Arrest
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.21.0121.N 1. Y. E.,
2. ARYOKOYA bv, met zetel te 0000 Xxxxx, Xxxxxxxxxxx 00, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0806.730.489,
3. X-XXXXXXXXXXXXXX.XX nv, met zetel te 2610 Wilrijk, Dynamicalaan 14, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0473.682.474,
eisers,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxxxxx Xx Xxxxx, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Xxxxxxxxxxx 0, waar de eisers woonplaats kiezen,
tegen
BANK J. VAN BREDA & C° nv, met zetel te 2000 Xxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx 0, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0404.055.577,
verweerster,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, advocaat bij het Hof van Cas- satie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187/302, waar de verweerster woonplaats kiest.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 8 oktober 2020.
Eerste advocaat-generaal Xxx Xxxxxxx heeft op 21 december 2021 een schriftelijke conclusie neergelegd.
Raadsheer Xxxx Xxxxxxxxxx heeft verslag uitgebracht. Eerste advocaat-generaal Xxx Xxxxxxx heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
De eisers voeren in hun verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Middel in zijn geheel
1. Een geldlening is een overeenkomst waarbij de uitlener aan de lener een be- paald geldbedrag ter beschikking stelt onder de verplichting dit bedrag terug te geven, vermeerderd met interest indien die is bedongen. Het is een zakelijke over- eenkomst die ontstaat door de afgifte van het geldbedrag.
2. Een kredietopening is een consensuele en wederkerige overeenkomst waar- bij de kredietgever aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald be- drag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt zonder dat de kre- dietnemer verplicht is om van het krediet gebruik te maken. De kredietnemer kan van het krediet gebruik maken door een of meer geldopnemingen.
3. Een kredietopening onderscheidt zich van een geldlening bij uitstek door de opnamevrijheid aan de zijde van de kredietnemer. Het staat aan de feitenrechter om te oordelen of de kredietnemer effectief beschikt over de vrijheid om het kre- dietbedrag al dan niet op te nemen hetzij in één keer hetzij in meerdere keren. Hij moet zich niet noodzakelijk richten naar de kwalificatie die de partijen aan hun overeenkomst hebben gegeven en kan deze door een andere vervangen indien de regelmatig aan zijn oordeel onderworpen gegevens binnen en buiten de overeen- komst de door de partijen aan hun overeenkomst de gegeven kwalificatie uitslui- ten.
4. De appelrechter oordeelt op grond van de bepalingen van de overeenkom- sten CR549890 van 12 november 2008 en CR551150 van 9 februari 2009, door de partijen telkens gekwalificeerd als “verwezenlijking van kredietopening”, waarvan hij de bewoordingen op niet-bekritiseerde wijze uitlegt, dat de tweede eiseres respectievelijk de derde eiseres beschikte over een contractueel begrensde vrijheid van opname van voorschotten, zonder verplicht te zijn het volledige kredietbedrag op te nemen binnen de overeengekomen opnametermijn. Hij stelt vast dat was overeengekomen dat bij niet volledige opname het kredietbedrag zou worden be- perkt tot het opgenomen bedrag, waarna een wijziging van de looptijd of de aflos- sing zou worden meegedeeld.
De appelrechter oordeelt voorts, wat betreft de overeenkomst CR551150 van 9 fe- bruari 2009, dat de opnamevrijheid wordt versterkt doordat niet werd voorzien in een bepaling tot voorlegging van investeringsbewijzen of contractuele opname- schijven. Hij oordeelt nog dat de daadwerkelijke onmiddellijke opname van het volledige kredietbedrag een initiatief van de derde eiseres was zonder afbreuk te doen aan de contractueel verleende opnamevrijheid.
5. De appelrechter oordeelt op grond van deze redenen naar recht dat voormel- de overeenkomsten, in samenhang met notariële kaderovereenkomsten tot “kre- dietopening” van dezelfde data, effectief kredietopeningen betreffen terwijl de omstandigheid dat de kredieten strekken tot financiering van onroerende goederen die in hypotheek worden gegeven tot waarborg van de kredieten die kwalificatie niet uitsluiten.
In zoverre de onderdelen schending aanvoeren van de artikelen 1892, 1902, 1905 en 1907bis Oud Burgerlijk Wetboek, kunnen ze niet worden aangenomen.
6. Met de redenen eensdeels dat de overeenkomsten geen doel vermelden waarvoor de kredieten zijn bestemd en anderdeels dat noch het doel van de kredie- ten noch de daadwerkelijke aanwending van de kredietbedragen bepalend is voor de kwalificatie van de overeenkomsten verwerpt en beantwoordt de appelrechter het middel van de eisers dat de omstandigheid dat de in hypotheek gegeven onroe- rende goederen werden gefinancierd met de kredieten de kwalificatie als krediet- opening uitsluit en de kwalificatie als geldlening bevestigt.
