AANNEMING VAN WERK
Hof van Cassatie
LIBERCAS
11 - 2021
AANNEMING VAN WERK
- Niet-nakoming van een contractuele verbintenis - Uitvoering door een derde
Waar in geval van niet-nakoming van een contractuele verbintenis de schuldeiser, indien de prestatie zich hiertoe leent, het recht heeft zich door de rechter te laten machtigen om de verbintenis te laten uitvoeren door een derde op kosten van de schuldenaar, kan de schuldeiser in uitzonderlijke omstandigheden, zoals bij hoogdringendheid, de verbintenis door een derde laten uitvoeren zonder rechterlijke machtiging op eigen kosten en op eigen risico en deze kosten verhalen op de schuldenaar, waarbij zijn handelswijze achteraf kan worden getoetst door de rechter, maar in beide gevallen dient de schuldeiser de redelijke belangen van de schuldenaar in acht te nemen.
- Artt. 1143 en 1144 Burgerlijk Wetboek
18 juni 2020 C.18.0357.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.3
AC nr. ...
- Niet-nakoming van een contractuele verbintenis - Uitvoering door een derde - Afwezigheid van rechterlijke machtiging zonder grond
Wanneer de schuldeiser de verbintenis zonder voorafgaandelijke rechterlijke machtiging laat uitvoeren door een derde, zonder dat daartoe grond bestaat of op een onzorgvuldige wijze, kan de schuldeiser de gemaakte kosten niet verhalen op de schuldenaar, maar heeft hij slechts recht op vergoeding van de schade die het gevolg is
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
18 juni 2020 C.18.0357.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.3
AC nr. ...
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Algemeen - Vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid - Miskenning van algemene zorgvuldigheidsplicht - Schending van informatieverplichting - Bewijslast
Wanneer de benadeelde aanvoert dat hij schade heeft geleden doordat de arts heeft nagelaten hem bepaalde informatie te verschaffen, moet hij niet alleen bewijzen dat de arts hem de informatie daadwerkelijk had moeten geven, maar ook dat hij dat niet heeft gedaan (1). (1) Cass. 11 januari 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 15 met concl. van eerste advocaat-generaal X. Xxxxxxx, toen advocaat generaal.
- Art. 8, §§ 1, eerste lid, en 2 Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
- Art. 1315 Burgerlijk Wetboek
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.19.0343.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.9
AC nr. ...
Algemeen - Vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid - Bewijslast
Bij een aansprakelijkheidsvordering rust de bewijslast van de tot aansprakelijkheid leidende gebeurtenis, de schade en het oorzakelijk verband tussen beide, behoudens wettelijke of contractuele afwijking, in de regel op de benadeelde (1). (1) Cass. 11 januari 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 15 met concl. van eerste advocaat-generaal X. Xxxxxxx, toen advocaat generaal.
- Art. 1315 Burgerlijk Wetboek
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.19.0343.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.9
AC nr. ...
Bijzondere aansprakelijkheid - Allerlei - Vennootschap - Bestuurders - Gehoudenheid tot sociale zekerheidsbijdragen - Omvang - Beoordeling door de rechter - Toetsing door het Hof
De rechter bepaalt onaantastbaar in feite de omvang van de gehoudenheid van de bestuurder voor het geheel of een gedeelte van de bedoelde sociale zekerheidsbijdragen, waarbij het Hof beschikt over een marginaal toetsingsrecht ter zake van de evenredigheid tussen de inbreuk en de gehoudenheid van de bestuurder (1). (1) Art. 530, § 2, eerste lid Wetboek van vennootschappen zoals van kracht voor zijn opheffing bij wet van 18 september 2017.
- Art. 530, § 2, eerste lid Xxxxxxx 0 mei 1999 van vennootschappen
18 juni 2020 C.19.0258.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.9
AC nr. ...
Herstelplicht - Algemeen - Volledige vergoeding van de schade
Krachtens artikel 1382 Burgerlijk Wetboek is degene die door zijn schuld een ander schade berokkent, verplicht deze schade integraal te vergoeden, wat impliceert dat de benadeelde wordt teruggeplaatst in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de daad waarover hij klaagt, niet was gesteld (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 353.
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
3 juni 2020 P.20.0278.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.4
AC nr. ...
Schade - Begrip - Vormen - Aantasting van een belang of verlies van een geoorloofd voordeel - Getroffene - Houder van het belang of voordeel
De schade in de zin van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek bestaat in de aantasting van elk belang of in het verlies van elk geoorloofd voordeel en veronderstelt dat de door de ongeoorloofde daad getroffene zich daarna in een minder gunstige positie bevindt dan ervoor; enkel de houder van dat belang of voordeel kan zich beroepen op de aantasting ervan.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
5 juni 2020 C.19.0396.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200605.1F.2
AC nr. ...
Schade - Materiële schade - Elementen en grootte - Werkgever - Wanbedrijf gepleegd door een bediende in het nadeel van zijn werkgever - Uitgave verschuldigd krachtens een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting - Beschermde werknemer - Vergoedingen gestort gedurende de ontslagprocedure om dringende redenen - Uitgaven zonder ontvangst van arbeidsprestaties - Vergoeding van de werkgever
Wanneer de werkgever geen prestaties van zijn werknemer ontvangt omdat laatstgenoemde een wanbedrijf in zijn nadeel heeft gepleegd waardoor de arbeidsverhouding niet kon worden voortgezet en hij die werknemer, wegens zijn statuut van beschermd werknemer, gedurende de ontslagprocedure de bij wet bepaalde vergoedingen moet storten, kan de werkgever hierdoor schade lijden, aangezien hij uitgaven moet verrichten zonder arbeidsprestaties te ontvangen; dat zou enkel anders zijn indien uit de wet, het reglement of de overeenkomst zou blijken dat die uitgaven voor rekening moeten blijven van degene die ze heeft verricht (1). (1) Zie concl. OM in Pas.
2020, nr. 353.
- Art. 9 Wet 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
3 juni 2020 P.20.0278.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.4
AC nr. ...
Schade - Materiële schade - Elementen en grootte - Werkgever - Wanbedrijf gepleegd door een bediende - Uitgave verschuldigd krachtens een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting - Vergoeding - Uitgave die de schade uitmaakt
Het bestaan van een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting kan beletten dat schade in de zin van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek ontstaat, met name wanneer blijkens de inhoud of de strekking van de wet, het reglement of de overeenkomst de te verrichten uitgave definitief voor rekening moet blijven van diegene die ze moet verrichten; het bestaan van een dergelijke verplichting sluit op zich niet noodzakelijk uit dat die betaling schade kan uitmaken (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 353.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
3 juni 2020 P.20.0278.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.4
AC nr. ...
ADVOCAAT
- Strafzaken - Vertegenwoordigingsbevoegdheid - Vermoeden - Aard
Krachtens artikel 440, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek geldt de verklaring van de advocaat op zich reeds als vermoeden van zijn volmacht om een partij in een procedure te vertegenwoordigen; dat vermoeden kan voor de strafgerechten niet worden omgekeerd, aangezien de artikelen 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn (1). (1) Zie concl. “in substantie” OM in Pas. 2020, nr. 354.
- Artt. 440, tweede lid, 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek
3 juni 2020 P.20.0302.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.5
AC nr. ...
- Strafzaken - Ontkentenis - Bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek - Toepassing
Krachtens artikel 440, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek geldt de verklaring van de advocaat op zich reeds als vermoeden van zijn volmacht om een partij in een procedure te vertegenwoordigen; dat vermoeden kan voor de strafgerechten niet worden omgekeerd, aangezien de artikelen 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn (1). (1) Zie concl. “in substantie” OM in Pas. 2020, nr. 354.
- Artt. 440, tweede lid, 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek
3 juni 2020 P.20.0302.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.5
AC nr. ...
- Strafzaken - Vertegenwoordigingsbevoegdheid - Proceshandelingen die de lastgeving van de advocaat te boven gaan - Onderzoek door het strafgerecht
Uit de omstandigheid dat een advocaat, zowel in strafzaken als in burgerlijke zaken, desgevallend proceshandelingen moet stellen die zijn lastgeving te boven gaan, kan niet worden afgeleid dat hij hiervan rekenschap moet afleggen voor het strafgerecht waarvoor hij pleit of heeft gepleit (1). (1) Zie concl. “in substantie” OM in Pas. 2020, nr. 354.
3 juni 2020 P.20.0302.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.5
AC nr. ...
- Strafzaken - Vertegenwoordiging door het strafgerecht - Vertegenwoordiging in hoger beroep - Proceshandelingen die de lastgeving van de advocaat te boven gaan - Betwisting van de veroordeling via een burgerrechtelijke procedure tot ontkentenis van de advocaat - Recht op een nieuw onderzoek van zijn zaak - Recht op een eerlijk proces
Het recht op een eerlijk proces impliceert niet het recht, voor de beklaagde die een tegen hem in hoger beroep uitgesproken veroordeling betwist, om zijn zaak opnieuw door het strafgerecht te doen onderzoeken via een burgerrechtelijke procedure tot ontkentenis van de advocaat die hem heeft vertegenwoordigd in het debat dat met de veroordeling werd afgesloten (1). (1) Zie concl. “in substantie” OM in Pas. 2020, nr. 354.
- Art. 187 Wetboek van Strafvordering
- Artt. 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0302.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.5
AC nr. ...
ARBEIDSOVEREENKOMST
Einde - Algemeen - Overeenkomst van onbepaalde duur - Eenzijdige beëindiging - Uitwerking
De eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is gesloten, zoals bepaald in artikel 37 Arbeidsovereenkomstenwet, heeft het onmiddellijke tenietgaan van die overeenkomst tot gevolg (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 265.
