Ondergetekenden:
Green Deal van Energie-Nederland met de Rijksoverheid
Ondergetekenden:
1. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, ieder handelend als bestuursorgaan, tezamen hierna te noemen: Rijksoverheid;
2. Energie-Nederland, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr J.G.M. Xxxxxx, voorzitter van het bestuur.
Hierna tezamen genoemd: Partijen;
Hebben gezamenlijk het volgende vastgesteld:
1. Het kabinet beoogt een Green Deal met de samenleving, die bijdraagt aan verduurzaming van de maatschappij op korte en langere termijn en die lonend is voor overheid en maatschappij.
Doel van de Green Deal is laten zien dat groen en groei hand in hand gaan.
2. Partijen zien publiekprivate samenwerking als de beste manier om verduurzaming van onze economie te versnellen en hier ook economisch van te profiteren. Deze unieke gezamenlijke aanpak is in Nederland op andere terreinen zeer succesvol en de Green Deal zal hierop voortbouwen. Creativiteit, ondernemerschap en innovatie zijn onmisbaar om deze verduurzaming mogelijk te maken.
3. Bij de Green Deal gaat het om concrete duurzame initiatieven, waarbij barrières verdwijnen, innovaties ontwikkeld, gefinancierd en toegepast worden en duurzame kansen worden benut. In de praktijk loopt de maatschappij tegen belemmeringen aan die in de weg staan aan initiatieven die leiden tot een verdere verduurzaming.
4. In de Green Deal willen partijen concrete afspraken maken die deze belemmeringen wegnemen, zodat de initiatieven die anders moeilijk van de grond komen ruim baan krijgen. Initiatieven kunnen betrekking hebben op (decentrale opwekking van) energie, energiebesparing, schaarse grondstoffen, water en mobiliteit. Deze initiatieven kunnen vervolgens ook als voorbeeldfunctie dienen voor andere partijen en daarmee de totale markt in beweging zetten.
5. De voor de Green Deal geïnventariseerde projecten van initiatiefnemers zijn door het wegnemen van de beschreven belemmeringen potentieel succesvol, kunnen op korte termijn resultaten opleveren en kunnen uitmonden in nieuwe economische activiteiten of kostenbesparingen op korte of langere termijn voor het bedrijfsleven. De resultaten van een Green Deal kunnen daarna toepasselijk zijn op andere, vergelijkbare projecten, waardoor de reikwijdte van de Green Deal kan worden vergroot zonder dat daar specifieke ondersteuning vanuit de rijksoverheid tegenover staat.
6. Partijen hebben in 2008 met het Sectorakkoord Energie 2008-2020 een langjarige samen- werkingsovereenkomst gesloten waarin de benodigde acties voor de transitie naar een duurzame energievoorziening zijn vastgelegd en waarmee nadrukkelijk tot uitdrukking wordt gebracht dat deze transitie alleen kan slagen door een gerichte samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven
7. Het huidige kabinet heeft in het coalitieakkoord nadrukkelijk uitgesproken dat het wenst om via een Green Deal met het bedrijfsleven invulling te geven aan de energietransitie en vaart te krijgen in het realiseren van de energiedoelstellingen voor Nederland. Tevens is in het coalitieakkoord een aantal nieuwe uitgangspunten neergelegd voor de transitie, zoals een herijking van de doelstellingen.
8. Energiebedrijven staan klaar om te investeren in CO2-reductie, duurzame energie en besparing, maar ervaren dat het verdienmodel voor zulke investeringen te wensen overlaat in sommige gevallen en dat voor succesvolle transitie een toekomstvast en stabiel investeringsklimaat noodzakelijk is.
9. Het kabinet stimuleert de productie van duurzame energie momenteel middels de SDE+. Een verplicht aandeel duurzaam voor energieleveranciers biedt een alternatief voor de SDE+.
Partijen beogen met een verplicht aandeel duurzaam voor leveranciers een systeem te bouwen dat duurzame energie op een meer efficiënte wijze realiseert dan met een subsidiesysteem.
10. Partijen constateren dat de bestaande stimuleringsregeling voor het meestoken van biomassa in centrales op korte termijn zal aflopen zonder dat een nieuw alternatief voor handen is, terwijl tegelijkertijd de inzet van biomassa een belangrijke pijler is voor het realiseren van het doel voor duurzame energie.
