BESLISSING D.D. 6 SEPTEMBER 2019 TEN AANZIEN VAN DE MORE BVBA
BESLISSING D.D. 6 SEPTEMBER 2019 TEN AANZIEN VAN DE MORE BVBA
De sanctiecommissie van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (hierna “de FSMA”)
I. Procedure
1. Op 10 oktober 2017 heeft het directiecomité met toepassing van artikel 70, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (hierna: de wet van 2 augustus 2002), de auditeur belast met het onderzoek naar mogelijke inbreuken door De More BVBA op het Wetboek Economisch Recht (hierna: het “WER”).
Op 20 november 2018 heeft de auditeur zijn onderzoeksverslag afgerond.
2. Op 22 januari 2019 besliste het directiecomité van de FSMA, met toepassing van artikel 71, § 2, van de wet van 2 augustus 2002, om een procedure voor de sanctiecommissie in te stellen die kan leiden tot de oplegging van een administratieve geldboete. Bij brief van 23 januari 2019 stelde het directiecomité De More BVBA in kennis van de grieven die door het directiecomité van de FSMA tegen haar in aanmerking werden genomen.
3. Schriftelijke bemerkingen werden neergelegd door de raadsman van De More BVBA op 20 maart 2019 en door het directiecomité op 14 mei 2019. De raadsman van De More BVBA werd tijdens de hoorzitting van 25 juni 2019 door de sanctiecommissie gehoord.
II. Toepasselijke regelgeving
4. Overeenkomstig artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het WER mag geen enkele bemiddelaar inzake consumentenkrediet activiteiten uitoefenen in België zonder vooraf ingeschreven te zijn in het door de FSMA bijgehouden register van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet. De wettelijke bepaling, zoals van toepassing op het ogenblik van de feiten, luidde als volgt:
“Niemand mag in België de activiteit van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen als hij niet op voorhand in het daartoe door de FSMA bijgehouden register is ingeschreven.”
Een inbreuk op voormeld artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het WER kan overeenkomstig artikel 86bis, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 wordt gesanctioneerd met een administratieve geldboete van maximaal 2.500.000 euro. Deze bepaling luidt als volgt:
“In het kader van het toezicht bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 5°, kan de FSMA een administratieve boete opleggen die voor hetzelfde feit of geheel van feiten niet meer mag bedragen dan 2.500.000 euro aan eenieder die:
1° in of vanuit België het bedrijf of de werkzaamheid uitoefent van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, kredietinstelling, beleggingsonderneming, beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, beheerder van AICB, instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, kredietgever, kredietbemiddelaar, wisselkantoor, verzekerings- of herverzekeringspersoon, tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, onafhankelijk vermogensadviseur of enige andere gereglementeerde activiteit vermeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 2° of 3°, zonder daarvoor een toelating of vergunning te bezitten of zonder daartoe te zijn ingeschreven of geregistreerd overeenkomstig de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen of wanneer afstand is gedaan van die toelating, vergunning, inschrijving of registratie of die toelating, vergunning, inschrijving of registratie is ingetrokken, herroepen, geschorst of geschrapt;”.
De bepaling van artikel 86bis, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 heeft voorrang op de administratieve sanctiebepaling die is voorzien in artikel XV.66 van het WER en die op het ogenblik van de feiten luidde als volgt:
“Onverminderd de maatregelen omschreven door dit boek, door boek VII, titel 4, hoofdstuk 4 of door andere wetten of reglementen, kan de FSMA, wanneer zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van boek VII, titel 4, hoofdstuk 4 of op de maatregelen genomen ter uitvoering daarvan, een kredietgever een administratieve geldboete opleggen die niet lager mag zijn dan 2.500 euro en niet hoger dan 50.000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten.
Zij kan een kredietbemiddelaar, onder dezelfde voorwaarden, een administratieve geldboete opleggen die niet lager mag zijn dan 500 euro en niet hoger dan 25.000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten.”.
De buitentoepassingverklaring van artikel XV.66, van het WER wordt bepaald door artikel 86bis, § 1, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002:
“Indien dezelfde feiten of gedragingen aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een geldboete door de FSMA of door de Bank op grond van zowel het eerste lid als op grond van de betrokken wetgeving, kan enkel toepassing worden gemaakt van het eerste lid.”.
III. Tenlasteleggingen en voorstel van sanctie vanwege het directiecomité van de FSMA
5. Het directiecomité sluit zich in de kennisgeving van de grieven ten aanzien van De More BVBA aan bij het onderzoeksverslag van de auditeur. Het directiecomité oordeelt dat De More BVBA – in de periode van 20 januari 2017 tot en met 18 mei 2017 – op onrechtmatige wijze een activiteit van bemiddelaar inzake consumentenkrediet in België heeft uitgeoefend door in deze periode in 15 kredietdossiers te hebben bemiddeld, zonder te beschikken over een inschrijving bij de FSMA. Op grond hiervan oordeelt het
directiecomité dat De More BVBA inbreuken heeft gepleegd op artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het WER, zoals destijds toepasselijk.
