Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat K. VERHAEGEN Rotterdamstraat 53
nr. 284 614 van 10 februari 2023 in de zaak RvV X / XI
In zake: X
wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat X. XXXXXXXXX Xxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 XXXXXXXXX
tegen:
de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
DE WND. VOORZITTER VAN DE XIe KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 10 oktober 2022 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 15 september 2022.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 22 november 2022 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 2 december 2022.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. VAN CAMP.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat X. XXXXXX loco advocaat
X. XXXXXXXXX, in het bijzijn van de voogd en van attaché C. XXXXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
1.1. Xxxxxxxxx, die volgens zijn verklaringen België is binnengekomen op 6 december 2020 als niet- begeleide minderjarige vreemdeling, diende op 7 december 2020 een verzoek om internationale bescherming in.
Op 5 februari 2021 stelde de Dienst Voogdij van de FOD Justitie mevrouw X aan als voogd.
1.2. Op 15 september 2022 nam de commissaris-generaal de beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Deze beslissing, die verzoeker
bij aangetekende brief van 15 september 2022 ter kennis werd gebracht, is de bestreden beslissing die luidt als volgt:
“Asielaanvraag: 07/12/2020 Overdracht CGVS: 04/05/2021
Je werd op 9 augustus 2022 van 14:04 uur tot 17:09 uur gehoord door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS), bijgestaan dooreen tolk die het Pashtou machtig is. Jouw voogd Xxxxxxxxx Xxxxxxxx en je advocaat meester Xxxxxxx loco meester Xxxxxxxxx waren aanwezig gedurende het volledige onderhoud.
A. Feitenrelaas
Je verklaarde de Afghaanse nationaliteit te bezitten, Pashtoun en soennitische moslim te zijn. Je bent bijna 17 jaar oud. Je bent afkomstig van Ster Kalai, subdorp van Markikhel in het district Sherzad, provincie Nangarhar. Je ging door de onveilige situatie onregelmatig naar school en je hielp af en toe je broer met de verkoop van groenten. Je vader werkte bij het nationale leger en kwam soms naar huis.
Er was een beurtrol in jullie dorp voor het brengen van eten naar de imam van de moskee. Op een namiddag bracht jij eten naar de moskee omdat het de beurt was van jullie familie. Je vader zat toen ook in de moskee. De volgende ochtend ontplofte er een bom in de moskee en de imam kwam hierbij om het leven. De taliban kwamen naar het dorp en vroegen wie de dag ervoor aan de beurt was om eten te brengen. Ze kwamen naar jullie huis en zeiden dat jullie eten hadden gebracht en een bom verstopt hadden. Ze kwamen je vader halen maar die had zich verstopt in de waterput. Nadat de taliban weggegaan waren zei je moeder aan je vader dat hij moest vertrekken. Hij is dan meteen weggelopen. Xxxxxx hoorden niets meer van hem daarna. De twee dagen na je vaders vertrek kwamen zowel de taliban als het leger naar je huis en deden ze navraag naar jou. Het leger verdacht jou van banden met taliban of ISKP (ook gekend als daesh). Jij verstopte je telkens in de waterput. De derde dag regelde je maternale oom J.(…) je vertrek naar Jalalabad. Vervolgens verliet je met behulp van een smokkelaar Afghanistan. Je reisde illegaal via Pakistan, Iran en Turkije naar Europa. Je kwam na een reis van zes tot acht maanden aan in België op 6 december 2020 en diende de volgende dag een verzoek om internationale bescherming in. Bij terugkeer naar Afghanistan vrees je problemen met de taliban en met de zonen van de overleden imam, die ook banden hebben met de taliban. Voorts vrees je niet naar school te kunnen gaan.
Na je vertrek kwamen de taliban nog eens naar je huis om navraag te doen naar jou. Op een gegeven moment ging je moeder met je broer en zussen wonen bij je oom J.(…) (halfbroer van je moeder), die in Jalalabad woonde. Ze wonen momenteel ondergedoken ergens in Nangarhar. De taliban hebben jullie huis in Ster Kalai, dat leeg stond, in beslag genomen na de machtsovername. Je hoorde recent van je oom X.(…) dat je vader in Iran is.
Ter ondersteuning van jouw verzoek legde je na je onderhoud foto’s van de volgende documenten neer: de taskara van je vader, een certificaat in verband met je vaders werk, de legerbadge van je vader, de bankkaart van je vader en twee familiefoto’s.
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er jou in het kader van de behandeling van jouw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend. Meer bepaald werd er jou een voogd toegewezen die jou bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met je jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kan voldoen aan jouw verplichtingen.
Na onderzoek van de door jou ingeroepen asielmotieven en de stukken in het administratief dossier, stelt het CGVS vast dat jou niet de status van vluchteling of het subsidiaire beschermingsstatuut kan worden toegekend. Je bent er immers niet in geslaagd een gegronde vrees voor vervolging zoals bedoeld in de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming aannemelijk te maken.
Bij terugkeer naar Afghanistan vrees je problemen met de taliban en de zonen van de overleden imam. Je slaagde er echter niet in deze vrees aannemelijk te maken, dit omwille van onderstaande redenen.
Zo is het weinig aannemelijk dat de taliban jullie zouden beschuldigen van het plaatsen van de bom en dat ze voor jouw vertrek tweemaal naar jullie woning kwamen maar zelfs de moeite niet deden om in jullie woning op zoek te gaan naar jou of je vader (CGVS, p. 13). Ook mensen van het leger, die jullie beschuldigden van banden met de taliban of ISKP en naar jullie huis kwamen, kwamen jullie huis niet binnen om te zoeken naar jullie (CGVS, p. 15). Dat zowel de taliban als het leger zich lieten afschepen door je moeder die zei dat jullie niet thuis waren is weinig geloofwaardig.
Voorts is het opmerkelijk dat je bij terugkeer de zonen van de gedode imam -wiens naam je je overigens niet herinnert- vreest, maar dat deze zonen verder helemaal niet in je asielrelaas voorkomen (CGVS,
p. 14). Je verklaarde slechts dat zij goede banden hebben met de taliban en dat het hun idee was om jullie huis in beslag te nemen (CGVS, p. 15). Als deze personen daadwerkelijk nauwe banden hebben met de taliban en de dood van hun vader wilden wreken, is het opmerkelijk dat ze zich beperkten tot de in beslagname van jullie leegstaande huis geruime tijd na je vertrek.
Je verklaarde voorts dat jij en je vader enkel beschuldigd werden van het plaatsen van een bom omdat het de dag ervoor jullie beurt was om eten te brengen en dat je geen weet hebt van andere personen die beschuldigd of gearresteerd werden (CGVS, p. 15-16). Uit je verklaringen blijkt echter dat jij het eten naar de moskee bracht na het namiddaggebed en voor het laatste gebed van de dag (CGVS, p. 16). Daaruit kan afgeleid worden dat er daarna nog personen naar de moskee gegaan zijn, met name voor het laatste gebed van de dag, en dat ook dus andere personen de gelegenheid moeten gehad hebben om een bom te plaatsen. Het is dan ook opmerkelijk dat enkel jullie beschuldigd werden.
Je verklaringen met betrekking tot de beperkte contacten met je familie zijn weinig overtuigend en doen het vermoeden rijzen dat je geen volledig zicht biedt op de situatie van je familie. Je zou recent van je oom vernomen hebben dat je vader in Iran is, maar je kon daar niets meer over vertellen (CGVS, p. 11). Je hebt zelf de contactgegevens van je vader niet gevraagd aan je oom (CGVS, p. 11). Gevraagd naar de reden hiervoor, antwoordde je nietszeggend “gewoon” (CGVS, p. 11). Dit is opmerkelijk, je vader was immers spoorloos sinds drie dagen voor je vertrek uit Afghanistan, er kan dan ook verwacht worden dat je wat meer te weten kwam over hem eens het contact tussen je vader en je oom hersteld was en dat jij pogingen deed om rechtstreeks in contact te komen met je xxxxx. Dit tast dan ook de geloofwaardigheid aan van je verklaringen met betrekking tot de vlucht van je vader, die rechtstreeks verband houdt met je persoonlijke terugkeervrees. Ook je verklaringen met betrekking tot je moeder, broer en zussen en je oom overtuigen niet. Zo verklaarde je dat je moeder, broer en zussen nu ondergedoken ergens in Nangarhar leven bij je oom J. en zijn vrouw (CGVS, p. 8). Je weet niet precies waar ze wonen, je oom zou dit niet verteld hebben omdat hij bang is om zelf problemen te krijgen, zo zei je (CGVS, p. 8). Hij zou wel heel vaak weg zijn voor zijn werk, wat dan weer een indicatie is dat hij niet ondergedoken leeft (CGVS, p. 8). Xxxxxxxx naar contacten met je familie, verklaarde je geen contact te hebben en kon je niet aangeven wanneer je laatst contact had met je oom, je zei slechts vaagweg na bijkomende vragen dat het na de machtsovername was (CGVS, p. 5). Later verklaarde je dan weer dat je recent contact had met je oom, die toen vertelde dat je vader in Iran was. Met betrekking tot je documenten verklaarde je dat je je best zou doen om je oom te contacteren en dat je binnen de tien dagen de documenten zou bezorgen, als God het wou (CGVS, p. 12). Je voogd bezorgde deze documenten effectief reeds acht dagen na het onderhoud. Dat je zonder enig probleem op korte termijn erin slaagde de documenten te verkrijgen van je familie tast de geloofwaardigheid van je bewering geen of slechts zeer beperkt contact te hebben met je familie.
Gevraagd of er behalve de problemen omwille van de bom in de moskee nog andere redenen zijn waarom je niet kan terugkeren naar Afghanistan, zei je dat er geen andere problemen zijn en repte je met geen woord over onderwijs (CGVS, p. 13). Eerder zei je wel dat het feit dat je door de algemene onveilige situatie niet naar school kon gaan een bijkomende reden was voor je vertrek uit Afghanistan. Daarom bevroeg het CGVS je volledigheidshalve over het aspect onderwijs in geval van terugkeer (CGVS, p. 6, 13). Je verklaarde dan dat je bij terugkeer naar Afghanistan niet naar school kan gaan, dat meisjes er niet naar school mogen gaan en dat de taliban in de dorpen heel streng zijn, zodat zelfs jongens er niet naar school mogen gaan (CGVS, p. 14). Dat de taliban toen jij nog in Afghanistan was soms aan jongens in je regio vroegen waarom ze naar school gingen en hen aanzetten om religieuze studies te volgen volstaat niet om aan te tonen dat het momenteel niet mogelijk zou zijn voor jou om in geval van terugkeer onderwijs te genieten. Het CGVS merkt immers op te worden dat je geen actuele informatie hebt over onderwijs in je regio sinds de machtsovername en dat uit informatie waarover het CGVS beschikt blijkt dat onderwijs voor jongens toegankelijk is (zie kopie toegevoegd aan het administratief dossier).
Hoewel je de vroegere job van je vader niet inriep als reden voor je problemen of terugkeervrees, moet volledigheidshalve opgemerkt te worden dat je er niet in slaagde het CGVS ervan te overtuigen dat je vader bij het leger gewerkt heeft. Zo dient eerst en vooral opgemerkt te worden dat je bij het CGVS zei dat je vader enkel bij het leger heeft gewerkt en nooit andere jobs heeft gedaan, terwijl je bij de Dienst Vreemdelingenzaken op geen enkel moment zei dat je vader bij het leger werkte, integendeel zelfs, je verklaarde er immers dat je vader groentenhandelaar was (CGVS, p. 9, Verklaring DVZ, vraag 15, Vragenlijst CGVS). Toen je hierop gewezen werd, ontkende je dit en zei je dat je broer groenten verkocht, niet je vader (CGVS, p. 9). Het ontkennen van eerdere verklaringen vergoelijkt deze tegenstrijdigheid echter niet. Voorts stelt het CGVS vast dat je nauwelijks iets kon vertellen over de job van je vader en zowel open als gesloten vragen over je vaders werk niet kon beantwoorden (CGVS, p. 9). Zo weet je niet waar hij gestationeerd was, in welke provincie hij werkte, wat hij deed, hoelang hij bij het leger werkte, bij welk korps of bataljon hij werkte, welke rang hij had of hoeveel hij verdiende (CGVS, p. 9, 11). Je kon slechts aangeven dat je foto’s gezien hebt van hem in een groen uniform met de Afghaanse vlag en een logo erop (CGVS, p. 10). Om het even welke Afghaan die ooit een militair in uniform of een foto van een militair gezien heeft is echter in staat om een dergelijke beschrijving te geven. Hoewel je vader om de paar maanden naar huis kwam en dan twintig dagen tot een maand thuis verbleef, hoorde je hem nooit vertellen over zijn collega’s, zijn baas, dingen die hij meemaakte of deed op zijn werk, zo zei je (CGVS,
p. 9, 11). Dat je jong was kan verklaren dat je vader je geen gevoelige informatie gaf, maar er dient opgemerkt te worden dat zeker niet alle informatie met betrekking tot het werk van een militair gevoelig is. Hoewel rekening moet worden gehouden met jouw jeugdige leeftijd, je bent immers nog minderjarig, kan jouw jonge leeftijd echter je bijna complete onwetendheid over je vaders werk niet vergoelijken. Het CGVS verwacht van jou, als minderjarige zoon van een militair, uiteraard niet dezelfde kennis als van een volwassen militair, maar er kan wel verwacht worden dat xxx als oudste zoon van het gezin enige basiskennis hebt van het werk van je vader. Gezien je er niet in slaagde de werkzaamheden van je vader aannemelijk te maken kan niet geconcludeerd worden dat jij een vrees voor vervolging of een risico op ernstige schade zou kennen omwille van de job van je vader.
Je voogd haalde voorts aan dat je een ander leven wil dan in Afghanistan, dat het je droom is om te studeren en kok te worden (CGVS, p. 17). Je advocaat haalde aan dat je een tweetal jaar geleden Afghanistan verliet, dat je een ander leven wil en dat je door je lange verblijf in het buitenland als verwesterd zou beschouwd worden door de taliban, wat een risico op vervolging inhoudt (CGVS, p. 17). Ze argumenteerde dat van mannelijke gezinshoofden een beetje verwacht wordt dat ze optreden als politie ten aanzien van vrouwen in het gezin. Dit zou ook van jou verwacht worden bij terugkeer, wat een inbreuk zou zijn op je integriteit en privéleven als je dit niet wenst te doen. Er is echter nagelaten in concreto aan te tonen dat je verwesterd bent of bij terugkeer als dusdanig gepercipieerd zou worden. Xxxx jouw voogd en advocaat verwijzen naar jouw lange verblijf buiten Afghanistan, je wens om kok te worden en een ander leven te leiden moet worden vastgesteld dat hieruit geen vrees voor vervolging of risico op ernstige schade in jouw hoofde kan worden afgeleid. Er is immers niet aangetoond dat je zo verwesterd zou zijn dat je je niet meer zou willen of kunnen schikken naar de in Afghanistan vigerende wetten, regels en gebruiken, en dat je bij een terugkeer naar Afghanistan aldaar niet zou kunnen aarden en jouw leven er niet zou kunnen opnemen en uitbouwen. Er moet op gewezen worden dat de in Afghanistan aanwezige beperkingen (bijvoorbeeld kledij, sociale omgang,…) gebaseerd zijn op de heersende culturele normen en waarden en algemene in Afghanistan geldende regels betreffen. In dit verband kan nog worden opgemerkt dat het recht op vrije meningsuiting en het recht op de eerbiediging van het privéleven niet absoluut zijn. Bepaalde aanpassingen aan heersende culturele normen en waarden zijn onoverkomelijk en je toont niet aan dat er fundamentele rechten zouden worden geschonden bij een terugkeer naar Afghanistan en aanpassing aan de aldaar geldende normen en waarden.
Met betrekking tot de positie van (jonge)mannen ten aanzien van vrouwelijke familieleden moet opgemerkt worden dat uit toegevoegde informatie blijkt dat ook voor de machtsovername vrouwen in rurale gebieden buitenshuis vergezeld moesten zijn door een mahram (dicht mannelijk familielid) (zie kopie toegevoegd aan het administratief dossier). Uit je verklaringen blijkt dat je broer destijds je moeder vergezelde wanneer ze ergens naartoe ging (CGVS, p. 18). Een dergelijke regel is dus allerminst nieuw voor jou. Je verklaarde voorts dat de taliban zich destijds concentreerden op vechten, dat ze nu nieuwe regels hebben en dat je gedood zou worden als je de nieuwe regels niet naleeft (CGVS, p. 18). Gevraagd welke regels dat zijn, zei je slechts “Ik weet het niet, er zijn er veel maar ik weet het niet.“ Je vage vrees om gedood te worden indien je regels niet zou naleven, zonder dat je weet om welke regels het gaat, volstaat echter niet om een vrees voor vervolging of risico op ernstige schade in concreto aan te tonen.
De door jou neergelegde documenten kunnen bovenstaande appreciatie niet ombuigen. De documenten die je voorlegt, hebben enkel bewijswaarde indien zij worden ondersteund door een overtuigend en aannemelijk asielrelaas, wat gezien het geheel van bovenstaande opmerkingen bij jou niet het geval is. Bovendien betreft het foto’s van documenten, die omwille van de manipuleerbaarheid ervan door middel van allerhande knipen plakwerk bewijswaarde ontberen. De taskara van je vader heeft geen bewijswaarde met betrekking tot je asielrelaas. Bovendien dient opgemerkt te worden dat uit de vertaling van het document blijkt dat het ter vervanging van een verbrande taskara opgesteld is op 21/01/1400 (gregoriaanse kalender: 10/04/2021), dus geruime tijd na je vaders vermeende vertrek uit jullie dorp. Xxx je familie dan een nieuwe taskara van je vader bekwam terwijl hij zelf spoorloos was blijft een vraagteken. Het opleidingscertificaat van je vaders werk, de werkbadge en bankkaart van je vader volstaan niet om de job van je vader aan te tonen gezien je totale onwetendheid over zijn werk en je tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot zijn werk (zie supra). De foto van de man op de werkbadge is onscherp, zodat niet vastgesteld kan worden of het dezelfde persoon is als op de taskara. De foto van jou samen met je vader heeft geen enkele bewijswaarde. Het kindje op de foto is immers een peuter en er kan niet objectief vastgesteld worden dat jij dit bent. De man op de foto verschilt overigens uiterlijk ook aanzienlijk van de persoon op de taskara en de werkbadge, waardoor niet bevestigd kan worden dat deze drie documenten dezelfde persoon betreffen. De foto van je broer en zussen heeft geen enkele bewijswaarde met betrekking tot je persoonlijke vrees voor vervolging. Je legde voorts geen enkel document ter staving van je identiteit neer. Over het geheel van documenten moet bovendien worden vastgesteld dat uit informatie waarover het Commissariaat–generaal beschikt en waarvan een kopie aan het administratieve dossier werd toegevoegd, blijkt dat er in Afghanistan een hoge graad van corruptie heerst en er allerhande documenten tegen betaling verkregen kunnen worden. Veel valse documenten zijn ook na onderzoek van Afghaanse deskundigen niet van authentieke documenten te onderscheiden. Bijgevolg is de bewijswaarde van Afghaanse documenten bij het vaststellen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas bijzonder relatief.
Aldus heb je niet aannemelijk gemaakt dat je relaas en je beweerde vrees gegrond zijn in overeenstemming met het Vluchtelingenverdrag. Dienvolgens kan je je evenmin steunen op deze elementen teneinde aannemelijk te maken dat je in geval van een terugkeer naar jouw land van herkomst een reëel risico op ernstige schade zou lopen zoals bedoeld in artikel 48/4, §2, a) en b) van de vreemdelingenwet.
Naast de toekenning van de vluchtelingenstatus kan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2 van de Vreemdelingenwet.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, maar ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico loopt een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt de EUAA Country Guidance: Afghanistan van april 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx- afghanistan-april-2022) in rekening genomen.
In de EUAA Country Guidance wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EUAA Country Guidance wordt er op gewezen dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is; (v) het aantal burgerslachtoffers; (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten; en (vii) verdere impact van het geweld.
In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Er wordt ook met andere indicatoren rekening gehouden, enerzijds bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar anderzijds, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen, ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan voor 15 augustus 2021 regionaal erg verschillend waren. Deze sterke regionale verschillen typeerden het conflict in Afghanistan. In sommige provincies was er sprake van een open strijd waardoor er voor die regio’s slechts minimale individuele elementen vereist waren om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies was de omvang en de intensiteit van het geweld beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten werd, waardoor er voor die regio’s niet kon gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog was dat er zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, tenzij de verzoeker aannemelijk maakte dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestonden die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhoogden (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot waren er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag was dat in het algemeen kon gesteld worden dat er geen reëel risico bestond voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvond in de provincie.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation van juni 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2021_06_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation.pdf, EASO Afghanistan Security Situation Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2021_09_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_01_EASO_COI_Report_Afghanistan_Country_focus.pdf) en de COI Focus Afghanistan. Veiligheidssituatie van 5 mei 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/ coi_focus._afghanistan._veiligheidssituatie_20220505.pdf) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is.
Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban gaat gepaard met een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld en met een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers.
Waar voor de machtsovername door de taliban het overgrote deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, haar veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als actor aanwezig zijn in het land. Het verdwijnen van enkele van de belangrijkste actoren uit het conflict heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe situatie in het land en draagt in zeer grote bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan.
Sinds de machtsovername van de taliban is het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan significant gedaald. De VN Human Rights Council stelt dat, hoewel sporadisch geweld nog plaatsvindt, burgers nu in relatieve vrede kunnen leven. In vergelijking met dezelfde periode het jaar voordien, daalden tussen 19 augustus en 31 december 2021 het aantal ‘armed clashes’, luchtaanvallen en incidenten met IED’s allen met meer dan 90%.
Hetzelfde patroon en lagere niveau van willekeurig geweld tekenen zich af in de eerste maanden van 2022. Het geweld dat actueel nog plaatsvindt, is voornamelijk doelgericht van aard, waarbij enerzijds sprake is van acties van de taliban tegen voornamelijk leden van de voormalige ANSF alsook tegen bijvoorbeeld ex-overheidsmedewerkers, journalisten, aanhangers van ISKP. Anderzijds wordt er gerapporteerd over confrontaties tussen de taliban en het National Resistance Front en aanslagen door ISKP, die voornamelijk gericht zijn tegen leden van de taliban. Hoewel het aantal incidenten en de graad van geweld in het algemeen aanzienlijk is afgenomen, is er een toename van incidenten die worden toegeschreven aan ISKP. In haar gerichte aanslagen tegen de taliban gebruikt ISKP dezelfde tactieken die eerder werden gebruikt door de taliban, zoals bermbommen, magnetische bommen en targeted killings. Hoewel veel van deze acties en aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn en de impact ervan op burgers beperkt is. Afghanistan werd sinds de machtsovername getroffen door enkele grote aanslagen die onder meer de sjiitische minderheid viseerden en werden opgeëist door ISKP. Bij vier grote zelfmoordaanslagen van ISKP, die gericht waren op de Xxxxx Xxxxxx luchthaven, twee sjiitische moskeeën en een militair hospitaal, vielen in totaal 264 dodelijke slachtoffers en 533 gewonden, wat ongeveer 70% van het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode tussen 15 augustus 2021 en 15 februari 2022 uitmaakt. ISKP, dat een 4000-tal militanten zou tellen, is aanwezig in quasi heel Afghanistan, maar heeft een sterkere aanwezigheid in het oosten, het noorden en in Kabul. De aanwezigheid van ISKP in deze gebieden is echter niet van die aard dat er kan gesteld worden dat ze de controle hebben over het grondgebied. De taliban voerden raids uit op schuilplaatsen waar ISKP-leden zich bevinden en voerden hierbij arrestaties uit. De taliban voerden verder gerichte aanvallen en targeted killings uit op vermeende ISKP-leden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze acties doelgericht van aard waren en slechts in beperkte mate burgerslachtoffers veroorzaakten. Daarnaast was er ook sprake van de vrijwillige overgave door ISKP-leden en werd er hierbij vaak bemiddeld door tribale ouderen.
In de periode tussen 19 augustus en 31 december 2021 registreerde ACLED het merendeel van de incidenten in de provincies Nangarhar, Kabul, Panjshir en Baghlan. In de periode tussen 1 januari 2022 en 31 maart 2022 was dit in Kabul, Baghlan, Panjshir en Takhar.
De vastgestelde daling van het geweld heeft verder als gevolg dat de wegen significant veiliger werden, waardoor burgers zich veiliger over de weg kunnen verplaatsen.
In de maanden voorafgaand aan de machtsovername door de taliban was er sprake van een sterke toename van het aantal intern ontheemden. Deze waren afkomstig uit quasi elke provincie van Afghanistan. XXXXXX rapporteerde in de periode 1 januari – 30 november 2021 759.000nieuwe intern ontheemden in Afghanistan, waarvan 98% dateert van voor de machtsovername door de taliban. Na de machtsovername en het einde van het conflict is er een significante daling in het aantal intern ontheemden en is ontheemding ten gevolge van conflict vrijwel volledig gestopt. Bovendien schatte UNHCR begin 2022 dat er sinds de machtsovername zo’n 170.000 intern ontheemden zijn teruggekeerd naar hun regio gelet op de stabielere veiligheidssituatie.
De machtsovername door de taliban heeft een impact gehad op de aanwezigheid van bronnen in het land en op de mogelijkheid om verslag uit te brengen. Er kan opgemerkt worden dat, in vergelijking met de periode voor de machtsovername waarin bijzonder veel bronnen en organisaties in Afghanistan actief waren en over de veiligheidssituatie rapporteerden, heden minder gedetailleerde en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan voorhanden is. Er moet echter worden vastgesteld dat nieuwe bronnen zijn verschenen, wiens waarde en objectiviteit dienden beoordeeld te worden. Bovendien zijn verschillende gezaghebbende experten, analisten en (internationale) instellingen de situatie in het land blijven opvolgen en rapporteren zij over gebeurtenissen en incidenten. De verbeterde veiligheidssituatie heeft verder als gevolg dat meer regio’s dan vroeger toegankelijk zijn. Er kan dan ook besloten worden dat er actueel voldoende informatie beschikbaar is om het risico voor een burger om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld te kunnen beoordelen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er sprake is van een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en dat de incidenten die zich wel nog voordoen hoofdzakelijk doelgericht van aard zijn. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk afgenomen aantal incidenten en burgerslachtoffers, de typologie van het geweld, het beperkt aantal conflict-gerelateerde incidenten en de beperkte intensiteit van deze incidenten, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal, de impact van dit geweld op het leven van de burgers en de vaststelling dat veel burgers terugkeren naar hun regio van herkomst. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een
reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat een burger louter omwille van zijn aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet, zoals situaties van open combat of van hevige of voortdurende gevechten, er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting.
Je bracht zelf geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. Je laat na het bewijs te leveren dat jij specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met jouw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld in Afghanistan. Evenmin beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in jouw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat jij een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Overeenkomstig artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico zou lopen op ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Het CGVS betwist noch ontkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan voor een deel van de bevolking zeer slecht kunnen zijn, doch benadrukt dat, naar analogie met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het EHRM, een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet valt.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 15, b) van de richtlijn 2004/83/EU (heden richtlijn 2011/95/EU), waarvan artikel 48/4, § 2, b van de Vreemdelingenwet de omzetting in Belgisch recht vormt, in wezen overeenstemt met artikel 3 van het EVRM (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 28). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat socio- economische of humanitaire situaties in welbepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een schending van het non-refoulementbeginsel, zoals begrepen onder artikel 3 van het EVRM. Het EHRM maakt hierbij evenwel een onderscheid tussen socioeconomische omstandigheden of een humanitaire situatie die wordt veroorzaakt door actoren, enerzijds, of door objectieve factoren, anderzijds (EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 278-281).
Waar precaire leefomstandigheden worden veroorzaakt door objectieve factoren, zoals ontoereikende voorzieningen als gevolg van een gebrek aan overheidsmiddelen al dan niet in combinatie met natuurlijk voorkomende fenomenen (bijvoorbeeld een medische aandoening of droogte), hanteert het EHRM een hoge drempel en oordeelt het dat enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen (EHRM 27 mei 2008, nr. 00000/00, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 42-45; EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 75 en § 92).
Wanneer precaire leefomstandigheden het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van actoren (overheidsactoren of niet-overheidsactoren) kan enkel een schending van artikel 3 van het EVRM worden aangenomen wanneer er een reëel risico bestaat dat de verzoeker bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Deze situatie is echter uiterst uitzonderlijk, en het Europees Hof heeft slechts in twee gevallen besloten tot een schending van artikel 3 EVRM om deze reden, met name in de zaak M.S.S. en in de zaak Xxxx en Elmi (EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09,
M.S.S. / België en Griekenland, §§ 249-254 ; EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx
/ Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 282-283; RvV 5 mei 2021, nr. 253 997). In latere rechtspraak benadrukte het EHRM het uitzonderlijke karakter van deze rechtspraak (EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 9091).
Zulke situatie valt, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, evenwel niet noodzakelijk onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet.
Het Hof van Justitie heeft immers verduidelijkt dat artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn niet noodzakelijkerwijs alle hypotheses dekt die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM zoals wordt uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet staat immers niet op zichzelf, maar moet worden gelezen samen met artikel 48/5 van
de dezelfde wet, waarin wordt gesteld dat ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: “a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren”. Zo stelt het Hof van Justitie in dit verband dat “In artikel 6 van richtlijn 2004/83 wordt een opsomming gegeven van de actoren van ernstige schade, hetgeen de opvatting bevestigt dat dergelijke schade moet voortvloeien uit de gedragingen van derden en dat het dus niet volstaat dat die schade louter het gevolg is van de algemene tekortkomingen van het gezondheidsstelsel in het land van herkomst. Voorts preciseert punt 26 van de considerans van die richtlijn dat gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen is blootgesteld, normaliter op zich geen individuele bedreiging vormen die als ernstige schade kan worden aangemerkt(…) Dat artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zich in zeer uitzonderlijke omstandigheden ertegen verzet dat een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt verwijderd naar een land waar geen adequate behandeling voorhanden is, betekent evenwel niet dat hij op grond van de subsidiaire bescherming krachtens richtlijn 2004/83 tot verblijf in die lidstaat moet worden gemachtigd.” (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40). In die zin moet er eveneens gewezen worden op considerans 35 van de Kwalificatierichtlijn. Daarin wordt gesteld dat ”Gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen blootgesteld is, vormen normaliter op zich geen individuele bedreiging die als ernstige schade kan worden aangemerkt.”. Het CGVS meent bijgevolg, naar analogie met de rechtspraak van het Hof, dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet kan vallen.
Naast de vereiste van een aanwezigheid van een actor in de zin van artikel 48/5 van de Vreemdelingenwet, is er de vereiste dat de verzoeker in zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan een risico dat specifiek en individueel van aard is. De verzoeker moet hierbij aantonen dat hij op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, met name een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in zijn elementaire levensbehoeften zou kunnen voorzien (zie in dit verband RvV Verenigde Kamers nr. 243 678 van 5 november 2020). Dit is conform het arrest van het Hof van Justitie waarbij werd geoordeeld dat gelet op het feit dat de medische zorg (wat een aspect is van de socio-economische situatie) niet opzettelijk werd ontzegd, de subsidiaire bescherming niet kon worden toegepast (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40-41).
Dit standpunt wordt ook ingenomen in de EUAA Country Guidance van april 2022 waarin gesteld wordt dat socio-economische elementen – zoals de situatie van intern ontheemden, moeilijkheden bij het vinden van mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien, huisvesting –, of het feit dat er geen gezondheidszorg of onderwijs aanwezig is, niet vallen binnen het toepassingsgebied van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn, tenzij er sprake is van het opzettelijk gedrag van een actor.
Verder blijkt uit een analyse van de beschikbare informatie geenszins dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan in hoofdzaak wordt veroorzaakt door gedragingen van actoren, zoals bedoeld in artikel 48/5, § 1 van de Vreemdelingenwet. Uit de beschikbare informatie (zie EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op en Afghanistan. Socio-economische situatie. Overzicht bronnen. van mei 2022) blijkt dat er tal van factoren aan de basis liggen van de actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan. Het optreden van de taliban heeft een impact gehad op een aantal factoren, bijvoorbeeld de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland en de gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Maar dit heeft slechts een beperkte impact gehad op de Afghaanse economie. Evenwel blijkt uit de beschikbare informatie dat de socio-economische situatie voornamelijk het gevolg is van een complexe wisselwerking van zeer vele factoren, waarbij het optreden van de taliban van geen of minder belang is. Het gaat dan om factoren, zoals het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie, het feit dat de voormalige Afghaanse regering slechts in beperkte mate een socio-economisch beleid ontwikkeld had, de onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de taliban en de vorige overheid, de tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran, een terugval van en disrupties in buitenlandse handel en een tijdelijke onderbreking van humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021. Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socio-economische en humanitaire situatie. Ten slotte hebben ook de jarenlange aanhoudende droogte en de wereldwijde COVID-19 pandemie een impact gehad op de socio-economische en humanitaire situatie.
Daar tegenover staat dat de humanitaire hulp in het land minder belemmeringen ondervond omwille van een drastische afname van het willekeurig geweld. Uit de beschikbare landeninformatie blijkt bovendien niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om de humanitaire situatie te doen verslechteren, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te blokkeren. Integendeel moet worden vastgesteld dat de taliban maatregelen heeft genomen om het transport van humanitaire hulp te garanderen.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en economische factoren, waarvan vele factoren reeds voor de machtsovername door de taliban aanwezig waren in Afghanistan. Er kan bovendien geenszins worden afgeleid dat de situatie werd veroorzaakt door het opzettelijk handelen van de taliban. Bijgevolg kan er niet gesteld worden dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van het opzettelijk handelen of nalaten van actoren.
U toonde evenmin aan dat u bij terugkeer naar Afghanistan op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling waarbij u niet in staat zou zijn om in uw elementaire levensbehoeften te kunnen voorzien.
Uit de beschikbare landeninformatie (EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022) kan niet worden afgeleid dat het loutere gegeven enige tijd in het Westen te hebben verbleven volstaat om bij een terugkeer naar uw land van herkomst het bestaan van een nood aan internationale bescherming aan te tonen.