11. Energiebedrijven zijn bereid een overbruggingsregeling te bieden waarbij de inzet van biomassa wordt gecontinueerd mits er een duidelijk perspectief is op een structurele oplossing voor de inzet van biomassa.
12. Partijen concluderen daarom dat het zinvol en wenselijk is om de afspraken uit het Sectorakkoord Energie 2008-2020 te vervangen voor deze kabinetsperiode.
Partijen beogen gezamenlijk te komen tot realisering van de volgende afspraken
Biomassa bij- en meestook
De regering en de energiesector vinden het gewenst dat de bij- en meestook van biomassa in kolen- centrales, na het aflopen van de MEP-vergoedingen, blijft bijdragen aan het realiseren van 14% duurzame energie in 2020. Het Energierapport 2011 stelt dat het kabinet bij- en meestook van biomassa in kolencentrales verplicht wil gaan stellen, waarbij over de manier waarop overleg plaatsvindt met de energiesector.
EPZ, Electrabel, E.ON, Essent en Nuon hebben in bestaande kolencentrales een gemiddeld bij- en meestookpercentage van circa 10%.
De sector committeert zich, vooruitlopend op de invoering van een leveranciersverplichting, aan het op peil houden van het huidige percentage bij- en meestook van 10% gedurende de periode van 2012 tot 2015. De sector en het Rijk hebben de intentie om op korte termijn aanvullende afspraken te maken over de intensivering van het percentage bij- en meestook en over de uitwerking van de verplichting.
De sector zal op basis van eigen middelen en bestaande (maar aflopende) beschikkingen een substantieel deel van de 10% kunnen realiseren. De intentie is om het resterende deel, in te schatten op 2%, te realiseren op basis van het instrument van banking. Dit houdt in dat de sector de mogelijkheid zal hebben certificaten voor dit deel van de gerealiseerde productie (maximaal 1,7 Terawattuur) op te sparen en deze vervolgens in te zetten onder een leveranciersverplichting. Komt er geen leveranciersverplichting, dan is de mogelijkheid om gebankte productie te gelde te maken er niet.
Het Rijk en de energiesector zien een efficiënt vormgegeven leveranciersverplichting als een goede mogelijkheid om duurzame energie op een voor burgers en bedrijven kosteneffectieve wijze te stimuleren. Het systeem moet energiebedrijven voldoende vertrouwen geven zodat de groei van de bij- en meestook gerealiseerd kan worden. Gezien de financiële exposure die met banking gepaard gaat is het in het belang van de overheid en de sector dat de gebankte certificaten zodanig op de markt gebracht kunnen worden dat deze waarde in de markt kan worden terugverdiend. Daarnaast is het ook van belang dat de gebankte certificaten zo op de markt gebracht kunnen worden dat het investeringsklimaat voor de overige technieken niet verstoord wordt. Rijk en energiesector zullen hiervoor gezamenlijk een oplossing vinden.
Bovenstaande afspraak past in een langere termijnperspectief waarin overheid en bedrijven streven naar een substantieel bij- en meestookniveau. Scenario’s laten zien dat bij een leveranciersverplichting in 2020 24% van de productie van hernieuwbare elektriciteit met bij- en meestook van biomassa kan worden gegenereerd.
Bovengenoemde percentages drukken de hoeveelheid elektriciteit die uit bij- en meestook van biomassa wordt geproduceerd in de kolencentrales die bij het sluiten van deze deal operationeel zijn, ten opzichte van de totale hoeveelheid in diezelfde kolencentrales geproduceerde elektriciteit. Kolencentrales die nieuw gebouwd worden of gesloten worden zijn niet van invloed op het percentage. Mocht het voorkomen dat kolencentrales worden omgebouwd naar 100% biomassa, dan tellen deze niet mee voor de realisatie van de genoemde bij- en meestookniveaus.