4 mei 2020 S.19.0075.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.11
AC nr. ...
Verplichtingen - Verplichting van de werkgever - Onderwerping van de werknemer aan de Belgische sociale zekerheid - Verzuim - Tenietgaan van de overeenkomst - Uitvoering in natura
Inzake arbeidsovereenkomsten verhindert het tenietgaan ervan de uitvoering, in natura, niet van de door de werkgever in de arbeidsovereenkomst aangegane verbintenis om de werknemer aan de Belgische sociale zekerheid te onderwerpen en aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de socialezekerheidsbijdragen te betalen die berekend worden op het loon dat aan de werknemer is verschuldigd voor de aan het einde van de overeenkomst voorafgaande periode (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 265.
4 mei 2020 S.19.0075.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.11
AC nr. ...
AUTEURSRECHT
- Vennootschapsorgaan - Besluit - Niet beantwoorden aan vorm -of grondvoorwaarden
Het bewijs van de overdracht van auteursrechten moet ten aanzien van de auteur van het werk worden geleverd door een geschrift.
- Art. XI.167, § 1 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
18 juni 2020 C.19.0017.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.29
AC nr. ...
BANKWEZEN - KREDIETWEZEN - SPAARWEZEN
Allerlei - Geldopneming krachtens kredietopening - Aard
Een geldopneming krachtens een kredietopening doet geen geldlening ontstaan in de zin van de artikelen 1892 en 1905 Burgerlijk Wetboek, waarop artikel 0000xxx Xxxxxxxxxx Wetboek van toepassing is.
18 juni 2020 C.19.0140.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.5
AC nr. ...
BEWIJS
Burgerlijke zaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid - Bewijslast
Bij een aansprakelijkheidsvordering rust de bewijslast van de tot aansprakelijkheid leidende gebeurtenis, de schade en het oorzakelijk verband tussen beide, behoudens wettelijke of contractuele afwijking, in de regel op de benadeelde (1). (1) Cass. 11 januari 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 15 met concl. van eerste advocaat-generaal X. Xxxxxxx, toen advocaat generaal.
- Art. 1315 Burgerlijk Wetboek
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.19.0343.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.9
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid - Miskenning van algemene zorgvuldigheidsplicht - Schending van informatieverplichting - Bewijslast
Wanneer de benadeelde aanvoert dat hij schade heeft geleden doordat de arts heeft nagelaten hem bepaalde informatie te verschaffen, moet hij niet alleen bewijzen dat de arts hem de informatie daadwerkelijk had moeten geven, maar ook dat hij dat niet heeft gedaan (1). (1) Cass. 11 januari 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 15 met concl. van eerste advocaat-generaal X. Xxxxxxx, toen advocaat generaal.
- Art. 8, §§ 1, eerste lid, en 2 Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
- Art. 1315 Burgerlijk Wetboek
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.19.0343.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.9
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Geschriften - Bewijskracht - Overdracht van rechten - Bewijs ten aanzien van de auteur - Vorm
Het bewijs van de overdracht van auteursrechten moet ten aanzien van de auteur van het werk worden geleverd door een geschrift.
- Art. XI.167, § 1 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
18 juni 2020 C.19.0017.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.29
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bewijsvoering - Onderhandse akte - Echtheid - Erfgenaam - Akte van zijn rechtsvoorganger - Betwisting - Gerechtelijk onderzoek naar de echtheid van de akte
Aangezien de erfgenaam krachtens de artikelen 1323, tweede lid, en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek kan volstaan met te verklaren dat hij het schrift of de handtekening van zijn rechtsvoorganger in het stuk dat tegen hem wordt aangevoerd niet herkent om een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan te verkrijgen, kon het bestreden arrest zijn vordering niet verwerpen op grond dat hij “geen stukken neerlegt die de oorzaak van zijn twijfels aangaande de echtheid van het document staven” en geen middelen aanvoert
“die voldoende specifiek zijn om te verantwoorden hoe en waarom die overeenkomst een valsheid zou zijn (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 260.
- Artt. 1323, tweede lid, en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
4 mei 2020 C.19.0391.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.8
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
Strafzaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Burgerlijke rechtsvordering - Beklaagde - Cassatieberoep enkel ingesteld in de hoedanigheid van beklaagde
Wanneer, volgens de verklaring van xxxxxxxxxxxxxx, de eiser zijn cassatieberoep enkel heeft ingesteld in de hoedanigheid van beklaagde, neemt het Hof niet kennis van een cassatieberoep dat gericht is tegen de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering die de eiser, als burgerlijke partij, heeft ingesteld tegen de verweerder in zijn hoedanigheid van beklaagde.
- Art. 416 Wetboek van Strafvordering
20 mei 2020 P.20.0219.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.3
AC nr. ...
Strafzaken - Termijnen van cassatieberoep en van betekening - Strafvordering - Eindbeslissing - Internationale rechtshulp - Europese Unie - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling - Onmiddellijk cassatieberoep - Ontvankelijkheid
Het arrest van het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, dat met toepassing van de artikelen 61quater, § 5, Wetboek van Strafvordering, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, uitspraak doet over het beroep dat een eigenaar heeft ingesteld tegen de inbeslagneming van zijn pand, die door het Belgische onderzoeksgerecht werd bevolen ter uitvoering van de beslissing die de Franse rechterlijke overheden overeenkomstig artikel 12 van de voormelde wet hebben genomen om de tegoeden te bevriezen, is een beslissing waartegen onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld (1). (1) Het OM had geoordeeld dat akte van de afstand moest worden verleend omdat de bestreden beslissing niet als een eindbeslissing kon worden aangemerkt in de zin van art. 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. De inbeslagneming, in België, van een pand vormt immers de uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen, d.i. een bewarende maatregel die noodzakelijkerwijs leidt tot een latere maatregel, zoals de vervreemding of de verbeurdverklaring van het goed, of nog de opheffing van het beslag.
- Art. 15, § 1 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
- Art. 61quater, § 5 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
Strafzaken - Vormen - Vorm en termijn voor memories en stukken - Termijn voor het neerleggen van de memorie - Termijn van vijftien dagen vóór de rechtszitting - Niet- naleving - Overmacht - Beoordeling
Wanneer de vreemdeling cassatieberoep instelt tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over de wettigheid van een vrijheidsberovende maatregel die twee maanden later verstrijkt, weet hij dat het Hof de behandeling ervan uiterlijk op die datum of in de week vóór die vervaldatum zal vaststellen, zodat de omstandigheid dat hij pas laattijdig op de hoogte werd gebracht van de datum van de rechtszitting, niet aantoont dat hij zijn memorie onmogelijk binnen de termijn van vijftien dagen of, althans, uiterlijk een week vóór het instellen van zijn cassatieberoep heeft kunnen neerleggen (1). (1) Rekening houdend met de omstandigheid dat de eiser pas op 12 mei 2020 op de hoogte was gebracht van de vaststelling van de zaak op de rechtszitting van 20 mei 2020, besloot het OM tot de ontvankelijkheid van de memorie die werd neergelegd op 14 mei 2020, na het instellen van een cassatieberoep op 4 mei 2020.
- Art. 429, eerste lid Wetboek van Strafvordering
20 mei 2020 P.20.0495.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.6
AC nr. ...
CASSATIEMIDDELEN
Strafzaken - Verband met bestreden beslissing - Middel dat kritiek uitoefent op een beslissing waartegen het cassatieberoep niet opkomt - Ontvankelijkheid
Wanneer het Hof niet kennisneemt van een cassatieberoep dat gericht is tegen de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering die de eiser, als burgerlijke partij, heeft ingesteld tegen de verweerder in zijn hoedanigheid van beklaagde, miskent het middel dat kritiek uitoefent op de beslissing die, op het hoger beroep van de eiser, de aan de verweerder ten laste gelegde feiten niet-bewezen verklaart, de devolutieve kracht van het cassatieberoep en is het derhalve niet ontvankelijk.
20 mei 2020 P.20.0219.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.3
AC nr. ...
EUROPESE UNIE
Algemeen - Handvest van de grondrechten - Artikel 41 - Onderzoek van de zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Recht om gehoord te worden en zich te verdedigen
De artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging geven eenieder wiens zaak moet worden onderzocht door een rechter het recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting, aldaar gehoord te worden en er zich voor hem te kunnen verdedigen.
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Algemeen - Handvest van de grondrechten - Artikel 41 - Onderzoek van de zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Toepassingsgebied - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht
Het recht om in persoon te verschijnen, vastgelegd in de artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook in het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging, is van toepassing op de vreemdelingen die, vastgehouden met het oog op hun verwijdering, aan de rechterlijke macht het in de artikelen 71 en 72 Vreemdelingenwet ingevoerde wettigheidstoezicht willen voorleggen (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Algemeen - Handvest van de grondrechten - Artikel 41 - Onderzoek van de zaak door een rechter - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht - Kamer van inbeschuldigingstelling - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Schorsing door een handeling van een rechterlijke overheid - Wettigheid
De kamer van inbeschuldigingstelling schendt de artikelen 6.3, c, EVRM, 14.3, d, IVBPR, en 41 Handvest Grondrechten EU, en miskent het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging wanneer ze niet vaststelt dat de eiser in cassatie onmogelijk kon worden uitgehaald om zich in persoon voor hem te verdedigen, maar aanneemt dat het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht om in persoon te verschijnen kan worden geschorst door een handeling van een rechterlijke overheid die geen wet of interne rechtsregel vormt die dezelfde graad van toegankelijkheid of van duidelijkheid biedt (1). (1) Zie concl. “in
hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Allerlei - Internationale rechtshulp - Strafzaken - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling - Onmiddellijk cassatieberoep - Ontvankelijkheid
Het arrest van het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, dat met toepassing van de artikelen 61quater, § 5, Wetboek van Strafvordering, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, uitspraak doet over het beroep dat een eigenaar heeft ingesteld tegen de inbeslagneming van zijn pand, die door het Belgische onderzoeksgerecht werd bevolen ter uitvoering van de beslissing die de Franse rechterlijke overheden overeenkomstig artikel 12 van de voormelde wet hebben genomen om de tegoeden te bevriezen, is een beslissing waartegen onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld (1). (1) Het OM had geoordeeld dat akte van de afstand moest worden verleend omdat de bestreden beslissing niet als een eindbeslissing kon worden aangemerkt in de zin van art. 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. De inbeslagneming, in België, van een pand vormt immers de uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen, d.i. een bewarende maatregel die noodzakelijkerwijs leidt tot een latere maatregel, zoals de vervreemding of de verbeurdverklaring van het goed, of nog de opheffing van het beslag.