Dit wordt bevestigd door de EUAA Country Guidance Afghanistan van april 2022, waaruit blijkt dat niet in het algemeen kan gesteld worden dat personen die terugkeren uit het buitenland of het Westen lopen het risico dat nodig is om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Personen die terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan bekeken worden en geconfronteerd worden met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd worden als vervolging. De taliban toont enerzijds begrip voor personen die het land verlaten omwille van economische redenen en dit niets te maken heeft met een angst voor de taliban, maar anderzijds bestaat een narratief ten aanzien van de ‘elites’ die Afghanistan verlaten, die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden. Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.
Bij de individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de verzoeker met vervolging wordt geconfronteerd omwille van een verblijf in het buitenland of gepercipieerde verwestersing, moet rekening worden gehouden met risicobepalende omstandigheden, zoals: het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de perceptie van traditionele genderrollen door de familie, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon. De verzoeker om internationale bescherming dient dan ook in concreto aannemelijk te maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming.
In uw geval haalt u geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat u, in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie of van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming. Evenmin blijkt uit uw verklaringen en uit de beoordeling ervan dat u voor uw komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van de taliban stond of dat u een specifiek profiel heeft dat het risico loopt door de taliban te worden vervolgd, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat de taliban u niet zal viseren bij een terugkeer naar uw land van herkomst. Bovendien brengt uzelf geen concrete elementen aan waaruit blijkt dat u in geval van terugkeer vervolging zou dienen te vrezen. Het is in de eerste plaats aan de verzoeker om internationale bescherming om zijn vrees aannemelijk te maken. U dient zulks in concreto aannemelijk te maken. Hier blijft u echter in gebreke.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen blijkt dat het niet volstaat om op algemene wijze te verwijzen naar het feit dat men omwille van zijn verblijf in Europa als verwesterd gepercipieerd zal worden en bij terugkeer naar Afghanistan vervolgd zal worden.
Deze vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade dient geïndividualiseerd en geconcretiseerd te worden. U bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.”
2. Over de gegrondheid van het beroep
2.1.1. Xxxxxxxxx voert een schending aan van de volgende bepalingen:
“artikel 1 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen (hierna “Vluchtelingenconventie”) en de artikelen 48/3-48/7 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (‛Vreemdelingenwet’), artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU van het Europese Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming. (hierna “Kwalificatierichtlijn”), artikel 10 van Richtlijn 2013/32/EU (‘Procedurerichtlijn’), de motiveringsplicht vervat in artikel 62 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen en als beginsel van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheids- en het redelijkheidsbeginsel, eveneens beginselen van behoorlijk bestuur”.
Verzoeker licht toe als volgt:
“1. Gebrek aan informatie inzake de huidige situatie in Afghanistan
1.1. Verwerende partij heeft een weigeringsbeslissing genomen, hoewel er een flagrant gebrek is aan objectieve en betrouwbare informatie over de huidige situatie in Afghanistan, en de evolutie ervan in de nabije toekomst.
In haar meest recente Guidance Note on the International Protection Needs of People Fleeing Afghanistan van februari 2022 stelt UNHCR dat het momenteel niet mogelijk is om alomvattende richtlijnen te geven over de nood aan internationale bescherming van Afghanen die Afghanistan ontvlucht zijn, en dit omwille van een gebrek aan voldoende informatie.
Hoewel deze richtlijnen van UNHCR ondertussen een half jaar oud zijn, blijven deze van kracht zolang UNHCR geen nieuwe richtlijnen uitvaardigt.
Zelfs het EUAA rapport inzake Afghanistan van januari 2022, waarop verwerende partij zich expliciet baseert in de bestreden beslissing, schrijft dat “it is too early to draw any final conclusions about the situation in Afghanistan or how it might unfold in the future”.
XXXX geeft in haar Country Guidance voor Afghanistan van april 2022, dat er specifiek op is gericht overheden bij te staan in de beoordeling van asielverzoeken, de volgende duidelijke opmerking bij het begin van het document:
[citaat EUAA-rapport “Country Guidance: Afghanistan” van april 2022]
Het EUAA COI rapport van januari 2022 stelt dat de situatie in Afghanistan gepaard gaat met grote onzekerheid. Het gedrag van de Taliban blijft te onvoorspelbaar om met zekerheid te zeggen welk soort staat zij zullen installeren, welk beleid zij zullen voeren én hoe zij zullen omgaan met Afghanen die het land verlaten hebben. Hoewel het aantal veiligheidsincidenten gedaald is, gaat EUAA er niet van uit dat de situatie in het land stabiel is, en is er volgens EUAA geen afdoende informatie beschikbaar over de behandeling van terugkeerders en de regelgeving van de Taliban.
Deze onzekerheid en dit gebrek aan afdoende en onweerlegbare informatie zijn volgens het EUAA COI rapport van januari 2022 te wijten aan:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
Een groot aantal internationale en lokale journalisten werden sinds de machtsovername geëvacueerd of zijn gevlucht. Grote internationale media baseren hun rapportage op het onderzoek van correspondenten die zich niet in Afghanistan bevinden.
De journalisten die achterblijven hebben - naast onveiligheid en zelfcensuur uit angst voor hun veiligheid (cf. infra) - te maken met praktische beperkingen door een gebrek aan fondsen of mensen die nog werkzaam zijn in de sector.
Hetzelfde rapport benadrukt eveneens dat de weinige informatie die er wel is, voornamelijk van toepassing is op de hoofdstad Kabul en vaak uit dezelfde ‘Westerse’ bronnen voortkomt, in plaats van (objectieve) lokale of meer diverse bronnen:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
Verzoekers roots niet uit de hoofdstad. De mensenrechtensituatie in verzoekers regio van her-komst is bijgevolg nog meer onduidelijk, aangezien er geen afdoende betrouwbare bronnen zijn die er verslag kunnen uitbrengen.
Ook het nieuwe EUAA COI rapport van augustus 2022 genaamd ‘Afghanistan - Targeting of individuals’ herhaalt (uiterst summier) in de aanhef van het rapport dezelfde problemen onder de titel ‘Research limitations’:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Deze problemen rond het verkrijgen van objectieve informatie, die EUAA voor het eerst signaleerde in haar COI rapport van januari 2022, blijken dus nog actueel te zijn.
De EUAA Country Guidance benadrukt de moeilijkheid om een objectieve schets te maken van de situatie in Afghanistan, omwille van het grote aandeel van Westerse rapportage, vanuit het Westen, in vergelijking met het aandeel van lokale rapportage, alsook de moeilijkheid om deze laatste te beoordelen op hun geloofwaardigheid gelet op de toenemende bedreigingen aan het adres van journalisten en zelfcensuur. XXXX geeft aan dat een groot aantal organisaties die betrouwbare informatie leverden voor het COI rapport, niet meer actief zijn. Zo zijn er geen actieve monitoring bodies die nog opereren vanuit Afghanistan en gaf de Afghaanse Onafhankelijke Mensenrechtencommissie eveneens aan te moeten stoppen met hun werkzaamheden op 18 september 2021 door een bezetting van hun kantoren door de Taliban.
Om bovenstaande redenen heeft UNHCR de staten dan ook opgeroepen om het nemen van beslissingen inzake asieldossiers op te schorten in alle gevallen waarin niet kan worden vastgesteld dat de betrokkene nood heeft aan bescherming in de zin van het VN-Vluchtelingenverdrag. UNHCR stelt dat de opschorting van kracht moet blijven totdat de situatie in Afghanistan is gestabiliseerd en er betrouwbare informatie over de veiligheids- en mensenrechtensituatie beschikbaar is om een volledige beoordeling te kunnen maken van de nood om de vluchtelingenstatus toe te kennen aan individuele verzoekers:
[citaat UNHCR’s “Guidance Note on the International Protection Needs of People Fleeing Afghanistan” van februari 2022]
Daarenboven moet worden opgemerkt dat, te midden van de onzekerheid, er eerder een toe-name is in de nood aan internationale bescherming. Zo stelt UNHCR in de bovenvermelde Guidance Note:
[Ibid.]
[Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, Taliban orders girls' high schools to re-main closed, leaving students in tears Reuters (24 maart 2022) xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxx-xxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxx-xxxx-xxxx-xxxxxxx- remain-closed-leaving-students-tears-2022-03-23/]
In haar rapport van februari 2022 maakt UNHCR aldus gewag van een toename in beschermingsnoden door verscheidene recente ontwikkelingen. Het verwijst naar een klimaat van onzekerheid, willekeur en een non-respect voor de rechtsstaat, onder andere door een niet-functionerend formeel rechtssysteem, de intentie om lijfstraffen toe te passen, rapporten over patronen van buitengerechtelijke executies, contradicties tussen officiële verklaringen en de praktijk, zoals inzake de amnestie voor voormalige overheidswerkers en de toegang tot school voor meisjes.
In deze context is het onbegrijpelijk dat verwerende partij meent over voldoende informatie te beschikken om een negatieve beslissing te kunnen nemen over verzoekers beschermingsnood.
1.2. Verwerende partij laat deze objectieve informatie compleet buiten beschouwing in de bestreden beslissing.
XXXX geeft in de Guidance Note van april 2022 letterlijk aan dat o.a. de positie van de Taliban ten aanzien van terugkeerders, het soort beleid dat zij zullen implementeren en de regels die zij zullen opleggen, onvoorspelbaar is, waardoor het moeilijk is om een beslissing te nemen inzake de beschermingsnood van Afghaanse onderdanen.
Na de publicatie van het EUAA COI rapport Afghanistan - Targeting of individuals in augustus 2022, werden er geen nieuwe richtlijnen hieromtrent door EUAA uitgevaardigd. De analyse in de EUAA Guidance Note van april 2022 blijft dus van kracht.
Zelfs indien er voldoende informatie beschikbaar zou zijn om te besluiten dat er thans geen nood is aan subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4, §2, c) in hoofde van verzoeker (quod non), kan onmogelijk worden besloten dat er voldoende objectieve en betrouwbare in-formatie beschikbaar is over
de andere aspecten van verzoekers vrees (waaronder het risico omwille van toegeschreven verwestering, zijn terugkeer naar Afghanistan en het leven onder het Talibanbewind).
Verder lijkt verwerende partij zelf te erkennen dat er niet met zekerheid gesteld kan worden dat er geen beschermingsnood is voor Afghanen op grond van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Zij stelt in de bestreden beslissing namelijk dat “er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat een burger louter omwille van zijn aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen [..], er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting”. Verwerende partij draait de bewijslast om, en besluit dat er door een gebrek aan objectieve informatie of indicaties, van mag worden uitgegaan dat er wel geen reëel risico zal bestaan op ernstige schade. Nochtans heeft verwerende partij op grond van artikel 10.3, b) van de Procedurerichtlijn (richtlijn 2013/32/EU) de verplichting om betrouwbare informatie uit objectieve bronnen te verzamelen, een verplichting waaraan zij in casu op frappante wijze is tekortgeschoten.
In de door verwerende partij opgestelde COI Focus van 5 mei 2022 wordt bevestigd dat de machtsovername in Afghanistan een impact heeft gehad op de toegang tot bronnen en informatie voor iedereen die de situatie in Afghanistan opvolgt (p.5). De COI Focus besluit:
“Rekening houdend met de genoemde uitdagingen in de informatievergaring en de veranderin-gen in het land, is en blijft het van groot belang om de beschikbare bronnen met de nodige kritische zin te benaderen en de ontwikkelingen in Afghanistan nauwlettend op te volgen, zowel op het gebied van veiligheid en mensenrechten als de situatie van verschillende groepen in de samenleving.” (p.6)
De COI Focus van 5 mei 2022 geeft extra context bij de twee voornaamste bronnen waarop men zich doorgaans baseert: de rapporten van UNAMA en de cijfers van ACLED.
Wat UNAMA betreft erkent de COI Focus dat de Reports on protection of civilians in armed conflict sinds augustus 2021 niet meer werden gepubliceerd (na het nemen van de bestreden beslissing is er een nieuw UNAMA rapport verschenen waarover later meer). Er wordt verwe-zen naar 1 secundaire bron: een rapport van de OHCHR van maart 2022. Het is echter niet duidelijk over welke gegevens het gaat, op welke manier deze werden verzameld en van wan-neer deze dateren.
Over ACLED wordt opgemerkt dat:
“ACLED wijst erop dat de verzamelde gegevens in zekere mate de prioriteiten van de verslag-geving door media en organisaties weerspiegelen en dat een onderschatting van het geweld zodoende mogelijk is. In zijn Codebook licht ACLED de toegepaste methodologie voor de invoering en voortdurende controle van de data uitgebreid toe. Gelet op de methodologie, codering en invoering van ge-gevens kunnen de cijfers van ACLED volgens CEDOCA slechts beschouwd worden als een schatting en indicatie van de tendensen met betrekking tot geweld in een bepaalde periode.” (p.5)
De COI Focus erkent aldus zelf dat de cijfers van ACLED slechts als een schatting kunnen worden beschouwd, en herhaalt opnieuw dat onderschatting van het geweld mogelijk is.
ACLED zelf spreekt over een conservatieve schatting: wanneer twee gelijkaardige bronnen spreken over een verschillend aantal slachtoffers, kiest ACLED steeds voor het laagste cijfer.
ACLED zelf geeft, in diezelfde bron waarnaar ook wordt verwezen in de COI Focus, de volgende toelichting over de grote moeilijkheden om beroep te doen op de voormalige, betrouwbare bronnen. [citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxxx/xx-xxxxxxx/xxxxxxx/xxx_xxxxxxx/0000/00/ ACLED_Afghanistan-Methodology_v5-February-2022.pdf]
ACLED geeft xxxxx aan dat het sinds de machtsovername enorm moeilijk is geworden om be-trouwbare bronnen te verzamelen over de geweldsincidenten die zich voordoen. De informatie die ze wel krijgen, focussen hoofdzakelijk op de hoofdstad Kabul, en niet op de situatie in de provincies (waaronder ook verzoekers district).
Voor de machtsovername van de Taliban in Afghanistan in augustus 2021, kwam bijna de helft van de data van ACLED van de Afghaanse overheid (‘MOD’) en de Taliban (‘VOJ’ of ‘Voice of Jihad’), aangezien deze 2 partijen vaak als enige informatie hadden over incidenten in meer rurale gebieden, waar 70% van de Afghanen leven:
[Ibid.]
Na de machtsovername van de Taliban werden beide bronnen nutteloos. De voormalige Afghaanse overheid bestaat niet meer, en de Voice of Jihad focust niet langer op incidenten, aangezien de Taliban zichzelf tracht voor te stellen als een organisatie die voor veiligheid zorgt in Afghanistan. De bronnen die bijna de helft van de data van ACLED aanvoerden, en dan vooral deze uit de rurale gebieden waar voorheen vaak enkel de Afghaanse overheid en de Taliban op de hoogte waren van incidenten, kunnen niet langer gebruikt worden.
In een poging om zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden in Afghanistan, geeft ACLED in hetzelfde document aan dat zij voor bijna de helft van hun bronnen (meer dan 45%) thans beroep doen op geverifieerde Twitter accounts (p.14).
De vraag stelt zich of deze twitter accounts het informatiegat kunnen vullen dat in de rurale gebieden is ontstaan.
Hoewel een Twitter account potentieel zeker waarheidsgetrouwe informatie kan bevatten over geweldsincidenten die zich hebben voorgedaan, kan hieruit onmogelijk worden geconcludeerd dat er betrouwbare en volledige informatie beschikbaar is over de veiligheidssituatie in alle provincies van Afghanistan. ACLED geeft aan dat zij een 20 à 40-tal Twitter accounts volgen (ook van de Taliban). Wetende dat Afghanistan uit 34 provincies bestaat, is het onmogelijk dat de informatie die hieruit wordt verkregen het volledige grondgebied beslaat, noch dat over élk incident dat plaatsvindt zal worden getweet.
De vraag stelt zich ook hoeveel twitteraars actief zijn in de rurale gebieden in Afghanistan, waar de toegang tot het internet uiterst beperkt is. Volgens de cijfers van de Wereldbank heeft naar schatting 13,5% van de Afghanen toegang tot internet, waarbij de meesten in de steden wonen.
Daarnaast geeft ACLED aan dat zij voor de andere helft van hun rapportering eveneens meer beroep (moeten) doen op lokale nieuwsbronnen. Zoals verder zal blijken geven objectieve rapporten aan dat deze bronnen ernstig gecensureerd worden door het Taliban regime. De lokale berichtgeving moet zich schikken naar de richtlijnen van de Taliban, en moet aldus opletten met wat er gepubliceerd wordt.
Voorheen vulde ACLED deze lokale nieuwsbronnen aan met de informatie van de Taliban en de voormalige Afghaanse overheid, onder meer omdat traditionele media een voorkeur geven aan grootschalige gebeurtenissen (die meer ‘nieuwswaardig’ zijn). Hierdoor blijven veel kleinschalige incidenten onder de radar, hoewel al deze kleinschaligere incidenten samen wel kunnen maken dat een regio zeer onveilig is.
Hoewel de betrokken NGOs en journalisten hun uiterste best doen om informatie te verzamelen en rapporteren over de huidige situatie in Afghanistan, is de realiteit dat zij moeten roeien met de riemen die ze hebben. Het ontbreken van informatie over een bepaalde regio, kan in die context niet het besluit tot gevolg hebben dat er geen veiligheidsproblemen zijn.
Tot slot dient er nog een ernstige kanttekening geplaatst te worden bij de geweldscijfers op provincieniveau die de COI Focus van 5 mei 2022 hanteert. Op basis van de data van ACLED geeft de COI Focus een overzicht van het aantal incidenten per provincie.
In het overzicht van de incidenten van ACLED, bevinden zich echter ook incidenten waarbij het niet duidelijk is in welke provincie deze zich juist afspeelden (wegens het gebrek aan bronnen). ACLED geeft deze incidenten een ‘geografisch precisieniveau 3’ in haar database, waarbij men op een andere manier tracht te omschrijven in welk ruimer gebied het incident zich afspeelde (bv. ‘de grensregio’). Deze incidenten vallen op basis van de beschikbare data niet in te delen bij een bepaalde provincie.
Het is niet duidelijk wat CEDOCA aanvangt met incidenten met geografisch precisieniveau type 3. Verdeelt men deze incidenten willekeurig over een aantal provincies? Over hoeveel incidenten gaat het die ACLED niet kan vastpinnen op een bepaalde provincie? Of laat CEDOCA in haar overzicht van de incidenten op provincieniveau, net zoals EUAA, deze incidenten gewoonweg achterwege? Aangezien CEDOCA heeft meegewerkt aan dit rapport van XXXX, lijkt dit laatste aannemelijk.
Indien CEDOCA een deel van de data van ACLED achterwege laat, omdat deze niet vast te pinnen vallen op een bepaalde provincie, stelt zich de vraag hoe groot dit aandeel van de incidenten met het geografisch precisieniveau type 3 is in de totale cijfers van ACLED. Gaat het maar om 1%, en is het dus een verwaarloosbaar element dat niet mee in de analyse moet worden betrokken? Of weet ACLED (gezien het probleem van onderrapportering en het wegvallen van haar 2 primaire bronnen omtrent incidenten in rurale gebieden) van een groter aandeel incidenten slechts vaagweg in welk gebied het zich afspeelt, en wordt bijgevolg een significant aantal incidenten achterwege gelaten in de analyse van XXXXXX?
Het nieuwe EUAA rapport Afghanistan – Security Situation van augustus 2022 biedt niet meer duidelijkheid.
EUAA erkent expliciet dat het een deel van de data van ACLED (die al kampt met onderrapportering en een moeizame toegang tot informatie in rurale gebieden) gewoonweg achterwege in haar analyse: [citaat EUAA-rapport “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022]
Hetzelfde probleem als bij de COI Focus van 5 mei 2022 stelt zich hier: hoe groot is het aandeel incidenten in de data van ACLED waarvan niet duidelijk is in welke provincie deze zich afspelen? Het risico is reëel dat EUAA een significant aantal incidenten gewoonweg weglaat in haar veiligheidsanalyse op provincieniveau, en daardoor de veiligheidssituatie verkeerd inschat.
Wat de veiligheidsincidenten betreft, baseert het rapport zich op cijfers van ACLED, en op cijfers van UCDP.
Met betrekking tot UCDP dient eerst en vooral te worden opgemerkt dat hun doel uitdrukkelijk niet is om een volledig en accuraat beeld te geven van een bepaald conflict op een bepaald moment.17 Men wil met de databank een globaal inzicht geven in conflictpatronen en veiligheidstrends, eerder dan een omvattend overzicht geven van de geweldsincidenten in een specifieke conflictsituatie.
Voor Afghanistan dient bovendien te worden opgemerkt dat de cijfers in de databank slechts de periode tot (ergens in) 2021 beslaan. De impact van de machtsovername door de Taliban kan hierin dus niet of slechts beperkt worden teruggevonden.
Ondergeschikt kan, op basis van de bronnen die vermeld staan in het EUAA rapport, worden afgeleid dat UCDP werkt met ‘gebeurtenissen’ die opgenomen worden in een databank. Om te bepalen wat een gebeurtenis is, wordt een erg restrictieve definitie gehanteerd. Het gaat om “an incident where armed force was used by an organized actor against another organized actor, or against civilians, resulting in at least 1 direct death at a specific location and a specific date”.
Deze strikte definitie heeft tot gevolg dat erg veel incidenten erbuiten vallen, en dus niet worden opgenomen in de databank. Vooreerst worden enkel incidenten opgenomen waar gebruik werd gemaakt van wapens. Vervolgens worden enkel incidenten opgenomen die veroorzaakt worden door georganiseerde groepen (overheid of niet-statelijke groeperingen). Incidenten die niet opgeëist worden, of waarbij het niet duidelijk is wie ervan aan de basis ligt, zullen niet gecodeerd worden. Ten slotte moet er ook minstens één persoon gestorven zijn in het incident. Gewonden, slachtoffers van foltering, gedwongen verdwijningen, doden waarbij de daders de aanslag niet hebben opgeëist, etc. blijven daardoor onder de radar en zullen niet opgenomen worden in de databank. Dit geldt ook wanneer het onduidelijk is of er doden zijn gevallen.
UCDP geeft eveneens aan dat zij erg conservatief zijn in hun schatting van het aantal doden.
Wat de eigenlijke bronnen betreft, doet UCDP in eerste instantie beroep op globale nieuwssites, waarbij via een automatisch zoeksysteem alle berichten die bepaalde kernwoorden bevatten worden geïdentificeerd. Het gaat om Reuters News, Agence France Presse (in het Engels), Associated Press, Xinhua (in het Engels) en BBC Monitoring. Enkel de veiligheidsincidenten die deze grote nieuwssites halen, zullen dus worden opgepikt in deze fase.
In tweede instantie kijken zij naar lokale en gespecialiseerde nieuwsbronnen. Voor Afghanistan worden geen specifieke bronnen vermeld, wel wordt in het algemeen verwezen naar NGO’s als Human Rights Watch en Amnesty International, en naar internationale organisaties zoals de Verenigde Naties. Het is dus onduidelijk of er voor Afghanistan ook lokale bronnen gebruikt worden, en zo ja, welke.
Daarbij komt nog dat traditionele media een voorkeur geven aan grootschalige gebeurtenissen (die meer ‘nieuwswaardig’ zijn). Hierdoor blijven veel kleinschalige incidenten onder de radar, hoewel al deze kleinschaligere incidenten samen wel kunnen maken dat een regio zeer onveilig is.
UCDP maakt dan ook een zeer duidelijke kanttekening bij haar databank:
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xx.xx/xxxxxxxx/xxxx/xxxxxxxxxxx/]
Ten derde verwijst het EUAA rapport naar twee lokale nieuwsbronnen die gebruikt werden: Pajhwok Afghan News en Hasht-e-Subh. Andere lokale of regionale nieuwsbronnen zijn er niet. XXXX maakt echter onmiddellijk een voorbehoud bij de informatie uit deze bronnen, in het bijzonder over Hasht-e-Subh: [citaat EUAA-rapport “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022]
Deze locale nieuwsbronnen kampen voorts met censuur van de Taliban, en hebben een neiging om enkel over ‘nieuwswaardige’ te rapporteren, hetgeen kleinschaligere incidenten onder de radar doet verdwijnen. De zeer beperkte bronnen en mediakanalen blijven dus een belangrijk obstakel voor het opstellen van rapporten omtrent de situatie in Afghanistan. Onderrapportering blijft reëel en plausibel, en er kan zeker niet van worden uitgegaan dat deze rapporten/cijfers een volledig beeld geven van de plaatselijke veiligheidssituatie.
Gelet op het gebrek aan zekerheid, en de indicaties in zowel het meest recente EUAA rapport als de meest recente UNHCR richtlijnen, had verwerende partij het zekere voor het onzekere moeten nemen. Ook uw Raad oordeelde recent:
[citaat RvV 31 maart 2022, nr. 270 813]
Verwerende partij heeft slechts twee ‘nieuwe’ bronnen toegevoegd aan het administratief dos-sier sinds dit arrest van uw Raad (namelijk de COI Focus van 5 mei 2022 en de Country Guidance Note van EUAA van april 2022).
Ten eerste geven deze enige twee nieuwe bronnen beiden aan dat de informatie in de rapporten met een kritische blik moet bekeken worden, dat onderrapportering nog steeds plausibel is en dat bij elke beslissing de veiligheidssituatie opnieuw moet worden geëvalueerd.
Zoals hierboven reeds opgemerkt, stelde UNHCR bovendien in februari 2022 nog dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een inschatting te kunnen maken van de actuele beschermingsnood van Afghaanse onderdanen.
In deze Guidance Note verwijst UNHCR enkel naar landeninformatie in verband met rapporten over wijdverspreide mensenrechtenschendingen, en deze landeninformatie dateert van september tot december 2021. De EUAA Country Guidance dateert van 22 april 2022. Het Asielagentschap stelt dat de landeninformatie waarnaar verwezen wordt betrekking heeft op gebeurtenissen die voor 8 december 2021 hebben plaatsgevonden in Afghanistan. In principe bevatten de richtlijnen van UNHCR en het Europees Asielagentschap dus een juridische analyse van landeninformatie over eenzelfde periode. Alhoewel de EU Country Guidance twee maanden later is gepubliceerd, bevat het geen analyse van recentere informatie dan die door UNHCR werd geanalyseerd.
Bovendien zijn er enkele kanttekeningen te plaatsen bij hoe recent de informatie is waarop het Europees Asielagentschap zijn analyse baseert. De EUAA Country Guidance van april 2022 bevat een gerichte update van de richtlijnen en focust op significante veranderingen tijdens de eerste maanden na de machtsovername van de Taliban op 15 augustus 2021. Het gevolg is dat bepaalde richtlijnen nog van november 2021 of zelfs van december 2020 dateren en dus een analyse bevatten van oudere landeninformatie van vóór de machtsovername door de Taliban. De datum van 8 december 2021 ziet dan ook op het einde van de onderzoeksperiode die ten grondslag lag aan het meest recente rapport van het Europees Asielagentschap over Afghanistan, namelijk de EUAA Country Focus van januari 2022.
De analyse is echter niet enkel op dit rapport gebaseerd, maar ook op oudere landeninformatie rapporten van het Europees Asielagentschap. Bijvoorbeeld, de analyse met betrekking tot de nood aan subsidiaire bescherming in de EUAA Country Guidance van april 2022, zeer relevant gezien het standpunt van UNHCR, is gebaseerd op hoofdstuk 3 van de EUAA Country focus van januari 2022. Dit hoofdstuk bevat voornamelijk informatie van september en oktober 2021, uitzonderlijk wordt er verwezen naar informatie van (begin) november 2021. De conclusie van het Europees Asielagentschap dat op het moment van schrijven van de EUAA Country Guidance het niveau van willekeurig geweld significant lager is bevonden dan voor de machtsovername van de Taliban, is dan ook op oudere landeninformatie gebaseerd dan men op een eerste oogopslag zou denken en de transparantie daarover kan op zijn best gebrekkig genoemd worden.
UNHCR verwijst slechts zeer beperkt naar landeninformatie in de UNHCR Guidance note. De beperkte verwijzing naar landeninformatie is niet verwonderingswaardig nu UNHCR aangeeft dat het zeer moeilijk is om uitgebreid informatie te verzamelen over de mensenrechtensituatie in de verschillende delen van Afghanistan. UNHCR stelt dat het de volgende obstakels ondervindt bij het verzamelen van informatie, namelijk beperkingen voor Afghaanse media organisaties, het feit dat het ‘Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC)’ zijn functie niet meer kan uitoefenen en dat het monitoren van de mensenrechten is gelimiteerd, in het bijzonder de mensenrechtensituatie van vrouwen en meisjes.
Op basis van de gelimiteerde informatie concludeert UNHCR dat het geen uitgebreide richtlijnen kan vaststellen en roept het op tot het opschorten van alle beslissingen in Afghaanse dossiers anders dan de toekenning van het vluchtelingenstatuut.
Het Europees Asielagentschap geeft in de EUAA Country Guidance van april 2022 eveneens aan dat informatie over bepaalde onderwerpen zeer gelimiteerd en/of tegenstrijdig was over de onderzoeksperiode van de richtlijnen. Daarnaast stelt het Europees Asielagentschap dat, op het moment van schrijven van de richtlijnen, de situatie in Afghanistan nog evoluerend is hetgeen het moeilijk maakt om in bepaalde gevallen een definitieve beoordeling te maken over internationale beschermingsnoden (cf. supra).
In essentie zegt het Europees Asielagentschap hetzelfde als UNHCR over de mogelijkheid van het verzamelen van nauwkeurige en actuele informatie over de situatie in Afghanistan en de zekerheid waarmee er op dit moment conclusies kunnen worden getrokken over het risiconiveau en de nood aan internationale bescherming van Afghaanse asielzoekers. De identificatie van de risicoprofielen in de EUAA Country Guidance is veelal gebaseerd op informatie over hoe de Taliban in het verleden deze personen heeft behandeld. De richtlijnen zeggen eigenlijk weinig over het niveau van risico in de toekomst nu er niet voldoende informatie beschikbaar is over de intenties van de Taliban op de lange termijn en/of in hoeverre militaire groeperingen als ISKP de stabiliteit in Afghanistan kunnen ondermijnen.
De enige twee ‘nieuwe’ bronnen waarop verwerende partij zich baseert in de bestreden beslissing, dragen aldus weinig nieuw bij aan de reeds beschikbare informatie op het ogenblik van het arrest van uw Raad van 31 maart 2022.
COI-expert, xx. Xxxxx Xxxxxxxx, heeft voor Xxxxxx een zeer kritische analyse gemaakt van het gebruik van COI door het CGVS voor de actuele Afghaanse situatie.
Het politieke (en dus niet noodzakelijk objectieve of neutrale) karakter van Europees Asielagentschap, het feit dat het Europees Asielagentschap niet direct naar primaire en secundaire bronnen verwijst, en de gebrekkige transparantie van de richtlijnen van het Europees Asielagentschap, nopen tot de conclusie dat meer waarde gehecht dient te worden aan de richtlijnen van UNHCR:
[citaat Nansen Note “Het gebruik van beleidsrichtlijnen van UNHCR en het Europees Asielagentschap in Afghaanse dossiers” van 23 juni 2022]
In het UNAMA rapport van juli 2022 wordt weliswaar een poging gedaan om een overzicht te schetsen van de mensenrechtenschendingen na de machtsovername van de Taliban, maar ook hier speelt het probleem van onderrapportering.
In eerste instantie geeft UNAMA aan dat het registreren van mensenrechtenschendingen moeilijker is geworden doordat de Taliban bepaalde organisaties en mechanismes heeft afgeschaft die net mensenrechtenschendingen moesten voorkomen en registreren (zoals de Afghanistan Independent Human Rights Commission). Dit zorgde waarschijnlijk ook voor meer terughoudendheid bij de slachtoffers van mensenrechtenschendingen om hulp te zoeken, of om hierover te rapporteren.
Voorts zorgt ook de methodologie van UNAMA, en vooral hun zeer voorzichtige handelswijze, voor een risico op onderrapportering. Er wordt door UNAMA enkel over een burgerslachtoffer gerapporteerd indien er minstens drie verschillende en onafhankelijke soorten bronnen dit bevestigen. Net doordat slachtoffers minder geneigd zijn dan voorheen om te rapporteren over hun problemen, zorgt deze vereiste van minstens 3 verschillende en onafhankelijke bronnen ervoor dat hoogstwaarschijnlijk een groot aantal problemen niet in het UNAMA rapport zijn opgenomen. XXXXX erkent daarbij ook zelf het risico op onderrapportering:
[citaat xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxx_xxxxx_xxxxxx_xx_xxxxxxxxxxx_xxxxxx_-
_june_2022_english.pdf]
Er dient opgemerkt te worden dat het UNAMA rapport van juli 2022 informatie bevat tot 15 juni 2022. Het EUAA COI rapport ‘Targeting of individuals’ werd weliswaar in augustus 2022 gepubliceerd, maar beschrijft de periode tot 30 juni 2022. Dit rapport van EUAA bestrijkt bijgevolg op 15 dagen na dezelfde periode. Hierdoor moet XXXX zich geconfronteerd zien met hetzelfde probleem van onderrapportering waarvoor UNAMA waarschuwt.
Tot slot spreekt ook het Amnesty International rapport ‘The rule of Taliban. A year of violence, impunity and false promises’ van augustus 202238 herhaaldelijk over het probleem van onderrapportering.
Dit rapport van Amnesty International werd niet opgenomen in het EUAA COI rapport ‘Targeting of Individuals’, aangezien het recenter van datum is.
Uit dit rapport blijkt dat er niet enkel sprake is van onderraportering door een gebrek aan betrouwbare bronnen, maar dat de intentie bestaat bij de Taliban om mensenrechtenschendingen onder de radar te houden, en de zaken beter voor te stellen dan ze zijn.
Amnesty International vestigt om te beginnen de aandacht op de ernstige inperkingen van de persvrijheid, en de vervolging van journalisten (hetgeen bevestigd wordt in andere gezaghebbende bronnen – zie supra):
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xx/xxxxxxxxx/xxx00/0000/0000/xx/]
En
[Ibid.]
Het Amnesty rapport van augustus 2022 bespreekt een aantal casussen, en geeft aan dat hoewel het niet mogelijk is om de volledige omvang van de mensenrechtencrisis te beschrijven, het rapport dient om de soorten mensenrechtenschendingen te belichten die frequent voorkomen:
[Ibid.]
In een eerste casus blijkt dat de Taliban een gedetineerde activist, zijn familie en iemand die zich financieel garant stelde allen een verklaring liet tekenen, waarin ze beloven dat de activist zal zwijgen over hetgeen er gebeurd is na zijn vrijlating. Indien deze belofte niet gehouden werd, kan de Taliban de volledige familie arresteren en het bedrijf van de garantsteller in beslag nemen:
[Ibid.]
