SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 26 juli 2017 Kenmerk: 17/04
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. H.A.M. Xxxxxxxxx, wonende te De Bilt, voorzitter, drs. E.G. Xxxxxxxx, wonende te Den Haag,
H. Luik MHA, wonende te Haarlem, bijgestaan door xx. X.X.X. Xxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen
in de zaak van:
A.,
wonende te Z., eiser,
gemachtigde: mr. L.A.P. Xxxxxx. tegen:
de stichting
B.,
gevestigd te Y., verweerster,
gemachtigde: mr. T.A.M. xxx xxx Xxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.
1. De procedure
1.1. Xxxxx heeft deze procedure aanhangig gemaakt met een brief van 6 februari 2017. Met een memorie van eis van 23 februari 2017 heeft hij gevorderd:
I. dat het Scheidsgerecht voor recht verklaart dat verweerster onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld door eiser per 22 januari 2016 definitief de toegang tot het door verweerster in stand gehouden ziekenhuis (hierna: verweerster) te ontzeggen;
II. dat het Scheidsgerecht verweerster veroordeelt tot het plaatsen, binnen veertien dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis en op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,-- voor iedere dag dat verweerster nalaat aan haar verplichting uit hoofde van het arbitraal vonnis te voldoen, van een rectificatie op het intranet van verweerster met de volgende inhoud:
"Op 20 januari 2016 heeft de Raad van Bestuur van B. de leden van de vakgroep Orthopedie op- gedragen om maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat orthopedisch chirurg A. met on- middellijke ingang geen patiëntgebonden werkzaamheden meer zou verrichten. Bij de uitvoering van de opdracht door de vakgroep is verweerster faciliterend opgetreden, met name door X. xxxxx-
lijk de toegang tot het gebouwen het geautomatiseerde systeem van verweerster te ontzeggen. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg heeft op 14 november 2016 geoordeeld dat verweerster A. hiermee feitelijk definitief de toegang tot verweerster heeft ontzegd. Op [DATUM] heeft hetzelfde Scheidsgerecht Gezondheidszorg geoordeeld dat de toegangsontzegging door verweerster on- rechtmatig was omdat voor een dergelijke, voor een medisch specialist zeer beschadigende maat- regel geen enkele grondslag of rechtvaardiging bestond."
III. PRIMAIR: dat verweerster wordt veroordeeld tot betaling aan xxxxx, binnen veertien dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis, van een materiële schade- vergoeding ter hoogte van
€ 229.265,--, te vermeerderen met de wettelijke rente;
SUBSIDIAIR: dat verweerster wordt veroordeeld tot betaling aan eiser, binnen veertien dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis, van een materiële schade- vergoeding ter hoogte van
€ 176.351,--, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. dat verweerster wordt veroordeeld tot betaling aan eiser, binnen veertien dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis, van een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. dat verweerster wordt veroordeeld tot betaling aan eiser, binnen veertien dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis, van de door eiser gemaakte buitengerechtelijke kosten ter hoogte van
€ 2.921,33, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. dat verweerster wordt veroordeeld tot betaling aan eiser, binnen veertien dagen na het wijzen van het arbitraal vonnis, van een bedrag ter hoogte van € 15.000,-, althans een door het Scheidsgerecht in goede justitie vast te stellen tegemoetkoming in de kosten van rechtsbij- stand die eiser heeft moeten maken, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. dat verweerster in de kosten van deze arbitrageprocedure wordt veroordeeld.
1.2. Met een memorie van antwoord van 21 april 2017 heeft verweerster geconcludeerd tot niet ontvanke- lijkheid van eiser, althans tot afwijzing van zijn vorderingen met veroordeling in de kosten van de arbi- trageprocedure.
1.3. Op 19 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling te Utrecht plaatsgevonden. Xxxxx was aanwezig in persoon, vergezeld door zijn partner mevrouw X. en bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerster waren aanwezig: mevrouw X., voorzitter raad van bestuur van verweerster, de heer X., directeur van de F. (hierna: F.), de heren U. en L., leden van de vakgroep orthopedie en via een vennootschap van het F., alsmede de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten na- der toegelicht en vragen van het Scheidsgerecht beantwoord. De gemachtigden hebben het woord gevoerd mede aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De feiten
De (rechts)verhouding tussen partijen
2.1. A., geboren in 1959, is van 16 oktober 2000 tot 22 januari 2016 als orthopedisch chirurg in het G. te X. werkzaam geweest. Dit ziekenhuis wordt thans in stand gehouden door verweerster (tot 1 januari 2015 de stichting H.). Tezamen met de heren I., J., K. en L. vormde A. de vakgroep orthopedie (hierna: de vakgroep). Tot 1 juni 2012 werd er door de orthopeden in een gecombineerde maatschap ‘Chirur- gie/Orthopedie’ samengewerkt met de algemeen chirurgen. Na het uiteenvallen van deze maatschap
zijn de orthopeden samen verder gegaan op basis van een nieuwe maatschapsovereenkomst (hierna: de maatschapsovereenkomst). Deze overeenkomst had als ingangsdatum 1 juni 2012.
2.2. Vooruitlopend op de nieuwe structuur van de onderlinge samenwerking tussen medisch specialisten en verweerster per 1 januari 2015 zijn de orthopeden op 15 november 2014 overeengekomen dat de maatschapsovereenkomst, tezamen met de zogenoemde ‘IJzeren Lijst’ van september 2014 (hierna: de ijzeren lijst), tussen hen blijft gelden als aandeelhoudersovereenkomst.
2.3. Op 24 december 2014 hebben de orthopeden ieder voor zich een eigen besloten vennootschap opge- richt. Deze vennootschappen hebben gezamenlijk op dezelfde dag een vakgroep BV opgericht en zijn per die datum ieder bestuurder van deze vakgroep BV geworden. Partijen hebben hun onderneming, waarvan deel uitmaakte het onverdeelde aandeel in de orthopedische praktijk in verweerster, door middel van een inbrengovereenkomst ingebracht in de vakgroep BV. Per eveneens 24 december 2014 is de vakgroep BV voor één derde deel aandeelhouder geworden van de op diezelfde dag opgerichte vennootschap M. (hierna: M.). Medeaandeelhouders (eveneens elk voor één derde deel) in M. zijn N. en O.. M. is tezamen met andere vakgroepen verenigd in een collectief: de F. (hierna: het F.). Het F. heeft namens zijn leden op 23 december 2015 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de samen- werkingsovereenkomst) gesloten met verweerster. Deze samenwerkingsovereenkomst kent een in- dividueel deel.
2.4. Het individueel deel is een afzonderlijke samenwerkingsovereenkomst tussen drie partijen, te weten: verweerster, het F. en de individuele specialist, en heeft per 1 januari 2015 de oude toelatingsover- eenkomst vervangen. Partijen zijn ieder als contractspartij toegetreden tot het individueel deel. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 4 lid 3 van de overeenkomst is een medisch specialist verplicht met de andere medisch specialisten in de instelling samen te werken in een sfeer van collegialiteit en teamgeest. In artikel 5 is neergelegd dat de medisch specialist lid is van de medische staf in het ziekenhuis van verweerster en de uit dit lidmaatschap voortvloeiende rechten en plichten aanvaardt. In artikel 11 is de bevoegdheid van verweerster neergelegd om aanwij- zingen te geven op basis van het professioneel statuut en de verplichting van de medisch specialist om die aanwijzingen op te volgen.
Artikel 12 heeft als kopje ‘Toegangsontzegging’ en luidt als volgt:
1. ZLM [de rechtsvoorganger van verweerster H., Scheidsgerecht] kan de medisch specialist, nadat deze in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden en na raadpleging van (een vertegenwoordi- ger van) het stafbestuur en F., in het belang van de veiligheid en kwaliteit van de patiëntenzorg voor bepaalde tijd de toegang tot de zorg en het ziekenhuis ontzeggen.
2. (…)
3. Gedurende de ontzegging blijven de overeengekomen financiële regelingen tussen partijen van kracht. De kosten van de waarneming van de medisch specialist komen gedurende de ontzegging ten laste van de medisch specialist.
4. Indien de ontzegging achteraf ongegrond blijkt, treden de ZLM en de medisch specialist in overleg over vergoeding van de gederfde inkomsten en overige schade als gevolg van die ontzegging. ZLM zal als die schade is aangetoond, die schade vergoeden.
In artikel 14 is onder het kopje ‘Beëindiging van de overeenkomst’ het volgende verwoord:
1. Deze overeenkomst eindigt: (…)
i. door opzegging aan de wederpartij tegen de datum waartegen is opgezegd overeenkomstig het bepaalde in het volgend artikel;
j. op het moment dat de medisch specialist niet langer is verbonden aan de vakgroep BV die op zijn beurt lid is van het F. (…);
(…).