In zoverre de onderdelen schending aanvoeren van artikel 149 Grondwet, berusten ze op een onvolledige lezing van het bestreden arrest en missen ze bijgevolg feite- lijke grondslag.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eisers tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eisers op 931,02 euro en op de som van 650 euro rol- recht verschuldigd aan de Belgische Staat.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samen- gesteld uit sectievoorzitter Xxxx Xxxxx, als voorzitter, sectievoorzitter Xxxxx Xxxxxx, en de raadsheren Xxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxxxxx en Xxxx Xxxxxxxxxx, en in openbare rechtszitting van 3 februari 2022 uitgesproken door sectievoorzitter Xxxx Xxxxx, in aanwezigheid van eerste advocaat-generaal Xxx Xxxxxxx, met bijstand van griffier Xxxxxx Xxxxxx Xxxxx.
X. Xxxxxx Xxxxx | X. Xxxxxxxxxx | X. Xxxxxxxxxx |
X. Xxxxxxxx | X. Xxxxxx | X. Xxxxx |
UITTREKSEL
VOORZIENING IN CASSATIE
…
Eisers hebben de eer het op tegenspraak tussen partijen gewezen arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer B5E3, van 8 oktober 2020 aan Uw beoordeling te onderwerpen (2019/AR/1385).
…
ENIG MIDDEL TOT CASSATIE
Geschonden wetsbepalingen
- artikel 149 van de Grondwet
- de artikelen 1892, 1902, 1905 en 1907bis van het Oud Burgerlijk Wet- boek
Aangevochten beslissing en motieven
Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van verweerster gedeeltelijk gegrond en het incidenteel beroep van eisers ongegrond en, het eerste vonnis vernietigend en de zaak aan zich trekkend, veroordeelt het eisers tot betaling aan verweerster van de door deze laatste gevorderde contractuele wederbe- leggingsvergoedingen, wat de derde eiseres betreft na aftrek van het reeds in uitvoering van het eerste vonnis betaalde bedrag.
Het arrest weigert aldus toepassing te maken van artikel 1907bis Oud Burger- lijk Wetboek, dit na de litigieuze overeenkomsten als kredietopeningen en niet als leningen te hebben gekwalificeerd, en dit op grond van volgende motieven (p. 9 t/m 13):
3. Beoordeling
(…)
B. Beoordeling ten gronde
1.
Zoals bij aanvang reeds aangehaald, betreft de betwisting in het voorliggende dossier in essentie de vraag of de kredietovereenkomsten die tussen partijen werd afgesloten al dan niet dienen te worden gekwalificeerd als een lening op Intrest.
Geïntimeerden menen dat de overeenkomsten dienen te worden gekwalificeerd als een le- ning op intrest, terwijl appellante meent dat dit niet het geval is.
Het onderscheid tussen beiden is belangrijk voor de toepassing van art. 1907bis B.W., dat enkel van toepassing is op de lening op intrest, niet op de kredietopening, zoals verwoord in een arrest van 7 augustus 2013 van het Grondwettelijk Hof (GwH 7 augustus 2013, nr. 119/2013, xxx.xxxxx-xxxxx.xx).
Dit principe wordt niet betwist door partijen.
Het Hof van Xxxxxxxx heeft in twee recente arresten (27.04.2020 en dd. 18.06.2020) van de gelegenheid gebruik gemaakt om de begrippen nogmaals te definiëren.
Een geldlening is een overeenkomst waarbij de uitlener aan de lener een bepaald geldbe- drag ter beschikking stalt onder de verplichting dit bedrag terug te geven, vermeerderd met interest indien die is bedongen. Het is een zakelijke overeenkomst die ontstaat door de af- gifte van het geldbedrag, waarna enkel nog een terugbetalingsverbintenis bestaat in hoofde van de ontlener,
Een kredietopening daarentegen is een consensuele en wederkerige overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald bedrag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt. De kredietnemer kan van het krediet gebruik maken door een of meerdere geldopnemingen. De kredietnemer is niet verplicht om van het krediet gebruik te maken.
Het onderscheid tussen beiden blijft een feitenkwestie, waarover de rechter soeverein oor- deelt.
De kwalificatie die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven is niet bepalend, wel de werkelijke wil van partijen, die door de rechter dient te worden achterhaald.
Wanneer uit de bepalingen van de overeenkomst en de wijze waarop deze werd uitgevoerd blijkt dat de kwalificatie die partijen eraan gegeven hebben dient te worden uitgesloten kan de overeenkomst worden geherkwalificeerd.
2.
In de voorliggende betwisting dient vastgesteld dat:
Inzake CR549890
De akte verleden voor notaris Xxxxx op 12 november 2008 wordt door de partijen zelf ge- kwalificeerd als een akte van kredietopening.
De overeenkomst CR549890 van dezelfde datum wordt bestempeld als de "verwezenlijking van kredietopening" onder de vorm van een voorschottenkrediet, met uitdrukkelijk behoud van alle bepalingen van de akte van kredietopening, verleden diezelfde dag voor notaris Xxxxx en met behoud van alle aan de kredietopening gehechte waarborgen en zonder schuldvernieuwing.