Een tweede casus die Amnesty International aanhaalt, beschrijft het lot van een aantal vrouwen die deelnamen aan een demonstratie, en die daarom ontvoerd en in detentie geplaatst werden.
De meeste vrouwen zijn (na intens lobbyen) terug vrijgelaten, maar zeer weinig slachtoffers hebben details gegeven over hun detentie. Men neemt aan dat allen werden bedreigd om niet met de media te spreken: [Ibid.]
Slachtoffers van de Taliban blijken niet enkel onder druk gezet te worden om te zwijgen, de Taliban (bij monde van hun woordvoerder) tracht mensenrechtenschendingen (tegen de feiten in) ook te verdoezelen. Onrustwekkend hierbij is dat de Taliban de link maakt met een verzoek tot internationale bescherming in het Westen, en aangeeft dat de slachtoffers verhalen verzinnen om asiel aan te kunnen vragen.
Ook in een andere casus van Amnesty International pretendeerde de Taliban dat ze van niet op de hoogte waren van de detentie:
[Ibid.]
Het feit dat de verklaringen van de Taliban over het respect voor mensenrechten in de praktijk niet blijkt te kloppen, wordt door Amnesty International ook verder in het rapport besproken:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/XXX0000000000XXXXXXX.xxx]
Een vierde casus bevestigt dat de Taliban mensenrechtenschendingen onder de radar probeert te houden, valse verklaringen hierover aflegt, en slachtoffers een document laat ondertekenen waarin ze beloven te zwijgen op straffe van vervolging van de gehele familie:
[Ibid.]
Getuigen van mensenrechtenschendingen worden afgeschrikt en geslagen. Smartphones met bewijsmateriaal worden vernietigd of in beslag genomen:
[Ibid.]
Deze casus illustreert tot slot dat de Taliban vervolging en mensenrechtenschendingen tracht te maskeren als gerechtvaardigd optreden tegen misdadigers:
[Ibid.]
Zo verklaarde de Taliban dat de huiszoekingen die op grote schaal werden uitgevoerd in februari 2022, als doel hadden om criminelen te arresteren en wapens in beslag te nemen. De slachtoffers van deze razzia’s geven echter aan dat ze geviseerd werden omwille van hun banden met de voormalige overheid of omwille van hun etnische origine:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Gezien het patroon waarbij de Taliban mensenrechtenschendingen tracht te verdoezelen, slachtoffers een zwijgplicht oplegt en aantoonbaar liegt wanneer er geïnformeerd wordt naar bepaalde incidenten, moet men voorzichtig omgaan met claims van de Taliban rond misdaadbestrijding en de arrestatie van zogenaamde criminelen.
We kunnen concluderen dat het rapport van Amnesty International aantoont dat naast een probleem van onderrapportering wegens een gebrek aan geloofwaardige bronnen, de Taliban ook actief tracht om de zaken beter voor te stellen dan ze zijn. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij het beoordelen van de mensenrechtensituatie in Afghanistan, waarbij aan het woord of de verklaringen van de Taliban, niet al te veel waarde mag worden gehecht.
***
Zoals ook reeds bevestigd werd door uw Raad, heerst er een gedeelde bewijslast tussen de asielzoeker en de asielinstanties. Deze gedeelde bewijslast werd opgenomen in artikel 48/6 van de Vreemdelingenwet, wat een omzetting vormt van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU), en houdt positieve verplichtingen in voor het CGVS (zie RvV, nr. 203 524, 4 mei 2018).
In die zin is het moeilijk verenigbaar dat een staat te midden van een gebrek aan informatie een weigeringsbeslissing neemt op basis van bepalingen van migratiewetgeving of grenscontrole en zo handelt in strijd met normen van jus cogens en de positieve verplichtingen die eruit voortvloeien.
Verwerende partij moet niet enkel xxxxxx of verzoeker in concreto reeds het slachtoffer werd van vervolging in het verleden, maar ook onderzoeken wat het risico zal zijn bij een terugkeer. Xxxxx ondergane vervolging of ernstige schade kan een aanwijzing zijn en keert de bewijslast om, maar is geen noodzakelijke voorwaarde.
Daarbij dient eveneens te worden opgemerkt dat in bepaalde omstandigheden, de objectieve situatie voldoende kan zijn om over te gaan tot een erkenning:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0x00x0000.xxxx]
Over de mogelijkheid tot erkenning als vluchteling op basis van een objectief risico, sprak het EHRM zich uit in de zaak N. t. Zweden van 20 juli 2010:
[citaat EHRM 20 juli 2010, nr. 23505/09 N. t. Zweden]
Verwerende partij heeft allesbehalve op individuele, objectieve en onpartijdige wijze een beslissing genomen. Zij heeft amper een poging ondernomen om betrouwbare en actuele informatie te verzamelen in verband met de huidige situatie in Afghanistan, noch heeft zij rekening gehouden met alle relevante feiten die beschikbaar zijn en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker.
Door het flagrant miskennen door verwerende partij van de onderzoeksplicht die op haar rust, ziet verzoeker zich genoodzaakt om dit onderzoek zelf te voeren in onderhavig verzoekschrift. Al deze bronnen zijn vrij te raadplegen op het internet, waardoor er geen enkele rechtvaardiging voorhanden is waarom verwerende partij de moeite niet heeft genomen om deze daadwerkelijk te raadplegen.
Gelet op al onderstaande informatie, is verzoeker van mening dat een weigeringsbeslissing in zijn hoofde uiterst voorbarig is, gelet op het gebrek aan duidelijke en concrete informatie over zijn internationale beschermingsnood. Bovendien meent verzoeker dat hem, op basis van de informatie die wel beschikbaar is, wel degelijk een internationaal beschermingsstatuut kon en moest worden toegekend.
2. Verzoekers risicoprofiel
2.1. Hoger belang van het kind
Gelet op het feit dat verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, en zijn hoger belang als kind ook gewaarborgd dient te worden in de asielprocedure zelf op grond van artikel 24 van het Handvest van Grondrechten en artikel 57/1, §4 van de Vreemdelingenwet.
Artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat samen met het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 in werking is getreden, luidt als volgt:
[citaat artikel 24 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie]
Artikel 51 van het Handvest verduidelijkt dat het Handvest van toepassing is wanneer lidstaten bepalingen van Unierecht ten uitvoer brengen:
[citaat artikel 51 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie]
Zoals Uw Raad eerder al bevestigd heeft is artikel 24.2 van het Handvest gebaseerd op het VN Kinderrechtenverdrag (zie RvV 21 februari 2013, nr. 97.183, bevestigd in cassatie door RvS 15 januari 2014, nr. 226.067). De Toelichtingen bij artikel 24 van het Handvest stellen het volgende: “Dit artikel is gebaseerd op het Verdrag van New York van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind, dat door
alle lidstaten is bekrachtigd, met name op de artikelen 3, 9, 12 en 13 van dat Xxxxxxx. (…).” (cfr. Toelichtingen bij het Handvest van de Grondrechten, Pb. C. 14 december 2007, afl. 303, 17.)
Deze Toelichtingen hebben een belangrijke interpretatieve waarde (zie RvV 21 februari 2013, nr. 97.183, bevestigd in cassatie door RvS 15 januari 2014, nr. 226.067). Krachtens artikel 52, § 7 van het Handvest zijn deze toelichtingen opgesteld om richting te geven aan de uitlegging van dit Handvest van de grondrechten en dient deze Toelichtingen door de rechterlijke instanties van de Unie en van de Lidstaten naar behoren in acht te worden genomen.
Voor een beter begrip van artikel 24 van het Handvest is het derhalve aangewezen om artikel 3 van het VN Kinderrechtenverdrag nader te bekijken.
Artikel 3 van het VN Kinderrechtenverdrag luidt als volgt:
[citaat artikel 3 van het VN Kinderrechtenverdrag]
Het VN Kinderrechtencomité verduidelijkt omtrent artikel 3 van het VN Kinderrechtenverdrag het volgende:
[citaat UN Committee on the rights of the child, General Comment no. 5 (2003), General Measures of implementation of the Convention on the Rights of the Child, 27 november 2003]
De specifieke individuele context van elk kind dient in overweging genomen te worden bij het beoordelen van het belang van het kind in kwestie.
[Ibid.]
Een holistische beoordeling die rekening houdt met de ontwikkeling en integriteit van het kind dringt zich op.
[Ibid.]
Het belang van het kind is niet enkel een substantieel recht, maar ook een fundamentele interpretatiewijze van wettelijke bepalingen.
[Ibid.]
Opnieuw wordt de nood aan een specifieke benadering die rekening houdt met alle relevante omstandigheden van het kind benadrukt.
[Ibid.]
Het VN Kinderrechtencomité stelde een niet-exhaustieve lijst op met elementen en omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden, o.a. de kwetsbaarheid van een kind, de mening van het kind, de identiteit van het kind, behouden van relaties.
[Ibid.]
Bij het onderzoek naar het belang van het kind moet niet alleen rekening gehouden worden met de specifieke elementen en omstandigheden van het kind op heden maar moet ook naar de toekomst van het kind gekeken worden. Elk beslissing moet rekening houden met de continuïteit en de stabiliteit van het kind op heden en in de toekomst:
[Ibid.]
Bij de afweging van de verschillende elementen in het verzoek tot internationale bescherming, neemt het belang van het kind een bijzondere plaats in. Echter gaat in de bestreden beslissing verwerende partij nergens over tot een concrete afweging van de verschillende belangen die op het spel staan.
Er moet nochtans op gewezen worden dat artikel 24.2 van het Handvest en het hoger belang van het kind een onderzoeksplicht met zich meebrengen.
Zoals X. Xxxx en X. Xxxxxxxx schrijven:
[X. Xxxx en X. Xxxxxxxx “Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie: een nieuwe speler in het vreemdelingenrecht” T. Vreemd. 2016]
Het standpunt van Uw Raad met betrekking tot het hoger belang van het kind in het asielcontentieux was in het verleden nogal restrictief.
Waar vroeger werd geoordeeld dat het hoger belang van het kind zoals vervat in artikel 3 van het IVRK geen directe werking had, en het corresponderende artikel in de Grondwet, art. 22bis, evenmin, dient er nu echter een andere benadering gevolgd te worden, aangezien het recht ook in het Handvest van Grondrechten van de Unie werd opgenomen, in artikel 24.2, gezien de bepalingen in dit Handvest zonder meer van toepassing zijn indien er Unierecht wordt toegepast.
Maar ook wanneer het hoger belang van het kind wordt toegepast in het asielcontentieux, heet het dat het hoger belang van het kind geen afbreuk kan doen aan de criteria van de definitie van een vluchteling zoals uiteengezet in art. 1A van de Conventie van Genève, en wordt het hoogstens als een procedurele verplichting opgevat.
De primauteit en de centrale rol die het hoger belang van het kind speelt in het Europese asielacquis blijkt duidelijk uit het feit dat het expliciet wordt opgenomen als apart principe.
Overweging 18 van de Kwalificatierichtlijn bepaalt:
[citaat overweging 18 Kwalificatierichtlijn]
Overweging 28 van die richtlijn bepaalt: “Het is nodig dat de lidstaten bij de beoordeling van aanvragen om internationale bescherming van minderjarigen, met specifiek op kinderen ge-richte vormen van vervolging rekening houden.”
Overweging 33 van de herschikte Procedurerichtlijn stelt:
[citaat overweging 33 van de herschikte Procedurerichtlijn]
Artikel 25.6 van de herschikte Procedurerichtlijn stelt:
[citaat overweging 25.6 van de herschikte Procedurerichtlijn]
Het begrip hoger belang van het kind zoals vermeld in artikel 24.2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat:
[citaat artikel 24.2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie]
Asielaanvragen maken een toepassing van Unierecht uit en het IVRK dient onverkort toepas-sing te vinden bij de behandeling van aanvragen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Grote Kamer) herinnert eraan in zijn arrest C-540/03:
[citaat HvJ C-540/03 van 27 juni 2006]
Ook het EHRM neemt het hoger belang van het kind over in haar rechtspraak als een substan-tieel recht, en niet als louter procedurele garantie. Zie bijvoorbeeld het Grote Kamer arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 juli 2010, nr. 41615/07, Neulinger en Shuruk t. Zwitserland, § 135, waarin de Grote Kamer uiteenzet dat het belang van het kind ook de ontwikkeling van het kind in een gezonde omgeving (welzijn van het kind) betreft. Het hoger belang van het kind wordt door het EHRM zowel gebruikt om artikel 3 van het EVRM richting te geven, als artikel 8 EVRM. De redenering is daarbij allerminst dat het hoger belang van het kind niet kan afdoen aan de ernst van het risico vereist onder artikel 3 van het EVRM, maar integendeel wordt het gebruikt om de impact van bepaalde behandelingen te gaan kwalificeren als ernstiger t.o.v. een kind dan t.o.v. een volwassene (zie bijvoorbeeld EHRM 12 oktober 2006, nr. 13178/03, Mubilanzila Mayeka en Kininku Mitunga t. België; EHRM, V.M. e.a. t. België, 7 juli 2015; XXXXXXX, X., “La Convention européenne des droits de l’homme et les droits des enfants”, Journal du Droit des Jeunes, nr. 272, februari 2008, p.6).
Het is dus geen vaag begrip dat hierdoor geen toepassing zou kunnen vinden. Integendeel, het brengt een onderzoeksplicht en met zich mee van de betrokken instanties om de situatie en achtergrond van het kind vanuit die optiek te analyseren en begrijpen, een specifieke invulling van het non- refoulementbeginsel, en het voorzorgsprincipe.
Artikel 6 1. van het IVRK stelt dan ook:
[citaat artikel 6.1. VN-Kinderrechtenverdrag]
UNHCR maakt ook duidelijk dat de leeftijd van de asielzoeker ook een impact heeft op de analyse van de criteria van de vluchtelingendefinitie zoals vervat in artikel 1A van de Conven-tie. UNHCR stelt in haar richtlijnen: “A child-sensitive application of the refugee definition would be consistent with the 1989 Convention on the Rights of the Child. (…) These principles inform both the substantive and the procedural aspects of the determination of a child’s application for refugee status.» (UNHCR, Guidelines on International Protection No. 8: Child Asylum Claims under Articles 1(A)2 and 1(F) of the 1951 Convention and/or 1967 Protocol relating to the Status of Refugees,, op cit., §5). Door de advocaat-generaal Xxx werd al verduidelijkt dat de richtlijnen en duiding van het UNHCR een bijzonder belangrijke interpretatieve waarde heb-ben: « Par conséquent, et conformément à la jurisprudence constante de la Cour, nous interpréterons les dispositions en cause non seulement à la lumière de l’économie générale et de la finalité des directives 2004/83 et 2005/85, mais également en tenant compte des dispositions prévues dans le cadre de la convention de Genève et, en particulier, de l’interprétation retenue à cet égard par le Haut- Commissariat des Nations unies pour les réfugiés (HCR).» (Conclusies van advocaat-generaal X.XXX, zaak C-277/11, MM C. Ierland, 26/04/2012).
Het Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen stelt dat het daarom elementair is “de vervolgingsdrempel op het kind af te stemmen, en dus de drempel te verlagen. Er moet ook rekening worden gehouden met objectieve factoren (analyse van kindspecifieke situaties in het land van herkomst) en subjectieve factoren (leeftijd, herkomst van familie, klasse, kaste, gezondheid, opvoeding/onderwijs, inkomen, etc.) bij het nagaan of er in hoofde van het kind een gegronde vrees voor vervolging bestaat. Het is eveneens essentieel de normen van het IVRK en andere internationale instrumenten die betrekking hebben kinderen te analyseren bij de statusbepaling” (BCHV, Kinderen in asiel: rekening houden met hun kwetsbaarheid en hoger belang, pg 33).
Uw Raad heeft zelf ook verschillende malen aangedrongen op een lagere bewijslast voor min-derjarige asielzoekers op basis van leeftijd:
[RvV 25 oktober 2011, nr. 69 096]
Zie ook in die zin: CCE, arrest n° 67.721, 30 september 2011; CCE, arrest n° 69.087, 25 oktober 2011;
CCE, arrest n° 68.245, 11 oktober 2011; CCE, arrest n° 72.592, 23 december 2011; CCE, arrest n°
79.279, 16 april 2012; CCE, arrest n° 79.493, 18 april 2012, CCE,, arrest n° 90.233, 24 oktober 2012;
CCE, arrest n° 87.204, 10 september 2012.)
Het is echter niet enkel de geloofwaardigheid die soepeler moet beoordeeld worden (zie ook supra). Het hoger belang van het kind en het IVRK zijn bovendien essentieel in de beoordeling van de nood aan bescherming en de kwalificatie van handelingen als vervolging en/of ernstige schade.
In ‘Views adopted by the Committee on the Rights of the Child under the Optional Protocol to the Convention on the Rights of the Child on a communications procedure in respect of com-munication No. 3/2016’ haalt het VN-comité General Comment No. 6 aan omtrent het non-refoulement beginsel t.o.v. kinderen., en artikel 6 en 37 van het IVRK:
[citaat VN-Comité General Comment No. 6]
Het Comité stelt dat het risico op ernstige schendingen dient onderzocht te worden op een leeftijdsspecifieke wijze, en met respect voor het verband tussen mensenrechten en vluchtelingenrecht, en dat de eigenlijke definitie van wie een vluchteling is op een leeftijdsspecifieke wijze moet geïnterpreteerd te worden:
[Ibid.]
Het Comité herhaalt dat het hoger belang van het kind een eerste overweging dient te zijn in dergelijke dossiers, en dat dergelijke beslissingen, binnenin een procedure met voldoende bescherming, dienen te verzekeren dat het kind na terugkeer veilig zal zijn en voorzien zal zijn van de juiste zorg en genot van rechten:
[Ibid.]
Hoe het Comité dat dan in het concrete geval invult is door te eisen dat de specifieke en persoonlijke context, naast het hoger belang van het kind in licht van de aangetoonde risico’s die er zijn onderzocht wordt, en dat het voorzorgsprincipe dient gehuldigd te worden dat bij twijfel bescherming dient geboden
i.p.v. ontzegd te worden.
[Ibid.]
Het VN-Kinderrechtencomité bevestigde deze benadering van de risicobeoordeling voor kinderen in een asielprocedure eind februari 2021, in de zaak ‘Views adopted by the Committee on the Rights of the Child under the Optional Protocol to the Convention on the Rights of the Child on a communication procedure, concerning communication No. 83/2019’ in de zaak Y.A.M. tegen Denemarken.
Het Comité stelt dat een kind dat in het land van herkomst een reëel risico loopt op onherstelbare schade bescherming moet krijgen, of die schade nu dreigt voor te komen door het handelen van Statelijke actoren of niet-Statelijke actoren, of ze nu bedoeld zijn of niet, of ze nu het gevolg is van handelen of van verzuim. De inschatting van dit risico dient op een leeftijdssensitieve wijze en een gendersensitieve wijze te verlopen.
Het VN Kinderrechtencomité vraagt Staten ook expliciet om bij de beoordeling van verzoeken internationale bescherming rekening te houden met het VN-mensenrechtenacquis:
[Ibid.]
Zelfs een minimale toepassing van het voorzorgsprincipe vereist dat verwerende partij op zijn minst een veel duidelijker idee heeft van wat een kind die Afghanistan, ISKP en de Taliban ontvlucht is om bescherming te krijgen in een Europees land kan verwachten als deze na jaren terugkeert qua behandeling door de Taliban in de luchthaven, bij checkpoints en bij re-integra-tie.
Deze risico’s, die verwerende partij niet onderzocht heeft komen hieronder aan bod. Het is hierbij relevant te benadrukken dat het feit dat verzoeker als minderjarige die op net 14-jarige leeftijd Afghanistan verliet wel degelijk verhoogde kwetsbaarheden aantoont.
2.2. Problemen met de Taliban en vroeger werk van vader
Verwerende partij acht de problemen die verzoeker had met de Taliban en het vroegere werk van verzoekers vader voor het nationaal leger niet aannemelijk, met andere woorden niet geloofwaardig Geloofwaardigheid speelt een steeds centralere rol in de beoordeling van verzoeken internationale bescherming. De beoordeling van de waarachtigheid en plausibiliteit is bijzonder moeilijk en dient met gepaste terughoudendheid te verlopen.
Gelet op het feit dat het hier om een verzoeker gaat die jong was toen de feiten zich voordeden en gelet op de risico’s voor verzoeker indien zijn verklaringen effectief geloofwaardig bevonden worden, dient de beoordeling van verzoekers geloofwaardigheid met gepaste procedurele bescherming te verlopen. Het is daarom erg nuttig om nog eens het standaardwerk over geloofwaardigheid, opgesteld door UNHCR, boven te halen.
Eerst herinneren we eraan dat de beoordeling van verzoekers verklaringen op grond van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 8 van de Procedurerichtlijn op objectieve, onpartijdige en nauwgezette wijze dient te verlopen.
UNHCR herinnert eraan dat de beoordeling door de asielinstantie van een verzoek internationale bescherming geen partijdige procedure is, maar samenwerking vereist en dat het niet de rol is van de beslissingsautoriteiten om een verzoek internationale bescherming te betwisten, of met ijver te trachten indicaties te vinden dat de verzoeker niet geloofwaardig zou zijn:
“It is critical to recall that the first instance procedure is not an adversarial process. On the contrary, Article 4 (1) QD explicitly states that it is the Member State’s duty to assess the relevant elements of the application in cooperation with the applicant.40 It is, therefore, not the role of the determining authority to contest an application for international protection or strive with zeal to identify indicators of a lack of credibility.”
Asielinstanties moeten op objectieve en onpartijdige wijze de verklaringen van de verzoeker beoordelen en hierbij oog houden voor begrip en billijkheid: “Article 8 (2) (a) APD requires Member States to ensure that applications for international protection are examined and decisions taken objectively and impartially.42 The requirement of objectivity and impartiality applies throughout the procedure, including the processes of both gathering and assessing evidence, and it applies to the examination of all applications regardless of the applicant’s identity, background, or circumstances.”
“The requirement of impartiality and objectivity applies regardless of the circumstances of the case. As stated in the UNHCR Handbook, the decision-maker must conduct the fact-finding process “in a spirit of justice and understanding and his judgment should not, of course, be influenced by the personal consideration that the applicant may be an ‘undeserving case’.”
Standpunten over geloofwaardigheid moeten worden uitgelegd én moeten ondersteund worden door het bewijs, zijnde het bewijs dat de verzoeker heeft aangedragen, verklaringen en documenten, en het bewijs dat de asielinstantie dient te vergaren, beschikbare landeninformatie. De geloofwaardigheid van verklaringen mag enkel in twijfel getrokken worden in zoverre inconsistenties de kern van het relaas van de verzoeker aantasten:
“Credibility findings have to be explained and supported by the evidence. Where the determining authority finds a lack of credibility, there must be a basis or foundation in the evidence.60 This derives from the requirement that the assessment of the application must be individual, impartial, and objective.61 It finds further support in the case law of the European Court of Human Rights, which suggests that the assessment of credibility should be based on the examination of the statements and the documents submitted in support of the claim. The Court further indicated that the credibility of such statements should be questioned only where inconsistencies affect the core of the applicant’s story.62 Similarly, the Committee against Torture has stated that state authorities must be able to substantiate a finding that a claim is not credible.63”
Zodra een beslissingsmaker subjectieve conclusies trekt zonder zich op het beschikbare bewijs te baseren, is er sprake van speculatie. Intuïtie, veronderstellingen zonder grond, buikgevoel, subjectieve speculatie en conclusies op basis van onvolledige informatie moeten geweerd worden bij de beoordeling van verklaringen: “Speculation occurs when a decision-maker reaches subjective conclusions without relying on supporting evidence. Adverse credibility findings should not be based on unfounded assumptions, subjective speculation, conjecture, stereotyping, intuition, or gut feelings.64”
Een onfeilbare en volledig objectieve benadering van geloofwaardigheid is echter niet mogelijk. Hoe kan subjectiviteit dan tot een minimum beperkt worden en kan er vastgesteld worden of verklaringen geloofwaardig zijn of niet? UNHCR geeft aan dat er hiertoe verschillende indicatoren kunnen gebruikt worden.
1. Voldoende concrete en gedetailleerde verklaringen
2. Interne consistentie van de verklaringen
3. Consistentie van de verklaringen met verklaringen familieleden of getuigen
4. Consistentie van de verklaringen met algemene landeninformatie
5. Plausibiliteit
6. Gedrag
Verwerende partij voert aan dat “geen geloof kan worden gehecht aan de door u ingeroepen asielmotieven.” Verwerende partij lijkt verschillende redenen te geven voor het in twijfel trekken van verzoekers verklaringen.
Ten eerste, acht verwerende partij de problemen die verzoeker kende met de Taliban niet aannemelijk. Verwerende partij vindt dat er geen geloof kan worden gehecht aan deze door verzoeker ingeroepen asielmotieven. Verwerende partij maakt hierbij enkel een plausibiliteitsbeoordeling onder de vorm van een waarschijnlijkheidsbeoordeling.
Zij acht het ‘weinig aannemelijk’ dat verzoeker en zijn familie beschuldigd zouden worden van het plaatsen van de bom maar dat de Taliban en het leger niet binnen zouden komen in het huis van verzoeker en zich lieten afschepen door de moeder van verzoeker. Verwerende part verliest hierbij in eerste instantie uit het oog dat de Taliban een uiterst patriarchale groepering is die vrouwen niet waardig acht om effectief mee te converseren of in discussie te gaan. Aangezien verzoekers moeder de deur opendeed is het wel degelijk aannemelijk dat de Taliban op een later moment zou terugkomen.
Verwerende partij vindt het verder ‘opmerkelijk’ dat de zonen van de imam verder niet in zijn asielrelaas voorkomen. Dat is logisch. Xxxxxxxxx vertelt zijn verhaal en wie hij vreest, met name de Taliban. Wanneer verwerende partij tijdens het gehoor de verplichte hypothetische vraag stelt wat verzoeker vreest bij
terugkeer, antwoordt hij de Taliban maar ook de zonen van de imam omdat zij hem kennen en eveneens verdenken van het plaatsen van de bom. Dat is niet ‘opmerkelijk’ maar net de bedoeling van die vraag, om gedetailleerde info te krijgen over wie men precies zou vrezen bij een hypothetische terugkeer, ook al is dit breder dan het asielrelaas over de initiële redenen van vertrek:
[citaat uit de Notities van persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 14]
Verder klopt het ook niet dat deze zonen van de imam niet verder in het verhaal van verzoeker zouden voorkomen aangezien hij de vrees ten aanzien van hen zélf aanhaalt in een open vraag omtrent de imam: [citaat uit de Notities van persoonlijk onderhoud, p. 15]
Verwerende partij vindt het ook ‘opmerkelijk’ dat verzoekers familie beschuldigd werd terwijl er nadat verzoeker het eten naar de imam had gebracht, nog mensen naar de moskee waren gegaan voor het laatste gebed van de dag. Of verwerende partij zelf anders geredeneerd of gehandeld zou hebben dan de Taliban en/of het leger is niet aan de orde. Het is perfect aanne-melijk en verklaarbaar dat de Taliban verzoekers familie verdenkt aangezien zij de laatste wa-ren om eten te brengen naar de moskee. Dat wil zeggen, zij waren de laatsten die goederen binnenbrachten in de moskee, los van het feit of daarna nog mensen naar het laatste avond gebed gingen.
Verder acht verwerende partij ook de beperkte contacten van verzoeker met zijn familie ‘weinig overtuigend’. Dit terwijl verzoeker zo veel als mogelijk informatie heeft verschaft over zijn familie, maar slechts sporadisch contact heeft (onder andere door slecht en beperkt netwerk).
Echter, deze loutere ‘plausibiliteitsbeoordeling’ die verwerende partij maakt, is niet voldoende. Zo haalt verwerende partij geen enkele tegenstrijdigheid aan in de verklaringen van verzoeker. Deze zijn allemaal coherent en duidelijk. Verwerende partij vindt deze echter op basis van haar gevoel ‘onwaarschijnlijk’, ‘opmerkelijk’ en ‘weinig overtuigend’. Dat zijn de redenen voor het weigeren van internationale bescherming aan een minderjarige.
UNHCR wijst erop dat de term plausibiliteit op zich onduidelijk is, en vaak niet meer betekent dan ‘geloofwaardig’, of wat ‘common sense’ is, en waarschuwt dat wanneer indicatoren geba-seerd worden op ongefundeerde veronderstellingen over hoe mensen zich horen te gedragen in bepaalde omstandigheden of risico inschatten, dit de geloofwaardigheidsinschatting gebrekkig maakt.
Terugvallen op wat ‘gezond verstand’ ingeeft, is geen effectieve manier om plausibiliteit in te schatten, vooral in land waar gebruiken en redeneerwijzen erg kunnen verschillen van die van de lidstaat.
Indien plausibiliteit al als indicator gebruikt wordt om geloofwaardigheid in te schatten, is het van belang dat de inschatting gebeurt in betrekking tot al het andere bewijs, én in functie van andere indicatoren van geloofwaardigheid.
En zoals door EAC wordt aanbevolen moeten plausibiliteitsinschattingen gebaseerd zijn op re-delijke, objectief rechtvaardigbare inschattingen, en is het niet aan de dossierbehandelaar om te speculeren hoe gebeurtenissen hadden kunnen of moeten verlopen zijn, of hoe de verzoeker zich had moeten gedragen in die of die context. De asielinstantie moet duidelijk gemotiveerde redenen geven waarom een feit of relaas niet plausibel is, en moet garanderen dat een dergelijke conclusie ondersteund wordt door het beschikbare bewijs.
De plausibiliteitsbeoordeling die verwerende partij maakt is niet gebaseerd op bewijs in de zin van artikelen 4 en 8 van de Procedurerichtlijn, i.e. bewijs dat de verwerende partij als asielin-stantie hoort in te zamelen en in het licht waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen van een verzoeker internationale bescherming onderzocht kan worden.
De plausibliteitsbeoordeling die verwerende partij maakt is dan ook heel erg dun en kan niet volstaan om de internationale bescherming te weigeren aan een minderjarige.
Ten tweede zou het vroegere werk van verzoekers vader voor het leger niet aannemelijk zijn aangezien verzoeker slechts erg weinig informatie over zijn vaders werk kon verschaffen.
Echter, verzoeker heeft verschillende documenten voorgelegd, namelijk de Tazkera van zijn vader, een opleidingscertificaat van zijn vader, de werkbadge van het leger en de bankkaart van zijn vader. Daarnaast legde verzoeker ook een oude foto van hemzelf en zijn vader neer en een foto van zichzelf met zijn broer en zussen.
Verwerende partij gaat te kort door de bocht door te stellen dat de foto van de man op de werk-badge te onscherp is zodat niet kan worden vastgesteld dat het verzoekers vader is en dat de foto van verzoeker met zijn vader geen bewijswaarde zou hebben aangezien het kind op de foto een peuter is en niet kan worden vastgesteld of het verzoeker is.
Verwerende partij verliest hierbij uit het oog dat verzoekers vader gevlucht is voor verzoeker, dat hij in Iran verblijft en dat verzoekers moeder na het vertrek van verzoeker gevlucht is naar haar broer om daarbij te gaan inwonen vanwege angst en onveiligheid in hun eigen huis. Ver-zoeker heeft zo veel als mogelijk getracht het werk van zijn vader aan te tonen.
Deze documenten vormen op zijn minst een begin van bewijs ne kunnen niet zomaar van tafel geveegd worden door verwerende partij. Xxxxxxxxx heeft alle inspanningen gedaan die moge-lijk waren om zich van zijn deel in de samenwerkingsplicht te kwijten.
In het arrest Xxxxx e.a. v. België uit 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens benadrukt hoe belangrijk het is dat de asielinstanties de door de asielzoekers voorgelegde do-cumenten nauwgezet onderzoeken. Het Hof was van mening dat het uitsluiten van docu-menten die de kern van het verzoek tot bescherming vormen zonder eerst de echtheid ervan te verifiëren, terwijl dit gemakkelijk had kunnen gebeuren, indruist tegen een zorg-vuldig en grondig onderzoek van de aanvraag.
Er dient ook gewezen te worden op het arrest 200 851 van uw Raad van 8 maart 2018, waar in punt 8.2,
8.3 en 8.4 en verder wordt geoordeeld dat een algemene corruptiegraad de asieldienst er niet van ontslaat een daadwerkelijk onderzoek te voeren naar het voorgelegde documentair bewijs.
In de zaak M.A. t. Zwitserland oordeelde het EHRM:
« [T]he Court does not agree with the Swiss Government that, merely because some of the documents were copies and on the ground of a generalised allegation that such documents could theoretically have been bought in Iran, the question of whether or not the applicant was able to prove that he would face treatment contrary to Article 3 of the Convention could be decided solely on the basis of the accounts he gave during the two interviews, without having regard to the documents submitted in support. This approach disregards the particular situation of asylum seekers and their special difficulties in providing full proof of the persecu-tion in their home countries …. The veracity of the applicant’s story must therefore also be assessed in the context of the documents submitted. »
Verwerende partij faalt in de op haar rustende bewijslast. Hierdoor dient er internationale bescherming toegekend te worden aan verzoeker.
2.3. Risico omwille van (toegeschreven) verwestering
Xxxxxxxxx verliet Afghanistan toen hij slechts 14 jaar oud was. In december kwam verzoeker aan in België. De afgelopen twee jaar verblijft verzoeker onafgebroken in het Westen.
De (al dan niet onbewuste) aanpassing aan de westerse cultuur zal het voor verzoeker bijzonder moeilijk maken om te aarden in Afghanistan, en daardoor zal de Afghaanse gemeenschap en Taliban zich afvragen of hij niet ‘besmet’ is geraakt door het verblijf in het westen.
Belangrijk is dat het niet zozeer gaat of verzoeker zichzelf ‘westers’ voelt, maar wel hoe hij door de traditionele Afghaanse maatschappij en vooral de Taliban zal gepercipieerd worden na zijn jarenlang verblijf in Europa.
2.3.1. Begrip ‘verwestering’
Vooreerst is het belangrijk het begrip ‘verwestering’, specifiek in de Afghaanse context, voldoende te duiden.
Het begrip ‘verwestering’ kan samengevat worden als uiterlijke, waarneembare kenmerken enerzijds en het aannemen van een mentaliteit, gewoonten, opvattingen en ideeën die zich uiten in een veranderd gedrag anderzijds, die beïnvloed zijn door de Westerse, Europese cultuur na een (langdurig) verblijf in Europa.
