MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9693
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 18-12-2001, nr. 245
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET SCHILDERS-, AFWERKINGS- EN GLASZETBEDRIJF
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van CAO-partijen voor het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf namens de Koninklijke Vereniging Federatie van On- dernemers in het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf als partij te ener zijde mede namens FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf, strekkende tot algemeen ver- bindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereen- komst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2002 CAO96932002
CAO2080 1
I. Trekt in zijn besluit van 23 februari 2000 (Stcrt 2000, nr. 42), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;
II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 2003 en voorzo- ver het betreft:
• de artikelen 24A, 24B, 24C 57, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 66, 67 en 68
tot en met 31 december 2003 en
• de artikelen 13A, 13B, 13C, 32, 34, 36, 37, 38, 39 van het UTA- aanhangsel tot en met 31 december 2003;
• de artikelen 1, 29C, 29D en 63 tot en met 31 december 2005 en
• de artikelen 1, 30, 30A en 33 van het UTA-aanhangsel tot en met 31 december 2005
de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf alsmede de daarbij beho- rende statuten en reglementen van de:
• Stichting Vakantiefonds voor het Schilders-, afwerkings- en glaszet- bedrijf;
• Stichting Risicofonds voor het Schilders-, afwerkings- en glaszet- bedrijf;
• Stichting Vervroegde Uittreding voor het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf;
• Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen voor het Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf;
• Stichting Garantiefonds voor het Schilders-, afwerkings- en glaszet- bedrijf en de
• Stichting Scholings- en Werkervaringsfonds voor het Schildersbe- drijf
zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:
HOOFDSTUK 1
OVER DE OVEREENKOMST
Artikel 1
Werkingssfeer
1. De bepalingen van deze overeenkomst zijn – met inachtneming van de definities genoemd in dit artikel en van de beperkingen omschre- ven in lid 5 van dit artikel – van toepassing op ondernemingen waarin en voorzover daarin het schilders-, afwerkings- en glaszet-
2
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
bedrijf als hoofdbedrijf of als wezenlijk onderdeel van de bedrijfs- voering wordt uitgeoefend.
2. Onder hoofdbedrijf wordt ten deze verstaan het uitoefenen van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf, waarbij het aantal betrok- ken werknemers groter is dan het aantal werknemers, dat werkzaam- heden verricht op het gebied van een andere bedrijfstak.
Als wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering wordt voor de toe- passing van deze overeenkomst beschouwd uitoefening van het schilders-, afwerkingsen glaszetbedrijf door een afdeling van een onderneming, welke tevens werkzaamheden op het gebied van (een) andere bedrijfstak(ken) verricht, indien het personeel van die afde- ling in de regel niet wordt uitgewisseld met (een) andere afdelin- g(en), die werkzaamheden verricht(en) op het gebied van (een) andere bedrijfstak(ken), of indien die afdeling administratief en/of organisatorisch als een afzonderlijke eenheid is te beschouwen.
3. Onder uitoefening van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf wordt verstaan het bedrijfsmatig verrichten van een of meer der vol- gende werkzaamheden:
• het aan of in roerende en onroerende goederen aanbrengen van verven of soortgelijke produkten en het verrichten van werk- zaamheden die met het aanbrengen van deze materialen samen- hangen als schoonmaken, egaliseren, repareren van ondergron- den, etcetera;
• het aanbrengen van behangsel, respectievelijk van andere te plak- ken afwerkingsmaterialen en het verrichten van werkzaamheden die met het aanbrengen van deze materialen samenhangen als schoonmaken, egaliseren, repareren van ondergronden, etcetera, uitgezonderd vloerbedekking, betimmeringen en gordijnen;
• het plaatsen van al of niet isolerende beglazing;
• het isoleren van spouwmuren, dakschotten en vloeren aan en in woningen en gebouwen en andere onroerende goederen;
• het plaatsen van steigers als dit in verband staat met het (doen) verrichten van bovenomschreven werkzaamheden;
• het direct geven van technische en/of organisatorische leiding aan werknemers bij de uitvoering van de hiervoor omschreven werkzaamheden.
4. Als ondernemingen in de zin van het eerste lid van dit artikel wor- den ook beschouwd natuurlijke personen en rechtspersonen, die schilderwerk in eigen beheer uitoefenen, zoals in het kader van het beheer, respectievelijk de exploitatie van woningen, respectievelijk
3
van gebouwen, dit voor zover deze ondernemingen of instellingen niet onder de werkingssfeer van een andere collectieve arbeidsover- eenkomst of loonregeling vallen.
5. Niet als uitoefening van het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf in de zin van deze CAO wordt beschouwd:
a. het door industriële ondernemingen aanbrengen van verfproduk- ten op de door die ondernemingen vervaardigde produkten;
b. het uitoefenen van een classificeerbedrijf – waaronder verstaan wordt: ,,het bedrijfsmatig ontdoen van ketelsteen of roest en schoonmaken (niet zijnde schilderwerk) en huidverven van vaar- tuigen en metalen oppervlakken en metalen constructies van schepen (of direct daarmee verband houdende). Onder schoon- maken dient mede verstaan te worden het aanbrengen van een eerste conserveringslaag in verband met zojuist genoemde reinigingswerkzaamheden’’ – tenzij de uitoefening van deze werkzaamheden geschiedt in een onderneming waarin het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf het hoofdbedrijf is;
c. het spuiten van automobielen, tenzij dit geschiedt in een onder- neming, waarin het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf het hoofdbedrijf is.
6. Indien twijfel bestaat omtrent de toepasselijkheid van deze CAO op ondernemingen als in dit artikel genoemd, kan door de werkgever of door de werknemer(s) de mening worden gevraagd van het Bedrijf- schap Schildersbedrijf. Het standpunt van het Bedrijfschap Schil- dersbedrijf zal de werkgever en de werknemer(s) schriftelijk worden medegedeeld.
Artikel 2
Begrippen en toepasselijkheid
1. In deze overeenkomst wordt onder werkgever verstaan elke natuur- lijke of rechtspersoon die, bij een bedrijfsbeoefening als bedoeld in artikel 1, in Nederland arbeid doet verrichten door een of meer werk- nemers.
2. Onder werknemer wordt verstaan hij of zij, die in Nederland voor een onderneming of een afdeling van een onderneming als bedoeld in artikel 1, werkzaam is:
a. ingevolge een arbeidsovereenkomst;
b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij of zij zelf ondernemer is;
c. als hulp van de aannemer van werk onder b. bedoeld;
d. ingevolge de regeling voor het uitvoerend, technisch en admini- stratief personeel, vastgelegd in het aanhangsel behorende bij deze CAO.
4
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
3. In afwijking van het voorgaande lid worden echter niet als werkne- mer in de zin van deze overeenkomst beschouwd:
x. xxxxxx, huishoudelijk personeel, portiers, kantinepersoneel, magazijnbedienden, bezorgers en dergelijke;
b. praktikanten/stagiaires van de volgende onderwijsinstellingen:
1. Nationaal Instituut voor Middelbaar Economisch en Tech- nisch Onderwijs (NIMETO) te Utrecht.
2. Nederlandse Katholieke Middelbare Technische School ,,St. Xxxxx’’ te Boxtel.
3. Christelijk Instituut voor beschermings-, afwerkings- en presentatietechnieken (CIBAP) te Zwolle.
c. directeuren, zij die de functie van directeur bekleden.
d. vakantiewerkers. Hieronder worden verstaan de werknemers die als regel dagonderwijs volgen en in de periode mei tot en met augustus voor maximaal 6 weken in dienst van een werkgever zijn.
4. In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. volwassen werknemers:
werknemers die 22 jaar of ouder zijn.
b. jeugdige werknemers:
werknemers die de leeftijd van 22 jaar nog niet hebben bereikt.
c. leerlingen:
werknemers voor wie of door wie een beroepspraktijkvormings- overeenkomst met hun werkgever is afgesloten.
d. beroepspraktijkvormingsovereenkomst:
de overeenkomst tussen de leerling, de werkgever en de school (Regionaal Opleidingscentrum) in het kader van de Beroeps- begeleidende Leerweg (BBL) zoals genoemd in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB, Staatsblad jaargang 1995, nr. 501) ten behoeve van de assistentenopleiding op niveau 1, de basis- beroepsopleiding op niveau 2 of de vakopleiding op niveau 3 welke mede is ondertekend door het Opleidingscentrum SVS.
e. voorlieden:
werknemers die uitsluitend technische leiding geven aan ten min- ste 5 andere werknemers bij de uitvoering van werkzaamheden waarop de CAO van toepassing is en daarbij als regel zelf mee- werken.
f. uitvoerders:
werknemers die naast technische ook organisatorische leiding geven aan andere werknemers en die tevens bij de administra- tieve verwerking van de uit te voeren werkzaamheden zijn be- trokken. De arbeidstijd van de uitvoerder dient ten minste voor
5
twee derde te bestaan uit indirect werk en voor maximaal een derde uit direct schilderwerk;
g. hoofduitvoerders en bedrijfsleiders;
personeel dat als regel leiding geeft aan een of meer uitvoerders of voorlieden en doorgaans zowel binnen als naar buiten de werkgever vervangt.
h. decorateurs:
werknemers die belast zijn met het verrichten van alle voorko- mende letter-, decoratie- en reclameschilderwerk.
5. In deze overeenkomst wordt onder het Bedrijfschap verstaan het Bedrijfschap Schildersbedrijf, gevestigd te Rijswijk, en zijn rechts- opvolger.