6. Op grond van deze vaststellingen stelt het directiecomité ten aanzien van De More BVBA een administratieve geldboete voor van 2.500 Euro, alsook de nominatieve bekendmaking van de sanctie.
7. Het directiecomité heeft de kennisgeving van de grieven en het onderzoeksverslag van de auditeur, met toepassing van artikel 71, § 5, van de wet van 2 augustus 2002 aan de procureur des Konings te Gent overgelegd, aangezien de in die kennisgeving vermelde grieven een strafrechtelijk gesanctioneerde inbreuk kunnen vormen. Tijdens de hoorzitting heeft het directiecomité meegedeeld dat het parket dit strafdossier zonder gevolg heeft geklasseerd.
IV. Feiten
8. De More BVBA heeft haar maatschappelijke zetel te Gent en is actief als meubelhandelaar en handelaar in decoratiematerialen.
De More BVBA was sedert 8 mei 2007 ingeschreven op de lijst van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet bij de FOD Economie.
In dit kader sloot De More BVBA op 1 december 2010 een samenwerkingsovereenkomst met Citibank Belgium NV (thans Beobank NV) om “het krediet te promoten als middel om de verkoop te doen groeien”.
9. Op 1 november 2015 werd de FSMA – in de plaats van de FOD Economie – bevoegd voor de toegang tot het beroep van bemiddelaar inzake consumentenkrediet op grond van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek VII "Betalings- en kredietdiensten" in het Wetboek van economisch recht, houdende invoeging van de definities eigen aan boek VII en van de straffen voor de inbreuken op boek VII, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere bepalingen (hierna: “de wet van 19 april 2014”). Vanaf dit moment moesten alle kredietbemiddelaars een inschrijving aanvragen bij de FSMA.
Voor bestaande bemiddelaars inzake consumentenkrediet die meer dan 1 jaar actief waren, zoals De More BVBA, gold een overgangsperiode van 18 maanden (tot en met 30 april 2017) om de bedoelde inschrijvingsaanvraag in te dienen (Artikel 54, § 5, eerste lid, van de wet van 19 april 2014). In tussentijd werden de betrokken kredietbemiddelaars voorlopig gemachtigd om hun activiteiten verder te zetten op grond van artikel 54, § 4, vierde lid, van de wet van 19 april 2014 dat als volgt xxxxx:
“De bemiddelaars inzake consumentenkrediet die, op de datum van inwerkingtreding van boek VII, titel 4, hoofdstuk 4, al ten minste één jaar de activiteit van consumentenkredietbemiddeling uitoefenen en daartoe op rechtsgeldige wijze zijn ingeschreven bij de FOD Economie conform de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, zijn voorlopig gemachtigd om deze activiteit verder uit te oefenen.”
10. Op 21 september 2016 (d.i. binnen de voornoemde periode van 18 maanden) diende De More BVBA bij de FSMA een aanvraag in tot inschrijving als bemiddelaar inzake consumentenkrediet, meer specifiek als agent in een nevenfunctie.
Deze inschrijving werd door de FSMA geweigerd op 17 januari 2017 omdat De More BVBA niet voldeed aan de wettelijke inschrijvingsvoorwaarde van artikel VII.187, § 1, 2°, van het WER dat bepaalt dat de verantwoordelijken voor de distributie moeten beschikken over de voldoende geschiktheid en professionele
betrouwbaarheid voor de uitoefening van hun taken en niet voor bepaalde misdrijven mogen zijn veroordeeld. De aangeduide verantwoordelijke voor de distributie – de heer X – werd namelijk bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 2 mei 2012 veroordeeld voor twee misdrijven, die voorkomen op de lijst van artikel 20 van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen, hetgeen tot een wettelijk beroepsverbod leidt. Het ging om een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie maanden (met uitstel van 3 jaar) en een geldboete van 250 euro (met uitstel van 3 jaar voor 125 euro) op grond van de artikelen 489bis en 489ter van het Strafwetboek.
De More BVBA werd in kennis gesteld van deze weigering bij aangetekende brief van 17 januari 2017.
In diezelfde aangetekende brief werd er herinnerd aan de wettelijke regeling dat – ingevolge de weigeringsbeslissing van de FSMA d.d. 17 januari 2017 – de voorlopige machtiging in hoofde van De More BVBA om haar activiteit van bemiddelaar inzake consumentenkrediet verder te zetten van rechtswege kwam te vervallen en het voor De More BVBA verboden was om nog op te treden als kredietbemiddelaar.