In artikel 15 staat onder het kopje ‘Opzegging’ het volgende:
1. De instelling kan deze overeenkomst door opzegging beëindigen: (…)
c. indien door gebrek aan samenwerking van de medisch specialist binnen het ziekenhuis voortzet- ting van zijn werkzaamheden in het ziekenhuis redelijkerwijs van de instelling niet kan worden ge- vergd;
(…)
e. op grond van (overige) omstandigheden, welke van dien aard zijn dat redelijkerwijs van de instel- ling niet kan worden verlangd de overeenkomst met de medisch specialist en/of F. ongewijzigd in stand te houden.
2. Het bestuur zal de medisch specialist, zijn vakgroep respectievelijk F. en het stafbestuur in de gele- genheid stellen op een voorgenomen opzegging op grond van het vorige lid te worden gehoord alvo- rens het voornemen tot uitvoering wordt gebracht.
(…)
4. De opzegging als bedoeld in dit artikel zal bij aangetekend schrijven moeten geschieden met vermel- ding van de gronden waarop zij berust, terwijl bij deze opzegging een termijn in acht zal worden ge- nomen van zes maanden, tenzij een dringende de andere partij onverwijld mede te delen reden de onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt.
5. De partij tegen wie de opzegging is gericht kan uiterlijk binnen dertig dagen na verzending van het aangetekend schrijven als bedoeld in het vorige lid beroep instellen bij het Scheidsgerecht Gezond- heidszorg. (…).
In artikel 19 is bepaald dat geschillen worden beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg overeenkomstig zijn dan geldende reglement.
De gebeurtenissen tot aan het eindrapport van de onderzoekscommissie en de (belangrijkste) conclusies en aanbevelingen.
2.5. Op 5 oktober 2015 hebben de raad van bestuur (hierna: rvb), het bestuur van de Vereniging Medische Staf (hierna: VMS) en het bestuur van het F. gezamenlijk opdracht gegeven aan een externe commis- sie om onderzoek te doen naar de samenwerking en de communicatie binnen de vakgroep orthope- die (hierna: de onderzoekscommissie). De commissie bestond uit drie personen: de heer X., orthope- disch chirurg, de heer drs. Q., managementconsultant en voormalig ziekenhuisbestuurder, en de heer drs. R., organisatieadviseur.
2.6. Op 20 januari 2016 heeft de onderzoekscommissie haar rapport uitgebracht (hierna: het eindrapport). Het verloop van de gebeurtenissen tot aan het verschijnen van dit eindrapport blijkt uit de beschrij- ving in dit rapport en wordt, tezamen met een overzicht van de conclusies en aanbevelingen hieron- der aangehaald:
‘2.2 Historie
Vóór 2013
In het jaar 2013 worden problemen in het collegiaal functioneren van de maatschap Orthopedie X. mani- fest. Er zijn echter signalen dat ook daarvoor al spanningen waren binnen de groep van orthopeden. Deze spanningen worden in de grotere maatschap met de chirurgen gemaskeerd. (…) Zowel over de periode voor als na de dissociatie worden door verschillende maatschapsleden vraagtekens gezet bij het functio- neren van de penningmeester, op dat moment de heer A.. Hem wordt slordigheid en gebrek aan transpa- rantie verweten, hetgeen geleid heeft tot spanningen.
Voorjaar 2013
In het voorjaar 2013 start een nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur, de heer S.. (…) De voorzitter Raad van Bestuur heeft naar aanleiding van de gemelde problematiek met de heer A. gesproken, waarbij hij de heer A. probeert te laten inzien dat zijn functioneren anders moet worden om verdere verslechtering van de verhoudingen te voorkomen. De heer X. start in deze periode op eigen initiatief een coachingstra- ject [de overige leden van de vakgroep betwisten dat dit op eigen initiatief gedaan is, Scheidsgerecht].
September 2013
Er ontstaat een conflict tussen de heren A. en J.. De heer X. stelt dat de heer X. visite op de verpleegafde- ling had moeten lopen, hetgeen niet door de heer X. is gedaan. De heer X. maakt dit op de polikliniek ken- baar aan de heer X. in het bijzijn van de heer I.. Dit leidt tot een heftige woordenwisseling tussen de heer X. en de heer X., waarvan patiënten en polikliniekmedewerkers getuigen zijn. Na deze woordenwisseling zoekt de heer X. contact met de heer X., radioloog en op dat moment lid van het Stafbestuur. Over de status van dit contact bestaan meerdere lezingen. Betwist wordt of de heer X. op dat moment door de heer X. wordt aangesproken als lid van het Stafbestuur of als collega medisch specialist. Ook wordt be- twist of de heer X. in dit gesprek enkel zijn hart heeft willen luchten of dat hij het vertrouwen in de sa- menwerking binnen de maatschap heeft aangekaart.
Vast staat echter dat de heren U., I., L.en J. het de heer A. kwalijk nemen dat hij dit contact heeft ge- zocht. Voor hen is het aanleiding uit te spreken dat zij geen vertrouwen meer hebben in een samenwer- king met de heer A.. Als reden wordt genoemd dat de patiëntveiligheid niet meer gewaarborgd kan wor- den als er een dermate sfeer van wantrouwen is over triviale zaken. Hierover informeren zij schriftelijk de Raad van Bestuur en het Stafbestuur. In een daarop volgend gesprek van de Raad van Bestuur met de volledige maatschap stelt de Raad van Bestuur de maatschap Orthopedie voor om een begeleidingstra- ject te starten met een extern adviseur, de heer V. van W.
Najaar 2013 - traject met de heer V. fase 1
In oktober 2013 krijgt de heer V. opdracht van de Raad van Bestuur om te onderzoeken of de maatschap in de huidige samenstelling kan voortbestaan en welke maatregelen daarvoor noodzakelijk zijn. De vijf orthopeden zeggen hun medewerking aan dit onderzoek toe. Eind 2013 spreken de heren U., I., L.en J. uit er geen vertrouwen in te hebben dat de begeleiding door de heer X. zal leiden tot herstel van een con- structieve samenwerking met de heer A.. Daarmee wordt het traject met de heer V. opgeschort.
Voorjaar 2014 - traject met de heer V. fase 2
De heren U., I., L.en J. vragen juridisch advies aangaande het eventueel beëindigen van de samenwerking met de heer A.. Dit juridisch advies geeft hen aanleiding uit te spreken toch weer door te willen gaan met het traject dat is gestart met de heer V..
Het traject wordt weer doorgezet en resulteert in een set van samenwerkingsafspraken die zouden kun- nen leiden tot herstel van het onderling vertrouwen en een constructieve samenwerking.
September 2014 - ondertekening 'IJzeren lijst'
De vijf orthopeden presenteren hun samenwerkingsakkoord, de zogenaamde IJzeren lijst, aan de Raad van Bestuur. (…) De Raad van Bestuur accepteert dit akkoord en stemt in met een toezichthoudende rol.
Januari 2015 - toetreding tot de coöperatie FF
Op 1 januari 2015 treden de vijf orthopeden als locatie B.V., onderdeel uitmakend van een B.- brede B.V. orthopedie, toe tot de coöperatie FF. Wat betreft de interne spanningen binnen de locatie B.V. stellen de vijf orthopeden dat 'men daar wel uitkomt'. Met die toezegging aanvaart de coöperatie het lidmaatschap. (…)
Voorjaar 2015 - incidenten
Na accordering van de IJzeren lijst verwijten de orthopeden elkaar de afspraken van de IJzeren lijst te overtreden. Refererend aan het OKC-voorval van 15 november 2014, stelt de Raad van Bestuur vast dat de vakgroepleden zich niet aan de IJzeren lijst houden. In dit dispuut staan de heren U., I., L.en X. xxxxxxxxx tegenover de heer A.. De Raad van Bestuur doet een dringend beroep op de vakgroep om in overleg tot een oplossing te komen. Tevens geeft de Raad van Bestuur aan dat zij bij een volgend voorval zal ingrij- pen. De heren U., I., L.en J. raadplegen vervolgens de heer X. die aangeeft dat het zinloos is een nieuwe poging te doen om de samenwerking met de heer A. te herstellen en dat hij geen andere mogelijkheid ziet dan dat de orthopeden uit elkaar gaan.
April 2015 - opzeggen vertrouwen
In april 2015 informeren de heren U., I., L.en X. xx Xxxx van Bestuur schriftelijk dat een verdere samen- werking met de heer A. niet meer mogelijk is. De argumenten die zij daarvoor aandragen zijn:
1. de ernst en omvang van de problemen (een ronduit schofferende houding en bejegening tegenover collega's, personeel, patiënten, familieleden en huisartsen);
2. de aard van de problemen (direct gerelateerd aan het karakter/de persoonlijkheid van A.);
3. het feit dat deze problemen zich nu al jaren voordoen en - ondanks talloze gesprekken, begelei- dingstrajecten en mediation procedures - niet op te lossen blijken;
4. het feit dat X. ook recentelijk nog ten minste twee keer de door ons gezamenlijk vastgestelde 'ijze- ren lijst' met afspraken heeft geschonden;
5. het feit dat veel personeelsleden weigeren om met hem samen te werken;
6. het feit dat veel patiënten uitdrukkelijk aangeven niet door hem behandeld te willen worden; en
7. het feit dat ook onze collega's uit Y. en Stadskanaal hebben aangegeven een fusie niet te zien zit- ten, zolang A. aanblijft;
overgenomen uiteen emailbericht xxx xx xxxxx X., J.. U. en L.aan de Raad van Bestuur, dd. 3 april 2015
Ze geven daarbij aan geen enkel vertrouwen te hebben in een 'zoveelste' mediation of andersoortige bege- leiding.