Door de wijze waarop geïntimeerden als oorspronkelijk eisende partijen de vordering heb- ben ingeleid, beogen zij de beoordeling van de rechter te beperken tot deze overeenkomst "verwezenlijking van kredietopening" van 12 november 2008, waarbij zij erop wijzen dat het overeengekomen voorschot bestemd was voor de aankoop van een onroerend goed en in- tegraal werd opgenomen, waarna enkel nog de terugbetalingsverbintenis bestond tegen vaste intrest over een bepaalde duur.
Appellante meent dat van een geïsoleerde beoordeling van de kredietverwezenlijking geen sprake kan zijn en dat de eerste rechter de eenheid van het krediet heeft miskend door de "verwezenlijking van kredietopening" te analyseren zonder rekening te houden met de glo- bale kaderkredietopening en de andere opnames in dit kader.
Het standpunt van appellante dient te worden bijgetreden.
In de akte van kredietopening wordt immers bepaald
• dat het geopende krediet wordt toegestaan onder de bepalingen van kredietopening op dat ogenblik van toepassing bij de bank en gehecht aan de akte,
• dat het geopende krediet kan worden opgenomen in de vorm van voorschotten voor een bepaalde termijn, waarvan de modaliteiten worden bepaald in afzonderlijke over- eenkomsten, verwezenlijking van kredietopening genaamd, die geen schuldhernieu- wing impliceren en die geen afbreuk doen aan de eenheid van het krediet,
• dat het geopende krediet wordt toegestaan voor onbepaalde duur en waarbij art. 3 van
de algemene voorwaarden bepaalt dat de kredietnemer het volledige toegestane kre- dietbedrag kan opnemen met herneming van omloop na betalingen van de kredietne- mer.
De overeenkomst CR549890 wordt door partijen benoemd als een verwezenlijking van de kredietopening bij wijze van voorschottenkrediet en bepaalt uitdrukkelijk behoud van alle bepalingen van de akte van kredietopening.
De overeenkomst CR549890 vermeldt geen doel waarvoor het krediet bestemd is, in te- genstelling tot wat geïntimeerden voorhouden.
Het wordt echter niet betwist dat het krediet werd aangewend ter financiering van de aan- koop van een onroerend goed.
Het doel van het krediet Is echter niet bepalend voor de kwalificatie ervan, zoals door tweede geïntimeerde trouwens uitdrukkelijk erkend.
De modaliteiten van de kredietverwezenlijking CR549890 werden hiervoor omschreven.
Volgens de bepalingen van de overeenkomst beschikte tweede geïntimeerde over een — zij het contractueel begrensde — vrijheid van opname van de voorschotten en was zij niet verplicht het volledige voorschot op te nemen binnen de overeengekomen opnametermijn.
Ingeval van niet volledige opname werd immers overeengekomen dat het kredietbedrag beperkt zou zijn tot het opgenomen bedrag, waarna een wijziging van de looptijd en / of de aflossing zou meegedeeld worden.
Het wordt echter niet betwist dat het volledige bedrag van het krediet werd opgenomen door tweede geïntimeerde in schijven, waarvan de laatste schijf na voorlegging van inves- teringsbewijzen.
Het uitdrukkelijk In de overeenkomst CR549890 geformuleerde behoud van alle bepalingen van de akte van kredietopening, omvat de bedongen eenheid van het verstrekte krediet en de mogelijkheid van wederopname ervan na betaling door de kredietnemer.
Uit de uiteenzetting van appellante en uit de voorgelegde stukken blijkt dat tweede geïnti- meerde van deze mogelijkheid tot wederopname ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt.
Na de verhoging van de oorspronkelijke kredietopening op 23.02.2012 met 357.488,26 €, wordt op diezelfde datum een tweede verwezenlijking van kredietopening onder de vorm van een voorschottenkrediet toegestaan ten bedrage van 390.000,00 €.
Het verschil tussen het nieuw opgenomen voorschot en de toegestane kredietverhoging is terug te brengen tot een wederopname door tweede geïntimeerde van het op dat ogenblik, conform de aflossingstabel gehecht aan CR54989, reeds terugbetaalde bedrag.
Indien de overeenkomst een mogelijkheid tot wederopname van het reeds terugbetaalde kapitaal verleent, blijkt hieruit het consensueel en wederzijds karakter van de overeen- komst dat onverzoenbaar is met de kwalificatie van de overeenkomst als een lening op in- terest (zie o.m. Xxxxxx X, DE TROIJ, “Kredietopening, lening op intrest en wederbeleggings- vergoeding. What's in a name?", NJW 2017, 718-724 en de verwijzingen aldaar).
Uit voornoemde bepalingen van de overeenkomst en de wijze waarop deze werd uitge- voerd zoals hiervoor uiteengezet, blijkt dat de geldopneming bij wijze van voorschottenkre- diet CR549890, die een verwezenlijking inhoudt van de kredietopening verleden voor nota- ris Lamot, niet kan gekwalificeerd worden als een geldlening in de zin van de artikelen 1892 en 1905 B.W., waarop art. 1907bis B.W. van toepassing is.