De beslissing van de FSMA van 17 januari 2017 om de inschrijving van De More BVBA als kredietbemiddelaar te weigeren werd op 25 januari 2017 kenbaar gemaakt op de website van de FSMA in het ‘register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet’.
11. Op 17 maart 2017 diende De More BVBA bij de FSMA een nieuwe aanvraag in tot inschrijving als agent in een nevenfunctie.
12. Tijdens de behandeling van deze tweede aanvraag tot inschrijving, stelde de FSMA aan Beobank NV de vraag of zij in 2017 had samengewerkt met De More BVBA.
Beobank NV bevestigde per e-mail van 6 juni 2017 dat zij de samenwerking met De More BVBA had stopgezet op 1 juni 2017.
Beobank NV deelde daarnaast mee dat in de periode tussen 17 januari 2017 en 1 juni 2017, met tussenkomst van De More BVBA, 15 overeenkomsten van lening op afbetaling werden gesloten tussen Beobank NV en bepaalde consumenten (stuk 1.3 van het onderzoeksverslag).
Het ging om de volgende overeenkomsten van lening op afbetaling, die dienden ter financiering van de aankoop door de betrokken consumenten van goederen bij De More BVBA (stuk 5.3 van het onderzoeksverslag):
Datum | Overeenkomst van lening op afbetaling | Bedrag | |
1. | 23/01/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.940,00 euro |
2. | 29/01/2017 | krediet BE92952504364823 | 1.039,92 euro |
3. | 01/02/2017 | krediet XX00000000000000 | 2.100,00 euro |
4. | 04/02/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.294,92 euro |
5. | 18/02/2017 | krediet XX00000000000000 | 2.160,00 euro |
6. | 18/02/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.980,00 euro |
7. | 25/02/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.329,84 euro |
8. | 03/03/2017 | krediet XX00000000000000 | 936,00 euro |
9. | 08/03/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.089,96 euro |
10. | 18/03/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.560,00 euro |
11. | 23/03/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.609,92 euro |
12. | 11/04/2017 | krediet XX00000000000000 | 879,96 euro |
13. | 28/04/2017 | krediet XX00000000000000 | 831,96 euro |
14. | 29/04/2017 | krediet XX00000000000000 | 1.160,00 euro |
15. | 18/05/2017 | krediet XX00000000000000 | 3.259,92 euro |
TOTAAL | 23.172,40 euro |
13. De FSMA stuurde daaropvolgend aan De More BVBA een aangetekende brief, die eveneens per e-mail werd verzonden. De brief d.d. 17 juli 2017 vermeldde het volgende:
“De FSMA wenst De More BVBA nader te bevragen omtrent informatie waarover zij beschikt en waaruit blijkt dat De More BVBA, na de weigering op 17 januari 2017 van haar eerst ingediende aanvraagdossier tot inschrijving in het register van de kredietbemiddelaars, verder activiteiten van kredietbemiddeling heeft uitgeoefend in samenwerking met Beobank NV, die dit aan de FSMA heeft bevestigd.
De More BVBA werd per aangetekende brief met ontvangstmelding van 17 januari 2017 niet alleen in kennis gesteld dat het directiecomité van de FSMA had beslist om het door De More BVBA ingediende aanvraagdossier tot inschrijving als bemiddelaar in consumentenkrediet, als agent in nevenfunctie, te weigeren. De More BVBA werd namelijk ook in kennis gesteld dat deze weigering tot gevolg had dat de voorlopige machtiging waarover zij beschikte, was vervallen en dit een verbod inhoudt om activiteiten van kredietbemiddeling uit te oefenen.
[…]
Uit de informatie waarover de FSMA beschikt, blijkt dat De More BVBA heeft bemiddeld in minstens 14 kredietdossiers bij Beobank NV, na datum van 20 januari 2017 en dus zonder te beschikken over een inschrijving in het register van de bemiddelaars in consumentenkrediet, bijgehouden door de FSMA.
[…]
Gelet op voorgaande, verzoeken wij u om ons eveneens ten laatste op […] 17 augustus 2017, schriftelijk uw standpunt hierover over te maken en ons alle elementen mee te delen waarvan u vindt dat de FSMA ze moet kennen om de aanvraag van De More BVBA correct te kunnen beoordelen.
Voor zover als nodig herinneren wij u er nogmaals (cfr. onze brieven van 17 januari 2017 en 31 mei 2017) aan dat niemand in België de activiteit van bemiddelaar inzake consumentenkrediet mag uitoefenen als hij niet op voorhand in het daartoe door de FSMA bijgehouden register is ingeschreven (artikel VII.184, § 1 WER).
De More BVBA is er dan ook niet toe gemachtigd om activiteiten van kredietbemiddeling uit te oefenen.”.