Naar aanleiding van deze stellingname acht de Raad van Bestuur het onafwendbaar om de onderlinge samenwerking van de orthopeden te beëindigen. Zij bericht de vakgroepleden dat zij de Inspectie van de Gezondheidszorg proactief zal informeren en dat zij een consultatieronde zal starten waarbij de visie van FF, Stafbestuur, de vakgroep Orthopedie Bethesda Y. en de vakgroep Orthopedie Refaja Stadskanaal wordt gevraagd. Daarnaast meldt de Raad van Bestuur dat zij een voorlopig besluit zal formuleren naar aanleiding van deze consultatieronde en daarna, na eventuele individuele gesprekken met de vakgroep- leden, een definitief besluit zal nemen.
Juni 2015 - Reactie Stafbestuur op de consultatie
Wat betreft het opzeggen van het vertrouwen in de heer X., door de heren U., I., L.en J., stelt het Stafbe- stuur, na de leden van de vakgroep te hebben gehoord, dat er geen discussie is over het medisch disfunc- tioneren, dat de heer A. in de vakgroep dermate geïsoleerd is geraakt dat van een goed functioneren van de vakgroep niet langer sprake is en dat de vakgroep derhalve ontbonden moet worden.
Juni 2015 - Reactie van vakgroepen orthopedie Y. en Stadskanaal op de consultatie
De vakgroepen Orthopedie Y. en Stadskanaal geven aan dat de vakgroep Orthopedie X. haar problemen moet oplossen alvorens de voorgenomen B.-brede fusie verder uitgewerkt kan worden. Beide vakgroepen geven aan dat het meest vruchtbare fusietraject is zonder de heer A..
Juli 2015 - Raad van Bestuur en FF kondigen extern onderzoek aan
In een brief van 9 juli 2015 delen de Raad van Bestuur en het bestuur FF aan de vakgroep X. mede dat zij de kwestie gezamenlijk oppakken. In de brief wordt gesproken over mogelijk collectief falen waarbij het onvoldoende duidelijk is welke rol een ieder van de leden daarin heeft. De Raad van Bestuur ziet zich ge- noodzaakt een externe commissie in te stellen die onderzoek zal doen naar de samenwerking en commu- nicatie binnen de vakgroep X..
In een brief van 24 juli 2015 krijgt de vakgroep een laatste oproep van de Raad van Bestuur om de pro- blemen alsnog zelf op te lossen met als deadline 24 augustus 2015. Daarop nodigen de heren U., I., L.en
J. de heer X. uit zijn voorwaarden kenbaar te maken voor uittreding uit de vakgroep. De heer X. geeft in een reactie aan dat hij niet bereid is de samenwerking te beëindigen.
September 2015 - opdracht aan externe onderzoekscommissie
Constaterende dat de vakgroep niet zelf tot een oplossing komt en in lijn met de eerdere aankondiging geven de Raad van Bestuur, het Stafbestuur en het bestuur FF een onderzoeksopdracht aan de externe commissie.
(…)
5 Conclusies
5.1 Ten aanzien van het individueel functioneren
De commissie concludeert dat er in het individueel functioneren van de afzonderlijke orthopeden onvol- doende zwaarwegende argumenten zijn voor het opzeggen door de Raad van Bestuur en/of coöperatie van de individuele samenwerkingsovereenkomst met de afzonderlijke orthopeden.
Ten aanzien van het functioneren van de heer U.
De commissie ziet geen aanleiding te twijfelen aan het professioneel functioneren van de heer Xxxxxxxx.
Ten aanzien van het functioneren van de heer A.
De commissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch technisch handelen van de heer A.. Uit de gesprekken tekent de commissie een diversiteit van signalen op waaruit blijkt dat de heer X. in zijn manier van communiceren constructieve samenwerking verstoort. De vakcollega's beoordelen dit zwaar- der dan de niet vakcollega's.
Gegeven de mildere beoordeling hiervan door niet vakcollega's, typeert de commissie de kritiek van zijn vakcollega's als te ongenuanceerd. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de beoorde- ling van de vakcollega's mede ingegeven is door hun wens de samenwerking met de heer A. te beëin- digen.
Desalniettemin beoordeelt de commissie de manier van communiceren van de heer X. als obstruerend voor een uit oogpunt van veilige en kwalitatief goede zorg noodzakelijke constructieve samenwerking. De commissie acht de kans aanwezig dat de heer A. in een minder spanningsvolle situatie, onder strin- gente monitoring en eventueel begeleiding, in staat kan zijn een voldoende niveau van communicatie te hanteren.
Ten aanzien van het functioneren van de heer I.
De commissie ziet geen aanleiding te twijfelen aan het professioneel functioneren van de heer I..
In perspectief van zijn naderende pensionering waardeert de commissie het dat er binnen de vakgroep af- spraken zijn gemaakt ter reductie van zijn werklast en dat hij bepaalde ingrepen overlaat aan zijn col- lega's.
Ten aanzien van het functioneren van de heer L.
De commissie ziet geen aanleiding te twijfelen aan het professioneel functioneren van de heer L..
Ten aanzien van het functioneren van de heer J.
De commissie ziet geen aanleiding te twijfelen aan het medisch technisch functioneren van de heer X..
Uit de gesprekken tekent de commissie een diversiteit van signalen op waaruit blijkt dat de werkwijze van de heer X. zo nu en dan chaotisch is. Hij erkent dit zelf ook.
De commissie is van mening dat de manier van werken van de heer J. potentieel risicovol is voor de kwali- teit van de patiëntenzorg. De commissie stelt vast dat de heer X. zich hiervan bewust is en dat collega's binnen en buiten de vakgroep hem corrigerende ondersteuning bieden. zolang de combinatie van deze twee factoren aanwezig blijft, acht de commissie de manier van werken van de heer X. geen zwaarwe- gend punt.
5.2 Ten aanzien van het functioneren van de vakgroep.
De commissie beoordeelt de samenwerking binnen de vakgroep als onvoldoende en risicovol voor de bor- ging van kwaliteit en veiligheid van zorg. Daarenboven hebben de onderlinge spanningen een negatieve invloed op het dagelijks functioneren van de praktijk Orthopedie.
De commissie stelt vast dat de samenwerking binnen de vakgroep duurzaam ontwricht is en er onvol- doende zelfreinigend vermogen aanwezig is. De commissie constateert dat de slechte verhoudingen bin- nen de vakgroep uitstraling krijgen naar de dagelijkse praktijk. Dit wordt door de commissie potentieel schadelijk geacht voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg.
Voor het ontstaan van de situatie acht de commissie de vakgroep als totaliteit verantwoordelijk. Op meerdere fronten heeft de vakgroep haar eigen verantwoordelijkheid voor het borgen van kwaliteit van zorg onvoldoende ingevuld. Hieronder verstaat de commissie tevens het tijdig en constructief bespreek- baar maken van ieders individueel functioneren.
De commissie betreurt het dat de vakgroep niet eerder door Raad van Bestuur, Stafbestuur en/of coöpera- tie bestuur tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid is gedwongen.
De commissie acht het, onder meer gelet op de lange tijd dat de spanningen reeds bestaan en het misluk- ken van het traject met de heer V., uitgesloten dat de vakgroep in de huidige samenstelling binnen af- zienbare tijd in staat is een voldoende niveau van constructieve samenwerking te bereiken.
Gegeven de geïsoleerde positie van de heer X. en de standpunten van vakgroepen orthopedie locatie Y. en locatie Stadskanaal, acht de commissie het vertrek van de heer X. onontkoombaar.
De vakgroep dient, op basis van consensus dan wel met behulp van bindende arbitrage, overeenstem- ming te bereiken over de condities waaronder de heer X. uittreedt. Bemiddeling in de vorm van mediation acht de commissie kansloos en ongewenst tijdrovend.
Gelet op het langdurig collectief falen van de vakgroep Orthopedie locatie X. met betrekking tot organisa- tie en kwaliteitsbeleid, concludeert de commissie tevens dat het vertrek van de heer X. niet alle proble- men zal oplossen. Het is, ook in het kader van de fusie, noodzakelijk dat er een aantal basale func- ties/zaken, zoals onderling bespreken van klachten, het hebben van gestructureerde complicatiebespre- king, hebben van indicatiebespreking, hanteren van conflicten, veilige werksfeer, correcte wijze deelne- men kwaliteitsregistratie, aanspreekcultuur, op niveau komen. Om dit te realiseren acht de commissie ex- terne begeleiding noodzakelijk.
6. Aanbevelingen.
De commissie adviseert de opdrachtgevers het volgende:
1. Geef de leden vakgroep Orthopedie de aanwijzing dat zij als vakgroep verantwoordelijk zijn voor het adequaat oplossen van hun relationele problemen, in lijn met de conclusies van de onderzoekscom- missie.
