermijn van de voorziening, mits de aankoopprijs niet is overschreden.
Kwaliteit
Artikel 24. Beoordeling van kwaliteit ZIN en pgb
1. Bij de beoordeling van de kwaliteit als bedoeld in de wet gaat het college in ieder geval uit van de Algemeen geldende normen (ondergrensnormen).
2. Het doel van de normen als bedoeld in het vorige lid is onwenselijke en onveilige
situaties te minimaliseren waarbij 3 thema’s centraal staan:
a. cliëntgerichte ondersteuning, hetgeen gepaard kan gaan met een door de aanbieder opgesteld ondersteuningsplan wat in samenspraak met de cliënt tot stand is gekomen en is afgestemd op zijn behoeften. De aanbieder voert dat plan uit, toetst en evalueert dit regelmatig in samenspraak met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger;
b. veilige voorziening, wat betrekking heeft op: de cliëntveiligheid (sociale en fysieke veiligheid), professionals en vrijwilligers in contact met cliënten en beleid over ongewenst gedrag en veiligheid van cliënt en professional, daaronder begrepen het beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De aanbieder werkt conform het protocol calamiteitentoezicht als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de wet;
c. bedrijfsvoering en organisatie, het betreft de continue cyclus van kwaliteitsverbetering, waar de aanbieder aan werkt.
Financiële maatwerkvoorziening
Artikel 25. Hoogte financiële maatwerkvoorziening en uitbetaling
1. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële maatwerkvoorziening voor:
a. het gebruik van eigen auto kan het college in ieder geval rekening houden met: een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen;
2. Het college stelt de hoogte van de financiële maatwerkvoorziening vast in het Financieel besluit behorende bij de geldende verordening en geldende nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van gemeente Woudenberg.
Artikel 26. Meerkosten sportvoorziening
1. Het college kan op aanvraag aan de persoon die niet is aangewezen op een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening een tegemoetkoming meerkosten verlenen voor de aanschaf van een sportvoorziening indien:
a. de aanvrager beschikt over een beperkte financiële draagkracht,
b. de beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem aantoonbare of aannemelijke meerkosten meebrengt; en
c. de tegemoetkoming bijdraagt aan de zelfredzaamheid en/of participatie
2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien geen aanspraak bestaat op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.
3. De tegemoetkoming wordt slechts eens per drie jaar verleend.
2.3 Slotbepalingen
Artikel 27. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze nadere regels is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 28. Citeertitel en inwerkingtreding
1. Deze nadere regels treden in werking met ingang van met ingang van 19 maart 2024 onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels Verordening Sociaal Xxxxxx 0000 xxxxxxxx Xxxxxxxxxx.
2. Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels Verordening Sociaal Domein 2024 (Jeugdwet en Wet Maatschappelijke Ondersteuning) gemeente Woudenberg.
Vastgesteld in het college van 19 maart 2024.
De directeur/secretaris, de burgemeester
D.C.G. Xxxxxxx X. Xxxxxx-xxx Xxxxxx
Toelichting nadere regels Sociaal Xxxxxx Xxxxxxxxxx (jeugdwet en Wmo)
Persoonsgebonden budget
Algemene bepalingen
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Beoordeling van de voorwaarden
In dit artikel wordt vastgelegd naar welke onderwerpen het college kijkt bij het onderzoeken of een mogelijke aanbieder geschikt is om via pgb hulp te bieden.
Budgetperiode hulpmiddelen
Dit artikel bepaalt dat het pgb toereikend wordt geacht voor de periode waarvoor het wordt toegekend. Voor de cliënt die het pgb binnen de budgetperiode volledig heeft besteed vanwege een door hem gemaakte keuze geldt dat het college niet verplicht is om binnen deze periode opnieuw een pgb te verstrekken voor de eerder geïndiceerde voorziening. Denk in dit kader aan de situatie dat met het pgb een andere voorziening wordt aangeschaft dan de door het college geïndiceerde voorziening. De gemaakte keuze blijft in principe voor rekening en risico van de cliënt (CRVB:2015:4918). Een andere opvatting zou er feitelijk op neer komen dat het college ook de aan de keuze van de cliënt verbonden extra kosten zou moeten vergoeden. Dit verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de verordening dat slechts aanspraak bestaat op de goedkoopste passende bijdrage. Het tweede lid bepaalt dat een met het pgb aangeschafte voorziening na afloop van de budgetperiode nog steeds als (goedkoopst) passende bijdrage kan worden gekwalificeerd door het verlenen van instandhoudingskosten.