14. De heer X reageerde op de brief van de FSMA d.d. 17 juli 2017 per e-mail van 16 augustus 2017 (stuk
1.2.6 van het onderzoeksverslag). Hij ontkende niet dat De More BVBA na 17 januari 2017 kredietbemiddelingsactiviteiten had uitgeoefend in samenwerking met Beobank NV, maar beweerde in de veronderstelling te zijn geweest dat De More BVBA tot en met 30 april 2017 voorlopig gemachtigd was om dergelijke activiteiten uit te oefenen:
“[…] ; ik dacht dat ik dan ook leningen mocht blijven aanbieden tot 30/04/17 omdat ik na de weigering hiervan niet op de hoogte was; dit was zeker niet met opzet en kwade bedoelingen, maar totaal onwetend.”
15. Bij aangetekende brief van 29 augustus 2017 maakte de FSMA aan De More BVBA haar beslissing over om ook de tweede aanvraag tot inschrijving als agent in een nevenfunctie te weigeren omdat De More BVBA niet voldeed aan de wettelijke inschrijvingsvoorwaarde van artikel VII.187, § 1, 1°, van het WER. De aangeduide verantwoordelijke voor de distributie – mevrouw Y, ter vervanging van de heer X – beschikte immers niet over de vereiste beroepskennis.
V. Beoordeling door de sanctiecommissie
16. De sanctiecommissie dient te oordelen of De More BVBA (A) zonder over een inschrijving of voorlopige machtiging als kredietbemiddelaar (B) kredietbemiddelingsactiviteiten heeft uitgeoefend in de periode van 20 januari 2017 tot 18 mei 2017 en aldus een inbreuk heeft gepleegd op artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het WER, zoals van toepassing op het moment van de feiten.
A. Geen inschrijving als kredietbemiddelaar
17. Het staat volgens de sanctiecommissie vast dat De More BVBA na 17 januari 2017 niet meer over een inschrijving of voorlopige machtiging als kredietbemiddelaar beschikte. De More BVBA, die overeenkomstig artikel 54, § 4, vierde lid, van de wet van 19 april 2014 beschikte over een voorlopige machtiging als bemiddelaar inzake consumentenkrediet, diende op 21 september 2016 (dus binnen de periode van 18 maanden, voorzien in artikel 54, § 5, eerste lid, van de wet van 19 april 2014) bij de FSMA een aanvraag in tot definitieve inschrijving als kredietbemiddelaar. Deze aanvraag tot inschrijving werd door de FSMA geweigerd op 17 januari 2017, zodat de voorlopige machtiging van De More BVBA om de activiteit van bemiddeling inzake consumentenkrediet uit te oefenen, overeenkomstig artikel 54, § 5, tweede lid, van de wet van 19 april 2014 is komen te vervallen. Deze bepaling luidt immers als volgt: “Als er geen verzoek om vergunning of inschrijving wordt ingediend binnen de in het eerste lid vastgestelde termijn, vervalt de in
paragraaf 4 bedoelde voorlopige vergunning of voorlopige machtiging van rechtswege. Als een verzoek om vergunning of inschrijving is ingediend binnen de in het eerste lid vastgestelde termijn, vervalt de in paragraaf 4 bedoelde voorlopige vergunning of voorlopige machtiging van rechtswege ingeval de FSMA de vergunning of inschrijving weigert.”.
18. Het feit dat De More BVBA op 17 maart 2017 een nieuwe aanvraag heeft ingediend bij de FSMA om te worden ingeschreven als agent in een nevenfunctie verandert niets aan bovenstaande situatie. Het indienen van een tweede inschrijvingsaanvraag binnen voormelde periode van 18 maanden doet geen afbreuk aan het verval (van de voorlopige machtiging) dat van rechtswege is ingetreden op het moment van de weigering door de FSMA van de initiële inschrijvingsaanvraag van de voorlopig gemachtigde bemiddelaar inzake consumentenkrediet.
19. Aangezien De More BVBA pas op 20 januari 2017 heeft kennis genomen van de beslissing van de FSMA om haar eerste aanvraag tot inschrijving te weigeren, wordt voormelde datum van 20 januari 2017 weerhouden als het moment waarop De More BVBA op de hoogte was, of redelijkerwijs moet worden verondersteld op de hoogte te zijn geweest, van het verval van haar voorlopige machtiging en het daaraan gekoppelde verbod om kredietbemiddelingsactiviteiten uit te oefenen (zie nr. 30 van het onderzoeksverslag van de auditeur).
