Hof van Cassatie van België
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. S.15.0096.N
VRIJE BASISSCHOLEN ZEDELGEM vzw, met zetel te 0000 Xxxxxxxx, Groe- xxxxxxxx 00,
eiseres,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxx xxx Xxxxxxxxxx, advocaat bij het Hof van Cassa- tie, met kantoor te 0000 Xxxx, Xxxx Xxxxxxxxxxxxxx 0, waar de eiseres woonplaats kiest,
tegen
G.B.,
verweerder,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxx Xxxx, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxx 7, waar de verweerder woonplaats kiest.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het arbeidshof te Gent, afdeling Brugge, van 24 november 2014.
Raadsheer Xxxx Xxxxxxxx heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Xxxxx Xxxxxxxxxxxx heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel Eerste onderdeel
Eerste subonderdeel
1. Overeenkomstig artikel 1, tweede lid, Arbeidsovereenkomstenwet is deze wet ook van toepassing op de personeelsleden van de door het Rijk gesubsidieerde in- richtingen van het vrij onderwijs wier toestand niet statutair is geregeld.
Hieruit volgt dat alhoewel de personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs die door de inrichtende macht aangesteld of benoemd zijn op de wijze bepaald in het decreet van de Vlaamse Raad van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidi- eerde centra voor leerlingenbegeleiding (hierna Decreet Rechtspositie Personeels- leden Gesubsidieerd Onderwijs), zijn aangesteld of benoemd bij middel van een arbeidsovereenkomst, deze arbeidsovereenkomst nochtans niet wordt beheerst door de Arbeidsovereenkomstenwet.
2. De appelrechters stellen vast dat de verweerder door de eiseres voltijds en vast werd benoemd als directeur van haar vrije basisschool Zedelgem Dorp.
3. In zoverre het subonderdeel schending aanvoert van artikel 32 Arbeidsover- eenkomstenwet dat op de arbeidsrelatie tussen de partijen geen toepassing vindt, is het niet ontvankelijk.
4. Overeenkomstig artikel 1184, eerste lid, Burgerlijk Wetboek is in wederke- rige contracten de ontbindende voorwaarde altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval een van beide partijen haar verbintenissen niet nakomt.
Krachtens het tweede lid van voormeld artikel is het contract in dit geval niet van rechtswege ontbonden en heeft de partij jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd de keuze om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren, wanneer de uitvoering mogelijk is, ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding.
Volgens artikel 1184, derde lid, Burgerlijk Wetboek moet de ontbinding in rechte gevorderd worden en kan aan de verweerder, naargelang de omstandigheden uitstel worden verleend.
De rechter kan de vordering tot ontbinding van de overeenkomst ten laste van een partij slechts inwilligen wanneer hij vaststelt dat de contractuele wanprestaties die haar worden verweten voldoende ernstig zijn om de ontbinding uit te spreken.
5. Artikel 28, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepa- lingen van de onderwijswetgeving (hierna Schoolpactwet) bepaalt:
“Wanneer het arbeidsgerecht, bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of ar- rest, een beslissing van een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs houdende beëindiging of een vermindering van de opdracht van een door haar vast- benoemd personeelslid, strijdig acht met het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, bekomt dit personeelslid de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de opdracht die hem ontnomen werd, alsof hij in dienstactiviteit was gebleven, en verliest de inrichtende macht de salaristoelage voor het geheel of voor een deel van de betrekking, zolang zij de betrekking aan een ander niet-recht- hebbend personeelslid toewijst.
(…)
Het verlies van de salaristoelage voor een betrekking neemt een einde voor de in- richtende macht:
1° ofwel op het ogenblik dat de onregelmatige handeling door de inrichtende macht is hersteld;
2° ofwel indien dezelfde of een andere inrichtende macht het benadeelde perso- neelslid, met zijn akkoord, overneemt;
3° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid zonder geldige reden weigert een door dezelfde inrichtende macht of een andere inrichtende macht aan- geboden betrekking in hetzelfde ambt met dezelfde statutaire toestand te aanvaar- den;
4° ofwel op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid zich, om redenen vreemd aan het geschil, in de voorwaarden voor definitieve ambtsneerlegging bevindt.
De salaristoelage, die gedurende de periode tussen het onrechtmatig ontslag en de betekening van de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor het onderwijs van het vonnis of arrest (…) aan de inrichtende macht werd toegekend, wordt van deze inrichtende macht teruggevorderd en wordt vervolgens toegekend aan het ten onrechte ontslagen personeelslid.
Vanaf de hogervermelde betekening betalen de diensten van de Vlaamse Regering bevoegd voor onderwijs de salaristoelage rechtstreeks aan het ten onrechte ontsla- gen personeelslid tot op het ogenblik dat voldaan wordt aan één van de vier voor- waarden, hierboven vermeld.”
6. De door artikel 28, § 2, Schoolpactwet gebruikte bewoordingen verhinderen niet dat in geval van gerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een vast benoemd personeelslid van het vrij gesubsidieerd onderwijs op vordering van dat personeelslid in het nadeel van de inrichtende macht, uitgesproken op grond van een ernstige contractuele wanprestatie van de inrichtende macht van die aard dat dit personeelslid op grond van die feiten terecht de onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de inrichtende macht had kunnen vaststellen, die rech- terlijke uitspraak kan worden aangezien als een vonnis of arrest dat de beëindiging door de inrichtende macht van de opdracht van een door haar vast benoemd perso- neelslid strijdig acht met het Decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs, zoals bedoeld in artikel 28, § 2, Schoolpactwet, en dat dit personeelslid
als een ten onrechte ontslagen personeelslid kan worden aangezien in de zin van die wetsbepaling.
Het subonderdeel dat geheel ervan uitgaat dat in geval van gerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst op vordering van een personeelslid van het gesubsidi- eerd vrij onderwijs wegens een door de inrichtende macht begane ernstige contrac- tuele wanprestatie, er geen sprake kan zijn van een onrechtmatig ontslag dat aan de werkgever kan worden toegerekend, zodat de in artikel 28, § 2, Schoolpactwet op- genomen verplichting tot doorbetaling van de wedde geen toepassing kan vinden, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
Het subonderdeel faalt in zoverre naar recht.
Tweede subonderdeel
7. Anders dan waarvan het subonderdeel uitgaat, oordelen de appelrechters in het tussenarrest van 27 januari 2014 niet dat de beëindiging van de arbeidsovereen- komst door gerechtelijke ontbinding op vordering van een personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs, een rechtmatige en regelmatige wijze van beëindiging in de zin van het Decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs en artikel 28, § 2, Schoolpactwet uitmaakt.
Het subonderdeel dat op een onjuiste lezing van het arrest van 27 januari 2014 be- rust, mist feitelijke grondslag.
(…) Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eiseres op 1.279,31 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, derde kamer, samenge- steld uit sectievoorzitter Xxxxx Xxxxxxxx, als voorzitter, en de raadsheren Xxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxx en Xxxx xx Xxxxxxxxx, en in openbare rechtszitting van 1 april 2019 uitgesproken door sectievoorzitter Xxxxx Xxxxxxxx, in aanwezigheid van advocaat-generaal Xxxxx Xxxxxxxxxxxx, met bijstand van grif- fier Xxxx Xxx Xxxxxxx.
M. Xxx Xxxxxxx E. de Formanoir X. Xxxxxxx
M. Delange X. Xxxxxxxx X. Xxxxxxxx