Publicatieblad
van de Europese Unie
L 141
★ ★ ★
★ ★
★ ★
★ ★
★ ★ ★
Uitgave
in de Nederlandse taal
Inhoud
Wetgeving
59e jaargang 28 mei 2016
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
★ Besluit (EU) 2016/837 van de Raad van 21 april 2016 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021, het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, en het Aanvullend
Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland 1
Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021 3
Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021 11
Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland 18
Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen 22
★ Besluit (EU) 2016/838 van de Raad van 23 mei 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds 26
★ Besluit (EU) 2016/839 van de Raad van 23 mei 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds 28
NL
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.
Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.
VERORDENINGEN
in Syrië ......................................................................................................................... | 30 | |
Verordening (EU) 2016/841 van de Raad van 27 mei 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democrati- sche Volksrepubliek Korea ............................................................................................... | 36 | |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/842 van de Commissie van 27 mei 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 167/2008 wat betreft de naam van de vergunninghouder en de handelsnaam van een coccidiostaticum (1) .......................................................................... | 47 | |
Uitvoeringsverordening (EU) 2016/843 van de Commissie van 27 mei 2016 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit ............ | 49 |
RICHTLIJNEN
★ Richtlijn (EU) 2016/844 van de Commissie van 27 mei 2016 tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en
-normen voor passagiersschepen (1) 51
BESLUITEN
★ Besluit (EU) 2016/845 van de Raad van 23 mei 2016 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Gemengde Commissie die is opgericht bij de Kaderover- eenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds en de Republiek Korea, anderzijds over de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie en
de oprichting van gespecialiseerde werkgroepen en de vaststelling van hun taken 66
★ Besluit (EU, Euratom) 2016/846 van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten
van 24 mei 2016 houdende benoeming van rechters bij het Gerecht 76
★ Besluit (EU, Euratom) 2016/847 van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten
van 24 mei 2016 houdende benoeming van een rechter bij het Gerecht 77
★ Besluit (EU, Euratom) 2016/848 van de Raad van 25 mei 2016 tot benoeming van een lid van
het Europees Economisch en Sociaal Comité, voorgedragen door het Koninkrijk Denemarken 78
★ Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB 79
★ Besluit (GBVB) 2016/850 van de Raad van 27 mei 2016 houdende wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië 125
★ Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/851 van de Commissie van 26 mei 2016 tot wijziging van de bijlage bij Beschikking 2009/719/EG wat betreft de machtiging voor Kroatië om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien (Kennisgeving geschied onder nummer C(2016) 3097) (1) 131
(1) Voor de EER relevante tekst
(Niet-wetgevingshandelingen)
INTERNaTIONaLE OVEREENKOMSTEN
BESLUIT (EU) 2016/837 VAN DE RAAD
van 21 april 2016
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021, het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, en het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het blijft noodzakelijk de economische en sociale verschillen binnen de Europese Economische Ruimte te verminderen. Derhalve moeten een nieuw mechanisme voor de financiële bijdragen van de EER-EVa-staten en een nieuw financieel mechanisme van Noorwegen worden ingesteld.
(2) Op 7 oktober 2013 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen over een overeenkomst inzake de toekomstige financiële bijdragen van de EER-EVa-staten aan de economische en sociale cohesie in de Europese Economische Ruimte. De Commissie heeft namens de Unie onderhandeld over een Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021. Dit financieel mechanisme wordt opgenomen in een nieuw Protocol 38 quater bij de EER-overeenkomst. De Commissie heeft ook namens de Unie onderhandeld over een Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021.
(3) De bijzondere bepalingen inzake de invoer in de Unie van bepaalde vis en visserijproducten van oorsprong uit IJsland en Noorwegen, die zijn opgenomen in de aanvullende protocollen bij hun respectieve vrijhandelsovereen komsten met de Europese Economische Gemeenschap, zijn op 30 april 2014 verstreken en moeten overeen komstig artikel 1 van die protocollen worden herzien. De Commissie heeft derhalve onderhandeld over nieuwe aanvullende protocollen bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen en bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland.
(4) De vervanging van de bestaande financiële mechanismen door nieuwe mechanismen, die betrekking hebben op andere tijdsperioden en andere bedragen van de fondsen en die andere uitvoeringsbepalingen hebben, vormt samen met de hernieuwing en verlenging van de concessies ten aanzien van bepaalde vis en visproducten een belangrijke ontwikkeling van de associatie met de EER-EVa-staten, wat rechtvaardigt dat gebruik wordt gemaakt van artikel 217 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(5) Die overeenkomsten en aanvullende protocollen voorzien in voorlopige toepassing in afwachting van de inwerkingtreding.
(6) De overeenkomsten en aanvullende protocollen moeten worden ondertekend en voorlopig worden toegepast, in afwachting van de voor de sluiting ervan vereiste procedures,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt namens de Unie machtiging verleend voor de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021, het aanvullend Protocol bij de Overeenkomst
tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen en het aanvullend Protocol bij de
Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland, onder voorbehoud van de sluiting van die overeenkomsten en aanvullende protocollen.
De tekst van de te ondertekenen overeenkomsten en aanvullende protocollen is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeen komsten en de aanvullende protocollen te ondertekenen.
Artikel 3
De Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021 en de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021 worden overeenkomstig respectievelijk artikel 3 en artikel 11, lid 3, van de overeenkomsten voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de eerste maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting van deze overeenkomsten vereiste procedures.
Het aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk
Noorwegen wordt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het protocol voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving.
Het aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland wordt overeen komstig artikel 4, lid 3, van het protocol voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 21 april 2016.
Voor de Raad De voorzitter
G.a. VaN DER STEUR
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014-2021
DE EUROPESE UNIE IJSLAND,
HET VORSTENDOM LIECHTENSTEIN, HET KONINKRIJK NOORWEGEN,
OVERWEGENDE dat de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „EER- overeenkomst” genoemd), zijn overeengekomen dat de economische en sociale verschillen tussen hun regio's moeten worden teruggedrongen, teneinde een gestadige en evenwichtige versterking van hun handel en hun economische betrekkingen te bevorderen,
OVERWEGENDE dat de EVA-staten, teneinde aan de verwezenlijking van dat doel bij te dragen, een financieel mechanisme hebben ingesteld in de context van de Europese Economische Ruimte,
OVERWEGENDE dat de bepalingen betreffende het financieel mechanisme van de EER voor de periode 2004-2009 zijn opgenomen in Protocol 38 bis en het addendum bij Protocol 38 bis bij de EER-overeenkomst,
OVERWEGENDE dat de bepalingen betreffende het financieel mechanisme van de EER voor de periode 2009-2014 zijn opgenomen in Protocol 38 ter en het addendum bij Protocol 38 ter bij de EER-overeenkomst,
OVERWEGENDE dat het noodzakelijk blijft de economische en sociale verschillen binnen de Europese Economische Ruimte te verminderen en dat derhalve voor de periode 2014-2021 een nieuw mechanisme voor de financiële bijdragen van de EER-EVA-staten moet worden ingesteld,
HEBBEN BESLOTEN DE VOLGENDE OVEREENKOMST TE SLUITEN:
Artikel 1
De tekst van artikel 117 van de EER-overeenkomst wordt vervangen door:
„Protocol 38, Protocol 38 bis, het addendum bij Protocol 38 bis, Protocol 38 ter, het addendum bij Protocol 38 ter en Protocol 38 quater bevatten bepalingen betreffende het financieel mechanisme.”.
Artikel 2
Na Protocol 38 ter wordt in de EER-overeenkomst een nieuw Protocol 38 quater ingevoegd. De tekst van Protocol 38 quater is in de bijlage bij deze overeenkomst opgenomen.
Artikel 3
Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures bekrachtigd of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging of goedkeuring is neergelegd.
In afwachting van de voltooiing van de procedures bedoeld in de leden 1 en 2, wordt deze overeenkomst op voorlopige basis toegepast vanaf de eerste dag van de eerste maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving.
Artikel 4
Deze overeenkomst, opgesteld in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse, de IJslandse en de Noorse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, dat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ervan doet toekomen aan elk van de partijen bij deze overeenkomst.
Съставено в Брюксел на трети май две хиляди и шестнадесета година. Hecho en Bruselas, el tres de mayo de dos mil dieciséis.
V Bruselu dne třetího května dva tisíce šestnáct. Udfærdiget i Bruxelles den tredje maj to tusind og seksten.
Geschehen zu Brüssel am dritten Mai zweitausendsechzehn.
Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta maikuu kolmandal päeval Brüsselis. Έγινε στις Βρυξέλλες, στις τρεις Μαΐου δύο χιλιάδες δεκαέξι.
Done at Brussels on the third day of May in the year two thousand and sixteen. Fait à Bruxelles, le trois mai deux mille seize.
Sastavljeno u Bruxellesu trećeg svibnja godine dvije tisuće šesnaeste. Fatto a Bruxelles, addì tre maggio duemilasedici.
Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada trešajā maijā.
Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų gegužės xxxxxx xxxxx Briuselyje.
Xxxx Xxxxxxxxxxx, a kétezer-tizenhatodik év május havának harmadik napján. Magħmul fi Brussell, fit-tielet jum ta' Mejju fis-sena elfejn u sittax.
Gedaan te Brussel, drie mei tweeduizend zestien.
Sporządzono w Brukseli dnia trzeciego maja roku dwa tysiące szesnastego. Feito em Bruxelas, em três de maio de dois mil e dezasseis.
Întocmit la Bruxelles la trei mai două mii șaisprezece. V Bruseli tretieho mája dvetisícšestnásť.
V Bruslju, dne xxxxxxxx xxxx xxxx xxx xxxxx xxxxxxxxx.
Tehty Brysselissä kolmantena päivänä toukokuuta vuonna kaksituhattakuusitoista. Som skedde i Bryssel den tredje maj år tjugohundrasexton.
Gjört í Brussel þriðja dag xxxxxxxxxx xxxx xxx xxxxxx og sextán. Utferdiget i Brussel den tredje mai to tusen og seksten.
За Европейския съюз Рог la Unión Europea Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union Für die Europäische Union Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση For the European Union Pour l'Union européenne Za Europsku uniju
Per l'Unione europea Eiropas Savienības vārdā – Europos Sąjungos vardu Az Európai Unió részéről Għall-Unjoni Ewropea Voor de Europese Unie
W imieniu Xxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxx Xxxxx Xxxxxxxx
Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xx Xxxxxxxx xxxx
Xx Evropsko unijo Euroopan unionin puolesta För Europeiska unionen
Fyrir Ísland
Für das Fürstentum Liechtenstein
For Kongeriket Norge
BIJLAGE
PROTOCOL 38 quater
betreffende het financieel mechanisme van de EER (2014-2021)
Artikel 1
1. IJsland, Liechtenstein en Noorwegen (hierna „de EVA-staten” genoemd) dragen bij tot de vermindering van economische en sociale verschillen binnen de Europese Economische Ruimte en de versterking van hun betrekkingen met de begunstigde staten door middel van financiële bijdragen ten gunste van de in artikel 3 vermelde prioritaire sectoren.
2. Alle programma's en activiteiten die met middelen uit het financieel mechanisme van de EER (2014-2021) worden gefinancierd, zijn gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden van eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren.
Artikel 2
1. De in artikel 1 bedoelde financiële bijdrage bedraagt in totaal 1 548,1 miljoen EUR, waarvan over de periode 1 mei 2014 tot en met 30 april 2021 jaarlijkse tranches van 221,16 miljoen EUR beschikbaar worden gemaakt voor het aangaan van betalingsverplichtingen.
2. Het totale bedrag bestaat uit de in artikel 6 bedoelde landspecifieke toewijzingen en het in artikel 7 bedoelde algemene fonds voor regionale samenwerking.
Artikel 3
1. De landspecifieke toewijzingen worden ter beschikking gesteld van de volgende prioritaire sectoren:
a) innovatie, onderzoek, onderwijs en concurrentievermogen;
b) sociale inclusie, jeugdwerkloosheid en armoedebestrijding;
c) milieu, energie, klimaatverandering en koolstofarme economie;
d) cultuur, het maatschappelijk middenveld, behoorlijk bestuur, grondrechten en fundamentele vrijheden;
e) justitie en binnenlandse zaken.
De programmagebieden binnen de prioritaire sectoren waarin de doelstellingen en steungebieden worden vermeld, zijn opgenomen in de bijlage bij het protocol.
2. a) Overeenkomstig de procedure van artikel 10, lid 3, worden de prioritaire sectoren gekozen, geconcentreerd en aangepast volgens de verschillende behoeften van elke begunstigde staat, met inachtneming van de omvang van de betrokken staat en de omvang van de bijdrage.
b) 10 % van het totale bedrag van de landspecifieke toewijzingen wordt gereserveerd voor een fonds voor het maatschappelijk middenveld, waarvan de middelen overeenkomstig de in artikel 6 bedoelde verdeelsleutel beschikbaar worden gesteld.
Artikel 4
1. Om te garanderen dat de middelen toegespitst worden op de prioritaire sectoren en te zorgen voor een efficiënte tenuitvoerlegging, overeenkomstig de in artikel 1 bedoelde algemene doelstellingen en rekening houdende met de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van een focus op werkgelegenheid, nationale prioriteiten, landspecifieke aanbevelingen en met de Europese Commissie gesloten partnerschapsovereen komsten in het kader van het cohesiebeleid van de EU, sluiten de XXX-staten overeenkomstig artikel 10, lid 3, met elke begunstigde staat een memorandum van overeenstemming.
2. Overleg met de Europese Commissie vindt plaats op strategisch niveau en komt tot stand tijdens de onderhande lingen over de in artikel 10, lid 3, bedoelde memoranda van overeenstemming om complementariteit en synergie- effecten met het cohesiebeleid van de EU te bevorderen en om na te gaan welke de mogelijkheden zijn voor sterkere effecten van de financiële bijdragen bij de toepassing van de financiële instrumenten.
Artikel 5
1. Met inachtneming van de programma's in het kader van de landspecifieke toewijzingen waarvan de uitvoering is toevertrouwd aan de begunstigde landen, bedraagt de EVA-bijdrage maximaal 85 % van de programmakosten, tenzij anders bepaald door de EVA-staten.
2. De toepasselijke voorschriften inzake overheidssteun worden nageleefd.
3. De verantwoordelijkheid van de EVA-staten voor de projecten beperkt zich tot het ter beschikking stellen van de middelen volgens het overeengekomen plan. Aansprakelijkheid ten aanzien van derden wordt niet aanvaard.
Artikel 6
De landspecifieke toewijzingen worden ter beschikking gesteld van de volgende begunstigde staten: Bulgarije, Kroatië, Xxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxxxx xx Xxxxxxxx overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:
Begunstigde staat | Middelen (in miljoen EUR) |
Xxxxxxxxx | 000,0 |
Xxxxxxx | 56,8 |
Xxxxxx | 0,0 |
Xxxxxxxx | 95,5 |
Xxxxxxx | 00,0 |
Xxxxxxxxxxx | 116,7 |
Xxxxxxxxx | 000,0 |
Xxxxxxx | 50,2 |
Litouwen | 56,2 |
Xxxxx | 0,0 |
Xxxxx | 000,0 |
Xxxxxxxx | 102,7 |
Roemenië | 275,2 |
Xxxxxxxxx | 00,0 |
Xxxxxxxx | 19,9 |
Artikel 7
1. Uit het algemene fonds voor regionale ontwikkeling worden middelen ten belope van 55,25 miljoen EUR ter beschikking gesteld. Hiermee wordt bijgedragen tot de totstandkoming van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen van het financieel mechanisme van de EER.
2. 70 % van het fonds wordt ter beschikking gesteld voor de bevordering van duurzame en hoogwaardige banen voor jongeren, met bijzondere aandacht voor de volgende punten:
a) programma's inzake arbeids- en opleidingsmobiliteit voor jongeren, vooral voor diegenen die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen;
b) programma's voor duaal leren, leerlingplaatsen, jongerenintegratie;
c) kennisuitwisseling, beleidsuitwisseling van beste praktijken en wederzijds leren tussen dienstverlenende organisaties/ instellingen op het vlak van jongerenwerkgelegenheid.
Dit onderdeel van het fonds wordt ter beschikking gesteld van projecten die betrekking hebben op begunstigde staten en andere EU-lidstaten die kampen met een jongerenwerkloosheid van meer dan 25 % (referentiejaar Eurostat 2013) en heeft betrekking op ten minste twee landen, waaronder in ieder geval één begunstigde staat. De EVA-staten kunnen als partners deelnemen.
3. 30 % van het fonds wordt ter beschikking gesteld van regionale samenwerking binnen de in artikel 3 bedoelde prioritaire sectoren, met name kennisuitwisseling, beleidsuitwisseling van beste praktijken en institutionele opbouw.
Dit onderdeel van het fonds wordt ter beschikking gesteld van projecten die betrekking hebben op begunstigde staten en aangrenzende derde landen. Projecten hebben betrekking op ten minste drie landen, met inbegrip van ten minste twee begunstigde staten. De EVA-staten kunnen als partners deelnemen.
Artikel 8
Een tussentijdse evaluatie wordt tegen 2020 uitgevoerd door de EVA-staten met het oog op het opnieuw toewijzen van beschikbare, maar niet-vastgelegde middelen binnen de toewijzingen aan de desbetreffende individuele begunstigde staten.
Artikel 9
1. De financiële bijdrage waarin dit protocol voorziet, wordt zorgvuldig gecoördineerd met de bilaterale bijdrage van Noorwegen waarin het financieel mechanisme van Noorwegen voorziet.
2. De EVA-staten zien er in het bijzonder op toe dat voor beide in het voorgaande lid bedoelde financiële mechanismen in wezen dezelfde aanvraagprocedures en uitvoeringsprocedures worden toegepast.
3. Met alle relevante wijzigingen van het cohesiebeleid van de Europese Unie wordt de nodige rekening gehouden.
Artikel 10
Voor de tenuitvoerlegging van het financieel mechanisme van de EER geldt het volgende:
1. In alle uitvoeringsfasen wordt de hoogste mate van transparantie, verantwoording en kosteneffectiviteit in acht genomen, evenals de beginselen van goed bestuur, partnerschap en meerlagig bestuur, duurzame ontwikkeling, gelijke behandeling van mannen en vrouwen en non-discriminatie.
De doelstellingen van het financieel mechanisme van de EER worden nagestreefd in het kader van nauwe samenwerking tussen de begunstigde staten en de EVA-staten.
2. a) De EVA-staten zijn belast met de werking en de uitvoering, inclusief beheer en controle, van het in artikel 7, lid 1, bedoelde algemene fonds voor regionale samenwerking.
b) De EVA-staten zijn belast met de werking en de uitvoering, inclusief beheer en controle, van het in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde fonds voor het maatschappelijk middenveld, tenzij anders overeengekomen in het in artikel 10, lid 3, bedoelde memorandum van overeenstemming.
3. De EVA-staten sluiten met elke begunstigde staat een memorandum van overeenstemming met betrekking tot de respectieve landspecifieke toewijzing, met uitzondering van het in lid 2, onder a), bedoelde fonds, waarin het meerjarige programmeringskader en de structuren voor beheer en controle worden vastgelegd.
a) Op basis van de memoranda van overeenstemming dienen de begunstigde staten bij de EVA-staten specifieke programma's in, waarbij de EVA-staten de voorstellen beoordelen en goedkeuren en voor elk programma subsidieovereenkomsten sluiten met de begunstigde staten. Op uitdrukkelijk verzoek van de EVA-staten of de desbetreffende begunstigde staat voert de Europese Commissie vooraleer een voorstel voor een specifiek programma wordt goedgekeurd, een toetsing uit van dit voorstel om de verenigbaarheid met het cohesiebeleid van de Europese Unie te waarborgen.
b) De begunstigde staten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de overeengekomen programma's en voorzien in een passend beheers- en controlesysteem om een gedegen uitvoering en beheer te waarborgen.
c) De EVA-staten kunnen tevens de volgens hun interne regelgeving vereiste controles verrichten. De begunstigde staten verlenen hiertoe alle noodzakelijke bijstand en verstrekken alle noodzakelijke informatie en documentatie.
d) In geval van onregelmatigheden mogen de EVA-staten de financiering opschorten en verstrekte middelen terugvorderen.
e) Bij de voorbereiding, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van de financiële bijdrage worden waar nuttig partnerschappen aangegaan teneinde brede participatie te waarborgen. De partners kunnen onder andere plaatselijke, regionale en nationale overheden zijn, alsmede particuliere ondernemingen, maatschappelijke organisaties en sociale partners in de begunstigde staten en de EVA-staten.
f) Projecten binnen het meerjarige programmeringskader in de begunstigde staten kunnen worden uitgevoerd in samenwerking tussen onder andere in de begunstigde staten en in de EVA-staten gevestigde organisaties, overeen komstig de regelgeving inzake overheidsopdrachten.
4. De beheerskosten van de EVA-staten worden bekostigd uit het in artikel 2, lid 1, bedoelde totaalbedrag en worden gespecificeerd in de in lid 5 van onderhavig artikel bedoelde uitvoeringsbepalingen.
5. De EVA-staten stellen een comité in voor het algemene beheer van het financieel mechanisme van de EER. Nadere uitvoeringsbepalingen betreffende het financieel mechanisme van de EER worden door de EVA-staten vastgesteld na overleg met de begunstigde staten, die kunnen rekenen op assistentie van de Europese Commissie. De EVA-staten streven ernaar deze bepalingen vast te stellen vóór de ondertekening van de memoranda van overeenstemming.
6. De EVA-staten brengen verslag uit over hun bijdragen aan de doelstellingen van het financieel mechanisme van de EER en in voorkomend geval aan de elf thematische doelstellingen van de Europese structuur- en investeringsfondsen in 2014-2020 (1).
Artikel 11
Aan het einde van de in artikel 2 bedoelde periode, en onverminderd de rechten en verplichtingen in het kader van de overeenkomst, onderzoeken de overeenkomstsluitende partijen in het licht van artikel 115 opnieuw de behoefte aan maatregelen met betrekking tot de economische en sociale verschillen binnen de Europese Economische Ruimte.
(1) 1) Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; 2) verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie; 3) vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen („kmo's”) alsmede van de landbouwsector en van de visserij- en aquacultuursector; 4) ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken; 5) bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en -beheer;
6) behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen; 7) bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren; 8) bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgele genheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit; 9) bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie;
10) investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren; 11) vergroting van de institu tionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur.
BIJLAGE BIJ PROTOCOL 38 quater
Innovatie, onderzoek, onderwijs en concurrentievermogen
1. Stimulansen voor het bedrijfsleven, innovatie en kmo's
2. Onderzoek
3. Onderwijs, beurzen, leerlingplaatsen en ondernemerschap bij jongeren
4. Evenwicht tussen werk en privéleven
Sociale inclusie, jeugdwerkloosheid en armoedebestrijding
5. Uitdagingen voor de Europese volksgezondheid
6. Roma-integratie en empowerment
7. Kinderen en jongeren die zich in de gevarenzone bevinden
8. Participatie van jongeren op de arbeidsmarkt
9. Plaatselijke ontwikkeling en armoedebestrijding
Milieu, energie, klimaatverandering en een koolstofarme economie
10. Milieu en ecosystemen
11. Hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en energiezekerheid
12. Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering
Cultuur, het maatschappelijk middenveld, behoorlijk bestuur, grondrechten en fundamentele vrijheden
13. Cultureel ondernemerschap, cultureel erfgoed en culturele samenwerking
14. Maatschappelijk middenveld
15. Behoorlijk bestuur, aansprakelijke instellingen, transparantie
16. Mensenrechten — Nationale uitvoering
Justitie en binnenlandse zaken
17. Asiel en migratie
18. Penitentiaire diensten en voorlopige hechtenis
19. Internationale politiesamenwerking en misdaadbestrijding
20. Effectiviteit en efficiëntie van het rechtsstelsel, versterking van de rechtsstaat
21. Huiselijk en gendergerelateerd geweld
22. Rampenpreventie en rampenparaatheid
OVEREENKOMST
tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014-2021
Artikel 1
1. Het Koninkrijk Noorwegen verbindt zich ertoe bij te dragen tot de vermindering van economische en sociale verschillen binnen de Europese Economische Ruimte en de versterking van zijn betrekkingen met de begunstigde staten door middel van een afzonderlijk financieel mechanisme van Noorwegen ten gunste van de in artikel 3 vermelde prioritaire sectoren.
2. Alle programma's en activiteiten die met middelen uit het financieel mechanisme van Noorwegen (2014-2021) worden gefinancierd, zijn gebaseerd op de gemeenschappelijke waarden van eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren.
Artikel 2
1. De in artikel 1 bedoelde financiële bijdrage bedraagt in totaal 1 253,7 miljoen EUR, waarvan over de periode 1 mei 2014 tot en met 30 april 2021 jaarlijkse tranches van 179,1 miljoen EUR beschikbaar worden gemaakt voor het aangaan van betalingsverplichtingen.
2. Het totale bedrag bestaat uit de in artikel 6 bedoelde landspecifieke toewijzingen en het in artikel 7 bedoelde algemene fonds voor regionale samenwerking.
Artikel 3
1. De landspecifieke toewijzingen worden ter beschikking gesteld van de volgende prioritaire sectoren:
a) innovatie, onderzoek, onderwijs en concurrentievermogen;
b) sociale inclusie, jeugdwerkloosheid en armoedebestrijding;
c) milieu, energie, klimaatverandering en koolstofarme economie;
d) cultuur, het maatschappelijk middenveld, behoorlijk bestuur, grondrechten en fundamentele vrijheden;
e) justitie en binnenlandse zaken.
De programmagebieden binnen de prioritaire sectoren waarin de doelstellingen en steungebieden worden vermeld, zijn opgenomen in de bijlage bij deze overeenkomst.
2. a) Overeenkomstig de procedure van artikel 10, lid 3, worden de prioritaire sectoren gekozen, geconcentreerd en aangepast volgens de verschillende behoeften van elke begunstigde staat, met inachtneming van de omvang van de betrokken staat en de omvang van de bijdrage.
b) 1 % van het totale bedrag van de landspecifieke toewijzingen wordt ingelegd in een fonds voor de bevordering van fatsoenlijk werk en driepartijenoverleg, waarvan de middelen overeenkomstig de in artikel 6 bedoelde verdeel sleutel beschikbaar worden gesteld.
c) Samenwerking met het maatschappelijk middenveld, grensoverschrijdende samenwerking en samenwerking met aangrenzende derde landen worden aangemoedigd.
Artikel 4
1. Om te garanderen dat de middelen toegespitst worden op de prioritaire sectoren en te zorgen voor een efficiënte tenuitvoerlegging, overeenkomstig de in artikel 1 bedoelde algemene doelstellingen en rekening houdende met de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van een focus op werkgelegenheid, nationale prioriteiten, landspecifieke aanbevelingen en met de Europese Commissie gesloten partnerschapsovereen komsten in het kader van het cohesiebeleid van de EU, sluit het Koninkrijk Noorwegen overeenkomstig artikel 10, lid 3, met elke begunstigde staat een memorandum van overeenstemming.
2. Overleg met de Europese Commissie vindt plaats op strategisch niveau en komt tot stand tijdens de onderhande lingen over de in artikel 10, lid 3, bedoelde memoranda van overeenstemming om complementariteit en synergie- effecten met het cohesiebeleid van de EU te bevorderen en om na te gaan welke de mogelijkheden zijn voor sterkere effecten van de financiële bijdragen bij de toepassing van de financiële instrumenten.
Artikel 5
1. Met inachtneming van de programma's in het kader van de landspecifieke toewijzingen waarvan de uitvoering is toevertrouwd aan de begunstigde landen, bedraagt de bijdrage van het Koninkrijk Noorwegen maximaal 85 % van de programmakosten, tenzij anders bepaald door het Koninkrijk Noorwegen.
2. De toepasselijke voorschriften inzake overheidssteun worden nageleefd.
3. De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk Noorwegen voor de projecten beperkt zich tot het verstrekken van middelen volgens het overeengekomen plan. Aansprakelijkheid ten aanzien van derden wordt niet aanvaard.
Artikel 6
De landspecifieke toewijzingen worden ter beschikking gesteld van de volgende begunstigde staten: Bulgarije, Kroatië, Xxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxxxx xx Xxxxxxxx overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:
Begunstigde staat | Middelen (in miljoen EUR) |
Bulgarije | 95,1 |
Kroatië | 46,6 |
Xxxxxx | 0,0 |
Xxxxxxxx | 89,0 |
Xxxxxxx | 00,0 |
Xxxxxxxxx | 105,7 |
Letland | 51,9 |
Litouwen | 61,4 |
Xxxxx | 0,0 |
Xxxxx | 411,5 |
Roemenië | 227,3 |
Xxxxxxxxx | 00,0 |
Xxxxxxxx | 17,8 |
Artikel 7
1. Uit het algemene fonds voor regionale ontwikkeling worden middelen ten belope van 44,75 miljoen EUR ter beschikking gesteld. Hiermee wordt bijgedragen tot de totstandkoming van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen van het financieel mechanisme van Noorwegen.
2. 60 % van het fonds wordt ter beschikking gesteld voor de bevordering van duurzame en hoogwaardige banen voor jongeren, met bijzondere aandacht voor de volgende punten:
a) programma's inzake arbeids- en opleidingsmobiliteit voor jongeren, vooral voor diegenen die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen;
b) programma's voor duaal leren, leerlingplaatsen, jongerenintegratie;
c) kennisuitwisseling, beleidsuitwisseling van beste praktijken en wederzijds leren tussen dienstverlenende organisaties/ instellingen op het vlak van jongerenwerkgelegenheid.
Dit onderdeel van het fonds wordt ter beschikking gesteld van projecten die betrekking hebben op begunstigde staten en andere EU-lidstaten die kampen met een jongerenwerkloosheid van meer dan 25 % (referentiejaar Eurostat 2013) en heeft betrekking op ten minste twee landen, waaronder in ieder geval één begunstigde staat. Noorse organisaties kunnen als partners deelnemen.
3. 40 % van het fonds wordt ter beschikking gesteld van regionale samenwerking binnen de in artikel 3 bedoelde prioritaire sectoren, met name kennisuitwisseling, beleidsuitwisseling van beste praktijken en institutionele opbouw.