Hoogte persoonsgebonden budget diensten
In artikel 10 zesde lid van de verordening heeft de gemeenteraad de percentages vastgesteld waarop het tarief wordt berekend. Er zijn 3 mogelijkheden waarbij 3 percentages van het natura-tarief worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Is dat het geval, dan wordt het 50%-tarief niet toegepast. Immers sedert 1 januari 2018 geldt voor bepaalde situaties de wet minimumloon en dient het pgb-tarief toereikend te zijn om hier aan te voldoen.
Persoonsgebonden budget beschermd wonen
In artikel 10.5 lid 3 van de verordening heeft de gemeenteraad bepaald op basis van welke percentage een pgb beschermd wonen moet worden berekend. Uit de wettelijke definitie van beschermd wonen volgt dat het een maatwerkvoorziening betreft voor (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een instelling (zie begripsbepaling van de verordening) en bijbehorende aangewezen ondersteuning. In het geval de cliënt recht heeft op een pgb worden eisen gesteld aan de accommodatie, het moet gaan om een zogeheten kleinschalige woonvorm. Hoewel dat impliciet uit de wet kan worden afgeleid bepaalt het tweede lid expliciet dat verblijf bij ouders of wettelijk vertegenwoordigers niet kan worden aangemerkt als kleinschalige woonvorm. Omdat het beschermd wonen ook bestaat uit aangewezen ondersteuning, zoals begeleiding (individueel gericht of in groepsverband) al dan niet met vervoer, spreekt het voor zich dat daarvoor aparte tarieven gelden.
Besteden persoonsgebonden budget buiten Woudenberg Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
Mogelijkheden tot het kiezen voor een pgb Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning
De eisen aan een pgb voor Jeugd en Wmo zijn met ingang van 1 januari 2021 opgenomen in de Verordening Sociaal Domein.
Professionele ondersteuning
De eisen aan professionele ondersteuning zijn met ingang van 1 januari 2021 opgenomen in de Verordening Sociaal Domein.
Behandeling jeugdhulp
Psychiatrische en psychologische behandeling van jeugdigen is specialistische zorg. Om die reden is in artikel 9 bepaald dat het inkopen in het informele netwerk van een psychiatrische en psychologische behandeling via een pgb niet is toegestaan.
Algemene gebruikelijke voorzieningen
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de persoon toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Ook wanneer de persoon een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat moet precies verstaan worden onder een 'inkomen op minimumniveau'? De jurisprudentie op dit punt is nog niet uitgekristalliseerd (zie CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3690) en ECLI:NL:RBDHA:2021:2084. Wij gaan ervan uit dat het bij een inkomen op minimumniveau om bijstandsniveau gaat. Om te bepalen wat financieel draagbaar wordt geacht met een inkomen op bijstandsniveau sluiten wij aan bij reserveringscapaciteit van 5% van de bijstandsnorm (in overeenstemming met wat de reserveringscapaciteit op bijstandsniveau volgens Nibud is), ongeacht of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft.
Dit betreft een abstracte toets, die los staat van het werkelijke inkomen van de aanvrager (zie ECLI:NL:RBGEL:2020:1711). De financiële mogelijkheden van de aanvrager zijn, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie van de CRvB, niet relevant voor de beoordeling van het begrip ‘algemeen gebruikelijk’. Beleid dat inhoudt dat een als algemeen gebruikelijk te kwalificeren voorziening vanwege de beperkte financiële mogelijkheden van cliënt in dat individuele geval alsnog niet algemeen gebruikelijk is, is te beschouwen als buitenwettelijk begunstigend beleid. (CRvB 27-1- 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:160). Daar kiezen wij niet voor.