- Art. 15, § 1 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
- Art. 61quater, § 5 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
Allerlei - Internationale rechtshulp - Strafzaken - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Kamer van inbeschuldigingstelling - Omvang van het toezicht - Redenen van de inbeslagneming - Beoordeling van het bedrag van het vermogensvoordeel dat het misdrijf heeft opgeleverd - Ernstig en
concreet karakter van de aanwijzingen die het beslag verantwoorden
Artikel 15, § 2, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie bepaalt dat de redenen van de inbeslagneming enkel kunnen worden aangevochten door een vordering voor een rechtbank van de beslissingsstaat die de beslissing heeft gewezen waarvan de tenuitvoerlegging in België wordt gevorderd; het behoort dus niet aan de rechterlijke overheid van de tenuitvoerleggingstaat om de beoordeling, door de buitenlandse autoriteiten, van het bedrag van het vermogensvoordeel dat het misdrijf heeft opgeleverd of het ernstige en concrete karakter van de aanwijzingen die het beslag verantwoorden te censureren.
- Art. 15, § 2 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
Allerlei - Internationale rechtshulp - Strafzaken - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Kamer van inbeschuldigingstelling - Omvang van het toezicht - Materiële gronden die hebben geleid tot de beslissing om de tegoeden te bevriezen
Overeenkomstig artikel 4, § 4, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie kunnen de materiële gronden die hebben geleid tot de uitspraak van de aan België overgezonden buitenlandse beslissing tot bevriezing van de tegoeden niet voor een Belgische rechtbank worden betwist.
- Art. 4, § 4 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJ
BEGRIP. VEREISTEN VAN HET FAILLISSEMENT
Begrip - Vereisten van het faillissement - Geschokt krediet - Vennootschappen in vereffening - Vertrouwen van schuldeisers - Behoud van het vertrouwen - Op regelmatige en transparante wijze verkregen vertrouwen - Ontbinding van de vennootschap in het nadeel van de schuldeisers
De in vereffening gestelde vennootschap blijft krediet genieten wanneer haar schuldeisers hun vertrouwen in die beslissing en in het verloop van de vereffeningsprocedure behouden, voor zover dat vertrouwen op regelmatige en transparante wijze is verkregen; de vennootschap die met miskenning van de rechten van de schuldeisers of in hun nadeel ontbonden wordt, waardoor ze zich kan onttrekken aan de bijzondere verantwoordelijkheden eigen aan de staat van faillissement of aan het in vraag stellen van handelingen die in de verdachte periode zijn verricht, geniet niet langer het vertrouwen van de schuldeisers, zelfs als zij hun wantrouwen niet zouden hebben laten blijken.
- Art. XX.99, eerste lid Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
5 juni 2020 C.19.0550.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200605.1F.3
AC nr. ...
GEVOLGEN (PERSONEN, GOEDEREN, VERBINTENISSEN)
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Curator - Schuldvordering - Aanvaarding
Met het oog op een doelmatige afwikkeling van de vereffening kan de curator niet terugkomen op de aanvaarding van een schuldvordering op gronden die hem reeds bekend waren voordat de bezwaartermijn is verstreken.
- Art. 69, eerste lid Wet 8 augustus 1997
18 juni 2020 C.19.0322.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.10
AC nr. ...
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Schuldvordering - Opname in het passief - Betwisting
Hoewel de opname van een schuldvordering in het passief van een faillissement, zonder enig voorbehoud of bezwaar dat binnen de voorgeschreven termijn wordt geformuleerd, in beginsel, een onherroepelijke rechtshandeling vormt die belet dat de opgenomen schuldvordering nog kan worden betwist, blijft een betwisting mogelijk wanneer die aanvaarding het gevolg is van bedrog of arglist van de indiener of heeft plaatsgehad op grond van wegens bedrog of arglist nietige handelingen, hetzij wanneer regels van openbare orde zijn miskend, hetzij nog wanneer overmacht heeft belet dat de waarheid aan het licht wordt gebracht.
- Art. 69, eerste lid Wet 8 augustus 1997
18 juni 2020 C.19.0322.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.10
AC nr. ...
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Bestuurders - Gehoudenheid tot sociale zekerheidsbijdragen - Omvang - Beoordeling door de rechter - Toetsing door het Hof
De rechter bepaalt onaantastbaar in feite de omvang van de gehoudenheid van de bestuurder voor het geheel of een gedeelte van de bedoelde sociale zekerheidsbijdragen, waarbij het Hof beschikt over een marginaal toetsingsrecht ter zake van de evenredigheid tussen de inbreuk en de gehoudenheid van de bestuurder (1). (1) Art. 530, § 2, eerste lid Wetboek van vennootschappen zoals van kracht voor zijn opheffing bij wet van 18 september 2017.
- Art. 530, § 2, eerste lid Xxxxxxx 0 mei 1999 van vennootschappen
18 juni 2020 C.19.0258.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.9
AC nr. ...
GENEESKUNDE
Allerlei - Ziekenhuisarts - Afzetting - Medische Raad - Stemming - Berekening van de tweederdemeerderheid
Voor de toepassing van artikel 139, § 1, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen is het lid dat geen stem uitbrengt een stemgerechtigd lid met wie rekening moet worden gehouden voor de berekening van de tweederdemeerderheid (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 261.
- Artt. 139, §§ 1 tot 3, en 140 Gecoördineerde Wet 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen
4 mei 2020 C.19.0400.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.6
AC nr. ...
Allerlei - Patiëntenrechten - Schending van informatieverplichting - Bewijslast
Wanneer de benadeelde aanvoert dat hij schade heeft geleden doordat de arts heeft nagelaten hem bepaalde informatie te verschaffen, moet hij niet alleen bewijzen dat de arts hem de informatie daadwerkelijk had moeten geven, maar ook dat hij dat niet heeft gedaan (1). (1) Cass. 11 januari 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 15 met concl. van eerste advocaat-generaal X. Xxxxxxx, toen advocaat generaal.
- Art. 8, §§ 1, eerste lid, en 2 Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
- Art. 1315 Burgerlijk Wetboek
- Art. 870 Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.19.0343.N
UITOEFENING VAN DE GENEESKUNDE
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.9
AC nr. ...
Uitoefening van de geneeskunde - Gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen - Artikelen 97, §§ 1 en 2, en 152, §§ 1 en 2 - Individuele kamer - Honorariumsupplementen - Uitzondering - Voorwaarden - Gezondheidstoestand van de patiënt - Bewijs
De artikelen 97, §§ 1 en 2, en 152, §§ 1 en 2, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen bepalen noch het ogenblik waarop de gezondheidstoestand van de patiënt moet worden aangetoond noch de arts die deze gezondheidstoestand beoordeelt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 259.
4 mei 2020 C.18.0264.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.15
AC nr. ...
GRONDWET
Art. 10 - Artikel 11 - Vennootschap - Landbouwvennootschap - Beherende vennoot van een handelsvennootschap - Landbouwer natuurlijk persoon - Onderscheid
Gelet op het afgescheiden persoonlijk vermogen van de landbouwer-beherende vennoot in een landbouwvennootschap bestaat een objectief criterium van onderscheid dat niet discriminerend is met de landbouwer die zijn activiteiten uitoefent als natuurlijke persoon en wiens vermogen dat verband houdt met zijn beroepsactiviteit niet afgescheiden is van zijn persoonlijk vermogen.
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
18 juni 2020 C.19.0271.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.10
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE)
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 159 - Wettigheid van besluiten en verordeningen - Bestuurshandeling - Externe wettigheid - Interne wettigheid - Toezicht - Hoven en rechtbanken - Met eigenlijke rechtspraak belaste organen - Opdracht - Verplichting
Krachtens artikel 159 Grondwet kunnen en moeten de met eigenlijke rechtspraak belaste organen de interne en externe wettigheid nagaan van elke bestuurshandeling waarop een vordering, verweer of exceptie gegrond is (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 298.
18 mei 2020 C.19.0347.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.1
AC nr. ...
GRONDWETTELIJK HOF
- Prejudiciële vraag - Vraag niet aangevoerd tot staving van een vordering, een verweer of een exceptie - Verplichting om te antwoorden op het verzoek tot het stellen van de vraag
Wanneer een prejudiciële vraag niet wordt aangevoerd tot staving van een vordering, een verweer of een exceptie, hoeft de rechter niet op het verzoek tot het stellen van die vraag te antwoorden (1). (1) Jaarverslag van het Xxx xxx Xxxxxxxx 0000, Xxxxxxx, uitg. Belgisch Staatsblad, 2000, p. 105.
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
20 mei 2020 P.20.0466.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.2
AC nr. ...