Dit onderdeel van het fonds wordt ter beschikking gesteld van projecten die betrekking hebben op begunstigde staten en aangrenzende derde landen. Projecten hebben betrekking op ten minste drie landen, met inbegrip van ten minste twee begunstigde staten. Noorse organisaties kunnen als partners deelnemen.
Artikel 8
Een tussentijdse evaluatie wordt tegen 2020 uitgevoerd door het Koninkrijk Noorwegen met het oog op het opnieuw toewijzen van beschikbare, maar niet-vastgelegde middelen binnen de toewijzingen aan de desbetreffende individuele begunstigde staten.
Artikel 9
1. De in artikel 1 bedoelde financiële bijdrage wordt zorgvuldig gecoördineerd met de bijdrage van de EVA-staten waarin het financieel mechanisme van de EER voorziet.
2. Het Koninkrijk Noorwegen ziet er in het bijzonder op toe dat voor beide in het voorgaande lid bedoelde financiële mechanismen in wezen dezelfde aanvraagprocedures en uitvoeringsprocedures worden toegepast.
3. Met alle relevante wijzigingen van het cohesiebeleid van de Europese Unie wordt de nodige rekening gehouden.
Artikel 10
Voor de tenuitvoerlegging van het financieel mechanisme van Noorwegen geldt het volgende:
1. In alle uitvoeringsfasen wordt de hoogste mate van transparantie, verantwoording en kosteneffectiviteit in acht genomen, evenals de beginselen van goed bestuur, partnerschap en meerlagig bestuur, duurzame ontwikkeling, gelijke behandeling van mannen en vrouwen en non-discriminatie.
De doelstellingen van het financieel mechanisme van Noorwegen worden nagestreefd in het kader van nauwe samenwerking tussen de begunstigde staten en het Koninkrijk Noorwegen.
2. Het Koninkrijk Noorwegen is belast met de werking en de uitvoering, inclusief beheer en controle, van de volgende fondsen:
a) het in artikel 7, lid 1, bedoelde algemene fonds voor regionale samenwerking;
b) het in artikel 3, lid 2, onder b), bedoelde fonds voor de bevordering van fatsoenlijk werk en driepartijenoverleg;
3. Het Koninkrijk Noorwegen sluit met elke begunstigde staat een memorandum van overeenstemming met betrekking tot de respectieve landspecifieke toewijzing, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde fondsen, waarin het meerjarige programmeringskader en de structuren voor beheer en controle worden vastgelegd.
a) Op basis van de memoranda van overeenstemming dienen de begunstigde staten bij het Koninkrijk Noorwegen specifieke programma's in, waarbij het Koninkrijk Noorwegen de voorstellen beoordeelt en goedkeurt en voor elk programma subsidieovereenkomsten sluit met de begunstigde staten. Op uitdrukkelijk verzoek van het Koninkrijk Noorwegen of de desbetreffende begunstigde staat voert de Europese Commissie vooraleer een voorstel voor een specifiek programma wordt goedgekeurd, een toetsing uit van dit voorstel om de verenigbaarheid met het cohesie beleid van de Europese Unie te waarborgen.
b) De begunstigde staten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de overeengekomen programma's en voorzien in een passend beheers- en controlesysteem om een gedegen uitvoering en beheer te waarborgen.
c) Het Koninkrijk Noorwegen kan tevens de volgens zijn interne regelgeving vereiste controles verrichten. De begunstigde staten verlenen hiertoe alle noodzakelijke bijstand en verstrekken alle noodzakelijke informatie en documentatie.
d) In geval van onregelmatigheden mag het Koninkrijk Noorwegen de financiering opschorten en verstrekte middelen terugvorderen.
e) Bij de voorbereiding, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van de financiële bijdrage worden waar nuttig partnerschappen aangegaan teneinde brede participatie te waarborgen. De partners kunnen onder andere plaatselijke, regionale en nationale overheden zijn, alsmede particuliere ondernemingen, maatschappelijke organisaties en sociale partners in de begunstigde staten en het Koninkrijk Noorwegen.
f) Projecten binnen het meerjarige programmeringskader in de begunstigde staten kunnen worden uitgevoerd in samenwerking tussen onder andere in de begunstigde staten en in het Koninkrijk Noorwegen gevestigde organisaties overeenkomstig de regelgeving inzake overheidsopdrachten.
4. De beheerskosten van het Koninkrijk Noorwegen worden bekostigd uit het in artikel 2, lid 1, bedoelde totaalbedrag en worden gespecificeerd in de in lid 5 van onderhavig artikel bedoelde uitvoeringsbepalingen.
5. Het Koninkrijk Noorwegen of een door het Koninkrijk Noorwegen aangewezen organisatie is verantwoordelijk voor het algemene beheer van het financieel mechanisme van Noorwegen. Nadere uitvoeringsbepalingen betreffende het financieel mechanisme van Noorwegen worden door het Koninkrijk Noorwegen vastgesteld na overleg met de begunstigde staten, die kunnen rekenen op assistentie van de Europese Commissie. Het Koninkrijk Noorwegen streeft ernaar deze bepalingen vast te stellen vóór de ondertekening van de memoranda van overeenstemming.
6. Het Koninkrijk Noorwegen brengt verslag uit over zijn bijdragen aan de doelstellingen van het financieel mechanisme van Noorwegen en in voorkomend geval aan de elf thematische doelstellingen van de Europese structuur- en investe ringsfondsen in 2014-2020 (1).
Artikel 11
1. Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures bekrachtigd of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging of goedkeuring is neergelegd.
(1) 1) Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; 2) verbetering van de toegang tot en het gebruik en de kwaliteit van informatie- en communicatietechnologie; 3) vergroting van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen („kmo's”) alsmede van de landbouwsector en van de visserij- en aquacultuursector; 4) ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken; 5) bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en -beheer;
6) behoud en bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen; 7) bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren; 8) bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgele genheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit; 9) bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie;
10) investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren; 11) vergroting van de institu tionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur.
3. In afwachting van de voltooiing van de in de leden 1 en 2 bedoelde procedures, wordt deze overeenkomst op voorlopige basis toegepast vanaf de eerste dag van de eerste maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving.
Artikel 12
Deze overeenkomst, opgesteld in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Noorse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, dat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ervan doet toekomen aan elk van de partijen bij deze overeenkomst.
Съставено в Брюксел на трети май две хиляди и шестнадесета година. Hecho en Bruselas, el tres de mayo de dos mil dieciséis.
V Bruselu dne třetího května dva tisíce šestnáct. Udfærdiget i Bruxelles den tredje maj to tusind og seksten.
Geschehen zu Brüssel am dritten Mai zweitausendsechzehn.
Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta maikuu kolmandal päeval Brüsselis. Έγινε στις Βρυξέλλες, στις τρεις Μαΐου δύο χιλιάδες δεκαέξι.
Done at Brussels on the third day of May in the year two thousand and sixteen. Fait à Bruxelles, le trois mai deux mille seize.
Sastavljeno u Bruxellesu trećeg svibnja godine dvije tisuće šesnaeste. Fatto a Bruxelles, addì tre maggio duemilasedici.
Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada trešajā maijā.
Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų gegužės xxxxxx xxxxx Briuselyje.
Xxxx Xxxxxxxxxxx, a kétezer-tizenhatodik év május havának harmadik napján. Magħmul fi Brussell, fit-tielet jum ta' Mejju fis-sena elfejn u sittax.
Gedaan te Brussel, drie mei tweeduizend zestien.
Sporządzono w Brukseli dnia trzeciego maja roku dwa tysiące szesnastego. Feito em Bruxelas, em três de maio de dois mil e dezasseis.
Întocmit la Bruxelles la trei mai două mii șaisprezece. V Bruseli tretieho mája dvetisícšestnásť.
V Bruslju, dne xxxxxxxx xxxx xxxx xxx xxxxx xxxxxxxxx.
Tehty Brysselissä kolmantena päivänä toukokuuta vuonna kaksituhattakuusitoista. Som skedde i Bryssel den tredje maj år tjugohundrasexton.
Utferdiget i Brussel den tredje mai to tusen og seksten.
За Европейския съюз Рог la Unión Europea Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union Für die Europäische Union Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση For the European Union Pour l'Union européenne Za Europsku uniju
Per l'Unione europea Eiropas Savienības vārdā – Europos Sąjungos vardu Az Európai Unió részéről Għall-Unjoni Ewropea Voor de Europese Unie
W imieniu Xxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxx Xxxxx Xxxxxxxx
Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xx Xxxxxxxx xxxx
Xx Evropsko unijo Euroopan unionin puolesta För Europeiska unionen
For Kongeriket Norge
BIJLAGE
BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN HET KONINKRIJK NOORWEGEN EN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE EEN FINaNCIEEL MECHaNISME VaN NOORWEGEN VOOR DE PERIODE 2014-2021
Innovatie, onderzoek, onderwijs en concurrentievermogen
1. Stimulansen voor het bedrijfsleven, innovatie en kmo's
2. Onderzoek
3. Onderwijs, beurzen, leerlingplaatsen en ondernemerschap bij jongeren
4. Evenwicht tussen werk en privéleven
5. Sociaal overleg — Fatsoenlijk werk
Sociale inclusie, jeugdwerkloosheid en armoedebestrijding
6. Uitdagingen voor de Europese volksgezondheid
7. Roma-integratie en empowerment
8. Kinderen en jongeren die zich in de gevarenzone bevinden
9. Participatie van jongeren op de arbeidsmarkt
10. Plaatselijke ontwikkeling en armoedebestrijding
Milieu, energie, klimaatverandering en een koolstofarme economie
11. Milieu en ecosystemen
12. Hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en energiezekerheid
13. Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering
Cultuur, het maatschappelijk middenveld, behoorlijk bestuur, grondrechten en fundamentele vrijheden
14. Cultureel ondernemerschap, cultureel erfgoed en culturele samenwerking
15. Maatschappelijk middenveld
16. Behoorlijk bestuur, aansprakelijke instellingen, transparantie
17. Mensenrechten — Nationale uitvoering
Justitie en binnenlandse zaken
18. asiel en migratie
19. Penitentiaire diensten en voorlopige hechtenis
20. Internationale politiesamenwerking en misdaadbestrijding
21. Effectiviteit en efficiëntie van het rechtsstelsel, versterking van de rechtsstaat
22. Huiselijk en gendergerelateerd geweld
23. Rampenpreventie en rampenparaatheid
AANVULLEND PROTOCOL
bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland
DE EUROPESE UNIE,
en
IJSLAND
GEZIEN de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland, die op 22 juli 1972 is ondertekend, en de bestaande regelingen voor de handel in vis en visserijproducten die IJsland en de Gemeenschap zijn overeengekomen,
GEZIEN het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de invoer in de Europese Unie van bepaalde vis en visserijproducten voor de periode 2009-2014, en met name artikel 1,
GEZIEN het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, en met name artikel 2,
HEBBEN BESLOTEN DIT PROTOCOL TE SLUITEN:
Artikel 1
1. De bijzondere bepalingen inzake de invoer in de Europese Unie van bepaalde vis en visserijproducten van oorsprong uit IJsland zijn opgenomen in dit protocol en de bijlage bij dit protocol. De jaarlijkse rechtenvrije tariefcontin genten zijn vermeld in de bijlage bij dit protocol. Deze tariefcontingenten zijn van toepassing vanaf de dag waarop de voorlopige toepassing van dit protocol van start gaat, overeenkomstig de procedures van artikel 4, lid 3, tot en met 30 april 2021.
2. Aan het einde van deze periode gaan de overeenkomstsluitende partijen na of het noodzakelijk is de bijzondere, in lid 1 bedoelde bepalingen te handhaven en herzien zij zo nodig de omvang van de contingenten waarbij alle relevante belangen in aanmerking worden genomen.
Artikel 2
1. De tariefcontingenten worden geopend op de dag waarop de voorlopige toepassing van dit protocol van start gaat, overeenkomstig de procedures van artikel 4, lid 3.
2. De hoeveelheden van de tariefcontingenten zijn vermeld in de bijlage bij dit protocol. De eerste tariefcontingenten zijn van toepassing vanaf de dag waarop de voorlopige toepassing van dit protocol van start gaat tot en met 30 april 2017. Vanaf 1 mei 2017 tot het einde van de in artikel 1 van dit protocol bedoelde periode worden daarop volgende tariefcontingenten jaarlijks toegewezen vanaf 1 mei tot en met 30 april.
3. De tariefcontingenten die betrekking hebben op de periode van 1 mei 2014 tot de voorlopige toepassing van dit protocol, worden evenredig toegewezen en beschikbaar gesteld voor de rest van de in artikel 1 van dit protocol bedoelde periode.
Artikel 3
Op de in de bijlage bij dit protocol vermelde tariefcontingenten zijn de oorsprongsregels van toepassing die zijn opgenomen in Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland, die op 22 juli 1972 is ondertekend.
Artikel 4
1. Dit protocol wordt door de partijen bekrachtigd of goedgekeurd volgens hun eigen procedures. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
2. Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging of goedkeuring is neergelegd.
3. In afwachting van de voltooiing van de procedures bedoeld in de leden 1 en 2, wordt dit protocol op voorlopige basis toegepast vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving.
Artikel 5
Dit protocol, opgesteld in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de IJslandse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, dat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ervan doet toekomen aan elk van de partijen.
Съставено в Брюксел на трети май през две хиляди и шестнадесета година. Hecho en Bruselas, el tres de mayo de dos mil dieciséis.
V Bruselu dne třetího května dva tisíce šestnáct. Udfærdiget i Bruxelles den tredje maj to tusind og seksten.
Geschehen zu Brüssel am dritten Mai zweitausendsechzehn.
Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta maikuu kolmandal päeval Brüsselis. Έγινε στις Βρυξέλλες, στις τρεις Μαΐου δύο χιλιάδες δεκαέξι.
Done at Brussels on the third day of May in the year two thousand and sixteen. Fait à Bruxelles, le trois mai deux mille seize.
Sastavljeno u Bruxellesu trećeg svibnja godine dvije tisuće šesnaeste. Fatto a Bruxelles, addì tre maggio duemilasedici.
Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada trešajā maijā.
Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų gegužės xxxxxx xxxxx Briuselyje.
Xxxx Xxxxxxxxxxx, a kétezer-tizenhatodik év május havának harmadik napján. Magħmul fi Brussell, fit-tielet jum ta' Mejju fis-sena elfejn u sittax.
Gedaan te Brussel, drie mei tweeduizend zestien.
Sporządzono w Brukseli dnia trzeciego maja roku dwa tysiące szesnastego. Feito em Bruxelas, em três de maio de dois mil e dezasseis.
Întocmit la Bruxelles la trei mai două mii șaisprezece. V Bruseli tretieho mája dvetisícšestnásť.
V Bruslju, dne xxxxxxxx xxxx xxxx xxx xxxxx xxxxxxxxx.
Tehty Brysselissä kolmantena päivänä toukokuuta vuonna kaksituhattakuusitoista. Som skedde i Bryssel den tredje maj år tjugohundrasexton.
Gjört í Brussel þriðja dag maímánaðar árið tvö þúsund og sextán.
За Европейския съюз Рог la Unión Europea Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union Für die Europäische Union Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση For the European Union Pour l'Union européenne Za Europsku uniju
Per l'Unione europea Eiropas Savienības vārdā – Europos Sąjungos vardu Az Európai Unió részéről Għall-Unjoni Ewropea Voor de Europese Unie
W imieniu Xxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxx Xxxxx Xxxxxxxx
Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xx Xxxxxxxx xxxx
Xx Evropsko unijo Euroopan unionin puolesta För Europeiska unionen
Fyrir Ísland
BIJLAGE
BIJZONDERE BEPaLINGEN BEDOELD IN aRTIKEL 1 vaN HET PROTOCOL
De Europese Unie opent de volgende jaarlijkse rechtenvrije tariefcontingenten voor producten van oorsprong uit IJsland, in aanvulling op de reeds bestaande permanente rechtenvrije tariefcontingenten:
GN-code | Omschrijving | Omvang van het jaarlijks tariefcontingent (1 mei t/m 30 april) in nettogewicht, tenzij anders aangegeven (*) |
0303 51 00 | Haring (Clupea harengus en Clupea pallasii), bevroren, met uitzondering van levers, hom en kuit (1) | 950 ton |
0306 15 90 | Langoestines (Nephrops norvegicus), bevroren | 1 000 ton |
0304 49 50 | Filets van Noorse schelvis (Sebastes spp.), vers of gekoeld | 2 000 ton |
1604 20 90 | andere visbereidingen | 2 500 ton |
(1) Het tariefcontingent is niet van toepassing op goederen die van 15 februari tot en met 15 juni voor het vrije verkeer worden aange geven.
(*) Hoeveelheden worden opgeteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van het aanvullend protocol.
AANVULLEND PROTOCOL
bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen
DE EUROPESE UNIE
en
HET KONINKRIJK NOORWEGEN
GEZIEN de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, die op 14 mei 1973 is ondertekend, hierna „de overeenkomst” genoemd, en de bestaande regelingen voor de handel in vis en visserijproducten die Noorwegen en de Gemeenschap zijn overeengekomen,
GEZIEN het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen tot vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de invoer in de Europese Unie van bepaalde vis en visserijproducten voor de periode 2009-2014, en met name artikel 1,
GEZIEN het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, en met name de artikelen 2 en 3,
HEBBEN BESLOTEN DIT PROTOCOL TE SLUITEN:
Artikel 1
1. De bijzondere bepalingen inzake de invoer in de Europese Unie van bepaalde vis en visserijproducten van oorsprong uit Noorwegen zijn opgenomen in dit protocol en de bijlage bij dit protocol.
2. De jaarlijkse rechtenvrije tariefcontingenten zijn vermeld in de bijlage bij dit protocol. Deze tariefcontingenten zijn van toepassing gedurende de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 april 2021. De omvang van de contingenten wordt aan het einde van die periode opnieuw bekeken, waarbij alle relevante belangen in aanmerking worden genomen.
Artikel 2
1. De tariefcontingenten worden geopend op de dag waarop de voorlopige toepassing van dit protocol van start gaat, overeenkomstig de procedures van artikel 5, lid 3.
2. De eerste tariefcontingenten zijn van toepassing vanaf de dag waarop de voorlopige toepassing van dit protocol van start gaat tot 30 april 2017. Vanaf 1 mei 2017 tot het einde van de in artikel 1 van dit protocol bedoelde periode worden daaropvolgende tariefcontingenten jaarlijks toegewezen vanaf 1 mei tot en met 30 april.
3. De tariefcontingenten die betrekking hebben op de periode van 1 mei 2014 tot de voorlopige toepassing van dit protocol worden evenredig toegewezen en beschikbaar gesteld voor de rest van de in artikel 1 van dit protocol bedoelde periode.
Artikel 3
Noorwegen neemt de nodige maatregelen tot handhaving van de regeling waarbij de vrije doorvoer wordt toegestaan van vis en visserijproducten die in Noorwegen aan land zijn gebracht door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie voeren.
Met inachtname van de periode van 1 mei 2014 tot de voorlopige toepassing van dit protocol toen de overgangsregeling niet van kracht was, geldt de regeling voor een termijn van zeven jaar met ingang van de datum waarop de voorlopige toepassing van dit protocol van start gaat.
Artikel 4
Op de in de bijlage bij dit protocol vermelde tariefcontingenten zijn de oorsprongsregels van toepassing die zijn opgenomen in Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, die op 14 mei 1973 is ondertekend.
Artikel 5
1. Dit protocol wordt door de partijen bekrachtigd of goedgekeurd volgens hun eigen procedures. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
2. Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van bekrachtiging of goedkeuring is neergelegd.
3. In afwachting van de voltooiing van de procedures bedoeld in de leden 1 en 2, wordt dit protocol op voorlopige basis toegepast vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de neerlegging van de laatste kennisgeving.
Artikel 6
Dit protocol, opgesteld in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Noorse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, dat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ervan doet toekomen aan elk van de partijen.
Съставено в Брюксел на трети май през две хиляди и шестнадесета година. Hecho en Bruselas, el tres de mayo de dos mil dieciséis.
V Bruselu dne třetího května dva tisíce šestnáct. Udfærdiget i Bruxelles den tredje maj to tusind og seksten.
Geschehen zu Brüssel am dritten Mai zweitausendsechzehn.
Kahe tuhande kuueteistkümnenda aasta maikuu kolmandal päeval Brüsselis. Έγινε στις Βρυξέλλες, στις τρεις Μαΐου δύο χιλιάδες δεκαέξι.
Done at Brussels on the third day of May in the year two thousand and sixteen. Fait à Bruxelles, le trois mai deux mille seize.
Sastavljeno u Bruxellesu trećeg svibnja godine dvije tisuće šesnaeste. Fatto a Bruxelles, addì tre maggio duemilasedici.
Briselē, divi tūkstoši sešpadsmitā gada trešajā maijā.
Priimta du tūkstančiai šešioliktų metų gegužės xxxxxx xxxxx Briuselyje.
Xxxx Xxxxxxxxxxx, a kétezer-tizenhatodik év május havának harmadik napján. Magħmul fi Brussell, fit-tielet jum ta’ Mejju fis-sena elfejn u sittax.
Gedaan te Brussel, drie mei tweeduizend zestien.
Sporządzono w Brukseli dnia trzeciego maja roku dwa tysiące szesnastego. Feito em Bruxelas, em três de maio de dois mil e dezasseis.
Întocmit la Bruxelles la trei mai două mii șaisprezece. V Bruseli tretieho mája dvetisícšestnásť.
V Bruslju, dne xxxxxxxx xxxx xxxx xxx xxxxx xxxxxxxxx.
Tehty Brysselissä kolmantena päivänä toukokuuta vuonna kaksituhattakuusitoista. Som skedde i Bryssel den tredje maj år tjugohundrasexton.
Gjört í Brussel þriðja dag maímánaðar árið tvö þúsund og sextán.
За Европейския съюз Рог la Unión Europea Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union Für die Europäische Union Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση For the European Union Pour l'Union européenne Za Europsku uniju
Per l'Unione europea Eiropas Savienības vārdā – Europos Sąjungos vardu Az Európai Unió részéről Għall-Unjoni Ewropea Voor de Europese Unie
W imieniu Xxxx Xxxxxxxxxxxx Xxxx Xxxxx Xxxxxxxx
Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xx Xxxxxxxx xxxx
Xx Evropsko unijo Euroopan unionin puolesta För Europeiska unionen
For Kongeriket Norge
BIJLAGE
BIJZONDERE BEPaLINGEN BEDOELD IN aRTIKEL 1 vaN HET PROTOCOL
De Europese Unie opent de volgende jaarlijkse rechtenvrije tariefcontingenten voor producten van oorsprong uit Noorwegen, in aanvulling op de reeds bestaande permanente rechtenvrije tariefcontingenten:
GN-code | Omschrijving | Omvang van het jaarlijks tariefcon tingent (1 mei t/m 30 april) in nettogewicht, tenzij anders aange geven (*) |
0303 19 00 | andere zalmachtigen, bevroren | 2 000 ton |
0303 51 00 | Haring van de soorten Clupea harengus en Clupea pallasii, bevro ren, met uitzondering van levers, hom en kuit (1) | 26 500 ton |
0303 54 10 | Makreel van de soorten Scomber scombrus en Scomber japonicus, bevroren, in gehele staat, met uitzondering van levers, hom en kuit (1) | 25 000 ton |
ex 0304 89 49 ex 0304 99 99 | Bevroren makreelfilets en makreellappen | 11 300 ton |
0303 55 30 | Bevroren Chileense horsmakreel (Trachurus murphyi) | 2 200 ton |
ex 0303 55 90 | andere vis, bevroren, andere dan horsmakreel (Caranx trachurus) | |
0303 56 00 | Cobia (Rachycentron canadum) | |
0303 69 90 | andere vis, bevroren | |
0303 82 00 | Rog (Rajidae) | |
0303 89 55 | Goudbrasem (Sparus aurata) | |
0303 89 90 | andere vis, bevroren | |
alle producten, met uitzondering van levers, hom en kuit | ||
0304 86 00 | Bevroren haringfilets van de soorten Clupea harengus en Clupea pallasii | 55 600 ton |
ex 0304 99 23 | Bevroren haringlappen van de soorten Clupea harengus en Clupea pallasii (1) | |
ex 0304 49 90 | verse haringfilets van de soorten Clupea harengus en Clupea palla sii | 9 000 ton |
ex 0304 59 50 | verse haringlappen van de soorten Clupea harengus en Clupea pal lasii | |
ex 1605 21 10 ex 1605 21 90 ex 1605 29 00 | Bereidingen en conserven van garnalen, gepeld en bevroren | 7 000 ton |
ex 1604 12 91 ex 1604 12 99 | Haring, bereid met kruiden en/of azijn, gepekeld | 11 400 ton netto uitgelekt ge wicht |
0305 10 00 | Meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke con sumptie | 1 000 ton |
(1) Het tariefcontingent is niet van toepassing op goederen vallende onder GN-code 0304 99 23 die van 15 februari tot en met 15 juni voor het vrije verkeer worden aangegeven.
(*) Hoeveelheden worden opgeteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van het aanvullend protocol.
BESLUIT (EU) 2016/838 VAN DE RAAD
van 23 mei 2016
betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, tweede alinea, alsmede artikel 218, lid 7,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement (1), Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 10 mei 2010 heeft de raad de Commissie gemachtigd om onderhandelingen met Georgië te openen met het oog op de sluiting van een nieuwe overeenkomst tussen de Unie en Georgië ter vervanging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (2).
(2) Die onderhandelingen zijn met succes afgerond en de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en
de Europese Gemeenschap voor atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds („de
overeenkomst”) is op 29 november 2013 geparafeerd.
(3) Overeenkomstig Besluit 2014/494/EU van de raad (3) is de overeenkomst ondertekend op 27 juni 2014, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een later tijdstip.
(4) Op grond van artikel 218, lid 7, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan de raad de Commissie machtigen om wijzigingen in de overeenkomst goed te keuren die worden vastgesteld door het associatiecomité in de samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 408, lid 4, van de overeenkomst, op voorstel van het op grond van artikel 179 van de overeenkomst opgerichte subcomité geografische aanduidingen.
(5) De procedures voor de bescherming van de geografische aanduidingen die ingevolge de overeenkomst worden beschermd, dienen te worden vastgelegd.
(6) De overeenkomst mag niet aldus worden uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend of dat deze verplichtingen bevat waarop bij rechterlijke instanties van de Unie of de lidstaten rechtstreeks beroep kan worden gedaan.
(7) De overeenkomst moet worden goedgekeurd,
HEEFT HET vOLGENDE BESLUIT vaSTGESTELD:
Artikel 1
De associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds („de overeenkomst”), wordt namens de Unie goedgekeurd (4).
(1) Goedkeuring gegeven op 18 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)
(2) Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (PB L 205 van 4.8.1999, blz. 3).
(3) Besluit van de raad 2014/494/EU van 16 juni 2014 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige
toepassing van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (PB L 261 van 30.8.2014, blz. 1).
(4) De overeenkomst werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 261 van 30.8.2014, blz. 4).
Artikel 2
De voorzitter van de raad verricht namens de Unie de in artikel 431, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (1).
Artikel 3
voor de toepassing van artikel 179 van de overeenkomst worden wijzigingen aan de overeenkomst als gevolg van besluiten van het subcomité geografische aanduidingen door de Commissie namens de Unie goedgekeurd. Indien belang hebbenden, nadat bezwaren in verband met een geografische aanduiding naar voren zijn gebracht, geen overeen stemming kunnen bereiken, stelt de Commissie een standpunt vast op basis van de procedure van artikel 57, lid 2, van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de raad (2).
Artikel 4
1. Een ingevolge onderafdeling 3, „Geografische aanduidingen”, van hoofdstuk 9 van titel Iv van de overeenkomst beschermde naam mag worden gebruikt door iedere marktdeelnemer die landbouwproducten, levensmiddelen, wijn, gearomatiseerde wijn of gedistilleerde dranken in de handel brengt die aan de desbetreffende specificatie voldoen.
2. Overeenkomstig artikel 175 van de overeenkomst handhaven de lidstaten en de instellingen van de Unie de in de artikelen 170 tot en met 174 van de overeenkomst bedoelde bescherming, ook op verzoek van een belanghebbende.
Artikel 5
Deze overeenkomst mag niet aldus worden uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend of dat deze verplich tingen bevat waarop bij rechterlijke instanties van de Unie of de lidstaten rechtstreeks beroep kan worden gedaan.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
F. MOGHErINI
(1) De datum van de inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
(2) verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor
landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
BESLUIT (EU) 2016/839 VAN DE RAAD
van 23 mei 2016
betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), artikel 218, lid 8, tweede alinea, en artikel 218, lid 7,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement (1), Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 15 juni 2009 heeft de raad de Commissie gemachtigd om onderhandelingen met de republiek Moldavië aan te knopen met het oog op de sluiting van een nieuwe overeenkomst tussen de Unie en de republiek Moldavië ter vervanging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (2).
(2) Die onderhandelingen zijn met succes afgerond en de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de republiek Moldavië, anderzijds („de overeenkomst”) is op 29 november 2013 geparafeerd.
(3) Overeenkomstig Besluit 2014/492/EU van de raad (3) is de overeenkomst ondertekend op 27 juni 2014, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een later tijdstip.
(4) Op grond van artikel 218, lid 7, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan de raad de Commissie machtigen om wijzigingen in de overeenkomst goed te keuren die worden vastgesteld door het associatiecomité in de samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 438, lid 4, van de overeenkomst, op voorstel van het op grond van artikel 306 van de overeenkomst opgerichte subcomité geografische aanduidingen.
(5) De procedures voor de bescherming van de geografische aanduidingen die ingevolge de overeenkomst worden beschermd, moeten worden vastgelegd.
(6) De overeenkomst mag niet aldus worden uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend of dat deze verplichtingen bevat waarop bij rechterlijke instanties van de Unie of de lidstaten rechtstreeks beroep kan worden gedaan.
(7) De overeenkomst moet worden goedgekeurd,
HEEFT HET vOLGENDE BESLUIT vaSTGESTELD:
Artikel 1
De associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de republiek Moldavië, anderzijds („de overeenkomst”), wordt namens de Unie goedgekeurd (4).