Bij algemeen gebruikelijk sluit het college aan bij het uitgangspunt zoals bij alle materiële voorzieningen geldt, de circulariteitsprincipe. Alles wat tweedehands gebruikt kan worden heeft voorkeur.
Op basis van de Wmo kan een gemeente ook woonvoorzieningen (willen) aanbrengen in de gemeenschappelijke gedeelten van een woongebouw. Het gaat dan niet alleen om relatief eenvoudige voorzieningen zoals automatische deuropeners, hellingbanen en trapleuningen, maar ook om complexere voorzieningen zoals bijvoorbeeld een elektrische traplift.
De eigenaar van de woning die (huurders heeft die) te kampen heeft met mobiliteitsproblemen of minder kracht in armen en benen dan wel met luchtwegenproblemen, et cetera dient bij renovatie of groot onderhoud daarmee rekening te houden. Het voorzieningenniveau moet passend zijn bij de levensloop. In zijn algemeen kunnen daarbij de volgende vragen helpen:
• Zijn er eventueel bij vergelijkbare woningen (binnen de gemeente) de gevraagde voorzieningen voorzien door de woningeigenaren/woningbouwvereniging(en)? Xxxx vast welke deze zijn en wat de vergelijkbare situaties zijn. Te denken valt aan renovaties of individuele aanpassingen.
• Is er renovatie geweest of gepland waarmee voorzien is / kan worden in de noodzakelijk compensatie? Heeft de eigenaar zelfstandig, dan wel in samenspraak met huurder die voorziening niet aangebracht? In deze situatie geldt dat de voorziening ook dan algemeen gebruikelijk is.
Sinds 1990 worden er onder bepaalde labels gebouwd die ‘levensloopbestendig’ dienen te zijn. Er zijn verschillende termen in de omloop, soms heet het ‘drempelloos bouwen’, ‘bebouwing onder woonkeur’ of ‘aanpasbaar bouwen’, ook wel eens ‘bouwen met een seniorenlabel’. Zo zijn er een hele scala aan benamingen die gebruikt worden. Al deze labels pretenderen een hoge mate van toegankelijkheid en dat zij geschikt zijn of makkelijk geschikt te maken zijn voor ouderen of gehandicapten.
Het is voor de beoordeling van de aanvraag van de woonvoorzieningen van belang wat voor label deze woningen hebben en wat het voorzieningenniveau dient te zijn behorend bij die label. Dit soort woningen dienen toegankelijk en doorgankelijk te zijn of met simpele ingrepen zo aan te passen. Zij dienen aan, vooraf bepaalde afmetingen te voldoen. Deze woningen hebben een hoge mate van toegankelijkheid, maar zijn geen ‘specifieke doelgroepwoningen’.
Circa 60% van de klanten van sociale verhuurders in Nederland is 55 jaar of ouder (Compact 38, Aedes). Om die reden zijn, ook als er een minimum leeftijd van 55 jaar gesteld wordt, deze woningen niet direct te kenmerken als ‘specifieke doelgroepwoningen’ (ouder dan 55 jaar zijn is geen beperking). Het voorzieningenniveau van dit soort woningen zijn derhalve aanzienlijk lager dan de ‘specifieke doelgroepwoningen’, maar veel hoger dan een woning die niet aan die label dient te voldoen.
Bij het onderzoek door de gemeente naar de aanvraag moet op grond van objectieve gegevens worden vastgesteld wat het toegankelijkheidsniveau van deze woningen dien(d)en te zijn en als er daaraan wordt voldaan of daarmee in de noodzakelijke compensatie is voorzien. Of de verantwoordelijkheid om in deze voorziening te voorzien bij de eigenaar of de Vereniging van Eigenaren ligt moet blijken op basis van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of uit contractuele bepalingen geldende vereisten. Het is landelijk bekend dat de VvE’s statutaire, in de splitsingsakte (artikel 109, boek 5 van Burgerlijk Wetboek), het splitsingsreglement (artikel 112, boek 5 van Burgerlijk Wetboek) en huishoudelijk reglement, de verantwoordelijkheid hebben om voor alle bewoners de toegankelijkheid tot de gezamenlijke ruimten te waarborgen.