De energiesector hanteert hierbij de randvoorwaarde dat het gebruik van biomassa voor het opwekken van energie niet ten koste mag gaan van de voedselvoorziening of biodiversiteit. De sector onderschrijft de criteria voor duurzame biomassa zoals die in de Richtlijn Duurzame Energie zijn vastgesteld voor biobrandstoffen. Om een verantwoorde inzet van biomassa te garanderen zal de sector stromen gebruiken die voldoen aan de criteria die zijn vastgelegd in de Richtlijn Duurzame Energie (voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa) en daaruit voortvloeiende certificerings- of verificatieschema’s. De energiesector is met de Nederlandse overheid een sterke voorstander om de duurzaamheidscriteria die in de Richtlijn Duurzame Energie zijn vastgelegd voor vloeibare biobrandstoffen in Europees verband uit te breiden naar vaste biobrandstoffen. Wanneer het niet mogelijk of haalbaar blijkt om hier in Europa draagvlak voor te vinden, dan zullen overheid en sector nationaal nadere afspraken maken hoe het duurzame karakter van biomassa wordt gegarandeerd.
De energiesector zal zich maximaal inspannen voor het realiseren van een biobased economy in Nederland. De toepassing van biomassa voor energie vormt een eerste bouwsteen op weg naar de biobased economy. Het gebruik van biomassa voor energie stelt de Nederlandse havens in staat zich te ontwikkelen tot logistieke knooppunten voor groene grondstoffen. De sector wil ervaring gaan opdoen met de mogelijkheden en kansen die cascadering biedt. De energiebedrijven gaan daarom nadrukkelijk de samenwerking aan met andere sectoren die een sleutelrol in de biobased economy vervullen.
Leveranciersverplichting
De overheid en de energiesector zien in de leveranciersverplichting goede mogelijkheden om niet alleen het Nederlandse investeringsklimaat voor duurzame energie structureel te verankeren, maar ook om effectief en efficiënt doelen te realiseren via de markt. Die route kan voor de samenleving als geheel een kostenbesparing opleveren ten opzichte van het subsidiepad en de rijksbegroting ontlasten door een verschuiving naar financiering via de energierekening, wanneer de kosten van deze verplichting op efficiënte wijze aan de gebruikers kunnen worden doorberekend. De leveranciersverplichting zal – mits de samenleving bereid is de randvoorwaarden te vervullen – er voor zorgen dat de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 gerealiseerd wordt.
De Rijksoverheid zal, in overleg met de sector en aan de hand van de in het Energierapport 2011 genoemde voorwaarden, een leveranciersverplichting voorbereiden. Deze voorwaarden zijn:
- Er moet voldoende hernieuwbare energie in Nederland geproduceerd worden voor een liquide markt. Dat betekent o.a. dat bij- en meestook van biomassa in kolencentrales moet plaatsvinden.
- Een verplichting moet effectiever en efficiënter zijn dan de SDE+, bekeken vanuit de totale maatschappelijke kosten.
- De positie van de Nederlandse consument mag er niet op achteruit gaan.
- De invoering moet passen in de Europese ontwikkelingen, mede tegen de achtergrond van het streven van het kabinet om een einde te maken aan de subsidieconcurrentie tussen lidstaten, en de ambitie om exploitatiesteun voor hernieuwbare energie op termijn uit te faseren.
- Negatieve effecten zoals ‘windfall’ profits en marktmacht moeten worden ondervangen.
De voorbereiding van de leveranciersverplichting start dit najaar. Het streven is om de wettelijke voor- bereiding begin 2014 af te ronden. Uiterlijk bij de in het Regeerakkoord aangekondigde evaluatie zal een definitieve toets plaatsvinden op de randvoorwaarden uit het Energierapport en zal definitief worden besloten over de invoering van de leveranciersverplichting. Het gehele voorbereidingstraject is er op gericht dat de leveranciersverplichting per 1 januari 2015 van start kan gaan.
Overheid, Energie-Nederland en energiebedrijven zullen in goed onderling overleg het systeem samen uitwerken en zorgen voor een zorgvuldige invoering1. Ook zullen het ministerie van EL&I en sector samen
1 Energie-Nederland erkent de positie van de afnemer, in het bijzonder de energie-intensieve industrie. Energie-Nederland stelt voor de kosten van de groene certificaten conform de systematiek van de energiebelasting toe te rekenen, zoals dit ook gebeurt bij de uitwerking van de opslag ten behoeve van de SDE+.
verkennen in hoeverre het mogelijk is om de leveranciersverplichting te koppelen met andere landen. Daartoe zal actief gewerkt worden aan het aanhalen van banden met landen die al beschikken over een verplichtingensysteem. Het ministerie van EL&I, Energie-Nederland en energiebedrijven zetten zich in om de dialoog met internationale collega’s actief te voeren.