(1) Goedkeuring verleend op 13 november 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de republiek Moldavië, anderzijds (PB L 181 van 24.6.1998, blz. 3).
(3) Besluit 2014/492/EU van de raad van 16 juni 2014 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige
toepassing van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de republiek Moldavië, anderzijds (PB L 260 van 30.8.2014, blz. 1).
(4) De overeenkomst werd samen met het besluit betreffende de ondertekening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie
(PB L 260 van 30.8.2014, blz. 3).
Artikel 2
De voorzitter van de raad verricht namens de Unie de in artikel 464, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (1).
Artikel 3
voor de toepassing van artikel 306 van de overeenkomst worden wijzigingen aan de overeenkomst als gevolg van besluiten van het subcomité geografische aanduidingen door de Commissie namens de Unie goedgekeurd. Indien belang hebbenden, nadat bezwaren in verband met een geografische aanduiding naar voren zijn gebracht, geen overeen stemming kunnen bereiken, stelt de Commissie een standpunt vast op basis van de procedure van artikel 57, lid 2, van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de raad (2).
Artikel 4
1. Een ingevolge onderafdeling 3, „Geografische aanduidingen”, van hoofdstuk 9 van titel v van de overeenkomst beschermde naam mag worden gebruikt door iedere marktdeelnemer die landbouwproducten, levensmiddelen, wijn, gearomatiseerde wijn of gedistilleerde dranken in de handel brengt die aan de desbetreffende specificatie voldoen.
2. Overeenkomstig artikel 301 van de overeenkomst handhaven de lidstaten en de instellingen van de Unie de in de artikelen 297 tot en met 300 van de overeenkomst bedoelde bescherming, ook op verzoek van een belanghebbende.
Artikel 5
De overeenkomst mag niet aldus worden uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend of dat deze verplich tingen bevat waarop bij rechterlijke instanties van de Unie of de lidstaten rechtstreeks beroep kan worden gedaan.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
F. MOGHErINI
(1) De datum van de inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
(2) verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor
landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/840 VAN DE RAAD
van 27 mei 2016
tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Xxxxx
XX XxxX VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (1), en met name artikel 32, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 18 januari 2012 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 36/2012 vastgesteld.
(2) Twee personen hoeven niet langer opgenomen te worden in de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 vervatte lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen waarvoor beperkende maatregelen gelden.
(3) Voorts dient de informatie met betrekking tot bepaalde personen op de lijst in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 te worden geactualiseerd.
(4) Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VaSTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 36/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
a.G. KOENDERS
(1) PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1.
BIJLAGE
I. De vermeldingen met betrekking tot de onderstaande personen worden geschrapt van de lijst in bijlage II, afdeling A, bij Verordening (EU) nr. 36/2012:
nr. 15. Xxxxxxx Xxxxxxx (ook bekend als Xxxxxxxx Xxxxxxx)
nr. 17. Xxxxxxxx ( ) Xxxxx () (alias Xxxxxx, Xxxxxx, Nasseef) Khayrbik ()
II. De vermeldingen met betrekking tot de onderstaande personen, zoals opgenomen in bijlage II, onder A, bij Verordening (EU) nr. 36/2012, worden vervangen door de volgende vermeldingen:
Naam | Identificatiegegevens | Motivering | Datum van opneming op de lijst | |
8. | Rami () Xxxxxxxx () | Geboortedatum: 10 juli 1969; Geboorteplaats: Damascus; Xxxxxxxx xx. 000000 | Xxxxxxxxxx zakenman in Syrië met belangen in de sectoren telecommunicatie, financiële diensten, transport en onroerend goed; hij heeft financiële belangen in en/of bekleedt hogere en directiefuncties in Syriatel, de be langrijkste exploitant van mobiele telefonie in Syrië, de investeringsfondsen Al Mashreq, Bena Properties en Cham Holding. | 9.5.2011 |
Door middel van zijn zakenbelangen ver strekt hij financiering en steun aan het Syri sche regime. | ||||
Hij is een invloedrijk lid van de familie Xxxxxxxx en heeft nauwe banden met de familie Xxxxx; neef van president Xxxxxx Xx-Xxxxx. | ||||
18. | Xxxxxxxx ( ) Xxxxxx ( ) | Geboortedatum: 20 mei 1966; Paspoort nr. 002954347 | Belangrijk zakenman in Syrië met belangen in de sectoren engineering, bouw, media, horeca en gezondheidszorg. Hij heeft finan ciële belangen in en/of bekleedt hogere en directiefuncties in een aantal ondernemingen in Syrië, met name Hamsho international, Hamsho Communication, Mhg Internatio nal, Jupiter for Investment and Tourism pro ject en Syria Metal industries. | 27.1.2015 |
Hij speelt een grote rol in de zakelijke ge meenschap in Syrië als secretaris-generaal van de kamer van koophandel van Damas cus (daartoe in december 2014 benoemd door de toenmalige minister van Economie Xxxxx Xxxxxx), voorzitter van de bilaterale handelsraden tussen China en Syrië (sinds maart 2014), en voorzitter van de Syrische raad voor metaal en staal (sinds december 2015). | ||||
Hij onderhoudt nauwe zakenrelaties met sleutelfiguren van het Syrische regime, onder meer met Xxxxx Xx-Xxxxx. | ||||
Xxxxxxxx Xxxxxx profiteert van en ver strekt steun aan het Syrische regime door middel van zijn zakenbelangen en heeft ban den met personen die profiteren van en steun verlenen aan het Syrische regime. |
Naam | Identificatiegegevens | Motivering | Datum van opneming op de lijst | |
22. | Ihab () (alias Ehab, Iehab) Xxxxxxxx () | Geboortedatum: 21 januari 1973; Geboorteplaats: Damascus; Paspoort nr. N002848852 | Belangrijk zakenman in Syrië. Xxxx Xxxxx xxxx is vicevoorzitter van, en aandeelhouder in Syriatel, de belangrijkste exploitant van mobiele telefonie in Syrië. Hij heeft ook za kenbelangen in diverse andere Syrische on dernemingen en entiteiten, onder meer Ra mak Construction Co en Syrian Internatio nal Private University for Science and Tech nology (SIUST). | 23.5.2011 |
Als vicevoorzitter van de onderneming Sy riatel, die een groot deel van haar winst aan de Syrische regering doorgeeft door middel van haar licentiecontract, verstrekt Xxxx Xxxxxxxx eveneens rechtstreekse steun aan het Syrische regime. | ||||
Hij is een invloedrijk lid van de familie Xxxxxxxx en heeft nauwe banden met de familie Xxxxx; neef van president Xxxxxx Xx-Xxxxx. | ||||
00. | Xxxxxx () (xxxxx Xxxxxx) Xxxxxx ( ) (xxxxx | Xxxxxxxxxx zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in de sectoren telecommu nicatie, olie en plastic, en nauwe zakenban den met Xxxxx Xx-Xxxxx. | 27.1.2015 | |
Qadour, Xxxxxxx, Xxxxxxx) | Door middel van zijn zakenactiviteiten pro fiteert hij van en verstrekt hij steun aan het Syrische regime. | |||
Xxxxxxx xxx Xxxxx Xx-Xxxxx, onder meer door middel van zijn zakenactiviteiten. | ||||
29. | Ra'if () Al-Quwatly ( ) (ook | Geboortedatum: 3.2.1967; Geboorteplaats: Damascus | Zakenpartner van Xxxxx Xx-Xxxxx, van wie hij een aantal zakenbelangen beheert; finan ciert het regime. | 23.6.2011 |
bekend als Xx'xx Xx-Xxxxxxx ook bekend als Raeef Xx-Xxxxxxx) | ||||
00. | Xxxxxxxx () Xxxxxxxx () (xxxxx Xxx Xxxx) | Geboortedatum: 19.10.1932; Geboorteplaats: Latakia, Syrië | Invloedrijk lid van de familie Xxxxxxxx, za kelijk vennoot en vader xxx Xxxx, Xxxx en Xxxx Xxxxxxxx. Heeft nauwe banden met de familie Xxxxx en oom van moederszijde van Xxxxxx en Xxxxx Xx-Xxxxx. Wordt ook wel Abu Rami genoemd. | 1.8.2011 |
Naam | Identificatiegegevens | Motivering | Datum van opneming op de lijst | |
Belangrijk zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in een scala van sectoren van de Syrische economie, onder meer be langen en/of grote invloed in de algemene tabaksorganisatie en in de sectoren olie en gas, wapens en banken. Betrokken bij zakenactiviteiten voor het re gime van Assad op het gebied van wapen aankoop en het bankwezen. Gezien de om vang van zijn zakelijke en politieke banden met het regime verstrekt hij steun aan en profiteert hij van het Syrische regime. | ||||
33. | Xxxxx () Xxxxx () (alias Xxxxx Xxxxx) | Geboorteplaats: Latakia | Belangrijk zakenman in Syrië die betrokken is in de sectoren staal, media, consumptie goederen en olie, en in de handel in die goe deren. Hij heeft financiële belangen en/of be kleedt hogere directiefuncties in een aantal ondernemingen en entiteiten in Syrië, met name Al Jazira (ook bekend als Al Jazerra; El Jazireh), Dunia TV, en Sama Satellite Chan nel. | 27.1.2015 |
Door middel van zijn onderneming Al Jazira heeft Xxxxx Xxxxx mede mogelijk gemaakt dat olie van Overseas Petroleum Trading werd ingevoerd in Syrië. | ||||
Xxxxx Xxxxx profiteert van en verstrekt steun aan het regime door middel van zijn zakenbelangen. | ||||
Hij verstrekt rechtstreekse steun aan en speelt een belangrijke rol in activiteiten van met het regime verwante milities die gekend zijn onder de naam Xxxxxxx en/of Suqur as- Sahraa. | ||||
Vennoot van Xxxx Xxxxxxxx via zijn zake nactiviteiten en vennoot van Xxxxx Xx-Xxxxx via zijn rol in met het regime verwante mili ties. | ||||
41. | Xxx ( ) Douba ( ) | Geboortedatum: 1933; Geboorteplaats: Karfis, Syrië | Verantwoordelijk voor de moordpartij in Hama in 1980, teruggeroepen naar Damas cus als speciaal adviseur van president Bas har Xx-Xxxxx. | 23.8.2011 |
48. | Xxxxx ( ) Xxxxxx ( ) | Belangrijk zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij heeft belangen en/of grote invloed in Amir Group en Cham Hol dings, twee conglomeraten met belangen in de sectoren vastgoed, toerisme, transport en financiën. Hij is in maart 2014 tot voorzitter voor Rusland van de bilaterale handelsraden benoemd door de minister van Economie, Xxxxx Xxxxxx. | 27.9.2014 |
Naam | Identificatiegegevens | Motivering | Datum van opneming op de lijst | |
Xxxxx Xxxxxx steunt door middel van dona ties in contant geld de oorlogsinspanningen van het regime. Xxxxx Xxxxxx heeft banden met personen die profiteren van of steun verstrekken aan het regime. Hij heeft met name banden met Xxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxx, die door de Raad op de lijst zijn geplaatst, en heeft baat bij het Syrische regime. | ||||
108. | Xxxxxxxx () (alias Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxxx) Xx-Xxxxxxxx | Geboortedatum: 1945; Geboorteplaats: Damascus | Was minister van Financiën tot en met 9 fe bruari 2013. Is als voormalig minister me deverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het regime. | 1.12.2011 |
() | ||||
111. | Xxxxxx () Suwaid () | Geboortedatum: 1958; Geboorteplaats: Damascus | Was ten minste tot en met 21 januari 2014 onderminister. Is als voormalig minister me deverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het regime. | 23.3.2012 |
112. | Xxxxxxx () (alias Xxxxxxx) Xxxxxxx ( ) Xxxxxx ( ) (alias Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxx) | Geboortedatum: 1957; Geboorteplaats: Hama | Was tot ten minste 2014 onderminister. Is als voormalig minister medeverantwoorde lijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het regime. | 23.3.2012 |
114. | Xxxx () Xxxxx-Xxxxx ( ) Xxxxxxx ( ) (alias | Geboortedatum: 1964; Geboorteplaats: Damascus | Was tot ten minste april 2014 minister van Telecommunicatie en Technologie. Is als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het regime. | 27.2.2012 |
Xxxx Xxxxx Xxxxx Xx Xxxxxx) | ||||
117. | Xxxxx ( ) Xxxxxx ( ) Xxxxxxx ( ) | Geboortedatum: 1966; Geboorteplaats: Tartous | Voormalig minister van Informatie. Is als voormalig minister medeverantwoordelijk voor de gewelddadige onderdrukking van de burgerbevolking door het regime. | 23.9.2011 |
Naam | Identificatiegegevens | Motivering | Datum van opneming op de lijst | |
192. | Xxxxxx Xxxxx xx-Xxxxx, alias Xxxxxx Xxxxx, Xxxxxx Xxxxx, Xxxxxx Akkad | Geboortedatum: 1961 Geboorteplaats: Mohagirine, Syrië | Belangrijk zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Hij heeft belangen en/of veel invloed in Xxxxx Xxxxx Sons Group (AASG) en de dochteronderneming United Oil. AASG is een conglomeraat dat belangen heeft in onder meer de sector olie, gas, che mie, verzekeringen, industriële machines, vastgoed, toerisme, tentoonstellingen, aanne ming, en medische apparatuur. Xxxxxx Xxxxx xx-Xxxxx was tot 2012 even eens lid van het Syrische parlement. Al-Aqqad kon zonder de steun van het re gime geen succes blijven hebben. Gezien de omvang van zijn zakelijke en politieke ban den met het regime verstrekt hij steun aan en profiteert hij van het Syrische regime. | 23.7.2014 |
201. | Xxxx Xxxxxxxxxx (alias Xxxx Xx Xxxxx) | Xx Xxxxx for Trade and Industry, PO Box 111, 5797 Damascus, Syrië | Belangrijk zakenman in Syrië in de sectoren olie, chemie en be- en verwerkende indu strie. Hij vertegenwoordigt met name de Ab dulkarim Group, ook bekend als Xx Xxxxx Group/Alkarim for Trade and Industry/Xx Xxxxx Xxxxxxx and Industry/Xx Xxxxx for Trade and Industry. Abdulkarim Group is in Syrië een belangrijk producent van smeer middelen, vetten en industriële chemische stoffen. | 7.3.2015 |
203. | Xxxxxx Xxxxxxx (alias Xxxxxxx; Hasawani; Al Hasawani) | Adres: Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx, Xx Xxxxx Xx, Xxxxx | Xxxxxxxxxx zakenman in Syrië met belangen en/of activiteiten in de sectoren engineering, bouw en olie en gas. Hij heeft belangen en/ of grote invloed in een aantal ondernemin gen en entiteiten in Syrië, met name HESCO Engineering and Construction Company, een grote onderneming voor engineering en bouw. Xxxxxx Xxxxxxx heeft nauwe banden met het Syrische regime. Hij biedt steun aan en profiteert van het regime via zijn rol als tus senpersoon bij overeenkomsten voor de aan koop van olie van ISIL door het Syrische re gime. Hij profiteert ook van het regime dankzij een voorkeursbehandeling, onder meer de toekenning van een contract (als onderaannemer) met Stroytransgaz, een be langrijk Russisch oliebedrijf. | 7.3.2015 |
VERORDENING (EU) 2016/841 VAN DE RAAD
van 27 mei 2016
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 329/2007 van de Raad betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische Volksrepubliek Korea
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,
Gezien Besluit (GBvB) 2016/849 van de raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democra tische volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBvB (1),
Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheids beleid en van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 27 mei 2016 heeft de raad Besluit (GBvB) 2016/849 vastgesteld.
(2) verordening (EG) nr. 329/2007 (2) van de raad geeft uitvoering aan de maatregelen waarin is voorzien bij Besluit (GBvB) 2016/849.
(3) Bij Besluit (GBvB) 2016/849 wordt een verbod ingesteld op de levering of verkoop aan, of overdracht naar de De mocratische volksrepubliek Korea („Noord-Korea”) van verdere artikelen, materieel en uitrusting die verband houden met goederen of technologieën voor tweeërlei gebruik. voorts worden bij dit besluit de overdracht van tegoeden naar en van Noord-Korea verboden, tenzij daarvoor specifiek op voorhand toestemming is verleend, alsook investeringen door Noord-Korea in gebieden die onder de rechtsmacht van de lidstaten vallen, en investe ringen door onderdanen of entiteiten van de Unie in Noord-Korea. Het besluit verbiedt daarnaast ook vliegtuigen die worden geëxploiteerd door maatschappijen uit Noord-Korea, of van oorsprong zijn uit Noord-Korea, te landen in of te vertrekken uit het grondgebied van een lidstaat, of over het grondgebied van een lidstaat te vliegen, alsook de toegang tot de havens van een lidstaat aan vaartuigen die eigendom zijn van of die geëxploiteerd of bemand worden door Noord-Korea. Het besluit voert een verbod in op de invoer van luxegoederen uit Noord-Korea, alsook op het verstrekken van financiële steun aan de handel met Noord-Korea. Ook wordt voor eerder gesloten contracten een uitzondering gemaakt op de verplichting tot bevriezing van tegoeden en economische middelen van bepaalde personen en entiteiten uit Noord-Korea.
(4) verordening (EG) nr. 329/2007 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
HEEFT DE vOLGENDE vErOrDENING vaSTGESTELD:
Artikel 1
verordening (EG) nr. 329/2007 wordt als volgt gewijzigd:
1) In artikel 1 worden de volgende punten toegevoegd:
„10. „investeringsdiensten”: de volgende diensten en activiteiten:
a) het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten;
b) het uitvoeren van orders voor rekening van xxxxxxxx;
(1) Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad.
(2) verordening (EG) nr. 329/2007 van de raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische volksrepubliek Korea (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1).
c) het handelen voor eigen rekening;
d) portefeuillebeheer;
e) beleggingsadvies;
f) het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsga rantie;
g) het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie;
h) elke dienst met betrekking tot de toegang tot handel op een gereguleerde markt of handel op een multila terale handelsfaciliteit;
11. „geldovermaking”:
a) een transactie die door een betalingsdienstaanbieder langs elektronische weg wordt uitgevoerd voor rekening van een betaler met de bedoeling bij een betalingsdienstaanbieder gelden beschikbaar te stellen voor een begunstigde, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn;
b) een transactie langs niet-elektronische weg zoals contanten, cheques of betalingsopdrachten met de bedoeling gelden beschikbaar te stellen voor een begunstigde, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn;
12. „begunstigde”: een natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;
13. „betaler”: hetzij een persoon die houder is van een betaalrekening en een geldovermaking vanaf die betaalre kening toestaat, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een persoon die een opdracht tot geldovermaking geeft;
14. „betalingsdienstaanbieder”: de categorieën betalingsdienstaanbieders als bedoeld in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de raad (*), de natuurlijke en rechtspersonen die uit hoofde van artikel 26 van richtlijn 2007/64/EG een ontheffing genieten en de rechtspersonen die uit hoofde van artikel 9
van
richtlijn 2009/110/EG (**) van het Europees Parlement en de
raad
een ontheffing genieten, en die
geldovermakingsdiensten aanbieden.
(*) richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de raad van 13 november 2007 betreffende betalings
diensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en
2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).
(**) richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).”.
2) In artikel 2 wordt lid 4 vervangen door:
„4. Er geldt een verbod op:
a) de invoer, aankoop of overdracht van goud, titaanerts, vanadiumerts en zeldzame aardmineralen, als genoemd in bijlage I quater, of van steenkool, ijzer en ijzererts, als genoemd in bijlage I quinquies, uit Noord-Korea, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn;
b) de invoer, aankoop of overdracht uit Noord-Korea van aardolieproducten, als genoemd in bijlage I septies, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn;
c) het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die ertoe strekken of die tot gevolg hebben dat de onder a) en b) bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.
Bijlage I quater omvat goud, titaanerts, vanadiumerts en zeldzame aardmineralen, als bedoeld in lid 4, onder a). Bijlage I quinquies omvat steenkool, ijzer en ijzererts, als bedoeld in lid 4, onder a).
Bijlage I septies omvat aardolieproducten, als bedoeld in lid 4, onder b).”.
3) artikel 3 bis wordt vervangen door:
„Artikel 3 bis
1. In afwijking van artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, kan de betrokken bevoegde autoriteit van een lidstaat, zoals aangeduid op de in bijlage II genoemde internetsites, onder voorwaarden die zij passend acht, toestemming verlenen voor de directe of indirecte levering, verkoop, overdracht of uitvoer van de goederen en technologie als bedoeld in artikel 2, lid 1, of de bijstand of tussenhandeldiensten als bedoeld in artikel 3, lid 1, mits de goederen en technologie, bijstand of tussenhandeldiensten bestemd zijn voor voedselvoorziening, landbouw, medische of andere humanitaire doeleinden.
2. De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie binnen vier weken in kennis van gevallen waarin op grond van dit artikel toestemming is verleend.
3. In afwijking van artikel 2, lid 1, onder a), of van artikel 3, lid 1, onder a) en b), kan de betrokken bevoegde instantie zoals aangeduid op de in bijlage II genoemde internetsites toestemming verlenen voor de daarin bedoelde transacties onder voorwaarden die zij passend acht en mits de veiligheidsraad van de verenigde Naties het verzoek heeft goedgekeurd.
4. De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elk verzoek tot goedkeuring die hij overeenkomstig lid 3 bij de veiligheidsraad van de verenigde Naties heeft ingediend.”.
4) artikel 3 ter wordt vervangen door:
„Artikel 3 ter
1. In aanvulling op de verplichting de bevoegde douaneautoriteiten te voorzien van informatie voorafgaand aan aankomst of vertrek, zoals bepaald in de betrokken bepalingen betreffende summiere aangifte bij binnenkomst en bij uitgang, alsmede betreffende douaneaangiften in verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de raad (*), Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (**) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (***), verklaart de persoon die de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie verstrekt, of de goederen onder de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen dan wel onder deze verordening vallen, en specificeert deze persoon, wanneer voor de uitvoer daarvan toestemming moet worden verleend, voor welke goederen en technologie de verleende uitvoervergunning geldt.
2. De vereiste aanvullende gegevens als bedoeld in dit artikel worden door middel van een douaneaangifte verstrekt, ofwel, bij ontbreken van een dergelijke aangifte, in enige andere passende schriftelijke vorm.
(*) verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de
raad
van 9 oktober 2013 tot
vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
(**) Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).
(***) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoe ringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).”.
5) artikel 3 quater wordt geschrapt.
6) artikel 4 wordt vervangen door:
„Artikel 4
1. Er geldt een verbod op:
a) het rechtstreeks of onrechtstreeks verkopen, leveren, overdragen aan of exporteren naar Noord-Korea van de in bijlage III genoemde luxegoederen;
b) de aankoop, invoer of overdracht uit Noord-Korea, direct of indirect, van de in bijlage III genoemde luxegoederen, ongeacht of deze al dan niet van oorsprong uit Noord-Korea zijn;
c) het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die ertoe strekken of die tot gevolg hebben dat de onder a) en b) bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.
2. In afwijking van lid 1, onder b), geldt het verbod niet voor niet-commerciële goederen voor persoonlijk gebruik van reizigers die deel uitmaken van hun bagage.
3. De in lid 1, onder a) en b), bedoelde verbodsbepalingen gelden niet voor goederen die noodzakelijk zijn voor officiële doeleinden van diplomatieke of consulaire missies van de lidstaten in Noord-Korea of van internationale organisaties die overeenkomstig het internationale recht immuniteit genieten, of voor de persoonlijke goederen van hun personeel.
4. De betrokken bevoegde instantie van een lidstaat, zoals aangeduid op de in bijlage II genoemde internetsites, kan, onder de voorwaarden die het passend acht, toestemming verlenen voor een transactie met betrekking tot de in punt 17 van bijlage III bedoelde goederen mits de goederen bestemd zijn voor humanitaire doeleinden.”.
7) artikel 5 wordt vervangen door:
„Artikel 5
1. vrachtzendingen die binnen of door de Unie reizen, met inbegrip van luchthavens, zeehavens en vrije zones, als bedoeld in de artikelen 243 tot en met 249 van verordening (EU) nr. 952/2013 worden geïnspecteerd om na te gaan of zij geen goederen bevatten die bij resolutie van de vN-veiligheidsraad 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016), of deze verordening zijn verboden indien:
a) de vrachtzending is afkomstig uit Noord-Korea;
b) de vrachtzending is bestemd voor Noord-Korea;
c) voor de vrachtzending zijn Noord-Korea of onderdanen van dat land, personen of entiteiten die namens of in opdracht van hen handelen, of entiteiten die eigendom zijn van of gecontroleerd worden door hen, als tussen handelaar of bemiddelaar opgetreden;
d) voor de vrachtzending zijn in bijlage Iv genoemde personen, entiteiten of lichamen als tussenhandelaar of bemiddelaar opgetreden;
e) de vrachtzending wordt vervoerd op vaartuigen die de vlag van Noord-Korea voeren, of in een vliegtuig dat in Noord-Korea is geregistreerd, of het vaartuig of vliegtuig is staatloos.
2. Indien de vrachtzending buiten lid 1 valt, worden vrachtzendingen die binnen of door de Unie reizen, met inbegrip van luchthavens, zeehavens en vrije zones, indien redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij goederen kunnen bevatten waarvan de verkoop, levering, overdracht of uitvoer verboden is krachtens deze verordening, in de volgende situaties geïnspecteerd:
a) de vrachtzending is afkomstig uit Noord-Korea;
b) de vrachtzending is bestemd voor Noord-Korea, of
c) voor de vrachtzending zijn Noord-Korea of onderdanen van dat land of personen of entiteiten die namens hen handelen, als tussenhandelaar of bemiddelaar opgetreden.
3. De bepalingen van lid 1 en lid 2 laten de onschendbaarheid en bescherming van diplomatieke en consulaire bagage onverlet, als bedoeld in het verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961 en het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963.
4. De verlening van bunker- of leveringsdiensten of van andere diensten aan Noord-Koreaanse vaartuigen is verboden indien de dienstverleners beschikken over informatie, onder meer van de bevoegde douaneautoriteiten op basis van de in artikel 3 bis, lid 1, bedoelde, voor de aankomst dan wel voor het vertrek verstrekte informatie, op grond waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat deze schepen artikelen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens deze verordening verboden is, tenzij de levering van dergelijke diensten nodig is voor humanitaire doeleinden.”.
8) De volgende artikelen worden ingevoegd:
„Artikel 5 ter
1. Er geldt een verbod op het aannemen of goedkeuren, op het grondgebied van de Unie, van investeringen in enige commerciële, indien deze investeringen worden gedaan door:
a) personen, entiteiten of lichamen van de regering van Noord-Korea;
b) de arbeiderspartij van Korea;
c) onderdanen van Noord-Korea;
d) volgens het recht van Noord-Korea erkende of opgerichte rechtspersonen, entiteiten of lichamen;
e) personen, entiteiten of lichamen die namens of in opdracht van hen handelen;
f) rechtspersonen, entiteiten of lichamen die eigendom zijn van of gecontroleerd worden door hen.
2. Er geldt een verbod op:
a) de oprichting van een joint venture met of het nemen of uitbreiden van een eigendomsbelang, inclusief de volledige verwerving of de verwerving van aandelen en effecten die een deelnamerecht vertegenwoordigen, in enige rechtspersoon, entiteit of lichaam, als bedoeld in lid 1, onder f), betrokken bij activiteiten of programma's of van Noord-Korea in verband met kernwapens, ballistische raketten, of andere massavernietigingswapens of bij activiteiten in de mijn-, raffinage- of chemische industrie;
b) de verlening van financiering of financiële bijstand aan enige rechtspersoon, entiteit of lichaam, als bedoeld in lid 1, onder f), of met het aantoonbare doel dergelijke rechtspersoon, entiteit of lichaam te financieren;
c) de verlening van investeringsdiensten die rechtstreeks verband houden met de onder a) en b) van dit lid bedoelde activiteiten.
Artikel 5 quater
1. Geldovermakingen naar en uit Noord-Korea zijn verboden, tenzij zij betrekking hebben op een transactie als bedoeld in lid 3.
2. voor kredietinstellingen en financiële instellingen die vallen onder artikel 16, geldt een verbod op het aangaan of het voortzetten van transacties met:
a) kredietinstellingen en financiële instellingen die gevestigd zijn in Noord-Korea;
b) onder artikel 16 vallende bijkantoren of dochtermaatschappijen van de in bijlage vI genoemde, in Noord-Korea gevestigde kredietinstellingen en financiële instellingen;
c) niet onder artikel 16 vallende bijkantoren of dochtermaatschappijen van de in bijlage vI genoemde, in Noord- Korea gevestigde kredietinstellingen en financiële instellingen;
d) niet onder artikel 16 vallende en niet in Noord-Korea gevestigde kredietinstellingen en financiële instellingen die onder zeggenschap staan van in Noord-Korea gevestigde personen, entiteiten of lichamen die genoemd worden in bijlage vI,
tenzij deze transacties onder lid 3 vallen en daarvoor overeenkomstig lid 4, onder a), toestemming is verleend, of overeenkomstig lid 4, onder b), geen toestemming vereisen.
3. De volgende transacties kunnen worden toegestaan overeenkomstig lid 4, onder a):
a) transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of landbouw- of humanitaire doeleinden;
b) transacties met betrekking tot persoonlijke geldtransacties;
c) transacties met betrekking tot de uitvoering van de in deze verordening voorziene uitzonderingen;
d) transacties in verband met een specifiek handelscontract die niet uit hoofde van deze verordening verboden zijn;
e) transacties met betrekking tot een diplomatieke of consulaire missie of een internationale organisatie die immuniteit geniet op grond van het internationaal recht, voor zover die transacties bestemd zijn voor de officiële doelen van de diplomatieke of consulaire missie of de internationale organisatie;
f) transacties die uitsluitend vereist zijn voor de uitvoering van door de Unie gefinancierde projecten voor ontwik kelingsdoeleinden die rechtstreeks dienen ter leniging van de noden van de burgerbevolking of ter bevordering van de denuclearisering;
g) transacties in verband met betalingen om te voldoen aan vorderingen tegen Noord-Korea, of onderdanen, rechts personen, entiteiten of lichamen, volgens het recht van Noord-Korea erkend of opgericht, en transacties van vergelijkbare aard die niet bijdragen aan activiteiten die krachtens deze verordening zijn verboden, geval per geval en mits de betrokken lidstaat de andere lidstaten en de Commissie van het verlenen van de toestemming ten minste tien dagen op voorhand in kennis heeft gesteld.