Met het aanbrengen van woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten ontstaat bij een appartementengebouw de discussie over de positie van de VvE en de corporatie (bij huur):
1. Moet een VvE of een corporatie een aanpassing die de gemeente wenst uit te voeren op basis van de Wmo dulden?
De VvE en/of corporatie mag een woningaanpassing niet weigeren1. In zeer bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als er aantoonbaar de belangen van de overige bewoners ernstig worden geschonden. Uiteraard dient de gemeente de VvE en/of corporatie over de voorgenomen aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimten tijdig en volledig te informeren.
2. Welke partij moet de voorziening(en) betalen en draagt zorg voor de reparatie en onderhoud?
De gemeenten hebben hierin beleidsvrijheid. Zowel de doelgroep van de bewoners als de leeftijd van het gebouw kunnen een rol spelen bij de vraag wie de kosten moet betalen. De aanvraag dient altijd individueel te worden beoordeeld en gelden de uitgangspunten hierboven. De woningaanpassing in de gemeenschappelijke ruimten worden óók als een gemeenschappelijke deel / – zaak gezien. Vooral wanneer deze aanpassing als een onlosmakelijke onderdeel gaat vormen van de gemeenschappelijke ruimte.
De verplichting tot aanschaf, onderhoud en reparatie komen voor rekening van de VvE en/of corporatie. Hoe de VvE en de aanvrager (leden van VvE) en de corporaties deze kosten met elkaar verder afspreken is aan hen. De gemeente heeft hier in beginsel geen bemoeienis in.
1.1
1 De weigering door de VVE is strafbaar in de Wet Economische Delicten. Dit wordt bevestigt op basis van de tekst van de Wmo, de Woningwet, de Wet Economische Delicten en de (schaarse) jurisprudentie op dat punt. Het B&W kan met bestuursdwang of een last onder dwangsom handhavend optreden.
Algemene voorziening
Volgens de Wmo 2015 en de Jeugdwet (term overige voorziening) is een algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is. Een algemene voorziening is laagdrempelig en zonder toegangsbesluit beschikbaar voor alle inwoners van Woudenberg.
Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan: boodschappendiensten van bijvoorbeeld supermarkten, pools voor rolstoelen en scootmobielen, en klussendiensten voor bijvoorbeeld kleine woningaanpassingen. Voor jeugd valt te denken aan het laagdrempelig verlenen van informatie en advies en uit het verstrekken van ambulante hulpverlening. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Indien dit niet toereikend is, wordt een maatwerkvoorziening ingezet. Daarnaast kunnen de overige voorzieningen een goede ondersteuning bieden bij de inzet van een maatwerkvoorziening.
In verband met de invoering van de Wet abonnementstarief Wmo 2015 is met ingang van 1 januari 2020 besloten om de algemene voorziening hulp bij het huishouden te beëindigen.
Maatwerkvoorzieningen
In dit hoofdstuk komen verschillende maatwerkvoorzieningen aan de orde en onder welke voorwaarden de cliënt daar aanspraak op kan maken.
Maatwerkvoorzieningen Jeugd
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Vervoer jeugdzorg
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. (Art. 2.3 lid 2 van de Jeugdwet.)
Dit betekent dat, zoals bij iedere vorm van jeugdhulp, er geen vervoersvoorziening hoeft te worden ingezet als er geen medische noodzaak is en de jeugdige en/of de ouders/verzorgers samen met zijn of haar sociale netwerk in staat is om middels eigen kracht het vervoer te regelen (artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet).
Hoe de eigen kracht beoordeeld wordt in een concreet geval, hangt af van de situatie en de afweging die de gemeente daarin maakt. Gemeenten moeten zelf beleid ontwikkelen waarin bepaald wordt wanneer sprake is van eigen kracht en wanneer niet. In ieder geval zullen wel alle belangen moeten worden meegewogen.
