Convenant
Convenant
Finale versie d.d. 5 december 2016
TUSSEN:
DuPont de Nemours (Nederland) B.V. met maatschappelijke zetel te Dordrecht, hierbij vertegenwoordigd door M.J. Xxxxxxx, country leader Netherlands;
Hierna te noemen “Werkgever” EN:
De ondernemingsraad van Werkgever, hierbij vertegenwoordigd door haar voorzitter
X. Xxxxxx;
Hierna te noemen "Ondernemingsraad" en gezamenlijk te noemen “Partijen”
IN OVERWEGING NEMENDE DAT:
• Werkgever heeft besloten om de uitvoering van haar pensioenovereenkomsten, voor zover dit Defined Benefit-regelingen betreft, per 1 januari 2017 onder te brengen bij het DEPF, een Belgische IORP;
• Werkgever tevens heeft besloten om de tot 1 januari 2017 bij de bestaande pensioenuitvoerder opgebouwde aanspraken en rechten per deze datum over te dragen naar het DEPF;
• Het DEPF deze verplichtingen zal onderbrengen in de sectie DuPont Nederland, welk vermogen administratief gescheiden is van het vermogen dat toebehoort aan de overige secties van het DEPF;
• Werkgever voorafgaand aan de hiervoor genoemde besluiten op 25 augustus 2015 een instemmingsverzoek heeft ingediend bij de
Ondernemingsraad en dit verzoek heeft aangevuld op 28 november 2016;
• Partijen in aanvulling op het instemmingstraject aanvullende afspraken hebben gemaakt over de invulling van de aan de Ondernemingsraad toegekende wettelijke instemmingsbevoegdheid op grond van artikel 23 lid 4 Pensioenwet;
• Deze aanvullende instemmingsbevoegdheden in ieder geval betrekking hebben op de Pensioenovereenkomst van de Werkgever en Pensioenreglement van DEPF;
• Deze aanvullende instemmingsbevoegdheden voor de Ondernemingsraad in werking treden vanaf het moment dat de Pensioenovereenkomst van de Werkgever daadwerkelijk zijn ondergebracht bij DEPF;
• Alle bepalingen die naar Nederlands recht in de uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet dienen te worden opgenomen, zijn opgenomen in de Beheersovereenkomst;
• De Ondernemingsraad op grond van de WOR zoals deze luidt met inachtneming van het wetsvoorstel 34 378 dat op 21 juni 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer instemmingsrecht heeft op uitvoeringsbepalingen die van invloed zijn op de pensioenovereenkomst, waaronder in ieder geval wordt begrepen: regelingen over de wijze waarop de verschuldigde premie wordt vastgesteld, de maat- staven voor en de voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt en de keuze voor onderbrenging bij een bepaalde pensioenuitvoerder, pensioen- instelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met zetel buiten Nederland. Deze bepalingen zullen in het Pensioenreglement worden opgenomen;
• Hiertoe instemmingsrechten van de Ondernemingsraad uit hoofde van artikel 27 van de WOR worden verduidelijkt en vastgelegd door middel van de onderhavige overeenkomst.
WORDT HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1. Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder de navolgende termen het volgende verstaan:
Beheersovereenkomst: de Management Agreement tussen Werkgever en het
DEPF voor de uitvoering van haar Pensioenovereenkomst;
Bijstortverplichting: de verplichting van de Werkgever om tot extra
bijstortingen in de Sectie DuPont Nederland van het DEPF over te gaan, overeenkomstig de bepalingen in het Pensioenreglement;
Collectieve
Pensioenovereenkomst: de overeenkomst tussen Werkgever en vakorganisaties
waarin specifieke instemmingsrechten en daarbij behorende voorwaarden ten aanzien van pensioen zijn vastgelegd;
DEPF: OFP DuPont European Pension Fund met maatschappelijke zetel te Mechelen, België (Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx 6, 2800) en ingeschreven bij de autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) onder het nummer 50.612, dat zorgdraagt voor de uitvoering van de Pensioenovereen- komst van Werkgever;
Pensioenovereenkomst: de Defined Benefit pensioenovereenkomsten die
Werkgever collectief is overeengekomen met zijn werknemers, zoals vastgelegd in het Pensioenreglement;
Pensioenreglement: het pensioenreglement van Werkgever dat vanaf
1 januari 2017 wordt uitgevoerd door het DEPF;
WOR: Wet op de ondernemingsraden.