4. voor transacties als bedoeld in lid 3 die betrekking hebben op geldovermakingen naar en uit Noord-Korea voor een bedrag van:
a) meer dan 15 000 EUr of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid is voorafgaande toestemming door de betrokken bevoegde instantie van de lidstaat, zoals aangeduid op de in bijlage II genoemde internetsites, vereist;
b) 15 000
EUr
of minder, of een gelijkwaardig bedrag in een andere munteenheid is geen voorafgaande
toestemming vereist.
5. voor transacties of geldovermakingen die noodzakelijk zijn voor officiële doeleinden van een diplomatieke of consulaire missie van een lidstaat of een internationale organisatie die overeenkomstig het internationale recht in Noord-Korea immuniteit geniet, is geen voorafgaande toestemming vereist.
6. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van elke overeenkomstig punt b) of c) van lid 4 verleende toestemming.
7. voor transacties die onder lid 3 vallen, gelden betreffende activiteiten met kredietinstellingen en financiële instellingen als bedoeld in lid 2, onder a) tot en met d), voor kredietinstellingen en financiële instellingen die vallen onder artikel 16, de volgende eisen:
a) maatregelen inzake cliëntenonderzoek toepassen zoals vastgesteld overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de raad (*);
b) de naleving verzekeren van de antiwitwasmaatregelen en de maatregelen ter bestrijding van terrorismefinan ciering die zijn vastgesteld overeenkomstig richtlijn 2005/60/EG en verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de raad (**);
c) de overlegging eisen van de bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler overeenkomstig verordening (EG) nr. 1781/2006, alsook de informatie over de begunstigde, zoals de naam van de begunstigde en het nummer van de betaalrekening van de begunstigde en, indien van toepassing, de unieke identificatiecode van de transactie, met weigering de transactie te verwerken indien deze informatie geheel of gedeeltelijk ontbreekt;
d) alle transactiedocumenten bewaren overeenkomstig artikel 30, onder b), van richtlijn 2005/60/EG;
e) indien er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat bepaalde middelen zouden kunnen bijdragen tot de programma's of activiteiten van Noord-Korea in verband met kernwapens, andere massavernietigingswapens of ballistische raketten („financiering van proliferatie”), terstond de bevoegde financiële-inlichtingeneenheid (FIE), als bedoeld in richtlijn 0000/00/XX, xxxxxxxxx, of enige andere door de betrokken lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit als vermeld op de websites genoemd in bijlage II, onverminderd artikel 3, lid 1, of artikel 6;
f) xxxxxxxx verslag doen van enige verdachte transacties, inclusief pogingen daartoe;
g) geen transacties uitvoeren waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij verband houden met financiering van proliferatie, totdat de noodzakelijke maatregelen overeenkomstig punt e) zijn genomen, en totdat alle instructies van de relevante FIE of bevoegde autoriteit zijn nageleefd.
voor de toepassing van dit lid fungeert de FIE of andere bevoegde autoriteit als nationaal centrum voor de ontvangst en analyse van verdachte transacties met betrekking tot de mogelijke financiering van proliferatie; de FIE of andere bevoegde autoriteit moet snel direct of indirect toegang kunnen krijgen tot de financiële, administratieve en rechtshandhavingsinformatie die zij nodig heeft om deze taak, met inbegrip van de analyse van gemelde verdachte transacties, naar behoren te vervullen.
8. De eis tot voorafgaande toestemming krachtens lid 3 is van kracht ongeacht of de overdracht van kapitaal in één enkele operatie wordt gedaan of in verschillende operaties die aan elkaar gekoppeld blijken te zijn. voor de toepassing van deze verordening omvatten „operaties die aan elkaar gekoppeld blijken te zijn”:
a) een reeks van opeenvolgende overmakingen van of aan dezelfde kredietinstelling of financiële instelling als bedoeld in lid 2, of aan of door dezelfde persoon of entiteit of hetzelfde lichaam van Noord-Korea, die betrekking hebben op één enkele verplichting tot geldovermaking, en waarbij elke afzonderlijke overmaking onder 15 000 EUr blijft, maar deze overmakingen bij elkaar opgeteld wel aan de criteria voor toestemming voldoen, of
b) een reeks overmakingen door verschillende betalingsdienstaanbieders, natuurlijke personen of rechtspersonen die betrekking heeft op één enkele verplichting tot geldovermaking.
9. Het is verboden om bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of gevolg hebben dat de in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.
(*) richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
(**) verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1).”.
9) artikel 8 wordt vervangen door:
„Artikel 8
1. In afwijking van artikel 6 kunnen de op de websites in bijlage II vermelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten toestemming verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de tegoeden of economische middelen zijn het voorwerp van een gerechtelijke, administratieve of arbitrale beslissing die is vastgesteld vóór de datum waarop de persoon, de entiteit of het lichaam, bedoeld in artikel 6, werd aangewezen; of van een gerechtelijk, administratief of arbitraal vonnis gewezen vóór die datum;
b) de tegoeden of economische middelen worden uitsluitend aangewend om te voldoen aan vorderingen die door een dergelijke beslissing zijn gewaarborgd of door een dergelijk vonnis geldig zijn verklaard, binnen de grenzen gesteld door de wetten en reglementen tot vaststelling van de rechten van de personen die titularis zijn van dergelijke vorderingen;
c) de beslissing of het vonnis komt niet ten goede aan een persoon, entiteit of lichaam genoemd in bijlage Iv, v of v bis;
d) de erkenning van de beslissing of van het vonnis is niet in strijd met de openbare orde van de betrokken lidstaat, alsmede
e) de beslissing of het vonnis ten aanzien van de in bijlage Iv opgenomen personen, entiteiten en lichamen is door de betrokken lidstaat gemeld aan het Sanctiecomité.
2. In afwijking van artikel 6 en mits een betaling verschuldigd is door in bijlage v vermelde personen, entiteiten of lichamen op grond van een contract of overeenkomst die door hen is gesloten of een verplichting die voor hen is ontstaan vóór de datum waarop zij zijn opgenomen in de lijst, kunnen de op de websites in bijlage II vermelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten, onder voorwaarden die zij passend achten, toestemming verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat:
a) het contract geen betrekking heeft op artikelen, verrichtingen, diensten of transacties als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), artikel 2, lid 3, en artikel 3, en
b) de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een in bijlage v bedoelde persoon, entiteit of lichaam.
3. Ten minste tien dagen voordat de toestemming uit hoofde van lid 2 wordt verleend, stelt de betrokken lidstaat de andere lidstaten en de Commissie in kennis van deze vaststelling en van zijn voornemen toestemming te verlenen.”.
10) artikel 9 ter wordt vervangen door:
„Artikel 9 ter
1. Het is verboden financiering of financiële bijstand te verlenen voor de handel met Noord-Korea, met inbegrip van het verstrekken van exportkredieten, garanties of verzekeringen aan personen of entiteiten die bij deze handel betrokken zijn, indien dergelijke financiële steun kan bijdragen aan:
a) de programma's van Noord-Korea in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere bij deze verordening verboden activiteiten;
b) het omzeilen van de bepalingen onder a).
2. De verbodsbepalingen van lid 1 zijn niet van toepassing op contracten en overeenkomsten voor de verstrekking van financiële steun die zijn gesloten vóór 29 mei 2016.
3. De verbodsbepalingen van lid 1 zijn niet van toepassing op de verstrekking van financiële steun voor voedsel voorziening, landbouw, medische of andere humanitaire doeleinden.”.
11) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 9 quater
1. vorderingen in verband met contracten of transacties aan de uitvoering waarvan, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van deze verordening zijn ingesteld, met inbegrip van vorderingen tot schadeloosstelling of soortgelijke vorderingen, zoals een vordering tot schuldvergelijking of een garantievordering, met name een vordering tot verlenging of uitbetaling van een obligatie, garantie of contraga rantie, met name een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm hiervan, worden niet toegewezen indien deze vorderingen worden ingesteld door:
a) de in bijlage Iv of v genoemde personen, entiteiten of lichamen;
b) enige andere persoon, entiteit of lichaam uit Noord-Korea, met inbegrip van de regering van Noord-Korea en haar openbare organen, bedrijven en agentschappen, of
c) een persoon, entiteit of lichaam, handelend voor rekening of ten behoeve van een van de onder a) en b) bedoelde personen, entiteiten of lichamen.
2. De bij deze verordening ingestelde maatregelen worden geacht afbreuk te doen aan de uitvoering van een contract of een transactie, indien het bestaan of de inhoud van de vordering rechtstreeks of zijdelings uit deze maatregelen voortvloeit.
3. In elke procedure waartoe een vordering aanleiding geeft, moet het bewijs dat de vordering niet op grond van lid 1 hoort te worden afgewezen, door de eiser worden geleverd.
4. Dit artikel geldt onverminderd het recht van de in lid 1 bedoelde personen, entiteiten en lichamen op toetsing door de rechter van de rechtmatigheid van de niet-nakoming van de contractuele verplichtingen overeenkomstig deze verordening.”;
12) artikel 11 wordt vervangen door:
„Artikel 11
1. De bevriezing van tegoeden of economische middelen of de weigering om tegoeden of economische middelen beschikbaar te stellen, die plaatsvindt in het vertrouwen dat die maatregel in overeenstemming is met deze verordening, geeft geen aanleiding tot enigerlei aansprakelijkheid van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of entiteit die, dan wel het lichaam dat die maatregel uitvoert, of van de directeuren of werknemers daarvan, tenzij het bewijs wordt geleverd dat de tegoeden en economische middelen als gevolg van nalatigheid zijn bevroren of ingehouden.
2. Door natuurlijke of rechtspersonen, of entiteiten of lichamen ingestelde vorderingen geven geen aanleiding tot hun aansprakelijkheid, indien zij niet wisten en geen gegronde reden hadden om te vermoeden dat hun acties een inbreuk zouden vormen op de maatregelen in deze verordening.”.
13) artikel 11 bis wordt vervangen door:
„Artikel 11 bis
1. Het is verboden toegang te verlenen tot havens op het grondgebied van de Unie aan vaartuigen:
a) die eigendom zijn van of die geëxploiteerd of bemand worden door Noord-Korea;
b) waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij, direct of indirect, eigendom zijn van of gecontroleerd worden door een persoon of entiteit die is vermeld in bijlage Iv;
c) waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij goederen bevatten waarvan de verkoop, levering, overdracht of uitvoer verboden is krachtens deze verordening;
d) die een inspectie hebben geweigerd, nadat die inspectie door de vlaggenstaat of de staat van registratie is goedgekeurd, of
e) zonder nationaliteit, die een inspectie overeenkomstig artikel 5, lid 1, hebben geweigerd.
2. Lid 1 is niet van toepassing:
a) in noodsituaties;
b) indien een zeevaartuig inkomt van zee met het oog op inspectie, of
c) indien het betrokken vaartuig terugkeert naar zijn haven van oorsprong.
3. In afwijking van de verbodsbepaling van lid 1 kan de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat als aangeduid op de websites genoemd in bijlage II toestemming verlenen aan een zeevaartuig om in te komen van zee:
a) indien het Sanctiecomité op voorhand heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om humanitaire redenen of enige andere reden die overeenstemt met de doelstellingen van resolutie 2270 (2016) van de vN-veiligheidsraad, of
b) indien de lidstaat op voorhand heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om humanitaire redenen of enige andere reden die overeenstemt met de doelstellingen van deze verordening.
4. Het is vliegtuigen die worden geëxploiteerd door maatschappijen uit Noord-Korea, of van oorsprong zijn uit Noord-Korea, verboden te vertrekken uit of te landen in het grondgebied van de Unie, of over het grondgebied van de Unie te vliegen.
5. Lid 4 is niet van toepassing:
a) indien het vliegtuig landt met het oog op inspectie;
b) bij een noodlanding.
6. In afwijking van lid 4 kan de relevante bevoegde autoriteit van de lidstaat als aangeduid op de websites genoemd in bijlage II toestemming verlenen aan een vliegtuig om te vertrekken uit, te landen in het grondgebied van de Unie, of over het grondgebied van de Unie te vliegen, indien deze bevoegde autoriteit op voorhand heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om humanitaire redenen of enige andere reden die overeenstemt met de doelstel lingen van deze verordening.”.
14) artikel 11 quater wordt geschrapt.
15) De bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd als bijlage I septies.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
a.G. KOENDErS
BIJLAGE
„BIJLAGE I SEPTIES
AARDOLIEPRODUCTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, LID 4
2707 | Olie en andere producten, verkregen bij het distilleren van hogetemperatuur-steenkoolteer; soortgelijke producten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet- aromatische overtreft | |
2709 | Ruwe aardolie en ruwe olie uit bitumineuze mineralen | |
2710 | Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen andere dan ruwe; preparaten bevattende als basisbestanddeel 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen, elders genoemd noch elders onder begrepen; afvalolie | |
2711 | Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen | |
2712 10 | – Vaseline | |
2712 20 | – Paraffine bevattende minder dan 0,75 gewichtspercent olie | |
Ex | 2712 90 | – Andere |
2713 | Petroleumcokes, petroleumbitumen en andere residuen van aardolie of van olie uit bitumi neuze mineralen | |
Ex | 2714 | Natuurlijk bitumen en natuurlijk asfalt; bitumineuze leisteen en bitumineus zand; asfaltiet en asfaltsteen |
Ex | 2715 | Bitumineuze mengsels van natuurlijk asfalt, van natuurlijk bitumen, van petroleumbitumen, van minerale teer of van minerale teerpek (bijvoorbeeld bitumineuze mastiek, vloeibitumen of koudasfalt („cut-back”)) |
– Bevattende aardolie of olie uit bitumineuze mineralen | ||
3403 11 | – – Preparaten voor het behandelen van textiel, van leder, van pelterijen of van andere stof fen | |
3403 19 | – – Andere | |
– Andere | ||
Ex | 3403 91 | – – Preparaten voor het behandelen van textiel, van leder, van pelterijen of van andere stof fen |
Ex | 3403 99 | – – Andere |
– – – – Chemische producten of preparaten, voornamelijk samengesteld uit organische ver bindingen, elders genoemd noch elders onder begrepen | ||
Ex | 3824 90 92 | – – – – – In vloeibare vorm bij 20 °C |
Ex | 3824 90 93 | – – – – – Andere |
Ex | 3824 90 96 | – – – – Andere |
3826 00 10 | – Monoalkylesters van vetzuren, met een estergehalte van 96,5 volumepercenten of meer (FAMAE) | |
3826 00 90 | – Andere” |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/842 VAN DE COMMISSIE
van 27 mei 2016
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 167/2008 wat betreft de naam van de vergunninghouder en de handelsnaam van een coccidiostaticum
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) KRKA d.d. heeft overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag tot wijziging van de naam van de vergunninghouder ingediend met betrekking tot Verordening (EG) nr. 167/2008 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor een coccidiostaticum (Kokcisan 120G) (2).
(2) De aanvrager voert aan dat hij met ingang van 5 februari 2016 de rechten voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel Kokcisan 120G heeft overgedragen aan Xxxxxxxxxx XXXX. Als nieuwe houder van de rechten voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel verzoekt Huvepharma om een wijziging van de handelsnaam van het toevoegingsmiddel. De aanvrager heeft de nodige gegevens ingediend ter onderbouwing van de aanvraag.
(3) De voorgestelde wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden zijn louter administratief en maken geen nieuwe beoordeling van het desbetreffende toevoegingsmiddel noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselvei ligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.
(4) Voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel onder de naam Huvepharma EOOD en onder de nieuwe handelsnaam moeten de voorwaarden van de vergunning worden gewijzigd.
(5) Verordening (EG) nr. 167/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(6) Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de bij deze verordening vastgestelde wijzigingen van Verordening (EG) nr. 167/2008 vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld waarin de bestaande voorraden van het toevoegingsmiddel en van de voormengsels en mengvoeders die het toevoegingsmiddel bevatten, kunnen worden opgebruikt.
(7) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 167/2008 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:
1) In de tweede kolom worden de woorden „KRKA, d.d. Novo mesto, Slovenië” vervangen door „Huvepharma EOOD, Bulgarije”.
2) In de derde kolom worden de woorden „Kokcisan 120G” vervangen door „Huvesal 120 G”.
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Verordening (EG) nr. 167/2008 van de Commissie van 22 februari 2008 tot verlening van een nieuwe vergunning voor tien jaar voor het gebruik van een coccidiostaticum als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 50 van 23.2.2008, blz. 14).
Artikel 2
Bestaande voorraden van het toevoegingsmiddel en van de voormengsels en mengvoeders die het toevoegingsmiddel bevatten die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en opgebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx-Xxxxxx XXXXXXX
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/843 VAN DE COMMISSIE
van 27 mei 2016
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 000/00, (XXX) xx. 000/00, (XX) xx. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbespre kingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.
(2) De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsveror dening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Commissie, namens de voorzitter, Xxxxx XXXXX
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg)
GN-code | Code derde landen (1) | Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 | IL | 428,2 |
Ma | 117,9 | |
TR | 60,8 | |
ZZ | 202,3 | |
0707 00 05 | TR | 99,6 |
ZZ | 99,6 | |
0709 93 10 | TR | 99,6 |
ZZ | 99,6 | |
0805 10 20 | EG | 47,2 |
IL | 42,6 | |
Ma | 59,4 | |
XX | 00,0 | |
Xx | 77,6 | |
ZZ | 59,1 | |
0805 50 10 | aR | 171,6 |
XX | 000,0 | |
Xx | 177,5 | |
ZZ | 164,1 | |
0808 10 80 | aR | 109,4 |
BR | 107,5 | |
CL | 126,5 | |
CN | 102,3 | |
NZ | 149,7 | |
US | 192,9 | |
Za | 112,3 | |
ZZ | 128,7 | |
0809 29 00 | TR | 531,7 |
US | 855,4 | |
ZZ | 693,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
RICHTLIJN (EU) 2016/844 VAN DE COMMISSIE
van 27 mei 2016
tot wijziging van Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,
Xxxxxx Xxxxxxxxx 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en
-normen voor passagiersschepen (1), en met name artikel 10, lid 2, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Sommige internationale verdragen, als omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2009/45/EG zijn gewijzigd.
(2) In overeenstemming met artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2009/45/EG kunnen de bijlagen bij die richtlijn worden gewijzigd met het oog op de toepassing van de wijzigingen in de internationale verdragen.
(3) Richtlijn 2009/45/EG dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
(4) De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2),
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 1 juli 2017 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
(1) PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verorde ningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx-Xxxxxx XXXXXXX
BIJLAGE
Bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) In hoofdstuk II-1:
a) voorschrift II-1/A-1/4 wordt toegevoegd.
„4 Bescherming tegen lawaai
SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018
.1 Schepen van 1 600 brutoton en meer moeten zo gebouwd zijn dat het lawaai aan boord wordt gereduceerd en het personeel ertegen wordt beschermd overeenkomstig de IMO-code inzake geluidsniveaus aan boord van schepen, die is aangenomen door de Maritieme Veiligheidscommissie bij resolutie MSC.337(91), zoals die door de IMO kan worden gewijzigd.”;
b) voorschrift II-1/C/0.0.0.0 wordt vervangen door:
„.2.2 wanneer het schip op de grootst toegestane diepgang in zeewater ligt, in staat zijn om bij de maximum dienstsnelheid vooruit het roer van 35° uitslag aan één zijde te bewegen naar 35° uitslag aan de andere zijde. De tijdsduur voor het bewegen van het roer van 35° uitslag aan één zijde tot 30° uitslag aan de andere zijde, mag onder dezelfde omstandigheden niet meer dan 28 s bedragen. Wanneer het in de praktijk tijdens proeven op zee waarbij het schip op de grootst toegestane diepgang in zeewater ligt en een snelheid vooruit heeft overeenkomend met het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp, onuitvoerbaar is om aan te tonen dat aan die vereiste is voldaan, mag worden aangetoond dat schepen, ongeacht hun bouwdatum, aan die vereiste voldoen volgens een van de onderstaande methoden:
.1 tijdens proeven op zee is het schip gelijklastig en is het roer volledig ondergedompeld, waarbij het schip een snelheid vooruit heeft overeenkomend met het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp, of
.2 wanneer tijdens proeven op zee het roer niet volledig kan worden ondergedompeld, wordt een passende snelheid vooruit berekend aan de hand van het ondergedompelde oppervlak van het roer voor de tijdens de proeven op zee beoogde beladingstoestand. De berekende snelheid vooruit resulteert in een kracht en koppel die worden toegepast op de hoofdstuurinrichting, die ten minste zo hoog zijn als wanneer de stuurinrichting wordt getest bij de grootst toegestane diepgang in zeewater en een snelheid vooruit overeenkomend met het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp, of
.3 de kracht en het koppel van het roer bij de beladingstoestand tijdens de proeven op zee zijn op betrouwbare wijze voorspeld en geëxtrapoleerd naar de toestand van volledige belading. De snelheid van het schip komt overeen met het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp;”;
c) voorschrift II-1/C/6.3.2 wordt vervangen door:
„.2 in staat zijn om het roer in niet meer dan 60 s van 15° uitslag aan één zijde te bewegen naar 15° uitslag aan de andere zijde, waarbij het schip op de grootst toegestane diepgang in zeewater ligt en een snelheid vooruit heeft van óf de helft van de maximumdienstsnelheid, óf van 7 knopen, afhankelijk van welke snelheid de grootste is. Wanneer het in de praktijk tijdens proeven op zee waarbij het schip op de grootst toegestane diepgang in zeewater ligt en een snelheid vooruit heeft van óf de helft van de snelheid overeenkomend met het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp, óf van 7 knopen, onuitvoerbaar is om aan te tonen dat aan die vereiste is voldaan, mag worden aangetoond dat schepen, ongeacht hun bouwdatum, aan die vereiste voldoen volgens een van de onderstaande methoden:
.1 tijdens proeven op zee is het schip gelijklastig en is het roer volledig ondergedompeld, waarbij het schip een snelheid vooruit heeft van de helft van de snelheid overeenkomend met óf het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp, óf van 7 knopen, afhankelijk van welke snelheid de grootste is, of
.2 wanneer tijdens proeven op zee het roer niet volledig kan worden ondergedompeld, wordt een passende snelheid vooruit berekend aan de hand van het ondergedompelde oppervlak van het roer voor de tijdens de proeven op zee beoogde beladingstoestand. De berekende snelheid vooruit resulteert in een kracht en koppel die worden toegepast op de hulpstuurinrichting, die ten minste zo hoog zijn als wanneer de hulpstuurinrichting wordt getest bij de grootst toegestane diepgang in zeewater en een snelheid vooruit van óf de helft van de snelheid overeenkomend met het maximale continu toerental van de hoofdmotor en de maximale schroefspoed volgens ontwerp, óf van 7 knopen, afhankelijk van welke snelheid de grootste is, of
.3 de kracht en het koppel van het roer bij de beladingstoestand tijdens de proeven op zee zijn op betrouwbare wijze voorspeld en geëxtrapoleerd naar de toestand van volledige belading;”;
d) in voorschrift II-1/C/15 wordt de ondertitel vervangen door:
„NIEUWE SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D DIE NIET ONDER VOORSCHRIFT II-1/A-1/4 VALLEN”.
2) In hoofdstuk II-2:
a) de volgende voorschriften II-2/A/2.28 en II-2/A/2.29 worden toegevoegd:
„.28 Brandklep: voor de toepassing van voorschrift II-2/B/9a, een in een ventilatiekanaal geïnstalleerde voorziening die onder normale omstandigheden openstaat, waardoor er lucht door het kanaal kan stromen, en die bij brand wordt gesloten waardoor de luchtstroom in het kanaal wordt onderbroken om de verspreiding van vuur te beperken. De volgende begrippen kunnen in samenhang met de bovenstaande omschrijving worden gebruikt:
.1 automatische brandklep: een brandklep die uit zichzelf sluit bij blootstelling aan de producten van brand;
.2 handbediende brandklep: een brandklep die door de bemanning handmatig moet worden geopend of gesloten bij de klep zelf, en
.3 op afstand bediende brandklep: een brandklep die door de bemanning wordt gesloten via een regeleenheid die zich op afstand van de bediende klep bevindt.
.29 Rookklep: voor de toepassing van voorschrift II-2/B/9a, een in een ventilatiekanaal geïnstalleerde voorziening die onder normale omstandigheden openstaat, waardoor er lucht door het kanaal kan stromen, en die bij brand wordt gesloten waardoor de luchtstroom in het kanaal wordt onderbroken om de verspreiding van rook en hete gassen te beperken. Een rookklep hoeft niet bij te dragen tot de brandwe rendheid van een schot dat door een ventilatiekanaal wordt doorboord. De volgende begrippen kunnen in samenhang met de bovenstaande omschrijving worden gebruikt:
.1 automatische rookklep: een rookklep die uit zichzelf sluit bij blootstelling aan rook of hete gassen;
.2 handbediende rookklep: een rookklep die door de bemanning handmatig moet worden geopend of gesloten bij de klep zelf, en
.3 op afstand bediende rookklep: een rookklep die door de bemanning wordt gesloten via een regeleenheid die zich op afstand van de bediende klep bevindt.”;
b) voorschrift II-2/A/0.0.0.0 wordt vervangen door:
„.1 de brandgevaarlijke gedeelten van verbrandingsmotoren die worden gebruikt voor de hoofdvoortstuwing van het schip en voor de opwekking van elektriciteit of, voor schepen gebouwd op of na 1 januari 2018, de brandgevaarlijke gedeelten van alle verbrandingsmotoren,”;
c) de eerste zin van voorschrift II-2/A/11.1 wordt vervangen door:
„.1 Op schepen die vóór 1 juli 2019 zijn gebouwd, dient een brandweeruitrusting te bestaan uit:”;
d) de volgende voorschriften II-2/A/00.0.0.0 en II-2/A/11.1a worden toegevoegd:
„.1.3 Onafhankelijk werkende ademhalingstoestellen met perslucht van brandweeruitrustingen moeten per 1 juli 2019 voldoen aan punt 2.1.2.2 van hoofdstuk 3 van de Code inzake brandveiligheidssystemen.
.1a Voor schepen gebouwd op of na 1 juli 2019 moeten de brandweeruitrustingen voldoen aan de Code inzake brandveiligheidssystemen;”;
e) het volgende voorschrift II-2/A/11.4a wordt ingevoegd:
„.4a Communicatie tussen brandbestrijders:
Op schepen die ten minste één brandweeruitrusting aan boord moeten hebben en die gebouwd zijn op of na 1 januari 2018, dienen voor de communicatie tussen brandbestrijders per team ten minste twee duplex- portofoons aan boord te zijn. Op schepen met LNG als brandstof of ro-ro-passagiersschepen met gesloten ro-ro-ruimten of ruimten van bijzondere aard moeten deze duplex-portofoons explosiebestendig of intrinsiek veilig zijn. Schepen gebouwd vóór 1 januari 2018 moeten uiterlijk bij het eerste onderzoek na 1 juli 2019 aan de vereisten van dit voorschrift voldoen.”;
f) het volgende voorschrift II-2/A/15.2.6 wordt toegevoegd:
„.6 Op schepen die onder voorschrift II-2/A/11 vallen, moeten de flessen van ademhalingstoestellen die tijdens oefeningen worden gebruikt, vóór vertrek worden bijgevuld of vervangen.”;
g) voorschrift II-2/B/5.1 wordt vervangen door:
„.1 Behalve dat moet voldaan zijn aan de specifieke bepalingen voor brandwerendheid van schotten en dekken die elders in dit deel worden genoemd, moet de minimumbrandwerendheid van schotten en dekken zijn als voorgeschreven in de tabellen 5.1 of 5.1a en 5.2 of 5.2a, naargelang van het geval.
Bij de goedkeuring van structurele voorzorgsmaatregelen op het stuk van de brandveiligheid van nieuwe schepen, dient rekening te worden gehouden met het gevaar voor warmteoverdracht tussen warmtebruggen op intersectiepunten en op de plaats waar de thermische sperinrichtingen stoppen.”;
h) in voorschrift II-2/B/5.4 wordt na tabel 5.1 de volgende tabel 5.1a ingevoegd:
„De volgende tabel is van toepassing op ALLE SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018:
Tabel 5.1a
Brandwerendheid van schotten welke aangrenzende ruimten scheiden
Ruimten | (1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | (8) | (9) | (10) | (11) | |
Controlestations | (1) | A-0e | A-0 | 60 | A-0 | A-15 | A-60 | A-15 | A-60 | A-60 | * | A-60 |
Gangen | (2) | Ce | B-0e | A-0e B-0e | B-0e | A-60 | A-15 | A-60 | A-15 A-0d | * | A-30 | |
Ruimten voor accom modatie | (3) | Ce | A-0e B-0e | B-0e | A-60 | A-0 | A-0 | A-15 A-0d | * | A-30 A-0d | ||
Trappen | (4) | X-0x X-0x | X-0x X-0x | X-00 | X-0 | X-0 | X-00 X-0x | * | A-30 | |||
Dienstruimten (laag risico) | (5) | Ce | A-60 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-0 | ||||
Ruimten voor machi nes van categorie A | (6) | * | A-0 | A-0 | A-60 | * | A-60 |
Ruimten | (1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | (8) | (9) | (10) | (11) | |
Andere ruimten voor machines | (7) | X-0x | X-0 | X-0 | * | X-0 | ||||||
Xxxxxxxxxxx | (8) | * | A-0 | * | A-0 | |||||||
Dienstruimten (hoog risico) | (9) | A-0b | * | A-30 | ||||||||
Open dekken | (10) | A-0 | ||||||||||
Ruimten van bijzon dere aard en ro-ro- ruimten | (11) | A-30” |
i) in voorschrift II-2/B/5.4 wordt na tabel 5.2 de volgende tabel 5.2a ingevoegd:
„De volgende tabel is van toepassing op ALLE SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018:
Tabel 5.2a
Brandwerendheid van dekken welke aangrenzende ruimten scheiden
Ruimten beneden | Ruimten boven | (1) | (2) | (3) | (4) | (5) | (6) | (7) | (8) | (9) | (10) | (11) |
Controlestations | (1) | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | A-60 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-60 |
Gangen | (2) | A-0 | * | * | A-0 | * | X-00 | X-0 | X-0 | X-0 | * | X-00 |
Xxxxxxx voor accom modatie | (3) | A-60 | A-0 | * | A-0 | * | X-00 | X-0 | X-0 | X-0 | * | X-00 X-0x |
Trappen | (4) | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-0 | A-60 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-30 |
Dienstruimten (laag risico) | (5) | A-15 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-60 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-0 |
Ruimten voor machi nes van categorie A | (6) | X-00 | X-00 | X-00 | X-00 | X-00 | * | X-00x | X-00 | X-00 | * | X-00 |
Xxxxxx ruimten voor machines | (7) | A-15 | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-0 | A-0 | * | A-0 |
Laadruimten | (8) | A-60 | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-0 | * | A-0 |
Dienstruimten (hoog risico) | (9) | X-00 | X-00 X-0x | X-00 X-0x | X-00 X-0x | A-0 | A-60 | A-0 | A-0 | A-0 | * | A-30 |
Open dekken | (10) | * | * | * | * | * | * | * | * | * | — | A-0 |
Ruimten van bijzon dere aard en ro-ro- ruimten | (11) | X-00 | X-00 | X-00 X-0x | A-30 | A-0 | A-60 | A-0 | A-0 | A-30 | A-0 | A-30 |
Noten van toepassing op de tabellen 5.1, 5.1a, 5.2 en 5.2a waar deze staan aangegeven
(a) Ter verduidelijking van hetgeen van toepassing is: zie de voorschriften II-2/B/3 en 8.