Inzake CR551150
Wat betreft de "verwezenlijking van kredietopening" van 9 februari 2009 waarmee een voorschottenkrediet werd toegekend aan derde geïntimeerde ten bedrage van 1.022.750,00 € worden dezelfde standpunten Ingenomen en blijven mutatis mutandis de- zelfde overwegingen overeind.
Het hof verwijst naar de uiteenzetting van de antecedenten en voorgaanden.
Hier werd op 9 februari 2009 een akte verleden voor notaris Xxxxx die door de partijen zelf wordt gekwalificeerd als een akte van kredietopening.
De overeenkomst CR551150 van dezelfde datum wordt bestempeld als de "verwezenlijking van kredietopening" onder de vorm van een voorschottenkrediet, met uitdrukkelijk behoud van alle bepalingen van de akte van kredietopening, verleden diezelfde dag voor notaris Xxxxx, en met behoud van alle aan de kredietopening gehechte waarborgen en zonder schuldvernieuwing.
Ook hier wensen geïntimeerden de beoordeling van de rechter te beperken tot deze over- eenkomst "verwezenlijking van kredietopening", waarbij zij opnieuw wijzen op de bestem- ming van het opgenomen krediet voor de aankoop van een onroerend goed en op de on- middellijke en integrale opneming van het voorschot, waarna enkel nog de terugbetalings- verbintenis bestond tegen vaste intrest over een bepaalde duur.
Appellante neemt hetzelfde standpunt in als hiervoor weergegeven.
Het Hof verwijst naar de hiervoor gemaakte overwegingen.
De overeenkomst CR551150 wordt benoemd als een verwezenlijking van de kredietope- ning bij wijze van voorschottenkrediet en bepaalt uitdrukkelijk behoud van alle bepalingen van de akte van kredietopening.
De modaliteiten van de kredietverwezenlijking CR551150 werden hiervoor omschreven.
De eerste rechter erkende dat er tussen partijen sprake was van een globale en voortdu- rende overeenkomst die uitdrukkelijk als kredietopening werd gekwalificeerd.
Het gegeven dat het krediet CR551150 hierin kaderde, evenals de opnamevrijheid die der- de geïntimeerde genoot werden door de eerste rechter terecht weerhouden als elementen die ervoor pleiten het krediet CR551150 als een kredietopening te bestempelen.
Toch besloot de eerste rechter tot de herkwalificatie van de overeenkomst als een lening op intrest omwille van:
⮚ De daadwerkelijke aanwending van het krediet, ter financiering van de aankoop van een onroerend goed,
⮚ de daadwerkelijk onmiddellijke en eenmalige opname van het krediet
⮚ het feit dat pas een kredietopnemingsprovisie verschuldigd was vanaf het ogenblik dat de opnameperiode zo goed als verstreken was
⮚ het gegeven dat in de overeenkomst geen bepaling werd opgenomen dat het krediet kon worden opgenomen in schijven en tegen voorlegging van investeringsbewijzen.
Ook deze overeenkomst vermeldt echter geen doel waarvoor het krediet bestemd is, in te- genstelling tot wat geïntimeerden voorhouden.
Zoals reeds aangehaald is het doel van het krediet echter niet bepalend voor de kwalificatie ervan, zoals door geïntimeerden trouwens uitdrukkelijk erkend.
De daadwerkelijke aanwending van het voorschot door derde geïntimeerde is in zoverre niet relevant voor de kwalificatie van de overeenkomst.
De daadwerkelijke onmiddellijke opname van het volledige voorschot is een initiatief van tweede geïntimeerde en doet geen afbreuk aan de contractueel verleende opnamevrijheid volgens en binnen de overeengekomen modaliteiten, m.i.v. de vrijheid om niet het volledige voorschot op te nemen binnen de overeengekomen opnametermijn.
In dat laatste geval werd ook hier overeengekomen dat het kredietbedrag beperkt zou zijn tot het opgenomen bedrag, waarna een wijziging van de looptijd en / of de aflossing zou meegedeeld worden.
Er was derhalve ook hier een - zij het contractueel begrensde- vrijheid van opname van de voorschotten.
Dat er geen bepaling die de voorlegging van investeringsbewijzen voorziet, dat evenmin contractuele opnameschijven werden voorzien versterkt enkel de opnamevrijheid.
Het gegeven dat in wezen geen kredietopnemingsprovisie verschuldigd was is geen door- slaggevend element om te besluiten dat de voorliggende overeenkomst dient te worden gekwalificeerd als een lening op intrest.
Ook in de overeenkomst CR551150 werd uitdrukkelijk het behoud geformuleerd van alle bepalingen van de akte van kredietopening van 9 februari 2009, waaronder de bedongen eenheid van het verstrekte krediet, de toepasselijkheid van de algemene bepalingen van kredietopening en de mogelijkheid van wederopname na betaling door de kredietnemer.