6. In deze overeenkomst wordt onder het SFS verstaan de Stichting Sociaal Fonds Schildersbedrijf, gevestigd te Rijswijk, dan wel haar rechtsopvolger.
7. In deze overeenkomst wordt onder de Stichting Vakopleiding Schilders- en Stukadoorsbedrijf mede verstaan de Stichting Lande- lijke Vakopleiding Schildersbedrijf of de Stichting Opleidingscen- trum voor het Schilders- en Stukadoorsbedrijf & Reclame- en Presentatietechnieken SVS, gevestigd te Waddinxveen, hierna te noe- men Opleidingscentrum SVS.
8. In deze overeenkomst wordt onder garantie-uurloon c.q. garantie- weekloon verstaan het loon waarop de werknemer na toepassing van artikel 17 krachtens artikel 18 per uur of per week recht kan doen gelden.
9. In deze CAO wordt onder het grondslaguurloon verstaan het garantie- uurloon vermeerderd met – indien van toepassing – de diplomaen/of voorliedentoeslag. In deze CAO wordt onder grondslagweekloon verstaan het aantal uren per week waarover recht op loon bestaat, vermenigvuldigd met het grondslaguurloon.
10. In deze CAO dient het grondslaguurloon als basis voor de bereke- ning van de overwerkvergoeding, prestatietoeslag, reisuren, toeslag verschoven arbeidstijd, beloning ploegendienst.
11. In deze overeenkomst wordt onder prestatietoeslag verstaan: het aan de werknemer toekomende loon in verband met een door hem gele- verde prestatie. Tariefbeloning, akkoordloon of loon wegens aange- nomen werk vallen ondermeer onder deze definitie.
12. a. In deze overeenkomst wordt onder PRIS-uurloon verstaan: Het voor de werknemer geldende grondslaguurloon plus, indien van toepassing, prestatietoeslag;
6
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
b. In deze overeenkomst wordt onder verlofwaarde verstaan: Het ten gunste van de werknemer bij het Vakantiefonds in diens tegoed geboekte geldbedrag, dat wordt verkregen door vermenig- vuldiging van het voor die werknemer geldende verlofwaarde- percentage met het PRIS-uurloon, vermenigvuldigd met uren of gedeelten van uren, waarover aanspraak op loon bestaat.
13. In deze overeenkomst wordt daar waar gesproken wordt over func- ties, bedoeld het uitoefenen van deze functies zowel door mannen als vrouwen; tevens dient, daar waarin in deze CAO wordt gesproken over werknemer(s) ook bedoeld te spreken over werkneemster(s).
14. Waar in deze CAO wordt gesproken over gehuwden, worden samen- wonenden hiermee gelijkgesteld. Onder samenwonende wordt ver- staan een werknemer van 18 jaar en ouder, die ongehuwd is en duur- zaam een gezamenlijke huishouding voert met een ander ongehuwd natuurlijk persoon, niet zijnde ouders of pleegouders. Een werkne- mer wordt geacht alleen dan een gezamenlijke huishouding te voe- ren indien hij:
– Met dezelfde persoon zulk een huishouding gedurende minimaal anderhalf jaar onafgebroken heeft gevoerd en zij samen gedu- rende die tijd bij de bevolkingsadministratie van de gemeente waren ingeschreven op één adres, dan wel;
– Minimaal een half jaar onafgebroken een gezamenlijke huishou- ding heeft gevoerd en een notarieel samenlevingscontract kan overleggen.
15. In deze overeenkomst wordt onder hoogseizoen verstaan de periode van week 13 tot en met week 44, onder laagseizoen wordt verstaan de periode van week 45 tot en met week 12.
16. In deze overeenkomst wordt onder werkzekerheidstoeslaguren ver- staan: De door de werknemer in het hoogseizoen gewerkte uren boven de normale arbeidstijd per week, vermenigvuldigd met 0,5, ter besteding voor werkzekerheid in het laagseizoen.
17. In deze overeenkomst wordt onder opgespaarde uren verstaan de in het hoogseizoen buiten de normale werktijd in het kader van werk- spreiding gewerkte uren, welke in het laagseizoen worden opgeno- men en uitbetaald.
7
Artikel 6
Naleving van de overeenkomst
1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht de in deze overeen- komst omschreven arbeidsvoorwaarden in acht te nemen. Ook wan- neer in tarief, akkoord of aangenomen werk arbeid wordt verricht, blijven deze arbeidsvoorwaarden onverkort van kracht en dient met name de arbeidsduur vermeld in de artikelen 10 en 29A volledig in acht te worden genomen.
Artikel 6A
Onderaanneming
1. De werkgever is verplicht in overeenkomsten van onderaanneming met zelfstandige ondernemers, die als werkgever in de zin van deze CAO optreden, te bedingen, dat zij bepalingen van deze CAO zullen naleven, tenzij op de werknemer een andere CAO van toepassing is.
2. a. De hoofdaannemer kan door of namens een werknemer van een onderaannemer, als bedoeld in lid 1, aansprakelijk worden ge- steld voor de nakoming door de onderaannemer van zijn Cao- verplichtingen tegenover die werknemer voor wat het loon be- treft de laatst verstreken loonbetalingsperiode waarover geen loon is betaald en wat de overige Cao-verplichtingen betreft over de laatste drie verstreken perioden waarover de werknemer van het SFS een overzicht heeft ontvangen van de te zijnen name bij- geboekte bijdragen en premies, althans voor zover en zolang deze werknemer op de bouwplaats van die hoofdaannemer werk- zaam is c.q. is geweest.
b. Een dergelijke aansprakelijkheidsstelling dient voor wat het loon betreft binnen 13 weken per aangetekend schrijven dan wel post met ontvangstbevestiging bij de hoofdaannemer te worden inge- diend. Voor wat betreft de overige Cao-verplichtingen dient de aansprakelijkstelling per aangetekend schrijven dan wel via post met ontvangstbevestiging bij de hoofdaannemer te worden inge- diend binnen 13 weken nadat de werknemer ervan kennis heeft kunnen nemen dat de onderaannemer deze verplichtingen niet is nagekomen. De op het afgifterec¸u van het aangetekende schrij- ven vermelde datum wordt beschouwd als de datum waarop de aansprakelijkstelling is ingediend.
c. Wanneer de desbetreffende onderaannemer opnieuw de bepalin- gen van deze CAO niet naleeft, dient de werknemer daarvan opnieuw en op dezelfde wijze de hoofdaannemer aansprakelijk te stellen.
d. De werknemer is van zijn plicht tot aansprakelijkstelling ontsla- gen, wanneer hij binnen een periode van één jaar – te rekenen
8
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
vanaf de eerste melding – met betrekking tot hetzelfde object twee maal per aangetekend schrijven heeft gemeld. Na deze tweede melding zal de hoofdaannemer gedurende de gehele ver- dere periode van één jaar aansprakelijk zijn jegens de werkne- mer.
e. De onderaannemer is verplicht aan de werknemer en desgevraagd aan de werknemersorganisaties, partij bij deze CAO, schriftelijk de namen en adressen te verstrekken van de hoofdaannemer(s) van de objecten waarop een werknemer werkzaam is dan wel is geweest.
f. Xxxxxxx de hoofdaannemer een combinatie van twee of meer werkgevers is kan de aansprakelijkstelling bij elk van deze werk- gevers worden gelegd.
Artikel 7
Dispensaties
1. Cao-partijen zijn gezamenlijk bevoegd, zo nodig onder het stellen van nadere voorwaarden, afwijking toe te staan van één of meer bepalingen van deze CAO.
2. Cao-partijen kunnen de bevoegdheid tot het verlenen van dispensa- ties opdragen aan een andere ten behoeve van de bedrijfstak werk- zame instantie. Voor de aan andere instanties opgedragen dispensatie- bevoegdheid wordt verwezen naar bijlage 6B.
3. Tegen een door of namens Cao-partijen genomen beslissing op een verzoek om dispensatie kan bezwaar worden ingediend bij een door Cao-partijen ingestelde bezwarencommissie. Deze commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, waaronder een jurist als voor- zitter.
4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen, cq de SFB Uitvoerings- organisatie Sociale Verzekering NV, dan wel hun rechtsopvolgers, kunnen aan werkgevers dispensatie verlenen voor het tijdelijk beta- len van een lager garantie-uurloon aan minder valide werknemers.
9
HOOFDSTUK 2
OVER DE DIENSTBETREKKING
Artikel 8
Aanvang van de arbeidsverhouding
1. Werkgever en werknemer zijn verplicht vóór het moment van in- diensttreding een schriftelijke arbeidsovereenkomst te sluiten.
2. De individuele arbeidsovereenkomst wordt uitsluitend aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
3. In afwijking van het in artikel 668a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde geldt dat:
a. een opeenvolgende derde overeenkomst voor bepaalde tijd ge- acht wordt te zijn overeengekomen voor onbepaalde tijd indien de drie overeenkomsten elkaar binnen 31 kalenderdagen opvol- gen;
b. een overeenkomst voor bepaalde tijd opgevolgd mag worden bin- nen 31 kalenderdagen door een nieuwe overeenkomst voor be- paalde tijd die dan van rechtswege eindigt mits de twee opeen- volgende overeenkomsten de duur van 12 kalendermaanden niet overschrijden.
4. Een proeftijd, welke volgens artikel 652 van Boek 7 van het Burger- lijk Wetboek ten hoogste twee maanden mag bedragen, moet tussen werkgever en werknemer schriftelijk worden overeengekomen.
Bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een duur van min- der dan twee jaar bedraagt de overeengekomen proeftijd ten hoogste één maand.