(b) Indien ruimten in dezelfde nummercategorie vallen en de noot b in de tabellen staat vermeld, behoeft een schot of dek met een brandwerendheid als aangegeven in de tabellen slechts dan te zijn aangebracht wanneer de aangrenzende ruimten voor verschillende doeleinden zijn bestemd, bv. in categorie (9). Indien een kombuis grenst aan een kombuis, is daartussen geen schot vereist; indien evenwel een kombuis grenst aan een verfhut, moet ertussen een „A-0”-schot zijn aangebracht.
(c) Schotten welke het stuurhuis en de kaartenkamer van elkaar scheiden mogen van klasse „B-0” zijn.
(d) Zie de punten.2.3 en.2.4 van dit voorschrift.
(e) Voor de toepassing van voorschrift 2.1.2, moeten in de tabellen 5.1 en 5.1a de waarden „B-0” en „C” worden vervangen door „A-0”.
(f) Er hoeft geen isolatie tegen brand te worden aangebracht indien in de ruimten voor machines van categorie (7) weinig of geen brandgevaar bestaat.
(*) Waar een sterretje in de tabellen staat vermeld moet het scheidingsschot of dek van staal of gelijkwaardig materiaal zijn doch het behoeft niet van klasse „A” te zijn. Wanneer aan boord van schepen, gebouwd op of na 1 januari 2003, echter een dek, uitgezonderd een dek in een ruimte van categorie (10), is doorboord voor de doorvoer van elektrische leidingen, pijpen en ventilatieschachten, moet die doorvoer worden afgedicht om het doordringen van vuur en rook te voorkomen. Schotten tussen bedieningsplaatsen (noodgeneratoren) en open dekken mogen luchtinlaatopeningen hebben die niet kunnen worden gesloten, tenzij er een vast aangebrachte brandblusinstallatie met gas als blusmiddel is geïnstalleerd. Voor de toepassing van voorschrift II-2/B/2.1.2 moet een asterisk, waar dit voorkomt in de tabellen 5.2 en 5.2a, behalve voor de categorieën (8) en (10) worden vervangen door „A-0”.”;
j) het volgende voorschrift II-2/B/6.3.4 wordt toegevoegd:
„SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018
.3.4 Er moeten twee voorzieningen voor ontsnapping aanwezig zijn vanuit een in een machineruimte gelegen controlekamer voor machines. Ten minste één van die ontsnappingsroutes moet onafgebroken bescherming tegen brand bieden tot aan een veilige plaats buiten de machineruimte.”;
k) de titel van voorschrift II-2/B/9 wordt vervangen door:
„9 Ventilatiesystemen voor schepen gebouwd vóór 1 januari 2018 (R 32)”;
l) het volgende voorschrift II-2/B/9a wordt ingevoegd:
„9a Ventilatiesystemen in schepen
SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018
.1 Algemeen
.1 Ventilatiekanalen, met inbegrip van enkelwandige en dubbelwandige kanalen, moeten zijn vervaardigd van staal of vergelijkbaar materiaal, uitgezonderd korte flexibele balgen van ten hoogste 600 mm waarmee ventilatoren op de kanalen worden aangesloten in ruimten voor luchtbehandeling. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld in punt.1.6 moet elk ander materiaal dat is gebruikt bij de vervaardiging van kanalen, met inbegrip van isolatie, eveneens onbrandbaar zijn. Korte stukken van kanalen die niet langer zijn dan 2 m en waarvan de vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte (onder de term „vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte” wordt — zelfs bij van tevoren geïsoleerde kanalen — verstaan, de oppervlakte berekend op basis van de binnenafmetingen van het kanaal zelf en niet van de isolatie) niet meer dan 0,02 m2 bedraagt, hoeven echter niet van staal of vergelijkbaar materiaal te zijn, mits aan de onderstaande vereisten wordt voldaan:
.1 de kanalen zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal dat aan de binnen- en buitenzijde voorzien kan zijn van membranen met een laag vlamverspreidend vermogen en waarvan het oppervlak bij
de gebruikte dikte in alle gevallen een calorische waarde mag hebben van ten hoogste 45 MJ/m2. De calorische waarde wordt berekend overeenkomstig de aanbevelingen van de Internationale Organisatie voor normalisatie, met name ISO 1716:2002: „Bepaling van de bijdrage tot de brandvoortplanting van bouwmaterialen — Bepaling van de verbrandingswarmte”;
.2 de kanalen mogen alleen worden gebruikt aan het einde van de ventilatievoorziening, en
.3 zij moeten zich, langs het kanaal gemeten, ten minste 600 mm bevinden vanaf een doorboring in een schot van de klassen „A” of „B”, doorlopende plafonds van klasse „B” inbegrepen.
.2 De volgende inrichtingen moeten worden getest volgens de code voor brandproefprocedures:
.1 brandkleppen en de bijbehorende bedieningsinrichtingen, hoewel testen niet vereist is voor kleppen in het onderste deel van het kanaal in afzuigkokers vanuit fornuizen van kombuizen, die van staal moeten zijn en de luchtstroom in het kanaal moeten kunnen onderbreken, en
.2 kanalen die schotten van klasse „A” doorboren, hoewel testen niet vereist is wanneer stalen moffen rechtstreeks met ventilatiekanalen zijn verbonden door middel van geklonken of geschroefde verbindingen of lasverbindingen.
.3 Brandkleppen moeten gemakkelijk toegankelijk zijn. Wanneer zij achter plafonds of bekledingen zijn geplaatst, moeten die plafonds of bekledingen voorzien zijn van een inspectieluik waarop het identifi catienummer van de brandklep is aangebracht. Het identificatienummer van de brandklep moet ook zijn aangebracht op alle voorziene afstandsbedieningen.
.4 Ventilatiekanalen moeten voorzien zijn van luiken voor inspectie en reiniging. De luiken zijn in de nabijheid van de brandkleppen aangebracht.
.5 De hoofdinlaten en -uitlaten van ventilatiesystemen moeten buiten de ruimte die wordt geventileerd, kunnen worden gesloten. De afsluitmiddelen zijn gemakkelijk toegankelijk en duidelijk van een vaste markering voorzien, en de bedrijfsstand van de afsluiting staat erop aangegeven.
.6 Brandbare pakkingen in geflensde ventilatiekanalen zijn niet toegestaan binnen 600 mm van openingen in schotten van klasse „A” of „B” en in kanalen die van klasse „A” moeten zijn.
.7 Er worden geen ventilatieopeningen of luchtbalanskanalen tussen twee afgesloten ruimten aangebracht, behalve zoals toegestaan bij voorschrift II-2/B/7.7.
.2 Plaatsing van kanalen
.1 De ventilatiesystemen voor machineruimten van categorie „A”, voertuigruimten, ro-ro-ruimten, kombuizen, ruimten van bijzondere aard en laadruimten zijn gescheiden van elkaar en van de ventila tiesystemen die andere ruimten bedienen. De kombuisventilatiesystemen op passagiersschepen die niet meer dan 36 passagiers vervoeren, hoeven echter niet volledig gescheiden te zijn van andere ventilatie systemen, maar mogen worden bediend door middel van aparte kanalen van een ventilatie-eenheid die andere ruimten bedient. In een dergelijk geval wordt in het kombuisventilatiekanaal in de nabijheid van de ventilatie-eenheid een automatische brandklep geïnstalleerd.
.2 Ventilatiekanalen voor machineruimten van categorie „A”, kombuizen, voertuigruimten, ro-ro-ruimten of ruimten van bijzondere aard mogen niet door ruimten voor accommodatie, dienstruimten of controlestations worden gevoerd, tenzij ze voldoen aan de voorwaarden van punt.2.4.
.3 Ventilatiekanalen van ruimten voor accommodatie, dienstruimten of controlestations mogen niet door machineruimten van categorie „A”, kombuizen, voertuigruimten, ro-ro-ruimten of ruimten van bijzondere aard worden gevoerd, tenzij ze voldoen aan de voorwaarden van punt.2.4.
.4 Voor zover toegestaan bij de punten.2.2 en.2.3 moeten kanalen hetzij:
.1.1 vervaardigd zijn van staal met een dikte van ten minste 3 mm voor kanalen met een vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte van minder dan 0,075 m2, ten minste 4 mm voor kanalen met een vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte tussen 0,075 m2 en 0,45 m2, en ten minste 5 mm voor kanalen met een vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte van meer dan 0,45 m2;
.1.2 op geschikte wijze ondersteund en verstijfd zijn;
.1.3 voorzien zijn van automatische brandkleppen dicht bij de scheidingswanden die zij doorboren, en
.1.4 geïsoleerd zijn volgens de norm voor klasse „A-60” vanaf de begrenzing van de ruimten die zij bedienen tot een punt dat ten minste 5 m voorbij iedere brandklep is gelegen,
of
.2.1 vervaardigd zijn van staal overeenkomstig de punten.2.4.1.1 en.2.4.1.2, en
.2.2 geïsoleerd zijn volgens de norm voor klasse „A-60” over de gehele lengte van de ruimte waardoor zij worden gevoerd, behalve voor kanalen die worden gevoerd door ruimten van categorie (9) of (10) zoals gedefinieerd in voorschrift II-2/B/0.0.0.
.5 Voor de toepassing van de punten.2.4.1.4 en.2.4.2.2 zijn de kanalen aan de buitenkant over de gehele dwarsdoorsnede-oppervlakte geïsoleerd. Kanalen die zich buiten maar wel naast de aangegeven ruimte bevinden en daarmee één of meer oppervlakken delen, worden geacht door de aangegeven ruimte te worden gevoerd en moeten geïsoleerd zijn over het oppervlak dat zij delen met de ruimte tot een afstand van 450 mm na het kanaal (de eenvormige interpretaties van SOLAS-hoofdstuk II-2 (MSC.1/ Circ. 1276) bevatten schetsen van dergelijke voorzieningen).
.6 Wanneer het noodzakelijk is dat een ventilatiekanaal door een verticaal hoofdbrandschot of -dek wordt gevoerd, wordt naast de afscheiding een automatische brandklep aangebracht. De brandklep moet tevens vanaf beide zijden van de afscheiding met de hand gesloten kunnen worden. De bedieningsplaats moet gemakkelijk toegankelijk zijn en zeer duidelijk zijn aangegeven. Het kanaal tussen de afscheiding en de klep is vervaardigd van staal overeenkomstig de punten.2.4.1.1 en.2.4.1.2, en de isolatie moet ten minste dezelfde brandwerendheid hebben als de doorboorde afscheiding. De klep is aan ten minste één zijde van de afscheiding voorzien van een zichtbare aanwijzer die de bedrijfsstand van de klep aangeeft.
.3 Specifieke aspecten van brandkleppen en kanaaldoorboringen
.1 Kanalen die door afscheidingen van klasse „A” worden gevoerd, moeten aan de volgende eisen voldoen:
.1 wanneer een dun geplateerd kanaal met een vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte van 0,02 m2 of minder door afscheidingen van klasse „A” wordt gevoerd, moeten de openingen worden voorzien van een stalen mof met een dikte van ten minste 3 mm en een lengte van ten minste 200 mm, bij voorkeur verdeeld in 100 mm aan weerszijden van een schot of, in geval van een dek, volledig gelegd aan de onderzijde van de doorboorde dekken;
.2 wanneer ventilatiekanalen met een vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte van meer dan 0,02 m2 maar ten hoogste 0,075 m2 door afscheidingen van klasse „A” worden gevoerd, moeten de openingen worden bekleed met stalen moffen. De kanalen en moffen moeten een dikte van ten minste 3 mm en een lengte van ten minste 900 mm hebben. Wanneer zij door schotten worden gevoerd, moet die lengte bij voorkeur worden verdeeld in 450 mm aan weerszijden van het schot. Die kanalen of moffen moeten zijn voorzien van brandisolatie. De isolatie moet ten minste dezelfde brandwe rendheid hebben als de afscheiding waardoor het kanaal wordt gevoerd, en
.3 er worden automatische brandkleppen geplaatst in alle kanalen met een vrije dwarsdoorsnede- oppervlakte van meer dan 0,075 m2 die door afscheidingen van klasse „A” worden gevoerd. Elke klep moet dicht bij de doorboorde afscheiding worden geplaatst en het kanaal tussen de klep en de doorboorde afscheiding moet overeenkomstig de punten.2.4.2.1 en.2.4.2.2 van staal zijn vervaardigd. De brandklep moet automatisch werken, maar moet ook aan beide zijden van het schot met de hand kunnen worden gesloten. De klep moet voorzien zijn van een zichtbare aanwijzer die de bedrijfsstand van de klep aangeeft. Brandkleppen zijn echter niet vereist als kanalen door ruimten worden gevoerd die zijn omsloten door afscheidingen van klasse „A” en die niet door die kanalen worden bediend, mits die kanalen dezelfde brandwerendheid hebben als de afscheidingen die zij doorboren. Een kanaal met een dwarsdoorsnede-oppervlakte van meer dan 0,075 m2 dat door een afscheiding van klasse „A” wordt gevoerd, mag niet in kleinere stukken worden verdeeld en na doorvoering weer tot het oorspronkelijke kanaal worden samengevoegd om de door dit voorschrift vereiste installatie van de klep te omzeilen.
.2 Ventilatiekanalen waarvan de vrije dwarsdoorsnede-oppervlakte meer dan 0,02 m2 bedraagt en die door schotten van klasse „B” worden gevoerd, moeten voorzien zijn van stalen moffen met een lengte van ten minste 900 mm, bij voorkeur verdeeld in 450 mm aan weerszijden van het schot, tenzij het kanaal over die hele lengte is vervaardigd van staal.
.3 Alle brandkleppen moeten met de hand kunnen worden bediend. De kleppen moeten rechtstreeks mechanisch kunnen worden ontgrendeld of, bij wijze van alternatief, via elektrische, hydraulische of pneumatische bediening worden gesloten. Alle kleppen moeten aan beide zijden van de afscheiding met de hand kunnen worden bediend. Automatische brandkleppen, met inbegrip van kleppen die op afstand kunnen worden bediend, moeten een bedrijfszeker mechanisme hebben dat de klep bij brand sluit, zelfs wanneer de stroomvoorziening of hydraulische of pneumatische druk wegvallen. Op afstand bediende brandkleppen moeten met de hand kunnen worden geopend bij de klep zelf.
.4 Ventilatiesystemen voor passagiersschepen met meer dan 36 passagiers
.1 Naast de vereisten in de onderdelen.1,.2 en.3 moet het ventilatiesysteem van een passagiersschip dat meer dan 36 passagiers vervoert, ook aan de volgende vereisten voldoen:
.1 In het algemeen moeten de ventilatoren zo geplaatst zijn dat de ventilatiekanalen voor de verschillende ruimten binnen dezelfde verticale hoofdsectie blijven.
.2 Ingesloten trapruimten moeten worden bediend door een onafhankelijk ventilator- en kanalen systeem (afvoer- en toevoer) dat geen andere ruimten in de ventilatiesystemen bedient.
.3 Een kanaal, ongeacht de dwarsdoorsnede ervan, dat meer dan één tussendekse ruimte voor accommodatie, dienstruimte of controlestation bedient, moet dicht bij de plaats waar elk dek van dergelijke ruimten wordt doorboord, worden voorzien van automatische rookkleppen die ook met de hand kunnen worden gesloten vanaf het beveiligde dek boven de klep. Wanneer een ventilator meer dan één tussendekse ruimte bedient via afzonderlijke kanalen binnen dezelfde verticale hoofdsectie, waarbij elk kanaal één tussendekse ruimte bedient, moet elk kanaal voorzien zijn van een handbediende rookklep die dicht bij de ventilator is aangebracht.
.4 Verticale kanalen moeten, indien nodig, worden geïsoleerd zoals vereist in de tabellen 4.1 en 4.2. Kanalen worden geïsoleerd zoals vereist voor de dekken tussen de ruimte die zij bedienen en de ruimte die wordt bekeken, naargelang het geval.
.5 Afzuigkokers vanuit fornuizen van kombuizen
.1 Eisen voor passagiersschepen met meer dan 36 passagiers
.1 Naast de vereisten in de onderdelen.1,.2 en.3 moeten afzuigkokers vanuit fornuizen van kombuizen vervaardigd zijn overeenkomstig de punten.2.4.2.1 en.2.4.2.2, en in de accommodatie ruimten, dienstruimten of controlestations waar zij doorheen worden gevoerd, geïsoleerd zijn volgens de „A-60”-klassenorm. Zij moeten ook voorzien zijn van:
.1 een vetvanger die met het oog op de reiniging gemakkelijk kan worden verwijderd, tenzij er een alternatief goedgekeurd vetverwijderingssysteem is aangebracht;
.2 een brandklep in het lager gelegen uiteinde van het kanaal bij de aansluiting tussen het kanaal en de afzuigkap van het fornuis die automatisch en op afstand bediend kan worden en, in aanvulling daarop, een op afstand bediende brandklep in het hoger gelegen uiteinde van het kanaal dicht bij de uitlaatopening van het kanaal;
.3 een vaste inrichting om een brand in het kanaal te kunnen blussen. De brandblusinstallaties moeten in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van de Internationale Organisatie voor normalisatie, met name ISO 15371:2009: „Schepen en maritieme techniek — Brandblus systemen voor bescherming van frituurapparatuur — Brandbeproevingen”;
.4 voorzieningen voor het op afstand stopzetten van de afzuig- en toevoerventilatoren, en voor het in werking stellen van de brandkleppen bedoeld in punt.5.1.1.2 en van de brandblusin stallatie; deze zijn aangebracht aan de buitenzijde van maar dicht bij de toegang tot de
kombuis. Wanneer een installatie met meerdere aftakkingen is geïnstalleerd, moet bij bovenge noemde voorzieningen een inrichting zijn aangebracht om op afstand alle aftakkingen die via hetzelfde hoofdkanaal afvoeren, te sluiten voordat een blusstof in de installatie wordt gevoerd, en
.5 op geschikte plaatsen aangebrachte luiken voor inspectie en reiniging, met inbegrip van een luik dicht bij de afzuigventilator en een luik in het lager gelegen uiteinde waar het vet wordt verzameld.
.2 Afvoerkanalen van kookfornuizen op open dekken moeten, naargelang het geval, voldoen aan punt.5.1.1 wanneer die door accommodatieruimten of ruimten met brandbare materialen worden gevoerd.
.2 Eisen voor passagiersschepen met niet meer dan 36 passagiers
Wanneer afzuigkokers van fornuizen in de kombuis door accommodatieruimten of ruimten met brandbare materialen worden gevoerd, moeten ze vervaardigd zijn overeenkomstig de punten .2.4.1.1 en .2.4.1.2. Elk afvoerkanaal moet voorzien zijn van:
.1 een vetvanger die gemakkelijk kan worden verwijderd voor reiniging;
.2 een automatische en op afstand bediende brandklep in het lager gelegen uiteinde van het kanaal bij de aansluiting tussen het kanaal en de afzuigkap van het fornuis en, in aanvulling daarop, een op afstand bediende brandklep in het hoger gelegen uiteinde van het kanaal dicht bij de uitlaatopening van het kanaal;
.3 een inrichting voor het stopzetten van de afzuig- en toevoerventilatoren, die vanuit de kombuis kan worden bediend, en
.4 een vast aangebrachte inrichting om een brand in het kanaal te blussen.
.6 Ventilatiekamers die machineruimten van categorie A bedienen waarin verbrandingsmotoren aanwezig zijn
.1 Wanneer een ventilatiekamer alleen een aangrenzende machineruimte bedient en er geen brandschot is tussen de ventilatiekamer en de machineruimte, moet de voorziening voor het sluiten van het ventilatiekanaal of de ventilatiekanalen die de machineruimte bedienen zich buiten de ventilatiekamer en de machineruimte bevinden.
.2 Wanneer een ventilatiekamer zowel een machineruimte als andere ruimten bedient en gescheiden is van de machineruimte door een afscheiding van klasse „A-0”, met inbegrip van doorboringen, mag de voorziening voor het sluiten van het ventilatiekanaal of de ventilatiekanalen van de machineruimte zich in de ventilatiekamer bevinden.
.7 Ventilatiesystemen voor wasserijen op passagiersschepen met meer dan 36 passagiers
Afvoerkanalen van wasserijen en droogkamers van categorie (13) zoals omschreven in voorschrift II-2/B/2.2 moeten voorzien zijn van:
.1 filters die gemakkelijk kunnen worden verwijderd voor reiniging;
.2 een brandklep in het lager gelegen uiteinde van het kanaal die automatisch en op afstand wordt bediend;
.3 voorzieningen voor het binnen de ruimte zelf op afstand stopzetten van de afzuig- en toevoerventi latoren en voor de bediening van de brandklep bedoeld in punt.7.2, en
.4 op geschikte plaatsen aangebrachte luiken voor inspectie en reiniging.”;
m) de volgende voorschriften II-2/B/13.4, II-2/B/13.5 en II-2/B/13.6 worden toegevoegd:
„SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018
.4 Overeenkomstig de relevante bepalingen van voorschrift II-2/A/9 moet een goedgekeurde vaste branddetectie- en brandalarminstallatie zijn aangebracht in machineruimten waar:
.4.1 de installatie van automatische en op afstand bediende systemen en apparatuur is goedgekeurd ter vervanging van een doorlopende wachtbezetting in die ruimte, en
.4.2 de hoofdvoortstuwingswerktuigen en bijbehorende werktuigen, met inbegrip van de hoofdstroomvoor ziening, zijn voorzien van verschillende gradaties van automatische bediening of afstandsbediening en voortdurend onder toezicht staan vanuit een bemande controlekamer.
.5 Overeenkomstig de relevante bepalingen van voorschrift II-2/A/9 moet een goedgekeurd vast branddetectie- en brandalarmsysteem zijn aangebracht in omsloten ruimten waarin zich afvalverbrandingsovens bevinden.
.6 Met betrekking tot de volgens de voorschriften II-2/B/13.4 en 13.5 vereiste vaste branddetectie- en brandalarminstallatie geldt het volgende:
De branddetectie- en brandalarminstallatie moet zodanig zijn ontworpen en de detectoren moeten zich op zodanige plaatsen bevinden, dat het ontstaan van brand in enig deel van die ruimten onder normale bedrijfs omstandigheden van de werktuigen en bij variërende omstandigheden in ventilatie zoals deze worden verlangd door mogelijke schommelingen in de omgevingstemperatuur, snel kan worden ontdekt. Detectie- installaties waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van warmtedetectoren, zijn niet toegestaan, behalve in ruimten van beperkte hoogte en daar waar het gebruik van warmtedetectoren in het bijzonder passend is. De detectie-installatie moet hoorbare en zichtbare alarmsignalen geven die beide duidelijk te onderscheiden zijn van de alarmsignalen van enige andere installatie die geen brand aanduidt; dit moet gebeuren op voldoende plaatsen om te verzekeren dat de alarmsignalen op de brug en door een verantwoordelijk werktuigkundige worden waargenomen.
Wanneer de brug onbemand is, moet het alarm overgaan op een plaats waar een verantwoordelijk lid van de bemanning dienst heeft.
Nadat de installatie is aangebracht, moet die worden getest onder wisselende omstandigheden van het machinekamerbedrijf en de ventilatie.”;
n) voorschrift II-2/B/00.0.0.0 wordt vervangen door:
„.2 De eisen van de voorschriften XX-0/X/00, XX-0/X/0, XX-0/X/0 en II-2/B/9a inzake handhaving van de brandwe rendheid van verticale secties zijn ook van toepassing op dekken en schotten die de begrenzing vormen van horizontale secties ten opzichte van elkaar en van het overige deel van het schip.”;
o) voorschrift II-2/B/00.0.0.0 wordt vervangen door:
„.2 Op nieuwe schepen die vóór 1 januari 2018 zijn gebouwd en die zijn bestemd voor het vervoer van niet meer dan 36 passagiers, en op bestaande schepen van klasse B bestemd voor het vervoer van meer dan 36 passagiers, moeten de begrenzingsschotten van ruimten van bijzondere aard worden geïsoleerd als voorge schreven voor ruimten van categorie (11) in tabel 5.1 van voorschrift II-2/B/5 en de horizontale begrenzingen als voorgeschreven voor categorie (11) in tabel 5.2 van voorschrift II-2/B/5. Op nieuwe schepen die zijn op of na 1 januari 2018 zijn gebouwd en die zijn bestemd voor het vervoer van niet meer dan 36 passagiers, moeten de begrenzingsschotten van ruimten van bijzondere aard worden geïsoleerd als voorgeschreven voor ruimten van categorie (11) in tabel 5.1a van voorschrift II-2/B/5 en de horizontale begrenzingen als voorgeschreven voor categorie (11) in tabel 5.2a van voorschrift II-2/B/5.”;
3) In hoofdstuk III:
a) de tabel in voorschrift III/2.6 wordt vervangen door:
„Ruimten | B | C | D | |||
Aantal personen (N) Aantal passagiers (P) | > 250 | ≤ 250 | > 250 | ≤ 250 | > 250 | ≤ 250 |
Groepsreddingsmiddelen (1) (2) (3) (4): — bestaande schepen — nieuwe schepen | ||||||
1,10 N | 1,10 N | 1,10 N | 1,10 N | 1,10 N | 1,10 N | |
1,25 N | 1,25 N | 1,25 N | 1,25 N | 1,25 N | 1,25 N | |
Hulpverleningsboten (4) (5) | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
Ruimten | B | C | D | |||
Aantal personen (N) Aantal passagiers (P) | > 250 | ≤ 250 | > 250 | ≤ 250 | > 250 | ≤ 250 |
Reddingsboeien (6) | 8 | 8 | 8 | 4 | 8 | 4 |
Reddingsgordels (8) (9) (12) (13) | 1,05 N | 1,05 N | 1,05 N | 1,05 N | 1,05 N | 1,05 N |
Reddingsgordels voor kinderen (9) (13) | 0,10 P | 0,10 P | 0,10 P | 0,10 P | 0,10 P | 0,10 P |
Reddingsgordels voor kleuters (10) (13) | 0,025 P | 0,025 P | 0,025 P | 0,025 P | 0,025 P | 0,025 P |
Noodsignalen (7) | 12 | 12 | 12 | 12 | 6 | 6 |
Lijnwerptoestellen (14) | 1 | 1 | 1 | 1 | — | — |
Radartransponders | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
VHF-radiotelefoonapparatuur (bi-directio neel) | 3 | 3 | 3 | 3 | 3 | 2 |
(1) Groepsreddingsmiddelen kunnen bestaan uit reddingsboten en reddingsvlotten of een combinatie daarvan, in overeenstemming met de bepalingen van voorschrift III/2.2. De administratie van de vlaggenstaat kan, wanneer dat gerechtvaardigd is op grond van de beschutte aard van de reizen en/of de gunstige klimatologische omstandigheden in het vaargebied, en op voorwaarde dat de lidstaat van ontvangst dit niet afwijst, met betrekking tot de aanbevelingen van IMO MSC/Circ.1046 het volgende aanvaarden:
a) omkeerbare open opblaasbare reddingsvlotten die niet voldoen aan de eisen van deel 4.2 of 4.3 van de LSA-code, op voorwaarde dat dergelijke reddingsvlotten geheel voldoen aan de eisen van bijlage 10 van de Internationale Code voor de veiligheid van hogesnelheidsvaartuigen van 1994 en, voor schepen die zijn gebouwd op of na 1 januari 2012, bijlage 11 van de Internationale Code voor de veiligheid van hogesnelheidsvaartuigen van 2000;
b) reddingsvlotten die niet voldoen aan de eisen van de punten 4.2.2.2.1 en 4.2.2.2.2 van de LSA-code inzake koude-isolatie van de bodem van het reddingsvlot.
Groepsreddingsmiddelen voor bestaande schepen van de klassen B, C en D moeten voldoen aan de desbetreffende voorschriften van het Solas-Verdrag van 1974 voor bestaande schepen zoals gewijzigd op 17 maart 1998. Ro-ro-passagiersschepen moeten voldoen aan de vereisten van voorschrift III/5-1, naargelang het geval.
Systemen voor evacuatie op zee die voldoen aan sectie 6.2 van de LSA-code kunnen respectievelijk worden vervangen door reddingsvlotten met een door de tabel vereiste vergelijkbare capaciteit, met inbegrip van tewaterlatingsmiddelen, indien van toepassing.
(2) Groepsreddingsmiddelen moeten, voor zover dat praktisch uitvoerbaar is, gelijk verdeeld zijn over beide zijden van het schip.