Daarnaast is de Rijksoverheid met het oog op kostprijsverlaging bereid om innovatieve technieken te ondersteunen met het instrumentarium dat door de topteams (waaronder het topteam Energie) aan de minister is geadviseerd.
Windenergie
Nederland beschikt over een groot potentieel voor de toepassing van windenergie op land en op zee.
Uit alle scenario’s voor de verduurzaming van de energievoorziening, blijkt dat wind een fors aandeel zal leveren aan de EU-afspraken om in 2020 14 % duurzame energie te realiseren.
Offshore windenergie heeft in dit opzicht een aanzienlijk economische potentieel voor Nederland, mede door enerzijds de bestaande economische kracht van de Nederlandse nautische en offshore sector en anderzijds het energetisch potentieel van het Nederlandse deel van de Noordzee.
Wind op zee is bovendien in het advies van het Topteam Energie bestempeld als kansrijk segment van de Nederlandse energiesector. Het Topteam Energie pleit voor het inzetten van proeftuinen en demonstratieprojecten waardoor bijgedragen wordt aan de versnelling van de ontwikkelcyclus van nieuwe technologieën en het concurrerend maken van duurzame energieoplossingen, waaronder wind op zee.
Bestaande instrumenten, zoals de voorziene Research en Development Aftrek, kunnen daarvoor ingezet worden. Tevens wordt bekeken of de huidige, nog niet gesloten ronde voor de uitgifte van wind op
zee-beschikkingen, ruimte biedt voor een eerste pilot-project.
Het is voor wind op zee van belang om ook nu de noodzakelijke maatregelen te nemen om op korte termijn een belangrijke rol te spelen in de energietransitie naar een volledig duurzame energievoorziening. In het Nationaal Waterplan heeft de overheid aangegeven dat de doelstelling voor het vinden van extra ruimte voor windenergie voor de Hollandse Kust 3000 MW is. Het voornemen van de overheid is om in 2012 respectievelijk 2015 te kunnen besluiten over de aanwijzing van extra ruimte voor windenergie voor de Hollandse Kust. Partijen constateren dat hiermee de ruimtelijke ordening voor wind op zee in het Nationaal Waterplan geen beletsel vormt voor toekomstige ambities.
De minister zal uiterlijk in 2014 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer sturen met betrekking tot een Net op zee, waarin XxxxxX een rol krijgt in de realisatie van aansluitingen van windparken op zee2.
De minister zal, in combinatie met voorstel Net op zee, uiterlijk in 2014 een wetsvoorstel aan de tweede kamer sturen met betrekking tot een toekomstig uitgiftebeleid voor windenergie op zee, met het oog op de gewenste duidelijkheid voor investeerders.
Het Rijk verwacht van wind op land een aanzienlijke bijdrage aan de Europese afspraken om per 2020 14% duurzame energie te realiseren.
Voor windenergie op land vormen de ruimtelijke procedures en vergunningverlening grote obstakels. Het Rijk zal deze beperken door de vergunningverlening voor windprojecten op land actief te bevorderen. Hiertoe zal de Rijksoverheid:
- de Rijkscoördinatieregeling voor projecten groter dan 100 MW continueren;
- in 2012 een rijksstructuurvisie wind aanbieden aan de Tweede Kamer, die ruimte biedt voor doorgroei tot tenminste 6000 MW windenergie op land. Bij het maken van ruimte voor deze doorgroei is concentratie van grootschalige windenergie het uitgangspunt. Gezien het karakter van de windmolen gaat de voorkeur uit naar plaatsing bij industriecomplexen en haventerreinen, grootschalige agrarische productielandschappen en grote wateren. Buiten deze gebieden zijn ook mogelijkheden voor windenergie maar dan in kleinschalige opstellingen.
2 Zie ook Brief 19 februari 2010 TK 31 329 nr 91
Rijkswaterstaat heeft met medewerking van Energie-Nederland in enkele proefgebieden gekeken waar interessante ontwikkellocaties liggen voor windprojecten in gebieden die RWS beheert. RWS heeft de intentie om deze actief aan de markt aan te gaan bieden. Energie-Nederland wil graag met andere grote grondbeheerders, waaronder overige overheidsdiensten, de mogelijkheden verkennen om dit voorbeeld van RWS te volgen.