5. De werkgever zal bij indiensttreding van een werknemer, aan hem mededelen of en zo ja, in welke periode de zomervakantie is vast- gesteld.
De werknemer zal bij zijn indiensttreding aan de werkgever mede- delen of hij reeds zijn vakantie bij een andere werkgever heeft opge- nomen.
Artikel 8A
Einde van de arbeidsverhouding
1. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, met inacht- neming van hetgeen in de navolgende leden van dit artikel is be- paald. Het in de navolgende leden bepaalde blijft ook – voor de duur
10
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
van deze CAO – van kracht indien de wettelijke regels omtrent de beëindiging van de arbeidsverhouding wijzigen en in de wet is opge- nomen dat bij CAO van de wet kan worden afgeweken.
2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel wordt, in afwij- king van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de opzegtermijn voor zowel werkgever als werknemer in alle gevallen geacht te zijn één week, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald.
3. De opzegging van de dienstbetrekking kan uitsluitend plaatshebben tegen de laatste dag van de week en dient schriftelijk te geschieden tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
4. Indien in de opzegtermijn vakantiedagen als bedoeld in artikel 27A lid 2 (zomervakantie) dan wel (extra) verplichte snipperdagen als bedoeld in artikel 27A lid 3 vallen, wordt de opzegtermijn niet met deze dagen verlengd, tenzij het aantal op te nemen vakantie- en/of snipperdagen de opzegtermijn overschrijdt of het einde van de op- zegtermijn samenvalt met het begin van de wintersluiting, dan wel valt in de wintersluitingsperiode. Indien het einde van de opzegter- mijn samenvalt met het begin van de wintersluiting, dan wel valt in de wintersluiting wordt de opzegtermijn verlengd tot het einde van de wintersluiting.
5. Indien de werknemer meedoet aan werken in het kader van werk- spreiding als bedoeld in artikel 15A tot en met 15G van deze over- eenkomst, eindigt de dienstbetrekking niet voordat alle door de werknemer opgebouwde werkzekerheidstoeslaguren, alsmede de in het hoogseizoen door de werknemer opgespaarde uren, zijn opgeno- men.
6. a. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers tot en met 22 jaar een week voor elk vol jaar dat het dienstverband heeft geduurd na de 18-jarige leeftijd van de werknemer, met een maximum van 4 weken.
b. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers van 23 tot en met 26 jaar en week voor elk vol jaar dat het dienstverband heeft ge- duurd na de 18-jarige leeftijd van de werknemer, met een maxi- mum van 5 weken.
c. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn zoals
11
bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers van 27 jaar en ouder een week voor elk vol jaar dat het dienstverband heeft geduurd na de 21-jarige leeftijd van de werknemer, met een maximum van 13 weken.
d. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 6c wordt voor werknemers van 45 jaar en ouder verlengd met een week voor elk vol jaar dat het dienstverband heeft geduurd na de 45-jarige leeftijd van de werknemer, met een maximum van 13 weken indien het dienstverband ten minste 5 jaren heeft geduurd.
e. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers van 50 jaar tot en met 64 jaar ten minste drie weken.
f. De door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers van 65 jaar en ouder een week voor elk vol jaar dat het dienstverband heeft geduurd met een maximum van 13 weken.
g. De door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers van 22 tot en met 26 jaar 2 weken bij een dienstverband van ten minste 4 volle jaren.
h. De door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn zoals bedoeld in lid 2 bedraagt voor werknemers van 27 jaar en ouder een week voor elke twee volle jaren dat het dienstverband heeft geduurd na het bereiken van de 21-jarige leeftijd van de werkne- mer met een maximum van 6 weken.
7. Wanneer de arbeidsverhouding wordt beëindigd na verkregen ver- gunning van de directeur van het bevoegde Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening, wordt de overeenkomstig de voorgaande leden bepaalde opzegtermijn verminderd met zoveel loonweken (waarbij loonweken van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval buiten beschouwing blijven), als zijn verlopen tussen de datum van aanvraag van de vergunning bij het RBA en de datum van ontvangst daarvan met dien verstande dat steeds een opzegtermijn van ten minste één loonweek in acht dient te worden genomen. Op straffe van buitenwerkingstelling van deze aftrekregeling is de werk- gever verplicht van indiening van een verzoek tot verkrijgen van een ontslagvergunning binnen drie werkdagen schriftelijk kennis te ge- ven aan betrokken werknemer(s).
8. In afwijking van artikel 670 lid 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wet- boek, voorzover daarin is bepaald dat de werkgever niet kan opzeg- gen gedurende de tijd dat de werknemer verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij als dienstplichtige is opgeroepen ter vervulling van zijn militaire dienst of vervangende dienst kan de werkgever wel opzeggen indien de opzegging ook zou zijn geschied wanneer de genoemde omstandigheden zich niet zouden hebben voorgedaan.
12
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
9. In afwijking van artikel 670 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wet- boek, waarin is bepaald dat de werkgever niet kan opzeggen gedu- rende de tijd dat een werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd dan wel een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 6 van het Buitenge- woon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 door de Regionaal Direc- teur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is ontvangen, kan de werkgever de dienstbetrekking wél opzeggen, met inachtneming van de krachtens dit artikel vigerende opzegtermijnen, indien er tijdens de bedoelde ongeschiktheid op het object waar de werknemer vóór de aanvang van de ongeschiktheid werkzaamheden heeft verricht, geen werk voor hem meer voorhanden is.
Een dienstbetrekking die aldus is opgezegd eindigt niet, indien de werknemer op de laatste dag van de opzegtermijn ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van artikel 670 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De dienstbetrekking eindigt in dat geval (zonder dat herhaalde opzegging vereist is) eerst op de dag dat de werknemer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van artikel 670 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij op de hersteldatum werkzaamheden voorhanden zijn.
10. Bij arbeidsverhindering door vorst of een daarmee gelijkgestelde omstandigheid mag een werknemer slechts ontslagen worden indien daartoe een dringende reden als bedoeld in artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig is.
Artikel 9
Verplichtingen werknemer voortvloeiende uit de dienstbetrekking
1. De werknemer is verplicht zich te gedragen naar de volgende regels:
a. hij zal stipt op de door of namens de werkgever gestelde tijd, op de door of namens de werkgever aangeduide plaats, geschikt en gereed zijn de arbeid aan te vangen;
b. hij zal niet vóór de door of namens de werkgever gestelde tijd de arbeid mogen onderbreken, beëindigen of zich van het werk ver- wijderen, zonder noodzakelijke redenen, ter beoordeling van de werkgever;
c. hij zal persoonlijk de werkzaamheden moeten verrichten die hem door of namens de werkgever in zijn onderneming zullen worden opgedragen voor zover die behoudens het bepaalde in artikel 25, lid 2, van deze overeenkomst kunnen worden geacht tot het
13
schilders-, afwerkingsbedrijf en of glaszetbedrijf te behoren en normaliter vallen onder de functie-omschrijving die geldt voor de groep waarin hij is ingedeeld;
d. hij zal bij bepaalde werkzaamheden, zulks in overleg tussen werkgever en werknemer, niet mogen roken.
3. De werknemer kan niet verplicht worden werk te verrichten in het bedrijf van een andere dan zijn eigen werkgever.
4. Indien tijdelijk arbeid verricht wordt in een ander bedrijf dan dat van de werkgever zal de werknemer minimaal het loon ontvangen dat hij bij zijn eigen werkgever normaliter ontvangt.
HOOFDSTUK 3
OVER DE ARBEID
Artikel 10
Arbeidsduur werknemers
1. De bepalingen van de standaardregeling van de Arbeidstijdenwet zijn op deze CAO van toepassing, tenzij in de CAO bepalingen zijn of worden opgenomen die afwijking van de standaardregeling noodza- kelijk maken. In dat geval gelden de bepalingen van de CAO.
2. De normale arbeidsduur bedraagt 7,5 uur per werkdag c.q. 37,5 uur per werkweek.
3. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag.
4. De werkdag is gelegen tussen 7 uur en 18.00 uur. Van het bepaalde in dit lid mag worden afgeweken, indien in zogenaamd ploegenstel- sel wordt gewerkt.
5. Door de werkgever en werknemer met wie een leerovereenkomst, dan wel een beroepspraktijkvormingsovereenkomst is afgesloten, wordt in onderling overleg vastgesteld op welke dag in de week deze werknemer de eventuele schooldag zal volgen.
6. Bij ploegendienst volgens dienstrooster kan na overleg met de werk- nemer(s) worden afgeweken van de in dit artikel genoemde arbeids- duur met dien verstande dat de normale arbeidsduur moet liggen tus- sen maandagochtend 00.00 uur en vrijdagavond 24.00 uur en per 2 weken niet meer mag bedragen dan 75 uur.
7. Er kan slechts sprake zijn van deeltijdarbeid als werkgever en werk- 14
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
nemer dit individueel overeenkomen. De bepalingen opgenomen in de CAO, met uitzondering van de bepalingen omtrent reiskostenver- goedingen, zullen naar rato van de omvang van de arbeidsduur wor- den toegepast.
Artikel 11
Werken op zaterdagen, zondagen en feestdagen
Met arbeid op zaterdag en op zondag wordt bedoeld het werken op die betreffende dagen tussen 0 en 24 uur.
Met zondagsarbeid wordt gelijkgesteld het werk verricht op algemeen erkende christelijke feestdagen, te weten: tweede paasdag, hemelvaarts- dag, tweede pinksterdag, beide kerstdagen, en bovendien nieuwjaarsdag, Koninginnedag en bevrijdingsdag (5 mei).