Artikel 2. Instemmingsbevoegdheid Pensioenovereenkomst en Pensioenreglement
1. De Pensioenovereenkomst tussen Werkgever en zijn werknemers is vastgelegd in het Pensioenreglement. In nadere uitwerking van artikel 26 van het Pensioen- reglement komen Partijen het volgende overeen: afgezien van de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 19 Pensioenwet zoals opgenomen in het Pensioenreglement, behoeft de Werkgever instemming van de Ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van het Pensioenreglement.
De in dit artikel genoemde instemmingsrechten zullen worden uitgebreid indien en voor zover dit voortvloeit uit de instemmingsrechten die op grond van de WOR gelden.
2. De Ondernemingsraad heeft slechts instemmingsbevoegdheid op het Pensioen- reglement, voor zover de instemmingsbevoegheid over de betrokken aangelegen- heid op basis van de toepasselijke Collectieve Pensioenovereenkomst niet tot de instemmingsbevoegheid van de vakorganisaties behoort.
3. Indien en voor zover de toepasselijke Collectieve Pensioenovereenkomst zoals overeengekomen met de vakorganisaties wordt beëindigd of gewijzigd, komen vanaf de datum van beëindiging/wijziging van de instemmingsbevoegdheid ten aanzien van eventuele rechten waarover vakorganisaties (dan wel hun plaatsvervangers) als gevolg van de beëindiging/wijziging niet langer instemmingsbevoegdheid hebben, toe aan de Ondernemingsraad. Vanaf het moment dat instemmingsrechten overgaan van de vakorganisaties naar de Ondernemingsraad, vervalt voor deze rechten de Collectieve Pensioenovereenkomst en gelden de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4 tot en met 9 van deze overeenkomst.
Artikel 3. Besluiten inzake wijziging van pensioenuitvoerder
De Werkgever behoeft de instemming van de Ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit met betrekking tot de navolgende aangelegenheden:
• collectieve waardeoverdracht van het DEPF naar en van een andere pensioen- uitvoerder, voor de Pensioenovereenkomst. Hierbij zullen de voorwaarden van de collectieve waardeoverdracht voor instemming aan de Ondernemingsraad worden voorgelegd;
• de keuze voor de onderbrenging van de Pensioenovereenkomst bij een bepaalde pensioenuitvoerder, pensioeninstelling uit een andere lidstaat of verzekeraar met een zetel buiten Nederland als bedoeld in artikel 23 lid 1 van de Pensioenwet.
De Ondernemingsraad heeft slechts instemmingsbevoegdheid voor de in dit artikel genoemde onderwerpen, voor zover de betreffende aangelegenheid niet inhoudelijk in de toepasselijke Collectieve Pensioenovereenkomst is geregeld.
Artikel 4. Transitieperiode
1. Werkgever heeft de intentie uitgesproken te gaan fuseren met Dow Chemical. Nadat beide ondernemingen zijn samengevoegd, is het de bedoeling om het fusiebedrijf in een volgende fase op te splitsen in drie onafhankelijke en beursgenoteerde ondernemingen. Onder splitsing kan zowel een juridische splitsing, aandelen- overdracht dan wel een overdracht van de activa en passiva worden verstaan.
Deze voornemens geven mogelijk aanleiding tot wijzigingen op korte termijn in (de uitvoering van) de Pensioenovereenkomst. Mede in verband hiermee hebben
Partijen afspraken gemaakt over de gevolgen voor de Pensioenovereenkomst tussen 1 januari 2017 en het moment van afronding van de splitsing (transitieperiode).