Groen gas en duurzame warmte
Partijen zullen gezamenlijk verkennen in hoeverre het mogelijk is om, naast duurzame elektriciteit,
ook groen gas en duurzame warmte onderdeel te maken van de leveranciersverplichting. Daarbij zal onder andere het volgende bekeken worden:
- welke voorwaarden vervuld moeten worden om deze koppeling succesvol te bereiken;
- op welk moment dit gerealiseerd kan worden;
- welke gevolgen deze koppeling heeft voor de slaagkans om de leveranciersverplichting succesvol te internationaliseren.
Deze vragen zullen onderdeel uitmaken van de voorbereiding van de leveranciersverplichting.
Naast een eventuele opname van groen gas in een leveranciersverplichting kan de productie van groen gas gefaciliteerd worden in beleid en regelgeving. Binnen deze kabinetsperiode zullen partijen de volgende acties uitvoeren:
- Om biogas toe te laten tot de duurzame energieproductie zijn garanties van oorsprong nodig, welke de herkomst van het gas waarborgt en dubbeltelling uitsluit. Vertogas geeft garanties van oorsprong uit alsmede groen gas certificaten in geval van invoegen in het gasnet. Het kabinet is voornemens groen gas certificaten en garanties van oorsprong in de wet op te nemen en Vertogas daarbij een rol te geven.
- Het grootste potentieel van biogas in Nederland is te vinden op de boerderij. De ontsluiting hiervan kent echter een aantal technische en economische obstakels. Groengas hubs en het vloeibaar maken van het biogas kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een oplossing. Daarmee kunnen vergistingsconcepten op grote schaal mogelijk worden gemaakt. Het subsidie- en vergunningen kader dient dusdanig te zijn ingericht dat deze ontwikkeling optimaal wordt gefaciliteerd. Concreet betekent dit dat wordt onderzocht of bepaalde installaties met behoud van het beschermingsniveau van de lokale leefomgeving onder algemene regels gebracht kunnen worden, zodat vergunningprocedures worden verkort.
- Momenteel worden er in de EU-landen geen uniforme regels gehanteerd voor het gebruik van digestaat als meststof. Afstemming op Europees niveau en resulterende wet- en regelgeving voor het gebruik van biomassa voor (co)vergisting en het toepassen van digestaat is van belang.
Dit kan onwenselijke transporten van biomassa en digestaat voorkomen, en zorgen voor beter sluitende- en efficiëntere lokale voedselkringlopen. Het Rijk zal de bestaande inspanningen op dit gebied continueren.
Duurzame warmte is met de inzet van groen gas een belangrijke schakel om het energiegebruik voor de verwarming van de gebouwde omgeving te vergroenen.
Hoewel er een aanzienlijk potentieel is voor het gebruik van duurzame warmte is, blijft de groei hangen door het ontbreken van een helder structureel verdienmodel. Versterking en uitwisseling van kennis en best practices maar ook aandacht voor duurzame warmte in de relevante regelgeving zijn nodig om het potentieel daadwerkelijk en op grote schaal te kunnen benutten voor de toekomst.
De bestaande warmtenetten die nu in bezit zijn van energiebedrijven bieden een goed aanknopingspunt voor verduurzaming. Rijksoverheid, Energie-Nederland en warmtebedrijven zullen, in samenwerking met andere betrokken partijen zoals ontwikkelaars, woningcorporaties, gemeenten en consumentenorganisaties, onderzoeken wat een realistisch haalbaar potentieel is voor de verduurzaming van de bestaande warmte-infrastructuur. De sector zal zich inzetten om dit realistisch haalbare potentieel daadwerkelijk van de grond te tillen.