Werknemers kunnen echter niet tegen hun wens worden verplicht op zondagen, algemeen erkende christelijke feestdagen, rooms-katholieke feestdagen, de Goede Vrijdag, nieuwjaarsdag, Koninginnedag, bevrij- dingsdag en 1 mei te werken.
Artikel 12
Meertijdwerk en overwerk
1. a. Onder meertijdwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid in aansluiting op de normale arbeidsduur (7,5 uur per dag) tot maxi- maal een half uur (8 uur per dag).
b. Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid na ver- loop van de normale arbeidsduur èn de meertijd (dus na 8 uur per dag).
2. a. Werken in meertijd wordt in onderling overleg tussen de werk- gever en de werknemer geregeld.
b. Een werknemer kan niet verplicht worden tot het verrichten van overwerk.
3. De gedurende een week gewerkte meertijd zal – uiterlijk voor het einde van de derde daaropvolgende vier weken periode – gecompen- seerd worden in vrije tijd, waarbij de compensatietijd gelijk is aan de omvang van het meertijdwerk. Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat de meertijd wordt opgespaard tot maximaal 5 werkdagen die aaneengesloten worden opgenomen.
15
4. Overwerk zal tot een minimum worden beperkt terwille van de sprei- ding van de werkgelegenheid.
5. Structureel overwerk is niet toegestaan, behoudens in bijzondere gevallen, ter beoordeling aan het Bedrijfschap, waarbij onder struc- tureel overwerk wordt verstaan: overwerk dat met een vaste frequen- tie gedurende meerdere weken achtereen plaatsvindt.
Artikel 13
Xxxxxxxx verschoven arbeidstijd
In het geval van verschoven arbeidstijd, namelijk indien niet langer dan 7,5 uur per dag wordt gewerkt, zal voor de buiten de grenzen van arti- kel 10, de leden 3 en 4, vallende uren een toeslag boven het grondslag- uurloon worden betaald van 25 procent.
Artikel 14
Compensatie overwerk
1. Bij overwerk kan de werknemer, met inachtneming van het in lid 2 van dit artikel bepaalde, kiezen voor ofwel uitbetaling van de ver- richte overuren, ofwel het nemen van vrijaf gedurende een aantal uren gelijk aan het aantal grondslaguurlonen dat hij, bij keuze voor beloning van de overuren, volgens lid 3 van dit artikel zou ontvan- gen.
2. De werknemer is verplicht zijn keuze aan de werkgever tijdig bekend te maken. Hij zal per geval van overwerk een keuze kunnen maken. Ook kan hij een keuze bepalen die tevens voor toekomstig overwerk geldt, alsdan blijft hij gerechtigd van deze keuze af te wijken.
3. Indien de werknemer kiest voor beloning van overwerk dan zal aan hem boven het grondslaguurloon worden betaald:
a. voor het eerste, tweede en derde overuur: 0,25 grondslaguurloon per uur;
b. voor elk volgend overuur, alsook voor elk op zaterdag gewerkt uur: 0,5 grondslaguurloon;
c. voor elk op zondag gewerkt uur: 1 grondslaguurloon.
4. Indien de werknemer kiest voor compensatie van de in lid 3 gere- gelde beloning in vrije tijd, kunnen de compensatie-uren in onder- ling overleg tussen werknemer en werkgever worden opgenomen. Indien door de keus voor compensatie-uren de werknemer 7,5 uur aaneengesloten kan opnemen en hij zodoende één dag vrij neemt, zal door de werkgever over deze dag ten behoeve van de werknemer een verlofwaarde worden verstrekt.
16
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
5. De werkgever zal aan de gemaakte keuze gevolg geven.
Artikel 14A
Beloning ploegendienst
1. Voor werknemers die in ploegendienst werken zal het voor hun functiegroep vastgestelde grondslaguurloon worden verhoogd, te we- ten met 10% in geval van twee-ploegendienst en met 15% in geval van drie-ploegendienst.
2. Voor de uren vallende tussen 18.30 uur en de volgende ochtend 6.00 uur zal het grondslaguurloon in zijn totaliteit worden verhoogd met 25%.
De in lid 1 genoemde toeslagen worden geacht in dit percentage te zijn opgenomen, zodat cumulatie niet plaats zal vinden.
Artikel 14B
Beloning consignatiediensten
1. Werknemers die in het weekend beschikbaar dienen te zijn om op oproep werkzaamheden te verrichten ontvangen daarvoor een vaste vergoeding van f 50,– bruto per weekend. (per 1 januari 2002:
€ 23,00 per weekend)
2. Indien de werknemer tijdens een beschikbaarheidsdienst in het week- end wordt opgeroepen worden de gewerkte uren vergoed op basis van het grondslaguurloon plus een toeslag van 50% van het grondslaguurloon voor werken op zaterdag en een toeslag van 100% van het grondslaguurloon voor werken op zondag.
3. Het werken in consignatiediensten is uitsluitend toegestaan aan werk- nemers, aan wie door de werkgever een mobiele telefoon ter be- schikking is gesteld.
Artikel 15 A
Raamwerk werkspreiding (RWS)
Binnen de onderneming kunnen tussen werkgever en werknemer afspra- ken worden gemaakt over aanpassing van de arbeidsduur, meertijdwerk en overwerk, in het kader van werkspreiding, met als doel de verlenging
17
van het dienstverband. Hierbij gaat het om afwijking van het bepaalde in de artikelen 10 lid 2 en lid 7 tweede volzin, 12 lid 1 en lid 3, alsmede
14 lid 1, lid 2 en lid 3.
Artikel 15 B
Deelname aan RWS
1. Het maken van afspraken over werkspreiding als bedoeld in artikel 15 A geschiedt op vrijwillige basis en kan dus noch door de werk- gever, noch door de werknemer worden afgedwongen.
2. Het staat de werkgever en/of werknemer(s) vrij om afspraken in het kader van werkspreiding binnen de onderneming aan de orde te stel- len. Dit gebeurt binnen de ondernemingsraad, de wettelijke persone- elsvertegenwoordiging of bij gebreke hiervan in gestructureerd werkgever/werknemersoverleg binnen de onderneming. Indien in het bedrijf een Ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Onder- nemingsraden is ingesteld, behoeft het maken van afspraken over werkspreiding als bedoeld in artikel 15A de instemming van de Ondernemingsraad.
3. In afwijking van lid 1 kan binnen een onderneming besloten worden tot collectieve deelname aan werkspreiding op de volgende wijze:
– voor bedrijven tot tien werknemers geldt de verplichting het voorstel tot deelname voor te leggen aan de personeelsvergadering indien in de onderneming het als bijlage 19A opgenomen regle- ment voor de personeelsvergadering is toegepast. Tot collectieve deelname wordt besloten indien het volgende op de personeels- vergadering aanwezige aantal personeelsleden instemt met de regeling:
aanwezige personeelsleden | vereiste aantal instemmingen |
1 | 1 |
2 | 2 |
3 | 2 |
4 | 3 |
5 | 3 |
6 | 4 |
7 | 5 |
8 | 6 |
9 | 6 |
– voor bedrijven van tien tot vijftig werknemers geldt de verplich- ting het voorstel tot deelname voor te leggen aan de personeels- vertegenwoordiging als bedoeld in de Wet op de Ondernemings-
18
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
raden. Deze beslist met gewone meerderheid van stemmen over de deelname. Een model-reglement voor de personeels- vertegenwoordiging is als bijlage 18 opgenomen.
– bij bedrijven met vijftig of meer werknemers beslist de Onderne- mingsraad over deelname.
4. Afspraken over werkspreiding als bedoeld in artikel 15A kunnen door een werkgever worden gemaakt met iedere werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, ook indien de arbeids- overeenkomst in deeltijd is aangegaan.
5. Afspraken over werkspreiding als bedoeld in artikel 15A kunnen door een werkgever ook worden gemaakt met een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, mits deze arbeidsover- eenkomst eindigt aan het einde van week 44 of later. Aan het einde van de overeengekomen bepaalde tijd worden RWS- en werk- zekerheidsuren opgenomen. De arbeidsovereenkomst eindigt op de eerstvolgende werkdag waarop deze uren zijn opgenomen zonder dat sprake is van verlenging van de arbeidsovereenkomst. Op die datum eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege.
6. Als er afspraken worden gemaakt tussen werkgever en werknemer gelden deze voor maximaal 1 jaar vanaf week 13 van enig kalender- jaar tot uiterlijk week 12 van het daaropvolgende kalenderjaar. Ge- spaarde uren dienen binnen twee jaar nadat ze gespaard zijn te zijn opgenomen
Artikel 15C
Aanpassingsgrenzen
1. De periode van 1 jaar waarover afspraken zijn gemaakt, is onder te verdelen in een hoogseizoen en een laagseizoen. Het hoogseizoen loopt van week 13 tot en met week 44. Het laagseizoen van week 45 tot en met week 12.
2. In het hoogseizoen kan de werknemer, met wie afspraken over werk- spreiding als bedoeld in artikel 15A zijn gemaakt, per dag maximaal één uur sparen, door per dag maximaal één uur langer te werken dan de overeengekomen normale arbeidsduur. Binnen deze grenzen kan een wisselend aantal uren per dag worden gewerkt.
In afwijking van het hiervoor genoemde maximum van één uur per
19
dag kunnen alle op zaterdag gewerkte overuren, alsmede de overwerktoeslag in uren worden gespaard.
3. De werknemer dient minimaal één week van tevoren te weten hoe- veel uren hij op de dagen in de daarop volgende week dient te wer- ken. Een week wordt hierbij gedefinieerd als zijnde een volle werk- week inclusief de direct daaraan voorafgaande en de daarop eerstvolgende zaterdag en zondag.
