Contract
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Regering van de Verenigde Arabische Emiraten inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; Dubai, 25 november 2020 (Trb. 2020, 135)
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Regering van de Verenigde Arabische Emiraten inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (hierna: het verdrag) is het resultaat van besprekingen tussen de luchtvaartautoriteiten van Curaçao en de Verenigde Arabische Emiraten. De onderhandelingen vonden plaats tijdens de International Civil Aviation Negotiations (ICAN) in 2013 te Durban, Zuid-Afrika. Aanleiding voor die besprekingen was de wens van de partijen om de luchtvaartrelatie tussen Curaçao en de Verenigde Arabische Emiraten in een verdrag te regelen om daarmee handel, toerisme en investeringen te bevorderen. Het verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen Curaçao en de Verenigde Arabische Emiraten te regelen en valt vanwege de liberale inhoud in de categorie “Open Skies”, waarin wordt voorzien in een zo groot mogelijke operationele en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen. Hoewel in het verdrag de regeringen als verdragsluitende partijen worden genoemd, zal het verdrag gelden tussen de staten.
Het verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de Verenigde Arabische Emiraten aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht toekent op de verlening van een exploitatievergunning voor de overeengekomen diensten (artikel 3, tweede lid) en het aanvangen van de exploitatie van de overeengekomen diensten (artikel 3, vijfde lid) op de routes die omschreven zijn in de bijlage bij het verdrag. Verder worden aan de door de respectieve verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd, met name in de bepalingen met betrekking tot beginselen met betrekking tot de exploitatie van de overeengekomen diensten (artikel 5), douanerechten en overige heffingen (artikel 6), toepassing van nationale wetgeving en voorschriften (artikel 7), codesharing (artikel 8), gebruikersheffingen (artikel 11), commerciële activiteiten (artikel 13), overmaking van gelden (artikel 14), goedkeuring van dienstregelingen (artikel 15) en tarieven (artikel 16).
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van het verdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en technische landing, alsmede het recht om geregelde luchtdiensten van, naar en via de wederzijdse grondgebieden te onderhouden.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening van vergunningen) en artikel 4 (Intrekking en beperking van vergunningen)
Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 3 de aanwijzing van één of meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke verdragsluitende partij het recht om de aan de door de andere verdragsluitende partij aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) verstrekte exploitatievergunningen, tijdelijk of permanent, in te trekken, op te schorten of daaraan voorwaarden te verbinden.
Artikel 5 (Beginselen met betrekking tot de exploitatie van de overeengekomen diensten) Artikel 5 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op eerlijke en non- discriminatoire wijze moeten concurreren op de in het verdrag overeengekomen luchtdiensten. Verder bepaalt het derde lid van artikel 5 dat er geen beperkingen opgelegd
mogen worden ten aanzien van capaciteit, frequentie en type luchtvaartuig van het
internationaal transport.
Artikel 6 (Douanerechten en overige heffingen)
Artikel 6 bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) die op de internationale routes onder het verdrag opereren, alsmede de normale uitrustingsstukken, voorraden brandstof- en smeermiddelen, reserveonderdelen en boordproviand (inclusief luchtwinkels) vrijgesteld zijn van importbeperkingen, directe en indirecte belastingen, inspectiekosten en alle andere nationale en/of lokale rechten en heffingen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, op voorwaarde dat de normale uitrustingsstukken, voorraden brandstof- en smeermiddelen, reserveonderdelen en boordproviand (inclusief luchtwinkels) aan boord van het luchtvaartuig blijven tot zij weer worden uitgevoerd.
Artikel 7 (Toepassing van nationale wetten en voorschriften)
In artikel 7 wordt bepaald dat bij het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen van de luchtvaartmaatschappij(en) van de ene verdragsluitende partij dient te worden voldoen aan de wetten, voorschriften en procedures van de andere verdragsluitende partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf op of het vertrek vanuit het grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Dit geldt ook voor passagiers, bagage, bemanning en vracht.
Artikel 8 (Codesharing)
Artikel 8 staat de verdragsluitende partijen toe commerciële samenwerkingsregelingen, zoals blocked space en/of codesharing, aan te gaan.
Artikel 9 (Bewijzen van luchtwaardigheid en bevoegdheid)
In het eerste lid van artikel 9 wordt bepaald dat bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven door de ene verdragsluitende partij en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend door de andere verdragsluitende partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, 65 en Trb. 1959, 45) (hierna: ICAO). Op grond van het tweede lid van artikel 9 behoudt elke verdragsluitende partij echter het recht om bewijzen en vergunningen te weigeren die door de andere verdragsluitende partij aan haar eigen onderdanen zijn toegekend.