(Beperkingen in) de zelfredzaamheid:
Ten aanzien van de jeugdige zelf geldt in dit verband dat hij of zij in de regel vanaf 12 jaar verondersteld wordt zelfstandig te kunnen reizen. Wanneer een jeugdige ouder is dan 12 maar hij of zij naar mening van de ouders/verzorgers niet zelfstandig kan reizen, zullen zij dit aannemelijk moeten maken.
Wanneer een jeugdige onder de 12 jaar is of aannemelijk is dat een jeugdige van boven de 12 niet zelfstandig kan reizen, dan is het in principe de taak van de ouders/verzorgers om dit te doen. Het halen en brengen van kinderen van en naar een locatie van jeugdhulp wordt namelijk gezien als een handeling die tot het normale takenpakket van ouders/verzorgers behoort. Als de ouders/verzorgers de jeugdige makkelijk zelf kunnen vervoeren, bijvoorbeeld omdat er geen speciaal vervoer nodig is, dan zal een vervoersvoorziening in principe niet aan de orde zijn, net zoals ziekenhuisbezoeken ook voor eigen rekening komen.
Op basis van geldende rechtspraak zal in principe van ouders/verzorgers mogen worden verwacht dat ze hun kind zelf vervoeren, ook als dergelijk vervoer meer van hen verlangt dan dat er in de regel van ouders/verzorgers verwacht mag worden (bovengebruikelijke hulp). Als de ouders/verzorgers het vervoer van hun kind kunnen organiseren zonder dat zij overbelast raken of het gezin daardoor in de financiële problemen komt, is er sprake van voldoende eigen kracht/zelfredzaamheid.
Als ouders/verzorgers aangeven overbelast te raken moeten ze dit aannemelijk maken. En dan volgt de vraag of het netwerk een rol kan spelen in het vervoer van de jeugdige. Ouders/verzorgers geven aan de jeugdige wel te kunnen vervoeren, maar de kosten ervan niet te kunnen dragen. In dat geval mag van hen worden verwacht dat zij inzicht geven in de door hen geclaimde financiële situatie. En wanneer een ouder het kind op zich wel met de auto zou kunnen vervoeren, maar niet de benzinekosten kan betalen is het mogelijk om de benzinekosten te vergoeden en hoeft niet direct taxivervoer te worden ingezet.
Als blijkt dat vanwege medische noodzakelijkheid of beperkingen in de zelfredzaamheid van de jeugdige of ouder/verzorgers (waarbij onder zelfredzaamheid dus mede overbelasting, gebrek aan financiële draagkracht of het ontbreken van de hulp uit een sociaal netwerk wordt verstaan) een vervoersvoorziening noodzakelijk blijkt, blijft het zaak om goed te kijken of er dan een volledige vervoersvoorziening moet worden versterkt of dat het mogelijk is dat jeugdige of ouders/verzorgers een deel van het vervoer zelf verzorgen en dat voor een ander deel een vervoersvoorziening wordt ingezet.
Dagactiviteit, vervoer en begeleiding
Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor deelname aan activiteiten op tal van dagactiviteitencentra in de regio. Dagactiviteiten hebben tot doel om cliënten met beperkingen te kunnen laten participeren. Zij zijn gericht op het bieden van (dag)structuur in de besteding van de dag. De activiteiten vinden buiten de woonsituatie plaats en worden in groepsverband aangeboden. De maatwerkvoorziening dagactiviteit kan arbeidsmatig van aard zijn, gericht op activering of beleving. De cliënt kan tevens in aanmerking worden gebracht voor het vervoer van huis naar de locatie en weer terug waar de dagactiviteiten wordt geboden. Wanneer het vervoer in ieder geval noodzakelijk wordt geacht is neergelegd in het tweede lid. Naast de dagactiviteit, die in groepsverband wordt geboden, kan de cliënt ook in aanmerking komen voor (individuele) begeleiding. Het college stelt tijdens het onderzoek vast op welke maatwerkvoorziening(en) de cliënt aangewezen kan zijn en wat in dat kader de goedkoopst passende bijdrage levert aan de beperkingen die door de cliënt worden ondervonden.