HOGER BEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN)
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Rechtspleging in hoger beroep - Vordering in tussenkomst en bindendverklaring - Aard
De vordering tot gemeen- en bindendverklaring van een te wijzen rechterlijke beslissing heeft geen agressief maar een bewarend karakter, zodat zij, nu zij niet strekt tot veroordeling van verweerder, voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld (1). (1) Cass. 18 oktober 1979, AC 1979-80, nr. 119; Zie Arbitragehof arrest nr. 47/2001 van 18
april 2001.
- Artt. 15, eerste en tweede lid, en 812, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.18.0287.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1
AC nr. ...
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vreemdelingen - Vasthoudingsmaatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Beschikking van de raadkamer - Hoger beroep van de minister of van zijn gemachtigde - Termijn - Aanvang
Tegen de beslissing van de raadkamer die uitspraak doet over het beroep van de vreemdeling bij toepassing van artikel 71 Vreemdelingenwet, kan de minister of zijn gemachtigde hoger beroep instellen; de termijn van hoger beroep van vierentwintig uur loopt jegens de minister of zijn gemachtigde te rekenen van de datum van de betekening van de beschikking. (Impliciete oplossing).
- Art. 30, § 2, eerste lid Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Art. 72, derde lid Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
20 mei 2020 P.20.0495.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.6
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Jeugdbescherming - Beschermingsmaatregelen - Hoger beroep van de vader van het minderjarige kind - Verzoekschrift dat de grieven bevat - Doel
Het in artikel 204 Wetboek van Strafvordering vastgelegde beginsel van het hoger beroep op grieven heeft niet tot doel de eiser in hoger beroep te verplichten de middelen te verduidelijken die hij voor de appelrechters wenst uiteen te zetten maar strekt ertoe de omvang van hun saisine te bepalen (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 352.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0246.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.3
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Jeugdbescherming - Beschermingsmaatregelen - Hoger beroep van de vader van het minderjarige kind - Verzoekschrift dat de grieven bevat - Voorwerp - Aanwijzing van de beschikking waartegen het rechtsmiddel is gericht
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0246.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.3
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Jeugdbescherming - Beschermingsmaatregelen - Hoger beroep van de vader van het minderjarige kind - Verzoekschrift dat de grieven bevat
Artikel 204 Wetboek van Strafvordering ontzegt de partij in hoger beroep het recht niet om hoger beroep in te stellen tegen de gehele beschikking die op haar van toepassing is (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 352.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0246.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.3
AC nr. ...
HUISVESTING
- Ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 september 1993 - Sociale huisvesting - Sociale woning
Uit de artikelen 2, 3°, 3, 6, § 1, en 17 van de ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 9 september 1993 volgt dat de sociale huisvesting een openbare dienst is die tot doel heeft het in artikel 23 Grondwet vastgelegde recht op een behoorlijke huisvesting te concretiseren ten behoeve van de personen met een laag inkomen en waarvan de huurprijs wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de regering, en dat de socialehuurovereenkomst het instrumentum van die openbare dienst vormt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 297.
18 mei 2020 C.15.0132.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.2
AC nr. ...
- Huishuur - Verplichtingen van partijen - Sociale woningen - Besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 26 september 1996 - Referentiehuurder - Overlijden - Leden van het gezin - Gevolgen - Voortzetting van de huur
De referentiehuurder en de leden van zijn gezin zijn de “huurder” met wie de socialehuurovereenkomst wordt gesloten in de zin van artikel 2, 7°, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996, zelfs al wijst het huurcontract niet elk van hen schriftelijk aan als huurder; uit de opzet van de Huisvestingscode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volgt dat de socialehuurovereenkomst eindigt bij het overlijden van de overlevende huurder, zoals bepaald in artikel 28, § 5, van het type- huurcontract; bij het overlijden van de referentiehuurder wordt de huur voortgezet met de leden van zijn gezin die de rechtsbekwaamheid hebben om een huurovereenkomst te sluiten, die aan de toelatingsvoorwaarden van de openbare dienst van de sociale woninghuur voldoen en waarvan de inkomsten in aanmerking worden genomen voor de berekening van de huurprijs (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 297.
- Artt. 2, 4, 17 tot 20 Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of door de openbare vastgoedmaatschappijen
18 mei 2020 C.15.0132.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.2
AC nr. ...
XXXX XXX XXXXXXXXxxx
Handelshuur - Verplichtingen van partijen - Vennootschappen - Handelsvennootschappen - Vennootschappen onder firma - Uitgetreden vennoot - Overdracht van aandelen - Gehoudenheid tot verbintenissen
Een vennoot die zijn aandelen overdraagt, blijft gehouden zowel voor de verbintenissen van de vennootschap die ontstaan zijn vóór de overdracht als voor verbintenissen die voortvloeien uit de verdere uitvoering van voordien gesloten overeenkomsten.
- Artt. 204 en 209 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
18 juni 2020 C.18.0333.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.28
AC nr. ...
Huishuur - Verplichtingen van partijen - Sociale huisvesting - Sociale woning - Besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 26 september 1996 - Referentiehuurder - Overlijden - Leden van het gezin - Gevolgen - Voortzetting van de huur
De referentiehuurder en de leden van zijn gezin zijn de “huurder” met wie de socialehuurovereenkomst wordt gesloten in de zin van artikel 2, 7°, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 1996, zelfs al wijst het huurcontract niet elk van hen schriftelijk aan als huurder; uit de opzet van de Huisvestingscode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volgt dat de socialehuurovereenkomst eindigt bij het overlijden van de overlevende huurder, zoals bepaald in artikel 28, § 5, van het type- huurcontract; bij het overlijden van de referentiehuurder wordt de huur voortgezet met de leden van zijn gezin die de rechtsbekwaamheid hebben om een huurovereenkomst te sluiten, die aan de toelatingsvoorwaarden van de openbare dienst van de sociale woninghuur voldoen en waarvan de inkomsten in aanmerking worden genomen voor de berekening van de huurprijs (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 297.
- Artt. 2, 4, 17 tot 20 Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de regeling van de verhuur van woningen die beheerd worden door de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of door de openbare vastgoedmaatschappijen
18 mei 2020 C.15.0132.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.2
AC nr. ...
Pacht - Onderverhuring en overdracht van huur - Strafrechtelijk in beslag genomen zaak - Revindicatievordering van een derde - Aard
Uit geen van de bepalingen van de artikelen 30, 34, eerste en tweede lid Xxxxxxxx en van artikel 838 Wetboek van Vennootschappen, vloeit voort dat een pachter, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht kan overdragen aan een landbouwvennootschap waarin hetzij hijzelf, hetzij zijn afstammeling, beherend vennoot is.
18 juni 2020 C.19.0235.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.8
AC nr. ...
HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS
Bedongen stelsels - Vereffening van de gemeenschap - Artikel 1278, vierde en vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek - Toepassing - Gemeenschap
De toepassing van artikel 1278, vierde en vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek veronderstelt het bestaan van een gemeenschap, maar niet van een huwelijksvermogensstelsel dat in het Burgerlijk Wetboek als een stelsel van gemeenschap wordt aangewezen (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 258.
- Art. 1278, vierde en vijfde lid Gerechtelijk Wetboek
4 mei 2020 C.17.0207.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.3
AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN
VOORZIENING VOOR HET HOF VAN BEROEP
Voorziening voor het hof van beroep - Vestiging van de aanslag
Luidens artikel 377, eerste lid, WIB92, zoals het op het geschil van toepassing is, kan men tegen de beslissingen van de directeurs der belastingen en van de gedelegeerde ambtenaren, getroffen krachtens de artikelen 366, 367 en 376, een voorziening indienen bij het hof van beroep van het gebied waarin het kantoor gelegen is waar de belasting is of moet worden geïnd; het hof van beroep neemt aldus enkel kennis van de betwistingen omtrent de vestiging van de belasting.
4 mei 2020 F.19.0134.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.10
AC nr. ...
INTERNATIONALE RECHTSHULP
- Strafzaken - Europese Unie - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling - Onmiddellijk cassatieberoep - Ontvankelijkheid
Het arrest van het hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling, dat met toepassing van de artikelen 61quater, § 5, Wetboek van Strafvordering, en 15, § 1, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, uitspraak doet over het beroep dat een eigenaar heeft ingesteld tegen de inbeslagneming van zijn pand, die door het Belgische onderzoeksgerecht werd bevolen ter uitvoering van de beslissing die de Franse rechterlijke overheden overeenkomstig artikel 12 van de voormelde wet hebben genomen om de tegoeden te bevriezen, is een beslissing waartegen onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld (1). (1) Het OM had geoordeeld dat akte van de afstand moest worden verleend omdat de bestreden beslissing niet als een eindbeslissing kon worden aangemerkt in de zin van art. 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. De inbeslagneming, in België, van een pand vormt immers de uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen, d.i. een bewarende maatregel die noodzakelijkerwijs leidt tot een latere maatregel, zoals de vervreemding of de verbeurdverklaring van het goed, of nog de opheffing van het beslag.
- Art. 15, § 1 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
- Art. 61quater, § 5 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
- Strafzaken - Europese Unie - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Kamer van inbeschuldigingstelling - Omvang van het toezicht - Redenen van de inbeslagneming - Beoordeling van het bedrag van het vermogensvoordeel dat het misdrijf heeft opgeleverd - Ernstig en concreet karakter van de aanwijzingen die het beslag verantwoorden
Artikel 15, § 2, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie bepaalt dat de redenen van de inbeslagneming enkel kunnen worden aangevochten door een vordering voor een rechtbank van de beslissingsstaat die de beslissing heeft gewezen waarvan de tenuitvoerlegging in België wordt gevorderd; het behoort dus niet aan de rechterlijke overheid van de tenuitvoerleggingstaat om de beoordeling, door de buitenlandse autoriteiten, van het bedrag van het vermogensvoordeel dat het misdrijf heeft opgeleverd of het ernstige en concrete karakter van de aanwijzingen die het beslag verantwoorden te censureren.