In toepassing van artikel 48/3, §5 Vreemdelingenwet, moet de persoon in kwestie bovendien niet effectief de kenmerken vertonen die aanleiding geven tot de vervolging. Het is voldoende dat deze hem toegeschreven worden door de actor van vervolging:
“§5. Bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is, doet het niet ter zake of de verzoeker in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven.”
Uw Raad erkent uitdrukkelijk in diens arrest nr. 228.243 van 30 oktober 2019 dat zelfs al verklaart een verzoeker om internationale bescherming nog steeds gelovig te zijn, dit geen afbreuk doet aan het feit dat hij door de Afghaanse gemeenschap en meer in het bijzonder de Taliban, wel degelijk kan beschouwd worden als een afvallige, daarbij verwijzend naar artikel 48/3, §5 Vreemdelingenwet (zie RvV, 30 oktober 2019, nr. 228 224).
Uw Raad concludeert dat “[u]it de voorgelegde landeninformatie blijkt dat in Afghanistan (een toegeschreven) verwestering een risicoprofiel kan zijn. […] Het voormelde risico op foltering of moord omdat men zich niet wil conformeren of omdat men geacht wordt zich niet langer te willen conformeren, is een ondraaglijke inmenging in iemands identiteit of een onevenredige bestraffing.”
Bij daadwerkelijke ‘verwestering’ bepaalt het Hof van Justitie dat de vrees voor vervolging van de verzoeker gegrond is zodra in redelijkheid kan worden aangenomen dat verzoeker bij terugkeer in zijn land van herkomst handelingen zal verrichten die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging (HvJ 5 september 2012, C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, punten 80).
In geval van gepercipieerde verwestering volstaat het dat de kenmerken van ‘verwestering’ aan de verzoeker worden toegeschreven, zonder dat hij specifieke handelingen stelt die op een mate van
‘verwestering’ wijzen. Het kan gaan over triviale zaken, die worden toegeschreven aan de persoon, louter op basis van een veronderstelling als gevolg van een verblijf in het Westen, in casu in Europa.
De notie van gepercipieerde ‘verwestering’ is in het geval van verzoeker meer van belang, nu de mate van ‘verwestering’ in Afghanistan voornamelijk een door de traditionele, conservatieve Afghaanse samenleving toegeschreven eigenschap is, die zich niet beperkt tot een daadwerkelijke, reële uiting van dergelijke kenmerken.
In de UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-seekers from Afghanistan van 30 augustus 2018 wordt uiteengezet dat men niet effectief dient bekeerd te zijn tot een andere religie, alvorens beschouwd te kunnen worden als iemand die waarden en/of uiterlijkheden heeft aangenomen die worden geassocieerd met Westerse landen en dat hen hierdoor een steun aan de regering en internationale gemeenschap wordt toegedicht.
Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx, Afghanistan-experte en veelvuldig geconsulteerd antropologe56, voert al jaren onderzoek naar de specifieke situatie van Afghanen die uit het Westen terugkeren naar Afghanistan. Op basis van jarenlang diepgaand onderzoek vormen haar uitzonderlijke expertise, kennis, ervaring en bevindingen de basis voor veel rapporten van (niet-)gouvernementele organisaties die onderzoek doen naar landeninformatie, zoals bijvoorbeeld een rapport van OSAR van maart 2021, waarin haar resultaten van jarenlang onderzoek worden verzameld.
Uit onderzoek blijkt dat het heel eenvoudig is voor onbekenden om Afghaanse onderdanen die na een verblijf in het Westen terugkeren als ‘verwesterd’ te identificeren. Volgens X. Xxxxxxxxx wordt de term ‘qarb-zadeh’ in Dari (letterlijk: ‘verwesterd’), gebruikt om de spontane herkenning van terugkeerders te beschrijven, bijvoorbeeld via verbale uitdrukking en emoties, oogcontact, een bepaalde houding en gebaren, en zelfs door sociale interacties. De duur van het verblijf in het Westen speelt hierbij eveneens een belangrijke rol voor Afghaanse onderdanen die terugkeren: hoe langer men in het buitenland is geweest, hoe moeilijker het is om veranderingen in gedrag en uiterlijk te verbergen en aan te passen en hoe groter de kans is dat men ervan verdacht wordt ‘verwesterd’ te zijn. Volgens X. Xxxxxxxxx worden alle Afghanen die uit het Westen terugkeren er impliciet van verdacht zich te hebben aangepast aan de Europese cultuur en levensstijl. Zij stelt eveneens dat een verblijf in Europa, alsook morele en religieuze twijfels die voortvloeien uit een te verwachten aanpassing aan het Europese alledaagse leven, voldoende zijn om verdacht te worden van afvalligheid van het islamitisch geloof. Zelfs als men erin slaagt om te bewijzen dat ze nog steeds de religieuze rituelen en verplichtingen naar behoren kunnen uitvoeren, kan men alsnog verdacht worden van ‘verwesterd’ te zijn, op basis van eenvoudige aanwijzingen (zoals foto’s op sociale media) of zelfs geruchten:
[citaat OSAR, Afghanistan : risques au retour liés à « l’occidentalation », 26 maart 2021, xxxxx://xxx.xx- xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxx_xxxxxx/Xxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx_Xxxxx_-
_Zentrala-sien/Afghanistan/210326_AFG_Verwestlichung_f.pdf]
Een bepaalde mate van ‘verwestering’ heeft dus niet enkel betrekking op duidelijk zichtbare kenmerken zoals tatoeages of haarstijlen, maar ook op uitdrukkingen en emoties, oogcontact, houding en gebaren en zelfs op sociale interacties. Doordat de tekens van verwestering soms erg subtiel zijn, kunnen mensen deze niet eenvoudig verbergen om aan vervolging te ontsnappen. Afghanen die uit het Westen terugkeren zijn, volgens Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx, zeer gemakkelijk te herkennen en kunnen bij aankomst meteen als verwesterd geïdentificeerd worden.
XXXX bevestigt in een Country Guidance rapport van november 2021 dat personen die als ‘verwesterd’ beschouwd worden, door hun gedrag, uiterlijk en geuite meningen, als niet-Afghaans kunnen gezien worden en dat het kan gaan om personen die terugkeren naar Afghanistan na een tijd in Westerse landen te hebben doorgebracht.
Ook andere, oudere studies wezen reeds eerder in dezelfde richting, met name dat een ‘verwesterd’ profiel zeer eenvoudig kan worden toegeschreven aan terugkeerders op basis van een aantal gemakkelijk herkenbare ‘Westerse’ kenmerken, zoals het onderhouden van internationale contacten of het spreken van andere, ‘vreemde’ talen. Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op volgende passages: [citaat ASYLOS, Afghanistan: Situation of young male 'Westernised' returnees to Kabul, augustus 2017, xxxxx://xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xx-xxxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxx/xxx0000-00_-_xxxxxxxxxxx_xxxxx- tion_of_young_male_westernised_returnees_to_kabul_december_1.pdf]
Terugkeerders zijn bijzonder kwetsbaar door hun associatie met het Westen, waardoor ze het risico lopen om als ‘spionnen’ beschouwd te worden. Er wordt vermoed dat ze zich bekeerd hebben of minstens geen ‘goede moslim’ meer zijn en ze worden constant in de gaten gehouden of ze wel nog islamitisch genoeg zijn. Daarnaast zijn ze ook bijzonder kwetsbaar omdat de cultuurshock hen ernstige psychologische problemen oplevert. Ze worden onthaald op achterdocht, geweld en criminaliteit.
Daarbovenop wordt vastgesteld dat hoe langer men in het buitenland geweest is, hoe meer afstand men genomen heeft van de traditionele, conservatief-religieuze Afghaanse levensstijl en hoe moeilijker het is om veranderingen in gedrag en uiterlijk te verbergen of aan te passen en dus hoe waarschijnlijker het is dat men als ‘verwesterd’ beschouwd wordt door derden.
Er moet bovendien rekening gehouden worden met het feit dat de Taliban er een zeer traditionele, religieuze en strikte levensvisie op nahouden. Reeds voor de machtsovername van de Taliban was er reeds een groot risico om gepercipieerd te worden als ‘verwesterd’ bij terugkeer uit het Westen. Nu de Taliban de macht heeft overgenomen in Afghanistan, moet de impact hiervan op het risico wegens toegeschreven verwestering en het leven onder dit Talibanbewind opnieuw beoordeeld worden. De Taliban controleert sinds de overname van de macht het hele Afghaanse grondgebied. Bijgevolg is het risico op toegeschreven verwestering sterk toegenomen onder dit nieuwe Talibanbewind.
In het geval van verzoeker moet opgemerkt worden dat hij op 13-jarige leeftijd in het Westen aankwam, en hier ondertussen drie jaar onafgebroken verblijft.
2.3.2. Risico voor personen die als verwesterd beschouwd worden
In dit onderdeel zal aangetoond worden dat verzoeker enerzijds vervolging vreest op grond van een toegeschreven politieke overtuiging en religie (artikel 48/3, §4, b) en e) Vreemdelingenwet) als omwille van het behoren tot een specifieke sociale groep (artikel 48/3, §4, d) Vreemdelingenwet), als gevolg van een toegeschreven, gepercipieerde dan wel daadwerkelijke mate van ‘verwestering’.
Anderzijds loopt verzoeker een reëel risico op het lijden van ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (artikel 48/4, §2, b) Vreemdelingenwet), als gevolg van complete sociale uitsluiting, stigma en discriminatie.
Gegronde vrees voor vervolging (artikel 48/3 Vw.)
Het begrip ‘vervolging’ wordt gedefinieerd in artikel 48/3, §2 Vreemdelingenwet, dat stelt:
[citaat artikel 48/3, § 2, lid 1, van de Vreemdelingenwet]
Artikel 15.2. van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarnaar bovenstaande bepaling verwijst, laat onder meer geen uitzondering toe op het recht op leven (art. 2) en het verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (art. 3). Bijgevolg moet iedere schending van één van deze bepalingen beschouwd worden als een daad van vervolging.
Over de vraag hoe ernstig een schending van artikel 3 van het EVRM moet zijn om van vervolging te kunnen spreken, bestaat tal van rechtspraak. Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat, om onder het verbod van artikel 3 te vallen, de behandeling een minimumdrempel van ernst moet bereiken. De beoordeling van dit minimum is relatief en hangt af van alle omstandigheden van de zaak, waaronder de duur van de behandeling, de lichamelijke of geestelijke gevolgen ervan, en soms het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van het slachtoffer. Een behandeling kan als "vernederend" in de zin van artikel 3 worden beschouwd indien ze een persoon vernedert, ze blijk geeft van een gebrek aan respect voor zijn of haar waardigheid of deze waardigheid aantast, of indien zij bij hem gevoelens van angst, vrees of minderwaardigheid opwekt die zijn of haar morele en lichamelijke weerstand aantasten.
Zie in die zin het erg duidelijke Grote Kamer arrest van het EHRM, Xxxxxx x. België (nr. 23380/09, 23 september 2015). Volgens het Hof valt een behandeling die iemand vernedert en iemands waardigheid schendt, die gevoelens van angst of minderwaardigheid oproept, die in staat is om iemand zijn moreel en fysiek verzet te breken (dus dat zelfs niet noodzakelijk ook hoeft te doen), evengoed onder artikel 3 EVRM. Of de personen in de ogen van anderen xxxxx-xxxx werd is niet relevant, wel of hij zich vernederd voelt. Dat de persoon in kwestie door een gezagsdrager met fysiek geweld bejegend werd in direct verband staat met de impact op de betrokkene zijn menselijke waardigheid.
[citaat EHRM 23 september 2015, nr. 23380/09, Xxxxxx x. België]
Het gebruik door een gezagsdrager van fysieke kracht tegen een individu, zonder dat diens gedrag dit absoluut noodzakelijk maakt, houdt een aantasting in van de menselijke waardigheid en het hart van de conventie.
Volgens de Grote Kamer van het EHRM houdt een reflexmatige klets in het gezicht door een politieagent dan ook zonder enige twijfel een schending in van artikel 3 EVRM, als een vernederende behandeling: [Ibid.]
Artikel 48/3, §2, alinea 2 Vreemdelingenwet stelt:
[citaat artikel 48/3, § 2, lid 2, van de Vreemdelingenwet]
Ten slotte stelt artikel 48/3, §3 Vreemdelingenwet dat er een verband moet zijn tussen de gron-den van vervolging en de daden van vervolging. §4 definieert dan weer de elementen die in acht moeten worden genomen om het bestaan van een aanknopingspunt met het Verdrag van Genève na te gaan:
[citaat artikel 48/3, § 4, van de Vreemdelingenwet]
Risico bij terugkeer naar Afghanistan
Reeds vóór de machtsovername van de Taliban wezen verschillende bronnen op het risico dat terugkerende Afghanen liepen omwille van het behoren tot een sociale groep of omwille van (toegeschreven) politieke of religieuze overtuiging.
De eerder geciteerde UNHCR Eligibility Guidelines van 30 augustus 2018 nemen het profiel van personen die als ‘verwesterd’ worden gezien op als risicoprofiel onder de categorie van personen die geassocieerd worden met of beschouwd worden als voorstanders van de regering en de internationale gemeenschap, inclusief de internationale strijdkrachten:
“i) Individuals perceived as “Westernized”
There are reports of individuals who returned from Western countries having been threatened, tortured or killed by AGEs on the grounds that they were perceived to have adopted values associated with these countries, or they had become “foreigners” or that they were spies for or supported a Western country.297 Returnees are reportedly often treated with suspicion by the local community as well as by State officials, leading to discrimination and isolation.298 Individuals who fall under other profiles, such as profile 1.e (humanitarian workers and development workers) and profile 1.i (women in the public sphere) may similarly be accused by AGEs for having adopted values and/or appearances associated with Western countries, and may be targeted for that reason.”
UNHCR verwijst in de Eligibilty Guidelines uitdrukkelijk naar landeninformatie waaruit blijkt dat Afghanen die uit het Westen terugkeren naar Afghanistan bedreigd, gefolterd en zelfs gedood werden door AGE’s (waaronder de Taliban) omdat ze er als ‘vreemdelingen’ beschouwd werden of als spionnen van een Westers land.63
UNHCR identificeerde personen die terugkeerden naar Afghanistan vanuit het Westen toen al als een bijzonder kwetsbare groep die op die basis nood kon hebben aan bescherming.
In een rapport van Xxxxxx van november 2021, na de machtsovername van de Taliban dus, werd eveneens verwezen naar het feit dat UNHCR reeds sinds 2016 wijst op het feit dat Afghanen die als ‘verwesterd’ gezien worden het risico lopen slachtoffer te worden van gerichte vervolging:
“Expanding the research timeframe, reports published before August 2021 confirm that persons retuned from western countries perceived as westernised could be targeted by AGEs (Taliban and insurgents) as supporters of the (former) government and for having adopted Western values”
“AGEs (Anti-Government Elements) reportedly target individuals who are perceived to have adopted values and/or appearances associated with Western countries, due to their imputed support for the Government and the international community. There are reports of individuals who returned from Western countries having been tortured or killed by AGEs on the grounds that they had become “foreigners” or that they were spies for a Western country.”
Ook XXXX stelt in de Country Guidance van november 2021 van na de machtsovername dat de daden waaraan personen, die onder het profiel van ‘verwestering’ vallen, blootgesteld kunnen worden, kunnen neerkomen op vervolging, met name geweld door familieleden, de maatschappij en gewapende groepen. Op basis van jarenlang onderzoek heeft Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx (zie eerder) de ervaringen gedocumenteerd van Afghanen die uit Duitsland zijn gedeporteerd naar Afghanistan.
In het eerder geciteerde OSAR-rapport worden de bevindingen van haar veldonderzoek dat ze tussen 2016 en 2019 heeft uitgevoerd, samengevat. Deze dateren evenwel van vóór de machtsovername door de Taliban, maar vormen niettemin een nuttige leidraad bij de actuele beoordeling van de mogelijke risico’s voor personen die als verwesterd beschouwd worden.
Vooreerst is geweld tegen Afghanen die uit het Westen terugkeren niet alleen frequent, maar ook voorzienbaar en doet het zich bijzonder snel voor. Uit een studie blijkt dat bijna alle terugkerende Afghanen geconfronteerd werden met geweld, waarvan de helft aangaf dat hun lang verblijf in Europa de oorzaak van het geweld was. Een aantal door haar gemonitorde teruggekeerde Afghanen leefden ondergedoken uit vrees om mishandeld of gedood te worden:
[citaat uit
xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxx_xxxxxx/Xxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx_ Osten_-_Zentralasien/Afghanistan/210326_AFG_Verwestlichung_f.pdf]
Verder worden terugkerende Afghanen niet enkel het doelwit van de Taliban, maar eveneens van hun familie en de brede Afghaanse bevolking. Ze worden ervan beschuldigd ongelovig (‘kafir’) te zijn, waardoor ze gestigmatiseerd en gediscrimineerd worden, maar ook het slachtoffer worden van fysiek geweld met soms dodelijke gevolgen:
[Ibid.]
Xxxxxxxxx stelde vast dat zelfs het loutere contact met Europeanen tot geweld kan leiden, ongeacht de aard of frequentie van deze contacten. Zo gaf ze het voorbeeld van een Afghaanse man die in elkaar werd geslagen omwille van zijn connecties met Duitse journalisten en werd een Afghaanse familie uit haar huis gezet omdat de terugkeerder gehuwd was met een Duitse vrouw:
[Ibid.]
Daarnaast verhoogt het risico op geweld tussen gemeenschappen omwille van het ontbreken van lokale betrekkingen en de vijandigheid die de gemeenschap vertoont ten aanzien van terugkeerders:
[citaat Ibid.]
Verder stelt ze dat loutere vlucht uit Afghanistan door de Taliban gezien kan worden als verraad, ongeacht de houding die terugkerende Afghanen aannemen ten opzichte van hun beleid:
[Ibid.]
Bovendien rapporteerden meerdere terugkerende Afghanen dat ze in hun dagelijkse leven bedreigd, achtervolgd of zelfs aangevallen werden door onbekenden die hen als ongelovigen of verraders beschouwden:
[Ibid.]
Verder is er sprake van een groot risico op intrafamiliaal geweld, waarbij vermoedens van vreemd gedrag voldoende zijn om te leiden tot uitsluiting of fysiek geweld. Ook mannen die in het buitenland gehuwd waren, zonder toestemming van beide families, werden het slachtoffer van vervolging:
[Ibid.]
X. Xxxxxxxxx stelt dat het loutere verblijf in Europa een reden is voor vervolging door de Taliban. Het verblijf en de vlucht naar Europa wordt door de Taliban gezien als een daad van politiek verzet (zie ook infra). Voor de Taliban doet het er in dit opzicht niet toe of de persoon in kwestie al dan niet ‘verwesterd’ is; het feit dat ze op de hoogte zijn van de reis naar Europa of dat er een vermoeden is van niet-islamitisch gedrag in Europa kan voldoende zijn om vervolgd te worden:
[Ibid.]
Ten slotte blijkt uit verschillende bronnen dat terugkerende Afghanen een hoger risico lopen om gerekruteerd te worden door gewapende groeperingen.
Het OSAR-rapport vermeldt eveneens verschillende concrete gevallen waarin terugkerende Afghanen geconfronteerd werden met (dodelijk) geweld, en dit omwille van uiteenlopende redenen, zoals een verblijf in Europa, het feit dat ze geen baard droegen of nog verdacht werden van samenwerking met ‘ongelovigen’:
[Ibid.]
Zoals eerder aan bod kwam, heeft Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx de resultaten van haar jarenlange onderzoek in juni 2021 geactualiseerd in een nieuw rapport, waarin de meest recente onderzoeksresultaten verzameld zijn over de teruggekeerde Afghanen die ze heeft opgevolgd tot en met november 2020. In dat rapport, Erfahrungen und Perspektiven Abgeschobener Afghanen im Kontekt Aktueller Politischer und Wirtschaftlicher Entwicklungen Afghanistans (Ervaringen en perspectieven van gedeporteerde Afghanen in de context van de huidige politieke en economische ontwikkelingen in Afghanistan), heeft ze de ervaringen gedocumenteerd van 113 van de 908 Afghanen die tussen december 2016 en maart 2020 uit Duitsland (gedwongen) zijn terug-gekeerd naar Afghanistan.
Ook uit deze geactualiseerde onderzoeksresultaten blijkt duidelijk dat Afghanen die uit het Westen terugkeren het risico op vervolging lopen.
De meerderheid van de door haar onderzochte teruggekeerde Afghanen hebben te maken gehad met geweld tegen henzelf of tegen hun familieleden louter omwille van hun vlucht naar, hun verblijf in of hun deportatie uit Europa. Xxxxxxxxx stelt dat ze door de Taliban bijvoorbeeld als vijanden beschouwd worden en daarom vervolgd worden omdat ze naar Europa waren gevlucht. Volgens haar vormt de beschuldiging van ‘verwestering’, van ‘immoreel’ gedrag in Europa, alsmede van afvalligheid van de islam, door omgang met ongelovigen, niet alleen een bedreiging die uitgaat van de bevolking en de Taliban, maar ook van hun eigen familieleden.
Een ander belangrijk risico dat Xxxxxxxxx documenteert, is het risico op geweld dat voortvloeit uit de vaak onbetaalde schulden aan schuldeisers die zijn opgebouwd voor de financiering van de vlucht naar Europa. De veronderstelling dat Afghanen die uit Europa terugkeren vermogend zijn, verhoogt het risico op criminele aanvallen nog meer. Al deze gevaren bedreigen vervolgens ook de familieleden van de terugkeerders. De sociale uitsluiting (zie ook verder) die zij door deze gevaren ondervinden, en de stigmatisering omwille van hun ‘verwesterd’ gedrag, vergroten het risico om slachtoffer te worden van algemeen geweld, door misdaad of vervolging om andere redenen.
Meer dan zestig procent van de teruggestuurde Afghanen in haar onderzoek werd getroffen door geweld na terugkeer. Hoewel de meesten wel speciale bescherming konden krijgen in schuilplaatsen die door particulieren in Duitsland werden betaald, kwam over het algemeen ongeveer 90 procent in aanraking met gewelddaden.
Ook schatte Xxxxxxxxx zelfs toen al in dat de terugtrekking van de internationale troepen en een eventueel vredesverdrag niets zou veranderen aan het gebrek aan perspectief voor Afghaanse terugkeerders. Bij deze inschatting werd uiteraard geen rekening gehouden met de gebeurtenissen die zich een aantal maanden later hebben voorgedaan en zo mogelijk een nog grotere impact zullen hebben op de situatie van Afghanen die na een verblijf in het Westen terugkeren naar Afghanistan.
In haar rapport, vat ze deze bevindingen als volgt samen (vrij vertaald):
“Uit de evaluatie van de ervaringen van gedeporteerden blijkt dat zij en hun familieleden en sympathisanten in Afghanistan niet alleen door de Taliban, maar ook door de overheidsactoren en de sociale omgeving met geweld worden bedreigd, alleen maar omdat zij in Europa waren. Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat van degenen die langer dan twee maanden in het land verbleven en over wie informatie beschikbaar is, meer dan 50% te maken heeft gehad met geweld tegen hen of hun familie als gevolg van hun verblijf in Europa. Zo werden zij bijvoorbeeld vervolgd door de Taliban omdat zij naar
Europa waren gevlucht en werden verondersteld te zijn "overgelopen" naar hun tegenstanders. Zij worden ook vervolgd door hun eigen familie en door het publiek, de Taliban en overheidsactoren wegens vermeende of daadwerkelijke normovertredingen en misdragingen tijdens de periode van ballingschap, een daarmee gepaard gaande "verwesterlijking" en vermeende geloofsafval. Een ander, aanzienlijk risico van geweld bestaat als gevolg van de vaak onbetaalde schulden voor de financiering van de vlucht naar Europa door geldschieters. De veronderstelling dat Europese repatrianten welgesteld zijn, verhoogt ook het risico op criminele aanvallen, waarbij onder meer afpersing plaatsvindt en beschermingsgeld wordt geëist op straffe van verraad aan de vervolgers.
De sociale uitsluiting waarmee zij door deze gevaren worden geconfronteerd, alsook de stigmatisering als "verwes-terd", onsuccesvolle repatrianten en vermeende misdadigers, verhoogt ook het risico slachtoffer te worden van algemeen geweld, waarvan meer dan 60% van de gedeporteerden het slachtoffer was. Dit omvat, maar is niet beperkt tot, strijd, gedwongen recrutering, criminaliteit en follow-up in gevallen van eerdere vervolging. In het algemeen heeft meer dan 90 % van de gedeporteerden na hun terugkeer te maken gehad met geweld, hoewel de meesten van hen van wie de verblijfplaats bekend is, zich grotendeels konden beschermen door onder te duiken met behulp van particuliere financiële steun uit Duitsland, en ernstige ervaringen met geweld vaak niet kunnen worden gedocumenteerd omdat het contact wordt verbroken. Aangenomen kan worden dat gedeporteerden wier ervaringen niet konden worden gedocumenteerd omdat hun identiteit en ervaringen niet bekend zijn door een gebrek aan steun in Duitsland of verbroken contact, in nog grotere mate door geweld worden getroffen. Daders worden niet alleen bijzonder bedreigd door een gebrek aan particuliere steun, maar ook door nieuwe sancties voor hun misdaden. [..]
Met het oog op de onvoorwaardelijke terugtrekking van de internationale troepen zal zelfs een eventueel intra-Afghaans vredesverdrag niets veranderen aan dit gebrek aan perspectief. Niet alleen moet worden gerekend op verdere gevechten, zelfs nadat een eventueel verdrag is gesloten. Evenmin valt te verwachten dat de investeringen in de economie van dien aard zullen zijn dat de sociale- zekerheidsstelsels zich op middellange termijn zullen herstellen. Doorslaggevend voor de situatie van de gedeporteerden is echter dat zelfs van een vredesverdrag niet kan worden verwacht dat het een einde maakt aan de vervolging door de Taliban en de sociale omgeving, en daarmee aan de levensbedreigende sociale uitsluiting.”
Uit de bij dit verzoekschrift gevoegde objectieve en betrouwbare landeninformatie blijkt duidelijk dat in Afghanistan een ‘verwesterde’ persoon een risicoprofiel is en als gevolg hiervan vervolging riskeert. Dit was reeds zo vóór de gehele machtsovername door de Taliban, zoals Uw Raad dit uitdrukkelijk erkend heeft in een eerder geciteerd arrest, met name arrest nr. 228 243 van 30 oktober 2019.
Vervolgingsgrond
Er bestaan in het geval van de vervolgingsvrees van verzoeker meerdere aanknopingspunten met de gronden van vervolging zoals bepaald in het Verdrag van Genève. Zo kunnen teruggekeerde, ‘verwesterde’ Afghanen vervolgd worden zowel omwille van een (toegeschreven) politieke overtuiging of religie als omwille van het behoren tot een specifieke groep van verwesterde Afghanen.
Hierboven werd reeds uiteengezet op welke vlakken jonge Afghanen beïnvloed kunnen worden door de Westerse cultuur. Sommige van deze nieuwe waarden of gewoonten zijn zodanig fundamenteel geworden voor hun identiteit dat de personen in kwestie moeilijk hun plaats kunnen vinden binnen de traditionele Afghaanse samenleving, en op die manier zeer snel het doelwit kunnen worden van de Taliban.
Zoals hierboven gesteld, meent Afghanistan-experte Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx dat het verblijf en de vlucht naar Europa door de Taliban gezien kan worden als een daad van politiek verzet. Voor de Taliban doet het er in dit opzicht niet toe of de persoon in kwestie al dan niet ‘verwesterd’ is; het feit dat ze op de hoogte zijn van de reis naar Europa of dat er een vermoeden is van niet-islamitisch gedrag in Europa kan voldoende zijn om vervolgd te worden:
[citaat OSAR “Afghanistan: risques au retour liés à «l’occidentalisation“ van maart 2021]
Zoals eerder gesteld, is het volgens Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx niet noodzakelijk een sterk veranderd gedrag, maar het verblijf in het Westen zélf dan aan de basis van het gevaar ligt:
[Ibid.]
Verder stelt Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx dat de notie van ‘ongelovige’ niet noodzakelijk gelinkt is aan religie maar ook een uiting van politiek verzet kan zijn, in die zin dat de persoon in kwestie zich - werkelijk of gepercipieerd - tegen het beleid van de Taliban gekeerd heeft, zowel op religieus als op politiek vlak: [Ibid.]
Naar analogie met de situatie in Somalië, kan verzoeker in dit verband nog wijzen op hetgeen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vastgesteld in de zaak Sufi en Elmi t. het Verenigd Koninkrijk, met betrekking tot de eis of het redelijk is van iemand te verwachten zich te gedragen volgens conservatieve religieuze en sociale voorschriften:
[citaat EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx en Elmi t. Verenigd Koninkrijk]
Opvallend is dat het EHRM benadrukt dat het risico nog groter is voor Somaliërs die lang genoeg uit het land zijn weggeweest en als ‘verwesterd worden’ gezien. Zoals hierboven reeds beschreven, kan een parallel worden getrokken voor Afghaanse onderdanen die door de Taliban beschouwd kunnen worden als ‘verwesterd’. Door de strikte interpretatie van de shariawet vallen ze nog meer op, waardoor het risico op vervolging sterk wordt vergroot.
2.3.3. Stigmatisering, discriminatie en sociale uitsluiting (artikel 48/4, §2, b) Vw.)
Zoals hierboven reeds uiteengezet, hebben Afghanen die terugkeren vanuit het Westen een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, op basis van hun gepercipieerde ‘verwestering’. Ondergeschikt lopen zij minstens een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, b) van de Vreemdelingenwet. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met een ernstig wantrouwen door de gemeenschap, met stigmatisering, discriminatie en sociale en familiale uitsluiting tot gevolg. Xxxxxxxxx dreigt hierdoor eveneens in een situatie van extreme materiële deprivatie te belanden, die voldoet aan de minimumgrens van artikel 3 EVRM.
X. Xxxxxxxxx wijst erop dat teruggestuurde Afghanen geen realistische kans hebben om in hun levensonderhoud te voorzien vanwege hun sociale uitsluiting. Bovendien wijst ze op de extreme armoede waarmee 93% van de Afghaanse bevolking reeds te kampen had nog vóór de snelle escalatie van de precaire humanitaire situatie na de machtsovername van de Taliban. Xxxxxxxxx stelt vast dat 75% van de teruggestuurde Afghanen hoofdzakelijk van particuliere steun uit het buitenland leefden; slechts één man had een baan met een leefbaar loon en bijna 15% was gedeeltelijk of permanent dakloos en had geen beschutting tegen de weersomstandigheden. De tijdelijke en gedeeltelijke financiering via terugkeerbijstand, waartoe slechts enkele repatrianten toegang hebben, had ook in 2021, nog voor de val van de Afghaanse regering, geen effect op het gebrek aan vooruitzichten en bescherming. Voor degenen die in Afghanistan geen sociaal of familiaal netwerk hebben, dat permanent in staat en bereid is om hen te ondersteunen, noch de kans om met een visum het land te verlaten of de middelen om te vluchten, bestaat de enige overlevingsstrategie er meestal in zich aan te sluiten bij gewapende groeperingen of criminele bendes (vrij vertaald):
[vrij vertaald citaat Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx “Erfahrungen und Perspektiven Abgeschobener Afghanen im Kontekt Aktueller Politischer und Wirtschaftlicher Entwicklungen Afghanistans” van juni 2021]
Naast het feit dat ‘verwesterde’ terugkeerders binnen de gemeenschap worden gezien als ‘besmet’, bestaat er ook een ‘stigma of failure’. Migratie naar Europa schept verwachtingen, aangezien Europa wordt gezien als een bestemming die veel kansen biedt. Als een migrant terugkeert, wordt dit in de gemeenschap dus vaak gezien als een bewijs van criminaliteit of luiheid en wordt de terugkeerder beschouwd als een mislukking. Zelfs binnen zijn familie kan de terugkeerder slachtoffer worden van dit ‘stigma of failure’, bijvoorbeeld omdat de familie veel geld heeft betaald voor de reis naar Europa. Het beschikken over sociale en familiale netwerken is echter essentieel om te overleven in de Afghaanse samenleving.
EUAA bepaalt hierover het volgende:
[citaat EASO COI-rapport “Afghanistan: individuals targeted under societal and legal norms” van december 2017]
[citaat EASO Country Guidance “Afghanistan Common analysis and guidance note” van november 2021] [citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxx_xxxxxx/Xxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx_ Osten_-_Zentralasien/Afghanistan/210326_AFG_Verwestlichung_f.pdf]
[Ibid.]
Ook oudere informatie bevestigt het stigma en de sociale uitsluiting, zelfs door de eigen familie, in geval van terugkeer uit het Westen, met bijkomende ontbering, problemen en risico’s voor maatschappelijke re- integratie tot gevolg. Zoals Afghanistan-experte professor Xxxxxx Xxx Xxxxxxxx in het verleden vaststelde, kunnen deze redenen voor uitsluiting op basis van verblijf in Europa ogenschijnlijk triviaal zijn: [ASYLOS, “Afghanistan: Situation of young male 'Westernised' returnees to Kabul” van augustus 2017] Ook uit het onderzoek van de wetenschappers Xxxx Xxxxxx en Xxxxxx Xxxxxx uit 2015 naar vrijwillig teruggekeerde Afghanen uit Europa blijkt dat re-integratie een langdurig en complex proces is dat praktische en sociaal-culturele elementen omvat, en afhankelijk is van lokale sociale netwerken en sociaal kapitaal.
Het stigma dat met een terugkeer gepaard gaat lijkt in de huidige omstandigheden des te pertinent te zijn, nu ervan uitgegaan kan worden dat de door de Taliban volledig gecontroleerde
samenleving nog sterker teruggeplooid is op traditionele levens- en zienswijzen. Het is daarom niet uitgesloten dat met dit stigma sociaal maatschappelijke uitsluiting, verregaande discriminatie of zelfs onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing gepaard gaat. Xxxxxxxx moet dit in het licht van de veranderde omstandigheden grondiger en beter onderzocht worden, nu blijkt dat Afghaanse terugkeerders zelfs onder het vorige, democratisch verkozen bewind met stigma en discriminatie geconfronteerd werden.
Hoewel verder en grondiger onderzoek zich opdringt om te weten in welke mate de discriminatie en stigmatisering die Afghanen die uit het Westen terugkeren onder het huidige Taliban-bewind kan uitmonden in foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, waardoor er sprake is van een reëel risico op het lijden van ernstige schade, kan ook in dit opzicht louter op basis van de eerder beschikbare informatie vastgesteld worden dat verzoeker actueel niettemin een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, b) Vreemdelingenwet.