20. De More BVBA beroept zich in haar schriftelijke bemerkingen in hoofdzaak op het gegeven dat “de verderzetting van de kredietbemiddelingsactiviteiten gebeurde in samenwerking met Beobank die er – minstens sinds 2 februari 2017 – kennis van had dat de voorlopige machtiging van BVBA DE MORE was vervallen”. De vertegenwoordiger van Xxxxxxx zou er kennis van hebben gehad dat De More BVBA na 17 januari 2017 nog kredietbemiddelingsactiviteiten heeft uitgeoefend en zou het voornoemd e-mailbericht van 16 augustus 2017 aan de FSMA (zie hoger, nr. 14) hebben opgesteld. De zaakvoerder van De More BVBA handelde volgens diens raadsman in vertrouwen omdat hij werd gedekt of zich gedekt voelde door de vertegenwoordiger van Xxxxxxx: ondanks het verval van haar voorlopige machtiging kon zij immers nog steeds op de IT-systemen van Xxxxxxx.
21. De omstandigheid dat Xxxxxxx de samenwerking met De More BVBA heeft verdergezet wetende dat zij niet langer ingeschreven was als kredietbemiddelaar, kan volgens de sanctiecommissie door De More BVBA niet worden ingeroepen om te beweren dat zij te goeder trouw van oordeel zou zijn geweest dat zij haar kredietbemiddelingsactiviteit nog mocht verderzetten na de beslissing van de FSMA tot weigering van haar inschrijvingsaanvraag. In de eerste plaats is artikel 54, § 5, tweede lid, van de wet van 19 april 2014, duidelijk: “Als een verzoek om vergunning of inschrijving is ingediend binnen de in het vorige lid vastgestelde termijn, vervalt de in paragraaf 4 bedoelde voorlopige vergunning of voorlopige machtiging van rechtswege ingeval de FSMA de vergunning of inschrijving weigert.”. In haar brief van 17 januari 2017 (door De More BVBA in ontvangst genomen op 20 januari 2017) waarbij zij aan De More BVBA kennis gaf van de beslissing tot weigering van de inschrijvingsaanvraag, stelde de FSMA bovendien uitdrukkelijk het volgende: “De weigering van de aanvraag tot inschrijving brengt, overeenkomstig artikel 54 § 5, tweede lid van voormelde wet van 19 april 2014, met zich mee dat de voorlopige machtiging van DE MORE BVBA komt te vervallen. Deze beslissing houdt een verbod in om activiteiten van kredietbemiddeling uit te oefenen”. In tegenstelling tot wat de raadsman van De More BVBA meent, is deze brief voldoende duidelijk geformuleerd.
Voorts wijst het directiecomité er in zijn schriftelijke bemerkingen terecht op dat de beweerde goede trouw van De More BVBA wordt tegengesproken door het feit dat de bemiddeling voor één kredietovereenkomst dateert van na de overgangsperiode (met name van 18 mei 2017; zie nr. 14 van het onderzoeksverslag van de auditeur).
22. De argumenten van de raadsman van De More BVBA doen derhalve geen enkele afbreuk aan de vaststelling dat De More BVBA in de periode van 20 januari 2017 tot 18 mei 2017 noch een voorlopige machtiging had, noch ingeschreven was als bemiddelaar inzake consumentenkrediet.
B. Uitoefening van de activiteit van kredietbemiddeling
23. De sanctiecommissie dient voorts te oordelen of De More BVBA in de periode tussen 20 januari 2017 en 18 mei 2017 de activiteit van kredietbemiddeling heeft uitgeoefend. Ten tijde van de feiten definieerde artikel I.9, 35°, van het WER het begrip “kredietbemiddelaar” als volgt: “een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet optreedt als kredietgever en die in het raam van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen een vergoeding in de vorm van geld of een ander overeengekomen economisch voordeel: a) aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt; b) consumenten anderszins dan onder a) bedoeld, bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten; c) namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit. (…)”.
24. Uit deze definitie kunnen vier cumulatieve voorwaarden worden afgeleid: 1) er moet sprake zijn van een (natuurlijke of rechts)persoon die niet optreedt als kredietgever; 2) deze persoon handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten; 3) de persoon komt tussen op één van de volgende manieren: het voorstellen of aanbieden van kredietovereenkomsten aan consumenten; het bijstaan van consumenten bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten; het sluiten van kredietovereenkomsten met consumenten namens de kredietgever; en 4) de betrokken persoon ontvangt hiervoor een vergoeding in de vorm van geld of een ander overeengekomen economisch voordeel.
Aangezien de aanwezigheid in casu van de eerste drie voorwaarden door De More BVBA niet betwist wordt, kan daarvoor worden volstaan met een verwijzing naar het onderzoeksverslag van de auditeur (zie nrs. 24 tot 26 van het onderzoeksverslag van de auditeur).
25. De More BVBA betwist in haar schriftelijke bemerkingen van 20 maart 2019 dat is voldaan aan de voorwaarde dat de betrokken persoon een vergoeding in de vorm van geld of een ander overeengekomen economisch voordeel ontvangt. Om die reden zou de sanctiecommissie volgens De More BVBA tot vrijspraak moeten besluiten.