- Art. 15, § 2 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
- Strafzaken - Europese Unie - Inbeslagneming van een pand ter uitvoering van een
beslissing van de buitenlandse overheid om de tegoeden te bevriezen - Strafrechtelijk kort geding - Kamer van inbeschuldigingstelling - Omvang van het toezicht - Materiële gronden die hebben geleid tot de beslissing om de tegoeden te bevriezen
Overeenkomstig artikel 4, § 4, van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie kunnen de materiële gronden die hebben geleid tot de uitspraak van de aan België overgezonden buitenlandse beslissing tot bevriezing van de tegoeden niet voor een Belgische rechtbank worden betwist.
- Art. 4, § 4 Wet 5 augustus 2006 de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
3 juni 2020 P.20.0314.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.7
AC nr. ...
JEUGDBESCHERMING
- Beschermingsmaatregelen - Hoger beroep van de vader van het minderjarige kind - Verzoekschrift dat de grieven bevat - Doel
Het in artikel 204 Wetboek van Strafvordering vastgelegde beginsel van het hoger beroep op grieven heeft niet tot doel de eiser in hoger beroep te verplichten de middelen te verduidelijken die hij voor de appelrechters wenst uiteen te zetten maar strekt ertoe de omvang van hun saisine te bepalen (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 352.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0246.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.3
AC nr. ...
- Beschermingsmaatregelen - Hoger beroep van de vader van het minderjarige kind - Verzoekschrift dat de grieven bevat - Voorwerp - Aanwijzing van de beschikking waartegen het rechtsmiddel is gericht
De wet vraagt de eiser in hoger beroep enkel om de beschikking aan te wijzen waartegen zijn rechtsmiddel is gericht maar niet om te verduidelijken waarom hij die beschikking aanvecht (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 352.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0246.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.3
AC nr. ...
- Beschermingsmaatregelen - Hoger beroep van de vader van het minderjarige kind - Verzoekschrift dat de grieven bevat
Artikel 204 Wetboek van Strafvordering ontzegt de partij in hoger beroep het recht niet om hoger beroep in te stellen tegen de gehele beschikking die op haar van toepassing is (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 352.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
3 juni 2020 P.20.0246.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.3
AC nr. ...
KOOP
- Ontbinding - Restitutie van een geldsom - Verschuldige interesten - Gebrek aan goede trouw - Toepassing
De restitutie van een geldsom ten gevolge van de ontbinding van een koopovereenkomst omvat ook de interest vanaf het ogenblik dat de schuldenaar van de restitutieverbintenis niet meer te goeder trouw is, dit is wanneer hij kennis had of hoorde te hebben van het onzekere karakter van zijn titel, wat het geval is wanneer hij in gebreke werd gesteld, zodat hij rekening diende te houden met een mogelijke restitutie.
- Artt. 549, 1153, 1378 en 0000 Xxxxxxxxxx Xxxxxxx
00 juni 2020 C.19.0505.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.2
AC nr. ...
MAATSCHAPPELIJK WELZIJN (OPENBARE CENTRA VOOR)
- Betwisting - Ernstige ziekte - Beroep - Schorsende werking - Vreemdelingen - Onwettig verblijf - Bevel om het grondgebied te verlaten - Beperking van de maatschappelijke dienstverlening - Artikel 57, § 2, eerste lid, OCMW-wet
Artikel 57, § 2, eerste lid, 1° en 2°, en 2, OCMW-wet, uitgelegd overeenkomstig de artikelen 5, 13 en 14, § 1, b), van de richtlijn 2008/115/EG, is niet van toepassing op een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt en beroep instelt tegen een beslissing die hem beveelt het grondgebied te verlaten, wanneer de uitvoering van die beslissing voor hem het ernstige risico inhoudt dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 264.
4 mei 2020 S.18.0036.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.13
AC nr. ...
- Vreemdelingen - Onwettig verblijf - Beperking van de maatschappelijke dienstverlening - Artikel 57, § 2, eerste lid, OCMW-wet
De wetgever, die gebruikmaakt van zijn recht om de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op maatschappelijke dienstverlening vast te stellen, heeft aldus willen voorkomen dat het beleid betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen zou worden ontregeld, door via die bepalingen de daarin bedoelde vreemdelingen te ontmoedigen hun verblijf in België voort te zetten (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 264.
- Artt. 1, eerste lid, en 57, § 2, eerste lid Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
4 mei 2020 S.18.0036.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.13
AC nr. ...
MACHTEN
Rechterlijke macht - Bestuurshandeling - Externe wettigheid - Interne wettigheid - Opdracht - Toezicht - Verplichting
Krachtens artikel 159 Grondwet kunnen en moeten de met eigenlijke rechtspraak belaste organen de interne en externe wettigheid nagaan van elke bestuurshandeling waarop een vordering, verweer of exceptie gegrond is (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 298.
18 mei 2020 C.19.0347.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.1
AC nr. ...
ONDERHANDSE AKTE [ZIE: 077 BEWIJS]
- Echtheid - Erfgenaam - Akte van zijn rechtsvoorganger - Betwisting - Gerechtelijk onderzoek naar de echtheid van de akte
Aangezien de erfgenaam krachtens de artikelen 1323, tweede lid, en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek kan volstaan met te verklaren dat hij het schrift of de handtekening van zijn rechtsvoorganger in het stuk dat tegen hem wordt aangevoerd niet herkent om een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan te verkrijgen, kon het bestreden arrest zijn vordering niet verwerpen op grond dat hij “geen stukken neerlegt die de oorzaak van zijn twijfels aangaande de echtheid van het document staven” en geen middelen aanvoert
“die voldoende specifiek zijn om te verantwoorden hoe en waarom die overeenkomst een valsheid zou zijn (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 260.
- Artt. 1323, tweede lid, en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
4 mei 2020 C.19.0391.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.8
AC nr. ...
ONDERWIJS
- Technisch ingenieur - Industrieel ingenieur - Diploma - Gelijkstelling
Uit artikel 8, § 1, a), van de wet van 18 februari 1977, dat de houders van een diploma van technisch ingenieur machtigt om, binnen de vijftien jaar na de inwerkingtreding van de wet, de gelijkstelling van hun graad en hun diploma met de graad en het diploma van industrieel ingenieur met alle daaraan verbonden rechten te verkrijgen, volgt dat de gelijkstelling de aan het diploma van industrieel ingenieur verbonden pensioenrechten toekent (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 299.
18 mei 2020 S.18.0046.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.3
AC nr. ...
OPENBARE ORDE
- Gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen - Artikelen 97, §§ 1 en 2, en 152, §§ 1 en 2
De artikelen 97, §§ 1 en 2, en 152, §§ 1 en 2, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, die de financiering van de geneeskundige verzorging regelen, alsook de toegang tot die verzorging en de voorwaarden waaronder ziekenhuisartsen hun patiënten een supplement mogen aanrekenen bovenop de honoraria die door de verzekering voor geneeskundige verzorging ten laste worden genomen, zijn van openbare orde; hiervan kan dus niet worden afgeweken door een overeenkomst tussen het ziekenhuis en de patiënt.
4 mei 2020 C.18.0264.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.15
AC nr. ...
OVEREENKOMST
Einde - Allerlei - Restitutie van een geldsom - Verschuldige interesten - Gebrek aan goede trouw - Toepassing
De restitutie van een geldsom ten gevolge van de ontbinding van een koopovereenkomst omvat ook de interest vanaf het ogenblik dat de schuldenaar van de restitutieverbintenis niet meer te goeder trouw is, dit is wanneer hij kennis had of hoorde te hebben van het onzekere karakter van zijn titel, wat het geval is wanneer hij in gebreke werd gesteld, zodat hij rekening diende te houden met een mogelijke restitutie.
- Artt. 549, 1153, 1378 en 0000 Xxxxxxxxxx Xxxxxxx
00 juni 2020 C.19.0505.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.2
AC nr. ...
VERBINDENDE KRACHT (NIET-UITVOERING)
Verbindende kracht (niet-uitvoering) - Tenietgaan van de overeenkomst - Uitvoering in natura
Artikel 1142 Burgerlijk Wetboek, luidens hetwelk iedere verbintenis om iets te doen wordt opgelost in schadevergoeding ingeval de schuldenaar de verbintenis niet nakomt, sluit niet uit dat de uitvoering in natura de normale wijze van gedwongen uitvoering is van de verbintenissen om iets te doen wanneer een dergelijke uitvoering nog steeds mogelijk is; het tenietgaan van de overeenkomst verhindert de toepassing van die bepaling niet (1).
(1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 265.
4 mei 2020 S.19.0075.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.11
AC nr. ...
Vorm - Rechten en verplichtingen van de partijen - Overdracht van rechten - Bewijs ten aanzien van de auteur
Het bewijs van de overdracht van auteursrechten moet ten aanzien van de auteur van het werk worden geleverd door een geschrift.
- Art. XI.167, § 1 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
18 juni 2020 C.19.0017.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.29
AC nr. ...
PENSIOEN
Allerlei - Technisch ingenieur - Industrieel ingenieur - Diploma - Gelijkstelling
Uit artikel 8, § 1, a), van de wet van 18 februari 1977, dat de houders van een diploma van technisch ingenieur machtigt om, binnen de vijftien jaar na de inwerkingtreding van de wet, de gelijkstelling van hun graad en hun diploma met de graad en het diploma van industrieel ingenieur met alle daaraan verbonden rechten te verkrijgen, volgt dat de gelijkstelling de aan het diploma van industrieel ingenieur verbonden pensioenrechten toekent (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 299.