2.3.4. Aanwijzingen van de beschermingsnood na de machtsovername door de Taliban
Ook na de machtsovername van de Taliban zijn er ernstige aanwijzingen dat personen die als verwesterd beschouwd worden, een reëel risico op vervolging of het lijden van ernstige schade in de zin van respectievelijk artikel 48/3 en artikel 48/4 Vreemdelingenwet lopen.
2.3.4.1. Relevante bronnen
2.3.4.1.1. Om te beginnen stel OSAR in een rapport met betrekking tot risicoprofielen, opge-steld na de machtsovername, dat Afghanen die terugkeerden vanuit het Westen reeds voor de machtsovername blootgesteld werden aan vervolging omdat ze als ‘verwesterd’ gezien werden en dat verwacht wordt dat deze potentiële dreiging onder het nieuwe, conservatief-religieuze regime zal blijven bestaan:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxx_xxxxxx/Xxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/Xxxxxxxxx_ Osten_-_Zentralasien/Afghanistan/211031_AFG_Update_Gefaehrdungsprofile_FR.pdf]
2.3.4.1.2. Voorts kan worden verwezen naar een Country Policy and Information Note van UK Home Office van februari 2022. Volgens dat rapport wijst huidige informatie erop dat personen die het risico lopen te worden vervolgd omdat zij zich niet schikken naar de strikte interpretatie die de Taliban aan de sharia geven ook de personen omvat die als ‘verwesterd’ beschouwd worden na een periode in het Westen te hebben doorgebracht.
[citaat uit
xxxxx://xxxxxx.xxxxxxxxxx.xxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxx/xxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxxxxx_xxxx/xxxx/0000 647/AFG_CPIN_Fear_of_the_Taliban.pdf]
2.3.4.1.3 EUAA besluit in de Country Guidance van november 2021 dat er, ondanks de beperkte informatie, voldoende aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de Taliban er een zeer strikte naleving van de sharia op zullen nahouden, zoals o.a. blijkt uit hun verklaringen:
[citaat uit EASO Country Guidance “Afghanistan Common analysis and guidance note” van November 2021]
XXXX herneemt in het haar rapport van januari 2022 het mogelijke risico voor Afghanen die Afghanistan hebben verlaten. De Taliban hanteert twee narratieven. Enerzijds zou emigratie voortkomen uit armoede, waarbij Afghanen vertrekken omwille van economische redenen. In het andere narratief van de Taliban, waaruit het risico ontstaat voor verzoeker, worden vertrekkers beschouwd als slechte moslims. Ze worden beschouwd als mensen die geen islamitische waarden hebben of op de vlucht zijn voor dingen die ze hebben gedaan:
[EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
Zoals reeds aangegeven in hoofdstuk 1 van voorliggend verzoekschrift, maakt XXXX in haar Country Guidance voor Afghanistan van april 2022 bij aanvang van het rapport een expliciet voorbehoud. Doordat de situatie in Afghanistan nog steeds evolueert, is het in bepaalde gevallen volgens EUAA bijzonder moeilijk om de nood aan internationale bescherming op sluitende wijze te beoordelen.
XXXX benadrukt in deze disclaimer vervolgens vijf punten, waarbij er drie relevant zijn bij de beoordeling van het risico op vervolging of ernstige schade wegens toegeschreven verwestering:
[citaat uit EUAA-rapport “Country Guidance: Afghanistan” van april 2022]
In eerste instantie verduidelijkt EUAA dat de profielen die eerder het doelwit van de Taliban waren, wellicht een verhoogd risico lopen na de machtsovername, gezien op de toegenomen capaciteiten en territoriale controle door de Taliban.
Zowel in de richtlijnen van UNHCR als deze van EUAA die dateren van voor de machtsovername door de Taliban (zie supra) werd het risico op vervolging beschreven voor Afghanen die als verwesterd worden beschouwd. Als verwesterd beschouwde Afghanen waren voor de machtsovername al een doelwit van de Taliban. Uit de meest recente richtlijnen van XXXX blijkt dat het risico voor hen wellicht groter is geworden na de machtsovername.
Ten tweede benadrukt EUAA het risico op onderrapportering, zeker in meer afgelegen regio’s in Afghanistan. Dit maakt het moeilijk om in te schatten welk risico verzoeker, die afkomstig is van een dorp gelegen in een rurale regio, precies loopt. Deze onderrapportering, die EUAA nog eens expliciet in de verf
zet bij de aanvang van het rapport, maakt ook dat men uit het gebrek aan data omtrent personen die na de machtsovername in de problemen kwamen omwille van toegeschreven verwestering, niet zomaar kan afleiden dat er zich geen problemen stellen.
Ook in de aanhef van het meest recente EUAA Coi rapport ‘Targeting of individuals’ van augustus 2022 wijst EUAA op de problemen rond het vergaren van informatie.
Ten derde benadrukt XXXX dat de perceptie en behandeling door de Taliban van personen die Afghanistan verlaten hebben, onduidelijk blijft.
Met deze disclaimers in het achterhoofd, kunnen we kijken naar de risicoanalyse die EUAA in haar rapport van april 2022 maakt, en waar ook verwerende partij naar verwijst:
[Ibid.]
XXXX geeft aan dat niet alle personen onder dit profiel een gegronde vrees voor vervolging hebben. Er dient rekening te worden gehouden met omstandigheden die van invloed zijn op het risico:
- Het gedrag van de verzoeker;
- het gebied van herkomst, waarbij er bijvoorbeeld een groter risico is in plattelandsgebieden. Voorts kunnen er plaatselijke verschillen bestaan in de toepassing van Talibannormen;
- het geslacht;
- de mate waarin men uit een conservatieve omgeving komt, en de perceptie van genderrollen in de familie;
- de leeftijd: het kan moeilijk zijn voor kinderen van een bepaalde leeftijd om zich (opnieuw) aan te passen aan sociale restricties in Afghanistan);
- de duur van het verblijf in een westers land;
- de zichtbaarheid van de verzoeker;
- ...
Naast de drie disclaimers die EUAA zelf maakt (een verhoogd risico voor reeds bestaande risicoprofielen; een gebrek aan data en onzekerheid over de perceptie van Afghanen die het land verlaten), dient er bij deze analyse van EUAA in haar Country Guidance van april 2022 nog een bijkomende, serieuze kanttekening gemaakt te worden: deze analyse baseert zich op de landeninformatie uit het EUAA Country of Origin Information Report van januari 2022, dat slechts data bevat tot 8 december 2021.
De analyse van EUAA is dus niet enkel gebaseerd op onvolledige data (gezien de onderrapportering, zeker in meer rurale gebieden zoals verzoekers regio van herkomst), maar kan ook geen rekening houden met de gebeurtenissen van de afgelopen maanden. De richtlijnen van EUAA, en de niet-exhaustieve opsomming van risicofactoren met betrekking tot toegeschreven verwestering, moeten dus met de nodige voorzichtigheid toegepast worden.
Uit het COI rapport van EUAA ‘Targeting of individuals’ van augustus 2022, verwijst EUAA naar de hierboven geciteerde landeninformatie, en voegt daar nog het volgende aan toe:
[EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van augustus 2022]
Belangrijker nog dan deze indicatie dat binnen de Taliban personen die vertrokken zijn naar het Westen als slechte moslims en verwesterd kunnen worden beschouwd, is het feit dat de hoogste leider van de Taliban zich zelf heeft uitgesproken over dit onderwerp:
[Ibid.]
De hoogste leider van de Taliban, Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, stelt zelf uitdrukkelijk dat personen die Afghanistan verlaten hebben hun (islamitisch) geloof in het gedrang komt, en hij meent dat deze personen verplicht waren om zich negatief uit te laten tegenover de Islam in het kader van hun asielprocedures. De hoogste leider van de Taliban koppelt met andere woorden het vertrek uit Afghanistan en het doorlopen van een asielaanvraag aan anti-islamitisch gedrag. De straffen tegen anti-islamitisch gedrag zijn draconisch (zie infra). Er blijkt dus een negatieve perceptie te bestaan de hoogste leider binnen de Taliban van personen die een asielprocedure in het Westen hebben doorlopen, zoals verzoeker. Hoewel de Taliban geen homogene organisatie is met één beleid dat overal gelijkaardig wordt geïmplementeerd (zie infra), heeft de stem van hun hoogste leider (letterlijk: Xxxx xx-Xx'xxxxx oftewel Commander of the Faithful) extreem veel gezag. Het feit dat deze meent dat Afghanen in het buitenland hun geloof in het gedrang komt en ze zich tijdens een asielprocedure anti-islamitisch dienen uit te laten, duidt er op dat het risico bij een terugkeer uit het Westen om als een slechte moslim of verwesterd te worden beschouwd, reëel is. Het EUAA COI rapport van augustus 2022 vermeldt tot slot ook nog de volgende stellingen van leidinggevenden binnen de Taliban, die indicaties bevatten van negatieve opvattingen binnen de Taliban van Afghanen die het land verlaten:
[Ibid.]
2.3.4.2. Daarbovenop komt nog dat de bewegingsvrijheid in Afghanistan sterk aan banden is gelegd na de machtsovername van de Taliban, en de Taliban onvermijdelijk te weten zal komen dat verzoeker in het Westen heeft verbleven.
XXXX rept hier met geen woord over, en lijkt in haar analyse over toegeschreven verwestering hiermee geen rekening te houden. Ook verwerende partij gaat hier volledig aan voorbij.
De landsgrenzen worden door de Taliban streng bewaakt:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxx/XX-0-0000-0000_XX.xxxx]
Verzoeker zal bij zijn aankomst in Afghanistan (op de luchthaven of aan één van de grensposten) extra in de kijker lopen, aangezien het duidelijk zal zijn voor de Taliban dat hij afkomstig is uit het Westen.
Verzoeker heeft geen Afghaans paspoort. Als hij nu moet terugreizen naar Afghanistan zal dit ofwel met een Afghaans paspoort zijn dat afgeleverd werd door de Afghaanse ambassade in Brussel, ofwel met een laissez-passer dat afgeleverd werd door de Belgische autoriteiten. In elk geval zal men weten van waar exact verzoeker terugkeert.
Xxxxxxxxx zou voorts niet één controle van de Taliban moeten zien te passeren, maar verschillende. Hij zal verschillende checkpoints moeten passeren op de luchthaven, maar ook nadien tijdens de verdere reis. Xxxxxxxxx is niet in het bezit van zijn originele Taskara, waardoor hij ook bij deze binnenlandse controles in de kijker zal lopen.
Aangezien het loutere verblijf in Europa al een reden is voor vervolging door de Taliban, de Taliban de koppeling lijkt te maken tussen een asielaanvraag in het Westen en anti-islamitische gedrag, en de perceptie van ‘verwestering’ betrekking heeft op gemakkelijk herkenbare kenmerken, verbonden aan de identiteit en het gedrag van verzoeker, zal hij een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer. Afghanen worden sterk gecontroleerd bij de checkpoints van de Taliban:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/0000/00/0/xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxxxxxx- herat-photos]
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx-xxxx/0000000.xxxx]
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxx-xxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxx-xxxxxx-xxxxx- criticism-uk-envoy-2022-02-28/]
Doordat verzoeker zonder toestemming van de Taliban is vertrokken, en de woordvoerder van de Taliban aangeeft dat het niet toegestaan is te reizen zonder dat de Taliban op de hoogte is van de bestemming, zal verzoeker mogelijks nog aan een grondigere controle onderworpen worden, hetgeen het risico voor vervolging omwille van toegeschreven verwestering vergroot.
Verschillende recente bronnen maken voorts melding van onnodig en onevenredig geweldgebruik door de facto autoriteiten bij de controleposten:
[citaat uit Report of the United Nations High Commissioner for Human Rights, Situation of Human Rights in Afghanistan, 28 februari 2022, xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx/XX_00.xxx]
Het risico om als verwesterd te worden beschouwd aan deze controleposten is nog groter doordat de Taliban een verregaande controle uitvoert op de smartphones van Afghanen, waarbij ze kijken naar persoonlijke foto’s en video’s, contacten en sociale media-accounts. De aanwezig-heid van muziek of video’s kan al leiden tot geweld en pesterijen door de Taliban, laat staan foto’s die in het Westen zijn getrokken of Westerse muziek. Verzoeker loopt dan ook een groot risico bij controle van zijn smartphone. [citaat uit xxxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxxx-xxx-xxxxxxxxxxx- notes/country-police-and-information-note-fear-of-the-taliban-afghanistan-february-2022-accessible] Amnesty International publiceerde in augustus 2022 een rapport genaamd ‘The rule of the Tal-iban. A year of violence, impunity and false promises, dat op drie vlakken relevant is om het risico bij een terugkeer naar verzoekers regio van herkomst in te schatten.
In eerste instantie blijkt uit het rapport de doorgedreven controles die plaatsvinden, en de tech-nische kennis van de Taliban, waarbij laptops, social media en smartphones worden doorzocht, en ze er in slagen zelfs verwijderde video’s en foto’s terug te vinden:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xx/xxxxxxxxx/xxx00/0000/0000/xx/]
En [Ibid.] En [Ibid.] En [Ibid.]
Het doorzoeken van digitale informatie(dragers) blijkt een patroon, dit komt terug in de getui-genissen die Amnesty International verzamelde.
Voorts blijkt dat lokale Talibanleden nieuwkomers in hun regio in de gaten houden, en nieuwe gezichten hierop aangesproken worden. Uit de volgende casus blijkt dat het volstond voor de Taliban dat een persoon niet uit de regio kwam (omwille van een huwelijksfeest), om aan een doorgedreven controle onderworpen te worden:
[Ibid.]
Ten derde blijkt uit het Amnesty International rapport dat de Taliban informanten rekruteert, die worden opgedragen om mensen in de gaten te houden, waaronder alle nieuwkomers in een regio:
[Ibid.]
Deze doorgedreven controles in het algemeen, onder meer van verzoekers originele Taskara, smartphone (waarbij de Taliban ook verwijderde foto’s en video’s kan terugvinden), social media, in combinatie met het feit dat lokale Taliban nieuwe gezichten aan controles onderwerpen én de Taliban informanten rekruteert die onder meer nieuwkomers in de gaten moeten houden, maakt dat verzoeker als terugkeerder niet enkel bij aankomst aan de luchthaven, maar ook op doorreis naar zijn regio van herkomst én in zijn regio van herkomst zelf, een grote kans loopt om negatief in aanraking te komen met de Taliban.
Gelet op de uitgebreide en gedetailleerde informatie over het risico op vervolging, in het bijzonder door de Taliban, vóór het huidige regime en de beschikbare informatie sinds de machtsovername door de Taliban met betrekking tot huidige, strikt conservatief-religieuze bewind, kan redelijkerwijs vermoed worden dat het risico op vervolging omwille van ‘verwestering’ actueel en reëel is.
De ondervragingen waaraan de Taliban verzoeker bij zijn terugkeer zal onderwerpen over wie hij is, waarom hij gevlucht is, naar waar hij gevlucht is en hoe hij zich daarbij gedragen heeft, zullen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gepaard gaan met ernstig fysiek geweld, met angst, en psychische kwelling.
Xxxxxxxxx zal zowel bij de controles en ondervragingen die direct volgen op zijn terugkeer, als bij latere momenten dat hij in aanraking komt met de Taliban die de Afghaanse bevolking aan een zeer strikte controle onderwerpt, die zowel gericht is op het uitroeien en knakken van elk verzet en tegenstand als op het afdwingen van zeer verregaande interpretaties van islamitische wetgeving, geïntimideerd en bedreigd worden, en behandeld worden op een wijze die erop gericht is fysiek en moreel verzet te breken.
Verwerende partij kan niet verwachten van verzoeker dat hij de rest van zijn dagen ‘the game’ meespeelt, zoals dit in par. 275 van het arrest Xxxx en Elmi werd gesteld, en dat hij elke vorm van autonomie onderdrukt uit vrees fysiek gestraft te worden door de Taliban. Dit zou een ernstige schending van verzoekers waardigheid inhouden.
Uit het meest recente UNAMA rapport116 blijkt dat deviatie van de door de Taliban gehanteerde sociale codes actueel resulteert in onmenselijke en vernederende bestraffing:
[passage uit UNAMA-rapport “Human Rights in Afghanistan” van juli 2022]
De regelgeving die de Taliban daartoe hanteert is bijzonder vaag en onvoorspelbaar. Volgens UNAMA is dit doelbewust. Terwijl de gevolgen voor deviatie van de sociale normen wel bijzonder ernstig zijn, wat een terroriserend effect heeft op de bevolking:
[passage uit UNAMA-rapport “Human Rights in Afghanistan” van juli 2022]
De controle door de Taliban is bijzonder verregaand. Men leest telefoons uit en vraagt aanwezigheidslijsten op bij de lokale moskeeën;
[Ibid.]
2.3.4.3. Hierboven werd het risico besproken dat verzoeker geviseerd zal worden door de Taliban in het algemeen omwille van zijn gepercipieerde verwestering en zijn verblijf in het Westen.
Naast de algemene visie van de Talibanleiding op terugkeerders uit het Westen, dient er ook gekeken worden naar de houding van de lokale afdeling van de Taliban in verzoekers regio van herkomst, én van deze van de verschillende checkpoints die verzoeken dient te passeren op weg naar zijn regio van herkomst.
Uit het EUAA COI rapport van januari 2022 blijkt immers dat de Taliban als organisatie in zekere mate gedecentraliseerd is, wat maakt dat het beleid niet over het hele land gelijk loopt:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
Het EUAA COI rapport van augustus 2022 omtrent ‘Targeting of individuals’ gaat hier dieper op in, en schets hoe zowel op wettelijk vlak, op beleidsvlak/uitvoerend vlak, als op rechterlijk vlak er geen sprake is van homogeniteit binnen Afghanistan, en regionale verschillen de regel zijn.
Op wettelijk vlak spreken de bronnen in het EUAA rapport van xxxxxxxx 2022 over een wettelijk vacuüm, waarbij het onduidelijk is welke wetten van toepassing zijn. De decreten en richtlijnen die door de Taliban worden uitgevaardigd, worden niet gelijkmatig toegepast in Afghanistan. Er is sprake van uiteenlopende regels binnen Afghanistan:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Wat betreft de uitvoering van het beleid, blijkt dat deze verschilt doorheen het land, en afhankelijk is van de lokale context en de lokale betrokkenen. Talibanstrijders lijken hun eigen directe commandanten te volgen in plaats van ‘Kabul’. Invloedrijke personen op het lokale vlak hebben soms meer macht en impact dan het bevoegde ministerie in Kabul. Over belangrijke kwesties zou er geen echt centraal beleid worden gevorm, maar voeren de lokale machthebbers eerder hun eigen mening uit. De handhaving van nieuwe regels zou vaak afhangen van individuele Taliban-soldaten en hun persoonlijke opvattingen:
[Ibid.]
Ook op gerechtelijk vlak blijkt de decentralisatie in Afghanistan. Het ontbreekt het land momenteel aan een officiële grondwet en wetten. De Talibanrechtbanken houden zittingen in sommige regio’s waar het
onduidelijk zou zijn welk rechtssysteem, welke procedures en strafmaatrichtlijnen worden toegepast. Rechtspraak zou vaak in samenspraak met onder andere de lokale gemeenschap gebeuren:
[Ibid.]
Omwille van deze sterke regionale verschillen, is het belangrijk om te kijken welke Taliban factie in verzoekers regio van herkomst de macht heeft, en hoe deze de Taliban-normen interpreteren en toepassen (waarbij in het algemeen blijkt uit de COI dat in rurale Pashtu gebieden zoals dit van verzoeker het risico groter is).
Daarnaast dient er ook gekeken te worden welke factie binnen de Taliban bevoegd is voor binnenlandse zaken (waaronder de ‘veiligheidsdiensten’ vallen), inlichtingen, migratie, het afleveren van paspoorten en Taskara’s, en het monitoren van personen die het land binnenkomen en verlaten. Dit zijn immers de beleidsdomeinen waarmee verzoeker bij een terugkeer zal geconfronteerd worden:
Al deze bevoegdheden zijn binnen de Taliban in handen van 1 groep: het Haqqani netwerk. Uit een rapport van de VN Veiligheidsraad van 26 mei 2022 blijkt het volgende:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/X0000000.xxx]
Het feit dat het Haqqani netwerk bevoegd zowel bevoegd is voor migratie, de grenzen controleert, bevoegd is voor de aflevering van een Taskara aan verzoeker, de inlichtingendepartementen onder haar controle heeft staan, én de meest machtige groep is binnen de Taliban, is bijzonder problematisch voor verzoeker.
Het Haqqani netwerk vormt immers de meest extreme groepering binnen de Taliban. Alle domeinen waarmee verzoeker in contact zal komen bij een terugkeer, zijn in handen van deze extremistische groepering.
Leden van het Haqqani netwerk zouden er nauwe banden op na houden met de terroristische organisatie Al Qaeda:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
Het Europees Parlement uitte in een resolutie van 16 september 2021 onder meer haar grote bezorgdheid over de leider van het Haqqani netwerk:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxx/XX-0-0000-0000_XX.xxxx]
Xxxxxxxxxx Xxxxxxx heeft een prijs van 10 miljoen USD op zijn hoofd staan wegens onder meer talrijke kidnappings en moorden op burgers. Het Haqqani netwerk wordt beschouwd als een terroristische organisatie:
[citaat xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxxxxx-xxxxxxx/]
Xxxxxx xx Xxxxxx Xxxxxxx is de minister verantwoordelijk voor vluchtelingen, en de oom van Xxxxxxxxxx Xxxxxxx. Hij is een leider van het Haqqani netwerk, en door de VS op een terrorismelijst geplaatst omwille van zijn banden met Al Qaeda. Er staat een prijs van 5 miljoen USD op zijn hoofd:
[Ibid.]
De VN Veiligheidsraad bevestigde op 26 mei 2022 dat het Haqqani netwerk binnen de Taliban de meest succesvolle en invloedrijke tak vormt, en deze groepering nog steeds een hechte relatie heeft met Al Qaida:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/X0000000.xxx]
Ten overvloede wenst verzoeker er aan te herinneren dat Al Qaida verantwoordelijk is voor onder meer de aanslagen van 9/11, en een jihad tegen het Westen voert. Verzoeker zal bij een terugkeer vanuit het Weten bijgevolg onderworpen worden aan grenscontroles door een organisatie die zelf als een terroristische organisatie wordt beschouwd, én die nauwe banden heeft met Al Qaida, die net een jihad tegen dit Westen voert.
Verwerende partij houdt ten onrechte geen rekening met het feit dat verzoeker bij de grenscontroles bij binnenkomst van Afghanistan, bij het aanvragen van een Taskara, … zal geconfronteerd worden met het Haqqani netwerk, hetgeen het risico significant zal verhogen.
2.3.4.4. In het EUAA COI rapport van augustus 2022 wordt er verwezen naar een aantal Talibanleden die Afghanen hebben opgeroepen om terug te keren:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Hieruit kan men echter geenszins zomaar concluderen dat een terugkeer voor verzoeker op een veilige wijze mogelijk is, en dit omwille van vier redenen.
2.3.4.4.1. Om te beginnen is deze oproep van een aantal Talibanleden hoofdzakelijk gericht aan Afghanen met een hoog profiel, die een meerwaarde kunnen bieden bij het uitbouwen van het Talibanbewind. Het gaat om politici, militaire en burgerlijke leiders, professoren, zakenlui en investeerders.
Dit blijkt ook uit de oprichting van de Commission for the Return and Communications with Former Afghan Officials and Political Figures, die zoals de naam aangeeft, zich richt op hoge profielen:
[Ibid.]
Verzoeker valt niet binnen deze categorie. Uit het feit dat er een oproep wordt gedaan aan personen met een hoog profiel die kunnen helpen om de Talibanstaat uit te bouwen om terug te keren, kan niet zomaar afgeleid worden dat verzoeker na zijn verblijf in het Westen ook met open armen zal ontvangen worden. Dit zijn 2 verschillende zaken.
2.3.4.4.2. Wat betreft de drie overblijvende bronnen die EUAA aanhaalt, en die wel betrekking hebben op een oproep tot terugkeer van de ‘modale Afghaan’, blijkt ten tweede dat het hier gaat om bronnen die absoluut niet op hun woord geloofd kunnen worden.
Voetnoot 465, 466 en 467 in het EUAA rapport van xxxxxxxx 2022 verwijzen naar de bronnen die melding maken van een oproep tot terugkeer van ‘gewone’ Afghanen in het buitenland.
De eerste bron van EUAA betreft een toespraak van Xxxxxxxxxx Xxxxxxx (voetnoot 465), de Taliban minister van binnenlandse zaken. Gezien het feit dat deze man een prijs van 10 miljoen USD op zijn hoofd staan wegens onder meer talrijke kidnappings en moorden op burgers, aan het hoofd staat van het Haqqani netwerk (hetgeen beschouwd wordt als een terroristische organisatie), en nauwe banden zou hebben met Al Qaeda, kan men hem niet zomaar op zijn woord geloven.
Daarbij komt dat in dezelfde toespraak waarin Xxxxxxx opriep aan Afghanen die na de machtsovername van de Taliban waren gevlucht om terug te keren, hij twee bijkomende zaken verklaarde die aantoonbaar niet correct zijn:
[citaat xxxxx://xxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxx- 1a730eff73727418de818c0993c1f3d2]
Minstens twee verklaringen in deze toespraak van Xxxxxxxxxx Xxxxxxx zijn aantoonbaar niet correct.
Zo werd recent de leider van Xx Xxxxx, Xxxxx xx-Xxxxxxxx, gedood in Kabul door een drone van de VS, terwijl hij verbleef in een huis van Xxxxxxxxxxx Xxxxxxx zelf of een medewerker van hem. Het herbergen van het hoofd van Al Qaida is niet bepaald hetzelfde als het voorkomen dat Al Qaida Afghanistan als een uitvalsbasis gebruikt (zoals overeengekomen in Doha), integendeel:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000/xxx/00/xx-xxxxx-xxxxxx-xxxxxxx-xxxxx-xx-xxxxx-xxxxx- ground-in-african-conflict-zones]
En het BBC artikel Xxxxx xx-Xxxxxxxx: Shock in Kabul as US kills al-Qaeda leader:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/xxxxx-xxxx-00000000]
Voorts vindt ook de uitspraak van Xxxxxxx over de rechten die vrouwen hebben om te werken of te studeren, geen weerslag in de realiteit.
Wanneer er in een toespraak van een gezocht leider van een terroristisch netwerk twee aantoonbare leugens staan (en niet de minste, nl. over vrouwenrechten en het herbergen van de leider van Al Qaida), is het niet redelijk om zijn andere verklaringen omtrent de terugkeermogelijkheden van Afghanen zomaar voor waarheid aan te nemen, integendeel.
De tweede bron waar EUAA naar verwijst, is een verklaring van het hoofd van de Taliban, Akhunzada (Voetnoot 466).
Naast het feit dat men dit voormalig hoofd van de shariarechtbanken onder het Talibanbewind in de jaren 90 (en daardoor verantwoordelijk voor de draconische straffen die de Taliban oplegde – zie infra) ook niet zomaar op zijn woord mag geloven, zijn er nog bijkomende problemen met deze bron.
Om te beginnen ging de uitspraak van de Talibanleider omtrent de mogelijkheid tot terugkeer enkel over terugkeer vanuit de buurlanden van Afghanistan. Hij spreekt zich hier dus niet uit over terugkeer vanuit het Westen:
[citaat xxxxx://xxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx-000000]
In het verleden sprak de leider van de Taliban zich wel uit over personen die Afghanistan hebben verlaten en een asielaanvraag indienden. Xxxxxxxxx was daarbij van mening dat personen die Afghanistan verlaten hebben hun (islamitisch) geloof in het gedrang komt, en hij meent dat deze personen verplicht waren om zich negatief uit te laten tegenover de Islam in het kader van hun asielprocedures (zie supra). Voorts bevat ook deze verklaring, die geen betrekking heeft op de situatie van verzoeker, een aantal aantoonbare leugens.
De stelling dat de Taliban het Doha agreement respecteert (waaronder het niet herbergen van Al Qaida), werd hierboven al doorprikt.
De general amnesty naar waar de Talibanleider verwijst in deze verklaring, bleek ook niet met de werkelijkheid overeen te stemmen. Ondanks deze zogenaamde general amnesty gingen Talibanleden wel degelijk over tot vervolging van leden van de vorige Afghaanse regering:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/00x000xx0.xxxx]
Ook deze bron dient bijgevolg met een korreltje zout genomen te worden, en kan niet dienen als basis van een conclusie dat verzoeker op een veilige manier vanuit het Westen kan terugkeren.
De derde bron (Voetnoot 467) van XXXX heeft tot slot enkel betrekking op de terugkeer van vroegere oppositieleden (waaronder verzoeker niet valt), en kan ook niet zomaar voor waar worden aangenomen: [citaat xxxxx://xxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx-000000]
Uit hetzelfde EUAA rapport van xxxxxxxx 2022 blijkt immers dat terugkeerders soms wel degelijk in de problemen kwamen, onder meer omwille van hun banden met de vorige regering:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Ook deze laatste verklaring vindt bijgevolg geen weerslag in de realiteit.
2.3.4.4.3. Ten derde mag men in het algemeen niet uit het oog verliezen dat het woord van de Taliban niets waard is. Zelfs mochten er geloofwaardige bronnen aangeven dat de Taliban wenst dat gewone Afghanen terugkeren, ook uit het Westen (quod non)¸ dan nog betekenen de garanties van de Taliban omtrent een correcte behandeling niets.
Dit blijkt duidelijk uit de track record van het huidige Talibanbewind tot op heden. Gemaakte beloften bleken achteraf niets waard te zijn:
- De Taliban beloofde herhaaldelijk dat ze een inclusieve regering zouden vormen. De realiteit bleek anders te zijn;
- De Taliban belooft dat zowel mensenrechten in het algemeen als vrouwenrechten gerespecteerd worden.Ook dit gaat niet op;
- Zo werd beloofd dat onderwijs voor alle meisjes op 21 maart 2022 zou opengesteld worden. Vlak na de opening kwam men echter terug op deze beloften, en werden de middelbare scholen voor meisjes gesloten;
- De general amnesty die werd afgekondigd werd niet gerespecteerd, en medewerkers van de voormalige overheid werden wel degelijk vervolgd toen ze zich bij de Taliban aanmeldden:
[Ibid.]
- De Taliban vaardigde richtlijnen uit die foltering van gevangen verbiedt. Desalniettemin blijkt dit wel degelijk plaats te vinden:
[Ibid.]
Ook UNHCR waarschuwt in haar richtlijnen dat een aantal verklaringen van de Taliban omtrent rechten die ze zullen respecteren, tegengesproken worden door de praktijk:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/00x000xx0.xxxx]
Tot slot wijst ook Amnesty International in haar rapport ‘The rule of Taliban – A year of violence, impunity and false promises’ op de valse beloften van de Taliban (de tittel van het rapport verwijst hier zelfs expliciet naar):
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/XXX0000000000XXXXXXX.xxx] [Ibid.]
Verwerende partij mag de Taliban niet gebruiken als een betrouwbare bron. Deze islamistische organisatie is dit namelijk niet.
2.3.4.4.4. Tot slot betekent een oprechte belofte tot veilige terugkeer vanuit het Westen van de Talibanleiding (mocht deze al bestaan, en mocht dit al geloofwaardig zijn, quod non) niet dat verzoeker zich zomaar in zijn regio van herkomst kan vestigen op een veilige wijze.
Hierboven bleek immers duidelijk dat zowel op wettelijk vlak, op beleidsvlak/uitvoerend vlak, als op rechterlijk vlak er geen sprake is van homogeniteit binnen Afghanistan, en regionale verschillen de regel zijn. (zie surpa) Een belofte in Kabul geeft verzoeker dus geen enkele garantie in zijn oorspronkelijke regio van herkomst.
2.3.4.5. Het EUAA COI rapport van augustus 2022 verwijst voorts naar de behandeling van de Taliban van personen die proberen te vertrekken en die terugkeren.
Ook hier wenst verzoeker een aantal kanttekeningen te plaatsen.
De terugkeerders waar XXXX in eerste instantie naar verwijst, gaat over Afghanen die vanuit Pakistan en Iran terugkeren.146 De situatie van verzoeker, die vanuit het Westen komt (en niet vanuit een islamitisch land), is fundamenteel anders. Hieruit kan men geen conclusies trekken.
Geheel terzijde wenst verzoeker nog op te merken dat ook zeer grote getalen Afghanistan nog steeds ontvluchten, en een deel van de terugkeerders uit de buurlanden en Turkije het slachtoffer werden van een gedwongen deportatie (en dus niet uit vrije wil terugkeerden naar Afghanistan).
Daarop gaat XXXX in op de terugkeer van een aantal Afghanen met een zeer hoog profiel.147 Zoals hierboven al werd uitgewerkt, zegt dit niets over de mogelijkheden van verzoeker om op een veilige manier terug te keren en zich duurzaam te vestigen in zijn regio van herkomst. Zijn profiel is immers fundamenteel verschillend (zie supra). Verzoeker heeft geen praktisch nut voor de Taliban, zoals deze hoge profielen, en kreeg geen enkele garantie dat hem niets zal overkomen.
De enige relevante informatie omtrent terugkeerders in het EUAA rapport van augustus 2022, is het volgende:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Mochten er effectief sprake zijn van talrijke vluchten van Istanbul naar Kabul met terugkeerders uit het Westen, zou men mogen aannemen dat hierover meer dan 1 bron te vinden is. Afgezien van 1 artikel in
het obscure Middle East Eye, is dit niet het geval, wat vragen doet rijzen over de waarheidsgetrouwheid van dit artikel.
De anonieme organisatie die EUAA voorts aanhaalt die aangeeft dat sommige terugkeerders geviseerd worden door de Taliban, speculeert wanneer ze de redenen voor deze problemen toeschrijft aan reeds eerder bestaande problemen of het profiel van deze Afghanen, en niet de loutere terugkeer. Het is niet duidelijk hoe deze anonieme organisatie de exacte vervolgings-motieven van de Taliban zou te weten zijn gekomen. De bron zelf lijkt ook niet zo zeker van zijn stuk, gezien het taalgebruik ‘Rather it seemed to be connected to their original status’ oftewel ‘het leek eerder’ etc. Daarnaast is het niet duidelijk of het hier om terugkeerders uit het Westen gaat, of enkel uit de buurlanden Pakistan en Iran (waaruit geen conclusies kunnen worden getrokken – zie supra).