4. De in het hoogseizoen gespaarde uren worden in het laagseizoen teruggegeven in ,,tijd voor tijd’’, zodat voor elk langer gewerkt uur in het hoogseizoen in het laagseizoen één uur kan worden opgeno- men. Indien de werknemer tijdens het hoogseizoen op een of meer- dere dagen wegens één van de hierna genoemde redenen niet werkt, komen de voor die dagen gemaakte afspraken over werkspreiding te vervallen. Dat wil zeggen dat over dagen dat één van deze redenen zich voordoet geen uren kunnen worden gespaard. De bedoelde rede- nen zijn:
– arbeidsongeschiktheid;
– zwangerschaps- en bevallingsverlof;
– de bevalling van de echtgenote van de werknemer;
– volgen van onderwijs op grond van de leerplicht;
– een door de overheid opgelegde verplichting zonder geldelijke vergoeding (o.a. kiesrecht);
– niet kunnen werken als gevolg van een overmachtssituatie;
– het overlijden en de begrafenis van een huisgenoot of bloed- of aanverwant in de rechte lijn en in de zijlijn tot de tweede graad;
– onbetaald verlof;
– deelname aan vakbondsbijeenkomsten met toestemming van de werkgever;
– onvrijwillige werkloosheid;
– het als lid bijwonen van vergaderingen van organen van volks- vertegenwoordiging waarvoor de werknemer rechtstreeks geko- zen is;
5. Indien de werknemer tijdens het laagseizoen om één van de in lid 4 genoemde redenen op een dag niet werkt komen de voor die dag gemaakte afspraken over werkspreiding te vervallen. Dat wil zeggen dat op die dag geen gespaarde uren in vrije tijd worden opgenomen.
6. Indien de werknemer als gevolg van langdurige arbeidsongeschikt- heid aan het einde van week 12 van het tweede laagseizoen volgend op het hoogseizoen, waarin voor het eerst uren werden gespaard, nog een tegoed aan gespaarde uren heeft, heeft hij recht op een geldelijke vergoeding gelijk aan het loon en de daarbij behorende verlofwaarde over een tijdvak gelijk aan het aantal gespaarde nog niet opgenomen uren. Deze geldelijke vergoeding wordt bij de eerstvolgende loon-
20
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
betaling betaalbaar gesteld, waarmee de gespaarde uren komen te vervallen.
7. Indien de dienstbetrekking met de werknemer eindigt voordat deze de gespaarde uren heeft kunnen opnemen, heeft de werknemer recht op een geldelijke vergoeding die gelijk is aan het dan geldende loon en de verlofwaarde over een tijdvak gelijk aan het aantal gespaarde nog niet opgenomen uren.
8. Op het tijdstip van opname van de gespaarde uren is de werkgever het dan geldende loon en de daarbij behorende verlofwaarde ver- schuldigd.
9. De opgespaarde uren worden in het laagseizoen opgenomen op de volgende wijze:
– één of meer uren per dag;
– hele dagen;
– een aaneengesloten periode van meerdere dagen of weken.
10. Het tijdstip van opname wordt in onderling overleg tussen werkge- ver en werknemer vastgesteld. Wordt in onderling overleg niet tot overeenstemming gekomen dan beslist de werkgever. Eenmaal ge- maakte afspraken zijn definitief.
Artikel 15 D
Werkzekerheid
1. De werkgever dient voor elk opgespaard uur 50% extra werk- zekerheid aan zijn werknemer te verstrekken. In de periode van deze werkzekerheid dient de werknemer beschikbaar te zijn om de bedon- gen arbeid te verrichten. Indien de werkgever geen werk voor de werknemer heeft, dient te werkgever wel het loon en de daarbij behorende verlofwaarde over deze werkzekerheidstoeslaguren uit te betalen.
2. De werknemer, met wie afspraken in het kader van werkspreiding zijn gemaakt en die aan het einde van het hoogseizoen minimaal 35 uur heeft gespaard, kan wegens gebrek aan werk niet eerder worden ontslagen dan met ingang van de week volgend op de week c.q. weken, waarin de werknemer vanaf week 45 zijn opgespaarde uren heeft opgenomen en de werkzekerheidstoeslaguren door de werkge- ver zijn verstrekt.
21
3. Het recht op werkzekerheidstoeslaguren komt te vervallen indien de dienstbetrekking, anders dan met inachtneming van de voor opzeg- ging geldende bepalingen door of vanwege de werkgever, rechtsgel- dig wordt beëindigd, voordat de werkzekerheidstoeslaguren door de werkgever zijn verstrekt.
4. De nog openstaande werkzekerheidstoeslaguren komen te vervallen indien de dienstbetrekking eindigt op verzoek van de werknemer, dan wel de werknemer op staande voet wordt ontslagen, dan wel de werknemer komt te overlijden.
5. Indien de werknemer aan het eind van het laagseizoen, waarover werkspreidingsafspraken tussen werkgever en werknemer zijn ge- maakt, nog in dienst is bij deze werkgever, worden de werk- zekerheidstoeslaguren geacht te zijn verstrekt.
Artikel 15 E
Garantieregeling
Indien de dienstbetrekking met een werknemer, met wie afspraken over werkspreiding zijn gemaakt, wordt beëindigd voordat de gespaarde uren en de werkzekerheidstoeslaguren zijn opgenomen en de werkgever in gebreke blijft met de betaling van het loon en de daarbij behorende verlofwaarde over die uren, kan de werknemer een beroep doen op de garantieregeling werkspreiding van het Garantiefonds als bedoeld in artikel 68 van deze CAO.
Artikel 15 F
Dispensatie
De werkgever kan met inachtneming van artikel 7 van deze CAO aan Cao-partijen dispensatie vragen om af te wijken van de in de voorgaande artikelen gestelde grenzen van werkspreiding, indien hierover overeen- stemming bestaat tussen werkgever en werknemer(s).
Artikel 15 G
Registratie van uren
1. In het hoogseizoen is de werkgever verplicht binnen 14 dagen na afloop van een vierweken periode aan het SFS op te geven hoeveel uren een werknemer heeft opgespaard.
2. In het laagseizoen is de werkgever verplicht binnen 14 dagen na afloop van een vierweken periode aan het SFS op te geven hoeveel
22
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
opgespaarde uren en/of werkzekerheidstoeslaguren de werknemer heeft opgenomen.
3. De werkgever is verplicht op of bij de loonspecificatie, die hij aan de werknemer verstrekt, aan te geven hoeveel opgespaarde uren zijn opgebouwd c.q. opgenomen en hoeveel werkzekerheidstoeslaguren zijn opgenomen.
4. De werknemer ontvangt van het SFS tweemaal per jaar een specifi- catie van de door de werkgever gedane opgaven. Eénmaal uiterlijk in week 49, waaruit het aantal gespaarde uren blijkt, en eenmaal uiterlijk in week 17, waaruit het aantal opgenomen uren blijkt.
Artikel 15 H
Experiment maatwerkafspraken
In afwijking van de artikelen 10 tot en met 15G van de CAO kunnen werkgever en de werknemers binnen de onderneming maatwerkafspraken maken met een looptijd tot maximaal 1 mei 2003, op de volgende manier:
a. de afspraken kunnen worden gemaakt met de Ondernemingsraad of Personeelsvertegenwoordiging, indien deze Personeelsvertegenwoor- diging de zelfde rechten en bevoegdheden kent als een Onderne- mingsraad. Bij bedrijven met 10 werknemers of minder is de instem- ming van ten minste 2/3 van het aantal in de onderneming werkzame werknemers vereist. Bij bedrijven met meer dan 10 werknemers is de instemming vereist van ten minste de helft van het aantal in de onderneming werkzame werknemers.
b. bij het maken van de afspraken is de individuele keuze van de werk- nemer uitgangspunt.
c. Onderdeel van de afspraken kunnen afwijkende regelingen van de reiskostenvergoeding (artikel 31) en de reisurenvergoeding (artikel 31 A) zijn, mits de gemaakte afspraken ten minste gelijkwaardig zijn aan de afspraken die in de genoemde artikelen zijn neergelegd. Der- gelijke afwijkende afspraken dienen schriftelijk te worden aange- meld bij CAO-partijen.
d. Voor wat betreft de reis-, rust- en werktijden is artikel 31 A lid 5 onverkort van toepassing.
e. Bij het maken van afspraken zal de werktijd per dag maximaal 9 uur bedragen, per week maximaal 42,5 uur en per vier weken maximaal 160 uur.