Vervoer naar dagbesteding
De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de dagbesteding (begeleiding groep). Gemeenten zijn vrij om het vervoer en de bekostiging ervan zelf in te richten. De gemeente kan het vervoer zelf organiseren (inkoop zorg zonder vervoer) of de zorgaanbieder het vervoer laten organiseren (inkoop zorg met vervoer).
Uitgangspunt bij het beoordelen van de noodzaak van geïndiceerd vervoer is: het gebrek aan zelfredzaamheid/veiligheid bij de cliënt waardoor de cliënt niet zelfstandig (of met
behulp van een mantelzorger of informele xxxxxxxxxxxx) van de woonsituatie naar de dagactiviteit kan reizen. De te kiezen locatie voor de dagactiviteit(en) ligt in principe niet verder dan 15 kilometer van het woonadres van de cliënt. Wanneer er binnen 15 kilometer van het woonadres van de cliënt geen passend aanbod te vinden is, kan worden gekozen voor een aanbod dat verder weg ligt.
1. Er wordt altijd eerst gekeken naar voorliggende voorzieningen: is vervoer door de inzet van het netwerk (mantelzorg/ informele, vrijwillige zorg) van de cliënt mogelijk?
2. Wanneer een cliënt via training/coaching zelfstandig (fiets, lopend, scootmobiel, openbaar vervoer) van en naar de dagactiviteit kan reizen, dan komt dit in plaats van het vervoer door een aanbieder;
3. Biedt het netwerk geen mogelijkheden voor vervoer, dan regelt de aanbieder het vervoer met de aanvullende indicatie vervoer;
4. Wil of kan de aanbieder dit vervoer toch niet aanbieden, dan wordt gezocht naar een alternatieve aanbieder voor zowel dagactiviteiten als vervoer;
5. Cliënt heeft afwijkende wens: cliënt kiest voor een locatie verder weg dan 15 kilometer, terwijl er een passend alternatief dichterbij is, dan mag de aanbieder extra kosten voor het vervoer in rekening brengen bij de cliënt. De cliënt kan ook gebruikmaken van de regiotaxi, maar niet tegen gereduceerd tarief. De extra kosten worden niet door de gemeente vergoed.
Hulp bij het huishouden
De inzet van hulp bij het huishouden heeft als doel een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van de cliënt met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep d.d. 18 mei 2016 is duidelijk geworden dat hulp bij het huishouden binnen het bereik valt van de Wmo 2015 maar niet of het valt onder het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen of onder het voeren van een gestructureerd huishouden. Het tweede lid bepaalt welke vormen van hulp bij het huishouden er worden onderscheiden. Het derde lid bepaalt dat voor wat betreft het schoonhouden en opruimen van de woning het uitgangspunt geldt dat de taken alleen betrekking hebben op ruimten die voor de cliënt noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning. Ruimten die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hier dus buiten. Dat wil niet echter zeggen dat in deze ruimte(n) helemaal nooit gestofzuigd of gedweild hoeft te worden.
Vanaf 1 januari 2020 is er geen onderscheid meer in specifieke vormen van hulp bij het huishouden. Wel blijft het mogelijk dat bij de indicatie de intensiteit van de ondersteuning wordt aangegeven en daarop de eventuele hulp kan worden aangepast.
Respijtverblijf in een instelling
Nadat is vastgesteld dat de mantelzorger ontlast moet of wil worden, geldt een specifiek criterium om in aanmerking te komen voor deze maatwerkvoorziening. De cliënt is voorkomende gevallen door het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg aangewezen op ondersteuning welke gepaard gaat met permanent toezicht. Is de cliënt daar niet op aangewezen, dan zou bijvoorbeeld dagactiviteit (groepsverband) al dan niet gecombineerd met begeleiding (individueel) en zorg als bedoeld in de Zvw uitkomst kunnen bieden. Voor zover de mantelzorger ‘geneeskundige zorg’ verleend als bedoeld in de Zvw ligt het voor de hand dat er aanspraak bestaat op Eerstelijnsverblijf op grond van de Zvw. Er geldt in die gevallen geen ondersteuningsplicht voor het college.