(3) De totale/gezamenlijke capaciteit van de groepsreddingsmiddelen, met inbegrip van extra reddingsvlotten, moet overeenkomstig de eisen in bovenstaande tabel 1,10 N = 110 % en 1,25 N = 125 % bedragen van het totaal aantal personen (N) dat het schip officieel mag vervoeren. Er moet een voldoende aantal groepsreddingsmiddelen aan boord zijn om ervoor te zorgen dat wanneer een groepsreddingsmiddel verloren gaat of onbruikbaar wordt, de overblijvende reddingsmiddelen volstaan voor het totale aantal personen dat het schip officieel mag vervoeren. Indien niet is voldaan aan de eisen van voorschrift III/7.5 inzake de opslag van reddingsvlotten, kunnen extra vlotten worden geëist.
(4) Het aantal reddingsboten en/of hulpverleningsboten moet voldoende zijn om te waarborgen dat bij het ontschepen van het totale aantal opvarenden dat het schip mag vervoeren, iedere reddingsboot of hulpverleningsboot niet meer dan negen reddingsvlotten bij elkaar hoeft te brengen.
(5) De tewaterlatingsvoorzieningen voor hulpverleningsboten moeten voldoen aan de vereisten van voorschrift III/10.
Als een hulpverleningsboot voldoet aan de eisen van de delen 4.5 of 4.6 van de LSA-code, mag die deel uitmaken van de capaciteit aan groepsreddingsmiddelen als aangegeven in bovenstaande tabel.
Een reddingsboot kan als hulpverleningsboot worden aanvaard op voorwaarde dat de reddingsboot en de voorzieningen voor tewaterlating en terugzetten eveneens voldoen aan de vereisten voor een hulpverleningsboot.
Als er op een ro-ro-passagiersschip een hulpverleningsboot aanwezig moet zijn, moet ten minste één van de hulpverleningsboten een snelle hulpverleningsboot zijn die voldoet aan de eisen van voorschrift III/5-1.3.
Wanneer de administratie van de vlaggenstaat van mening is dat de plaatsing van een hulpverleningsboot of een snelle hulpverle ningsboot materieel onmogelijk is, kan een dergelijk schip worden vrijgesteld van de verplichting om een hulpverleningsboot aan boord te hebben, mits het aan de volgende eisen voldoet:
a) het schip is zo ingericht dat een hulpeloze persoon uit water kan worden gehaald;
b) het uit het water halen van een hulpeloze persoon kan vanaf de navigatiebrug worden gadegeslagen, en
c) het schip is voldoende wendbaar om in de slechtst mogelijke omstandigheden personen te naderen en uit het water te halen.
(6) Aan beide zijden van het schip moet ten minste één reddingsboei voorzien zijn van een drijvende reddingslijn, waarvan de lengte hetzij ten minste tweemaal de hoogte bedraagt waarop zij boven de waterlijn is aangebracht bij de geringste diepgang in zeewater, hetzij 30 m, naargelang welke lengte de grootste is.
Twee reddingsboeien moeten zijn voorzien van een zelfwerkend rooksignaal en zelfwerkend licht; deze reddingsboeien moeten vanaf de brug snel losgelaten kunnen worden. De overige reddingsboeien moeten voorzien zijn van zelfontstekende lichten, overeenkomstig de bepalingen van punt 2.1.2 van de LSA-code.
(7) Op de brug of in de stuurhut moeten noodsignalen zijn opgeslagen die voldoen aan de eisen van deel 3.1 van de LSA-code.
(8) Voor iedere persoon die aan boord werkzaamheden moet verrichten op blootgestelde plaatsen, moet een opblaasbaar reddingsvest beschikbaar zijn. Die opblaasbare reddingsvesten mogen worden opgenomen in het totale aantal reddingsvesten dat volgens deze richtlijn vereist is.
(9) Het aantal beschikbare reddingsvesten voor kinderen moet gelijk zijn aan minstens 10 % van het aantal passagiers aan boord of dient zo nodig hoger te liggen om ervoor te zorgen dat voor elk kind een reddingsvest beschikbaar is.
(10) Het aantal beschikbare reddingsvesten voor kleuters moet gelijk zijn aan minstens 2,5 % van het aantal passagiers aan boord of dient zo nodig hoger te liggen om ervoor te zorgen dat voor elke kleuter een reddingsvest beschikbaar is.
(11) Op alle schepen moeten voldoende reddingsvesten zijn voor personen op wacht en voor gebruik op verderaf gelegen groepsred dingsmiddelen. De reddingsvesten voor personen op wacht moeten bewaard worden op de brug, in de machinecontrolekamer en in elke andere bemande wachtpost.
Uiterlijk bij het eerste periodieke onderzoek na 1 januari 2012 moeten alle passagiersschepen voldoen aan de bepalingen in de voetnoten 12 en 13.
(12) Indien de reddingsvesten voor volwassenen niet geschikt zijn voor personen tot 140 kg en met een borstomtrek tot 1 750 mm, moeten aan boord voldoende passende hulpmiddelen beschikbaar zijn om de redding van dergelijke personen mogelijk te maken.
(13) Op alle passagiersschepen moet elk reddingsvest voorzien zijn van een licht dat voldoet aan de eisen van punt 2.2.3 van de LSA- code. Alle ro-ro-passagiersschepen moeten voldoen aan de bepalingen van voorschrift III/0.0.0.
(14) Schepen met een lengte van minder dan 24 m zijn niet verplicht om lijnwerptoestellen aan boord te hebben.”;
b) het volgende voorschrift III/9/2a wordt ingevoegd:
„.2a Uiterlijk bij het eerste geplande verblijf in het droogdok na 1 januari 2018, maar niet later dan 1 juli 2019, moeten mechanismen voor vrijgave onder belasting van reddingsboten die niet voldoen aan de punten 4.4.7.6.4 tot en met 4.4.7.6.6 van de LSA-code worden vervangen door apparatuur die aan de code voldoet (*).
(*) Zie de richtsnoeren voor evaluatie en vervanging van systemen voor het vrijgeven en terugzetten van reddingsboten (MSC.1/Circ.1392).”;
c) het volgende voorschrift III/10a wordt ingevoegd:
„10a Redding van personen uit het water
SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D GEBOUWD OP OF NA 1 JANUARI 2018
.1 Alle schepen moeten specifiek op het schip toegesneden plannen en procedures hebben voor het redden van personen uit het water, rekening houdend met de door de IMO opgestelde richtlijnen (*). In de plannen en procedures wordt de uitrusting aangeduid die is bedoeld om te worden gebruikt voor reddingsdoeleinden en de maatregelen om de risico's voor scheepspersoneel dat betrokken is bij reddings operaties te beperken. Schepen gebouwd vóór 1 januari 2018 moeten vóór het eerste periodieke onderzoek of de eerste herkeuring van de veiligheidsuitrusting aan die vereiste voldoen.
.2 Ro-ro-passagiersschepen die voldoen aan voorschrift III/5-1.4 worden geacht aan dit voorschrift te voldoen.
(*) Richtsnoeren voor het opstellen van plannen en procedures voor de redding van personen uit het water (MSC.1/Circ.1447).”;
d) het volgende voorschrift III/13.9 wordt ingevoegd:
„.9 Bemanningsleden met verantwoordelijkheid voor het betreden van of redden uit besloten ruimten moeten deelnemen aan een oefening voor het betreden van en redden uit besloten ruimten, die aan boord moet worden gehouden met een tussentijd die door de administratie wordt bepaald, maar ten minste éénmaal per jaar.
.1 Oefeningen voor het betreden van en redden uit besloten ruimten
.1 Oefeningen voor het betreden van en redden uit besloten ruimten moeten op veilige wijze worden gepland en uitgevoerd, rekening houdend met, naargelang het geval, de richtsnoeren in de door de IMO opgestelde aanbevelingen (*).
.2 Iedere oefening voor het betreden van en redden uit besloten ruimten omvat:
.1 de controle en het gebruik van persoonlijke beschermende uitrusting die nodig is voor het betreden;
.2 de controle en het gebruik van communicatieapparatuur en -procedures;
.3 de controle en het gebruik van instrumenten voor het meten van de atmosfeer in besloten ruimten;
.4 de controle en het gebruik van reddingsuitrusting en -procedures, en
.5 instructies in eerstehulp- en reanimatietechnieken.
(*) Zie de herziene aanbevelingen voor het betreden van besloten ruimten aan boord van schepen, zoals aangenomen door de IMO bij resolutie A.1050(27).”;
e) het volgende voorschrift III/14 wordt ingevoegd:
„14 Aantekening (R 19.5)
NIEUWE EN BESTAANDE SCHEPEN VAN DE KLASSEN B, C EN D:
.1 De data waarop appel wordt gehouden, bijzonderheden van verlaat-schip- en brandoefeningen, oefeningen voor het betreden van en redden uit besloten ruimten, oefeningen met andere reddings middelen en opleiding aan boord moeten in het daarvoor door de administratie voorgeschreven logboek worden opgetekend. Wanneer een volledige appel-, oefening- of instructiesessie niet op de vastgestelde tijd plaatsvindt, moet dat worden opgetekend in het logboek, waarbij moet worden vermeld onder welke omstandigheden en in welke mate het appel, de oefening of instructie wel is gehouden.”.
BESLUIT (EU) 2016/845 VAN DE RAAD
van 23 mei 2016
betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Gemengde Commissie die is opgericht bij de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds en de Republiek Korea, anderzijds over de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie en de oprichting van gespecialiseerde werkgroepen en de vaststelling van hun taken
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikelen 207 en 212, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:
(1) De kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de republiek Korea, anderzijds (1) („de overeenkomst”), trad in werking op 1 juni 2014.
(2) Om bij te dragen tot de doeltreffende tenuitvoerlegging van de overeenkomst, moet het institutioneel kader zo snel mogelijk worden voltooid met de vaststelling door de Gemengde Commissie van haar eigen reglement van orde.
(3) Overeenkomstig artikel 44 van de overeenkomst werd een Gemengde Commissie opgericht die onder meer zorgt voor de goede werking en tenuitvoerlegging van de overeenkomst („de Gemengde Commissie”).
(4) Om de Gemengde Commissie doeltreffend te laten bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, moet het reglement van orde van de Gemengde Commissie worden vastgesteld.
(5) Om op deskundigenniveau te kunnen beraadslagen over de kerngebieden die onder de toepassingssfeer van de overeenkomst vallen, kunnen gespecialiseerde werkgroepen worden opgericht.
(6) Het standpunt van de Unie in de Gemengde Commissie over de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie en de oprichting van gespecialiseerde werkgroepen moet derhalve worden gebaseerd op de aangehechte ontwerpbesluiten van de Gemengde Commissie,
HEEFT HET vOLGENDE BESLUIT vaSTGESTELD:
Artikel 1
1. Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Gemengde Commissie die is opgericht krachtens artikel 44 van de overeenkomst over:
a) de vaststelling van het reglement van orde van de Gemengde Commissie, en
(1) Besluit 2014/278/EU van de raad van 12 mei 2014 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de republiek Korea, anderzijds, met uitzondering van aangelegenheden die verband houden met overname (PB L 145 van 16.5. 2014, blz. 1).
b) de oprichting van gespecialiseerde werkgroepen en de vaststelling van hun taken,
wordt gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van de Gemengde Commissie.
2. Kleine wijzigingen van de ontwerpbesluiten kunnen zonder nader besluit van de raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in de Gemengde Commissie.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
F. MOGHErINI
BESLUIT Nr. 1/2016 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-REPUBLIEK KOREA
van …
tot vaststelling van haar reglement van orde
DE GEMENGDE COMMISSIE EU-REPUBLIEK KOREA,
Gezien de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds („de overeenkomst”), en met name artikel 44,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De overeenkomst is op 1 juni 2014 in werking getreden.
(2) Om de Gemengde Commissie doeltreffend te laten bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de overeenkomst moet het reglement van orde van de Gemengde Commissie worden vastgesteld.
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
Het reglement van orde van de Gemengde Commissie, als opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel,
Voor de Gemengde Commissie EU- Republiek Korea
De voorzitter
BIJLAGE
REGLEMENT VAN ORDE VAN DE GEMENGDE COMMISSIE
Artikel 1
Samenstelling en voorzitterschap
1. De bij artikel 44 van de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, („de overeenkomst”) ingestelde Gemengde Commissie voert haar taken uit overeenkomstig artikel 44 van de overeenkomst.
2. De Gemengde Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen op het passende niveau.
3. De Gemengde Commissie wordt beurtelings voorgezeten door een van beide partijen, voor een periode van een kalenderjaar. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid of de minister van Buitenlandse zaken van de Republiek Korea zitten de Gemengde Commissie voor. De voorzitter kan zijn taak delegeren.
4. De eerste voorzitterschapsperiode vangt aan op de datum van de eerste vergadering van de Gemengde Commissie en loopt af op 31 december van hetzelfde jaar.
Artikel 2
Vergaderingen
1. De Gemengde Commissie komt gewoonlijk eenmaal per jaar bijeen. De vergaderingen van de Gemengde Commissie worden bijeengeroepen door de voorzitter en vinden afwisselend plaats in Brussel en Seoul, op een datum die in onderling overleg is bepaald. Op verzoek van een van de partijen kunnen in onderling overleg buitengewone vergaderingen van de Gemengde Commissie worden belegd.
2. De Gemengde Commissie vergadert gewoonlijk op het niveau van hoge ambtenaren, tenzij de partijen anders overeenkomen.
Artikel 3
Openbaarheid
Vergaderingen van de Gemengde Commissie zijn niet openbaar, tenzij anders wordt besloten.
Artikel 4
Deelnemers
1. Vóór elke vergadering wordt de voorzitter via het secretariaat in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties van beide partijen.
2. Indien nodig kunnen deskundigen of vertegenwoordigers van andere organen met wederzijdse toestemming tussen de partijen voor de vergaderingen van de Gemengde Commissie worden uitgenodigd, als waarnemer of om informatie over een specifiek onderwerp te verstrekken.
Artikel 5
Secretariaat
Een vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor extern optreden en een vertegenwoordiger van het ministerie van Buitenlandse zaken van de Republiek Korea treden gezamenlijk op als secretarissen van de Gemengde Commissie. Alle mededelingen van en naar de voorzitter van de Gemengde Commissie worden doorgestuurd naar de secretarissen. Correspondentie van en aan de voorzitter van de Gemengde Commissie kan verlopen in om het even welke schriftelijke vorm, ook e-mail.
Artikel 6
Agenda van de vergaderingen
1. De voorzitter stelt voor elke vergadering een voorlopige agenda op. De voorlopige agenda wordt, samen met de nodige documenten, ten laatste 15 dagen voor de start van de vergadering aan de andere partij doorgestuurd.
2. De voorlopige agenda bevat punten die ten laatste 21 dagen voor de start van de vergadering aan de voorzitter werden voorgelegd.
3. De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door de Gemengde Commissie vastgesteld. Indien beide partijen zulks overeenkomen, kan een punt dat niet op de voorlopige agenda staat, als agendapunt worden toegevoegd.
4. De voorzitter kan met instemming van beide partijen de in lid 1 genoemde termijnen inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.
Artikel 7
Notulen
1. De twee secretarissen stellen gezamenlijk ontwerpnotulen van elke vergadering op, normaliter binnen 30 kalenderdagen na de datum van de vergadering. De ontwerpnotulen zijn gebaseerd op een samenvatting door de voorzitter van de conclusies van de Gemengde Commissie.
2. De notulen worden binnen 45 kalenderdagen na de vergaderdatum of uiterlijk op een andere door de partijen overeengekomen datum door beide partijen goedgekeurd. Zodra overeenstemming is bereikt over de ontwerpnotulen, worden twee originelen ondertekend door de voorzitter en de secretarissen. Iedere partij krijgt een origineel.
Artikel 8
Beraadslagingen
1. Als de Gemengde Commissie besluiten en aanbevelingen vaststelt, dragen die respectievelijk het opschrift „Besluit” en „Aanbeveling”, gevolgd door een volgnummer, de datum van vaststelling en een beschrijving van het onderwerp. In elk besluit wordt de datum van inwerkingtreding vermeld. Besluiten en aanbevelingen van de Gemengde Commissie worden vastgesteld in onderling overleg tussen de partijen.
2. De Gemengde Commissie kan, indien beide partijen daarmee instemmen, besluiten of aanbevelingen via de schrif telijke procedure vaststellen. In onderling overleg tussen de partijen kan een termijn worden vastgesteld waarbinnen de schriftelijke procedure moet zijn afgerond, waarna de voorzitter van de Gemengde Commissie kan verklaren dat de partijen tot een onderling akkoord zijn gekomen, tenzij een van de partijen het tegenovergestelde meedeelt.
3. De door de Gemengde Commissie vastgestelde besluiten en aanbevelingen worden geauthenticeerd door twee door de voorzitter van de Gemengde Commissie ondertekende originelen.
4. De partijen kunnen beslissen om de besluiten en aanbevelingen van de Gemengde Commissie op te nemen in hun respectieve publicatieblad.
Artikel 9
Correspondentie
1. De voor de Gemengde Commissie bestemde correspondentie wordt gericht aan een van de secretarissen, die op zijn beurt de andere secretaris inlicht.
2. Het secretariaat ziet erop toe dat de correspondentie die aan de Gemengde Commissie is gericht, naar de voorzitter wordt doorgestuurd, en in voorkomend geval als in artikel 10 van dit reglement van orde bedoeld document wordt rondgezonden.
3. De correspondentie van de voorzitter van de Gemengde Commissie wordt door het secretariaat naar de partijen gezonden en in voorkomend geval als in artikel 10 van dit reglement van orde bedoeld document rondgezonden.
Artikel 10
Documenten
1. Wanneer de beraadslagingen van de Gemengde Commissie gebaseerd zijn op schriftelijke documenten, worden deze door het secretariaat genummerd en onder de leden verspreid.
2. Elke secretaris is verantwoordelijk voor de verspreiding van de documenten aan de leden van zijn kant in de Gemengde Commissie en voor het systematisch verstrekken van kopieën aan de andere secretaris.
Artikel 11
Kosten
1. Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommu nicatie in verband met de deelname aan vergaderingen van de Gemengde Commissie.
2. Uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die als gastheer van de vergadering optreedt.
Artikel 12
Wijziging van het reglement van orde
Dit reglement van orde kan worden gewijzigd in onderling overleg tussen de partijen overeenkomstig artikel 8.
Artikel 13
Gespecialiseerde werkgroepen
1. De Gemengde Commissie kan besluiten om gespecialiseerde werkgroepen op te richten om haar te helpen haar taken uit te voeren.
2. De Gemengde Commissie kan besluiten een gespecialiseerde werkgroep op te heffen, de taken te bepalen of te wijzigen, of bijkomende gespecialiseerde werkgroepen op te richten.
3. De gespecialiseerde werkgroepen brengen na iedere vergadering bij de Gemengde Commissie verslag uit.
4. De gespecialiseerde werkgroepen hebben geen beslissingsrecht maar kunnen aanbevelingen doen aan de Gemengde Commissie.
BESLUIT Nr. 2/2016 VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-REPUBLIEK KOREA
van …
betreffende de oprichting van gespecialiseerde werkgroepen en de vaststelling van hun taken
DE GEMENGDE COMMISSIE EU-REPUBLIEK KOREA,
Gezien de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds („de overeenkomst”), en met name artikel 44 van de overeenkomst en artikel 13 van het reglement van orde van de Gemengde Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Om op deskundigenniveau te kunnen beraadslagen over de kerngebieden die onder de toepassingssfeer van de overeenkomst vallen, moeten gespecialiseerde werkgroepen worden opgericht. Na verder overleg tussen de partijen kunnen zowel de gespecialiseerde werkgroepen als hun respectieve werkterreinen worden gewijzigd.
(2) Krachtens artikel 13 van het reglement van orde van de Gemengde Commissie kan de Gemengde Commissie gespecialiseerde werkgroepen oprichten om haar te helpen bij het uitvoeren van haar taken,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
De in bijlage I bij dit besluit genoemde gespecialiseerde werkgroepen worden opgericht. De taken van de gespecialiseerde werkgroepen zijn vervat in bijlage II bij dit besluit.
Gedaan te …,
Voor de Gemengde Commissie EU- Republiek Korea
De voorzitter
BIJLAGE I
GESPECIALISEERDE WERKGROEPEN VAN DE GEMENGDE COMMISSIE EU-REPUBLIEK KOREA
1) gespecialiseerde werkgroep over energie, milieu, klimaatverandering.
2) gespecialiseerde werkgroep over terrorismebestrijding.
BIJLAGE II
TAKEN VAN DE GESPECIALISEERDE WERKGROEPEN, OPGERICHT BIJ DE KADEROVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HAAR LIDSTATEN ENERZIJDS, EN DE REPUBLIEK KOREA, ANDERZIJDS
Artikel 1
1. Tijdens zijn vergaderingen kan elke gespecialiseerde werkgroep de tenuitvoerlegging van de overeenkomst behandelen op de domeinen die binnen zijn werkterrein vallen.
2. De gespecialiseerde werkgroepen kunnen ook onderwerpen of specifieke projecten bespreken die verband houden met het relevante gebied van de bilaterale samenwerking.
3. Als een van beide partijen daarom verzoekt, kunnen ook individuele gevallen ter sprake worden gebracht.
Artikel 2
De gespecialiseerde werkgroepen werken onder het gezag van de Gemengde Commissie. Zij brengen verslag uit en sturen hun notulen en conclusies binnen 30 kalenderdagen na iedere vergadering aan de voorzitter van de Gemengde Commissie.
Artikel 3
De gespecialiseerde werkgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van beide partijen.
Na onderling overleg tussen de partijen kunnen de gespecialiseerde werkgroepen indien nodig deskundigen uitnodigen en deze raadplegen met betrekking tot specifieke punten op de agenda.
Artikel 4
De gespecialiseerde werkgroepen worden afwisselend voorgezeten door de partijen, overeenkomstig het reglement van orde van de Gemengde Commissie.
Artikel 5
Een vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor extern optreden en een vertegenwoordiger van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Korea treden gezamenlijk op als secretarissen van de gespecialiseerde werkgroepen. Alle mededelingen betreffende een bepaalde gespecialiseerde werkgroep worden naar de secretarissen gezonden.
Artikel 6
1. De gespecialiseerde werkgroepen vergaderen als de omstandigheden dat vereisen, op schriftelijk verzoek van een partij en na instemming van beide partijen. Elke vergadering wordt gehouden op een door de partijen overeengekomen plaats en datum.
2. Na ontvangst van het verzoek van de ene partij om een vergadering van een gespecialiseerde werkgroep, antwoordt de secretaris van de andere partij binnen vijftien werkdagen.
3. In bijzonder dringende gevallen kunnen de gespecialiseerde werkgroepen op kortere termijn in overleg tussen de partijen worden bijeengeroepen.
4. De voorzitter wordt vóór iedere vergadering in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties van beide partijen.
5. Vergaderingen van de gespecialiseerde werkgroepen worden gezamenlijk door de twee secretarissen bijeengeroepen.
Artikel 7
Agendapunten worden ten minste 15 werkdagen voor de vergadering van de gespecialiseerde werkgroep bij de secreta rissen ingediend. Alle stukken worden ten laatste 10 werkdagen voor de vergadering bij de secretarissen ingediend. De secretarissen delen de ontwerpagenda mee ten laatste 5 werkdagen voor de vergadering. De definitieve agenda wordt bepaald in onderling overleg tussen de partijen. Onder uitzonderlijke omstandigheden kunnen agendapunten met instemming van de partijen op kortere termijn aan de agenda worden toegevoegd.
Artikel 8
Van elke vergadering worden notulen opgesteld.
Tenzij anders wordt beslist, zijn de vergaderingen van de gespecialiseerde werkgroepen niet openbaar.
BESLUIT (EU, Euratom) 2016/846 VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN
van 24 mei 2016
houdende benoeming van rechters bij het Gerecht
DE VERTEGENWOORDIGERS VaN DE REGERINGEN DER LIDSTaTEN VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 254 en 255,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Krachtens artikel 48 van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, als gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad (1), bestaat het
Gerecht per 25 december 2015 uit veertig rechters. artikel 2, onder a), van die verordening bepaalt de
xxxxxxxxxxxx van de twaalf extra rechters op zodanige wijze dat het eind van dit mandaat overeenstemt met de gedeeltelijke vervangingen in het Gerecht die op 1 september 2016 en op 1 september 2019 zullen plaatsvinden.
(2) Mevrouw Xxxx XXXXX, de xxxx Xxxxxxx XXXxXXX en de xxxx Xxxxx Xxxxxx XXXXXX zijn voorgedragen voor het ambt van extra rechter bij het Gerecht.
(3) Het comité dat is ingesteld bij artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft advies uitgebracht over de geschiktheid van mevrouw Xxxx XXXXX, de xxxx Xxxxxxx XXXxXXX en de xxxx Xxxxx Xxxxxx XXXXXX voor de uitoefening van het ambt van rechter bij het Gerecht,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
Voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 augustus 2019 worden benoemd tot rechter bij het Gerecht:
— mevrouw Xxxx XXXXX,
— de xxxx Xxxxxxx XXXxXXX,
— de xxxx Xxxxx Xxxxxx XXXXXX.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 24 mei 2016.
De voorzitter
X. XX XXXXXXX
(1) Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (PB L 341 van 24.12.2015, blz. 14).
BESLUIT (EU, Euratom) 2016/847 VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN
van 24 mei 2016
houdende benoeming van een rechter bij het Gerecht
DE VERTEGENWOORDIGERS VaN DE REGERINGEN DER LIDSTaTEN VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 254 en 255,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De ambtstermijn van veertien rechters bij het Gerecht verstrijkt op 31 augustus 2016. Er dienen nieuwe benoemingen te geschieden voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2022.
(2) Voorgesteld is om de ambtstermijn van de xxxx Xxxxx XxXXXX te verlengen.
(3) Het comité dat is ingesteld bij artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft advies uitgebracht over de geschiktheid van de xxxx Xxxxx XxXXXX voor de uitoefening van het ambt van rechter bij het Gerecht,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
De xxxx Xxxxx XxXXXX wordt benoemd tot rechter bij het Gerecht voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2022.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 24 mei 2016.
De voorzitter
X. XX XXXXXXX
BESLUIT (EU, Euratom) 2016/848 VAN DE RAAD
van 25 mei 2016
tot benoeming van een lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité, voorgedragen door het Koninkrijk Denemarken
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,
Gezien het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor atoomenergie, en met name artikel 106 bis, Gezien de voordracht van de Deense regering,
Gezien het advies van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 18 september 2015 en 1 oktober 2015 heeft de raad de Besluiten (EU, Euratom) 2015/1600 (1) en 2015/1790 (2) tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2015 tot en met 20 september 2020 vastgesteld.
(2) In het Europees Economisch en Sociaal Comité is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de xxxx Xxxxxx XxXXXxxxX,
HEEFT HET vOLGENDE BESLUIT vaSTGESTELD:
Artikel 1
De xxxx Xxxxx XxXXXXXXXX, Head of Negotiations, Confederation of Professionals in Denmark (FTF), wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2020.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
J.r.v.a. DIJSSELBLOEM
(1) Besluit (EU, Euratom) 2015/1600 van de raad van 18 september 2015 tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2015 tot en met 20 september 2020 (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 53).
(2) Besluit (EU, Euratom) 2015/1790 van de raad van 1 oktober 2015 tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal
Comité voor de periode van 21 september 2015 tot en met 20 september 2020 (PB L 260 van 7.10.2015, blz. 23).
BESLUIT (GBVB) 2016/849 VAN DE RAAD
van 27 mei 2016
betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Overwegende hetgeen volgt:
(1) De raad heeft op 22 december 2010 Besluit 2010/800/GBvB (1) betreffende beperkende maatregelen tegen de
Democratische volksrepubliek Korea („DvK”) vastgesteld; dit besluit strekte onder meer tot uitvoering van
resoluties van de veiligheidsraad van de verenigde Naties („UNSCr's”) 1718 (2006) en 1874 (2009).
(2) De vN-veiligheidsraad heeft op 7 maart 2013 UNSCr 2094 (2013) vastgesteld; hierin wordt de kernproef die door de DvK op 12 februari 2013 werd verricht in strijd met, en met duidelijke miskenning van, de toepasselijke resoluties van de vN-veiligheidsraad in krachtige bewoordingen veroordeeld.
(3) Xx xxxx heeft op 22 april 2013 Besluit 2013/183/GBvB (2) vastgesteld, dat Besluit 2010/800/GBvB verving en waarmee onder andere uitvoering werd gegeven aan UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013) en 2094 (2013).
(4) Op 2 maart 2016 heeft de vN-veiligheidsraad UNSCr 2270 (2016) aangenomen, waarin deze zijn ernstige verontrusting uitspreekt over de kernproef die de DvK op 6 januari 2016 in strijd met de toepasselijke UNSCr's heeft verricht, zijn veroordeling uitspreekt over de lancering door de DvK op 7 februari 2016, waarbij ballistische rakettechnologie werd gebruikt en de toepasselijke UNSCr's ernstig werden geschonden, en stelt dat er een duidelijke bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid in de regio en daarbuiten blijft bestaan.
(5) De raad heeft op 31 maart 2016 Besluit (GBvB) 2016/476 (3) vastgesteld, waarbij Besluit 2013/183/GBvB werd gewijzigd en waarmee uitvoering werd gegeven aan UNSCr 2270 (2016).
(6) aangezien het optreden van de DvK eerder dit jaar als een ernstige dreiging voor de internationale vrede en vrijheid in de regio en daarbuiten wordt beschouwd, heeft de raad besloten aanvullende beperkende maatregelen op te leggen.
(7) UNSCr 2270 (2016), waarin uiting wordt gegeven aan de grote bezorgdheid dat de DvK de inkomsten uit wapenverkoop aanwendt in haar streven naar kernwapens en ballistische raketten, schrijft voor dat de beperkingen op wapens betrekking dienen te hebben op alle wapens en aanverwant materieel, met inbegrip van handvuurwapens en lichte wapens en aanverwant materieel. UNSCr 2270 (2016) houdt een verdere uitbreiding in van de verbodsbepalingen op de overdracht en aankoop van voorwerpen die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van de operationele capaciteit van de strijdkrachten van de DvK, of tot de uitvoer van voorwerpen ter ondersteuning of verbetering van de operationele capaciteit van de strijdkrachten van een andere vN-lidstaat buiten de DvK.