Artikel 10 (Veiligheid) en artikel 12 (Beveiliging van de luchtvaart)
De bepalingen inzake veiligheid en luchtvaartbeveiliging zijn neergelegd in artikel 10 respectievelijk artikel 12 van het verdrag. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien Curaçao of de Verenigde Arabische
Emiraten twijfels heeft of hebben over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere verdragsluitende partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het tweede en het zesde lid van artikel 10 en het tiende lid van artikel 12 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied, tijdelijk of permanent, in te trekken, op te schorten, te beperken of daaraan voorwaarden te verbinden dan wel de exploitatievergunning op te schorten of daarvan af te wijken. Verder wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen Curaçao en de Verenigde Arabische Emiraten, in acht moeten worden genomen.
Artikel 11 (Gebruikersheffingen)
In artikel 11 zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen rechtvaardig en redelijk moeten zijn en gegrond moeten zijn op solide economische beginselen. Het tweede lid bepaalt dat de gebruikersheffingen van de ene verdragsluitende partij niet hoger mogen zijn dan de gebruikersheffingen die door de eigen luchtvaartmaatschappijen worden betaald voor de exploitatie van soortgelijke internationale luchtdiensten.
Artikel 13 (Commerciële activiteiten)
Artikel 13 bevat bepalingen over commerciële activiteiten (waaronder verkoop en op de markt brengen van internationale luchtdiensten) inclusief het vestigen van kantoren op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Het artikel bevat tevens bepalingen over het recht dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen hebben in verband met het verblijf van gespecialiseerd personeel op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij. Verder bevat het artikel bepalingen op grond waarvan elke aangewezen luchtvaartmaatschappij het recht heeft op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij zelf haar gronddiensten uit te voeren (“self-handling”), of, naar keuze, de gronddiensten of een deel ervan te laten uitvoeren door een agent van een concurrent.
Artikel 14 (Overmaking van gelden)
Artikel 14 garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van aangewezen luchtvaartmaatschappijen mogen worden overgemaakt en ingewisseld naar het land van herkomst in elke vrij inwisselbare valuta tegen de op dat moment geldende wisselkoers. Het derde lid van artikel 14 bepaalt dat indien een verdrag inzake het vermijden van dubbele belasting of een overeenkomst inzake de overmaking van gelden tussen de verdragsluitende partijen gesloten wordt, een dergelijke overeenkomst voorrang heeft.
Artikel 15 (Goedkeuring van dienstregelingen)
De aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de ene verdragsluitende partij moeten ingevolge artikel 15, voorafgaand aan de uitvoering van de overeengekomen luchtdiensten, de dienstregelingen ter goedkeuring indienen bij de luchtvaartautoriteiten van de andere verdragsluitende partij.
Artikel 16 (Tarieven)
Artikel 16 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de verdragsluitende partijen kunnen interveniëren.
Artikel 17 (Uitwisseling van informatie)
Artikel 17 bepaalt verder dat de luchtvaartautoriteiten informatie moeten uitwisselen met betrekking tot vergunningen verleend aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen voor de in de bijlage vervatte routes.
Artikelen 18-24 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 18 tot en met 24 bevatten louter procedurele standaardbepalingen, waaronder overleg (artikel 18), regeling van geschillen (artikel 19), wijziging van het verdrag (artikel 20), registratie (artikel 21), beëindiging (artikel 22), toepasselijkheid van het verdrag (artikel 23) en inwerkingtreding (artikel 24).
Bijlage
De bijlage bij het verdrag, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, bevat de routetabel die de overeengekomen diensten specificeert voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen. In punt 2 van de bijlage worden aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de verdragsluitende partijen vijfde vrijheidsrechten toegekend. In punt 3 is geregeld dat er geen commerciële vrijheidsrechten mogen worden uitgevoerd door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de Verenigde Arabische Emiraten tussen Curaçao en Nederland (inclusief Saba, Sint Eustatius en Bonaire), tussen Curaçao en Sint Maarten en tussen Curaçao en Aruba.
De bijlage bij het verdrag, voor zover het de routetabel betreft, is aan te merken als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van de bijlage behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
III. Koninkrijkspositie
Het verdrag zal ingevolge artikel 23 voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor Curaçao gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,