Indien het adequaat oplossen van de relationele problematiek binnen de vakgroep niet binnen drie weken op basis van consensus door de vakgroep wordt gerealiseerd:
2. Geef de leden vakgroep Orthopedie de aanwijzing dat zij opdracht geven voor bindende arbitrage. Indien de vakgroep de opdracht voor bindende arbitrage niet binnen gestelde termijn verstrekt:
3. Beëindig de samenwerking met alle leden van de vakgroep Orthopedie op grond van groepsdisfuncti- oneren.
Indien en nadat de vakgroep haar relationele problemen heeft opgelost:
4. Geef de vakgroep de aanwijzing dat zij een verbeterplan voor locatie X. moet opstellen en implemen- teren in het kader van organisatie en kwaliteitsbeleid. Dit verbetertraject dient in lijn te liggen met de te realiseren B.-brede fusie van de orthopeden.
Monitor deze implementatie.
Stel als voorwaarde dat de vakgroep zich bij het opstellen en implementeren van het verbeterplan door een externe deskundige laat begeleiden.’
De gebeurtenissen na de presentatie van het eindrapport
2.7. Direct na de presentatie van het eindrapport heeft de rvb, mede namens de besturen van de VMS en het F., met een e-mail van 20 januari 2016 het volgende aan partijen bericht:
‘Naar aanleiding van de presentatie van de onderzoeksresultaten (…) van hedenavond, hebben verte- genwoordigers van de raad van bestuur, Stafbestuur en bestuur F.NON [het F., Scheidsgerecht] zich be- raden op de inhoud van het rapport en de mogelijke consequenties daarvan. (…) beoordelen wij als op- drachtgevers van het onderzoek de ontstane situatie als te risicovol voor de kwaliteit en veiligheid van de te leveren patiëntenzorg. Nu we de onderzoeksresultaten kennen, achten wij stappen op korte termijn noodzakelijk. Dit omdat tevens moet worden geconstateerd dat deze situatie ook buiten de vakgroep tot ongewenste groepsvorming leidt.
Derhalve delen wij u mede, dat wij verwachten dat u vóór vrijdag 22 januari a.s. 17.00 uur maatregelen heeft genomen, waardoor de heer A. geen patiëntgebonden activiteiten meer zal verrichten. Wij ver- wachten tevens dat u ondergetekende voor die tijd van deze maatregelen per mail op de hoogte stelt. Mocht u hieraan geen gehoor geven, dan zien wij ons genoodzaakt om zelf maatregelen te nemen. Wij willen benadrukken dat deze stap moet worden gezien in het licht van de onvoldoende mate van samen- werking binnen de totale vakgroep, en expliciet niet vanwege disfunctioneren van individuele leden, dhr.
A. incluis. Verder gaan wij er van uit dat de eventuele financiële gevolgen van deze maatregel door de vakgroep niet op dhr. A. worden afgewenteld. Wij willen u met klem verzoeken over de aard en de ach- tergrond van deze stap vooralsnog geen mededelingen naar derden te doen, en dit als een strikt interne vakgroepaangelegenheid te benaderen.’
2.8. I., J., U. en L.(hierna: I. c.s.) heeft op 21 januari 2016 als volgt xxxxxxxxxx:
“De vakgroep orthopedie in de samenstelling van de heren X., U., L. en I. hebben kennis genomen van het besluit van de Raad van Bestuur de heer A. op non actief te stellen. De vakgroep respecteert deze beslis- sing (…) Ook hebben ondergetekenden kennis genomen van uw emailbericht met betrekking tot het be- ëindigen van onze samenwerking met de heer A.. U kunt van ons verwachten dat wij passende stappen zullen ondernemen binnen de door de RvB gestelde termijn.(…)”
2.9. Met een brief van 21 januari 2016 aan verweerster, de VMS en het F. heeft de gemachtigde van X. geprotesteerd tegen het de facto op non actiefstellen van A.. Hij heeft onder meer bericht dat de si- tuatie binnen de vakgroep orthopedie al ten minste 2,5 jaar bestond en niet tot aantoonbaar gevaar voor de patiëntenzorg had geleid. De conclusies in het eindrapport brachten volgens de gemachtigde evenmin mee dat het eventuele gevaar voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg zou kunnen worden opgelost door een de facto non-actiefstelling. Hij heeft verder onder meer bericht dat X. gelet op de stand van zaken bereid is om over zijn vertrek in overleg te treden en zich zal inspannen om een spoedige oplossing te bereiken. Ook heeft hij bericht dat X. volledig gecompenseerd wilde worden voor de schade die hij door de gekozen route zou leiden.
2.10. Op 22 januari 2016 om 10:22 uur heeft de voorzitter van de rvb aan onder meer U. het volgende be- richt:
“Zoals wij gisteren telefonisch al bespraken heeft de vakgroep Orthopedie X. op verzoek van de raad van bestuur maatregelen genomen waardoor collega A. vanaf vanmiddag 17:00 uur geen activiteiten meer zal uitvoeren binnen B.. (…)
De raad van bestuur zal ervoor zorgdragen dat de bevoegdheden van collega A. in het geautomatiseerde systeem, en de toegangspas(sen) die hij in bezit heeft, met ingang van vandaag 17:00 uur worden geblok- keerd.”
2.11. Met een e-mail van 22 januari 2016 12:24 uur hebben I., J., U. en L.(hierna: I. c.s.) het volgende aan A. bericht.
“Zoals u bekend, hebben de besturen van B. Zorggroep, VMS en FF de vakgroep orthopedie gemaand om per direct maatregelen te treffen die ertoe strekken dat u met onmiddellijke ingang uw patiëntgebonden werkzaamheden neerlegt teneinde de patiëntveiligheid en de continuïteit van de orthopedische zorg in het G. en de fusielocaties te garanderen. De grondslag voor deze beslissing is het externe onderzoeksrap- port dat ons afgelopen woensdag 20 januari jl. werd gepresenteerd.
In dat licht berichten wij u dat wij per direct al uw patiëntgebonden werkzaamheden hebben overgeno- men. Dit betreft zowel de operatieve, de poliklinische en de klinische activiteiten alsmede de diensten. Het hiervoor bedoelde onderzoeksrapport, de daarin getrokken conclusies, en het besluit van de besturen van B. Zorggroep, VMS en FF heeft vanzelfsprekend ook consequenties voor onze samenwerking. Deze zal dienen te worden beëindigd. (…)”
2.12. Met een brief van 23 januari 2016 aan de gemachtigde van I. c.s. heeft de gemachtigde van X. namens zijn cliënt geprotesteerd tegen de de facto non-actiefstelling. Hij heeft medegedeeld dat A. de maat- regel in afwachting van de afwikkeling van het conflict zal respecteren onder de voorwaarde dat hij recht op zijn volledige winstuitkering en andere aanspraken houdt, dat de kosten van de vervanging daarop niet in mindering mogen strekken en dat I. c.s. alle schade die uit de maatregel voortvloeit zal vergoeden.
2.13. Met een brief van 26 januari 2016 aan de gemachtigde van X. heeft de gemachtigde van de
I. c.s. onder meer bevestigd dat eventuele financiële gevolgen verbonden aan de overname van pati- ëntgebonden werkzaamheden van X. niet eenzijdig op A. zullen worden afgewenteld en dat A., onder de voorwaarde dat zo spoedig mogelijk overeenstemming wordt bereikt over een minnelijke af- scheidsregeling, zijn managementfee zal blijven ontvangen, waarbij eventuele kosten voor zijn ver- vanging hierop niet in mindering zullen worden gebracht.
2.14. Met een brief van 28 januari 2016 heeft de gemachtigde van X. aan verweerster en de besturen van VMS en de F. een telefoongesprek bevestigd waarin hij heeft gezegd dat het blokkeren van de toe-
gangspas en het e-mailaccount van A. zonder vooraankondiging grievend en beschadigend is en dat van de kant van verweerster aan hem is medegedeeld dat de maatregel op verzoek van de overige le- den van de vakgroep orthopedie is genomen.
2.15. Met een brief van 28 januari 2016 heeft de gemachtigde van verweerster, het F. en de VMS, aan par- tijen bericht dat de conclusies en de aanbevelingen van de commissie integraal worden overgeno- men. Daaraan is het volgende toegevoegd: ‘Eerder al op 21 januari 2016 liet de vakgroep ondergete- kenden weten dat ook zonder onderhavige besluit de vakgroep de aanbevelingen van de commissie zal overnemen.(…) Wij benadrukken dat van een non-actiefstelling geen sprake is geweest van de zijde van ondergetekenden, maar van een dringend verzoek de kwaliteit van de zorg binnen de vakgroep te waar- borgen. De onderzoekscommissie heeft geconcludeerd dat de patiëntveiligheid potentieel gevaar loopt vanwege relationele problemen binnen de vakgroep. Dit risico is met het uitkomen van het rapport eerder toe- dan afgenomen. Dat is de reden dat wij als besturen de vakgroep gevraagd hebben collega A. – zo lang de problemen niet zijn opgelost – niet in te zetten in de patiëntenzorg. Dat moet gezien worden als een voorzorgsmaatregel en niet als een maatregel in de zin van op non-actiefstelling.’