(8) UNSCr 2270 (2016) bepaalt dat het verbod op de aankoop van technische bijstand in verband met wapens vN- lidstaten verbiedt zich bezig te houden met de opvang van instructeurs, adviseurs of andere ambtenaren met het oog op militaire, paramilitaire of politiële opleiding.
(1) Besluit 2010/800/GBvB van de raad van 22 december 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische republiek Korea en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/795/GBvB (PB L 341 van 23.12.2010, blz. 32).
(2) Besluit 2013/183/GBvB van de raad van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische volksrepubliek
Korea en tot intrekking van Besluit 2010/800/GBvB (PB L 111 van 23.4.2013, blz. 52).
(3) Besluit (GBvB) 2016/476 van de raad van 31 maart 2016 tot wijziging van Besluit 2013/183/GBvB (PB L 85 van 1.4.2016, blz. 38).
(9)
UNSCr
2270 (2016) bevestigt dat de verbodsbepalingen op de overdracht, aankoop en de verlening van
technische bijstand in verband met bepaalde goederen ook van toepassing zijn op de verzending van voorwerpen naar of uit de DvK voor reparatie, onderhoud, renovatie, testen, reverse-engineering of marketing, ongeacht of het eigendom of de zeggenschap wordt overgedragen, en benadrukt dat de maatregelen inzake visumverbod ook gelden voor personen die voor die doeleinden reizen.
(10) De raad acht het aangewezen de levering, de verkoop of de overdracht aan de DvK van verdere met goederen en technologie voor tweeërlei gebruik verband houdende voorwerpen, materieel en uitrusting te verbieden.
(11) UNSCr 2270 (2016) houdt een uitbreiding in van de lijst van personen en entiteiten die aan een bevriezing van tegoeden en een visumverbod onderworpen zijn, en bepaalt dat de bevriezing van tegoeden van toepassing dient te zijn op entiteiten van de regering van de DvK of de Koreaanse arbeiderspartij, indien deze naar het inzicht van de vN-lidstaat betrokken zijn bij de programma's van de DvK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of andere activiteiten van de DvK die bij de desbetreffende UNSCr's verboden zijn.
(12) UNSCr 2270 (2016), waarin uiting gegeven wordt aan de bezorgdheid dat de DvK misbruik maakt van de voorrechten en immuniteiten die haar in het kader van de verdragen van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het verdrag van Wenen inzake diplomatieke en consulaire betrekkingen worden toegekend, stelt voorts aanvullende maatregelen vast om te voorkomen dat diplomaten, regeringsvertegenwoordigers uit de DvK of personen uit derde landen namens of onder leiding van aangewezen personen of entiteiten handelen, of dat zij verboden activiteiten uitoefenen.
(13) UNSCr 2270 (2016) verduidelijkt voorts in hoeverre de vN-lidstaten dienen te voorkomen dat onderdanen uit de DvK in bepaalde gevoelige sectoren gespecialiseerde opleidingen volgen.
(14) UNSCr 2270 (2016) houdt ook een uitbreiding in van het toepassingsgebied van de maatregelen die gelden voor de vervoerssector en de financiële sector.
(15) In verband met de op de financiële sector toepasselijke maatregelen acht de raad het aangewezen overdrachten van middelen naar en van de DvK te verbieden, tenzij deze op voorhand specifiek zijn toegestaan, alsmede investeringen door de DvK in gebieden onder de rechtsmacht van de lidstaten en investeringen door onderdanen of entiteiten van de lidstaten in de DvK.
(16) Naast de in de toepasselijke UNSCr genoemde maatregelen dienen de lidstaten elk vliegtuig dat door luchtvaart maatschappijen van de DvK wordt geëxploiteerd of uit de DvK afkomstig is de toelating te ontzeggen om te landen op, op te stijgen van of te vliegen over hun grondgebied. Tevens dienen de lidstaten vaartuigen die eigendom zijn van of geëxploiteerd of bemand worden door de DvK toegang te ontzeggen tot hun havens.
(17) UNSCr 2270 (2016) verbiedt de aankoop van bepaalde mineralen en de uitvoer van vliegtuigbrandstof.
(18) De raad is van oordeel dat het verbod op de uitvoer van luxegoederen dient te worden uitgebreid tot de invoer van dergelijke goederen uit de DvK.
(19) UNSCr 2270 (2016) houdt een verdere uitbreiding in van de verbodsbepalingen op het verlenen van financiële steun voor handel met de DvK.
(20) voorts acht de raad het aangewezen de verbodsbepalingen op financiële overheidssteun voor handel met de DvK te verlengen, met name om te voorkomen dat enige financiële steun zou bijdragen tot proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of tot de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens.
(21) UNSCr 2270 (2016) brengt in herinnering dat de Financiële-actiegroep (FaTF) de landen ertoe heeft opgeroepen verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en doeltreffende tegenmaatregelen aan te wenden om hun rechtsge bieden tegen illegale financiële activiteiten van de DvK te beschermen, en verzoekt de vN-lidstaten aanbeveling nr. 7 van de FaTF, de bijhorende interpretatienota en de desbetreffende richtsnoeren toe te passen teneinde de gerichte financiële sancties met betrekking tot proliferatie op efficiënte wijze uit te voeren.
(22) UNSCr 2270 (2016) benadrukt ook dat met de krachtens deze resolutie opgelegde maatregelen geen nadelige gevolgen beoogd worden voor de burgerbevolking van de DvK op humanitair vlak, noch voor de activiteiten die bij de desbetreffende UNSCr's niet verboden worden of voor de werkzaamheden van internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties die in de DvK bijstand en noodhulp aan de burgerbevolking verlenen.
(23) UNSCr 2270 (2016) bepleit een vreedzame diplomatieke, politieke oplossing van de situatie, steunt andermaal het zespartijenoverleg en roept ertoe op dit overleg te hervatten.
(24) UNSCr 2270 (2016) bevestigt dat het optreden van de DvK voortdurend moet worden geëvalueerd en dat de vN-veiligheidsraad bereid is de maatregelen te versterken, te wijzigen, te schorsen of in te trekken afhankelijk van de naleving door de DvK, en vastbesloten is bijkomende maatregelen van betekenis te treffen indien de DvK nieuwe kernproeven of raketlanceringen uitvoert.
(25) De raad heeft in februari 2016 overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Besluit 2013/183/GBvB van de raad en artikel 6, leden 2 en 2 bis, van verordening (EG) nr. 329/2007 (1) een evaluatie verricht en bevestigd dat de in bijlage II bij dat besluit en in bijlage v van die verordening genoemde personen en entiteiten daarin genoemd dienen te blijven.
(26) Dit besluit eerbiedigt de fundamentele rechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met name het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, het recht op eigendom en het recht op de bescherming van persoonsgegevens. Dit besluit dient te worden toegepast overeenkomstig die rechten en beginselen.
(27) voorts eerbiedigt dit besluit ten volle de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Handvest van de verenigde Naties en het juridisch bindende karakter van de UNSCr's.
(28) Om duidelijkheid te scheppen, dient Besluit 2013/183/GBvB te worden ingetrokken en door een nieuw besluit te worden vervangen.
(29) voor de uitvoering van bepaalde maatregelen is een verder optreden van de Unie nodig,
HEEFT HET vOLGENDE BESLUIT vaSTGESTELD:
HOOFDSTUK I
UITVOER- EN INVOERBEPERKINGEN
Artikel 1
1. De rechtstreekse of onrechtstreekse levering, verkoop, overdracht of uitvoer van de volgende voorwerpen en technologie, waaronder software, aan de DvK door onderdanen van de lidstaten of via of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, is verboden, ongeacht of de voorwerpen en technologie al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de lidstaten:
a) wapens en aanverwant materieel van enigerlei aard, waaronder begrepen wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en reserveonderdelen hiervoor, met uitzondering van andere dan gevechtsvoer tuigen die zijn gemaakt van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming van personeel van de Europese Unie en haar lidstaten in de DvK;
b) alle voorwerpen, materieel, uitrusting, goederen en technologie, die door de vN-veiligheidsraad of door het op grond
van punt 12 van
UNSCr
1718 (2006) ingestelde Comité („het Sanctiecomité”) zijn bepaald overeenkomstig
punt 8, a), ii), van UNSCr 1718 (2006), punt 5, b), van UNSCr 2087 (2013) en punt 20 van UNSCr 2094 (2013), die zouden kunnen bijdragen aan programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens;
(1) verordening (EG) nr. 329/2007 van de raad van 27 maart 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Democratische volksrepubliek Korea (PB L 88 van 29.3.2007, blz. 1).
c) bepaalde andere voorwerpen, materieel, uitrusting, goederen en technologie die zouden kunnen bijdragen aan programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens of aan haar militaire activiteiten, met inbegrip van alle goederen en technologie voor tweeërlei gebruik die in bijlage I bij verordening (EG) nr. 428/2009 van de raad (1) zijn genoemd;
d) alle andere voorwerpen, materieel en uitrusting, in verband met goederen en technologie voor tweeërlei gebruik. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit punt moeten vallen;
e) bepaalde belangrijke componenten voor de sector van de ballistische rakettechnologie, zoals bepaalde soorten aluminium die worden gebruikt in met ballistische raketten verband houdende systemen; de Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit punt moeten vallen;
f) enig ander voorwerp dat kan bijdragen tot de programma's van de DvK in verband met kernwapens of ballistische raketten of andere programma's in verband met massavernietigingswapens, of tot de bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of bij dit besluit verboden activiteiten, of tot de ontwijking van krachtens die UNSCr's of dit besluit opgelegde maatregelen; de Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit punt moeten vallen;
g) enig ander voorwerp, met uitzondering van voeding en medicijnen, dat naar het inzicht van een lidstaat rechtstreeks kan bijdragen tot de ontwikkeling van de operationele capaciteit van de strijdkrachten van de DvK, of tot de uitvoer van voorwerpen ter ondersteuning of verbetering van de operationele capaciteit van de strijdkrachten van een andere staat dan de DvK.
2. Er geldt tevens een verbod op:
a) het rechtstreeks of onrechtstreeks verstrekken van technische opleiding, advies, diensten, bijstand of diensten als tussenhandelaar of andere bemiddelingsdiensten, in verband met de in lid 1 bedoelde voorwerpen of technologie of in verband met het verstrekken, vervaardigen, onderhouden of gebruiken van die voorwerpen, aan personen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in, de DvK;
b) het rechtstreeks of onrechtstreeks verstrekken aan personen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in, de DvK, van financieringsmiddelen of financiële bijstand in verband met de in lid 1 bedoelde voorwerpen of technologie, waaronder subsidies, leningen en exportkredietverzekering, alsmede verzekering en herverzekering, voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van die voorwerpen of die technologie, of voor het verlenen van daarmee verband houdende technische opleiding, advies, diensten, bijstand of diensten als tussenhandelaar;
c) het bewust of opzettelijk deelnemen aan activiteiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de onder a) en b) bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.
3. De aankoop bij de DvK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, van de in lid 1 bedoelde voorwerpen en technologie, alsmede het verlenen aan onderdanen van de lidstaten van technische opleiding, advies, diensten, bijstand of het verstrekken van financieringsmiddelen of financiële bijstand, als bedoeld in lid 2, door de DvK is eveneens verboden, ongeacht of die handelingen plaatsvinden vanaf het grondgebied van de DvK of niet.
Artikel 2
De maatregelen uit hoofde van artikel 1, lid 1, onder g), zijn niet van toepassing op de levering, verkoop, overdracht of aankoop van een voorwerp in de volgende gevallen:
a) de lidstaat stelt vast dat dergelijke activiteiten uitsluitend dienen voor humanitaire doeleinden of uitsluitend voor levensonderhoud en niet door de personen of entiteiten uit de DvK aangewend zullen worden om inkomsten te
genereren en die ook geen verband houden met bij de
UNSCr's
1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013),
2094 (2013) of 2270 (2016) of bij dit besluit verboden activiteiten, op voorwaarde dat de lidstaat het Sanctiecomité vooraf in kennis stelt van deze vaststelling en het eveneens op de hoogte brengt van maatregelen die genomen zijn om misbruik van het voorwerp voor die andere doeleinden te voorkomen; of
b) het Sanctiecomité heeft per geval vastgesteld dat een bepaalde levering, verkoop of overdracht niet in strijd zou zijn met de doelstellingen van de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016).
(1) verordening (EG) nr. 428/2009 van de raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik worden opgesomd (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).
Artikel 3
1. De rechtstreekse of onrechtstreekse verkoop en aankoop en het vervoer van of de tussenhandel in goud, edelmetalen en diamanten, aan, van of voor de regering van de DvK, overheidsorganen, -bedrijven en -agentschappen van de DvK, of de centrale bank van de DvK, dan wel personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen, of entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap bij hen berust, is verboden.
2. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit artikel moeten vallen.
Artikel 4
1. De aankoop bij de DvK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, van goud, titaniumerts, vanadiumerts en zeldzame aardmineralen is verboden, ongeacht of deze al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de DvK.
2. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit artikel moeten vallen.
Artikel 5
De levering van onuitgegeven of nieuw gedrukte of geslagen bankbiljetten en munten in de munteenheid van de DvK aan of ten behoeve van de centrale bank van de DvK is verboden.
Artikel 6
1. De rechtstreekse of onrechtstreekse levering, verkoop of overdracht van luxegoederen aan de DvK door
onderdanen van de lidstaten of over of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, is verboden, ongeacht of de goederen al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de lidstaten.
2. De invoer, de aankoop of de overdracht van luxegoederen uit de DvK is verboden.
3. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder de leden 1 en 2 moeten vallen.
Artikel 7
1. De aankoop bij de DvK door onderdanen van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, van kolen, ijzer en ijzererts is verboden, ongeacht of deze al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de DvK. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit lid moeten vallen.
2. Lid 1 is niet van toepassing op kolen waarvan de aankopende lidstaat op basis van geloofwaardige informatie bevestigt dat deze van buiten de DvK afkomstig zijn en uitsluitend door de DvK heen werden vervoerd voor de uitvoer vanuit de haven van rajin (rason), op voorwaarde dat de lidstaat het Sanctiecomité vooraf daarvan in kennis stelt en dat deze transacties geen verband houden met het genereren van inkomsten voor de programma's van de DvK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of bij dit besluit verboden andere activiteiten.
3. Lid 1 is niet van toepassing op transacties waarvan vastgesteld is dat deze uitsluitend voor levensonderhoud dienen
en geen verband houden met het genereren van inkomsten voor de programma's van de DvK in verband met
kernwapens of ballistische raketten, of bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of bij dit besluit verboden andere activiteiten.
Artikel 8
1. De verkoop of levering van vliegtuigbrandstof, inclusief vliegtuigbenzine (avgas), reactiemotorbrandstof van het
naftatype, reactiemotorbrandstof van het kerosinetype en raketbrandstof van het kerosinetype aan de DvK door
onderdanen van de lidstaten of over of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of met gebruik van schepen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat, is verboden, ongeacht of deze brandstoffen al dan niet afkomstig zijn van het grondgebied van de lidstaten.
2. Lid 1 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité vooraf voor elk uitzonderlijk geval afzonderlijk zijn goedkeuring heeft verleend aan de overdracht naar de DvK van deze producten om te voorzien in gecontroleerde essentiële humanitaire behoeften, met nader bepaalde regelingen voor doeltreffend toezicht op levering en gebruik.
3. Lid 1 is niet van toepassing op de verkoop of levering van vliegtuigbrandstof aan civiele passagiersvliegtuigen buiten de DvK die uitsluitend dient voor de vlucht naar de DvK en de terugvlucht.
Artikel 9
De invoer, de aankoop of de overdracht uit de DvK van petroleumproducten die niet onder UNSCr 2270 (2016) vallen, is verboden. De Unie neemt de nodige maatregelen om te bepalen welke voorwerpen onder dit artikel moeten vallen.
HOOFDSTUK II
BEPERKINGEN OP DE FINANCIËLE STEUN VOOR HANDEL
Artikel 10
1. De lidstaten verlenen geen financiële overheidssteun voor de handel met de DvK — het verstrekken van exportkre dieten, garanties en verzekeringen daaronder begrepen — aan onderdanen of entiteiten die bij deze handel zijn betrokken. Dit laat de voor de inwerkingtreding van dit besluit aangegane verbintenissen onverlet, mits die financiële steun niet bijdraagt tot de programma's of activiteiten van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten, of andere massavernietigingswapens of tot bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of dit besluit verboden andere activiteiten.
2. Er geldt een verbod op particuliere financiële steun voor de handel met de DvK — het verstrekken van exportkre dieten, garanties en verzekeringen daaronder begrepen — aan onderdanen van de lidstaten of entiteiten die bij deze handel zijn betrokken, indien deze financiële steun kan bijdragen tot de programma's of activiteiten van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of tot bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of dit besluit verboden andere activiteiten, of tot de ontwijking van krachtens die resoluties of dit besluit opgelegde maatregelen.
3. De leden 1 en 2 hebben geen betrekking op handel die bestemd is voor voedselvoorziening, landbouw, medische zorg of andere humanitaire doeleinden.
HOOFDSTUK III
BEPERKINGEN OP INVESTERINGEN
Artikel 11
1. Investeren in gebieden onder de rechtsmacht van de lidstaten door de DvK, haar onderdanen en in de DvK gevestigde of onder de rechtsmacht van de DvK vallende entiteiten, dan wel personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen of entiteiten ten aanzien waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben, is verboden.
2. Er geldt een verbod op:
a) het verwerven of uitbreiden van een deelneming in entiteiten in de DvK, of entiteiten uit de DvK of entiteiten buiten de DvK die de eigendom zijn van de DvK, die betrokken zijn bij de programma's of activiteiten van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of bij andere activiteiten verboden bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of bij dit besluit verboden., inclusief de volledige verwerving van dergelijke entiteiten en de verwerving van aandelen of andere effecten die een deelnemingsrecht vertegenwoordigen;
b) het toekennen van financiering of financiële bijstand aan entiteiten in de DvK, of entiteiten uit de DvK of entiteiten buiten de DvK die de eigendom zijn van de DvK, die betrokken zijn bij de in punt a) bedoelde programma's of activiteiten, of met de expliciete bedoeling dergelijke entiteiten in de DvK te financieren;
c) het oprichten van een joint venture met entiteiten in de DvK die betrokken zijn bij de in punt a) bedoelde activiteiten of met enige dochtervennootschap of gelieerde entiteit ten aanzien waarvan zij zeggenschap hebben;
d) het verrichten van investeringsdiensten die rechtstreeks verband houden met de in de punten a) tot c) bedoelde activiteiten.
HOOFDSTUK Iv
FINANCIËLE SECTOR
Artikel 12
De lidstaten gaan geen nieuwe verbintenissen aan voor subsidies, financiële bijstand of concessionele leningen aan de DvK, ook niet via hun deelneming in internationale financiële instellingen, behalve voor humanitaire of ontwikkelings doeleinden die rechtstreeks dienen ter leniging van de noden van de burgerbevolking of ter bevordering van de denuclea risering. De lidstaten bezien voortdurend de mogelijkheden om de lopende verbintenissen te beperken en, zo mogelijk, te beëindigen.
Artikel 13
Ter voorkoming van het verlenen van financiële diensten of het overdragen naar, via of vanaf het grondgebied van de lidstaten, of via onderdanen van de lidstaten of entiteiten opgericht conform hun wetgeving, of via personen of financiële instellingen binnen hun jurisdictie, van financiële of andere activa of middelen, met inbegrip van omvangrijke
sommen aan contanten, die kunnen bijdragen tot de programma's of activiteiten van de DvK in verband met
kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of tot de bij UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of dit besluit verboden andere activiteiten, of tot de ontwijking van krachtens die resoluties of dit besluit opgelegde maatregelen, geldt het volgende:
1) De overdracht van middelen naar of vanuit de DvK is verboden, behoudens voor transacties die vallen onder punt 3) waarvoor overeenkomstig punt 4) toestemming is verleend.
2) Onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende financiële instellingen gaan geen transacties aan, en zien zij af van voortzetting van transacties, met:
a) in de DvK gevestigde banken, waaronder de centrale bank van de DvK;
b) onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende bijkantoren of dochtermaatschappijen van in de DvK gevestigde banken;
c) buiten de rechtsmacht van de lidstaten vallende bijkantoren of dochtermaatschappijen van in de DvK gevestigde banken; of
d) financiële entiteiten zonder vestiging in de DvK en buiten het rechtsgebied van de lidstaten, die evenwel onder zeggenschap staan van in de DvK gevestigde personen of entiteiten,
tenzij die transacties vallen onder punt 3) en daarvoor overeenkomstig punt 4) toestemming is verleend.
3) De volgende transacties kunnen worden uitgevoerd mits zij vooraf worden toegestaan overeenkomstig punt 4):
a) transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of landbouw- of humanitaire doeleinden;
b) transacties met betrekking tot persoonlijke geldtransacties;
c) transacties met betrekking tot de uitvoering van de in dit besluit voorziene afwijkingen;
d) transacties in verband met een specifiek handelscontract die niet uit hoofde van dit besluit verboden zijn;
e) transacties in verband met een diplomatieke of consulaire missie of een internationale organisatie die immuniteit geniet op grond van het internationaal recht, voor zover die transacties bestemd zijn voor de officiële doelen van de diplomatieke of consulaire missie of de internationale organisatie;
f) transacties die uitsluitend vereist zijn voor de uitvoering van door de Unie of haar lidstaten gefinancierde ontwik kelingsprojecten die rechtstreeks dienen ter leniging van de noden van de burgerbevolking of ter bevordering van de denuclearisering.
g) transacties in verband met betalingen ter voldoening van vorderingen op de DvK, personen of entiteiten uit de DvK, per geval bekeken en onder voorbehoud van kennisgeving 10 dagen voorafgaand aan de toestemming, en transacties van soortgelijke aard die niet bijdragen aan activiteiten die bij dit besluit verboden zijn.
4) Elke overdracht van middelen naar of vanuit de DvK met het oog op in punt 3) bedoelde transacties moet vooraf worden toegestaan door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, indien het om meer dan 15 000 EUr gaat. De betrokken lidstaat brengt de andere lidstaten op de hoogte van elke toestemming die hij verleent.
5) De voorafgaande toestemmingals bedoeld in punt 4) is niet vereist voor overdrachten van middelen of transacties die nodig zijn voor de officiële doeleinden van een diplomatieke of consulaire missie van een lidstaat in de DvK.
6) van financiële instellingen wordt verlangd dat zij in hun verrichtingen met de in punt 2) bedoelde banken en financiële instellingen:
a) voortdurende waakzaamheid ten aanzien van bankverrichtingen, onder meer door middel van hun programma's voor klantenonderzoek en in het kader van hun verplichtingen op het gebied van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;
b) het invullen van alle informatievelden van de betalingsopdracht die betrekking hebben op de opdrachtgever en de begunstigde van de transactie verplicht stellen; indien deze informatie niet wordt verstrekt, moet de transactie worden geweigerd;
c) alle transactiedocumenten gedurende vijf jaar bewaren en deze op verzoek aan de nationale autoriteiten overleggen;
d) terstond melden bij de financiële inlichtingeneenheid (FIE) of een andere door de betrokken lidstaat aangewezen bevoegde instantie van elk vermoeden, of elke redelijke grond voor een vermoeden, dat geld voor de financiering van de programma's of activiteiten van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, wordt gebruikt; De FIE of de andere bevoegde instantie moet snel toegang kunnen krijgen, direct of indirect, tot de financiële, administratieve en rechthandhavingsinformatie die zij nodig heeft om die taak, met inbegrip van de analyse van gemelde verdachte transacties, naar behoren te vervullen.
Artikel 14
1. Het openen van bijkantoren, dochtermaatschappijen of vertegenwoordigingen van banken van de DvK, inclusief van de centrale bank van de DvK en de bijkantoren en dochtermaatschappijen daarvan, en van andere in punt 2) van artikel 13 vermelde financiële entiteiten, op het grondgebied van de lidstaten is verboden.
2. Bestaande bijkantoren, dochtermaatschappijen en vertegenwoordigingen worden binnen 90 dagen vanaf de datum van aanneming van UNSCr 2270 (2016) gesloten.
3. Het is verboden voor banken van de DvK, inclusief voor de centrale bank van de DvK en de bijkantoren en dochtermaatschappijen daarvan, en voor andere in punt 2) van artikel 13 bedoelde financiële entiteiten om:
a) nieuwe joint ventures op te richten met onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende banken;
b) een eigendomsbelang te nemen in onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende banken;
c) correspondentbankrelaties tot stand te brengen of te onderhouden met onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende banken.
4. Bestaande joint ventures, eigendomsbelangen en correspondentbankrelaties met banken van de DvK binnen 90 dagen vanaf de datum van aanneming van UNSCr 2270 (2016) beëindigd.
worden
5. Het is financiële instellingen die zijn gevestigd op het grondgebied of vallen onder de rechtsmacht van de lidstaten verboden vertegenwoordigingen, dochtermaatschappijen, bijkantoren of bankrekeningen in de DvK te openen.
6. Bestaande vertegenwoordigingen, dochtermaatschappijen of bankrekeningen in de DvK worden gesloten binnen 90 dagen na de aanneming van UNSCr 2270 (2016), indien de betrokken lidstaat beschikt over betrouwbare informatie op grond waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze financiële diensten kunnen bijdragen tot de programma's van de DvK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of tot bij de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of bij dit besluit verboden andere activiteiten.
7. Lid 6 is niet van toepassing indien het Sanctiecomité per geval vaststelt dat deze vertegenwoordigingen, dochter maatschappijen of rekeningen nodig zijn voor het verlenen van humanitaire bijstand of voor de activiteiten van diplomatieke missies in de DvK op grond van de verdragen van Wenen inzake diplomatiek verkeer en consulaire betrekkingen, of de activiteiten van de vN of gespecialiseerde instanties daarvan of van aanverwante organisaties, of voor andere doeleinden die verenigbaar zijn met de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016).
8. Bestaande vertegenwoordigingen, dochtermaatschappijen of bankrekeningen in de DvK worden gesloten indien de betrokken lidstaat beschikt over betrouwbare informatie op grond waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze
financiële diensten kunnen bijdragen tot de programma's van de DvK raketten, of andere bij dit besluit verboden activiteiten.
in verband met kernwapens of ballistische
9. Een lidstaat kan vrijstelling van lid 8 verlenen indien hij per geval vaststelt dat deze vertegenwoordigingen, dochter maatschappijen of rekeningen nodig zijn voor het verlenen van humanitaire bijstand of voor de activiteiten van diplomatieke missies in de DvK op grond van de verdragen van Wenen inzake diplomatiek verkeer en consulaire betrekkingen, of de activiteiten van de vN of gespecialiseerde instanties daarvan of van aanverwante organisaties, of voor andere doeleinden die verenigbaar zijn met dit besluit. De betrokken lidstaat brengt de andere lidstaten vooraf op de hoogte van zijn voornemen om een vrijstelling te verlenen.
Artikel 15
Er wordt een verbod ingesteld op de rechtstreekse of onrechtstreekse verkoop, aankoop, tussenhandel of bijstand bij de uitgifte van overheidsobligaties of door de overheid gegarandeerde obligaties van de DvK die na 18 februari 2013 worden uitgegeven, aan of van de regering of overheidsorganen, -bedrijven en -agentschappen van de DvK, aan of van de centrale bank van de DvK, aan of van in de DvK gevestigde banken, aan of van al dan niet onder de rechtsmacht van de lidstaten vallende bijkantoren en dochtermaatschappijen van in de DvK gevestigde banken, aan of van financiële entiteiten die noch in de DvK gevestigd zijn noch onder de rechtsmacht van de lidstaten vallen maar wel onder zeggenschap van in de DvK gevestigde personen of entiteiten staan, aan of van personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen of aan of van entiteiten ten aanzien waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben.
HOOFDSTUK v
VERVOERSSECTOR
Artikel 16
1. De lidstaten inspecteren op hun grondgebied, met inbegrip van zee- en luchthavens en vrijhandelszones, naar bevinden van hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met de nationale wetgeving en het internationaal recht, waaronder de verdragen van Wenen inzake diplomatiek verkeer en consulaire betrekkingen, alle vracht naar en vanuit de DvK of op doorreis via hun grondgebied, alle vracht die tot stand is gekomen door tussenhandel of bemiddelings diensten van de DvK of onderdanen ervan, of personen of entiteiten die namens hen of onder hun leiding optreden, of entiteiten waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben, of door in bijlage I vermelde personen of entiteiten, alsmede alle vracht die vervoerd wordt aan boord van vliegtuigen of zeeschepen die de vlag voeren van de DvK, om ervoor te zorgen dat er geen voorwerpen overgedragen worden in strijd met UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016).
2. De lidstaten inspecteren op hun grondgebied, met inbegrip van zee- en luchthavens, naar bevinden van hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en het internationaal recht, waaronder de verdragen van Wenen inzake diplomatiek verkeer en consulaire betrekkingen, alle vracht naar en vanuit de DvK of op doorreis via hun grondgebied, alsmede alle vracht die door tussenhandel of door bemiddelingsdiensten van de DvK of onderdanen ervan, of door personen of entiteiten die namens hen handelen, tot stand is gekomen, indien zij beschikken over informatie op grond waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat de vracht voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer krachtens dit besluit verboden is.
3. De lidstaten inspecteren schepen in volle zee, met toestemming van de vlaggenstaat, indien zij over informatie beschikken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat de vracht van dergelijke schepen voorwerpen omvat waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit besluit verboden is.
4. De lidstaten werken, overeenkomstig hun nationale wetgeving, samen bij de inspecties uit hoofde van de leden 1 tot 3.
5. Met betrekking tot luchtvaartuigen en schepen die vrachten vervoeren van en naar de DvK moet van alle goederen die een lidstaat binnenkomen of verlaten vóór de aankomst of het vertrek een additionele aangifte worden gedaan.
6. Overeenkomstig punt 14 van UNSCr 1874 (2009) en punt 8 van UNSCr 2087 (2013) leggen de lidstaten, indien zij inspecties als bedoeld in de leden 1 tot 3 uitvoeren, beslag op voorwerpen waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit besluit verboden is en vernietigen zij die.