2. De transitieperiode vangt aan op 1 januari 2017 en eindigt op de datum van ingang van de definitieve afspraken over de opgebouwde en nog op te bouwen pensioenen. Deze einddatum kan voor ieder concerndeel verschillend zijn en bedraagt per concerndeel het vroegste van de volgende tijdstippen:
a. de datum overeengekomen door Partijen als onderdeel van hun bevoegdheid tot het maken van afspraken over aanpassing van de Pensioenovereenkomst en/of de financiering daarvan met als doel om de uitvoering voor de langere termijn aan het DEPF te blijven toevertrouwen; of
b. de datum waarop de Werkgever de uitvoering van de Pensioenovereenkomst overdraagt aan een andere pensioeninstelling of pensioenuitvoerder na een daartoe genomen besluit en nadat in dit verband de opgebouwde aanspraken en ingegane rechten middels een collectieve waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder zijn overgedragen; of
c. 31 december 2019. Deze datum zal telkens uiterlijk één maand voor afloop van de periode in overleg tussen Partijen voor een periode van maximaal 12 maanden worden uitgesteld, ter overbrugging van de periode tot de datum bedoeld onder sub a of sub b, danwel indien Partijen vaststellen dat zij in redelijkheid nog geen besluit kunnen nemen over de toekomst van de Pensioenovereenkomst.
3. Gedurende de transitieperiode gelden specifieke afspraken met betrekking tot de financiering van de Pensioenovereenkomst. Het betreft de vaststelling van de pensioenpremie, de bijstortverplichting, de voorwaarden voor toeslagverlening, de strategische asset allocatie en de risicohouding, die zijn vastgelegd in bijlage III van het Pensioenreglement. Aanpassing van deze afspraken is alleen mogelijk in overleg tussen Werkgever en de daartoe krachtens artikel 2 bevoegde partij.
4. De procedure ten aanzien van het maken van afspraken over de beëindiging van de transitieperiode is als volgt:
a. Op het moment dat definitief is op welke wijze de verschillende concern- onderdelen precies worden gesplitst, informeert de Werkgever de Ondernemingsraad over de splitsing en, voor zover mogelijk, de gevolgen hiervan voor de pensioenen.
b. Partijen verplichten zich binnen twee maanden nadat de Ondernemingsraad de in sub a genoemde informatie heeft ontvangen, in overleg te treden om
afspraken te maken over de uitvoering van de Pensioenovereenkomst voor de elementen die genoemd worden in artikel 2, 3 en 4 van dit convenant en die niet tot de bevoegdheid van de vakorganisaties behoren. Indien Partijen in redelijkheid geen overeenstemming kunnen bereiken over de bedoelde elementen dan kan elk van Partijen een beroep doen op de procedures als omschreven in artikel 7 en 8.
Artikel 5. Toepasselijkheid WOR
De onderhavige overeenkomst is een ondernemingsovereenkomst in de zin van artikel 32 lid 2 van de WOR. Bij de uitvoering van deze overeenkomst is de WOR integraal van toepassing, waaronder de procedurevoorschriften, de nietigheid van besluiten die niet met inachtneming van de toegekende instemmingsbevoegdheid worden genomen of uitgevoerd, scholing van de leden van de Ondernemingsraad, de mogelijkheid om een adviseur in te schakelen en de wettelijke beroepsgang.
Partijen dragen in beginsel de kosten die voor haar voortvloeien uit deze overeenkomst. De Ondernemingsraad kan de kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de Ondernemingsraad bij de Werkgever in rekening brengen.
Artikel 6. Procedure
Werkgever is verplicht om te bewerkstelligen dat, voordat een voorstel tot aanpassing van het pensioenreglement wordt voorgelegd aan het DEPF, een voorgenomen besluit van de Werkgever over deze aangelegenheid ter instemming wordt voorgelegd aan de Ondernemingsraad. Hierbij is ten aanzien van de bevoegdheid van de Ondernemingsraad artikel 2 lid 2 van dit convenant van overeenkomstige toepassing.
Werkgever is verplicht om te bewerkstelligen dat het besluit van de Werkgever waarop de Ondernemingsraad zijn instemming heeft verleend, overeenkomstig wordt uitgevoerd.
Partijen gaan slechts over tot besluitvorming, nadat het DEPF in de gelegenheid is gesteld om tijdig input te leveren met betrekking tot de relevante beleids- en uitvoeringsaspecten. Het besluit mag niet in strijd zijn met de relevante wetgeving en het toezicht in België en Nederland.
Artikel 7. Mediation
1. Partijen kunnen een beroep doen op een mediator in het geval er een belangenconflict of een interpretatie verschil bestaat tussen partijen met betrekking tot de toepassing van:
a. de van toepassing zijnde wet- of regelgeving;
b. de afronding van de transitieperiode als bedoeld in artikel 4;
c. de instemmingsrechten die de Ondernemingsraad heeft op basis van deze overeenkomst.