Persoonlijke verzorging vanuit de Zvw gaat niet voor op ondersteuning vanuit de Wmo. Afdwingen kan dus niet, het college zal altijd in overleg met cliënt en mantelzorger bekijken wat de beste oplossing is (zie ook ECLI:NL:CRVB:2011:BT2790, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9930).
Ondersteuning bij het wonen
Dit artikel beschrijft de vormen van de maatwerkvoorzieningen die het college kan verlenen en wat de reikwijdte daarvan is. De cliënt wordt op deze manier in staat gesteld tot het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft (of zal hebben). Onder omstandigheden kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning. Denk bijvoorbeeld ook aan het verbreden van een toegangspad of toegangsdeur. Het moet bij het verlenen van maatwerkvoorzieningen gaan om het kunnen uitvoeren van elementaire woonfuncties gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Dat is feitelijk een uitwerking van het begrip zelfredzaamheid. Verwezen wordt naar de begripsbepalingen in de verordening van een woning en het normale gebruik van de woning.
Waar het gaat om aanpassingen van de woning geeft de door ScioPeng opgestelde limitatieve lijst een indicatie van de kosten. De meest recente lijst is van april 2018 en gezien de ontwikkelingen op de markt is deze niet meer actueel, Daarnaast blijkt dat aannemers niet voor de bedragen van dit calculatiebedrag kunnen/willen uitvoeren. Voor bouwkundige aanpassingen is het daarom altijd wenselijk om meerdere offertes aan te vragen danwel te informeren bij Xxxxx Xxxxxxxx naar eventuele relevante prijzen.
Criterium primaat van verhuizen
In geval van een indicatie voor een woningaanpassing en/of een traplift geldt het principe van het primaat van verhuizen. In voorkomende gevallen beoordeelt het college de mogelijkheden hiertoe. Deze beoordeling blijft achterwege als het college vaststelt dat verhuizen binnen een medisch aanvaardbare termijn niet mogelijk is.
Bezoekbaar maken van de woning
In afwijking van de hoofdregel dat alleen woonvoorzieningen worden verleend in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, kan het college een woning bezoekbaar laten maken. Alleen personen die hun hoofdverblijf hebben in een instelling met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg komen hier voor in aanmerking. Het kan gaan om partners of kinderen die met deze mogelijkheid in staat worden gesteld om op bezoek te gaan bij partner of ouders. Verder bepaalt dit artikel wat onder bezoekbaar maken wordt verstaan.
Beschermd wonen
Een indicatie voor beschermd wonen is slechts aangewezen indien de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving (inclusief noodzakelijk verblijf) gelet op diens complexe problematiek. Die kan betrekking hebben op onder meer het psychisch en psychosociaal functioneren of een psychiatrisch ziektebeeld. Daarnaast is het zo dat de maatwerkvoorzieningen zoals begeleiding geen passende bijdrage kunnen bieden. Verder is beschermd wonen primair gericht op personen die zich (nog) niet kunnen handhaven in de samenleving en daarom zijn aangewezen op noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling. Daarvoor kan aanleiding bestaan omdat de cliënt er (nog) niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder (in de directe nabijheid van) 24 uur per dag toezicht en aangewezen ondersteuning. Het kan zijn dat de cliënt, op termijn, in staat is een meer regulier leven op te bouwen, maar er zullen ook cliënten zijn die levenslang afhankelijk zijn van een beschermende woonomgeving.
Om zo goed mogelijk maatwerk te kunnen bieden wordt de indicatie voor beschermd wonen gesteld in de vorm van een zorgarrangement. Het college werkt nader uit wat onder zorgarrangementen wordt verstaan.