7. De lidstaten ontzeggen de toegang tot hun havens aan schepen die een door hun vlaggenstaat goedgekeurde inspectie hebben geweigerd, of indien een schip dat vaart onder de vlag van de DvK een inspectie overeenkomstig punt 12 van UNSCr 1874 (2009) heeft geweigerd.
8. Lid 7 is niet van toepassing indien de toegang vereist is voor de inspectie, noch in een noodgeval of in het geval van een terugkeer naar de haven van herkomst van het vaartuig.
Artikel 17
1. De lidstaten weigeren alle door luchtvaartmaatschappijen van de DvK geëxploiteerde of uit de DvK afkomstige vliegtuigen toestemming om te landen op hun grondgebied, ervan op te stijgen of het te overvliegen, in overleg met hun nationale autoriteiten en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en het internationale recht, in het bijzonder de toepasselijke internationale burgerluchtvaartovereenkomsten.
2. Lid 1 is niet van toepassing in geval van een noodlanding of een landing voor inspectie.
3. Lid 1 is niet van toepassing ingeval de betrokken lidstaat vooraf vaststelt dat deze binnenkomst vereist is voor humanitaire doeleinden of andere doeleinden die verenigbaar zijn met de doelstellingen van dit besluit.
Artikel 18
1. De lidstaten verbieden vaartuigen die eigendom zijn van of geëxploiteerd of bemand worden door de DvK, de toegang tot hun havens.
2. De lidstaten verbieden vaartuigen de toegang tot hun havens, indien zij beschikken over informatie op grond waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het vaartuig, rechtstreeks of onrechtstreeks, het eigendom is of onder zeggenschap staat van een in bijlage I, II of III vermelde persoon of entiteit, of goederen bevat waarvan de levering, verkoop, overdracht of uitvoer door UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) verboden is.
3. Lid 1 is niet van toepassing in geval van nood of in geval van terugkeer naar de haven van herkomst van het vaartuig, of wanneer de binnenkomst vereist is met het oog op inspectie, of indien de betrokken lidstaat vooraf vaststelt dat deze binnenkomst vereist is voor humanitaire doeleinden of andere doeleinden die verenigbaar zijn met de doelstel lingen van dit besluit.
4. Lid 2 is niet van toepassing in geval van nood of in geval van terugkeer naar de haven van herkomst van het vaartuig, of wanneer de binnenkomst vereist is met het oog op inspectie, of indien het Sanctiecomité vooraf vaststelt dat deze binnenkomst vereist is voor humanitaire doeleinden of andere doeleinden die verenigbaar zijn met de doelstellingen
van
UNSCr
2270 (2016), of indien de betrokken lidstaat vooraf vaststelt dat deze binnenkomst vereist is voor
humanitaire doeleinden of andere doeleinden die verenigbaar zijn met de doelstellingen van dit besluit. De betrokken lidstaat brengt de andere lidstaten op de hoogte van elke binnenkomst die hij heeft toegestaan.
Artikel 19
De verlening van bunker- of leveringsdiensten of van andere diensten aan vaartuigen van de DvK door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten is verboden indien de lidstaten beschikken over informatie op grond waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze schepen voorwerpen vervoeren waarvan de levering, verkoop, overbrenging of uitvoer krachtens dit besluit verboden is, tenzij de levering van dergelijke diensten nodig is voor humanitaire doeleinden of totdat de lading is geïnspecteerd, en zo nodig in beslag is genomen en vernietigd, overeenkomstig artikel 16, leden 1, 2, 3 en 6.
Artikel 20
1. Het is verboden vaartuigen of vliegtuigen die de vlag voeren van een lidstaat te leasen of te charteren of bemanningsdiensten te verlenen aan de DvK, aan in bijlage I, II of III vermelde personen of entiteiten, aan andere personen of entiteiten die naar het inzicht van de lidstaat geholpen hebben bij het ontwijken van sancties of het schenden van de bepalingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of van dit besluit, aan personen of entiteiten die handelen namens of onder leiding van een van de bovengenoemde personen of entiteiten, en aan entiteiten die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een van de bovengenoemde personen of entiteiten.
2. Lid 1 is niet van toepassing op het leasen, charteren of verlenen van bemanningsdiensten, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat het Sanctiecomité vooraf per geval in kennis heeft gesteld en aan het Sanctiecomité de informatie verschaft waaruit blijkt dat deze activiteiten uitsluitend dienen voor levensonderhoud en niet door personen of entiteiten uit de DvK aangewend zullen worden om inkomsten te genereren, alsmede informatie over maatregelen die genomen zijn om te voorkomen dat deze activiteiten bijdragen tot inbreuken op de bepalingen van de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016).
3. Een lidstaat kan van lid 1 vrijstelling verlenen indien hij per geval vaststelt dat dergelijke activiteiten uitsluitend dienen voor levensonderhoud en niet door personen of entiteiten uit de DvK aangewend zullen worden om inkomsten te genereren, en op voorwaarde dat hij over informatie beschikt over de maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat die activiteiten bijdragen aan schendingen van de bepalingen van dit besluit. De betrokken lidstaat brengt de andere lidstaten vooraf op de hoogte van zijn voornemen om een vrijstelling te verlenen.
Artikel 21
De lidstaten schrijven vaartuigen die eigendom zijn van of geëxploiteerd of bemand worden door de DvK uit en
schrijven dergelijke door een andere staat uitgeschreven vaartuigen niet in, overeenkomstig punt 19 van 2270 (2016).
Artikel 22
UNSCr
1. Het is verboden vaartuigen in de DvK in te schrijven, voor een vaartuig een vergunning voor het varen onder de vlag van de DvK te verkrijgen, vaartuigen die onder de vlag van de DvK varen te bezitten, te leasen, te exploiteren, of classificatie-, certificatie- of aanverwante diensten te verlenen.
2. Lid 1 is niet van toepassing op activiteiten die vooraf per geval aan het Sanctiecomité gemeld worden, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat aan het Sanctiecomité gedetailleerde informatie verschaft over de activiteiten, waaronder de namen van betrokken personen en entiteiten, informatie waaruit blijkt dat deze activiteiten uitsluitend dienen voor levensonderhoud en niet door personen of entiteiten uit de DvK aangewend zullen worden om inkomsten te genereren, alsmede informatie over maatregelen die genomen zijn om te voorkomen dat deze activiteiten bijdragen tot inbreuken op de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) en 2270 (2016).
HOOFDSTUK vI
BEPERKINGEN INZAKE TOELATING EN VERBLIJF
Artikel 23
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied te beletten van:
a) de in bijlage I vermelde personen die door het Sanctiecomité of de vN-veiligheidsraad zijn aangewezen als verant
woordelijk, inclusief door ondersteuning of bevordering, voor beleidsmaatregelen van de DvK betreffende
programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, alsmede hun gezinsleden, en van personen die namens hen of onder hun leiding handelen;
b) de personen die niet onder bijlage I vallen, als genoemd in bijlage II:
i) die, inclusief door ondersteuning of bevordering, verantwoordelijk zijn voor de programma's van de DvK inzake kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of de personen die namens hen of onder hun leiding handelen,
ii) die financiële diensten verlenen of financiële of andere activa of middelen overbrengen naar, via of uit het grondgebied van de lidstaten, of via onderdanen van de lidstaten of entiteiten onder de jurisdictie daarvan, of via personen of financiële instellingen op het grondgebied van de lidstaten, indien deze financiële diensten of financiële of andere activa of middelen kunnen bijdragen tot de programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens,
iii) die, inclusief door de levering van financiële diensten, betrokken zijn bij de levering, aan of vanuit de DvK, van wapens of aanverwant materieel van enigerlei aard, of de levering aan de DvK van voorwerpen, materieel, uitrusting, goederen en technologie die zouden kunnen bijdragen aan programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens;
c) de niet onder bijlage I of bijlage II vallende personen die handelen namens of onder leiding van een in bijlage I of bijlage II vermelde persoon of entiteit, en personen die helpen sancties te ontwijken of de bepalingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of van dit besluit te overtreden, als genoemd in bijlage III bij dit besluit.
2. Lid 1, punt a), is niet van toepassing op de individuele gevallen waarin het Sanctiecomité bepaalt dat de reis gerechtvaardigd is om humanitaire redenen, religieuze verplichtingen daaronder begrepen, of indien het Sanctiecomité concludeert dat een vrijstelling anderszins zou bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van de UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016).
3. Lid 1 verplicht de lidstaten niet om hun eigen onderdanen de toegang tot hun grondgebied te ontzeggen.
4. Lid 1 laat de gevallen onverlet waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, en wel:
a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie;
b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de vN;
c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent;
d) krachtens het Concordaat vaticaanstad) en Italië.
(verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Staat
5. Lid 4 is ook van toepassing op gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor veiligheid en Samenwerking in Europa (OvSE).
6. De raad wordt terdege geïnformeerd over alle gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 4 of lid 5 een ontheffing verleent.
7. De lidstaten kunnen vrijstellingen van de krachtens lid 1, punt b), opgelegde maatregelen verlenen voor reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of voor het bijwonen van vergaderingen van intergouverne mentele instanties en die welke door de Unie zijn geïnitieerd of georganiseerd, of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OvSE als gastheer optreedt, wanneer een politieke dialoog wordt gevoerd waarbij de beleids doelstellingen van de beperkende maatregelen, waaronder de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in de DvK, rechtstreeks worden bevorderd.
8. Een lidstaat die de in lid 7 bedoelde ontheffingen wil verlenen, brengt zulks schriftelijk ter kennis van de raad. De ontheffing wordt geacht te zijn toegestaan tenzij één of meer leden van de raad binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de voorgestelde vrijstelling schriftelijk bezwaar maken. Indien door één of meer leden van de raad bezwaar wordt gemaakt, kan de raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de voorgestelde vrijstelling te verlenen.
9. Lid 1, punt c), is niet van toepassing op de doorreis van regeringsvertegenwoordigers van de DvK naar de zetel van de vN voor zaken die de vN betreffen.
10. Wanneer een lidstaat krachtens lid 4, 5, 7 of 9 een machtiging verleent tot binnenkomst op of doorreis via zijn grondgebied van in de bijlage I, II of III vermelde personen, dan geldt deze machtiging uitsluitend voor het doel waarvoor ze is verleend en voor de daarbij betrokken personen.
11. De lidstaten betrachten waakzaamheid en terughoudendheid wat betreft de binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied van personen die namens of op aanwijzing van in bijlage I vermelde personen of entiteiten handelen.
Artikel 24
1. Onderdanen van de DvK die naar het inzicht van de lidstaten handelen namens of onder leiding van een in bijlage I of bijlage II genoemde persoon of entiteit, alsmede de personen die naar hun inzicht helpen de sancties te ontwijken of de bepalingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of van dit besluit te overtreden, worden door de lidstaten overeenkomstig het toepasselijk nationaal en internationaal recht verwijderd van hun grondgebied met het oog op repatriëring naar de DvK.
2. Lid 1 is niet van toepassing indien de aanwezigheid van een persoon vanwege een gerechtelijke procedure of uitsluitend voor geneeskundige, veiligheids- of andere humanitaire redenen vereist is.
Artikel 25
1. Diplomaten en regeringsvertegenwoordigers van de DvK en andere in openbare hoedanigheid handelende
onderdanen uit de DvK die naar het inzicht van de lidstaten werken namens of onder leiding van in bijlage I, II of III vermelde personen of entiteiten, of van personen of entiteiten die helpen de sancties te ontwijken of de bepalingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of van dit besluit te overtreden, worden door de lidstaten overeenkomstig het toepasselijk nationaal en internationaal recht verwijderd van hun grondgebied met het oog op repatriëring naar de DvK.
2. Lid 1 is niet van toepassing op de doorreis van regeringsvertegenwoordigers van de DvK naar de zetel van de vN of naar andere vN-faciliteiten voor zaken die de vN betreffen.
3. Lid 1 is niet van toepassing indien de aanwezigheid van een persoon vanwege een gerechtelijke procedure of uitsluitend voor medische, veiligheids- of andere humanitaire doeleinden vereist is, of indien het Sanctiecomité per geval heeft vastgesteld dat de verwijdering van de persoon in strijd zou zijn met de doelstellingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016), of indien de betrokken lidstaat per geval heeft vastgesteld dat de verwijdering van de persoon in strijd zou zijn met de doelstellingen van dit besluit. De betrokken lidstaat brengt de andere lidstaten op de hoogte van elk besluit een in lid 1 bedoelde persoon niet te verwijderen.
Artikel 26
1. Onderdanen van derde landen die naar het inzicht van de lidstaten werken namens of onder leiding van een in
bijlage I of II vermelde persoon of entiteit, helpen de sancties te ontwijken of de bepalingen van de UNSCr
1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of van dit besluit te overtreden, worden door de lidstaten overeenkomstig het toepasselijk nationaal en internationaal recht verwijderd van hun grondgebied met het oog op repatriëring naar de staat van nationaliteit van de betrokkene.
2. Lid 1 is niet van toepassing indien de aanwezigheid van een persoon vanwege een gerechtelijke procedure of uitsluitend voor medische, veiligheids- of andere humanitaire doeleinden vereist is, of indien het Sanctiecomité per geval heeft vastgesteld dat de verwijdering van de persoon in strijd zou zijn met de doelstellingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) ), of indien de betrokken lidstaat per geval heeft vastgesteld dat de verwijdering van de persoon in strijd zou zijn met de doelstellingen van dit besluit. De betrokken lidstaat brengt de andere lidstaten op de hoogte van elk besluit een in lid 1 bedoelde persoon niet te verwijderen.
3. Lid 1 is niet van toepassing op de doorreis van regeringsvertegenwoordigers van de DvK naar de zetel van de vN of naar andere vN-faciliteiten voor zaken die de vN betreffen.
HOOFDSTUK vII
BEVRIEZEN VAN TEGOEDEN EN ECONOMISCHE MIDDELEN
Artikel 27
1. alle tegoeden en economische middelen die rechtstreeks of onrechtstreeks eigendom zijn, in het bezit zijn, of
onder zeggenschap staan van de hierna volgende personen en entiteiten worden bevroren:
a) de in bijlage I vermelde personen en entiteiten die door het Sanctiecomité of de vN-veiligheidsraad zijn aangewezen als — inclusief via onrechtmatige middelen — betrokken bij, of steun verlenend aan programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of personen of entiteiten die namens hen of onder hun leiding handelen, of entiteiten die — inclusief via onrechtmatige middelen — hun eigendom zijn of onder hun zeggenschap staan;
b) de personen en entiteiten die niet onder bijlage I vallen, als genoemd in bijlage II:
i) die, inclusief door ondersteuning of bevordering, verantwoordelijk zijn voor programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of personen of entiteiten die namens hen of onder hun leiding handelen, of entiteiten die — inclusief via onrechtmatige middelen — hun eigendom zijn of onder hun zeggenschap staan,
ii) die financiële diensten verlenen of financiële of andere activa of middelen overbrengen naar, via of uit het grondgebied van de lidstaten, of via onderdanen van de lidstaten of entiteiten onder de jurisdictie daarvan, of via personen of financiële instellingen op het grondgebied van de lidstaten, indien deze financiële diensten of financiële of andere activa of middelen kunnen bijdragen tot de programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens, of personen of entiteiten die namens hen of onder hun leiding handelen of entiteiten die hun eigendom zijn of onder hun zeggenschap staan,
iii) die, inclusief door de levering van financiële diensten aan de DvK, betrokken zijn bij de levering, aan of vanuit de DvK, van wapens of aanverwant materieel van enigerlei aard, of de levering aan de DvK van voorwerpen, materieel, uitrusting, goederen en technologie die zouden kunnen bijdragen aan programma's van de DvK in verband met kernwapens, ballistische raketten of andere massavernietigingswapens;
c) de niet onder bijlage I of bijlage II vallende personen en entiteiten die handelen namens of onder leiding van een in bijlage I of bijlage II vermelde persoon of entiteit, en personen die helpen sancties te ontwijken of de bepalingen van UNSCr 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of van dit besluit te overtreden, als genoemd in bijlage III bij dit besluit;
d) de entiteiten van de regering van de DvK of de Koreaanse arbeiderspartij, of personen of entiteiten die namens hen of onder hun leiding handelen, of entiteiten waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben, indien deze naar het inzicht van de lidstaat betrokken zijn bij de programma's van de DvK in verband met kernwapens of ballistische
raketten, of andere activiteiten van de DvK 2094 (2013) of 2270 (2016) verboden zijn.
die bij de
UNSCr's
1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013),
2. Er worden geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de in lid 1 bedoelde personen of entiteiten.
3. Uitzonderingen kunnen worden toegestaan voor tegoeden en economische middelen die:
a) noodzakelijk zijn om te voorzien in basisbehoeften, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, genees middelen en geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies en openbare nutsvoorzieningen;
b) uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria of de vergoeding van kosten in verband met de verlening van juridische diensten; of
c) uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten, overeenkomstig de nationale wetgeving, voor het routinematig houden of beheren van bevroren tegoeden en economische middelen,
mits de betrokken lidstaat het Sanctiecomité, in voorkomend geval, heeft kennisgegeven van zijn voornemen om de toegang tot de tegoeden en economische middelen toe te staan, en het Sanctiecomité niet binnen vijf werkdagen na de kennisgeving een negatief besluit heeft genomen.
4. Tevens kunnen uitzonderingen worden toegestaan voor tegoeden en economische middelen die:
a) noodzakelijk zijn ter dekking van uitzonderlijke uitgaven. In voorkomend geval zal de lidstaat eerst het Sanctiecomité hiervan in kennis stellen en zal die goedkeuring vragen aan het Sanctiecomité; of
b) het voorwerp zijn van een justitieel, administratief of arbitrair retentierecht of vonnis, in welk geval de tegoeden en economische middelen kunnen worden gebruikt om het retentierecht uit te oefenen of het vonnis ten uitvoer te leggen, mits het retentierecht is verkregen of het vonnis is gegeven voor de datum waarop de in lid 1 bedoelde persoon of entiteit is aangewezen door het Sanctiecomité, de vN-veiligheidsraad of de raad, en niet ten goede komt aan een in lid 1 bedoelde persoon of entiteit. In voorkomend geval geeft de betrokken lidstaat hiervan eerst kennis aan het Sanctiecomité.
5. Lid 2 is niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van:
a) rente of andere inkomsten op die rekeningen; of
b) betalingen die verschuldigd zijn wegens contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of zijn ontstaan vóór de datum waarop die rekeningen werden onderworpen aan beperkende maatregelen,
met dien verstande dat met betrekking tot de voormelde rente, andere inkomsten en betalingen lid 1 steeds van toepassing blijft.
6. Lid 1 belet niet dat een in bijlage II genoemde persoon of entiteit een betaling doet die verschuldigd is uit hoofde van een contract dat is gesloten voordat die persoon of entiteit op de lijst werd geplaatst, mits de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat:
a) het contract geen verband houdt met verboden voorwerpen, materialen, uitrusting, goederen, technologie, bijstand, opleiding, financiële bijstand, investeringen, tussenhandel of diensten, bedoeld in artikel 1;
b) de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een in lid 1 bedoelde persoon of entiteit,
en nadat de betrokken lidstaat kennis heeft gegeven van zijn voornemen de betaling te verrichten of te ontvangen, dan wel te dien einde, naar gelang van het geval, toestemming te verlenen tot het vrijgeven van de bevroren tegoeden of economische middelen, tien werkdagen voordat de toestemming wordt verleend.
7. Wat betreft de Korea National Insurance Corporation (KNIC):
a) De betrokken lidstaten mogen toestaan dat personen of entiteiten uit de Unie betalingen van de KNIC ontvangen, op voorwaarde dat:
i) de betaling verschuldigd is:
a) overeenkomstig de bepalingen van een contract voor door de KNIC te verlenen verzekeringsdiensten die nodig zijn voor de activiteiten van de personen of entiteiten uit de Unie in de DvK, of
b) overeenkomstig de bepalingen van een contract voor door de KNIC te verlenen verzekeringsdiensten met betrekking tot schade die op het grondgebied van de Unie wordt veroorzaakt door een partij bij dat contract;
ii) de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een in lid 1 bedoelde persoon of entiteit; en
iii) de betaling niet direct of indirect gerelateerd is aan activiteiten die bij dit besluit verboden zijn.
b) De betrokken lidstaten mogen toestaan dat personen en entiteiten uit de Unie betalingen aan de KNIC verrichten uitsluitend voor het afnemen van verzekeringsdiensten die noodzakelijk zijn voor de activiteiten van die personen of entiteiten in de DvK, op voorwaarde dat die activiteiten niet verboden zijn bij dit besluit.
c) Er is geen toestemming vereist voor betalingen door of aan de KNIC die nodig zijn voor de officiële doeleinden van een diplomatieke of consulaire missie van een lidstaat in de DvK.
d) Lid 1 belet niet dat de KNIC een betaling kan verrichten die verschuldigd is uit hoofde van een contract dat is gesloten voordat de KNIC op de sanctielijst werd geplaatst, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat:
i) het contract geen verband houdt met verboden voorwerpen, materialen, uitrusting, goederen, technologie, bijstand, opleiding, financiële bijstand, investeringen, tussenhandel of diensten, als bedoeld in dit besluit;
ii) de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een in lid 1 bedoelde persoon of entiteit.
De lidstaten stellen elkaar in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit lid is verleend.
Artikel 28
artikel 27, lid 1, punt d), is niet van toepassing op tegoeden, andere financiële activa of economische middelen die nodig zijn voor het uitvoeren van activiteiten van missies van de DvK bij de vN en gespecialiseerde instanties daarvan of aanverwante organisaties en van andere diplomatieke en consulaire missies van de DvK, noch op tegoeden, andere financiële activa of economische middelen waarvoor het Sanctiecomité vooraf per geval vaststelt dat deze nodig zijn voor het verlenen van humanitaire bijstand, voor denuclearisatie of voor een ander doel dat verenigbaar is met de doelstellingen van UNSCr 2270 (2016).
Artikel 29
1. vertegenwoordigingen van in bijlage I vermelde entiteiten worden gesloten.
2. De rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming in joint ventures of andere zakelijke regelingen door in bijlage I vermelde entiteiten, alsmede door personen of entiteiten die voor of namens hen handelen, is verboden.
HOOFDSTUK vIII
ANDERE BEPERKENDE MAATREGELEN
Artikel 30
De lidstaten betrachten de nodige waakzaamheid en nemen daartoe de nodige maatregelen om te voorkomen dat, op hun grondgebied of door hun onderdanen, gespecialiseerd onderwijs of gespecialiseerde opleiding aan onderdanen uit de DvK wordt verstrekt op vakgebieden die zouden bijdragen tot proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten van de DvK en tot de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens, daaronder begrepen onderwijs en opleiding inzake geavanceerde natuurkunde, geavanceerde computersimulatie en aanverwante computerwetenschappen, geospatiale navigatie, nucleaire technologie, ruimtevaarttechnologie, luchtvaarttechnologie en aanverwante vakgebieden.
Artikel 31
De lidstaten verhogen, overeenkomstig het internationaal recht, hun waakzaamheid ten aanzien van het diplomatiek personeel van de DvK, teneinde te beletten dat dergelijke personen kunnen bijdragen tot de programma's van de DvK in verband met kernwapens of ballistische raketten, of tot de bij UNSCr's 1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013), 2094 (2013) of 2270 (2016) of de bij dit besluit verboden activiteiten, of tot de ontwijking van de bij de voormelde UNSCr's of bij dit besluit opgelegde maatregelen.
HOOFDSTUK IX
ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 32
Een vordering in verband met een overeenkomst of transactie waarvan de uitvoering, al dan niet rechtstreeks, geheel of
gedeeltelijk werd geraakt door maatregelen die op grond van
UNSCr
1718 (2006), 1874 (2009), 2087 (2013),
2094 (2013) of 2270 (2016) zijn opgelegd, waaronder maatregelen van de Unie of van de lidstaten die aansluiten bij, voorgeschreven worden door of samenhangen met de uitvoering van de relevante besluiten van de vN-veiligheidsraad, of maatregelen die onder dit besluit vallen, ook een vordering tot schadeloosstelling of een soortgelijke vordering, zoals een vordering tot schadevergoeding of een garantievordering, met name een vordering tot verlenging of uitbetaling van een obligatie, garantie of contragarantie, in het bijzonder een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm daarvan, wordt niet ingewilligd indien die vordering wordt ingesteld door:
a) de in bijlagen I, II of III vermelde personen en entiteiten;
b) andere personen of entiteiten in de DvK,
-bureaus en -agentschappen van de DvK; of
met inbegrip van de regering en van overheidsinstanties, -bedrijven,
c) personen of entiteiten die handelen voor rekening of ten behoeve van een van de in punt a) of punt b) bedoelde personen of entiteiten.
Artikel 33
1. De raad wijzigt bijlage I op basis van de vaststellingen van de vN-veiligheidsraad of het Sanctiecomité.
2. De raad stelt, op voorstel van lidstaten of de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, met eenparigheid van stemmen de lijsten in de bijlagen II en III, en de wijzigingen daarvan, vast.
Artikel 34
1. Wanneer de vN-veiligheidsraad of het Sanctiecomité een persoon of entiteit op de lijst plaatst, neemt de raad die persoon of die entiteit op in bijlage I.
2. Wanneer de raad besluit een persoon of entiteit te onderwerpen aan de in artikel 23, lid 1, punt b), of punt c), of artikel 27, lid 1, punt b), bedoelde maatregelen, wijzigt hij bijlagen II en III dienovereenkomstig.
3. De raad stelt de in de leden 1 en 2 bedoelde persoon of entiteit in kennis van zijn besluit, alsook van de redenen voor plaatsing op de lijst, hetzij rechtstreeks, indien het adres bekend is, hetzij middels de publicatie van een kennisgeving, waarbij die persoon of entiteit in de gelegenheid wordt gesteld opmerkingen in te dienen.
4. Indien er opmerkingen worden ingediend of substantieel nieuw bewijsmateriaal wordt overgelegd, toetst de raad zijn besluit en brengt hij de personen of entiteiten daarvan op de hoogte.
Artikel 35
1. De bijlagen I, II en III bevatten de door de vN-veiligheidsraad of het Sanctiecomité met betrekking tot bijlage I verstrekte motivering voor het op een lijst plaatsen van de vermelde personen en entiteiten.
2. De bijlagen I, II en III bevatten ook, indien beschikbaar, informatie, die met betrekking tot bijlage I door de vN- veiligheidsraad of het Sanctiecomité is verstrekt, en die nodig is om de betrokken personen of entiteiten te identificeren. Met betrekking tot personen kan die informatie bestaan uit naam, inclusief aliassen, geboortedatum en geboorteplaats, nationaliteit, paspoort- en identiteitskaartnummers, geslacht, adres (indien bekend), en functie of beroep. Met betrekking tot entiteiten kan die informatie bestaan uit naam, plaats en datum van inschrijving en/of registratie, het inschrijvings- en/of registratienummer en de plaats van vestiging. Bijlage I vermeldt tevens de datum waarop de betrokken persoon of entiteit door de vN-veiligheidsraad of door het Sanctiecomité werd opgenomen op een lijst.
Artikel 36
1. Dit besluit wordt, met name ten aanzien van de categorieën van personen, entiteiten of voorwerpen dan wel de uitbreidingen daarvan, waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, overeenkomstig de toepasselijke UNSCr's herzien en, indien noodzakelijk, gewijzigd.
2. De in artikel 23, lid 1, onder b) en c), en in artikel 27, lid 1, onder b) en c), bedoelde maatregelen worden met regelmatige tussenpozen en ten minste om de twaalf maanden geëvalueerd. Zij zijn niet meer van toepassing ten aanzien van de betrokken personen of entiteiten indien de raad overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing ervan.
Artikel 37
Besluit 2013/183/GBvB wordt ingetrokken.
Artikel 38
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 27 mei 2016.
Voor de Raad De voorzitter
a.G. KOENDErS
28.5.2016
BIJLAGE I
Lijst van personen bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), en van personen en entiteiten bedoeld in artikel 27, lid 1, onder a)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
L 141/97
A. Personen
Naam | Alias | Geboortedatum | Datum van aanwijzing door de VN | Motivering | |
1. | Xxx Xx-xxx | alias Xxx Xx-xxxx | 13.10.1944 | 16.7.2009 | Directeur van Namchongang Trading Corporation; leidt de invoer van materiaal dat nodig is voor het uraniumverrijkingsprogramma. |
2. | Xx Xx-Son | Koreaanse naam: ; Chinese naam: alias Xx Xxx Son | 1938 | 16.7.2009 | Minister van Xxxxxxxxxxx sinds april 2014. Voormalig directeur van het General Bureau of Atomic Energy (GBAE), het belangrijkste agentschap dat de leiding heeft over het nucleair programma van de DVK; heeft ver scheidene opdrachten op nucleair gebied gefaciliteerd, waaronder het be heer door het GBAE van het nucleair onderzoekscentrum van Yongbyon en de Namchongang Trading Corporation. |
3. | Xxxxx Xxx-xxx | 16.7.2009 | Directeur van het General Bureau of Atomic Energy (GBAE); betrokken bij het nucleaire programma van de DVK; werkte als hoofd van het We tenschappelijk Bureau van het GBAE voor het Wetenschappelijk Comité van het gemeenschappelijk instituut voor nucleair onderzoek. | ||
4. | Xx Xxxx-sop | 1940 | 16.7.2009 | Voormalig directeur van het nucleair onderzoekscentrum van Yongbyon, gaf leiding aan drie essentiële activiteiten ter ondersteuning van de pro ductie van plutonium voor kernwapens: de splijtstofproductie-installatie, de kernreactor en de opwerkingsfabriek. | |
5. | Xxx Xx-ro | 16.7.2009 | Directeur van Korea Ryongaksan General Trading Corporation; betrok ken bij het ballistische-rakettenprogramma van de DVK. | ||
6. | Xxxx Xxxxx-Xx | Pak Chang-Ho; Paek Ch'ang-Ho | Paspoort: 381420754 Afgegeven op 7.12.2011 Het paspoort verloopt op 7.12.2016 Geboortedatum: 18.6.1964; Geboorteplaats: Kaesong, DVK | 22.1.2013 | Hoge ambtenaar en hoofd van het satellietcontrolecentrum van het Kore aans Comité voor Ruimtevaarttechnologie. |