De More BVBA beweert in haar schriftelijke bemerkingen dat er in casu geen sprake zou zijn van een “vergoeding in de vorm van geld of een ander economisch voordeel”, omdat zij van Beobank geen commissies heeft ontvangen voor de betwiste overeenkomsten waarvoor zij heeft bemiddeld en er ook geen sprake zou zijn van een ander economisch voordeel. Volgens De More BVBA zou de Belgische wet in strijd zijn met Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (“Richtlijn consumentenkrediet”), omdat zij met het begrip “economisch voordeel” een ruimere interpretatie heeft gegeven aan het begrip “financiële beloning” in de definitie van “kredietbemiddelaar” in de Richtlijn consumentenkrediet. Volgens De More BVBA zou een kostenbesparend economisch voordeel (zoals het ter beschikking krijgen van standaardformulieren of toegang krijgen tot het informaticasysteem van de bank), niet kwalificeren als een “financiële beloning” in de zin van de Richtlijn consumentenkrediet (schriftelijke bemerkingen van 20 maart 2019, p. 3-4, nr. 5).
26. Naar het oordeel van de sanctiecommissie zijn de grieven van De More BVBA niet overtuigend.
27. Vooreerst was er in casu in hoofde van De More BVBA wel degelijk sprake van het bemiddelen tegen een vergoeding in de vorm van geld. Zoals blijkt uit artikel 13 en bijlage 3 van de samenwerkingsovereenkomst
van 1 december 2010 tussen Citibank Belgium NV (thans Beobank) en De More BVBA, werd overeengekomen dat Xxxxxxx een commissie uitbetaalt aan De More BVBA ter vergoeding van haar prestaties (stuk 16.4 in het dossier van de auditeur). Voor bepaalde kredietovereenkomsten die werden afgesloten met tussenkomst van De More BVBA betaalde Beobank ook effectief commissies (dit blijkt onder meer uit stukken 16, 16.1, 16.2, 16.3 en 23 in het dossier van de auditeur). Xxxxxxx heeft wel bevestigd dat, specifiek met betrekking tot de overeenkomsten die met tussenkomst van De More BVBA werden gesloten in de litigieuze periode van 20 januari 2017 tot 18 mei 2017, geen commissies werden betaald aan De More BVBA omdat het jaarlijks kostenpercentage van de betrokken kredieten telkens 0 % bedroeg (stuk 23 in het dossier van de auditeur; zie ook stuk 5.3 in het dossier van de auditeur). Zoals de auditeur ook aantoont in zijn onderzoeksverslag (randnummer 27), belet dit evenwel niet dat er sprake is van een vergoeding in hoofde van De More BVBA.
De overeenkomst van 1 december 2010, die de samenwerking tussen De More BVBA en Beobank regelt en voorziet in de betaling van commissies, is immers van toepassing op het geheel van werkzaamheden van kredietbemiddeling van De More BVBA. Aangezien de litigieuze werkzaamheden van kredietbemiddeling van De More BVBA kaderen in deze langdurige overeenkomst van samenwerking, vormt het geen beletsel dat De More BVBA voor de specifieke kredietbemiddelingsactiviteiten die het voorwerp uitmaken van huidige procedure (in tegenstelling tot voor andere kredietbemiddelingsactiviteiten in het kader van dezelfde overeenkomst) geen commissie van Xxxxxxx heeft ontvangen omdat het jaarlijks kostenpercentage 0 % bedroeg. De ontvangst van commissies door De More BVBA voor haar werkzaamheden van kredietbemiddeling moet inderdaad in zijn geheel worden bekeken. De tijdens de incriminatieperiode afgesloten overeenkomsten kaderen binnen een kaderovereenkomst die een geldelijke vergoeding voorziet waarvan de omvang kan fluctueren en voor bepaalde overeenkomsten zelfs geen commissie kan inhouden. Dergelijke variabiliteit van de geldelijke vergoeding belet naar het oordeel van de sanctiecommissie niet dat er wel degelijk sprake is van een vergoeding in geld zoals door de wet vereist.
28. Hier kan nog worden aan toegevoegd dat er – in tegenstelling tot wat De More BVBA in haar schriftelijke bemerkingen beweert – eveneens sprake is van de toekenning van een “ander economisch voordeel” aan De More BVBA. De More BVBA had, zoals blijkt uit artikel 17 van de overeenkomst die de samenwerking tussen De More BVBA en Beobank regelt, kosteloos toegang tot een informaticasysteem van Beobank (stuk 16.4 in het dossier van de auditeur), dat bepaalde documenten automatisch aanlevert, waar kredietaanvragen kunnen worden ingediend, enz. Aangezien dit een voordeel betreft dat De More BVBA in staat stelde om kosten te besparen, was er bijgevolg ook sprake van een overeengekomen “ander economisch voordeel” (zie ook nr. 27 van het onderzoeksverslag van de auditeur).