Ter zake blijkt uit de uiteenzetting van appellante en uit de voorgelegde stukken dat ook derde geïntimeerde van deze mogelijkheid tot wederopname daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt.
Na de verhoging van de oorspronkelijke kredietopening op 25 mei 2016 met tot een bedrag van 2.334.472 €, worden op diezelfde datum een twee "verwezenlijkingen van kredietope- ning" toegestaan onder de vorm van een investeringskrediet en een overbruggingskrediet ten bedrage van respectievelijk 460.000,00 € en 1.100.000,00 €
Het verschil tussen de nieuw opgenomen voorschotten en de toegestane kredietverhoging is ook hier terug te brengen tot een wederopname door derde geïntimeerde van het op dat ogenblik, conform de aflossingstabel gehecht aan CR551150, reeds terugbetaalde bedrag.
Ook de later aan derde geïntimeerde toegestane kredieten zonder bijkomende verhoging van de kredietopening waren slechts mogelijk via wederopname van reeds terugbetaald kapitaal.
Uit de bepalingen van de overeenkomst CR551150 en de wijze waarop deze werd uitge- voerd zoals hiervoor uiteengezet, blijkt ook hier dat de geldopneming bij wijze van voor- schottenkrediet CR551150 met de kwalificatie van die een verwezenlijking inhoudt van de kredietopening verleden voor notaris Xxxxx op 09 februari 2009, onverzoenbaar is met de kwalificatie van geldlening in de zin van de artikelen 1892 en 1905 B.W.
De eerste rechter heeft dan ook ten onrechte beslist dat appellante bij een vervroegde te- rugbetaling van het krediet CR551150 in geen geval aanspraak kan maken op een vergoe- ding voor wederbelegging groter dan zes maanden intrest.
De bestreden beslissing dient op grond van bovenstaande overwegingen te worden her- zien,
Ingevolge de devolutieve werking van het beroep beslist het hof dat ook inzake het krediet CR551150 geen toepassing kan worden gemaakt van art. 1907bis B.W.
(…)
Grieven
1.
De door artikel 1907bis Oud Burgerlijk Wetboek opgelegde beperking van de wederbeleggingsvergoeding tot maximaal zes maanden intrest berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst
bepaalde rentevoet, geldt in geval van vervroegde gehele of gedeeltelij- ke terugbetaling van een geldlening maar niet in geval van vervroegde of gedeeltelijke terugbetaling van een kredietopening.
2.
Een geldlening is een overeenkomst waarbij de uitlener aan de lener een bepaald geldbedrag ter beschikking stelt onder de verplichting dit bedrag terug te geven, vermeerderd met intrest indien die is bedongen. Het is een zakelijke overeenkomst die ontstaat door de afgifte van het geldbedrag (zie de artikelen 1892, 1902 en 1905 Oud Burgerlijk Wet- boek).
Een kredietopening is een consensuele en wederkerige overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald bedrag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt. De kredietnemer kan van het krediet gebruik maken door één of meerdere geldopnemingen. De kredietnemer is niet verplicht om van het krediet gebruik te maken.
3.
Uit de bovenstaande definities blijkt dat het determinerend criterium van onderscheid tussen een geldlening en een kredietopening de vrijheid van opname van de ter beschikking gestelde geldsom is.
Bij een geldlening bestaat die vrijheid niet, aangezien de geldsom in éénmaal ter beschikking wordt gesteld aan de ontlener, die vanaf dan het bedrag met intrest volgens een vast afbetalingsplan moet terugbeta- len. Bij een kredietopening heeft de kredietnemer, enerzijds, de vrijheid om het bedrag al dan niet op te nemen en, anderzijds, de vrijheid om de geldopnemingen hetzij ineens op te nemen hetzij te spreiden (zie Cass. 27 april 2020, C.19.0602.N).
4.
De kredietnemer moet zijn recht om het krediet op te nemen uit de over- eenkomst zelf putten. Een kaderovereenkomst die dat recht afhankelijk stelt van een afzonderlijke overeenkomst onderworpen aan eigen moda- liteiten is op zich geen overeenkomst van kredietopening (zie o.a. C. Bi- quet-Xxxxxxx, “Deux arrêts de la Cour de cassation sur les notions de prêt et d’ouverture de crédit”, J.L.M.B. 2020, (1543), 1549-1551, nr. 12). Afhankelijk van de kenmerken van die afzonderlijke overeenkomst, zal er sprake zijn van een kredietopening of van een lening.
5.
De vrijheid om het krediet al dan niet op te nemen, enerzijds, en om het krediet ineens op te nemen of in de tijd te spreiden, anderzijds, mag niet louter theoretisch zijn; zij moet ook reëel zijn (zie o. a. X. Xxxxxx- Xxxxxxx, “Deux arrêts de la Cour de cassation sur les notions de prêt et d’ouverture de crédit”, J.L.M.B. 2020, (1543), 1548-1549, nr. 10).