2.16. Eveneens op 28 januari 2016 heeft het hoofd polikliniek van verweerster een e-mail aan een groot aantal medewerkers van het ziekenhuis gestuurd waarin onder meer het volgende is verwoord:
‘De meesten van jullie heb ik persoonlijk gesproken, de rest waarschijnlijk al bijgepraat. Om verwarring te voorkomen toch even kort de stand van zaken rond X.. Eind vorig jaar is er onderzoek gedaan naar de samenwerking tussen de vijf orthopeden. De uitkomsten van dat onderzoek waren voor de Raad van Be- stuur reden om per direct maatregelen te nemen. Dat betekent onder andere dat A. niet langer toegang heeft tot gegevens en systemen van B.. Daarmee kan hij niet langer in de uitvoering van zijn werk hier doen. Het betekent niet dat hij ontslagen is, je kunt het vergelijken met een non-actiefstelling. Het geeft tijd en ruimte voor de orthopeden om samen tot een regeling te komen. Die inspanningen zijn niet meer gericht op een terugkeer van A.. (…) We kunnen inmiddels ook naar patiënten toe zeggen dat A. niet meer terugkomt. De reden daarvan wordt niet besproken (…). De OK, opname en de verpleegafdeling zijn ook op de hoogte gebracht. Naar buiten toe zal er minimaal gecommuniceerd worden, huisartsen bijvoorbeeld worden wel aangeschreven om ze te informeren maar zullen ook geen redenen horen (…).’
2.16 Op 6 februari 2016 is een artikel in het Dagblad van het Noorden verschenen onder de kop “Conflict Orthopeden G.”. In het artikel staat verder onder meer:
‘Patiënten van een orthopedisch chirurg van het G. zijn doorverwezen naar een andere arts. Aanleiding is een conflict binnen de maatschap over samenwerking. Volgens woordvoerder (…) van het G. hebben de
leden van de maatschap geen ruzie over ‘medisch-inhoudelijke behandelingen’. “Binnen de maatschap is een discussie over de samenwerking. De chirurg is niet aan het werk. Hij houdt zich niet bezig met pati- ëntgebonden activiteiten.” Volgens het ziekenhuis heeft de patiëntenzorg er niet onder geleden. Niet alle patiënten denken er zo over. Zij kregen een brief waarin staat dat zij een andere arts krijgen. “Ik ben bij- zonder tevreden over de kwaliteit van deze arts”, zegt een patiënt. ’’Ik vind het daarom erg vreemd dat er zonder opgaaf van redenen wordt doorverwezen.”
2.17. A. heeft sinds 22 januari 2016 feitelijk niet meer in het ziekenhuis van verweerster gewerkt.
2.18. Met een brief van 10 maart 2016 hebben verweerster, het F. en de VMS aan J. bericht dat zij conclude- ren dat hij opzettelijk heeft verzwegen dat hij nooit geregistreerd is geweest als medisch specialist en dat hij niet heeft kunnen aangeven op welke wijze hij de afgelopen jaren heeft voldaan aan de eisen van nascholing. Zij hebben een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de individuele samenwer- kingsovereenkomst op grond van dwaling of bedrog, dan wel niet nakoming, en hebben J. bericht dat hij geen toegang heeft tot het ziekenhuis, dat de verbintenis met het F. is opgehouden en dat hij geen toegang meer heeft tot de VMS. J. heeft het einde van de individuele samenwerkingsovereenkomst geaccepteerd. Over het vertrek van X. uit het ziekenhuis zijn kort daarna berichten in de pers versche- nen.
2.19. Op 3 mei 2016 heeft I. c.s. een procedure tegen eiser aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht. A. heeft in conventie verweer gevoerd en in reconventie schadevergoeding gevorderd.
2.20. Nadat I. c.s. in reconventie verweer had gevoerd, heeft het Scheidsgerecht op 14 november 2016 vonnis gewezen. In dat vonnis is in conventie geoordeeld dat verweerster aan A. per 22 januari 2016 definitief de toegang tot het ziekenhuis heeft ontzegd, dat deze ontzegging kwalificeert als een grond voor ontbinding van de maatschap per 22 januari 2016, dat de orthopeden tot die datum op de gebruikelijke wijze moeten afrekenen en dat A. (althans zijn vennootschap) per die datum recht heeft op zijn aandeel in de goodwill van de gemeenschappelijke praktijk in de vorm van een koopsom van €
292.147 voor zijn aandelen in de vakgroep BV. In reconventie is I. c.s. veroordeeld tot het vergoeden van de schade die A. heeft geleden door het verlies van de toegang tot de gemeenschappelijke prak- tijk (overweging 8.7 van het vonnis). De omvang van de schade als gevolg van het noodgedwongen vertrek uit de maatschap heeft het Scheidsgerecht begroot op een bedrag gelijk aan de manage- mentvergoeding gedurende twee jaar (overweging 8.12). Vanwege eigen schuld diende X. naar het oordeel van het Scheidsgerecht van 14 november 2016 een gedeelte groot 50% van zijn schade zelf te dragen. Derhalve is geoordeeld dat I. c.s. een bedrag van € 216.000 als schadevergoeding aan A. moest betalen. Op dat bedrag strekte de door I. c.s. voor de periode na 22 januari 2016 reeds aan A. betaalde managementvergoeding in mindering.
2.21. A. werkt thans als orthopedisch chirurg in loondienst in een ziekenhuis in Duitsland. Hij verdient daarmee minder dan de helft van zijn winstaandeel als lid van de maatschap. Zijn partner, mevrouw X., werkt nog steeds in het ziekenhuis van verweerster in de functie van OK-assistente.
3. De grondslag van de vorderingen en het verweer.
3.1. Xxxxx heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen – samengevat – onder meer het volgende aange- voerd. Direct op de avond na het verschijnen van het rapport van de commissie op 20 januari 2016 heeft verweerster de overige vakgroepleden opgedragen te bewerkstellingen dat eiser met onmiddel- lijke ingang geen patiëntgebonden werkzaamheden meer in het ziekenhuis van verweerster zou ver- richten. Parallel daaraan heeft verweerster zelf feitelijk alle randvoorwaarden voor uitvoering van de- ze maatregel gecreëerd. In het arbitraal vonnis van het Scheidsgerecht van 14 november 2016 is dit handelen van verweerster voorzien van het predicaat ‘definitieve toegangsontzegging’. Voor eiser heeft deze duiding van het handelen van verweerster concreet tot gevolg dat zijn formeel-juridische binding aan de vakgroep en aan verweerster bijna een jaar eerder is komen te vervallen dan anders het geval zou zijn geweest. Hierdoor is met terugwerkende kracht de grondslag komen te vervallen aan de reeds aan A. betaalde voorschotten op zijn winstaandeel gedurende ongeveer tien maanden (de periode tussen de toegangsontzegging en de datum van het arbitraal vonnis). De inzet van deze procedure is om de schade die eiser heeft geleden als gevolg van de definitieve toegangsontzegging op verweerster te verhalen. Die toegangsontzegging – die nota bene volgens verweerster zelf geen toegangsontzegging is –, ontbeert juridische grondslag en rechtvaardiging. In genoemd arbitraal vonnis is bepaald dat eiser een schadevergoeding van de overige vakgroepleden dient te ontvangen van € 216.000. Dit is echter niet het bedrag dat eiser daadwerkelijk ontvangt. Gelet op de ontbinding per 22 januari 2016 als gevolg van de toegangsontzegging door verweerster hebben de door de vak- groep reeds betaalde voorschotten op zijn winstaandeel onverschuldigd plaatsgevonden. Ze worden door het Scheidsgerecht vervolgens in mindering gebracht op de aan eiser toegekende schadever- goeding ter hoogte van een jaar managementvergoedingen.