Het toepassen van warmtelevering biedt grote mogelijkheden voor CO2-reductie, energie-efficiency en bijdrage aan duurzaamheid. Belemmeringen voor warmteprojecten die samenhangen met aansluiting van de gebouwde omgeving zoals waardering van warmte in energielabels, aansluitplicht, verrekening van kosten over aangesloten woningen/gebouwen zullen worden ingebracht en opgepakt in een breed Warmte-overleg (projectontwikkelaars, woningcorporaties, consumentenorganisaties, gemeenten en warmtesector) geïnitieerd door BZK. Hier kunnen deze belangrijke aspecten van verduurzaming van de warmtevoorziening op een coherente en consistente wijze worden geadresseerd. Vanuit het Warmte- overleg zullen oplossingen voor deze belemmeringen worden ontwikkeld. In verschillende Green Deals
maar ook buiten het kader van de Green Deals lopen praktijkprojecten met warmtelevering (bijvoorbeeld in Rotterdam, Amsterdam, Maastricht). Partijen zullen bij deze praktijkprojecten betrokken zijn om ervoor te zorgen dat in deze praktijkprojecten wordt gewerkt aan praktische oplossingen voor bovengenoemde belemmeringen. De oplossingen zullen worden ingebracht in het Warmte-overleg om te komen tot generieke oplossingen. Tevens kunnen de praktijkprojecten dienen om voorstellen uit het Warmte-overleg in de praktijk te testen. Energie-Nederland en de rijksoverheid zullen samen zorgdragen voor een goede verspreiding van kennis over regelgeving voor de ontwikkeling van nieuwe warmteprojecten.
Energiebesparing
Energiebesparing in de gebouwde omgeving (cq. de bestaande bouw) staat of valt met een sterke prikkel voor de gebruiker van energie om te willen minderen. In de afgelopen jaren heeft de energiesector zijn schouders gezet onder Xxxx met Xxxxxx. Dat heeft geresulteerd in steeds meer energiebedrijven en bedrijven uit de hoek van de installatiebranche en de bouwbranche die op dat vlak actief willen zijn.
Wat ontbreekt is een duidelijke vraag naar energiebesparingsdiensten. Het is in het belang van zowel sector als overheid dat huiseigenaren er baat bij hebben dat hun woning een zo hoog mogelijk energielabel krijgt als praktisch mogelijk en rendabel is.
De minister van BZK heeft een start gemaakt met de herijking van de bestaande convenanten energie- besparing in de gebouwde omgeving. In het herijkingsproces zal onder andere aandacht worden besteed aan de invoering van het energielabel, de financiële kant van de energiebesparing en de Energy Efficiency Directive. De herijkte afspraken zullen uiterlijk eind 2011 bestuurlijk worden bekrachtigd. Partijen erkennen dat een goede marktwaardering van de energie-efficiëntie van gebouwen en woningen cruciaal is, mede door labelling van de energieprestatie. Mede daarop kunnen marktpartijen nieuwe financieringsmethoden overwegen, zodat rendabele investeringen in energiebesparing in de gebouwde omgeving een impuls krijgen.
Slimme meter
De slimme meter kan een rol spelen bij het bevorderen van energiebesparing door het creëren van meer inzicht in het actuele verbruikspatroon bij klanten. Meten is weten; beter inzicht in zijn eigen energieverbruik kan de consumenten helpen om meer energie te besparen. Dat inzicht kan worden versterkt door het aanbieden van nieuwe diensten via de slimme meter. Bij de uitrol van de slimme meter door netbeheerders is daarom aandacht gewenst voor de ontwikkeling van diensten en displays om energiebesparing te bevorderen. Partijen vinden het wenselijk dat hiervoor pilots komen in samenwerking met de netbeheerders die verantwoordelijk zijn voor de plaatsing van slimme meters. De Rijksoverheid sluit graag aan bij deze beoogde pilots om het energiebesparingspotentieel van de slimme meter te monitoren. Voor energieleveranciers biedt dit een gelegenheid om nieuwe diensten te ontwikkelen of te testen.
Een voorwaarde daarbij is dat de uitrol een zodanige schaalgrootte krijgt dat deze interessant genoeg is om nieuwe diensten in de markt te zetten. Daarnaast is een duidelijke rolverdeling van belang waarbij de leverancier of overige dienstenaanbieder verantwoordelijk is voor het klantcontract voor elektriciteit en gas en dienstverlening en de netbeheerder voor de realisatie van de basis metering infrastructuur.
Rijksoverheid, Energie-Nederland en energieleveranciers zijn in overleg met de netbeheerders over het gezamenlijk opzetten van pilots rond de slimme meter gericht op het bevorderen van energiebesparing.