18 mei 2020 S.18.0046.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.3
AC nr. ...
PREJUDICIEEL GESCHIL
- Prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof - Vraag niet aangevoerd tot staving van een vordering, een verweer of een exceptie - Verplichting om te antwoorden op het verzoek tot het stellen van de vraag
Wanneer een prejudiciële vraag niet wordt aangevoerd tot staving van een vordering, een verweer of een exceptie, hoeft de rechter niet op het verzoek tot het stellen van die vraag te antwoorden (1). (1) Jaarverslag van het Xxx xxx Xxxxxxxx 0000, Xxxxxxx, uitg. Belgisch Staatsblad, 2000, p. 105.
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
20 mei 2020 P.20.0466.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.2
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
Strafzaken - Onderzoek van de zaak door een rechter - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht - Kamer van inbeschuldigingstelling - Recht om in persoon te verschijnen op de
rechtszitting - Schorsing door een handeling van een rechterlijke overheid - Wettigheid
De kamer van inbeschuldigingstelling schendt de artikelen 6.3, c, EVRM, 14.3, d, IVBPR, en 41 Handvest Grondrechten EU, en miskent het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging wanneer ze niet vaststelt dat de eiser in cassatie onmogelijk kon worden uitgehaald om zich in persoon voor hem te verdedigen, maar aanneemt dat het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht om in persoon te verschijnen kan worden geschorst door een handeling van een rechterlijke overheid die geen wet of interne rechtsregel vormt die dezelfde graad van toegankelijkheid of van duidelijkheid biedt (1). (1) Zie concl. “in
hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Strafzaken - Onderzoek van de zaak door een rechter - Artikelen 6 en 15.1 EVRM - Aan het eerlijk proces inherente waarborgen - Afwijking
Artikel 6 EVRM bepaalt niet dat de verdragsluitende Staten de aan het eerlijk proces inherente waarborgen kunnen inperken, maar artikel 15.1 voorziet in het recht om van de in het Verdrag bepaalde verplichtingen tijdelijk af te wijken, met name in geval van een noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, voor zover de ernst van de situatie die maatregel strikt vereist en op voorwaarde dat de secretaris-generaal van de Raad van Europa hiervan in kennis wordt gesteld; krachtens het legaliteits- en voorzienbaarheidsbeginsel van de strafprocedure en het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging moet dit recht om van de waarborgen van het eerlijk proces tijdelijk af te wijken, worden goedgekeurd door een interne rechtsregel die voor de betrokkenen
toegankelijk en duidelijk is geformuleerd (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Artt. 6 en 15, § 1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Strafzaken - Onderzoek van de zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Recht om gehoord te worden en zich te verdedigen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Strafzaken - Onderzoek van de zaak door een rechter - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Toepassingsgebied - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht
Het recht om in persoon te verschijnen, vastgelegd in de artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook in het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging, is van toepassing op de vreemdelingen die, vastgehouden met het oog op hun verwijdering, aan de rechterlijke macht het in de artikelen 71 en 72
Vreemdelingenwet ingevoerde wettigheidstoezicht willen voorleggen (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 14.3, d) - Onderzoek van de zaak door een rechter - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht - Kamer van inbeschuldigingstelling - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Schorsing door een handeling van een rechterlijke overheid - Wettigheid
De kamer van inbeschuldigingstelling schendt de artikelen 6.3, c, EVRM, 14.3, d, IVBPR, en 41 Handvest Grondrechten EU, en miskent het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging wanneer ze niet vaststelt dat de eiser in cassatie onmogelijk kon worden uitgehaald om zich in persoon voor hem te verdedigen, maar aanneemt dat het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht om in persoon te verschijnen kan worden geschorst door een handeling van een rechterlijke overheid die geen wet of interne rechtsregel vormt die dezelfde graad van toegankelijkheid of van duidelijkheid biedt (1). (1) Zie concl. “in
hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 14.3, d) - Onderzoek van de zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Toepassingsgebied - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht
Het recht om in persoon te verschijnen, vastgelegd in de artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook in het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging, is van toepassing op de vreemdelingen die, vastgehouden met het oog op hun verwijdering, aan de rechterlijke macht het in de artikelen 71 en 72 Vreemdelingenwet ingevoerde wettigheidstoezicht willen voorleggen (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 14.3, d) - Onderzoek van de zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Recht om gehoord te worden en zich te verdedigen
De artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging geven eenieder wiens zaak moet worden onderzocht door een rechter het recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting, aldaar gehoord te worden en er zich voor hem te kunnen verdedigen.
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Strafzaken - Vertegenwoordiging van de beklaagde door de advocaat voor het gerecht in hoger beroep - Proceshandelingen die zijn lastgeving te boven gaan - Betwisting van de veroordeling via een burgerrechtelijke procedure tot ontkentenis van de advocaat - Recht op een nieuw onderzoek van zijn zaak
Het recht op een eerlijk proces impliceert niet het recht, voor de beklaagde die een tegen hem in hoger beroep uitgesproken veroordeling betwist, om zijn zaak opnieuw door het strafgerecht te doen onderzoeken via een burgerrechtelijke procedure tot ontkentenis van de advocaat die hem heeft vertegenwoordigd in het debat dat met de veroordeling werd afgesloten (1). (1) Zie concl. “in substantie” OM in Pas. 2020, nr. 354.
- Art. 187 Wetboek van Strafvordering
- Artt. 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0302.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Aan het eerlijk proces inherente waarborgen - Afwijking
Artikel 6 EVRM bepaalt niet dat de verdragsluitende Staten de aan het eerlijk proces inherente waarborgen kunnen inperken, maar artikel 15.1 voorziet in het recht om van de in het Verdrag bepaalde verplichtingen tijdelijk af te wijken, met name in geval van een noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, voor zover de ernst van de situatie die maatregel strikt vereist en op voorwaarde dat de secretaris-generaal van de Raad van Europa hiervan in kennis wordt gesteld; krachtens het legaliteits- en voorzienbaarheidsbeginsel van de strafprocedure en het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging moet dit recht om van de waarborgen van het eerlijk proces tijdelijk af te wijken, worden goedgekeurd door een interne rechtsregel die voor de betrokkenen
toegankelijk en duidelijk is geformuleerd (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Artt. 6 en 15, § 1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.c - Onderzoek van de
zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Toepassingsgebied - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht
Het recht om in persoon te verschijnen, vastgelegd in de artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook in het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging, is van toepassing op de vreemdelingen die, vastgehouden met het oog op hun verwijdering, aan de rechterlijke macht het in de artikelen 71 en 72
Vreemdelingenwet ingevoerde wettigheidstoezicht willen voorleggen (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.c - Onderzoek van de zaak door een rechter - Vreemdelingen tegen wie een vasthoudingsmaatregel werd genomen - Beroep bij de rechterlijke macht - Kamer van inbeschuldigingstelling - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Schorsing door een handeling van een rechterlijke overheid - Wettigheid
De kamer van inbeschuldigingstelling schendt de artikelen 6.3, c, EVRM, 14.3, d, IVBPR, en 41 Handvest Grondrechten EU, en miskent het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging wanneer ze niet vaststelt dat de eiser in cassatie onmogelijk kon worden uitgehaald om zich in persoon voor hem te verdedigen, maar aanneemt dat het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht om in persoon te verschijnen kan worden geschorst door een handeling van een rechterlijke overheid die geen wet of interne rechtsregel vormt die dezelfde graad van toegankelijkheid of van duidelijkheid biedt (1). (1) Zie concl. “in
hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.c - Onderzoek van de zaak door een rechter - Strafzaken - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Recht om gehoord te worden en zich te verdedigen
De artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging geven eenieder wiens zaak moet worden onderzocht door een rechter het recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting, aldaar gehoord te worden en er zich voor hem te kunnen verdedigen.
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 14 - Discriminatie - Begrip - Vasthoudingsmaatregelen t.a.v. een verzoeker om internationale bescherming - Verschil in de vasthoudingstermijnen
Artikel 14 EVRM bepaalt dat het daarin toegekende genot van de rechten en vrijheden moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status; het verschil in de termijnen van vasthouding van een verzoeker om internationale bescherming bij zijn aankomst aan de grens van het Rijk, al naargelang de commissaris- generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen al dan niet binnen de vier weken na het indienen van dat verzoek een beslissing heeft genomen, kan geen discriminatie uitmaken in de zin van die bepaling.
- Artt. 74/5 en 74/6 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 14 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
20 mei 2020 P.20.0481.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 15 - Artikel 15.1 - Aan het eerlijk proces inherente waarborgen - Afwijking
Artikel 6 EVRM bepaalt niet dat de verdragsluitende Staten de aan het eerlijk proces inherente waarborgen kunnen inperken, maar artikel 15.1 voorziet in het recht om van de in het Verdrag bepaalde verplichtingen tijdelijk af te wijken, met name in geval van een noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, voor zover de ernst van de situatie die maatregel strikt vereist en op voorwaarde dat de secretaris-generaal van de Raad van Europa hiervan in kennis wordt gesteld; krachtens het legaliteits- en voorzienbaarheidsbeginsel van de strafprocedure en het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging moet dit recht om van de waarborgen van het eerlijk proces tijdelijk af te wijken, worden goedgekeurd door een interne rechtsregel die voor de betrokkenen
toegankelijk en duidelijk is geformuleerd (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Artt. 6 en 15, § 1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof - Vraag niet aangevoerd tot staving van een vordering, een verweer of een exceptie - Verplichting om te antwoorden op het verzoek
Wanneer een prejudiciële vraag niet wordt aangevoerd tot staving van een vordering, een verweer of een exceptie, hoeft de rechter niet op het verzoek tot het stellen van die vraag te antwoorden (1). (1) Jaarverslag van het Xxx xxx Xxxxxxxx 0000, Xxxxxxx, uitg. Belgisch Staatsblad, 2000, p. 105.