6.
De vrijheid van opname van het krediet (in het bijzonder de vrijheid om al dan niet op te nemen) is niet reëel wanneer het toegestane krediet krachtens de kaderovereenkomst en/of de afzonderlijke overeenkomst gewaarborgd wordt door een hypotheek op het onroerend goed waar- van de aanschaf door het krediet wordt gefinancierd. Het krediet moet dan immers worden opgenomen om de hypotheek te kunnen vestigen.
De vrijheid van opname van het krediet (in het bijzonder de vrijheid om in één keer of in meerdere keren op te nemen) is evenmin reëel wan- neer voor de verwezenlijking van het bij de kaderovereenkomst toege- stane krediet een afzonderlijke overeenkomst moet worden afgesloten krachtens dewelke het krediet binnen een zeer beperkte periode moet worden opgenomen, zoniet zou het kredietbedrag worden beperkt tot het opgenomen bedrag, en krachtens dewelke het aldus opgenomen bedrag volgens een vast afbetalingsplan moet worden terugbetaald. De kredietnemer moet dan immers, om het toegestane kredietbedrag te be- houden, het volledige bedrag binnen de korte opnameperiode opnemen, wat dan verder, door het vast afbetalingsplan, geen ruimte geeft tot aanpassing van de aflossingen.
Een onder die voorwaarden aangegane overeenkomst is geen krediet- opening maar een lening. Hieraan wordt geen afbreuk gedaan door de contractuele mogelijkheid voor de kredietnemer om de terugbetaalde sommen weder op te nemen in een latere nieuwe overeenkomst van verwezenlijking van krediet. Die mogelijkheid van wederopname is im- mers zonder invloed op de initiële vrijheid om de sommen al dan niet op te nemen en om ze ineens op te nemen dan wel in de tijd te spreiden.
7.
In hun syntheseconclusie hadden eisers m.b.t. de beide litigieuze over- eenkomsten aangevoerd dat er sprake is van een lening en niet van een kredietopening, en dit om volgende redenen (p. 18 wat betreft de over-
eenkomst van 12 november 2008 en p. 19 wat betreft de overeenkomst van 9 februari 2009):
- er bestaat geen rekening/courant-verhouding binnen een contractueel vastgesteld kader;
- er is sprake van een afgebakende opnameperiode;
- er is sprake van een wederopnamesysteem onderworpen aan een voorafgaandelijk akkoord van de bank, wat blijkt uit artikel 18 van de algemene bepalingen van kredietopening waarin gesteld wordt dat de bank een wederopname steeds “kan” toestaan;
- er is sprake van vaste terugbetalingsregels, geconcretiseerd in aflos- singstabellen;
- er is sprake van een vestiging van een hypotheek op het gefinancierde goed;
- er is sprake van een kredietovereenkomst die voorziet in een reserve- ringsprovisie op het niet opgenomen deel, van 0,20% per maand vanaf 1 februari 2009 in de overeenkomst van 12 november 2008 en vanaf 1
mei 2009 in de overeenkomst van 9 februari 2009.
Wat de “afgebakende” opnameperiode betreft, preciseerden eisers dat:
- in de overeenkomst van 12 november 2008 letterlijk bepaald is “dat in- dien het krediet niet is opgenomen vóór de eerste van de 24e maand na het ondertekenen van het contract, het kredietbedrag beperkt wordt tot het reeds opgenomen bedrag” (p. 18, al. 1, tweede streepje);
- in de overeenkomst van kredietopening van 9 februari 2009 letterlijk bepaald is “dat indien het krediet niet is opgenomen vóór de eerste van de 3e maand na het ondertekenen van het contract, het kredietbedrag beperkt wordt tot het reeds opgenomen bedrag”, wat neerkomt op een opnameperiode van 2 maanden (p. 19, tweede streepje);
Wat de hypotheek op het gefinancierde goed betreft, luidde de synthe- seconclusie van eisers o.m. als volgt (p. 17, sub c):
“Overwegende dat verder dient te worden vastgesteld dat de krediet- overeenkomsten in casu de aankoop van een onroerend goed tot voorwerp hadden; dat de geleende sommen door de bank werden uitbetaald bij de aankoop van de onroerende goederen/voortgang der bouwwerken (wat [tweede eiseres] betreft); dat ook dit gegeven dui- delijk aantoont dat het in casu louter gaat over een lening op intrest en er van enige vrije opname voor een willekeurig gebruik, geen sprake is.
Dat de kredietovereenkomsten verder ook de verplichting van de ves- tiging van een hypotheek op het gefinancierde goed met zich mee- brachten; dat ook dit wederom als een indicatie van een loutere le- ning op intrest dient te worden beschouwd nu de toestand volstrekt vergelijkbaar is met een hypothecaire lening voor de aankoop van een onroerend goed in de particuliere sector; dat de kredietovereen- komsten van [eisers] – die gediend hebben voor de aanschaf van een onroerend goed – immers op geen enkele wijze verschillen van de loutere particuliere leningen”.