De minister van EL&I heeft de Tweede Kamer toegezegd energiebesparing tijdens de kleinschalige uitrol van de slimme meter te monitoren en hierover te rapporteren. De kleinschalige uitrol begint per 1 januari 2012. Het uiteindelijke doel is in 2020 80% van de huishoudens te voorzien van slimme meters.
Elektrisch vervoer
Het kabinet wil Nederland ontwikkelen tot een aansprekend testland voor elektrisch rijden en hiermee eveneens een impuls geven aan duurzame bedrijvigheid. Het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen kunnen een goede positie verwerven in een snel ontwikkelende mondiale markt. Binnenkort wordt in een plan van aanpak van de overheid aangegeven hoe Nederland de komende periode moet uitgroeien tot een aansprekende internationale testomgeving voor elektrisch vervoer. Daarvoor wordt ingezet op zo’n 15.000-20.000 auto’s in 2015 met een voldoende dekkende en goed werkende laadinfrastructuur en dienstverlening daar omheen.
Op de kaart van Nederland komen 5 tot 10 aanwijsbare gebieden, waarmee Green Deals zijn en worden gemaakt over het ontwikkelen van Elektrisch Rijden. Elk van de focusgebieden heeft ambities op het gebied van te realiseren aantallen voertuigen, infrastructuur, lead customership, de ontwikkeling van het bedrijfsleven en opschaling naar aangrenzende regio’s.
De uitrol van laadinfrastructuur is cruciaal voor het welslagen van de ambitie van een goedlopende internationale testmarkt. Overheid en marktpartijen ontwikkelen momenteel gezamenlijk een marktmodel voor laad- en betaalinfrastructuur. Energie-Nederland speelt hierin een actieve rol.
Leveranciers van elektriciteit zullen investeren in laadpunten door in te schrijven op aanbestedingen en verzekeren dat laadpunten worden voorzien van groene stroom en faciliteren hiermee de uitrol van laadinfrastructuur in focusgebieden.
De leveranciers zullen zich blijven inspannen om maximaal mee te werken aan het verzekeren van interoperabiliteit van laden en laaddiensten in Nederland met als doel klantvriendelijkheid en gemak voor de gebruikers van elektrisch vervoer en uiteindelijk de opschaling ervan. Op deze wijze dragen de leden van Energie-Nederland ook op dit gebied bij aan de vergroening van de elektriciteitsvoorziening.
Decentrale energieopwekking
Kleinschalige toepassingen van duurzame energie achter de meter van klanten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de groei van het aandeel duurzame energie en aan energiebesparing. Decentrale opwekking draagt eveneens bij aan de bewustwording bij consumenten van, en het inzicht in, hun verbruikspatroon wat positieve effecten heeft voor energiebesparing.
Kleinverbruikers kunnen gebruik maken van de salderingsregeling in de Elektriciteitswet voor het invoeden van zonne-energie en andere vormen van elektriciteitsopwekking tot 5.000 kWh.3 De SDE+ richt zich op grote zonne-installaties, terwijl huishoudens doorgaans kleinere installaties kiezen. De SDE+ bereikt daardoor niet de huishoudens. Mede door de eerder genoemde salderingsregeling zou desalniettemin een groot aantal vierkante meters dakoppervlak van huishoudens benut kunnen worden voor het duurzaam opwekken van elektriciteit. Echter, de grens van 5.000 kWh in de Elektriciteitswet geldt zowel voor huishoudens in een rijtjeshuis als voor het gemeenschappelijk elektriciteitsverbruik van Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) van appartementen. Bij veel VvE’s is het gemeenschappelijke elektriciteitsverbruik echter hoger dan 5.000 kWh. Het kabinet zal bij eerstvolgende gelegenheid de Elektriciteitswet zo aanpassen,
dat het gemeenschappelijke gebruik van wettelijk verplichte VvE’s van appartementen voortaan ook onder de salderingsregeling van die wet valt als er meer dan 5.000 kWh wordt ingevoed op het net.
Partijen zullen, daar waar nodig, gezamenlijk de voorwaarden en randvoorwaarden realiseren om energieleveranciers in staat te stellen, al dan niet in samenhang met de leveranciersverplichting, de ontwikkeling van decentrale energieopwekking effectief en doelmatig te ondersteunen.