Uit de wettelijke definitie van beschermd wonen volgt dat het een maatwerkvoorziening betreft voor(noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een instelling en bijbehorende aangewezen ondersteuning. In het geval de cliënt recht heeft op een pgb worden eisen gesteld aan de accommodatie, het moet gaan om een zogeheten kleinschalige woonvorm. Hoewel dat impliciet uit de wet kan worden afgeleid bepaalt het tweede lid expliciet dat verblijf bij ouders of wettelijk vertegenwoordigers niet kan worden aangemerkt als kleinschalige woonvorm.
De indicatie voor beschermd wonen bestaat, naast de beschermende woonomgeving (het noodzakelijke verblijf) uit niveaus van bijbehorende noodzakelijke ondersteuning. Bij het stellen van de indicatie wordt bepaald waar de cliënt op is aangewezen. In het geval van overgangsrecht kan het oude tarief (75%) aan de orde zijn. Het kan dat de cliënt in aanmerking komt voor een pgb, als wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.
Ondersteuning deelname maatschappelijk verkeer
Het college kan een vervoersvoorziening en/of een gebruikerspas Regiotaxi verlenen voor respectievelijk ‘de korte afstand’ en voor de wat ‘langere afstand’ binnen de leefomgeving van de cliënt. Het verschil hiertussen is doorgaans gelegen in de vraag of het gerichte of ongerichte bestemmingen betreft. De verordening bepaalt in 10.4 lid 4 dat er geen pgb mogelijk is wanneer de collectieve maatwerkvoorziening passend en toereikend is.
Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen ook onder de Wmo 2015 tegen gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi (ofwel het collectief vraagafhankelijk vervoer). Deze voorziening wordt verstrekt door middel van het beschikbaar stellen van een Wmo-vervoerspas, zijnde een kortingspas. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief tot maximaal 600 zones exclusief opstapzones per jaar. Het is niet mogelijk bij een beroep op deze voorziening keuzevrijheid te bieden. Voor deze voorziening geldt een uitzondering op het abonnementstarief. De gebruiker betaalt naar het gebruik van het vervoer een reizigersbijdrage.. De Regiotaxi geldt als aanvullend openbaar vervoer en zal in de meeste gevallen als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt. De cliënt die gebruik maakt van Regiotaxi is daarvoor een ritbijdrage verschuldigd. Het gaat om algemeen gebruikelijke kosten omdat iedereen die gebruik maakt van het Openbaar Vervoer daarvoor ook moet betalen. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in staat gesteld tot participatie.
Onder de leefomgeving in het kader van dit artikel wordt 15-20 kilometer rondom de woning verstaan (vergelijk CRVB:2009:BH4270 en CRVB:2010:BL4037). Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 2000 kilometer (gelijk aan 600 zones)per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen om af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend en met deze voorzieningen tezamen 2000 kilometer op jaarbasis kunnen reizen bereikt kan worden. Bij een combinatie van vervoersvoorzieningen valt te denken aan een scootmobiel voor het verplaatsen rondom de woning en middellange afstanden naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).
De (extra) vervoersbehoefte of kosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie blijkt dat het redelijk is dat de vervoerskosten worden betaald door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook geldt onder de Wmo 2015.
Bijdrage in de kosten
Eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening/pgb voor een woonvoorziening of hulpmiddel
Dit artikel regelt de hoogte en de omvang (duur) voor de bijdrage in de kosten voor woningaanpassingen en hulpmiddelen.
Kwaliteit
In de Wmo 2015 staat in hoofdstuk 3 (artikelen 3.1-3.5 van de wet) beschreven wat relevante kwaliteitseisen zijn. Zo wordt bepaald dat de (maatwerk)voorziening zelf veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moet zijn. Andere eisen die relevant zijn hebben betrekking op regelingen voor de afhandeling van klachten, medezeggenschap, meldcode en betrokken professionals. In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening.
Tegemoetkoming meerkosten
Dit artikel bepaalt de kaders voor de hoogte van de tegemoetkoming meerkosten afhankelijk van de kostensoort en verwijst voor de bedragen naar het Financieel besluit bij de verordening en nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Woudenberg.
Slotbepalingen
Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van de nadere regels. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering.
Citeertitel en inwerkingtreding
Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze nadere regels, net als de verordening, onmiddellijke werking hebben.