De laatste bron, nl. een vertegenwoordiger van DAAC, speculeert, en geeft enkel zijn/haar impressie of inschatting over de xxxxxx’x bij een terugkeer. Het gezag dat aan deze bron moet worden toegekend, is ook niet duidelijk. Dezelfde bron geeft trouwens aan dat zeer weinig Afghanen vanuit het Westen zijn teruggekeerd sinds augustus 2021, en het daarom moeilijk is om de situatie in te schatten. De conclusies die deze vertegenwoordiger van de DAAC trekt, zijn bijgevolg niet gebaseerd op vaststelling van feiten in Afghanistan, maar komen voort uit een buikgevoel:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx/XXxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxxx_000000.xxx] We kunnen concluderen dat de bronnen die EUAA aanhaalt, uiterst mager zijn. Mochten er effectief talrijke terugkeerders uit het Westen zijn, mag men aannemen dat hierover meer kwaliteitsvolle bronnen zouden bestaan. Het ontbreken van deze bronnen duidt er eerder op dat er tot op heden quasi geen Afghanen vanuit het Westen zijn teruggekeerd, zoals ook de Deense migratiedienst DIS aangeeft (zie supra). Voorts mag men niet louter focussen op het risico dat een terugkeer en aankomst en Kabul met zich meebrengt, maar dient er ook gekeken te worden naar het risico dat men loopt aan checkpoints op weg naar de regio van herkomst, en bij de vestiging in deze regio van herkomst zelf.
2.3.5. Xxxxxxxxx onderzoek naar het risico omwille van toegeschreven verwestering en een terugkeer uit het Westen
Recent oordeelde uw Raad:
[citaat RvV nr. 270 813 van 31 maart 2022]
Naar aanleiding van dit arrest van Uw Raad, wijzigde verwerende partij haar standaardmotivering. Deze motieven omtrent het risico ten gevolge van een verblijf in het Westen en toegeschreven verwestering schieten echter nog steeds te kort omwille van verschillende redenen.
Verwerende partij verwijst naar de EUAA Country Guidance van april 2022, maar maakt zich om te beginnen schuldig aan een selectieve lezing.
Zo negeert verwerende partij compleet de 5 algemene opmerkingen die EUAA maakt aan het begin van het rapport, waaronder dus eerder besproken verhoogde risico voor reeds bestaande risicoprofielen; het risico op onderrapportering en tot slot het feit dat de visie en behandeling van de Taliban van personen die Afghanistan verlaten hebben, onduidelijk blijft.
Net omwille van deze onduidelijkheid, en omwille van het risico op onderrapportering, kan men uit het ontbreken van landeninformatie over problemen die terugkeerders uit het Westen kregen, onmogelijk concluderen dat er geen problemen zijn.
Verwerende partij kan dan ook niet gevolgd worden wanneer ze als volgt motiveert:
“Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.”
Deze conclusie gaat niet enkel in tegen de EUAA Country Guidance van april 2022, maar ook de UNHCR richtlijnen van februari 2022, waarin UNHCR net oproept om het nemen van negatieve beslissingen inzake asieldossiers op te schorten wegens het gebrek aan betrouwbare informatie.153 De meest gezaghebbende ‘instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden’ (EUAA en UNHCR) melden net dat er sprake is van onderrapportering en een gebrek aan duidelijkheid op dit punt. Het getuigt van intellectuele oneerlijkheid van verwerende partij om net hieruit te concluderen dat er zich geen problemen stellen voor terugkeerders uit het Westen.
Ten tweede is het probleem ruimer dan het ‘narratief ten opzichte van elites die Afghanistan verlaten hebben, en die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden’, waarnaar verwerende partij verwijst. Deze formulering komt weliswaar uit de EUAA Country Guidance van april 2022, maar het risico (op basis van de beperkte landeninformatie die beschikbaar is) beperkt zich niet tot Afghaanse elites die bij een terugkeer te kampen krijgen met een negatieve perceptie. Uit het EASO rapport van januari 2022 (waarop de EU Country Guidance van april 2022 zich baseerde) blijkt immers dat slechts 1 bron spreekt over het narratief waarbij elites bij vertrek beschouwd worden als slechte moslims, terwijl de andere
geciteerde bronnen het als een ruimer probleem beschrijven voor Afghanen die hun land hebben verlaten (waarbij Afghanen uit een rurale regio zelfs een groter risico lopen – zie supra).
Verwerende partij verwijst naar één bron die stelt dat de Taliban enerzijds begrip zou hebben voor Afghanen die het land om economische redenen verlaten, en dat er anderzijds een narratief zou bestaan ten opzichte van de ‘elites’ die Afghanistan zouden verlaten en geen goede moslims zijn.
Verwerende partij gaat hier omwille van verschillende redenen te kort door de bocht.
De informatie waarnaar verwerende partij verwijst, is om te beginnen afkomstig van een anonieme Afghaanse professor in de rechten, die door XXXX werd geïnterviewd op 11 november 2021. Actueel kan deze bron niet bepaald genoemd worden, aangezien de informatie ondertussen van 10 maanden geleden is. Doordat het om een anonieme bron gaat, kan de expertise en geloofwaardigheid van deze bron ook niet nagegaan worden.
Voorts blijkt uit het EUAA rapport over targeting of individuals van augustus 2022 dat verwerende partij zeer selectief één bron aanhaalt, maar de andere relevante bronnen uit dat rapport dat ze zelf mee geschreven hebben én ook nog eens gereviseerd, bewust achterwege laat. Deze andere bronnen op pagina 50 tot 52 van het targeting of individuals rapport geven aan dat het niet enkel om ‘elites’ gaat, maar Afghanen in het algemeen die naar het Westen gaan, en daarom het risico lopen om als slechte moslims te worden beschouwd.
Tot slot laat verwerende partij de publieke verklaring van de hoogste leiding van de Taliban achterwege, die veel recenter van datum is, en die de link legt tussen een asielaanvraag en anti-islamtisch gedrag.
Waar deze anonieme professor in eerste instantie spreekt over elites die geen goede moslims zouden zijn, stelt hij verder meer in het algemeen dat ‘de Taliban vaak zegt dat a ‘good Muslim’ would not leave and that many who left for the West were not ‘good enough Muslims’.”
Ten derde geeft verwerende partij in navolging van de EUAA richtlijnen van april 2022 weliswaar aan dat er met een aantal risicobepalende omstandigheden rekening moet worden gehouden, maar laat het vervolgens volledig na om dit ook te doen. Nochtans zijn er een aantal elementen die maken dat verzoeker een verhoogd risico loopt bij een terugkeer, indien we kijken naar de parameters van EUAA:
- het gebied van herkomst, waarbij er een groter risico is in plattelandsgebieden waar Pashtunen wonen: verzoeker is afkomstig uit het dorp Ster Kalai, gelegen in het district Sherzad (Nangarhar provincie). In dit district wonen enkel Pashtunen. Verzoeker en zijn gezin zijn afkomstig uit een rurale regio.
- de leeftijd: xxxxxxxxx verliet Afghanistan toen hij slechts 13 jaar oud was. Sinds zijn 13 verblijft hij onafgebroken in het Westen. Als minderjarige is het risico groter dat hij zich bepaalde gedragingen (zelfs onbewust) heeft eigen gemaakt die hem negatief in de aandacht gaan brengen in het traditionele Afghanistan;
- de duur van het verblijf in een westers land: doordat verzoeker in december 2020 in Griekenland aankwam, verblijft hij ondertussen een ruime 2 jaar in het Westen. Doordat het ging om vormende jaren, aangezien verzoeker als minderjarige in België aankwam, is de impact van dit verblijf groter dan bij een volwassene wiens persoonlijkheid al volledig gevormd is;
- de mate waarin men uit een conservatieve omgeving komt: verzoekers district Sherzad is steeds een conflictgebied geweest, en is van oudsher zeer conservatief met 85% rurale Pashtunen.
Verzoeker, die in België aankwam jaren vooraleer Afghanistan in handen kwam van de Taliban, kan vanuit België moeilijk inschatten hoe de lokale afdeling van de Taliban in zijn oorspronkelijke regio van herkomst de Taliban-normen concreet toepast. Gezien de lokale verschillen en de conservatieve regio waar verzoeker uit afkomstig is, is dit echter wel relevant voor de beoordeling van het risico bij terugkeer. Verwerende partij levert hierover geen enkele informatie, en negeert deze parameters.
Ten vierde presenteert verwerende partij de parameters die EUAA oplijst om het risico te bepalen na een verblijf in het buitenland of om als verwesterd te worden gepercipieerd, als zijnde exhaustief. Dit is echter niet het geval: de EUAA richtlijnen van april 2022 geven een aantal voorbeelden van relevante parameters, en vermelden vervolgens duidelijk ‘etc’.
Ten vijfde hield verwerende partij geen enkele rekening met de verscherpte grenscontroles die de Taliban na haar machtsovername invoerde, waardoor bij binnenkomst in het land duidelijk zal worden dat verzoeker afkomstig is uit het Westen. Ook binnen in het land is de mobiliteit beperkt, en dient men controleposten van de Taliban te passeren, waar doorgedreven controles plaatsvinden, met alle risico’s van dien. Daarbij komt dan nog dat binnen de Taliban het Haqqani netwerk (een terroristische organisatie met hechte banden met Al Qaeda) bevoegd is voor de interne veiligheid, grenscontroles, het afleveren van Taskara’s, …, waardoor verzoeker in het oog zal springen bij deze radicale factie. (zie supra)
Hierbij is het belangrijk te benadrukken dat verzoeker sociale media op zijn eigen naam heeft (zijnde Instagram – CGVS p.6 en 12).
Tot slot maakt verwerende partij er zich te gemakkelijk vanaf wanneer ze stelt dat het verzoeker is die in concreto aannemelijk moet maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming, en hij hier in gebreke blijft.
Uw Raad oordeelde eerder dat zowel het profiel, als de objectieve landeninformatie en de elementen die wijzen op een mate van ‘verwestering’ een grondig individueel onderzoek door het CGVS vereisen, waarbij het aangewezen is om verzoeker te horen om te onderzoeken of er mogelijks elementen zijn die kunnen wijzen op ‘verwestering’, en dit in navolging van de vorige EUAA Guidance Note voor Afghanistan. (RvV, 30 oktober 2019, nr. 228 243).
Aangezien alle beschikbare bronnen vooropstellen om omzichtig met deze situatie om te springen, en aangeven dat er onvoldoende informatie is om een correcte beslissing te kunnen nemen over dit aspect (cf. supra), acht verzoeker het werkelijk onbegrijpelijk dat verwerende partij dergelijk standpunt inneemt in de bestreden beslissing.
Deze vrees voor vervolging is hoofdzakelijk toekomstgericht. UNHCR stelt dat bij de beoordeling van de toekomstige vrees rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden van een persoon die ervoor kunnen zorgen dat hij of zij aan vervolging zouden kunnen blootgesteld worden. UNHCR verduidelijkt wat deze persoonlijke omstandigheden zijn en het reeds vervolgd of slecht behandeld zijn in het verleden is hier slechts één element van. Verder spelen ook de ervaring van vrienden of familie of andere personen in dezelfde situatie een rol evenals het profiel en de achtergrond van een persoon.
Ook artikel 4.3. van de Kwalificatie-richtlijn bepaalt dat de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele basis.
Rekening houden met de individuele omstandigheden van een persoon betekent dus niet dat deze persoon aan de hand van persoonlijke ervaringen dient aan te tonen dat hij individueel geviseerd werd. Op grond van artikel 4.3 van de Kwalificatierichtlijn moet verwerende partij rekening houden met alle relevante feiten in verband met het land van herkomst. Ook artikel 10 van de Procedurerichtlijn stelt dat de beslissingen van de asielinstanties gebaseerd moeten zijn op deugdelijk onderzoek, wat inhoudt dat “er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals het EUAA en de UNHCR, en relevante internationale mensenrechtenorganisaties, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken.”
Vanuit het oogpunt van COI betekent een geïndividualiseerde beoordeling dat de informatie die gebruikt wordt en waarnaar verwezen wordt bij de besluitvorming niet te algemeen mag zijn en altijd de individuele omstandigheden van elke asielzoeker moet weerspiegelen. Daarom verwijst het criterium individualisering in deze context niet naar de persoonlijke of algemene aard van de vrees van een asielzoeker, maar dwingt het de autoriteiten veeleer om rekening te houden met het bewijsmateriaal dat de individuele situatie waarnaar de asielzoeker verwijst, weerspiegelt.
UNHCR benadrukt het gewicht dat aan relevante COI gehecht dient te worden:
[citaat uit xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/00x0x00x0/xxxx-xxxxxx-xxxxxx-xxxxx-xxxxxxxxxxx- assessment-eu-asylum-systems.html]
Volgens Xxxxxxxx en Xxxxxx kan een gegronde vrees op basis van COI vastgesteld worden. Deze auteurs overwegen hierbij dat in asieldossiers bewijs rechtstreeks gelinkt aan de verzoeker eerder de uitzondering dan de regel is, vandaar het belang van COI:
[citaat X. Xxxxxxxx en X. Xxxxxx “The Law of Refugee Status” van 2014]
UNHCR verduidelijkt in zijn note on the burden and standard of proof dat de evaluatie van het risico op vervolging van nature toekomstgericht is en dus inherent enigszins speculatief is. De afwezigheid van vervolging in het verleden is hierbij geen beslissende factor.
Omdat de beoordeling van de gegronde vrees toekomstgericht is, is het eigen aan het vluchtelingenrecht dat nooit met zekerheid voorspeld kan worden dat een persoon effectief vervolgd zal worden in de toekomst. Daarnaast kunnen de gevolgen van een ‘verkeerde’ beslissing zeer ernstig zijn. De bewijsstandaard in vluchtelingenrecht is daarom deze van de redelijke waarschijnlijkheid, zo stelt UNHCR: [citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000x0000.xxxx]
De vereiste dat verzoeker zijn vrees voor vervolging ‘concreet’ zou maken, houdt geen rekening met zijn individuele situatie, de objectieve gegrondheid van zijn vrees, het noodgedwongen hypothetische element van zijn vrees, de nood aan een toekomstgericht onderzoek, en met de algemene landeninformatie die de gegrondheid van zijn vrees aantoont.
Het risico op gepercipieerde verwestering is alleszins geen blote bewering.
Hierboven werd reeds uiteengezet dat sommige waarden of gewoonten zo fundamenteel geworden zijn voor hun identiteit, dat de personen in kwestie moeilijk hun plaats kunnen vinden binnen de traditionele Afghaanse samenleving, en op die manier zeer snel het doelwit kunnen worden van de Taliban. ‘Verwesterde’ personen kunnen beschouwd worden als personen met een eigen identiteit en kunnen door de omringende samenleving met stigmatisering worden geconfronteerd. Naar analogie met de zaak Xxxx en Elmi, wijst verzoeker nog op het feit dat het niet redelijk is om van iemand te verwachten zich te gedragen volgens conservatieve en religieuze sociale voorschriften (zie ook RvV, 30 oktober 2019, nr. 228 224, p. 2-3).
Xxxxxxxxx is niet in staat om zich aan te passen aan de spelregels van de Taliban, hij is niet in staat om te beseffen hoe hij zelf ‘anders’ is dan vroeger, en hij is zeker niet in staat om te beseffen dat hij moet opletten hoe hij zich gedraagt in Afghanistan, ook in de allerkleinste details.
Ten overvloede wenst verzoeker op te merken dat ‘verwesterde’ Afghanen in het bijzonder opvallen na terugkeer, wanneer het gaat om jongeren in hun tienerjaren, die door hun jonge leeftijd erg beïnvloedbaar zijn:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/0000_0000000000_xxx0000-00-xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxx- of-young-male-westernised-returnees-to-kabul-1.pdf]
Xxxxxxxxx kwam op jongere leeftijd in het Westen toe, namelijk toen hij 13 jaar was, een moment waarop hij nog erg beïnvloedbaar was. Verzoekers culturele, religieuze en traditionele kompas is veranderd op een leeftijd waarop men flexibel en veerkrachtig is, waardoor het voor hen een enorme uitdaging is om zich in te passen in de bestaande maatschappelijke structuren bij terugkeer:
[citaat xxxxx://xxxxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxx-xxxx-xxx-xxxxxx-xx-xxxxxxxxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxxxxx-xx- kabul/]
Het is dan nog één iets om zich aan te passen aan de heersende rurale traditionele cultuur bij terugkeer en de moeilijkheden die daarmee gepaard gaan, en zich aanpassen aan het repressieve, extremistische bestuur van de taliban. Xxxxxxxxx weet niet wat er van hem verwacht wordt bij terugkeer, terwijl de straffen op normafwijking bijzonder ernstig zijn.
Verzoeker meent dat uit de hierboven bijgevoegde informatie duidelijk afgeleid kan worden dat er daadwerkelijk voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er in zijn hoofde sprake is van een gegronde vervolgingsvrees in geval van terugkeer en dat hij een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade. Verzoeker benadrukt nogmaals dat ook UNHCR van mening is dat het omwille van het gebrek aan betrouwbare objectieve landeninformatie momenteel niet mogelijk is om met zekerheid vast te stellen dat Afghaanse asielzoekers geen nood hebben aan internationale bescherming, terwijl het daarentegen wel mogelijk is om wel een nood aan internationale bescherming vast te stellen op basis van het profiel van de verzoeker en de voorlopig beschikbare landeninformatie.
Op basis van de eerder beschikbare landeninformatie omtrent de risico’s voor (gepercipieerd) ‘verwesterde’ personen en de behandeling van dergelijke personen door de Taliban, zoals uitgebreid gedocumenteerd, zijn er gegronde redenen om te vermoeden dat personen die ‘verwesterd’ zijn of als ‘verwesterd’ beschouwd worden, ook onder het huidige Talibanbewind nog steeds een ernstig risico op vervolging of het lijden van ernstige schade lopen.
3. Leven onder Talibanbewind
Naast het risico louter op basis van de terugkeer uit het Westen en de eventuele gepercipieerde ‘verwestering’, moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zijn van leven onder het Tali-banbewind, en meer bepaald of dit een reëel risico op ernstige schade cfr. artikel 48/4, b) van de Vreemdelingenwet met zich meebrengt.
Overeenkomstig artikel 48/4 Vw.119 en artikel 2, f) Kwalificatierichtlijn wordt de subsidiaire beschermingsstatus toegekend aan de vreemdeling die een reëel risico op ernstige schade zou lopen en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
Artikel 48/4, b) Vw. en Artikel 15, b) Kwalificatierichtlijn voorzien in subsidiaire bescherming wanneer er sprake is van "foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst”.
Artikel 15, b) Kwalificatierichtlijn komt in het algemeen overeen met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) biedt derhalve relevante richtsnoeren om te beoordelen of een behandeling kan worden aangemerkt als ernstige schade in de zin van artikel 15, b) Kwalificatierichtlijn (HvJ 17 februari 2009, X-000/00, Xxxxxxxx, punten 28 en 44).
XXXX bevestigt dat de termen ‘onmenselijk’ en ‘vernederend’ een breed scala van mishande-lingen bestrijkt die een bepaald niveau van ernst bereiken.
[citaat xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/Xxxxxxx_Xxxxxxxx_Xxxxxxxxxxx_0000_0.xxx]
Het EHRM oordeelde in het arrest Xxxx en Elmi t. Verenigd Koninkrijk (nr. 8319/07 en 11449/07 van 28 juni 2011) dat in de regio die volledig onder controle van de islamistische organisatie Al-Shabaab valt, er geen sprake is van een veralgemeende onveiligheid die dermate hoog is dat elkeen die zich in het gebied bevindt een risico op ernstige schade loopt. Het feit dat een regio onder de volledige controle van een islamitische organisatie als Al-Shabaab valt, met een draconische toepassing van islamitische wetgeving, kan echter wel degelijk mensenrechtenschendingen met zich meebrengen die dermate verregaand zijn dat er sprake is van een artikel 3 EVRM schending, indien iemand zich terug naar dat gebied moet begeven:
[citaat EHRM 28 juni 2011, nr. 2319/07 en 00000/00, Xxxx x Xxxx t. Verenigd Koninkrijk]
Hoewel dit arrest handelt over Al-Shabaab in Somalië, kan dit naar analogie eveneens worden toegepast op het Talibanregime in Afghanistan.
De vraag moet dan ook worden gesteld wat het concreet betekent om te moeten leven onder het huidige bewind van de Taliban, nu ze het volledige grondgebied in Afghanistan in handen hebben gekregen, en dit in het licht van bovenvermelde rechtspraak.
De beschikbare bronnen schetsen geen optimistisch beeld:
3.1. Onrustwekkende huidige situatie
Bij de machtsovername op 15 augustus 2021 kondigde de Taliban aan dat het Islamitisch Emiraat van Afghanistan, dat eerder tussen 1996 en 2001 aan de macht was, terug werd opgericht.
Tot op heden is het niet volledig duidelijk welk ‘beleid’ deze islamistische organisatie er op na zal houden. Zo bestaat er momenteel een juridisch vacuüm, waarbij de Taliban de Afghaanse grondwet opschortte, maar nog geen nieuw juridisch kader invoerde:
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxx-xxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx- peace-and-security-66]
Ondanks het feit dat er nog veel onduidelijkheid bestaat, zijn er al een aantal onrustwekkende tekenen. Hoewel de Taliban vrede en stabiliteit beloven, worden deze beloften met veel scepsis onthaald. Er is immers geen enkele garantie dat de Taliban niet zal terugkeren naar het eerdere schrikbewind. Op hun eerste persconferentie op 17 augustus 2021, nadat ze de controle over Kabul hadden overgenomen, verklaarde de woordvoerder van de Taliban Xxxxxxxxxx Xxxxxxx:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/0000/00/00/xxxxx/xxxx/xxxxxxx-xxxxxxx-xxxxx.xxxx]
De VN veiligheidsraad stelt in haar rapport van 28 januari 2022 vast dat de Taliban haar beloftes niet nakomt:
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxx-xxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx- peace-and-security-66]
Illustratief voor het feit dat aan het woord van de Taliban geen waarde mag worden gehecht, is het contrast tussen hun verklaringen omtrent het recht op onderwijs voor vrouwen, en de feiten op het terrein. Ondanks eerdere beloften, sloot de Taliban de middelbare scholen voor meisjes enkele uren na hun heropening. Reeds enkele dagen na de overname door de Taliban kwamen er al de eerste bewijzen van grove mensenrechtenschendingen:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/0000/00/00/xxxxx/xxxx/xxxxxxx-xxxxxxx-xxxxx.xxxx]
XXXX geeft aan dat de Taliban nog niet communiceerde hoe ze plannen om Afghanistan te besturen. Wat wel duidelijk is, is het feit dat de Taliban hun interpretatie van Xxxxxx als uitgangspunt neemt:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
De Danish Immigration Service stelt in haar rapport van september 2021 dat er geen indicaties zijn dat de Taliban de afgelopen 20 jaar haar conservatieve interpretatie van Islam heeft afgezwakt
De Taliban heeft voorts de vroegere religieuze politie terug ingevoerd:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000/xxx/00/xxxxxxx-xxxx-xxxxxxxxxxxx- newgovernment?CMP=Share_AndroidApp_Othe]
In het EUAA rapport van januari 2022 wordt nogal eufemistisch gesteld dat het de taak van deze organisatie was tijdens het vorige regime van de Taliban om haar interpretatie van de sharia op te leggen. De herinvoering van de religieuze politie door de Taliban is een slecht teken, gezien de extreem ernstige mensenrechtenschendingen waar deze organisatie zich in het verleden schuldig aan maakte tijdens het afdwingen van de extremistische interpretatie van sharia door de Taliban (cf. infra).
Ook het Europees Parlement uit haar ernstige bezorgdheid in resolutie 2021/2877 van 16 september 2021 omtrent onder meer de radicale shariawetgeving van de Taliban, waarmee de Afghaanse bevolking de fundamentele rechten en vrijheden wordt ontnomen.
Meer informatie omtrent hoe de Taliban de shariawetgeving die gevolgd moet worden interpreteert en afdwingt, kan gevonden worden in het zogenaamde ‘Vice handboek’ van de organisatie (oftewel een handboek dat bepaalt wat ‘zonden’ zijn).
Uit dit rapport van Human Rights Watch omtrent het ‘Vice handbook’ blijken een aantal zaken. Om te beginnen gaat het ‘handboek’ in tegen de sussende woorden van de Taliban tegen de internationale gemeenschap. Het handboek met instructies aan Talibanleden bevat talrijke regels die misbruik uitmaken, en een grove onderdrukking van persoonlijke autonomie en meningsvrijheid van Afghanen vormen: [citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxx-xxxxxxxx-xxxxxxx]
Het handboek ‘ontmoedigt’ mensen om ongelovigen te helpen of bevriend met hen te geraken, en geeft religieuze leiders de opdracht om mannen te adviseren om hun baard te laten groeien. Diegenen die de religieuze regels niet volgen zoals bidden of vasten, moeten worden aangegeven. en het luisteren naar muziek die buitenshuis hoorbaar is, bioscopen, gokken en ‘ongepast gebruik van cassettebandjes, schotelantenne, computer en mobiele telefoon’ worden verboden.
Het handboek bevat ook ‘rechten’, maar deze worden vaak niet gevolgd:
[Ibid.]
Het rapport sluit af met de vaststelling dat dit handboek omtrent ‘zeden’ aantoont dat het wereldbeeld van de Taliban en hun misbruikpraktijken relatief consistent zijn, en dus niet fundamenteel gewijzigd doorheen de jaren:
[Ibid.]
Uit het EUAA rapport van januari 2022 blijkt verder dat de Taliban als organisatie in zekere mate gedecentraliseerd is, wat maakt dat het beleid niet over het hele land gelijk loopt:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
Talibanleden nemen blijkbaar het heft in eigen handen, en leggen op lokaal niveau hun eigen visie op, ondanks wat de centrale leiding in Kabul of de officiële woordvoerder van de Taliban zegt.
Het EUAA rapport van januari 2022 geeft daarbij nog aan dat er blijkbaar wel ruimte is voor Talibanstrijders om op eigen initiatief te handelen en wreedheden te begaan, aangezien zij hiervoor door de centrale leiding niet gestraft leken te worden.
Dit maakt dat bepaalde garanties die de Talibanleiding in Kabul biedt, of bepaalde ‘rechten’ die men uit het ‘vice handbook’ zou kunnen putten, in de praktijk voor verzoeker niets waard zijn. De realiteit in zijn regio van herkomst kan immers fundamenteel verschillen van hetgeen de centrale leiding in Kabul proclameert.
Het EUAA rapport van januari 2022 citeert een aantal bronnen waaruit enerzijds de willekeur van de Taliban blijkt, en anderzijds het feit dat mensen bij het geringste vermoeden van activiteiten die door de Taliban als illegaal worden bestempeld, in de problemen kunnen komen:
[Ibid.]
Ook een andere bron die door EUAA geciteerd wordt, geeft aan dat de Taliban mensen gevangenzet vanaf het geringste vermoeden van een illegale activiteit.186
De straffen bij het overtreden van de normen van de Taliban en hun Shariaregels, kunnen draconisch zijn. Zo geeft het ‘Vice handbook’ zelf aan dat er verschillende fases zijn voor de aanpak van verboden geachte handelingen, gaande van voorlichting en begeleiding tot het verbieden van ‘ondeugden’ op een ‘agressieve, boze en griezelige manier’ of ‘fysiek’.
Het EUAA rapport van januari 2022 geeft aan dat er informatie is waaruit blijkt dat mensen in hechtenis het slachtoffer van geweld en foltering worden.
XXXXX bevestigt dit in haar rapport van juli 2022: “XXXXX recorded different forms of torture and ill- treatment by the Taliban GDI against detainees, and the most common methods included ‘kicking, punching and slapping, beatings with cables and pipes, and the use of mobile electric shock devices.”189 AP News rapporteerde op 23 september 2021 dat een vertegenwoordiger van de Taliban aankondigde dat executies en amputaties van handen terug ingevoerd zal worden:
[citaat xxxxx://xxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxx- 22f5107f1dbd19c8605b5b5435a9de54]
Uit het EUAA rapport van januari 2022 blijkt ook dat de Taliban nog steeds een sterk voorstander is van lijfstraffen, en deze straffen als een noodzaak gezien worden:
[citaat EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022]
XXXX voegt hier in haar rapport van januari 2022 aan toe dat er geen verslagen van lijfstraffen of doodstraffen werden gevonden bij het opstellen van het rapport. Hieruit kan echter niet zomaar geconcludeerd worden dat Afghanen momenteel niet onderworpen worden aan lijfstraffen of de doodstraf. Om te beginnen is landeninformatie over de situatie in Afghanistan slechts zeer gelimiteerd beschikbaar. De informatie die beschikbaar is, focust dan nog eens op de hoofdstad Kabul (cf. supra).
Daarnaast geeft de Taliban zelf aan dat deze straffen niet noodzakelijk publiekelijk worden uitgevoerd. Op basis van het feit dat XXXX in haar rapport van januari 2022 geen getuigenissen vond van lijfstraffen of doodstraffen die werden uitgevoerd door de Taliban, kan niet geconcludeerd worden dat dit in verzoekers regio van herkomst (niet de stad Kabul) niet wordt toegepast; of dat de Taliban dit niet plant te doen eens ze hun macht en machtsstructuren voldoende hebben geconsolideerd.
Ten derde is het ook zeer goed mogelijk dat de Taliban dit soort straffen bewust onder de radar probeert te houden. Een indicatie hiertoe kan men in het EUAA rapport van januari 2022 vinden, waarin een Afghaans journalist wordt geciteerd die aangeeft dat de Taliban niet verandert is sinds de jaren 90, maar de religieuze politie nu probeerde te opereren buiten het zicht van de vooral Westerse media. Ook uit het rapport van Amnesty International van augustus 2022 blijkt dat de Taliban haar mensenrechtenschendingen onder de radar tracht te houden (zie supra).
XXXX lijkt in haar rapport van januari 2022 voorts het abstracte onderscheid te maken tussen lijfstraffen die door een sharia rechtbank worden opgelegd, en lijfstraffen die door Talibanstrijders worden toegediend (buiten een ‘rechterlijke’ beslissing om). Zo haalt XXXX zelf het bericht aan van Talibanstrijders die burgers gewelddadig behandelen, en onder meer mensen die vermoed worden van diefstal, zweepslagen geven:
[Ibid.]
Voor verzoeker maakt het geen verschil of de lijfstraf nu wordt toebedeeld na het oordeel van shariarechtbank van een islamitische organisatie, of buiten dit ‘rechtssysteem’ (dat er natuurlijk geen is) om. Het resultaat is hetzelfde, namelijk een vernederende en onmenselijke behandeling.
Waar het EUAA rapport van januari 2022 tot slot een bron (CNN) aanhaalt die stelt dat de religieuze politie een zachtere hand lijkt te hanteren, dienen hierbij 2 kanttekeningen gemaakt te worden. Ten eerste was CNN zelf aanwezig, en kan men dit dus geenszins gelijkschakelen met een normale interventie van de religieuze politie zonder pottenkijkers. Daarnaast haalt EUAA een bron aan die aangeeft dat er geen indicaties zijn dat de Taliban afstand heeft gedaan van hun kernprincipes:
[Ibid.]
Zelfs al mocht de leiding van de Taliban een meer gematigde aanpak voorstaan (waarbij er geen redenen zijn om dit aan te nemen), dan nog zou het voor deze islamitische organisatie een serieuze uitdaging vormen om haar beleid om te gooien, net omdat deze gematigde aanpak ingaat tegen de propaganda die werd gebruikt om de strijders te mobiliseren:
[Ibid.]
Uit een recente verklaring van de UN Special Rapporteur on the situation of human rights van 26 mei 2022 blijkt dat Afghanistan wordt geconfronteerd met een ‘overvloed aan extreem ernstige mensenrechtenproblemen’. Het rapport spreekt verder van een samenleving beheerst door angst na de machtsovername van de Taliban:
[citaat uit
xxxxx://xxxx.xxxxxxxxxx.xxxx.xxx/xx/xxxx.xxxx?xxxxxxxxx%0X%0X%0Xxxx.xxxxx.xxx%0Xxxxxx%0Xxxxxx lt%2Ffiles%2F2022-05%2F26052022-Afghan-SR-visit_press-statement.docx&wdOrigin=BROWSELINK] Uit het meest recente rapport van XXXXX blijkt dat elk optimisme over het dagelijkse bestuur door de Taliban volstrekt misplaatst was en dat er wel degelijk op zeer grote schaal een bijzonder rigide versie van de sharia wordt toegepast en de straffen effectief draconisch zijn:
Uit het meest recente UNAMA rapport blijkt dat deviatie van de door de Taliban gehanteerde sociale codes resulteert in onmenselijke en vernederende bestraffing:
[citaat xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxx_xxxxx_xxxxxx_xx_xxxxxxxxxxx_xxxxxx_-
_june_2022_english.pdf]
De regelgeving die de Taliban daartoe hanteert is bijzonder vaag en onvoorspelbaar. Volgens UNAMA is dit doelbewust. Terwijl de gevolgen voor deviatie van de sociale normen wel bijzonder ernstig zijn, wat een terroriserend effect heeft op de bevolking:
[Ibid.]
Verzoeker zal er als man er ook moeten toezien dat zijn vrouwelijke familieleden (zijn moeder en twee jongere zussen) het huis niet zonder begeleider verlaat en ‘correct’ bedekt zijn. Doordat verzoekers 2 oudere broers overleden zijn, en zijn vader zeer oud is, valt deze verantwoordelijkheid nog meer dan gewoonlijk op verzoeker. Dit wil zeggen dat hij op straffe van mensenrechtenschendingen door de Taliban als mannelijk familielid, de rechten van zijn vrouwelijke familieleden moet schenden, hetgeen een bijzonder ernstige inbreuk op zijn integriteit vormt:
[Ibid.]
Verzoeker zal enerzijds zelf het risico lopen om deze sancties te ondergaan, indien zijn vrouwelijke familieleden zich niet (helemaal) gedragen volgens de regels van de Taliban. Zoals hierboven aangetoond zijn de toepasselijke regels niet duidelijk, worden ze vaak gewoon aangekondigd via een eenvoudige, eenmalige, mondelinge mededeling en worden ze ook anders toegepast naargelang de regio van herkomst. Het is dan ook bijzonder moeilijk om op de hoogte te zijn van elke kleine regel van de Taliban, en deze ook na te leven. Xxxxxxxxxx heeft verzoeker dit risico op mensonterende sancties zelf niet in de hand, tenzij hij zelf daden van vervolging zou plegen ten aanzien van zijn vrouwelijke familieleden, wat op zich eveneens een vernederende behandeling uitmaakt in de zin van artikel 3 EVRM. Verzoeker moet op straffe van mensenrechtenschendingen door de Taliban als mannelijk familielid de fundamentele rechten van zijn vrouwelijke familieleden schenden, hetgeen een bijzonder ernstige inbreuk op zijn integriteit vormt.