- Art. 26 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
20 mei 2020 P.20.0466.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.2
AC nr. ...
SOCIALE ZEKERHEID
Zelfstandigen - Gemeenteambtenaar - Benoemd als deskundige bij een intercommunale - Onderscheid - Gevolg - Sociaal statuut
Hoewel uit de vaststellingen van het arrest blijkt dat de betrokken werknemer de hoedanigheid van statutair gemeenteambtenaar moest hebben om tot deskundige bij een intercommunale te kunnen worden benoemd, volgt hieruit niet dat laatstgenoemde die opdracht in zijn hoedanigheid van statutair gemeenteambtenaar heeft vervuld (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 263.
- Art. 3, § 1, eerste en tweede lid KB nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen
4 mei 2020 S.18.0034.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.4
AC nr. ...
STRAFUITVOERING
- Strafuitvoeringsrechtbank - Aanvraag tot toekenning van elektronisch toezicht - Uitspraaktermijnen - Niet-naleving - Sanctie
De in de artikelen 37 en 52, § 1, eerste lid, Wet Strafuitvoering bedoelde termijnen zijn ordetermijnen die niet zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid (1). (1) Cass. 31 januari 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 77; Cass. 22 juli 2008, AR P.08.1040.F, AC 2008,
nr. 426.
- Artt. 37, 52, § 1, eerste lid, en 53, vijfde lid Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
20 mei 2020 P.20.0472.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.4
AC nr. ...
VENNOOTSCHAPPEN
ALGEMEEN. GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS
Algemeen - gemeenschappelijke regels - Vennootschapsorgaan - Besluit - Niet beantwoorden aan vorm -of grondvoorwaarden
Besluiten van vennootschapsorganen worden enkel door nietigverklaring uit de rechtsorde verwijderd, maar houden niet op te bestaan door het niet beantwoorden aan de gestelde vorm-of grondvoorwaarden zodat een voor vernietiging vatbaar besluit zijn rechtsgevolgen behoudt zolang het niet door de rechter wordt vernietigd en zijn bindende kracht behoudt ten aanzien van de vennoten van de vennootschap (1). (1) 1 Zie Cass. 26 januari 2009, AR S.08.0069.F, AC 2009, nr. 254.
18 juni 2020 C.18.0454.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.4
AC nr. ...
Handelsvennootschappen - Naamloze vennotschappen - Bestuurders - Gehoudenheid tot sociale zekerheidsbijdragen - Omvang - Beoordeling door de rechter - Toetsing door het Hof
De rechter bepaalt onaantastbaar in feite de omvang van de gehoudenheid van de bestuurder voor het geheel of een gedeelte van de bedoelde sociale zekerheidsbijdragen, waarbij het Hof beschikt over een marginaal toetsingsrecht ter zake van de evenredigheid tussen de inbreuk en de gehoudenheid van de bestuurder (1). (1) Art. 530, § 2, eerste lid Wetboek van vennootschappen zoals van kracht voor zijn opheffing bij wet van 18 september 2017.
- Art. 530, § 2, eerste lid Xxxxxxx 0 mei 1999 van vennootschappen
18 juni 2020 C.19.0258.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.9
AC nr. ...
Landbouwvennootschappen - Beherende vennoot van een handelsvennootschap - Landbouwer natuurlijk persoon - Onderscheid
Gelet op het afgescheiden persoonlijk vermogen van de landbouwer-beherende vennoot in een landbouwvennootschap bestaat een objectief criterium van onderscheid dat niet discriminerend is met de landbouwer die zijn activiteiten uitoefent als natuurlijke persoon en wiens vermogen dat verband houdt met zijn beroepsactiviteit niet afgescheiden is van zijn persoonlijk vermogen.
- Artt. 10 en 11 De gecoördineerde Grondwet 1994
18 juni 2020 C.19.0271.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.10
AC nr. ...
Landbouwvennootschappen - Beherend vennoot - Gerechtelijke reorganisatie - Reorganisatieplan
Gezien de beherende vennoot van een landbouwvennootschap onbeperkt aansprakelijkheid is voor de verbintenissen van die vennootschap en bijgevolg haar medeschuldenaar is, komt het reorganisatieplan hem niet ten goede.
- Art. 793, eerste lid Xxxxxxx 0 mei 1999 van vennootschappen
- Art. 57, vierde en vijfde lid Wet 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen
18 juni 2020 C.19.0271.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.10
AC nr. ...
Landbouwvennootschappen - Pachtoverdracht - Toestemming verpachter - Overdracht aan een landbouwvennootschap - Toepassing
Uit geen van de bepalingen van de artikelen 30, 34, eerste en tweede lid Xxxxxxxx en van artikel 838 Wetboek van Vennootschappen, vloeit voort dat een pachter, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht kan overdragen aan een landbouwvennootschap waarin hetzij hijzelf, hetzij zijn afstammeling, beherend vennoot is.
18 juni 2020 C.19.0235.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.8
AC nr. ...
VERJARING
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Vermoeden van betaling - Korte verjaringstermijn - Toepassing
De korte verjaringstermijn van artikel 2272 Burgerlijk Wetboek, die steunt op een vermoeden van betaling, vindt geen toepassing wanneer de schuldenaar bekend heeft dat hij de litigieuze schuld niet heeft betaald.
18 juni 2020 C.19.0367.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.23
AC nr. ...
VERVOER
Goederenvervoer - Landvervoer. wegvervoer - Geadresseerde - In ontvangst nemen van de goederen - Instemming met de vervoerovereenkomst - Geen overhandiging van het tweede exemplaar van de vrachtbrief
Uit de samenhang tussen de artikelen 4 en 13 CMR volgt dat de geadresseerde die de goederen in ontvangst neemt, aldus te kennen geeft dat hij met de vervoerovereenkomst instemt, ook al wordt hem het tweede exemplaar van de vrachtbrief niet overhandigd.
- Artt. 4 en 13 Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (C.M.R.)
5 juni 2020 C.19.0626.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200605.1F.4
AC nr. ...
VERZEKERING
WAM- verzekering - Verkeersongeval - Deelname aan het verkeer - Begrip - Schade van de inzittende
Opdat er sprake is van een verkeersongeval in de zin van de artikelen 601bis Gerechtelijk Wetboek en 29bis, § 1, eerste lid, WAM, moet er deelname zijn aan het verkeer, namelijk het gebruik, door een voertuig, van een weg om een persoon of een zaak van een plaats naar een andere te vervoeren; het is niet daarenboven vereist dat de schade van de inzittende in verband moet staan met de deelname van het voertuig aan het verkeer.
- Art. 29bis, § 1, eerste lid Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
- Art. 601bis Gerechtelijk Wetboek
5 juni 2020 C.18.0432.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200605.1F.1
AC nr. ...
WAM- verzekering - Schade - Belgisch Gemeenschappelijk Waarborgfonds - Lichamelijk letsel - Tijdelijke invaliditeit van een maand of meer - Begrip
Wanneer de wet geen onderscheid maakt, mag ook geen onderscheid worden gemaakt, zodat onder "een tijdelijke invaliditeit van een maand of meer" zowel een algehele als een gedeeltelijke tijdelijke invaliditeit van een maand of meer moet worden verstaan.
- Art. 23, § 1 KB 11 juli 2003 houdende de vaststelling van de toelatingsvoorwaarden en de werking van het Belgisch Bureau en het Gemeenschappelijk Waarborgfonds
- Artt. 19bis-11, § 1, 7°, en 19bis-13, § 3, eerste en tweede lid Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
18 juni 2020 C.19.0299.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.22
AC nr. ...
VERZET
- Strafzaken - Arrest gewezen op tegenspraak - Vertegenwoordiging van de beklaagde door de advocaat voor het gerecht in hoger beroep - Proceshandelingen die zijn lastgeving te boven gaan - Betwisting van de veroordeling via een burgerrechtelijke procedure tot ontkentenis van de advocaat - Recht op een nieuw onderzoek van zijn zaak
Het recht op een eerlijk proces impliceert niet het recht, voor de beklaagde die een tegen hem in hoger beroep uitgesproken veroordeling betwist, om zijn zaak opnieuw door het strafgerecht te doen onderzoeken via een burgerrechtelijke procedure tot ontkentenis van de advocaat die hem heeft vertegenwoordigd in het debat dat met de veroordeling werd afgesloten (1). (1) Zie concl. “in substantie” OM in Pas. 2020, nr. 354.
- Art. 187 Wetboek Inkomstenbelastingen 1964
- Artt. 848 en 849 Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0302.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.5
AC nr. ...
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Vonnis dat de echtscheiding uitspreekt wegens feitelijke scheiding - Vermelding van het tijdstip waarop de scheiding is ingegaan - Beslissing over een geschilpunt - Uitputting van de rechtsmacht - Gezag van
De rechter die de echtscheiding uitspreekt wegens feitelijke scheiding van de partijen en het tijdstip vermeldt waarop de feitelijke scheiding is ingegaan, waarna hij bij toepassing van artikel 1278, vierde lid, Gerechtelijk Wetboek kennisneemt van een betwisting aangaande de vereffening van hun gemeenschap, heeft zijn rechtsmacht over de litigieuze aanvangsdatum van de feitelijke scheiding uitgeput (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 258.
- Artt. 19, eerste lid, 1269, tweede lid, en 1270bis Gerechtelijk Wetboek
- Art. 232 Burgerlijk Wetboek
4 mei 2020 C.17.0207.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.3
AC nr. ...