23
f. De werkdag is ook in deze situatie conform artikel 10 lid 4 gelegen tussen 07.00 uur en 18.00 uur.
g. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag, de zaterdag kan in de te maken afspraken niet als normale werkdag worden overeen- gekomen.
h. De uren die in het kader van deze afspraak worden gewerkt boven de normale werkweek van 37,5 uur per week, ofwel 150 uur per vier weken, worden gespaard. Deze uren kunnen door de werknemer gedurende het jaar in vrije tijd worden opgenomen. Betaling van het loon en de verlofwaarde van deze uren vindt plaats op het moment dat de werknemer deze in vrije tijd opneemt.
i. De werkgever is verplicht op of bij de loonspecificatie die hij aan de werknemer verstrekt aan te geven hoeveel opgespaarde uren zijn opgebouwd c.q. opgenomen.
j. Indien de dienstbetrekking eindigt voordat de werknemer de ge- spaarde uren heeft opgenomen, heeft de werknemer recht op een gel- delijke vergoeding die gelijk is aan het dan geldende loon en de verlofwaarde over een tijdvak gelijk aan het aantal gespaarde en nog niet opgenomen uren.
k. Indien de werkgever in gebreke blijft ten aanzien van de betaling van de opgespaarde uren, geldt de garantieregeling zoals verwoord in artikel 15 E van deze CAO.
l. De Wintersluiting zoals genoemd in artikel 29 A lid 1 van deze CAO kan bij de te maken afspraken op basis van dit artikel worden gespreid over het laagseizoen.
m. Voor de betreffende werknemers geldt voor de duur van de in de onderneming op basis van dit artikel gemaakte afspraken een werk- garantie.
n. CAO-partijen zullen maximaal 5 pilotbedrijven afwijking van het onder f. en g. van dit artikel bepaalde toestaan. De totale arbeidsduur in vier weken wordt gesteld op maximaal 170 uur. Bij de uitwerking van de afspraak in deze bedrijven zullen tevens districtsbestuurders van de werknemersorganisaties worden betrokken.
o. Partijen laten het experiment en de extra pilot vóór 1 januari 2003 evalueren.
HOOFDSTUK 4
OVER HET LOON
Artikel 16
Algemeen
1. De werkgever kan, indien de meerderheid van de werknemers hierin toestemt, de betaling in andere dan wekelijkse perioden vaststellen. Ook kan de werkgever, indien de betrokken werknemer hierin bewil-
24
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
ligt, de betaling van het loon op andere wijze dan in contant geld doen geschieden.
2. De werkgever is bevoegd, indien de meerderheid van zijn werkne- mers daartegen geen bezwaar heeft, gedurende een periode van drie weken een voorschot te betalen dat tenminste berekend is naar het over elke week verschuldigde uurloon, vermenigvuldigd met het in die week gewerkte aantal uren. In de hierop aansluitende vierde loonweek dient dan een afrekening over het in de drie voorafgaande weken verschuldigde loon plaats te vinden.
3. Op de betaaldag zal het loon door de werkgever aan elke werknemer worden uitbetaald bij beëindiging van de werktijd. Indien de werk- nemer om een dringende reden als bedoeld in artikel 679 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ontslag neemt, zal het loon op de laat- ste werkdag bij het beëindigen van de werktijd worden uitbetaald. Indien de werknemer zelf ontslag heeft genomen, tenzij om een drin- gende reden als bedoeld in artikel 679 van Boek 7 van het Burger- lijk Wetboek, zal de uitbetaling geschieden op de volgende normale betaaldag.
4. Bij de betaling van het loon aan de werknemer zal een schriftelijke specificatie worden gevoegd van het brutoloon, gespecificeerd als volgt:
x. xxxxxxxx-uurloon, inclusief verhogingen, eventuele tarief- verdiensten, eventuele overuren en reisuren, eventuele toeslagen;
b. de inhoudingen ingevolge: loonheffing (inclusief premies volks- verzekeringen), Ziekenfondswet, Werkloosheidswet, WAO, Bedrijfspensioenfonds, Vroegpensioen, Aanvullingsfonds Werk- nemersverzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken, Scholings- fonds, Invaliditeitspensioen en VUT;
c. de verlofwaarde, als bedoeld in artikel 58 van deze overeen- komst;
d. reiskostenvergoedingen;
e. eventuele overige vergoedingen.
5. a. De werkgever is gehouden bij het einde van de dienstbetrekking aan de werknemer de werkgeversverklaring WW ter hand te stel- len.
b. De werkgever is gehouden eenmaal per jaar, uiterlijk 1 maart van het volgende jaar, aan alle werknemers die in het betreffende jaar in dienst zijn geweest of nog in dienst zijn, een opgave inzake
25
het in het kalenderjaar bij de werkgever ontvangen xxxxxxxxx en de daarop ingehouden premies en belasting ter hand te stellen.
6. De invoering van een of meer pendagen wordt aan het oordeel van de werkgever overgelaten. Indien meer dan twee pendagen zijn inge- voerd of indien de betaling anders dan wekelijks is overeengekomen, is de werkgever verplicht op de gebruikelijke betaaldag een voor- schot te verstrekken, dat tenminste berekend is naar het over de gewerkte dagen verschuldigde uurloon.
7. Het is de werkgever niet toegestaan een premie of andere vorm van beloning toe te kennen aan werknemers die geen of minder ziekte- verzuim hebben dan andere werknemers in de onderneming, van- wege dit geen of minder verzuim.
8. De werkgever is over iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de werknemer in dienst is, jegens hem gehouden loon te betalen met uitzondering van de in artikel 11 genoemde feestdagen, de in artikel 27 A lid 1 genoemde verlofdagen, de in artikel 27 A lid 3 sub b genoemde extra verplichte snipperdagen en de zaterdagen en de zon- dagen. Wel recht op loon bestaat over voornoemde dagen indien op die dagen daadwerkelijk gewerkt wordt.
Artikel 17
Groepsindeling en functielijst
De werknemers worden met betrekking tot de door hen te verrichten werkzaamheden, doch ongeacht met behulp van welke apparatuur deze werkzaamheden worden verricht, ingedeeld in de volgende groepen:
Groep 1
Onderhoudsschilder
Onder onderhoudsschilder wordt verstaan de werknemer die belast is met het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden aan of in woningen, gebouwen, etcetera, inclusief verbouwingen, in de onderhoudssector. Hieronder wordt eenvoudig letter-, decoratieen reclameschilderwerk eveneens begrepen.
Nieuwbouwschilder
Onder nieuwbouwschilder wordt verstaan de werknemer die belast is met het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden aan of in woningen, gebouwen, etcetera in de nieuwbouwsector.
Constructieschilder
Onder constructieschilder wordt verstaan de werknemer die belast is met het ontroesten (bikken, stralen, etcetera) en schilderen van staalconstruc-
26
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
ties, alsmede het schoonmaken, repareren en schilderen van beton- constructies.
Betonspuiter
Onder betonspuiter wordt verstaan de werknemer, die in dienst van een schilders- of afwerkingsbedrijf, belast is met het door middel van een spuit aanbrengen van, uit vloeibaar beton bestaande, nieuwe betonlagen op plafonds, vloeren en wanden, aan en/of in woningen, gebouwen etce- tera inclusief verbouwingen, in de onderhoudssector.
Tot de werkzaamheden van de betonspuiter behoort ook het verrichten van alle voorkomende voorbereidende werkzaamheden, voorafgaande aan het betonspuiten, zoals het betonstralen totdat de bewapening schoon is, het aanbrengen van hechtprimer en dergelijke, alsmede alle afron- dende werkzaamheden naderhand, zoals het na het betonspuiten vlak maken van het oppervlak met een plekspaan.Tot de werkzaamheden van de betonspuiter worden ook gerekend het verrichten van in het betref- fend verband voorkomende andere werkzaamheden, zoals het maken van eenvoudige bekistingen.
Scheepsschilder (1)
Onder scheepsschilder (1) wordt verstaan de werknemer die belast is met het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden aan of in schepen, doch die overigens niet valt onder de omschrijving van scheeps- schilder (2).
Behanger
Onder behanger wordt verstaan de werknemer die belast is met het ver- richten van alle voorkomende werkzaamheden op het gebied van het bekleden en behangen van wanden etcetera, alsmede de voorbewerking daarvan.
Glaszetter (1)
Onder glaszetter (1) wordt verstaan de werknemer die belast is met alle voorkomende werkzaamheden verbandhoudende met het beglazen van woningen en gebouwen in de nieuwbouw- en onderhoudssector, inclu- sief verbouw.
Hieronder worden mede begrepen alle werkzaamheden genoemd onder glaszetter (2), alsmede het plaatsen van glas, waarbij een bijzondere beglazingsmethode wordt vereist als bij toepassing van kitbeglazing, droge beglazing en drukbeglazing.
27
Isoleerder
Onder isoleerder wordt verstaan de werknemer die, in dienst van een schilders- en afwerkingsbedrijf, belast is met het isoleren van spouwmu- ren, dakbeschotten en vloeren aan en in woningen en gebouwen en andere onroerende goederen.
Metselaar
Onder metselaar wordt verstaan de werknemer die, in dienst van een schilders- en afwerkingsbedrijf, belast is met het verrichten van alle soorten metselwerk, voegwerk en eenvoudig raapwerk aan of in wonin- gen, gebouwen etcetera.
Hieronder wordt eveneens begrepen het verrichten van eenvoudige repa- raties aan voegwerk, raapwerk en tegelwerk.
Timmerman
Onder timmerman wordt verstaan de werknemer die, in dienst van een schilders- en afwerkingsbedrijf, belast is met het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden.
Groep 2
Scheepsschilder (2)
Onder scheepsschilder (2) wordt verstaan de werknemer die belast is met het verrichten van een of meerdere van de navolgende werkzaam- heden:
– schoonmaken van ruimten in schepen welke een onderhoudsbeurt ondergaan;
– stralen in hiervoor speciaal ingerichte ruimten;
– stralen op diverse plaatsen in werkplaats, op de werf en op de sche- pen (boven- en benedendeks);
– spuiten in hiervoor speciaal ingerichte ruimten;
– spuiten op diverse plaatsen in werkplaats, op de werf en op de sche- pen (boven- en benedendeks);
– tollen, borstelen, alsmede bijwerken van lasnaden, brandplekken en beschadigingen in werkplaats, op de werf of aan boord van het schip (bovenen benedendeks);
– schilderen van diverse onderdelen, te zien als het op een zeer een- voudige wijze aanbrengen van verflagen aan boord van het schip (bovenen benedendeks).