2. De mediationprocedure zal worden uitgevoerd volgens de regels van de Nederlandse Vereniging van Mediation Advocaten (NVVMA).
Tenzij Partijen vooraf schriftelijk anders overeenkomen, is de uiteindelijke beslissing van het mediation comité bindend voor beide partijen en is hierover geen arbitrage of een gang naar de overheidsrechter mogelijk. Indien de beslissing bindend is, zullen Partijen onverwijld uitvoering geven aan de beslissing van het mediation comité. Indien en voor zover de de verplichtingen uit de mediationbeslissing door één der partijen niet onverwijld worden nagekomen, staat ten aanzien van deze nakoming arbitrage open, het geschil zelf staat niet open voor arbitrage.
Artikel 8. Arbitrage
1. Alle geschillen die ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst en niet door mediation als bedoeld in het voorgaande artikel worden beslecht, zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) voor zover daarvan in het onderstaande niet wordt afgeweken.
2. Het scheidsgerecht zal bestaan uit drie arbiters. Elk van de partijen zal zo spoedig mogelijk een arbiter benoemen, waarna de twee aangewezen arbiters tezamen de derde arbiter zullen benoemen, die als voorzitter zal fungeren. Indien een partij niet binnen redelijke termijn tot benoeming van een arbiter overgaat, wordt op verzoek van de andere Partij de ontbrekende arbiter benoemd door het NAI. Iedere arbiter is een pensioenexpert op het gebied van de wetgeving die in geschil is.
Het scheidsgerecht zal beslissen naar de regelen des rechts. De overeenkomst tot arbitrage mag niet leiden tot de vaststelling van rechtsgevolgen welke niet ter vrije bepaling van de partijen staan.
Er is sprake van een geschil indien een partij die mening is toegedaan en zulks schriftelijk aan de andere partij heeft medegedeeld. De arbitrage is en blijft vertrouwelijk.
Partijen komen overeen dat het scheidsgerecht ook bevoegd is om in (arbitraal) kort geding vonnis te wijzen. De voorzitter van het scheidsgerecht stelt gelet op de aard en spoedeisendheid van het geschil de procesorde vast.
3. De beslissing is bindend, dat wil zeggen dat geen van de Partijen het geschil opnieuw ter arbitrage zal voorleggen of aan de overheidsrechter zal voorleggen. Partijen zullen onverwijld uitvoering geven aan de beslissing.
Partijen komen overeen dat na het aanvullend arbitraal vonnis geen nieuwe inhoudelijke punten over dit geschil van welke aard dan ook of wat daarmee samenhangt nog aan de orde kunnen worden gesteld, zodat hierover geen geschilpunten tussen Partijen resteren of nieuwe inhoudelijke punten dan wel geschillen hieromtrent naar voren kunnen worden gebracht.
Artikel 9. Inwerkingtreding en duur van de overeenkomst
Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2017. De overeenkomst kan alleen met instemming van beide partijen tussentijds worden beëindigd.
De overeenkomst wordt geëvalueerd nadat het DEPF gedurende twee jaar de Pensioen- overeenkomst van Werkgever heeft uitgevoerd, alsmede aan het einde van de transitie- periode. Naar aanleiding van deze evaluatie kunnen partijen overeenkomen om deze overeenkomst (al dan niet in gewijzigde vorm) te verlengen of te beëindigen. Wijziging dan wel verlenging van deze overeenkomst wordt schriftelijk tussen partijen vastgelegd.
Indien beide partijen het niet eens kunnen worden over het (al dan niet in gewijzigde vorm) verlengen of beëindigen van deze overeenkomst, kunnen partijen een beroep doen op mediation dan wel arbitrage als bepaald in artikel 7 en 8.
Deze overeenkomst eindigt eveneens nadat de Pensioenovereenkomst(en) van Werkgever niet meer ondergebracht zijn bij het DEPF.
Aldus overeengekomen en opgemaakt in twee originele exemplaren op 5 december 2016 te Dordrecht,
Voor de Werkgever Voor de Ondernemingsraad
M.J. Xxxxxxx X. Xxxxxx
Country leader Netherlands Voorzitter