3.2. De toegangsontzegging ontbeert juridische grondslag. Het middel van de definitieve toegangsont- zegging met onmiddellijke ingang kent de samenwerkingsovereenkomst niet. Alle wel bestaande middelen zijn bovendien voorzien van procedurele waarborgen, waarvan geen enkele in acht geno- men is. Ook op inhoudelijke gronden is de door verweerster getroffen maatregel onrechtmatig. Van een dergelijke zeer bezwarende maatregel mag immers uitsluitend gebruikgemaakt worden als ultimum remedium in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waar in dit geval geen sprake van is. De kwestie speelde al jaren en de rvb was hier goed van op de hoogte. Het rapport van de commissie heeft in die zin ook niets wezenlijks nieuws gebracht. Verweerster heeft meteen na het verschijnen van het rapport nog op dezelfde avond de desbetreffende maatregel aangekondigd, hetgeen onzorg- vuldig was. Verweerster is zich daarvan bewust geweest en heeft later in strijd met de feiten gesteld dat van een toegangsontzegging geen sprake was. Verweerster had kunnen kiezen voor minder be- schadigende alternatieven zoals een korte time-out, gevolgd door een tijdelijke solopraktijk eventu- eel op de locatie Y.. Dit was zeker op zijn plaats geweest aangezien van enig disfunctioneren geen sprake was, de problematiek zich uitsluitend binnen de vakgroep afspeelde, eiser met de meeste niet- vakgroepgenoten geen enkel samenwerkingsprobleem had en de commissie zelf had geconcludeerd dat een “minder spanningsvolle” situatie (een situatie niet in directe nabijheid van de overige vak- groepleden) voor eiser het grootste deel van de oplossing van het probleem zou vormen. Xxxxx heeft niet uitdrukkelijk of stilzwijgend berust in de maatregel maar met zoveel woorden zich alle rechten voorbehouden. Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij de maatregel zou respecteren onder de voor- waarde dat hij recht zou houden op zijn volledige winstuitkering en andere aanspraken. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. De gevorderde rectificatie is nodig omdat iedereen in het ziekenhuis denkt dat de voor eiser zeer vernederende maatregel rechtmatig en gerechtvaardigd was. De reputa- tieschade van eiser is vergroot door de persoonsverwisseling in de media met X..
3.3. Tegenover de stellingen van eiser heeft verweerster onder meer, verkort weergeven, het volgende aangevoerd. Verweerster heeft jegens eiser niet onrechtmatig gehandeld. De uitkomsten van het on- derzoek door de onderzoekscommissie waren zodanig dat de rvb niet anders kon doen dan het ne- men van maatregelen. De vakgroep is daarom opgedragen om maatregelen te treffen waardoor eiser geen patiëntgebonden activiteiten zou verrichten. Verder is de vakgroep opgedragen om ervoor zorg te dragen dat eventuele financiële gevolgen van deze maatregel niet op eiser worden afgewenteld. Xxxxx is door verweerster niet op non-actief gesteld. Wel is de vakgroep verzocht om ervoor zorg te dragen dat, in verband met de veiligheid en kwaliteit van de patiëntenzorg, eiser niet zou worden in- gezet in de directe patiëntenzorg. Daarbij is benadrukt dat deze stap moet worden gezien in het licht van de onvoldoende mate van samenwerking binnen de totale vakgroep, en niet vanwege het dis- functioneren van individuele leden, eiser incluis. Verweerster heeft de vakgroep te kennen gegeven dat zij ervan uitging dat de vakgroep dit als een interne aangelegenheid zou benaderen. Het blokke- ren van de toegangspas en de e-mailaccount van eiser moet in dat licht worden bezien. Het blokkeren van de e-mailaccount berustte op een vergissing en is ongedaan gemaakt.
3.4. Het verzoek aan de vakgroep moet worden beschouwd als een voorzorgsmaatregel en niet als een maatregel in de zin van een toegangsontzegging of een opzegging. Nu van geen van deze maatrege- len sprake was, waren de procedurele waarborgen die ten aanzien van deze maatregelen zijn opge- nomen in het individuele deel tussen verweerster en eiser ook niet van toepassing. Het rapport van de onderzoekscommissie was duidelijk, de samenwerking viel niet te repareren en de situatie was zoda- nig ernstig dat de slechte verhoudingen potentieel schadelijk waren voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg. Het uitkomen van een rapport waarin dit wordt geconstateerd kan zeer wel lei- den tot een situatie dat verweerster moest vrezen dat bij voortzetting van de werkzaamheden door eiser er sprake zou zijn van een risico voor de patiëntenzorg of de goede gang van zaken binnen ver- weerster. Vooruitlopend op het vertrek van eiser en een eventuele bindendadviesprocedure kon van verweerster niet verwacht worden dat ze zou toestaan, met alle risico’s van dien, dat eiser nog werk- zaam zou zijn in de patiëntenzorg. Xxxxx leefde in ieder geval tot en met oktober 2015 in de veronder- stelling dat de situatie niet zodanig ernstig was dat deze gevolgen zou kunnen hebben voor de kwali- teit van zorg. Verweerster moest ervoor vrezen dat met de voor eiser negatieve uitkomsten van het onderzoek deze kwaliteit in gevaar zou kunnen worden gebracht. In die zin was de situatie met het uitkomen van het rapport van de onderzoekscommissie wel degelijk nieuw en ook onhoudbaar ge- worden.
3.5. De maatregelen van toegangsontzegging voor bepaalde tijd en de opzegging – al dan niet met on- middellijke ingang – waren naar het oordeel van verweerster niet de juiste maatregelen om in te zet- ten. Dit zou slechts voor de bühne zijn geweest terwijl een dergelijke maatregel extra schadelijk is voor een medisch specialist omdat een dergelijke maatregel de suggestie wekt dat het disfunctione- ren primair gelegen is in het individuele functioneren van de betreffende medisch specialist, hetgeen hier niet aan de orde was. Deze suggestie wilde verweerster niet wekken en zij heeft met de gekozen route getracht eiser zo min mogelijk te beschadigen. De ordemaatregel zoals door verweerster ge- nomen, het geven van een aanwijzing aan de vakgroep om ervoor zorg te dragen dat eiser geen direc- te patiëntenzorg mocht leveren, was naar het oordeel van verweerster de enige geschikte maatregel. Indien verweerster wel gekozen had voor dergelijke maatregelen dan was de uitkomst hetzelfde ge- weest. Ook indien zou zijn overgegaan tot een opzegging zoals bedoeld in artikel 15 van het individu- eel deel, zou verweerster genoodzaakt zijn geweest om eiser op non actief te stellen vanwege de mo- gelijke risico’s voor de patiëntenzorg.
3.6. De maatregel is, ondanks een aantal formele bezwaren, door eiser geaccepteerd en reeds een dag na het uitkomen van het rapport is de advocaat van eiser in contact getreden met de advocaat van de overige leden van de vakgroep om in overleg te treden over een vertrekregeling. Alleen al om die re-
den is de maatregel niet onrechtmatig. Dat de vakgroep uiteindelijk in de arbitrageprocedure de voor de periode na 22 januari 2016 betaalde managementvergoeding heeft teruggevorderd kan verweer- ster niet worden aangerekend. Tevens kan verweerster niet worden aangerekend dat niet al in fe- bruari 2016 overeenstemming is bereikt. Verweerster heeft de vakgroep opgedragen ervoor zorg te dragen dat de door verweerster verzochte maatregelen geen financiële gevolgen zouden hebben voor eiser.
3.7. Indien het Scheidsgerecht tot het oordeel komt dat verweerster een rectificatie dient te plaatsen dan verzoekt verweerster om de door eiser gevorderde inhoud van de rectificatie niet toe te wijzen, al- thans deze zodanig aan te passen dat niet wordt verwezen naar het arbitrale vonnis van 14 november 2016, nu dit een vonnis betreft in een procedure waarbij verweerster geen partij was. Daarnaast ver- zoekt verweerster de rectificatie zodanig aan te passen dat daarin niet is opgenomen “omdat voor een dergelijke, voor een medisch specialist zeer beschadigende maatregel geen enkele grondslag of rechtvaardiging bestond.”
3.8. Voor zover het Scheidsgerecht zou toekomen aan een schadeberekening, dan dient de management- vergoeding en niet een geëxtrapoleerd winstaandeel per maand uitgangspunt te zijn. Ook dient in dat geval rekening te worden gehouden met eigen schuld van A.. Eventuele schade is te wijten aan zijn handelen en het handelen van de overige vakgroepleden, zoals ook is overwogen in het vonnis van 14 november 2016. Bovendien heeft X. zich onvoldoende ingespannen om tot een spoedige oplossing van de situatie te komen. De onderhandelingen over een vertrekregeling zijn vanwege de opstelling van X. op niets uitgelopen.
3.9. Verweerster heeft tegenover de pers geen uitlatingen gedaan over J.. Dat door anderen een parallel getrokken is met eiser is voor eiser vervelend maar kan niet leiden tot het oordeel dat dit heeft geleid tot immateriële schade die door verweerster vergoed moet worden.
3.10. Xxxxx heeft verzuimd eerder een geschil aanhangig te maken bij het Scheidsgerecht. De termijn om in beroep te gaan tegen een opzegging is op basis van het individueel deel 30 dagen. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat er sprake was van een opzegging met onmiddellijke ingang in strijd met artikel 15 van het individueel deel is eiser gezien de termijn van 30 dagen niet ontvankelijk. Voor zover eiser aan zijn vorderingen ten grondslag legt dat sprake was van een onrechtmatige ontzegging van de toegang, in strijd met artikel 12 van het individueel deel, is hij niet ontvankelijk omdat tegen een toegangsontzegging geen beroep mogelijk is. Xxxxx heeft bovendien berust in de opdracht die verweerster aan de vakgroep heeft gegeven door met de vakgroep in onderhandeling te treden over zijn vertrek. Hij heeft derhalve berust inde gevolgen die deze maatregel voor hem had, zodat de grondslag voor zijn vordering tegen verweerster is komen te vervallen.
4. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht en de beslissingsmaatstaf
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 19 van het individueel deel en is tussen par- tijen niet in geschil. Het tweede lid van dit artikel verwijst naar geschilbeslechting door het Scheidsge- recht ‘overeenkomstig zijn dan geldende reglement’. Uit dit laatste, bezien in samenhang met de leden 1 en 2 van artikel 25 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht, volgt dat het Scheidsge- recht uitspraak zal doen bij arbitraal vonnis en zal beslissen naar de regelen des rechts.
5. De beoordeling
5.1. In zijn vonnis van 14 november 2016 heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat de opdracht van ver- weerster aan de vakgroep om ervoor zorg te dragen dat eiser niet meer zou worden ingezet in de pa- tiëntenzorg, in combinatie met de blokkering van de toegangspas en de blokkering van de bevoegd- heden in de geautomatiseerde systemen, kan worden beschouwd als een definitieve ontzegging van de toegang tot het ziekenhuis van verweerster in zin van artikel 15 lid 7 van de maatschapsovereen- komst. Daardoor is de maatschap tussen de leden van de vakgroep orthopedie geëindigd. Verweer- ster was in de procedure die heeft geleid tot dat vonnis geen partij. Zij heeft in deze procedure be- twist dat zij een maatregel heeft getroffen tegen eiser die kwalificeert als een definitieve ontzegging van de toegang. Voor de onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar haar eindverantwoor- delijkheid voor de kwaliteit van de zorg in het ziekenhuis. Volgens verweerster heeft zij de leden van de vakgroep orthopedie vanuit die eindverantwoordelijkheid alleen willen aanspreken op hun indivi- duele verantwoordelijkheid. Dat is de verantwoordelijkheid van de hulpverlener in de zin van artikel 7:453 BW. Om die reden heeft zij de leden van de vakgroep een opdracht gegeven om de kwaliteit van zorg te waarborgen en heeft zij alleen vanwege de overname van de patiëntgebonden activiteiten van eiser door anderen de toegangspas van eiser laten blokkeren. Van een maatregel gericht tegen eiser was volgens verweerster daarom geen sprake.
5.2. Het is niet in geschil dat verweerster eiser en de overige orthopeden mag aanspreken op hun indivi- duele verantwoordelijkheid als hulpverlener voor de kwaliteit van zorg. Dat neemt echter niet weg dat het verweerster is geweest die op of omstreeks 22 januari 2016 met de instemming van de VMS en het F. een aantal feitelijke gedragingen heeft verricht waarmee zij heeft bewerkstelligd dat er defini- tief een einde is gekomen aan de werkzaamheden van eiser in haar ziekenhuis. Verweerster heeft de orthopeden niet slechts aangesproken op hun individuele verantwoordelijkheid. Zij heeft de orthope- den geen keuze gelaten. A. moest meteen vertrekken en I. c.s. moest zijn werkzaamheden overne- men. De optelsom van de feitelijke gedragingen van verweerster kwalificeert dan ook als een defini- tieve ontzegging van de toegang in de zin van de maatschapsovereenkomst. Die optelsom kwalifi- ceert naar het oordeel van het Scheidsgerecht ook als een opzegging van het individueel deel aan A.. Het resultaat van de feitelijke gedragingen is immers materieel hetzelfde als het rechtsgevolg van de rechtshandeling van opzegging. Het is niet relevant of verweerster, zoals zij heeft gesteld en eiser heeft betwist, de bevoegdheden van eiser in de geautomatiseerde systemen bij vergissing heeft ge- blokkeerd. Xxxxx heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk onweersproken aangevoerd dat een eventuele vergissing nooit is hersteld. Xxxxx heeft alleen de op 22 januari 2016 reeds via zijn e- mailaccount verzonden en ontvangen e-mails alsnog ter beschikking gesteld gekregen.
5.3. Voormeld oordeel wordt niet anders door de brief van de gemachtigde van verweerster van 28 januari 2016 bij de beoordeling te betrekken. In die brief, geschreven in reactie op een bericht van de ge- machtigde van xxxxx, staat dat verweerster op en omstreeks 22 januari 2016 alleen een voorzorgs- maatregel heeft willen treffen, alsmede dat alleen een dringend verzoek aan de vakgroep is gedaan om eiser “zolang de problemen niet zijn opgelost” niet in te zetten in de patiëntenzorg. Deze verwij- zing naar de oplossing van de problemen is onvoldoende om te concluderen dat verweerster de toe- gang slechts tijdelijk heeft ontzegd en dat geen sprake is geweest van opzegging met onmiddellijke ingang van het individueel deel. Verweerster heeft in dezelfde brief immers de conclusies en aanbeve- lingen van de onderzoekscommissie volledig overgenomen. Zij heeft niet, ook op geen enkel moment na 28 januari 2016, aan eiser bericht dat zij nog mogelijkheden zag voor herstel van de verstoorde verhoudingen binnen de maatschap of dat de toegang slechts was ontzegd voor de duur van de arbi- trale procedure tussen de leden van de vakgroep. Het enkele feit dat verweerster het individueel deel niet met zoveel woorden en bij aangetekend schrijven heeft opgezegd, maakt niet dat haar handelin- gen materieel niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat verweerster op of omstreeks 22 januari 2016 aan A. definitief de toe- gang heeft geweigerd en dat zij het individueel deel zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden feitelijk heeft opgezegd.
5.5. Xxxxx had op grond van artikel 15 van het individueel deel binnen dertig dagen beroep kunnen instel- len bij het Scheidsgerecht tegen de opzegging. Verweerster heeft om die reden betoogd dat eiser niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Dat betoog wordt verworpen. De termijn van artikel 15 begint pas te lopen na de verzending van het aangetekend schrijven waarin de gronden voor de opzegging zijn vermeld. Dat schrijven heeft verweerster niet verzonden. De termijn is dus niet gaan lopen. Verweerster is zich bovendien steeds op het standpunt blijven stellen dat geenszins spra- ke was van een situatie als bedoeld in artikel 15 van het individueel deel. Ook om die reden komt haar naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toe op de termijn van dertig dagen.
5.6. De stelling van eiser dat de opzegging van het individueel deel zowel formeel als inhoudelijk in strijd is geweest met hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen, slaagt. Verweerster heeft eiser immers niet tevoren gehoord. Zij heeft ook de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden niet in acht genomen. Opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn kan alleen op grond van een drin- gende reden die onverwijld aan eiser is medegedeeld. Dat van een dringende reden sprake was heeft verweerster niet gesteld. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden erkend dat er voor onmiddellijke opzegging van het individueel deel geen aanleiding was. Ook de onder- zoekscommissie heeft niet geconcludeerd dat de aanwezigheid van eiser in het ziekenhuis acuut moest worden beëindigd. De onderzoekscommissie heeft voorgesteld aan de orthopeden nog een termijn van drie weken te gunnen om alsnog in onderling overleg een vertrekregeling overeen te ko- men, dan wel opdracht te geven voor bindende arbitrage. Verweerster heeft nog wel gesteld dat zij niet meer lang kon wachten, omdat het uitkomen van het rapport, en dan met name de conclusie dat een vertrek van xxxxx uit het ziekenhuis onontkoombaar was, een potentieel risicovolle situatie voor de patiëntveiligheid opleverde. Het conflict tussen de orthopeden sleepte echter al jaren en de con- clusie dat eiser uit de maatschap zou moeten vertrekken en dat een goede samenwerking niet meer mogelijk was had I. c.s. al in april 2015 getrokken. Tegen deze achtergrond heeft verweerster met de enkele verwijzing naar het uitkomen van het rapport en ongewenste groepsvorming onvoldoende gemotiveerd dat zij eiser, zelfs zonder hem te horen, zo ongeveer op staande voet de toegang tot het ziekenhuis moest weigeren. De conclusie moet dan ook zijn dat verweerster onrechtmatig heeft ge- handeld door aan eiser definitief per 22 januari 2016 de toegang tot haar ziekenhuis te ontzeggen zonder dat sprake was van individueel disfunctioneren en zonder hem tevoren te horen.