Specialist Plafond- en Wandspuiter
Onder specialist plafonds- en wandspuiter wordt verstaan de werknemer die belast is met het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden op het gebied van het egaliseren van wanden en plafonds alsmede het aanbrengen van structuurverven in de ruimste zin en die in hoofdzaak werkzaam is in de woning- en utiliteitsbouw.
28
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2001/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Glaszetter (2)
Onder glaszetter (2) wordt verstaan de werknemer die uitsluitend of in hoofdzaak belast is met het zetten van glas en het herstellen van begla- zingen aan woningen, gebouwen, kassen, warenhuizen, etcetera, in de nieuwbouw- en onderhoudssector.
Autospuiter
Onder autospuiter wordt verstaan de werknemer die belast is met het verrichten van alle voorkomende schilderwerkzaamheden aan rijtuigen, personen- of vrachtauto’s en andere vervoermiddelen. Uitgezonderd hier- van zijn de werkzaamheden, welke verricht worden door de letter-, decoratie- en reclameschilder, genoemd in artikel 2, lid 4 onder h.
Wegmarkeerder
Onder wegmarkeerder wordt verstaan de werknemer die, in dienst van een schilders- en afwerkingsbedrijf, belast is met het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden ten behoeve van markering respectieve- lijk bebakening van wegen, pleinen, straten en dergelijke.
Groep 3
Schoonmaker
Onder schoonmaker wordt verstaan de werknemer die uitsluitend belast is met het opruimen en schoonmaken van ruimten in woningen, gebou- wen en schepen vóór of tijdens en ten behoeve van de uitvoering van schilderwerkzaamheden etcetera in deze ruimten.
Voor niet vermelde functies en de daarbij behorende loongroep dient advies te worden gevraagd aan een door CAO-partijen ingestelde com- missie.
De opvatting van partijen zal de werkgever en de werknemer(s) schrif- telijk worden medegedeeld.
Artikel 18
Lonen voor volwassen werknemers
1. Definities:
In dit artikel wordt verstaan onder:
a. Diplomatoeslag:
De verhoging van het garantie-uurloon met 5% die gegeven dient te worden wanneer de werknemer één van de volgende diploma’s
29
of een daaraan door Cao-partijen gelijkwaardig geacht diploma heeft behaald:
1. het meesterdiploma c.q. einddiploma van het Nationaal Insti- tuut voor Middelbaar Economisch en Technisch Onderwijs Utrecht, voorheen Nationale Schildersschool te Utrecht;
2. het meesterdiploma c.q. einddiploma van de Nederlandse Katholieke Middelbare Technische School ,,St. Xxxxx’’ te Boxtel, voorheen Nederlandse Katholieke Schildersschool
,,St. Xxxxx’’ te Boxtel;
3. het meesterdiploma c.q. einddiploma van het Christelijk Insti- tuut voor Beschermings-, Afwerkings- en Prestatietechnieken te Zwolle, voorheen de Christelijke Nationale Schildersschool te Zwolle;
4. het meesterdiploma van de Stichting Vakopleiding Schilder- sen Stukadoorsbedrijf (Opleidingscentrum SVS);
5. het diploma meester in het huisschilderen van de VVA;
6. de Nijverheidsonderwijsacte Ne of het schooleinddiploma van het Nederlands Genootschap tot opleiding van leraren voor het Beroepsonderwijs S;
7. het diploma ondernemersopleiding van de Stichting Vakop- leiding Schilders- en Stukadoorsbedrijf;
8. het diploma Vakbekwaamheid van de Stichting Landelijke Vakopleiding Schildersbedrijf, met daarbij het Middenstands- diploma.
9. het diploma MBO beschermings- en afwerkingstechnieken of reclame- en presentatietechnieken.
b. Voorliedentoeslag:
De verhoging van het garantie-uurloon met 10% die gegeven dient te worden aan werknemers die vallen onder de definitie van voorlieden zoals opgenomen in artikel 2 lid 4 sub e van deze CAO.
c. Uitvoerderstoeslag:
De verhoging van het garantie-uurloon met 15% die gegeven dient te worden aan werknemers die vallen onder de definitie van uitvoerders zoals opgenomen in artikel 2 lid 4 sub f van deze CAO.
2. Garantieuurlonen en garantieweeklonen.
Per 18 juni 2001 bedragen de garantieuurlonen en garantieweeklonen
VOOR VOLWASSEN WERKNEMERS:
– Categorie I: uitsluitend van toepassing op werknemers zonder voorlieden- en diplomatoeslag
– Xxxxxxxxx XX: uitsluitend van toepassing op voorlieden (garantie- uurloon van een werknemer in functiegroep 1 + 10% voorlieden- toeslag)
– Xxxxxxxxx XXX: uitsluitend van toepassing op uitvoerders (garantie-
30
uurloon van een werknemer in functiegroep 1 + 15% uitvoerders- toeslag)
Deze garantieuurlonen bedragen per uur:
Categorie Functiegroep | I | II | III |
1 | 27,81 | 30,59 | 31,98 |
2 | 26,36 | ||
3 | 24,54 | ||
Deze garantieuurlonen bedragen per week van 37,5 uur: | |||
Categorie Functiegroep | I | II | III |
1 | 1.042,38 | 1.147,13 | 1.199,25 |
2 | 988,50 | ||
3 | 920,25 | ||
A. ZONDER VAKOPLEIDING |
1e jaar van het dienstverband: wettelijk minimumloon behorende bij de leeftijd + 5%;
2e jaar van het dienstverband: wettelijk minimumloon behorende bij de leeftijd + 20%;
3e jaar van het dienstverband: wettelijk minimumloon behorende bij de leeftijd + 30%;
Vanaf het 4e jaar: Het loon van een werknemer in categorie I, functie- groep 2
B. IN VAKOPLEIDING
1. Voor werknemers in opleiding assistent (niveau 1)
Per uur 37,5 uur per week
22 jaar en ouder 26,42 990,75
2. Voor werknemers in opleiding schilder (niveau 2, basis beroepsopleiding):
31
22 jaar en ouder 27,81 1.042,88
3. Voor werknemers die werkzaam zijn op grond van bijlage 14 (SWEV-Schilderen), na voorschakeling:
1e jaar van het dienstverband: wettelijk minimumloon behorende bij de leeftijd + 10%
2e jaar van het dienstverband: wettelijk minimumloon behorende bij de leeftijd + 25%
3e jaar van het dienstverband: wettelijk minimumloon behorende bij de leeftijd + 35%
Vanaf het 4e jaar: Het loon van een volwassen werknemer in categorie I, functiegroep 2
C. MET EEN DIPLOMA AFGESLOTEN VAKOPLEIDING
1. Voor werknemers in het bezit van een diploma assistent (niveau 1)
Per uur 37,5 uur per week
22 jaar en ouder 26,42 990,75
2. Voor werknemers in het bezit van een diploma, zoals beschreven in artikel 18 lid 1
Voor de volgende categorieën zijn grondslaguurlonen vastgesteld:
– Categorie I D: uitsluitend van toepassing op werknemers met een diplomatoeslag (garantie-uurloon + 5% diplomatoeslag)
– Xxxxxxxxx XX D: uitsluitend van toepassing op voorlieden met een diplomatoeslag (garantie-uurloon van een werknemer in functie- groep 1 + 15%: 10% voorliedentoeslag + 5% diplomatoeslag)
– Xxxxxxxxx XXX D: uitsluitend van toepassing op uitvoerders met een diploma-toeslag (garantie-uurloon van een werknemer in functiegroep 1 + 20%: 15% uitvoerderstoeslag + 5% diploma- toeslag)
Deze grondslaguurlonen bedragen per uur:
Categorie Functiegroep | I D | II D | III D |
1 | 29,20 | 31,98 | 33,37 |
2 | 27,68 | ||
3 | 25,77 |
Deze grondslaglonen bedragen per week van 37,5 uur:
32
Categorie Functiegroep | I D | II D | III D |
1 | 1.095,00 | 1.199,25 | 1.251,38 |
2 | 1.038,00 | ||
3 | 966,38 |
Artikel 19
Xxxxx voor jeugdige werknemers
Per 18 juni 2001 bedragen de garantie-uurlonen en garantieweeklonen:
A. ZONDER VAKOPLEIDING
Per uur | 37,5 uur per week | |
16 jaar (wettelijk minimumjeugdloon | ||
behorende bij de leeftijd + | ||
5%) | 5,80 | 217,50 |
17 jaar | 9,23 | 346,13 |
18 jaar | 12,66 | 474,75 |
19 jaar | 16,09 | 603,38 |
20 jaar | 19,52 | 732,00 |
21 jaar | 22,95 | 860,63 |
22 jaar en ouder | 26,36 | 988,50 |
voor jeugdige werknemers, bij instromen in de bedrijfstak 17 jaar | ||
Per uur | 37,5 uur per week | |
17 jaar (wettelijk minimumjeugdloon | ||
behorende bij de leeftijd + | ||
5%) | 6,64 | 249,00 |
18 jaar | 10,58 | 396,75 |
19 jaar | 14,52 | 544,50 |
20 jaar | 18,46 | 692,25 |
1. voor jeugdige werknemers bij instromen in de bedrijfstak 16 jaar
2.
33
21 jaar | 22,40 | 840,00 |
22 jaar en ouder | 26,36 | 988,50 |
voor jeugdige werknemers, bij instromen in de bedrijfstak 18 jaar | ||
Per uur | 37,5 uur per week | |
18 jaar (wettelijk minimumjeugdloon behorende bij de leeftijd + 5%) | 7,64 | 286,50 |
19 jaar | 11,16 | 418,50 |
20 jaar | 14,88 | 558,00 |
21 jaar | 22,84 | 856,50 |
22 jaar en ouder | 26,36 | 988,50 |
3.