Decentrale energieopwekking produceert zowel hoog- als laagwaardige energie bij de gebruiker op locatie. De hoogwaardige energie, zoals elektriciteit, kan door de gebruiker op verschillende manieren worden ingezet; eigen verbruik, opladen van een elektrische auto of doorverkoop aan de buren. De laagwaardige energie (warmte) kan ingezet worden voor tapwater verwarming of verwarming van de woning.
Decentrale energie opwekking is hiermee een efficiënt en effectief middel voor CO2 reductie in bestaande toepassingen. Het voorkomt tevens investeringen in infrastructuur voor elektriciteit en gas.
Er zijn reeds goede ontwikkelingen gaande op het gebied van decentrale gastoepassingen. Naast de
3 Elektriciteitswet 1998, artikel 31c.
HRe-ketel, nu reeds commercieel verkrijgbaar, lopen er testprogramma’s rond brandstofcellen met een zeer hoog elektrisch rendement.
Het kan echter beter, derhalve is stimulering door de overheid van de technische ontwikkeling en productie van nieuwe technieken zoals de HRe-ketel en brandstofcellen, essentieel. Marktpartijen hebben deze stimulering grotendeels zelf in de hand middels de Regiegroep zoals die in het rapport “Advies Topsector Energie” wordt voorgesteld. Dit zorgt voor een versnelde ontwikkeling van de techniek en grootschalige fabricage van de innovatieve duurzame toepassingen. Dit laatste is buitengewoon belangrijk om schaalvoordelen te creëren die de kosten van de decentrale toepassingen omlaag zullen brengen. Hierbij is het prestatiebeginsel een belangrijk criterium: het Rijk stimuleert niet specifieke toepassingen maar een verbetering van de energieprestatie van de gebouwde omgeving met de daarin best presterende technieken.
CO2 afvang en –opslag (CCS)
De energiesector en het Rijk blijven investeren in verder onderzoek en ontwikkeling van CCS via het R&D-programma CATO-2 en in de realisatie van demonstratieprojecten. Partijen streven er naar dat er in 2015 minimaal één grootschalig CCS-demonstratieproject in ons land operationeel is, waarbij de afgevangen CO2 wordt opgeslagen onder zee. Met het oog op de voorbereiding van een industriebrede
toepassing van CCS, ontwikkelt het Rijk een lange termijnvisie op de inzet van gasvelden voor CO2-opslag,
zowel op land als op zee.
De energiesector heeft, mits de demonstratieprojecten ertoe leiden dat de techniek onder de knie is, de ambitie dat CCS bij nieuwe kolencentrales in 2020 bij een concurrerende CO2-prijs ingezet kan gaan worden. Hierbij wordt opgemerkt dat als de huidige Energy Efficieny Directive (EED) wordt aangenomen, waardoor er verplichte warmtekrachtkoppeling moet worden geplaatst op alle centrales, CCS dan geen doorgang kan vinden aangezien het technisch onmogelijk is zowel CCS als warmtekrachtkoppeling op een centrale te realiseren.
Het Rijk houdt nadrukkelijk de mogelijkheid open dat er in de toekomst ook CO2-opslag in lege gasvelden of aquifers op land plaats kan vinden en zal met provincies en bedrijfsleven werken aan het organiseren van draagvlak hiervoor.
Nadere afspraken
Partijen spreken de intentie uit initiatief en tegenprestatie ten uitvoer te brengen.
Partijen zullen elkaar onverwijld inlichten indien bij de uitvoering blijkt dat er zich omstandigheden voordoen die het realiseren van het Green Deal initiatief in de weg kunnen staan. Alsdan zullen partijen nader overleggen over de verdere invulling van het Green Deal initiatief.
Partijen komen overeen dat deze samenwerkingsafspraken niet in rechte afdwingbaar zijn.
Deze Green Deal treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en geldt voor de duur van vier jaar. Daarmee wordt het fundament gelegd voor een toekomstvaste aanpak in de periode na 2015.
Getekend te ’s-Gravenhage op
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mr. J.P.H. Donner
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
J.J. Atsma
Namens Energie-Nederland Dhr. J.G.M. Alders