5.7. Uit het voorgaande volgt dat verweerster in beginsel aansprakelijk is voor de inkomensschade die eiser heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het noodgedwongen vertrek uit de praktijk in het ziekenhuis van verweerster per 22 januari 2016. Dat is dezelfde schade waarvoor eiser I. c.s. aanspra- kelijk heeft gesteld. Het Scheidsgerecht heeft deze schade in het vonnis van 14 november 2016 bere- kend over de periode tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd (in 2024) en begroot op een bedrag gelijk aan de managementvergoeding gedurende twee jaar. Het Scheidsgerecht heeft gerekend vanaf 22 januari 2016. Daarom is bij de begroting van de schade van eiser rekening gehouden met het ver- lies van het winstaandeel in de maatschap gedurende de periode vanaf 22 januari 2016 tot aan de da- tum van het vonnis van 14 november 2016. Omdat verweerster in beginsel gehouden is dezelfde schade te vergoeden als I. c.s. zijn zij hoofdelijk verbonden en kon eiser kiezen van wie hij vergoeding van de gehele schade vorderde. Dat volgt uit artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vanwege eigen schuld van eiser aan de duurzame ontwrichting van de samenwerking binnen de maatschap is in de verhouding tot I. c.s. geoordeeld dat eiser de schade voor een gedeelte van 50% zelf moet dragen. Eiser kan op grond van het bepaalde in artikel 6:102 lid 2 BW van I. c.s. en verweer-
ster in totaal niet meer vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop de vergoedingsplicht berust, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Dat brengt in dit geval mee dat eiser alleen een aanvullende vergoeding van inkomensschade van verweerster kan eisen indien zijn eigen draagplicht voor de gehele inkomensschade op minder dan 50% moet worden begroot. Dat is niet het geval. Integendeel, in de relatie tot verweerster moet de eigen schuld van xxxxx aan zijn inkomensschade gewaardeerd worden op 100%. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
5.8. De inkomensschade is ook een gevolg van omstandigheden die aan verweerster zijn toe te rekenen, maar deze vallen in de verhouding tot de omstandigheden die aan eiser zelf zijn toe te rekenen in het niet. Gelet op de conclusies van de onderzoekscommissie en de ernstig en duurzaam verstoorde ver- houdingen tussen eiser en de overige leden van de maatschap orthopedie is het zeer onwaarschijnlijk dat eiser zonder de onrechtmatige gedragingen van verweerster na 22 januari 2016 nog veel langer feitelijk in het ziekenhuis zou hebben kunnen werken en een volledig winstaandeel zonder aftrek van kosten van waarneming zou hebben kunnen genieten. Verweerster had op grond van de aanbevelin- gen van de onderzoekscommissie immers na een termijn van ongeveer drie weken rechtmatig kun- nen overgaan tot een tijdelijke ontzegging van de toegang voor de duur van de arbitrageprocedure, al dan niet in combinatie met een opzegging van het individueel deel met inachtneming van de opzeg- termijn. Xxxxx heeft gesteld dat hij binnen de stichting overgeplaatst had kunnen worden naar een an- der ziekenhuis. Die stelling is ongeloofwaardig. Hij heeft deze stelling tegenover de bevindingen van de onderzoekscommissie over de opstelling van de orthopeden in andere ziekenhuizen van de stich- ting ook niet concreet onderbouwd. Zonder de gewraakte gedragingen van verweerster zou eiser langer recht hebben gehouden op zijn winstaandeel. Daar staat echter tegenover dat hij dan op grond van het individueel deel in beginsel de kosten van de waarneming voor eigen rekening had moeten nemen. Daar komt nog bij dat eiser in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Scheidsge- recht de inkomensschade van eiser op hetzelfde bedrag zou hebben begroot indien de maatschap niet op 22 januari 2016 zou zijn geëindigd, maar pas op 14 november 2016 door een vonnis van het Scheidsgerecht zou zijn ontbonden, en eiser voor de duur van de procedure op non-actief zou zijn ge- steld. Het is aannemelijk dat de inkomensschade in dat geval op een lager bedrag zou zijn begroot. Xxxxx kan niet aan verweerster verwijten dat hij geen oordeel van arbiters heeft gekregen over de ge- volgen van een einde van de maatschap per 14 november 2016. Het is zijn eigen beslissing geweest om te berusten in de maatregel en om geen poging te doen om die maatregel in (een arbitraal) kort geding van tafel te krijgen. Verder is van belang dat het I. c.s. is geweest, en dus niet verweerster, die aan de bereidheid tot het onverschuldigd doorbetalen van de managementvergoeding gedurende zes maanden als voorwaarde heeft verbonden dat een definitieve vertrekregeling tot stand zou komen. Het is in de verhouding tot verweerster voor risico van eiser dat die definitieve regeling er niet is ge- komen en dat I. c.s. zich vervolgens, nadat in de arbitrale procedure incidenten waren opgeworpen en door eiser om aanhouding was gevraagd, op het standpunt heeft gesteld dat zijn aanbod was verval- len. I. c.s. heeft aan het vonnis van 14 november 2016 voldaan. Bij deze stand van zaken is er dan ook geen aanleiding om verweerster tot vergoeding van enige inkomensschade te veroordelen.
5.9. Xxxxx heeft wel voldoende aangetoond dat hij ook immateriële schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij niet is gehoord en dat de opzegtermijn van zes maanden niet in acht is genomen.
I. c.s. is niet veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade. Door eiser niet te horen op haar voorgenomen besluit, heeft verweerster eiser de kans ontnomen om overleg te voeren over een voor hem mogelijk minder schadelijke route of over minder schadelijke en zo mogelijk gezamenlijke com- municatie. De plotselinge en acute verwijdering uit het ziekenhuis, zonder dat sprake was van indivi- dueel disfunctioneren, was in ieder geval onnodig diffamerend en schadelijk voor de goede naam van eiser. Daarvoor dient eiser door verweerster gecompenseerd te worden. De omvang van de immate- riële schade heeft eiser begroot op € 5.000. Hij heeft deze begroting mede gebaseerd op de parallel
die door derden wordt getrokken tussen zijn situatie en de situatie van J.. Dat die parallel wordt ge- trokken is ongelukkig. Dat heeft ook verweerster erkend. Verweerster heeft echter geen mededelin- gen aan derden gedaan op grond waarvan die parallel is getrokken en kan dus ook niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade die eiser daardoor lijdt. Alles afwegende, ook redenen van billijkheid, zal het Scheidsgerecht de immateriële schade begroten op de helft van het gevorderde bedrag, der- halve op een bedrag van € 2.500 en verweerster veroordelen tot betaling van dit bedrag.
5.10. Verweerster dient eiser ook te compenseren voor de geleden immateriële schade door een medede- ling op haar intranet te plaatsen. Xxxxx heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij daarbij belang heeft. De tekst van de rectificatie zoals gevorderd kan echter niet worden toegewezen. Verweerster kan niet worden verplicht om melding te maken van een vonnis van het Scheidsgerecht dat is gewe- zen in een procedure waarbij zij geen partij is geweest. Verweerster kan ook niet worden verplicht om mede te delen dat er voor een ‘dergelijke maatregel’ als toegangsontzegging geen enkele grondslag of rechtvaardiging bestond. Op grond van de vaststaande feiten was er immers voldoende aanleiding om eiser, indien hij er niet in zou slagen binnen drie weken overeenstemming te bereiken over een vertrekregeling, voor de duur van de arbitrale procedure op non-actief te stellen. Verweerster kan wel veroordeeld worden om de volgende mededeling op haar intranet te plaatsen.
Mededeling op grond van een vonnis van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg
Op 20 januari 2016 heeft de Raad van Bestuur van B. Zorggroep, gelet op de langdurige voorgeschiede- nis, de leden van de vakgroep Orthopedie opgedragen om diverse maatregelen te treffen, waaronder maatregelen die tot gevolg hebben dat A., orthopedisch chirurg, geen patiëntgebonden werkzaamheden meer zou verrichten. Tegelijk met het geven van die opdracht heeft de Raad van Bestuur enkele maatre- gelen genomen die de Raad van Bestuur zelf nodig vond. Dit betrof de maatregel waardoor A. per direct geen toegang meer had tot de geautomatiseerde systemen en de maatregel tot directe ontzegging van de toegang tot het ziekenhuis voor hem .
Het Scheidsgerecht heeft geoordeeld dat A. hiermee feitelijk de toegang tot het ziekenhuis definitief was ontzegd zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden.
Op (datum vonnis) 2017 heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat die in feite onmiddellijke toegangsont- zegging voor de betrokken specialist een onnodig beschadigende maatregel was, waarvoor volgens het Scheidsgerecht geen goede grond of rechtvaardiging bestond.
De raad van bestuur van de B.
5.11. Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Gelet op deze uitkomst dient verweerster aan eiser de helft van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de helft van de kosten voor rechtsbij- stand te betalen, alsmede de helft van de kosten van het Scheidsgerecht. De gevorderde verklaring voor recht wordt achterwege gelaten omdat eiser daarbij geen afzonderlijk belang heeft.
6. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis:
6.1. Verweerster dient binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis een mededeling op haar intranet te plaatsen zoals hiervoor vermeld onder 5.10. Verweerster verbeurt een dwangsom van € 1.000 (dui- zend euro) per dag voor iedere dag dat zij nalaat aan deze verplichting te voldoen. Boven een bedrag van € 5.000 (vijf duizend euro) worden geen dwangsommen meer verbeurd.
6.2. Verweerster wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan eiser te betalen:
- een bedrag van € 2.500 als vergoeding voor immateriële schade;
- een bedrag van € 1.460,67 als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten;
- een bedrag van € 7.500 voor kosten van rechtsbijstand.
6.3. De kosten van het Scheidsgerecht ten bedrage van € 7.982,57 zullen worden verrekend met het door eiser betaalde voorschot, met terugbetaling van het restant aan hem. Verweerster wordt veroordeeld om aan eiser de helft van de kosten van het Scheidsgerecht te betalen, derhalve € 3.991,29.
6.4. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 26 juli 2017 aan de partijen verzonden.