Volgens De More BVBA zou de Belgische wet ten onrechte spreken van een “ander economisch voordeel”, in strijd met de Richtlijn consumentenkrediet die het heeft over een “andere financiële beloning”, wat meer beperkt zou zijn en dergelijk kostenbesparend economisch voordeel niet zou omvatten. Een ruime interpretatie van het begrip “financiële beloning” komt volgens de sanctiecommissie evenwel als volstrekt logisch voor teneinde aan de toevoeging van dit begrip aan het begrip “vergoeding in de vorm van geld”, een nuttige betekenis te geven.
29. Uit wat voorafgaat, is volgens de sanctiecommissie aangetoond dat De More BVBA van Xxxxxxx een vergoeding – in de vorm van geld of een ander economisch voordeel – heeft ontvangen in het kader van haar bemiddelingsactiviteiten. Ook aan deze voorwaarde, opdat van een activiteit van kredietbemiddelaar in hoofde van De More BVBA sprake zou zijn, is derhalve voldaan.
C. Conclusie
30. Op grond van de elementen van het dossier komt de sanctiecommissie tot het besluit dat De More BVBA in de periode tussen 20 januari 2017 en 18 mei 2017 de activiteit van kredietbemiddelaar heeft uitgeoefend zonder inschrijving. Het is duidelijk dat de bemiddelingsactiviteiten van De More BVBA verband houden met consumentenkredieten (zie hierover ook randnummer 28 van het onderzoeksverslag van de auditeur), zodat het de uitoefening van de activiteit van bemiddeling inzake consumentenkrediet zonder inschrijving betreft, en dus een inbreuk op artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het WER.
31. De omstandigheid dat er eveneens een inbreuk voorligt in hoofde van Beobank NV, met name op artikel VII.166, § 2, eerste lid, van het WER, dat bepaalt dat kredietgevers geen beroep mogen doen op een kredietbemiddelaar die niet overeenkomstig de wet is ingeschreven in het register van de FSMA, doet volgens de sanctiecommissie geen afbreuk aan de inbreuk in hoofde van De More BVBA op artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het WER door het uitoefenen van de activiteit van kredietbemiddeling zonder inschrijving bij de FSMA. De FSMA heeft trouwens met Beobank NV, voor de inbreuk op artikel VII.166, § 2, eerste lid, van het WER, een minnelijke schikking afgesloten die voorziet in de betaling van een bedrag van 25.000 euro en de nominatieve bekendmaking ervan op de website van de FSMA.
VI. Op te leggen sanctie
32. Overeenkomstig artikel 86bis, § 1, eerste lid, van de wet van 2 augustus 2002 kan de FSMA, in het kader van het toezicht bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, 5°, een administratieve geldboete opleggen die voor hetzelfde feit of geheel van feiten niet meer mag bedragen dan 2.500.000 euro aan eenieder die in of vanuit België het bedrijf of de werkzaamheid uitoefent van kredietbemiddelaar, zonder daartoe te zijn ingeschreven overeenkomstig de toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen of wanneer afstand is gedaan van die inschrijving of die inschrijving is ingetrokken, herroepen, geschorst of geschrapt. Het tweede lid van die paragraaf bepaalt dat indien dezelfde feiten of gedragingen aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een geldboete door de FSMA op grond van zowel het eerste lid als op grond van de betrokken wetgeving, enkel toepassing kan worden gemaakt van het eerste lid. In casu kan derhalve uitsluitend van voornoemd artikel 86bis, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 toepassing worden gemaakt en niet van de sectoriële administratieve sanctiebepaling die is voorzien in artikel XV.66 van het WER (zie hoger, nr. 4).
33. Het directiecomité stelt in de kennisgeving van de grieven een administratieve geldboete ten aanzien van De More BVBA voor van 2.500 euro. Het directiecomité heeft bij dit voorstel rekening gehouden met de xxxxx xxx xx xxxxxx, de duur van de inbreuk en het aantal dossiers waarin De More BVBA heeft bemiddeld zonder inschrijving (15 kredietdossiers over een periode van verschillende maanden, met name van 20 januari 2017 tot en met 18 mei 2017) en het ontradend effect dat moet uitgaan van een sanctie. Het voorgestelde bedrag houdt volgens het directiecomité ook rekening met de beperkte financiële draagkracht van De More BVBA, de afwezigheid van eerdere inbreuken, de afwezigheid van een vermogensnadeel voor derden en het ontbreken van commissies voor de betrokken dossiers.
34. De sanctiecommissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete rekening met alle relevante omstandigheden. Met toepassing van het proportionaliteitsbeginsel dient het bedrag van de geldboete die de FSMA kan opleggen, te worden bepaald rekening houdend met de xxxxx xxx xx xxxxxx en de subjectieve schuld van de partijen.