De controle door de Taliban is bijzonder verregaand. Men leest telefoons uit en vraagt aanwezigheidslijsten op bij de lokale moskeeën;
[Ibid.]
De VN Secretaris-Generaal bevestigt in een rapport van 15 juni 2022 dat de Taliban de handhaving van een breed scala aan richtlijnen rond kledijvoorschriften, het bijwonen van het gebed, buitenhuwelijkse relaties, muziek, … had opgedreven:
[citaat EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van xxxxxxxx 2022]
Uit meest recente EUAA rapport van augustus 2022 blijkt voorts dat de Taliban wel degelijk overgaat tot lijfstraffen bij mensen die de hun (onduidelijke) religieuze regels niet volgen.
XXXX vermeldt weliswaar dat de verschillende bronnen die ze oplijst omtrent deze mensenrechtenschendingen niet steeds bevestigd konden worden door bijkomend bronnenmateriaal, maar gezien de onderrapportering én de actieve pogingen van de Taliban om hun mensenrechtenschendingen aan het zicht te onttrekken (zie supra), mag dit niet verbazen. Indien men al deze verschillende bronnen samen leest, tekent er zich wel degelijk een zorgwekkend patroon af. Het feit dat XXXXX een aantal van deze bronnen ook overnam in haar rapport van juli 2022, geeft deze informatie bijkomend gewicht. XXXXX heeft immers zeer veel ervaring binnen Afghanistan, waar ze al meer dan twintig jaar actief zijn op het terrein.
[Ibid.]
Hetzelfde EUAA rapport geeft aan dat er in het algemeen sprake is van een toename van het aantal voorschriften rond de scheiding der seksen, kledij, baarden, vrouwen zonder mannelijke begeleiding, muziek en het bijwonen van het gebed. Daarbij komt dat er grote regionale verschillen bestaan in de handhaving van deze gedrags- en kledijvoorschriften, en dat in veel gebieden regionale Taliban- commandanten en andere functionarissen zich hiermee bemoeien:
[Ibid.] En [Ibid.]
Dit maakt dat er gekeken moet worden naar de lokale toepassing van de voorschriften van de Taliban in verzoekers regio van herkomst. Deze kunnen immers strenger zijn dan de nationale regels die werden afgekondigd (hoewel ook deze zeer diffuus blijven).
Tot slot blijkt ook uit het Amnesty International rapport van xxxxxxxx 2022 dat de vele restricties die werden opgelegd aan zowel het openbare leven als privéleven van Afghanen, gradueel verscherpt worden:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/XXX0000000000XXXXXXX.xxx]
Voorts geeft Amnesty International aan dat er wijdverspreide berichten zijn van het afranselen van Afghanen die door Talibansoldaten die volgens hen de gedragsregels hebben overtreden:
[Ibid.]
Er kan nogmaals verwezen te worden naar het arrest van de Grote Kamer, Xxxxxx x. België, nr. 23380/09, van 23 september 2015 om aan te geven waar de grens voor een artikel 3 EVRM schending reeds ligt. Een behandeling die iemand vernedert en iemands waardigheid schendt, die gevoelens van angst, minderwaardigheid oproept, die in staat is iemand zijn moreel en fysiek verzet te breken (dus dat zelfs niet noodzakelijk ook hoeft te doen) valt evengoed onder artikel 3 van het EVRM. Of de personen in de ogen van anderen vernederd werd is niet relevant, wel of hij zich vernederd voelt. Dat de persoon in kwestie door een gezagsdrager met fysiek geweld bejegend werd in direct verband staat met de impact op de betrokkene zijn menselijke waardigheid (§§87-88 en 101 van het arrest).
Het gebruik door een gezagsdrager van fysieke kracht tegen een individu zonder dat diens gedrag dit absoluut noodzakelijk maakt, houdt een aantasting in van de menselijke waardigheid en het hart van de conventie. Volgens de Grote Kamer van het EHRM houdt een reflexmatige klets in het gezicht door een politieagent dan ook zonder enige twijfel een schending in van artikel 3 EVRM, als vernederende behandeling (§§ 103-108). Op basis van de aangebrachte landeninformatie ziet het ernaar uit dat de taliban als overheid routineus en systematisch de niet-derogeerbare mensenrechten van de Afghaanse bevolking schendt.
Voorts is het nuttig om te kijken naar het beleid van deze islamitische organisatie in het verleden. Indien de Taliban al decennia bepaalde praktijken hanteert, valt het te verwachten dat de organisatie deze lijn zal doorzetten.
Naast het eerdere beleid van de Taliban in gebieden onder hun controle, is het ook interessant om te kijken wie er juist binnen de Taliban de macht in handen heeft. Gaat het om een nieuwe, meer progressie generatie? Uit het palmares van de huidige machthebbers vallen eveneens lessen te trekken voor de toekomst.
3.2.Lessen uit het verleden
3.2.1. Leven in gebied onder controle van de Taliban voor de totale machtsovername (2001-2021)
Twee verschillende tijdskaders zijn relevant: de periode waarin de Taliban slechts bepaalde gebieden onder haar controle had, en de periode in de jaren 90 waar de Taliban net zoals vandaag de totale controle had over (quasi) het volledige land.
Uit de richtlijnen van UNHCR blijkt dat in gebieden die gecontroleerd werden door de Taliban in de periode 2001 - 2021 de dagelijkse controle over mensen hun leven repressief en dwingend was, en de rechtsstaat en menselijke waardigheid ondermijnde. Er werd systematisch gebruik gemaakt van geweld en intimidatie:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0x0000000.xxxx]
In de ogen van UNHCR is de controle over het grondgebied door anti-overheidsmilitanten en de impact hiervan op de inwoners (in de vorm van onder meer het opleggen van een parallel systeem van berechting en het opleggen van illegale straffen, het bedreigen en intimideren van burgers) een fundamenteel aspect van de nood aan internationale bescherming:
[Ibid.]
De Taliban bediende zich in deze periode van bijzonder gewelddadige tactieken om gemeenschappen en individuen onder de knoet te houden om hun macht en controle te vestigen:
[Ibid.]
In een rapport van Human Rights Watch (2020) wordt benadrukt dat de zeer strikte interpretatie van de sharia verregaande gevolgen heeft voor het dagelijks leven van de Afghaanse onderdanen:
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxx_0000/00/xxxxxxxxxxx0000_xxx_0.xxx]
In gebieden waar de Taliban de controle kreeg, werd een strikt regime afgedwongen waarbij elk verzet en elke afwijking van de norm opgelegd door de Taliban, met geweld werd bestraft. Eens een gebied onder de effectieve controle stond van de Taliban, dwong de organisatie een strikte interpretatie af van haar Islamitische principes en haar ‘normen en waarden’:
[citaat xxxxx://xxxxxxxx.xx/xx-xxxxxxx/xxxxxxx/0000/00/Xxxxxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx-xx-Xxxxxxx- 29062017.pdf]
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxx/xxxxx/0x0000000.xxxx]
Eens een gebied onder controle stond van de Taliban, werden mannen en vrouwen die werden beschuldigd van ‘immoreel gedrag’ door parallelle rechtbanken zwaar gestraft, met onder meer zweepslagen en doodvonnissen.
[Ibid.]
Deze straffen waren gebaseerd op een strikte interpretatie van sharia wetgeving. XXXXX beschouwt deze straffen als illegaal, crimineel en mogelijk ook oorlogsmisdaden:
[citaat xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxx-Xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxx.xxx]
De Taliban controleerde en strafte de bevolking in de regio’s onder hun controle:
[Ibid.]
XXXXX bevestigt ook de parallelle justitie die door de Anti-Government Elements (AGE’s) wordt opgelegd aan gebieden waar ze de controle in handen hebben. Naast executies leidt de werking van dit systeem tot straffen die volgens UNAMA wreed, onmenselijk en vernederend zijn:
[citaat xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxx_xxxxxxxxxx_xx_xxxxxxxxx_xxxxxx_xxxxxx_0000
_final_6_march.pdf]
UNHCR rapporteerde in de richtlijnen van augustus 2018 nog dat in gebieden door AGE’s bezet er geen vrijheid van beweging is, noch van meningsuiting, geen politieke participatie, geen toegang tot onderwijs en gezondheidszorg en geen toegang tot een rechtsmiddel. Een beschuldiging volstaat om geëxecuteerd te worden:
[citaat xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/Xxxxxxx_Xxxxxxxx_Xxxxxxxxxxx_0000.xxx]
Het blijkt duidelijk dat in de gebieden die onder de controle van de Taliban stonden in de periode tussen 2001 en 2021 er een verregaande sociale en religieuze controle was die alle aspecten van het dagelijkse leven beheerste. Gehoorzaamheid aan de extreme interpretatie van haar shariawetgeving dwong de Taliban af met extreem geweld. De Taliban maakte zich schuldig aan systematische mensenrechtenschendingen die de menselijke waardigheid op een fundamentele wijze ondermijnen, elke vorm van ontplooiing en ontwikkeling in de weg staan en de fysieke integriteit ondermijnen.
De analogie tussen Al-Shabaab (zoals beschreven in het arrest Xxxx en Elmi) en de Taliban is duidelijk: het zijn beiden extremistische islamitische organisaties die respectievelijke grote delen van het land en het volledige grondgebied controleren. Beiden hebben een erg verregaande vorm van shariaregelgeving ingevoerd.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat Afghaanse onderdanen sterk worden beperkt in hun dagelijks leven, waarbij er verregaande instructies worden gegeven over de kledingstijl, gedragingen in het openbaar leven, educatie, sport, etc. Dit komt overeen met de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden in Somalië Voorts blijkt uit het bewijsmateriaal dat het EHRM in het arrest Xxxx en Elmi heeft onderzocht, dat de straffen die Al-Shabaab oplegt wegens niet-naleving van hun regels, onder meer bestaan uit "steniging, amputatie, geseling en lijfstraffen", behandelingen die zo ernstig zijn dat zij neerkomen op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, verboden bij artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.
Uit verschillende rapporten blijkt dat de Taliban in Afghanistan gelijkaardige straffen oplegt in gebieden onder haar controle. Het EUAA-verslag (2020) bepaalt hierover het volgende:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx l_Law_C%2520ustomary_Justice_Dispute_Resolutions.pdf]
3.2.2. Leven onder het vorige ‘Islamitisch emiraat’ (1996-2001)
Belangrijk daarbij is nog dat hoe meer invloed de Taliban verkreeg in een regio, hoe strikter hun beleid en hun implementatie van de shariawetgeving werd. Nu de Taliban recent het volledige land in handen kreeg, en momenteel bezig is met het uitwerken van haar beleid, vormt dit een schrikwekkend beeld voor de toekomst.
Het vorige ‘Islamitische emiraat’, dat door dezelfde Islamitische organisatie werd geleid tussen 1996 en 2001, toont aan tot welke extreme ontsporingen dit kan leiden.
In haar resolutie van 16 september 2021, waarin het Europees Parlement onder meer aandringt bij de lidstaten om asielaanvragen van Afghanen opnieuw te beoordelen en geen Afghanen terug te sturen, herinnert het Europees Parlement eraan dat Afghanistan in de jaren 1990 onder de Taliban het voornaamste toevluchtsoord en hoofdkwartier van Al Qaeda vormde, die onder meer verantwoordelijk was voor de aanslagen van 9/11:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxx/XX-0-0000-0000_XX.xxxx]
In een rapport van de US Department of State rapport van 25 februari 2000, werden toegelicht dat de Taliban zich schuldig maakte aan talrijke mensenrechtenschendingen, en strikte en repressieve regels oplegde die werden afgedwongen door middel van extreme straffen. De Islamtische rechtbanken en religieuze politie dwongen een ultra-conservatieve interpretatie van de Islam af door middel van extreme straffen zoals amputaties, steniging en executies:
[citaat xxxxx://0000-0000.xxxxx.xxx/xxxxxx/xxxxx_xxxxxx/0000_xxx_xxxxxx/xxxxxxxx.xxxx]
Uit het boek van Xxxxx Xxxxxx genaamd ‘Taliban’ blijkt het extreme geweld waartoe de Taliban in staat was, zoals toen op een paar dagen tijd naar schatting 5000 tot 6000 burgers werden afgeslacht (onder meer via verstikking in containers in de woestijn):
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxxx/xxxxxxx00/xxxxxx/Xxxxxxx0.xxx]
Het ‘ministry of vice and virtue’ oftewel de religieuze politie werd een notoir symbool van willekeurig misbruik tegen burgers:
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxxxx-xxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxx-xxxx-xxx-xxxxxx] [citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxx/0000/00/00/xxxxxx-xxxx-xxxxxx-xxxxxxxx/]
Een artikel van BBC genaamd ‘Summary amputations: Taliban justice in Afghanistan’ illustreert het ‘rechtssysteem’ ten tijde van het vorige ‘Islamitisch emiraat:
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/xxxxx-xxxx-00000000]
Hoewel de geschiedenis zich niet noodzakelijk zal herhalen, is deze context wel belangrijk voor een inschatting van de huidige situatie onder het bewind van de Taliban. De eerste indicaties dat de situatie dezelfde richting uitgaat, zijn nu reeds te vinden in objectieve bronnen. Het is duidelijk waartoe de Taliban in staat is eens ze de macht heeft veroverd in het land. Dit geldt des te meer nu blijkt dat diegenen die in de jaren 1990 het beleid bepaalden van de Taliban, ook vandaag de dag de machthebbers vormen.
3.3. Taliban-leiding
Uit het EUAA rapport van januari 2022 blijkt dat de huidige interim regering volledig bestaat uit Talibanleden, waarvan er al velen dienden in de Talibanregering in de jaren 90. Verschillende leden van de huidige Talibanregering staan op de sanctielijst van de VN Veiligheidsraad. Voorts werd ook het Haqqani netwerk opgenomen binnen de Talibanregering, waarbij ze de minister van binnenlandse zaken leveren én de meest machtige factie binnen de Taliban vormen. Leden van het Haqqani netwerk zouden er nauwe banden op na houden met de terroristische organisatie Al Qaeda:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx_xxxxx.xx f]
Het rapport ‘The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security’ van 28 januari 2022 van de VN Veiligheidsraad bevestigt dit beeld, waarbij de huidige machthebbers in Afghanistan allen Talibanleden zijn, waarvan er velen op de VN sanctielijst staan:
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxx-xxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx- peace-and-security-66]
Het Europees Parlement uitte in een resolutie van 16 september 2021 onder meer haar diepe bezorgdheid over de feitelijke regering van de Taliban, waarvan velen door de VS en VN op sanctielijsten geplaatst zijn en gezocht worden wegens terroristische activiteiten:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxx/XX-0-0000-0000_XX.xxxx]
Als we kijken naar wie concreet de sleutelposities in handen heeft bij de Taliban, dan blijkt uit hun palmares het complete gebrek aan respect voor mensenrechten.
Xxxxxx Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx is de huidige leider van de Taliban, en was als hoofd van justitie onder het Islamitisch emiraat in de jaren 90 verantwoordelijk voor de draconische straffen die de Taliban oplegde:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxx/0000/00/xxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxx- terrorists-ex-guantanamo-detainees.php]
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/xxxxx-xxxx-00000000]
Xxxxxxxx Xxxxx Xxxxxx is de eerste minister, en verleende in het verleden onder meer steun aan Xxxxx Xxx Xxxxx:
[Ibid.]
Xxxxxxxxxx Xxxxxxx is de vice leider van de Taliban, en minister van binnenlandse zaken (waardoor hij verantwoordelijk is voor binnenlandse veiligheid en politie). Hij is eveneens de leider van het Haqqani netwerk, en heeft een prijs van 10 miljoen USD op zijn hoofd staan wegens onder meer talrijke kidnappings en moorden op burgers:
[citaat xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxxxxx-xxxxxxx/]
Xxxxx Xxxxx Xxxxxxx is de vice eerste minister, en de medeoprichter van de Taliban:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxx/0000/00/xxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxx- terrorists-ex-guantanamo-detainees.php]
Xxxxxx xx Xxxxxx Xxxxxxx is de minister verantwoordelijk voor vluchtelingen, en de oom van Xxxxxxxxxx Xxxxxxx. Hij is een leider van het Haqqani netwerk, en door de VS op een terrorismelijst geplaatst omwille van zijn banden met Al Qaeda. Er staat een prijs van 5 miljoen USD op zijn hoofd:
[Ibid.]
Mullah Taj Mir Jawad is het plaatsvervangend hoofd van de inlichtingendienst. Hij was verantwoordelijk voor het zogenaamde ‘Kabul Attack Network’, dat samen met onder meer Al Qaeda aanvallen uitvoerde in Kabul.
[Ibid.]
Xxxxx Xxxx Xxxxxxx is de minister van hoger onderwijs, en staat niet alleen op een sanctielijst van de VN veiligheidsraad, maar ook van de EU:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxx/0000/00/xxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxx- terrorists-ex-guantanamo-detainees.php]
Xxxxx Xxx Xxxxx is het hoofd van de inlichtingendienst, en tijdens de vorige bewindsperiode van de Taliban minister van veiligheid. In deze hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de relaties van de Taliban met buitenlandse strijders van Al Qaeda, en hun opleiding in trainingskampen. Voorts meldt de VN veiligheidsraad dat hij gekend staat voor zijn repressieve methodes tegen tegenstanders van de Taliban:
[citaat xxxxx://xxx.xx.xxx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/0000/xxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxx-xxx- wassiq]
Xxxxxxxx Xxxx is onderminister voor defensie, en heeft banden met Al Qaeda en de Islamic Movement of Uzbekistan240, een organisatie die onder meer door de EU beschouwd wordt als een terroristische organisatie. Voorts wordt hij verdacht van het plegen van oorlogsmisdrijven, meerbepaald de moord op duizenden sjiitische moslims:
[citaat xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxx/0000/00/xxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxx- terrorists-ex-guantanamo-detainees.php]
Xxxxxxxxx Xxxxx is de minister voor grenzen en tribale zaken, en had banden met Al Qaeda. Ook hij wordt verdacht van het plegen van oorlogsmisdrijven, waaronder de moord op duizenden sjiitische moslims: [Ibid.]
Xxxxxxxx Xxxx Xxxxx is de nieuwe gouverneur van de provincie Khost. Hij was jarenlang opgesloten in Guantanamo omwille van onder meer zijn banden met Al Qaeda en het Haqqani netwerk:
[Ibid.]
Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx is de minister voor informatie en cultuur. Hij zat gedurende 12 jaar opgelsoten in Guantanamo, en zou banden met onder meer Al Qaeda hebben:
[Ibid.]
Dit is een greep uit de mannen die momenteel de macht hebben in Afghanistan. Het gaat om de oude garde binnen de Taliban. Van deze personen kan men gezien hun palmares geen beleid verwachten dat mensenrechten respecteert.
Verontrustend is het feit dat er binnen de Taliban ideologische verschillen bestaan, waarbij er een jongere generatie is, die er een nog meer ‘hardline approach’ op na zou houden.
In een artikel van de Financial Times met de veelzeggende titel ‘Afghanistan’s Young Talibs: ‘No compromise with the enemy of our martyrs’ – Hardline views of the new generation run contrary to image leaders of the movement hope to portray’ van 18 september 2021 blijkt dat de jongere generatie Talibs er een meer radicale visie op na houdt dan de oudere generatie, die in de jaren 90 de macht had in Afghanistan:
[citaat xxxxx://xxx.xx.xxx/xxxxxxx/00x0x000-00xx-000x-00x0-x0x0xx0x00x0]
Indien men beweert dat vervolging vermeden kan worden door zich eenvoudigweg aan de regels van de Taliban te houden, zou een dergelijke bewering in strijd zijn met het beginsel in het vluchtelingenrecht dat vluchtelingen niet gedwongen mogen worden om ontwijkende of conformerende maatregelen te nemen om vervolging te vermijden, zoals het niet dragen van de voorgeschreven kledij, het doen alsof ze de regerende partij steunen, discreet zijn over hun seksuele geaardheid of het zich onthouden van religieuze praktijken.
Aldus zijn er wel degelijk elementen voorhanden waardoor verzoeker in aanmerking komt om erkend te worden als vluchteling of om het subsidiaire beschermingsstatuut te verkrijgen. Minstens is er bijkomend onderzoek hiernaar nodig.
4. Reisrestricties
Zoals hierboven reeds aangehaald, kondigde de woordvoerder van de Taliban recent aan dat het niet toegestaan is voor Afghanen om het land te verlaten, tenzij hun bestemming gekend is bij de Taliban.
Het is niet duidelijk welke straffen de Taliban voorziet voor het overtreden van deze regel. Verder onderzoek is dus aangewezen.
Beschikbare bronnen stellen het volgende:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf]
Zoals eveneens hierboven reeds uiteengezet, zal de Taliban met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op de hoogte zijn van verzoekers verblijf in Europa. Bovendien heeft de Talibanleiding aanvankelijk een zeer zorgwekkende intentie uitgesproken om terugkeerders vanuit het Westen aan een rechtbank te onderwerpen.
Gelet op de visie van de Taliban op het Westen, het draconische karakter van straffen voor de minste inbreuk tegen de regels van de Taliban en het misbruik dat plaatsvindt in gevangenissen (cf. supra), is de kans reëel dat verzoeker het risico zal lopen op ernstige schade, en aldus nood heeft aan internationale bescherming. Xxxxxxxx moet hiernaar verder onderzoek worden verricht, en elke twijfel worden uitgesloten.
5. NRF en ISKP
Er spelen zich twee parallelle niet-internationaal gewapende conflicten af op het Afghaanse territorium, één tussen de Taliban en het National Resistance Front (NRF) (trouw aan de voormalige regering) en één tussen ISKP en de Taliban.
Islamic State Khorasan Province (ISKP) is een gewapende groepering actief in Afghanistan die trouw zwoer aan het IS-kalifaat in 2015, die hoofdzakelijk gevestigd is in het noordoosten van Afghanistan, de streek van herkomst van verzoeker.
Door de terugtrekking van buitenlandse troepen wier eerdere maatregelen ter bestrijding van terrorisme hun activiteiten in Afghanistan hadden beperkt, melden observatoren een heropleving van ISKP. De groep maakt gebruik van het machtsvacuüm en het gebrek aan politieke stabiliteit om meer voet aan de grond te krijgen en een uitdaging te vormen voor de heerschappij van de Taliban, het monopolie op geweld en pogingen om internationale erkenning te krijgen. Bovendien probeert ISKP gedesillusioneerde Taliban- strijders en andere kleinere militante groeperingen onder haar vleugels te nemen. Hoewel de Taliban hebben aangekondigd hard te zullen optreden tegen ISKP en dat Afghanistan niet zal worden gebruikt als een lanceerplatform voor invallen in buurlanden, roept het groeiende aantal aanvallen dat wordt opgeëist door of toegeschreven aan ISKP, bezorgdheid op over de vraag of de Taliban voldoende weerwerk kan bieden. Ondanks het feit dat de Taliban er in het verleden in zijn geslaagd belangrijke ISKP-districten over te nemen, wordt melding gemaakt van meer aanvallen door ISKP en de moeilijkheid van de Taliban om weerwerk te bieden aan de groepering op verschillende plaatsen nu deze laatste overgaan van een opstand in guerrillastijl naar een regering.
Daarenboven vormt de aanwezigheid van ISKP niet alleen in zichzelf een dreiging, maar eveneens de reactie van de Taliban op deze aanwezigheid. Zo maakt het EUAA COI Report van januari 2022 melding van vergeldingsacties tegen mensen die ervan worden verdacht banden te hebben met ISKP. Echter, deze verdenkingen zijn niet steeds gestoeld op objectieve aanwijzingen. Sommige bronnen maken melding van misbruik van deze redenering om mensen te viseren:
[Ibid.]
Zodoende staat Afghanistan op de eerste plaats in de 2021 Global Terrorism Index als meest geteisterd door terrorisme van alle landen van de wereld in 2021, met twee van de drie meest dodelijke terroristische groeperingen op het territorium, ISKP en de Taliban.
Tot slot moet er gewezen worden op het risico op serieuze onderrapportering van het aantal geweldsincidenten (zie ook supra). Zo haalt een bron van Human Rights Watch aan dat slechts tien procent van de incidenten gerapporteerd worden:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxxxxxx/0000000.xxxx]
De aanvallen van IS zijn vervijfvoudigd tegenover 2020 en de organisatie wint aan kracht bin-nen Afghanistan, zo stelt het rapport van februari 2022 van SWP (Stiftung Wissenschaft und Politik).
Het is ondanks de schaarste aan informatie duidelijk dat de situatie in Afghanistan en verzoe-kers regio van herkomst, uiterst volatiel is. Net omwille van dit serieuze risico op onderrappor-tering van de geweldsincidenten veroorzaakt door de strijd tussen ISKP en de Taliban, en de opkomst van IS en Al- Qaeda, is verder onderzoek ook op dit vlak aangewezen.
Zeer recent bracht EUAA eveneens een nieuw rapport uit omtrent de veiligheidssituatie in Afghanistan. De cijfers waarop EUAA zich baseert, en die afkomstig zijn van ACLED en UCDP, vormen waarschijnlijk een grove onderschatting van de ernst van de situatie (zie supra). Onderrapportering blijft reëel en plausibel, en er kan zeker niet van worden uitgegaan dat deze rapporten/cijfers een volledig beeld geven van de plaatselijke veiligheidssituatie.
Reden waarom XXXX zelf de volgende disclaimer maakt aan het begin van het rapport:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx_xxxxxxxxx
.pdf]
Desalniettemin blijkt wel een trend, namelijk dat de provincie Nangarhar één van de zwaarst getroffen regio’s in het land is, en waar ISKP haar machtsbasis heeft:
[Ibid.] En [Ibid.]
Xxxxxxx worden regelmatig geviseerd in Nangarhar door ISKP:
[Ibid.]
Op basis van de bovenstaande landeninformatie kan men zeker niet oordelen dat verzoekers regio van herkomst veilig is. De nood aan dergelijk onderzoek werd ook door Uw Raad beves-tigd in RvV 31 maart 2022, nr. 270 813:
[citaat RvV 31 maart 2022, nr. 270 813]
6. Socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan
Verwerende partij stelt dat het in de bestreden beslissing heeft onderzocht of de algemene socio- economische en humanitaire situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, §2, b) van de Vreemdelingenwet vallen.
In het hierboven reeds aangehaalde arrest Xxxx en Elmi t. het Verenigd Koninkrijk (nr. 8319/07, 28 juni 2011) oordeelde het EHRM als volgt:
[citaat XXXX xx. 0000/00 Xxxx en Elmi t. Verenigd Koninkrijk van 28 juni 2011]
Belangrijk voor het oordeel van het EHRM of de erbarmelijke levensomstandigheden in de vluchtelingenkampen in Somalië de drempel van artikel 3 EVRM behaalden, was de vraag of de humanitaire crisis in de vluchtelingenkampen overwegend het gevolg was van de directe en indirecte gedragingen van de partijen in het conflict, of eerder werd veroorzaakt door armoede en een gebrek aan overheidsmiddelen en -voorzieningen om met dergelijke situatie om te gaan, al dan niet in combinatie met natuurlijke fenomenen zoals droogte.
In het arrest S.H.H. t. het Verenigd Koninkrijk (nr. 60367/10, 29 januari 2013) maakte het EHRM de parallel tussen de situatie in Sufi en Elmi, en de situatie in Afghanistan. Het Hof oordeelde dat de situatie in Afghanistan en Somalië toen niet vergelijkbaar was, en verwees hiervoor onder meer naar het feit dat Afghanistan op dat ogenblik een functionerende centrale regering had:
[citaat XXXX xx. 00000/00 X.X.X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx van 29 januari 2013]
Zoals reeds uitvoerig werd uiteengezet, is het duidelijk dat de situatie in Afghanistan vandaag niet meer vergelijkbaar is met de situatie ten tijde van dit arrest. Afghanistan heeft niet langer een functionerende centrale regering, en het land staat volledig onder de controle van een islamitische groepering (die – zoals hierboven reeds aangetoond – zeer gelijkaardig is aan Al Sha-baab).
Ook het Hof van Justitie oordeelde in de zaak M’bodj t. Belgische Staat (C-542/13, 18 decem-ber 2014) dat een precaire socio-economische/humanitaire situatie die overeenstemt met een onmenselijke of vernederende behandeling, slechts aanleiding kan geven tot de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus indien er sprake is van opzettelijk gedrag van een actor vermeld in artikel 48/5, §1 van de Vreemdelingenwet.
De vraag die rest voor de beoordeling onder artikel 48/4, §2, b) van de Vreemdelingenwet (en bij uitbreiding artikel 3 EVRM), is dus of er thans sprake is van een precaire socio-economische/humanitaire
situatie in Afghanistan die neerkomt op een onmenselijke of vernederende behandeling, en of er een impact van de gedragingen van de taliban is op deze situatie.
Dat de socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan thans erg precair is, wordt niet betwist door verwerende partij.
Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op de volgende bronnen:
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xx/xxxx/xxxxx/0000000/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx_xxxxxxxxx
.pdf]
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx/0000x0x0-00xx-0000-xxx0- 47e383432093/AFG20External20Sitrep_1720March_FINAL.pdf]
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx/x0000x00-xx00-00x0-000x- 2bf9899eb17e/Afghanistan_20Economic20Roots20of20the20Humanitarian20Crisis.pdf]
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx.xxx/xxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxxxxxx/XXX_XXX_XXXXXXXXX_XXXXXXXXX_XXXXX T_14-March_2022.pdf?ua=1]
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xx-xxxxxxx/X_00_000_X.xxx.]
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf]
Miljoenen Afghanen in Afghanistan riskeren op dit moment acute armoede en zelfs de dood door uithongering. Meer dan de helft van de Afghaanse bevolking heeft als gevolg van de huidige situatie en de neerwaartse economische spiraal dringend humanitaire hulp nodig. Xxxx 0000 xxxxxxxxxxx International Rescue Committee nog dat er in 2022 een bijna universele armoede zou kunnen heersen, waarbij 97% van de Afghanen het gevaar loopt onder de armoedegrens te moeten leven. Het stelde ook dat de Afghaanse bevolking geconfronteerd wordt met een gebrek aan cashgeld en dat de prijzen van basisproducten – van voedsel tot medicijnen – de pan uitswingen.
De snelheid van de economische ineenstorting van Afghanistan is ongezien. Elke week worden meer Afghanen gedwongen om hun toevlucht te nemen tot onvoorstelbare overlevingsmechanismen, zoals het uithuwelijken van erg jonge dochters, kinderen van school halen om te werken, tot zelfs het verkopen van organen.
Midden maart 2022 werd duidelijk dat sinds januari 2022 in totaal al meer dan 13.000 pasgeboren baby’s overleden zijn, een toename die vermoedelijk wordt verergerd door verontrustende ondervoeding en ziekten gerelateerd aan uithongering en de ineenstorting van de gezondheidszorgsector van het land.
Deze dramatische verslechtering in de humanitaire situatie van de Afghaanse bevolking, is onlosmakelijk verbonden met de machtsovername door de Taliban.
De huidige feitelijke regering wordt door geen enkel land ter wereld officieel erkend. Na de machtsovername werden wereldwijd economische sancties uitgevaardigd. De internationale financiering van Afghanistan werd opgeschort en in uitvoering van een door de VN-Veiligheidsraad aangenomen sanctieregime, werden miljarden dollars aan Afghaanse tegoeden in het buitenland, vooral in de Verenigde Staten, bevroren nadat de Taliban het land op niet-democratische en illegitieme wijze hadden overgenomen.
De hierboven aangehaalde bronnen spreken duidelijk over een ongeziene crisis, die niet louter het gevolg is van de reeds bestaande precaire humanitaire situatie voor de machtsovername door de Taliban, maar die volledig ontspoord is na de machtsovername. Het is pas nadien dat de economie van het land in een dergelijk neerwaartse spiraal is terechtgekomen, doordat als gevolg hiervan miljarden aan tegoeden werden bevroren en humanitaire hulp grotendeels werd stopgezet. De parallel met Sufi en Elmi is duidelijk. Bijna 80% van de begroting van de vorige Afghaanse regering was afkomstig van de internationale gemeenschap. Met dat geld werden voor de val van de regering ziekenhuizen, scholen, fabrieken en ministeries gefinancierd.
De Verenigde Staten bevroren 9.5 miljard dollar aan tegoeden van de Centrale Bank van Af-ghanistan
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxx-xxxxxxx-xxx-xxxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxx]
De gevolgen van deze bevroren tegoeden zijn zeer verregaand, omdat het financiële systeem wereldwijd grotendeels in dollars opereert.
[citaat xxxxx://xxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx/x0000x00-xx00-00x0-000x- 2bf9899eb17e/Afghanistan_20Economic20Roots20of20the20Humanitarian20Crisis.pdf]
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf] [Ibid.]
[citaat xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxx-0000-0000-xxxxxxxx-xxxxx- needs-crisis]
De tot nog toe toegekende humanitaire hulp is voorwaardelijk en gebrekkig, en onderhevig aan de beperkingen die zijn opgelegd voor de banksector en de internationale humanitaire en ontwikkelingshulp. Dit is het directe resultaat van het feit dat de Afghaanse de facto regering niet erkend wordt door de internationale gemeenschap.
Het is niet de gedraging van de internationale gemeenschap – namelijk het slechts beperkt verlenen van hulp, die hoe dan ook tekortschiet – die aan de basis ligt van de huidige situatie, maar de gedraging van de feitelijke regering die tot gevolg heeft gehad dat hulp in ongeziene mate geboden moet worden, maar tegelijkertijd niet geboden kan worden.
Met het oog op regionale veiligheid en stabiliteit, riep de gouverneur van de Pakistaanse provincie Punjab eind december 2021 op om de bevroren tegoeden vrij te geven en om onvoorwaardelijke hulp te voorzien aan de Afghaanse bevolking, om te vermijden dat deze door de economische stabiliteit dreigt te verhongeren.