Eerste onderdeel
8.
M.b.t. de tussen verweerster en eerste en tweede eisers gesloten over- eenkomst stelt het arrest o.m. het volgende vast (p. 2-3, sub a) :
- dat bij notariële akte van 12 november 2008 partijen een overeenkomst afsloten waarbij verweerster aan tweede eiseres een krediet verleende ten belope van 400.000 €, toegestaan voor onbepaalde duur, met mo- gelijkheid voor de kredietnemer om het volledig toegestane krediet op te nemen met herneming van omloop na betalingen, en op te nemen in de vorm van voorschotten voor een bepaalde termijn, waarbij elk voor- schot voorwerp diende uit te maken van een afzonderlijke overeen- komst onderworpen aan eigen modaliteiten, zonder afbreuk te doen aan de eenheid van het krediet;
- dat krachtens die (kader)overeenkomst de zogenaamde kredietopening werd gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving en hypothecaire volmacht tot hypotheekstelling verleend op een onroerend goed gele- gen te …, dat werd aangekocht door eerste en tweede eisers ingevolge akte verleden voor dezelfde notaris op dezelfde datum, voorafgaande- lijk aan de (kader)overeenkomst;
- dat op dezelfde datum van 12 november 2008 partijen een overeen- komst van verwezenlijking van kredietopening ondertekenden (CR549890), waarbij verweerster aan tweede eiseres een voorschot- tenkrediet toekende van 400.000 € voor een bepaalde duur, op te ne- men in drie schijven onder nader bepaalde voorwaarden en terug te be- talen volgens een vaste aflossingstabel, en waarbij het kredietbedrag zou worden beperkt tot het opgenomen bedrag indien het volledige be- drag niet was opgenomen vóór de eerste van de 24e maand na onder- tekening van de overeenkomst;
- dat krachtens die afzonderlijke overeenkomst de kredietverwezenlijking slechts werd toegestaan mits vestiging van hypothecaire inschrijving, volmacht tot hypotheekstelling en solidaire borgstelling verstrekt door eerste eiser.
Wat de concrete verwezenlijking van die overeenkomsten betreft, stelt het arrest o.m. vast dat (p. 3 en 10):
- niet betwist is dat het krediet werd aangewend ter financiering van een onroerend goed;
- niet betwist is dat tweede eiseres het volledige bedrag van 400.000 € opnam in twee schijven;
- tweede eiseres bij een nieuwe overeenkomst van verwezenlijking van kredietopening, na een kredietverhoging op 23 februari 2012, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot wederopname van het ondertus- sen terugbetaalde bedrag.
9.
Xxxxx neemt het arrest (minstens impliciet doch zeker) aan dat het on- roerend goed dat met het krediet werd aangeschaft, het onroerend goed is dat tot waarborg van het krediet strekte. Hierover bestond overigens geen betwisting tussen partijen (zie conclusies van de partijen; zie ook eerste vonnis p. 7, al. 1).
Niettemin oordeelt het bestreden arrest dat de litigieuze overeenkomst van 12 november 2008 geen aan artikel 1907bis Oud B.W. onderworpen geldlening is, maar een kredietopening omdat (p. 10) :
- het doel van het krediet niet bepalend is voor de kwalificatie van de overeenkomst;
- tweede eiseres niet verplicht was het volledige voorschot op te nemen en in geval van niet volledige opname er een wijziging van looptijd of aflossing zou worden meegedeeld;
- de wederopname onverzoenbaar is met de kwalificatie als een lening op intrest.
10.
Nu er geen sprake is van een reële vrijheid van opname (in het bijzon- der niet van een vrijheid om het krediet al dan niet op te nemen) wan- neer het krediet strekt tot de financiering van het onroerend goed dat in hypotheek wordt gegeven tot waarborg van het krediet en hieraan geen afbreuk wordt gedaan door een mogelijkheid van wederopname in een
nieuwe afzonderlijke overeenkomst (zie supra), verantwoordt het arrest zijn beslissing hiermee niet naar recht (schending van de artikelen 1892, 1902, 1905 en 1907bis van het Oud Burgerlijk Wetboek).
Minstens is het bestreden arrest niet regelmatig gemotiveerd, nu het met de bovenvermelde motieven niet antwoordt op de syntheseconclusie van eisers waarin de omstandigheid dat het in hypotheek gegeven goed gefinancierd werd met het krediet was ingeroepen ter uitsluiting van de kwalificatie als kredietopening en ter bevestiging van de kwalificatie als lening (schending van artikel 149 van de Grondwet).
Tweede onderdeel
11.