35. De sanctiecommissie is van oordeel dat de xxxxx xxx xx xxxxxx in hoofde van De More BVBA vaststaat vermits de door de wet vereiste inschrijving bij de FSMA een essentiële waarborg is voor de bescherming van kredietnemers. Een passende geldboete is vereist om een ontradend effect te hebben zowel voor de
betrokkene als voor derden. Het dient duidelijk te zijn voor wie actief wil zijn in de sector van het consumentenkrediet dat de inschrijving bij de FSMA verplicht is en inbreuken niet ongestraft blijven. Een eenvoudige schuldverklaring, zoals De More BVBA in haar verweer in ondergeschikte orde als mogelijke uitspraak vermeldt, is om die reden niet passend.
36. Het feit dat “de inbreuken al lang opgehouden [zijn]”, hetgeen De More BVBA in haar schriftelijke bemerkingen als verzachtende omstandigheid inroept, doet geen afbreuk aan de onverschoonbaarheid van de inbreuk. Bovendien is de sanctiecommissie van oordeel dat bemiddelen over een periode van meerdere maanden en het effectief overmaken van 15 kredietdossiers aan Beobank, zonder over de vereiste inschrijving te beschikken, niet gering is zodat De More BVBA in haar schriftelijke bemerkingen tevergeefs als verzachtende omstandigheid inroept dat “slechts” 15 overeenkomsten werden afgesloten door bemiddeling van De More BVBA.
37. De sanctiecommissie sluit zich aan bij het standpunt van het directiecomité dat de beperkte financiële draagkracht van De More BVBA en de afwezigheid van recidive in rekening moeten worden gebracht bij het bepalen van het bedrag van de sanctie.
38. Zoals hoger vermeld doet de omstandigheid dat er eveneens een inbreuk voorligt in hoofde van Beobank, geen afbreuk aan de inbreuk in hoofde van De More BVBA, zodat dit element geen lagere boete kan verantwoorden. Evenmin maakt de kennis door Xxxxxxx van de juridische situatie van De More BVBA en de doorgelopen toegang van De More BVBA tot het IT-systeem van Beobank een verschil uit (zie hoger, nr. 21).
39. In het licht van de vermelde omstandigheden en de doelstellingen van de regelgeving acht de sanctiecommissie een administratieve boete ten aanzien van De More BVBA van 2.500 EUR passend.
VII. Bekendmaking
40. Overeenkomstig artikel 72, § 3, vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002 worden de beslissingen van de sanctiecommissie in beginsel nominatief bekendgemaakt op de website van de FSMA. De sanctiecommissie kan deze bekendmaking uitstellen of tot de anonieme bekendmaking overgaan indien de bekendmaking een lopend onderzoek of de stabiliteit van het financieel systeem of de financiële markten in gevaar zou brengen of onevenredig zou zijn.
41. Volgens de sanctiecommissie zijn er geen redenen om af te wijken van het beginsel van de onmiddellijke en nominatieve bekendmaking van onderhavige beslissing in haar geheel. Gelet op de ernst van de inbreuken is de bekendmaking aangewezen met het oog op het ontradend effect voor de betrokkene en andere marktpartijen. De mogelijke negatieve gevolgen van een nominatieve publicatie voor De More BVBA zijn een normaal gevolg van de vastgestelde inbreuk en zijn niet disproportioneel in het licht van de handelingen waarvan zij de gevolgen moet dragen.
De sanctiecommissie beslist dat zes maanden na de publicatie van de nominatieve beslissing deze zal worden vervangen door een publicatie met weglating van de persoonsgegevens (van natuurlijke personen).
VIII. Beslissing
42. De sanctiecommissie,
samengesteld uit de personen die deze beslissing ondertekenen, beslist om deze redenen, na deliberatie,
1° vast te stellen dat De More BVBA in de periode tussen 20 januari 2017 en 18 mei 2017 de bepalingen van artikel VII.184, § 1, eerste lid, van het Wetboek Economisch Recht heeft miskend door de activiteit van kredietbemiddelaar te hebben uitgeoefend zonder inschrijving bij de FSMA, en met toepassing artikel 86bis, § 1, eerste lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten aan De More BVBA een administratieve geldboete ten belope van
2.500 euro op te leggen;
2° met toepassing van artikel 72, § 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, de beslissing integraal en nominatief bekend te maken op de website van de FSMA. Zes maanden na de bekendmaking van de nominatieve beslissing dient deze te worden vervangen door een publicatie met weglating van de persoonsgegevens.
Brussel, 6 september 2019
Xxxxxx XXXXX
Xxxxxxxx STEENNOT Xxxxx XXXXXXX