In februari 2022 trok Xxxxxxx Xxxxxxxx, de Secretaris-Generaal van de VN, nog aan de alarmbel omdat voorlopig slechts 9% van de benodigde 4,4 miljard dollar aan fondsen toegezegd waren (eind maart 2022 bedroeg dit nog steeds slechts 13%):
[citaat xxxxx://xxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx/0000000000000000000]
De 3.5 miljard dollar die de Verenigde Staten opnieuw aan de Afghaanse bevolking wil geven, via humanitaire hulp, stoot op veel kritiek. Onder andere Human Rights Watch wees erop dat de huidige beperkingen voor de Afghaanse banksector het vrijwel onmogelijk maken om het geld ook effectief naar het land te sturen of er uit te geven.
[citaat xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxx/0000/00/00/xxxxx-xxxxx-xxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxx]
De Afghaanse Centrale Bank gaf meteen na deze mededeling te kennen dat het nooit zou aanvaarden dat de 7 miljard dollar aan tegoeden zou gesplitst worden, en ook oud-president Xxxxx Xxxxxx maakte duidelijk dat alle bevroren tegoeden aan de Afghaanse bevolking toebehoort.280
In februari van dit jaar bleek dat de VN zelfs haar eigen middelen in Afghanistan niet kan aanwenden, omdat het hier eenvoudigweg niet aan kan. Zo zou het VN Ontwikkelingsprogramma (UNDP) in Afghanistan 135 miljoen dollar op een Afghaanse rekening hebben staan, die het niet kan gebruiken omdat het niet omgezet kon worden in afghani, de Afghaanse munteenheid.
Eind januari 2022 bespraken vertegenwoordigers van de Taliban met een aantal Westerse landen de situatie in het kader van gesprekken in Oslo. Ook daar drukten de deelnemende partijen hun bezorgdheid uit over het feit dat er nog steeds bepaalde belemmeringen bestaan met betrekking tot het verlenen van humanitaire hulp en benadrukten ze dat het van belang is dat alle voorwaarden en belemmeringen voor de verstrekking van humanitaire hulp snel worden weggenomen:
[citaat xxxxx://xxxxxxx.xxx/0000/00/00/xx-xxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxx-xxxx- taliban/]
Zolang de Afghaanse regering niet erkend wordt en betere samenwerking niet mogelijk gemaakt wordt, dreigt het acuut tekort aan humanitaire hulp zich in de toekomst verder te zetten. Het verlenen van humanitaire en financiële hulp wordt namelijk ook gekoppeld aan het gebrek aan transparantie met betrekking tot de bestemming van deze middelen en de vrees dat deze louter zullen dienen ter ondersteuning van de niet-legitieme Taliban-regering. Daarbij is het niet eens uitgesloten dat deze middelen louter aangewend zullen worden om staatsapparaat mee te bedienen of dat zij zelfs in de zakken van regeringsfunctionarissen van de Taliban zullen belanden. Er heerst dus een groot wantrouwen ten opzichte van het toekennen van deze middelen zolang er niet meer transparantie is of zolang er geen waarborgen bestaan dat zij louter in het voordeel van de Afghaanse bevolking zullen gebruikt worden.
In een toespraak van Xxxxxxx Xxxxx, Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor Afghanistan, gericht aan de VN-Veiligheidsraad, van 2 maart 2022 benadrukt zij nogmaals dat de afgelopen periode gekenmerkt werd door besluiteloosheid, aanhoudende sancties en ongestructureerd politiek engagement, die de vitale sociale en economische systemen ernstig aantasten en de Afghaanse bevolking in grotere onzekerheid brengen. Ze verwees eveneens naar de onvermijdelijke samenwerking die de internationale gemeenschap met de Taliban zal moeten aangaan, wil ze de Afghaanse bevolking kunnen bijstaan, hoewel erkend moet worden dat er nog steeds een blijvend wantrouwen bestaat tussen de Taliban en een groot deel van de internationale gemeenschap, en zelfs de landen en buren in de regio. Ze spreekt over een ‘conflict van perspectieven’ dat de basis vormt van een ernstige breuk en een golf van wantrouwen die aangepakt moeten worden.
De vrees dat de toegekende middelen niet efficiënt en niet voor de doeleinden waarvoor ze bedoeld zijn, zullen ingezet worden, is niet uit de lucht gegrepen en steunt op de ervaring en de praktijk in Afghanistan [citaat xxxxx://xxxxxxxx.xxx/xxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx-000000]
De Afghaanse bevolking klaagt overigens ook dat een gebrek aan transparantie in het hulpproces tot gevolg heeft dat de humanitaire hulp niet wordt toegekend aan de meest kwetsbare mensen:
[citaat xxxxx://xxxxxxxx.xxx/xxxxx.xxx/xxxxxxxxxxx-000000]
In een halfjaaroverzicht wordt met betrekking tot de eerste termijn van zes maanden waarin de Taliban de feitelijke macht hebben over Afghanistan, eveneens geconcludeerd dat de machtsovername de ineenstorting van het banksysteem heeft veroorzaakt, de bevriezing van Afghaanse tegoeden, de niet- erkenning van de huidige regering door de internationale gemeenschap en de vermindering van de internationale hulp, hetgeen de economische groei sterk heeft beïnvloed.
Eenzelfde conclusie wordt gemaakt met betrekking tot de precaire toestand van de gezondheidszorg in het land, die rechtstreeks beïnvloed wordt door het bevriezen van de Afghaanse tegoeden:
[Ibid.]
Volgens de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Xxxxxx Xxxxxxx, moeten de Taliban hun beleid ernstig hervormen als ze internationaal erkend willen worden, hierbij verwijzend naar het respect voor mensenrechten en vrij verkeer, het stopzetten van represailles en het bestrijden van terrorisme.
Ook de Russische minister van Buitenlandse Zaken, Xxxxxx Xxxxxx, heeft begin dit jaar nog de erkenning van de Taliban-regering gekoppeld aan het nakomen van hun beloften. Hij benadrukte tegelijkertijd dat er van een erkenning voorlopig nog geen sprake kan zijn. Nog stelde Xxxxxx dat de humanitaire hulp een bijzonder belangrijke rol zal spelen in de socio-economische crisis in het land.
Dat de beperkte financiering en de bevriezing van financiële tegoeden het rechtstreekse gevolg is van het feit dat de Taliban aan de macht gekomen zijn in Afghanistan en er een strikt conservatief en islamistisch bewind voeren, komt nog zeer goed tot uiting in de reactie van de Wereldbank naar aanleiding van de beslissing van de Taliban om meisjes toch niet naar school te laten gaan. De Wereldbank heeft vier projecten, ter waarde van 600 miljoen dollar opgeschort en beklemtoonde in dat verband dat internationale donoren terughoudend zijn om financiële steun aan de niet-erkende Afghaanse regering uit te keren, waarbij eveneens wordt verwezen naar het niet-transparante gebruik ervan door de Taliban en zelfs de vrees dat deze middelen voor de eigen organisatie en het betalen van de eigen leden wordt aangewend: [citaat xxxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxx/0000/00/00/xxxxx-xxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxxxxx- impact/#:~:text=The%2520World%2520Bank%2520has%2520suspended,largest%2520humanitarian% 2520and%2520economic%2520disasters]
Niettegenstaande de vele inspanningen die de internationale gemeenschap levert om alsnog (beperkte) humanitaire hulp te voorzien, kan hoe dan ook aangenomen worden dat huidige de facto-regering van de Taliban door diens machtsovername en diens gedragingen, o.a. als gevolg het voorgaande langdurige, gewapende conflict waarbij deze groepering een van de hoofdactoren was, rechtstreeks aan de basis ligt van de huidige precaire socio-economische en humanitaire situatie. Door de fundamentele mensenrechtenschendingen en valse beloftes van de Taliban-regering, weigeren buitenlandse regeringen om met hen samen te werken.
Hoewel het huidige Talibanregime niet noodzakelijk humanitaire hulp weigert, is zij wel zeer goed op de hoogte van de reden waarom de internationale gemeenschap deze humanitaire hulp weigert. De leiding van de Taliban wéét dat de humanitaire hulp uitblijft door de mensenrechtenschendingen die zij begaat, vrijheidsbeperkende en vrouwonvriendelijke regelgeving die zij uitvaardigt, en haar gemaakte beloftes niet nakomt.
In maart werd door de Talibanregering besloten om de meisjesscholen toch niet te heropenen, hoewel men aanvankelijk had gezegd dit wel te zullen doen. Dit gaf onmiddellijk aanleiding tot het annuleren door de Verenigde Staten van geplande ontmoetingen die de financiële crisis van het land zouden moeten verlichten.
De Talibanleiding maakt desondanks nog steeds een bewuste, intentionele keuze om hun restrictief beleid te blijven verderzetten, goed wetende dat de Afghaanse bevolking hierdoor afziet en in een situatie van extreme armoede terechtkomt.
Dit wordt onder meer geïllustreerd door het feit dat het ‘Ministry for the Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ in mei 2022 nog een nieuw decreet uitvaardigde, waarbij het verplicht wordt voor Afghaanse vrouwen om een hijab te dragen. Er wordt verduidelijkt dat het gaat om de traditionele blauwe boerka, of een lange zwarte sluier die een vrouw van onder tot boven bedekt. Overtreders van dit decreet krijgen eerst een waarschuwing, en worden dan bestraft met een gevangenisstraf.
Telkens het Talibanregime een dergelijke mensonwaardige regel uitvaardigt, heeft dit een onmiddellijke terugslag in de internationale gemeenschap.
Er kan dan ook onmogelijk worden geconcludeerd dat het opzettelijk handelen van het Talibanregime niet aan de basis zou liggen van de huidige humanitaire crisis in Afghanistan.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat verwerende partij zelf in de bestreden beslissing een overzicht geeft van de redenen waarom het land momenteel in deze crisis zit. Hierbij wordt overwegend verwezen naar factoren die wel degelijk veroorzaakt worden door de handelingen van het Talibanregime:
- Vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland door het optreden van de Ta-liban
- Gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt door het optreden van de Taliban
- Het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie (cf. infra)
- De onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de Taliban en de vorige overheid
- Tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran
- Terugval van en disrupties in buitenlandse handel
- Een tijdelijke onderbreking van de humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021
Al deze elementen zijn, zoals hierboven aangetoond, het rechtstreekse gevolg van de machtsovername door de Taliban, de regelgeving die zij uitvaardigen, en de reactie daarop van de internationale gemeenschap.
Verwerende partij vervolgt: “Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de Taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socio-economische en humanitaire situatie”.
Hoewel het gebrekkige socio-economische beleid van de vorige Afghaanse regering, de COVID-19 pandemie en natuurfenomenen zoals droogte eveneens een rol kunnen spelen in de huidige crisis in het land, staat het wel vast dat de humanitaire situatie voor het overgrote deel in rechtstreeks verband staat met de acties van de Taliban.
Verwerende partij tracht zich te verschuilen achter het niet-blokkeren van humanitaire hulp om te besluiten dat de Taliban geen aandeel heeft in de crisis van het land. Het niet actief blokkeren van humanitaire hulp wil echter niet zeggen dat de Taliban haar ‘onderdanen’ ook daadwerkelijk toegang verschaft tot humanitaire hulp. Zoals hierboven aangetoond is de Taliban goed genoeg op de hoogte van de gevolgen van hun acties, maar besluit zij desondanks toch om hun schrikbewind verder te zetten. Het is nogal gemakzuchtig van verwerende partij om dit buiten beschouwing te laten.
Xxxxxxxxx wenst ten slotte nog te verwijzen naar een erg recent arrest van uw Raad: [citaat RvV nr. 270 813 van 31 maart 2022]
Ook verzoeker bevindt zich in een erg kwetsbare situatie bij terugkeer naar Afghanistan, aangezien hij na zijn verblijf in België zal worden gezien als verwesterd.
Doordat de Taliban, die nota bene een door de internationale gemeenschap beschouwde terroristische organisatie zijn, waarvan verschillende hooggeplaatste leden op een VN-sanctielijst staan, met geweld en op ondemocratische wijze de macht hebben overgenomen van de rechtmatige, democratisch verkozen en internationaal erkende Afghaanse regering, wordt deze feitelijke regering tot op vandaag door geen enkel land ter wereld officieel erkend.
Als gevolg van het feit dat deze regering niet erkend wordt door de internationale gemeenschap, werden Afghaanse financiële tegoeden en buitenlandse activa, ter waarde van enkele miljarden dollars, geblokkeerd en werden financiële sancties uitgevaardigd. Dit gebeurde op basis van de op unanieme wijze aangenomen resolutie 2611 (2021) van de VN-Veiligheidsraad van 17 december 2021, die, in de strijd tegen het terrorisme van de Taliban, voorziet in de verlening van de sanctieregeling van resolutie 2255 (2015) tegen personen en entiteiten die reeds vóór resolutie 1988 (2011) aangeduid waren als behorende tot de Taliban.
De Taliban verbiedt dan geen humanitaire hulp op het grondgebied, wel is er een frappante stijging in het aantal geweldsincidenten ten aanzien van de humanitaire operaties op het Afghaans grondgebied. De Verenigde Naties zetten hun humanitaire operaties in het land voort, maar documenteerden tussen 19 augustus en 31 december 2021 196 incidenten die rechtstreeks betrekking hadden op hun werkzaamheden, in de eerste plaats hun personeel. Het gaat om een significante stijging van de 34 gedocumenteerde incidenten in dezelfde periode in 2020.
Doordat de Taliban (en vele van haar leiders) aangemerkt staat als een terroristische organisatie, en zich ook als nieuwe regering nog steeds schuldig maakt aan talrijke en grootschalige mensenrechtenschendingen, is het weinig waarschijnlijk dat de geldende internationale sancties tegen de groepering op afzienbare tijd zullen worden teruggeschroefd, noch dat de internationale gemeenschap de Talibanregering zal erkennen als officiële leiders van Afghanistan. Enig perspectief op verbetering is bijgevolg niet aanwezig.
De acties of gedragingen van de Taliban, waaronder diens fundamenteel gebrek aan respect voor mensenrechten, hebben aldus de verslechtering van de reeds precaire situatie van de Afghaanse burgers tot rechtstreeks gevolg, via de financiële en economische gevolgen op internationaal niveau. Op die manier hebben de gedragingen van de Taliban indirect een enorme impact op de huidige precaire socio- economische en humanitaire omstandigheden.
Zoals hierboven aangetoond, behaalt de huidige situatie in Afghanistan eveneens de drempel van artikel 3 EVRM, doordat de overgrote meerderheid van de Afghaanse bevolking in een situatie van extreme armoede is beland, waarbij zij niet meer in staat zijn om in hun elementaire levensbehoeften te voorzien zoals voedsel en hygiëne. Xxxxxxxxxx ouders zijn zeer oud, zijn twee oudere broers zijn overleden, en hijzelf is ondertussen drie jaar afwezig uit Afghanistan en slechts 16 jaar oud. Xxxxxxxxx kan niet op zijn familie rekenen om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar er zal integendeel zelfs van hem verwacht
worden dat hij zorg draagt voor zijn ouders en 2 minderjarige zussen. Dit is onmogelijk. Verzoeker zal bij terugkeer blootgesteld worden aan een behandeling cfr. artikel 3 EVRM.
Net zoals in Sufi en Elmi is dit het gevolg van gedragingen van een islamitische groepering die de de facto controle heeft over het grondgebied.
In casu bevindt verzoekers familie zich ook in een precaire socio-economische situatie: verzoekers vader is naar Iran gevlucht, verzoekers moeder woont bij haar broer in en het ouderlijk huis werd in beslag genomen door de Taliban (CGVS p.8). verder had verzoekers familie geen gronden.
Verzoeker meent dan ook dat hij ook om deze reden in aanmerking komt voor een internationale beschermingsstatus.”
2.1.2. In een aanvullende nota van 25 november 2022 brengt de commissaris-generaal de volgende documenten ter kennis:
- het EUAA-rapport “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022;
- de COI Focus “Afghanistan. Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022” van Cedoca van 13 september 2022;
- de COI Focus “Afghanistan. Veiligheidssituatie” van Cedoca van 5 mei 2022;
- het EASO-rapport “Afghanistan Country Focus” van januari 2022;
- het EUAA-rapport “Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city” van augustus 2022;
- het EASO-rapport “Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul city. Xxxxx-x Xxxxxx, and Herat City” van augustus 2020;
- het EUAA-rapport “Afghanistan: Targeting of Individuals” van augustus 2022;
- het EUAA-rapport “Country Guidance: Afghanistan” van april 2022.
2.1.3. In een aanvullende nota van 29 november 2022 legt verzoeker volgende stukken neer:
- de Nansen note “Afghanistan: Een analyse van het beschermingsbeleid en risico’s bij terugkeer” van oktober 2022 (stuk 1);
- Eurostat “First instance decisions on applications by citizenship, age and sex” – van 7 november 2022 (stuk 2);
- UNCHR’s “International Protection Needs of People Fleeing Afghanistan” van november 2022 (stuk 3).
2.1.4. In een aanvullende nota van 1 december 2022 legt verzoeker volgende stukken neer:
- Screenshots van zijn sociale media profielen (instagram, facebook, tiktok).
2.2. Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Xxxx.Xx. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p. 95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van de verzoeker daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.
De Raad is het enige rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal. In toepassing van de Richtlijn 2011/95/EU, moet de Raad zijn bevoegdheid uitoefenen op een wijze die tegemoet komt aan de verplichting om “een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie” te voorzien in de zin van artikel 46 van de Richtlijn 2013/32/EU. Hieruit volgt dat wanneer de Raad een beroep onderzoekt dat werd ingediend op basis van artikel 39/2,
§ 1, van de Vreemdelingenwet, hij gehouden is de wet uit te leggen op een manier die conform is aan de vereisten van een volledig en ex nunc-onderzoek van zowel de juridische als de feitelijke gronden, zoals deze voortvloeien uit artikel 46, punt 3 van de Richtlijn 2013/32/EU.
De Raad onderzoekt het verzoek om internationale bescherming bij voorrang in het kader van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet (artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet).
Het arrest moet gemotiveerd zijn en geeft aan waarom verzoeker al dan niet beantwoordt aan de criteria van artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet, waarbij de Raad duidelijk en ondubbelzinnig de redenen uiteenzet die hem ertoe brengen die beslissing te nemen.
Een resem bepalingen die verzoeker geschonden acht, toont op zich niet aan dat verzoeker een nood heeft aan internationale bescherming.
Een verwijzing naar rechtspraak van de Raad is niet dienstig bij gebrek aan precedentenwerking.
2.3. De Raad herneemt de beoordeling van de bestreden beslissing inzake het bestaan van bijzondere procedurele noden.
“Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er jou in het kader van de behandeling van jouw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend. Meer bepaald werd er jou een voogd toegewezen die jou bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van jouw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met je jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kan voldoen aan jouw verplichtingen.”
Verzoeker laat deze beoordeling, die steun vindt in het administratief dossier, ongemoeid.
2.4. Onderzoek in het licht van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet
Xxxxxxxxx slaagt er niet in zijn relaas aannemelijk te maken. De Raad acht verzoekers medewerking ontoereikend.
Xxxxxxxxx, die op 7 december 2020 zijn verzoek om internationale bescherming in België heeft ingediend, heeft op 17 augustus 2022 voor het eerst documenten ter ondersteuning van zijn asielrelaas neergelegd (Documenten, stuk 5). Het gaat om een kopie van een taskara die aan verzoekers vader zou toebehoren. Een kopie van een legerbadge, een bankkaart en een certificaat van zijn vaders werk werden daarnaast voorgelegd. Tot slot heeft verzoeker het Commissariaat-generaal een kopie van twee familiefoto’s bezorgd. Verzoekers medewerking op dit vlak is ontoereikend. Bij aanvang van de procedure werd verzoeker, in het bijzijn van een tolk en zijn voogd, gehoord aan de hand van een vragenlijst ter voorbereiding van zijn persoonlijk onderhoud bij het Commissariaat-generaal. Op dat moment, 3 mei 2021, werd verzoeker gevraagd om al het mogelijke te doen om stukken te bekomen, om alle stukken die hij bezit voor te leggen, om geen stukken achter te houden en zo veel mogelijk de originele stukken voor te leggen. Xxxxxxxxx heeft bij aanvang van de procedure gezegd dat hij een taskara heeft bij zijn moeder in Afghanistan (DVZ-verklaring, stuk 7, p. 10). Tijdens het persoonlijk onderhoud van 9 augustus 2022, meer dan een jaar na de machtsovername door de taliban, geeft verzoekers voogd aan dat de documenten die werden opgestuurd, verloren gingen met de post. Xxxxxxxxx weet wel welke documenten verloren zouden zijn gegaan, zoals zijn taskara, de legerbadge van zijn vader en foto’s van verschillende plekken van zijn geboortedorp (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 4). Xxxxxxxxxx uitleg wordt echter niet aanvaard, omdat verzoeker niet wordt geloofd dat hij slechts beperkte contacten kan leggen met zijn familie en dat dit enkel lukt via zijn oom X., waarvan verzoeker niet weet wat die doet voor werk, noch waar die zou verblijven. Xxxxxxxxx geeft ook geen enkel inzicht in de verblijfplaats van zijn moeder, zijn broer en zussen, noch van zijn vader. Zo weet verzoeker slechts aan te geven dat zijn moeder op een gegeven moment naar Nangarhar zou zijn verhuisd, waarbij hij eigenlijk Jalalabad bedoelde (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 8-9). Xxxxxxxxxx vader zou in Iran verblijven, maar ook hier toont verzoeker geen enkele bereidheid om opheldering te brengen (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 9 en 12). Xxxxxxxxx is inconsistent en vertelt dat hij en zijn familie meerdere keren naar Nangarhar zijn gevlucht en er tijdelijk verbleven omwille van de veiligheidssituatie (Notities persoonlijk onderhoud, p. 7), terwijl verzoeker bij aanvang van de procedure aangaf dat hij steeds op hetzelfde adres heeft verbleven
(DVZ-verklaring, stuk 7, p. 6). Verzoekers herkomst uit Ster Kalai, in het district Sherzad, in de provincie Nangarhar wordt niet aannemelijk gemaakt aan de hand van de documenten die verzoeker heeft bijgebracht. Uit de landeninformatie blijkt niet dat het district Sherzad tot het “hoofddistrict” Khogyani zou behoren (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 7; EUAA-rapport “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022, p. 156). Bovendien betreffen het foto’s van documenten, die omwille van hun aard makkelijk te fabriceren en manipuleren zijn door middel van knip- en plakwerk. Xxxxxxxxx betwist overigens niet de motivering van de bestreden beslissing dat de taskara geen bewijswaarde heeft met betrekking tot het asielrelaas, zeker gelet op het feit dat het voorgelegde document ter vervanging van een verbrande taskara opgesteld is op 21/01/1400 (gregoriaanse kalender: 10/04/2021). Dit tijdstip is dus geruime tijd nadat verzoekers vader vertrok uit Xxxx Xxxxx en spoorloos verdween toen hij werd gezocht door zowel de taliban als de overheid. Er wordt geen verklaring gegeven hoe verzoekers familie een nieuwe taskara bekwam terwijl verzoekers vader zelf jarenlang spoorloos was. Het opleidingscertificaat van verzoekers vaders werk, de werkbadge en bankkaart volstaan niet om diens werk aan te tonen. Xxxxxxxxx is immers totaal onwetendheid over het werk van zijn vader. Hij heeft ook tegenstrijdige verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn vaders werk. De foto van de man op de werkbadge is onscherp, zodat niet vastgesteld kan worden of het dezelfde persoon is als op de taskara. De foto van verzoeker samen met zijn vader heeft geen enkele bewijswaarde. Het kindje op de foto is immers een peuter en er kan niet objectief vastgesteld worden dat verzoeker dit is. De man op de foto verschilt overigens uiterlijk ook aanzienlijk van de persoon op de taskara en de werkbadge, waardoor niet kan worden aanvaard dat deze drie documenten dezelfde persoon betreffen. De foto van verzoekers broer en zussen heeft geen enkele bewijswaarde met betrekking tot verzoekers herkomst. De Raad stelt slechts vast dat geen enkel document ter staving van verzoekers identiteit of herkomst voorligt. Over het geheel van de documenten moet bovendien worden vastgesteld dat uit informatie waarover het Commissariaat- generaal beschikt en waarvan een kopie aan het administratieve dossier werd toegevoegd (Landeninformatie, stuk 6, nr. 2), blijkt dat er in Afghanistan een hoge graad van corruptie heerst en er allerhande documenten tegen betaling verkregen kunnen worden. Veel valse documenten zijn ook na onderzoek van Afghaanse deskundigen niet van authentieke documenten te onderscheiden. Bijgevolg is de bewijswaarde van Afghaanse documenten bij het vaststellen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas bijzonder relatief.
Wanneer verzoekers verklaringen erop worden nagelezen, blijkt dat hij zijn hele leven in zijn geboortedorp zou hebben verbleven, maar ook een aantal keer te zijn gevlucht naar “Nangarhar” omwille van de gevechten in de regio. Xxxxxxxxxx verklaringen zijn echter zo vaag en ontoereikend, zelfs als er rekening wordt gehouden met verzoekers minderjarigheid, dat hieraan geen enkel geloof wordt gehecht. Xxxxxxxxx stelde dat hij af en toe naar school ging en soms zijn broer hielp bij de verkoop van groenten in het midden van het dorp (Notities van het persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 6). Verzoeker vertelde bij aanvang van de procedure dat zijn vader een groentehandelaar was (DVZ-verklaring, stuk 7, p. 9). De Raad aanvaardt niet dat verzoeker dit element van zijn relaas wijzigt en vergat dat zijn vader werkte bij het leger en dit werk zou hebben uitgeoefend tot verzoekers vertrek uit Afghanistan (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 9). Het is immers inconsistent met de bewering dat verzoeker foto’s van zijn vader in legeruniform zou hebben gezien op diens gsm (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 10). Xxxxxxxxx heeft overigens nog tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn school, aangezien hij eerst beweerde dat hij is vergeten naar welke school hij ging (DVZ-verklaring, stuk 7, p. 6), terwijl hij tijdens het persoonlijk onderhoud beweerde dat de naam Ster Kalai Markikhel “high school” was. Dergelijke vaststellingen duiden erop dat verzoeker geen eerlijk inzicht wenst te geven in zijn activiteiten en bezigheden en die van zijn familieleden.
Zoals verzoeker zelf aangeeft mag de geloofwaardigheid van zijn verklaringen in twijfel worden getrokken wanneer de inconsistenties betrekking hebben op de kern van het asielrelaas. Hiertoe behoort de identiteit en herkomst van verzoeker, zijn verblijfplaats en de informatie over de verblijfplaats en -omstandigheden van relevante familieleden. Waar verzoeker verwijst naar het hoger belang van het kind, merkt de Raad op dat dit in de eerste plaats kan worden verbonden aan het leven samen met zijn ouders. De Raad benadrukt nog dat verzoekers minderjarigheid hem niet ontslaat van de plicht tot medewerking die op elke verzoeker om internationale bescherming rust. De Raad kan begrip opbrengen voor het feit dat de onzekerheid waarin een jonge verzoeker zich bevindt, leidt tot problematisch gedrag. Xxxxxxxxx heeft er evenwel alle belang bij om de instanties belast met het onderzoek naar zijn verzoek om internationale bescherming de waarheid te vertellen betreffende zijn profiel, alsook de redenen die hem ertoe gebracht hebben zijn land van herkomst te verlaten, en de plaatsen en landen van verblijf en niet halsstarrig vast te houden aan het verhaal dat hem door anderen werd opgedragen te vertellen. Wanneer echter zoals in casu de gegevens en elementen die door de minderjarige worden aangebracht met betrekking tot zijn herkomst vaag, algemeen en ongeloofwaardig zijn en de verklaringen die hij aflegt met betrekking tot zijn
directe leefwereld in zijn geheel genomen ongeloofwaardig overkomen, kunnen de instanties enkel vaststellen dat verzoeker geen nood aan internationale bescherming aannemelijk maakt.
Gelet op het geheel van bovenstaande overwegingen heeft verzoeker niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast, zelfs indien rekening wordt gehouden met zijn minderjarigheid.
De Raad merkt op dat de kennis die van verzoeker wordt verwacht aangaande zijn herkomst betrekking heeft op elementaire aspecten van zijn eigen onmiddellijk waarneembare, actuele en visuele leefwereld, zodat redelijkerwijze kan worden verwacht dat verzoeker, zelfs rekening houdende met zijn jonge leeftijd ten tijde van zijn vermeende vertrek uit Afghanistan, zijn bekendheid hiermee kan aantonen.
Verzoekers minderjarigheid en beweerde beperkte scholing kan geen afbreuk doen aan de bovenstaande vaststelling.
De Raad is van oordeel dat geen geloof kan worden gehecht aan verzoekers herkomst en bijgevolg evenmin aan zijn beweerde problematiek.
Xxxxxxxxx verwijst naar het feit dat hij Afghanistan verliet toen hij veertien jaar oud was, maar dit wordt evenwel niet aannemelijk gemaakt. De Raad merkt hier bijkomend op dat het verzoekschrift onzorgvuldigheden bevat waar het vermeldt dat verzoeker op zijn dertiende in het Westen aankwam en hier ondertussen drie jaar onafgebroken verblijft (verzoekschrift, p. 47), dat verzoekers twee oudere broers zijn overleden en zijn vader zeer oud is (verzoekschrift, p. 118) en dat verzoekers ouders zeer oud zijn, zijn twee oudere broers zijn overleden en hij zelf ondertussen drie jaar afwezig is uit Afghanistan (verzoekschrift, p. 162). Het loutere feit dat verzoeker sinds december 2020 in België heeft verbleven in het kader van de asielprocedure, maakt geen nood aan internationale bescherming aannemelijk. Of een Afghaan wordt beschouwd als verwesterd is afhankelijk van individuele elementen. Deze elementen dienen door verzoeker aangereikt te worden. Voorts blijkt uit de beschikbare landeninformatie opgenomen in het rechtsplegingsdossier momenteel niet dat voor alle Afghanen die onder het profiel vallen van een toegeschreven verwestering een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Bij de beoordeling of er sprake kan zijn van een toegeschreven verwestering die aanleiding kan geven tot een gegronde vrees vervolging is nog steeds een individueel onderzoek vereist, waarbij ook rekening moet worden gehouden met verschillende risicobepalende factoren, zoals het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de perceptie van traditionele genderrollen door de familie, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land en de zichtbaarheid van de persoon (Country Guidance Afghanistan van EUAA van april 2022, p. 81).
Afghanen die uit Europa terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan worden bekeken en kunnen worden geconfronteerd met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen echter slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging. Wat de negatieve perceptie betreft ten aanzien van terugkeerders uit het Westen blijkt nergens in de aanwezige informatie dat dit gegeven op zich aanleiding zou geven tot daden van vervolging. Dit dient samen met andere individuele elementen beoordeeld te worden.
Door in zijn verzoekschrift louter te citeren uit algemene informatie zonder deze informatie op zijn persoonlijke situatie te betrekken, blijft verzoeker in gebreke de nodige relevante elementen aan te brengen. In een aanvullende nota van 1 december 2022 brengt verzoeker zijn profielpagina aan van facebook, instagram en tiktok, maar ook deze elementen werpen geen ander licht op de ongeloofwaardigheid van verzoekers herkomst en de verblijfplaats en -omstandigheden van zijn relevante familieleden. Bovendien blijkt verzoeker pas in België facebook te hebben aangemaakt (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 12-13). Uit verzoekers gedragingen blijkt dat hij vertrouwd is met het gebruik van een gsm. Hij gaf ook aan dat zijn vader hem foto’s liet zien op diens gsm in Afghanistan (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4, p. 10). Volstrekt ten overvloede blijkt bij de melding in de fiche van niet-begeleide minderjarige vreemdeling dat verzoeker in het bezit was van een gsm zonder een sim- kaart. Dit is een indicatie dat algemeen kan worden aangenomen dat verzoeker in staat is om enkel de informatie te delen die hij wenst.
Gelet op het voorgaande, kan niet worden aangenomen dat in deze is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden zoals bepaald in artikel 48/6, § 4, van de Vreemdelingenwet.
Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat verzoeker een gegronde vrees voor vervolging koestert in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet.
2.5. Onderzoek in het licht van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet
In zoverre verzoeker zich teneinde de subsidiaire beschermingsstatus te bekomen beroept op zijn asielmotieven, kan dienstig worden verwezen naar de hoger gedane vaststellingen dienaangaande.
Hij toont niet aan dat hij, gelet op de ongeloofwaardigheid van zijn identiteit en herkomst evenals het gebrek aan medewerking om inzicht te geven in de verblijfplaats en -omstandigheden van zijn relevante familie, op deze basis in aanmerking komt voor de toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus overeenkomstig artikel 48/4, § 2, a), b), of c), van de Vreemdelingenwet.
Verzoekers verwijzing naar de algemene situatie in Afghanistan is dan ook niet relevant. Hierdoor maakt hij evenmin aannemelijk dat de afweging van het reële risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4,
§ 2, van de Vreemdelingenwet dient te gebeuren ten opzichte van de situatie aldaar.
Met betrekking tot de vraag of verzoeker bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet, kan een loutere verwijzing naar een Afghaanse nationaliteit niet volstaan.
Verzoekers verwijzing naar de algemene situatie in Afghanistan en Nangarhar is bijgevolg niet dienstig. Het is immers in de eerste plaats aan verzoeker om tijdens de asielprocedure zijn ware identiteit en herkomst aannemelijk te maken. De Raad kan slechts vaststellen dat verzoeker hierin manifest faalt. Het komt de Raad niet toe om te speculeren over de verblijfplaats van verzoeker voor de komst naar België, noch over het element of verzoeker afkomstig is uit een regio of derde land waar geen risico aanwezig is.
De Raad kan hieruit enkel afleiden dat verzoeker zelf meent dat er in Afghanistan geen zwaarwegende gronden voorhanden zijn die erop wijzen dat hij bij een terugkeer naar dit land een reëel risico zou lopen op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
2.6. Uit wat voorafgaat blijkt dat er geen essentiële elementen ontbreken en dat de Raad over de grond van het beroep heeft kunnen oordelen. Xxxxxxxxx heeft evenmin aangetoond dat er een substantiële onregelmatigheid aan de bestreden beslissing zou kleven in de zin van artikel 39/2, § 1, 2°, van de Vreemdelingenwet. De Raad ziet geen redenen om de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te zenden naar de commissaris-generaal.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De verzoekende partij wordt niet erkend als vluchteling.
Artikel 2
De subsidiaire beschermingsstatus wordt de verzoekende partij geweigerd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op tien februari tweeduizend drieëntwintig door: xxx. X. XXX XXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
mevr. A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT S. VAN CAMP