M.b.t. de tussen verweerster en eerste en derde eisers gesloten over- eenkomst stelt het bestreden arrest o.m. vast (p. 4-5, sub b):
- dat bij notariële akte van 9 februari 2009 partijen een overeenkomst af- sloten waarbij verweerster aan derde eiseres een krediet verleende ten belope van 1.222.750 €, toegestaan voor onbepaalde duur, met moge- lijkheid voor de kredietnemer om het volledig toegestane krediet op te nemen met herneming van omloop na betalingen, en op te nemen in de vorm van voorschotten voor een bepaalde termijn, waarbij elk voor- schot voorwerp diende uit te maken van een afzonderlijke overeen- komst onderworpen aan eigen modaliteiten, zonder afbreuk te doen aan de eenheid van het krediet;
- dat krachtens die (kader)overeenkomst de zogenaamde kredietopening werd gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving en hypothecaire volmacht tot hypotheekstelling verleend op een bedrijfsunit gelegen te
…, dat werd aangekocht door derde eiseres ingevolge akte verleden voor dezelfde notaris op dezelfde datum, voorafgaandelijk aan de (ka- der)overeenkomst;
- dat op dezelfde datum van 9 februari 2009 partijen een overeenkomst van verwezenlijking van kredietopening ondertekenden (CR551150), waarbij verweerster aan derde eiseres een voorschottenkrediet toeken- de van 1.022.750 € voor een bepaalde duur, terug te betalen volgens een vaste aflossingstabel, en waarbij het kredietbedrag zou worden beperkt tot het opgenomen bedrag indien het volledige bedrag niet was opgenomen vóór de eerste van de 3e maand na ondertekening van de overeenkomst;
- dat krachtens de overeenkomst van verwezenlijking van kredietopening de kredietverwezenlijking slechts werd toegestaan mits vestiging van hypothecaire inschrijving en volmacht tot hypotheekstelling.
Wat de concrete verwezenlijking van die overeenkomsten betreft, stelt het arrest o.m. vast dat (p. 5 en p. 12):
- het niet betwist is dat tweede eiseres het volledige bedrag van 1.022.750 € onmiddellijk en volledig opnam;
- derde eiseres bij een nieuwe overeenkomst van verwezenlijking van kredietopening, na een kredietverhoging van 25 mei 2016, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot wederopname van het ondertus- sen terugbetaalde bedrag.
12.
Xxxxx neemt het arrest (minstens impliciet doch zeker) aan dat het on- roerend goed dat met het krediet werd aangeschaft, het onroerend goed is dat tot waarborg van het krediet strekte. Hierover bestond overigens geen betwisting tussen partijen (zie conclusies van partijen; zie ook eer- ste vonnis p. 10, al. 2, eerste streepje). Tevens staat vast dat de opna- meperiode slechts 2 maanden bedroeg nu het krediet vóór de eerste van de 3e maand na ondertekening diende te worden opgenomen, zo- niet zou het kredietbedrag beperkt worden tot het opgenomen bedrag.
Niettemin oordeelt het bestreden arrest dat de litigieuze overeenkomst van 9 februari 2009 geen aan artikel 1907bis Oud B.W. onderworpen geldlening is, maar een kredietopening omdat (p. 12) :
- het doel en de daadwerkelijke aanwending van het krediet niet relevant zijn voor de kwalificatie van de overeenkomst;
- derde eiseres uit eigen initiatief het volledige bedrag heeft opgenomen, maar zij hiertoe niet was verplicht; in geval van niet volledige opname zou een wijziging van looptijd of aflossing worden meegedeeld; het feit dat er geen investeringsbewijzen dienden te worden voorgelegd en er geen contractuele opnameschijven waren voorzien, versterkt de opna- mevrijheid;
- door de toepasselijkheid van de algemene bepalingen van de krediet- opening, de mogelijkheid van wederopname bestond, waarvan derde eiseres ook gebruik heeft gemaakt.
13.
Nu er geen sprake is van een reële vrijheid van opname (in het bijzon- der niet van een vrijheid om het krediet al dan niet op te nemen) wan- neer het krediet strekt tot de financiering van het onroerend goed dat in hypotheek wordt gegeven tot waarborg van het krediet en hieraan geen afbreuk wordt gedaan door een mogelijkheid van wederopname in een nieuwe afzonderlijke overeenkomst (zie supra) en er evenmin sprake is van een reële vrijheid van opname (in het bijzonder niet van een vrijheid om het bedrag in één of in meerdere malen op te nemen) wanneer het krediet in een zeer korte periode moet worden opgenomen, zoniet wordt het kredietbedrag beperkt tot het opgenomen bedrag, en het vervolgens volgens een vaste aflossingstabel moet worden terugbetaald (zie supra), verantwoordt het bestreden arrest zijn beslissing hiermee niet naar recht (schending van de artikelen 1892, 1902, 1905 en 1907bis van het Oud Burgerlijk Wetboek).
Minstens is het bestreden arrest niet regelmatig gemotiveerd, nu het met de bovenvermelde motieven niet antwoordt op de syntheseconclusie van eisers waarin de omstandigheid dat het in hypotheek gegeven goed gefinancierd werd met het krediet was ingeroepen ter uitsluiting van de kwalificatie als kredietopening en ter bevestiging van de kwalificatie als lening (schending van artikel 149 van de Grondwet).
…