VORDERING IN RECHTE
- Burgerlijke zaken - Vordering in tussenkomst en bindendverklaring - Aard
De vordering tot gemeen- en bindendverklaring van een te wijzen rechterlijke beslissing heeft geen agressief maar een bewarend karakter, zodat zij, nu zij niet strekt tot veroordeling van verweerder, voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld (1). (1) Cass. 18 oktober 1979, AC 1979-80, nr. 119; Zie Arbitragehof arrest nr. 47/2001 van 18
april 2001.
- Artt. 15, eerste en tweede lid, en 812, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.18.0287.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1
AC nr. ...
- Strafrechtelijk in beslag genomen zaak - Revindicatievordering van een derde - Aard
De vordering van de derde die beweert recht te hebben op de strafrechtelijk in beslag genomen zaak is een burgerlijke rechtsvordering in de zin van artikel 4 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie Cass. 17 oktober 1984, AC 1984-85, nr. 128.
- Artt. 2, 3 en 5 KB 24 maart 1936 op de bewaring, ter griffie, en de (procedure) tot teruggave van de in strafzaken in beslag genomen zaken
18 juni 2020 C.19.0155.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.7
AC nr. ...
- Artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Burgerlijke rechter - Verplichting tot schorsing van de rechtsvordering - Omvang
De verplichting van de burgerlijke rechter om de rechtsvordering te schorsen geldt niet enkel voor vorderingen die gegrond zijn op een misdrijf, maar geldt in beginsel voor alle vorderingen van burgerrechtelijke aard die punten gemeen hebben met de strafvordering en die aanleiding kunnen geven tot een tegenstrijdigheid tussen de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering enerzijds en op de strafvordering anderzijds.
- Art. 4, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
18 juni 2020 C.19.0155.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.7
AC nr. ...
VREEMDELINGEN
- Vasthoudingsmaatregel - Verzoeker om internationale bescherming - Vasthouding in een welbepaalde plaats - Beslissing op grond van artikel 74/5 Vreemdelingenwet - Latere beslissing op grond van artikel 74/6 Vreemdelingenwet - Wettigheid
Geen enkele bepaling belet de bevoegde overheid om, na op grond van artikel 74/5 Vreemdelingenwet een beslissing te hebben genomen, op grond van nieuwe redenen en van artikel 74/6 Vreemdelingenwet een nieuwe autonome beslissing tot vasthouding van de vreemdeling in een welbepaalde plaats te nemen.
- Artt. 74/5 en 74/6 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
20 mei 2020 P.20.0481.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.5
AC nr. ...
- Vasthoudingsmaatregel - Verzoeker om internationale bescherming - Artikel 14, EVRM - Discriminatie - Begrip - Verschil in de vasthoudingstermijnen
Artikel 14 EVRM bepaalt dat het daarin toegekende genot van de rechten en vrijheden moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status; het verschil in de termijnen van vasthouding van een verzoeker om internationale bescherming bij zijn aankomst aan de grens van het Rijk, al naargelang de commissaris- generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen al dan niet binnen de vier weken na het indienen van dat verzoek een beslissing heeft genomen, kan geen discriminatie uitmaken in de zin van die bepaling.
- Artt. 74/5 en 74/6 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 14 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
20 mei 2020 P.20.0481.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.5
AC nr. ...
- Vasthoudingsmaatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Beschikking van de raadkamer - Hoger beroep van de minister of van zijn gemachtigde - Termijn - Aanvang
Tegen de beslissing van de raadkamer die uitspraak doet over het beroep van de vreemdeling bij toepassing van artikel 71 Vreemdelingenwet, kan de minister of zijn gemachtigde hoger beroep instellen; de termijn van hoger beroep van vierentwintig uur loopt jegens de minister of zijn gemachtigde te rekenen van de datum van de betekening van de beschikking. (Impliciete oplossing).
- Art. 30, § 2, eerste lid Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Art. 72, derde lid Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
20 mei 2020 P.20.0495.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.6
AC nr. ...
- Vasthoudingsmaatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Cassatieberoep - Termijn voor het neerleggen van de memorie - Termijn van vijftien dagen vóór de
rechtszitting - Niet-naleving - Overmacht - Beoordeling
Wanneer de vreemdeling cassatieberoep instelt tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over de wettigheid van een vrijheidsberovende maatregel die twee maanden later verstrijkt, weet hij dat het Hof de behandeling ervan uiterlijk op die datum of in de week vóór die vervaldatum zal vaststellen, zodat de omstandigheid dat hij pas laattijdig op de hoogte werd gebracht van de datum van de rechtszitting, niet aantoont dat hij zijn memorie onmogelijk binnen de termijn van vijftien dagen of, althans, uiterlijk een week vóór het instellen van zijn cassatieberoep heeft kunnen neerleggen (1). (1) Rekening houdend met de omstandigheid dat de eiser pas op 12 mei 2020 op de hoogte was gebracht van de vaststelling van de zaak op de rechtszitting van 20 mei 2020, besloot het OM tot de ontvankelijkheid van de memorie die werd neergelegd op 14 mei 2020, na het instellen van een cassatieberoep op 4 mei 2020.
- Art. 429, eerste lid Wetboek van Strafvordering
20 mei 2020 P.20.0495.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200520.2F.6
AC nr. ...
- Vasthoudingsmaatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Toepassing
Het recht om in persoon te verschijnen, vastgelegd in de artikelen 6.3.c, EVRM, 14.3, d), IVBPR en 41 Handvest Grondrechten EU, alsook in het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging, is van toepassing op de vreemdelingen die, vastgehouden met het oog op hun verwijdering, aan de rechterlijke macht het in de artikelen 71 en 72 Vreemdelingenwet ingevoerde wettigheidstoezicht willen voorleggen (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
- Vasthoudingsmaatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Artikelen 6 en 15.1 EVRM - Aan het eerlijk proces inherente waarborgen - Afwijking
Artikel 6 EVRM bepaalt niet dat de verdragsluitende Staten de aan het eerlijk proces inherente waarborgen kunnen inperken, maar artikel 15.1 voorziet in het recht om van de in het Verdrag bepaalde verplichtingen tijdelijk af te wijken, met name in geval van een noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, voor zover de ernst van de situatie die maatregel strikt vereist en op voorwaarde dat de secretaris-generaal van de Raad van Europa hiervan in kennis wordt gesteld; krachtens het legaliteits- en voorzienbaarheidsbeginsel van de strafprocedure en het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging moet dit recht om van de waarborgen van het eerlijk proces tijdelijk af te wijken, worden goedgekeurd door een interne rechtsregel die voor de betrokkenen toegankelijk en duidelijk is geformuleerd (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas.
2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
- Vasthoudingsmaatregel - Beroep bij de rechterlijke macht - Onderzoek van de zaak door een rechter - Kamer van inbeschuldigingstelling - Recht om in persoon te verschijnen op de rechtszitting - Schorsing door een handeling van een rechterlijke overheid - Wettigheid
De kamer van inbeschuldigingstelling schendt de artikelen 6.3, c, EVRM, 14.3, d, IVBPR, en 41 Handvest Grondrechten EU, en miskent het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging wanneer ze niet vaststelt dat de eiser in cassatie onmogelijk kon worden uitgehaald om zich in persoon voor hem te verdedigen, maar aanneemt dat het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht om in persoon te verschijnen kan worden geschorst door een handeling van een rechterlijke overheid die geen wet of interne rechtsregel vormt die dezelfde graad van toegankelijkheid of van duidelijkheid biedt (1). (1) Zie concl. “in
hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 356.
- Artt. 71 en 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
- Art. 41 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 12 december 2007
- Art. 14.3, d) Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
- Art. 6.3.c Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
3 juni 2020 P.20.0499.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200603.2F.9
AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
WETTIGHEID VAN BESLUITEN EN VERORDENINGEN
Wettigheid van besluiten en verordeningen - Bestuurshandeling - Externe wettigheid - Interne wettigheid - Toezicht - Hoven en rechtbanken - Met eigenlijke rechtspraak belaste organen - Opdracht - Verplichting
Krachtens artikel 159 Grondwet kunnen en moeten de met eigenlijke rechtspraak belaste organen de interne en externe wettigheid nagaan van elke bestuurshandeling waarop een vordering, verweer of exceptie gegrond is (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 298.
18 mei 2020 C.19.0347.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200518.3F.1
AC nr. ...
WRAKING
- Wettige verdenking
Hoewel de wet geen uitdrukkelijke termijn oplegt waarbinnen een wraking die steunt op een grond die zich heeft voorgedaan na de opening van het debat moet worden voorgedragen, blijkt zowel uit de letter en de geest van de wet als uit de welomschreven termijnen voor de wrakingsprocedure en uit de schorsing van alle vonnissen en handelingen die zij met zich meebrengt, dat een dergelijke wraking moet worden voorgedragen zodra de grond van de wraking bekend is aan de partij die zich erop beroept (1). (1) Zie Cass. 21 april 2011, AR C.11.0054.F, AC 2011, nr. 277.
- Artt. 828, 1°, en 833 Gerechtelijk Wetboek
18 juni 2020 C.20.0222.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200618.1N.27
AC nr. ...
ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
Ziektekostenverzekering - Gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen - Artikelen 97, §§ 1 en 2, en 152, §§ 1 en 2 - Individuele kamer - Honorariumsupplementen - Verbod - Voorwaarden - Gezondheidstoestand van de patiënt - Bewijs
De artikelen 97, §§ 1 en 2, en 152, §§ 1 en 2, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen bepalen noch het ogenblik waarop de gezondheidstoestand van de patiënt moet worden aangetoond noch de arts die deze gezondheidstoestand beoordeelt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 259.
4 mei 2020 C.18.0264.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200504.3F.15
AC nr. ...