4. voor jeugdige werknemers, bij instromen in de bedrijfstak 19 jaar of ouder
– 1e jaar van het dienstverband: wettelijk minimum(jeugd)loon behorende bij de leeftijd + 5%;
– 2e jaar van het dienstverband: wettelijk minimum(jeugd)loon behorende bij de leeftijd + 20%;
– 3e jaar van het dienstverband: wettelijk minimum(jeugd)loon behorende bij de leeftijd + 30%;
Vanaf het 4e jaar: Het loon van een volwassen werknemer in cate- gorie I, functiegroep 2
B. IN VAKOPLEIDING
Jeugdigen die starten met een vakopleiding, maar na verloop van tijd stoppen met leren stromen terug naar de loonschaal zonder vakoplei- ding. Hierbij behouden ze het loon dat ze hebben totdat de loonschaal waarin ze zijn teruggestroomd weer recht geeft op een verhoging.
34
1. voor jeugdige werknemers, in opleiding assistent (niveau 1)
Per uur | 22,5 uur per week | 30 uur per week | 37,5 uur per week | |
16 jaar | 9,60 | 216,00 | 288,00 | 360,00 |
17 jaar | 11,32 | 254,70 | 339,60 | 424,50 |
18 jaar | 13,66 | 307,35 | 409,80 | 512,25 |
19 jaar | 18,08 | 406,80 | 542,40 | 678,00 |
20 jaar | 20,69 | 465,53 | 620,70 | 775,88 |
21 jaar | 23,80 | 535,50 | 714,00 | 892,50 |
2. voor jeugdige werknemers, in opleiding schilder (niveau 2, basis beroepsopleiding)
Per uur | 22,5 uur per week | 30 uur per week | 37,5 uur per week | |
16 jaar | 10,10 | 227,25 | 303,00 | 378,75 |
17 jaar | 11,92 | 268,20 | 357,60 | 447,00 |
18 jaar | 14,38 | 323,55 | 431,40 | 539,25 |
19 jaar | 19,03 | 428,18 | 570,90 | 713,63 |
20 jaar | 21,78 | 490,05 | 653,40 | 816,75 |
21 jaar | 25,05 | 563,63 | 751,50 | 939,38 |
De werknemer die de opleiding assistent heeft afgerond en vervol- gens de opleiding schilder gaat volgen behoudt het loon dat behoort bij zijn leeftijd en de afgeronde opleiding assistent tot het moment dat hij op grond van zijn leeftijd in een hogere schaal van de schil- der in opleiding komt.
De kolom van 37,5 uur is alleen van toepassing op werknemers in avondopleiding.
3. voor jeugdige werknemers die werkzaam zijn op grond van bijlage 14 (SWEV-Schilderen), na voorschakeling:
– 1e jaar van het dienstverband:
wettelijk minimum(jeugd)loon behorende bij de leeftijd + 10%
– 2e jaar van het dienstverband:
wettelijk minimum(jeugd)loon behorende bij de leeftijd + 25%
– 3e jaar van het dienstverband:
wettelijk minimum(jeugd)loon behorende bij de leeftijd + 35%
35
Vanaf het 4e jaar: Het loon van een volwassen werknemer in categorie I, functiegroep 2.
C. MET EEN DIPLOMA AFGESLOTEN VAKOPLEIDING
Aan jeugdige werknemers, die in het bezit zijn van het diploma assis- tent, zal het grondslaguurloon worden betaald, zoals hieronder bepaald bij punt 1.
Aan jeugdige werknemers, die in het bezit zijn van het diploma schilder van het Opleidingscentrum SVS , en vanaf 1 januari 1998 tevens degene in het bezit van het diploma MBO beschermings- en afwerkings- technieken of MBO reclame- en presentatietechnieken, zal het grondslag- uurloon worden betaald, zoals hieronder bepaald bij punt 2 .
Aan jeugdige werknemers, die in het bezit zijn van het diploma gezel schilder van het Opleidingscentrum SVS , zal het grondslaguurloon wor- den betaald, zoals hieronder bepaald bij punt 3.
1. voor jeugdige werknemers met het diploma assistent (niveau 1)
Per uur 37,5 uur per week
17 jaar 12,22 458,25
18 jaar 15,50 581,25
19 jaar 18,92 709,50
20 jaar 21,73 814,88
21 jaar 24,83 931,13
2. voor jeugdige werknemers met het diploma schilder (niveau 2), MBO
per uur 37,5 uur per week
17 jaar 12,86 482,25
18 jaar 16,32 612,00
19 jaar 19,92 747,00
20 jaar 22,87 857,63
21 jaar 26,14 980,25
3. voor jeugdige werknemers met het diploma gezel schilder (niveau 3)
Per uur | 37,5 uur per week | |
18 jaar | 18,58 | 696,75 |
19 jaar | 21,26 | 797,25 |
20 jaar | 24,45 | 916,88 |
21 jaar | 27,81 | 1.042,88 |
36
Artikel 20
Wijzigingen, indexering en verhogingen
1. Wijzigingen in de CAO van de uur-, c.q. weeklonen zullen ingaan aan het begin van de vier-wekelijkse periode van de volle week waarin de wijzigingsdatum valt.
2. a. Per 18 juni 2001 worden de garantie-uurlonen verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide Consumentenprijsindex voor werknemersgezinnen met een laag inkomen van april 2001 ten opzichte van oktober 2000 . Deze verhoging is reeds verwerkt in de in de artikelen 18 en 19 vermelde lonen.
b. Per 31 december 2001 worden de garantieuurlonen verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide Consumentenprijsindex voor werknemersgezinnen met een laag inkomen van oktober 2001 ten opzichte van oktober 2000, onder aftrek van de onder
a. genoemde op 18 juni toegekende stijging. De onder a. en b. genoemde verhogingen zullen samen tenminste 2,75% en ten hoogste 3,25% bedragen.
c. Per 17 juni 2002 worden de garantieuurlonen verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide Consumentenprijsindex voor werknemersgezinnen met een laag inkomen van april 2002 ten opzichte van oktober 2001 .
d. Per 30 december 2002 worden de garantieuurlonen verhoogd met de procentuele stijging van de afgeleide Consumentenprijsindex voor werknemersgezinnen met een laag inkomen van oktober 2002 ten opzichte van oktober 2001, onder aftrek van de onder
c. genoemde op 17 juni 2002 toegekende stijging. De onder c. en
d. genoemde verhogingen zullen samen tenminste 2,25% en ten hoogste 2,75% bedragen.
e. Indien blijkt dat de onder d. berekende verhoging meer bedraagt dan 2,25%, dan zullen alle werkgevers voor dit meerdere met een maximum van 0,5% worden gecompenseerd door verlaging van werkgeverspremies op de volgende wijze:
– in eerste instantie zullen de door het Bedrijfschap Schilders- bedrijf of haar rechtsopvolger opgelegde premies of heffin- gen worden verlaagde met maximaal 0,54%;
– Indien werkgevers aldus onvoldoende zijn gecompenseerd, dan zal in tweede instantie de premie voor de Collectieve Ongevallenverzekering van een werkgeverspremie een werknemerspremie worden die kan worden ingehouden op het loon van de werknemer.
37
– Indien werkgevers aldus nog onvoldoende zijn gecompen- seerd, dan zal in derde instantie de verhoging van de premie met 0,1% voor de eindejaarsuitkering WAO als genoemd in artikel 67 van deze CAO van een werkgeverspremie een werknemerspremie worden die kan worden ingehouden op het loon van de werknemer. Uitbetaling van de onder d. genoemde verhoging tussen 2,25% en 2,75% vindt plaats voor zover dekking is te vinden als genoemd onder e.
3. a. Naast de in lid 2. van dit artikel genoemde verhogingen zullen de garantieuurlonen worden verhoogd met een initiële loonstijging als volgt:
– per 18 juni 2001 met 2,25%;
– per 17 juni 2002 met 2,25%.
b. Naast de in de voorgaande leden genoemde verhogingen zullen de garantieuurlonen voor jeugdige werknemers in opleiding schil- der (niveau 2, basis beroepsopleiding) worden verhoogd als volgt:
– per 18 juni 2001 met 2,5%
– per 17 juni 2002 met 2,5%
4. De lonen welke zijn gebaseerd op het wettelijk minimumloon, ver- meerderd met een door Cao-partijen in een percentage of bedrag vastgestelde toeslag, worden gewijzigd wanneer de landelijke over- heid de hoogte van het wettelijk minimumloon wijzigt.
5. Bij het vaststellen van de verhogingen van de uurlonen zijn werkgeversen werknemersorganisaties ervan uitgegaan, dat procen- tueel vastgestelde toeslagen gehandhaafd blijven, en de in een bedrag vastgestelde toeslagen niet gewijzigd worden.
Artikel 21
Prestatiebeloning
1. Indien werkgever en werknemer overeenkomen het werk in akkoord of op basis van een ander beloningssysteem, daaronder ook begre- pen beloning voor tariefwerk, uit te voeren, zal de hieruit voort- vloeiende beloning als rechtens geldend worden aangemerkt en bij de berekening van het uurloon ten behoeve van vaststelling van de verschuldigde verlofwaarde worden betrokken.
2. Indien de werknemer een prestatietoeslag in een percentage ontvangt zal de prestatietoeslag als volgt worden berekend: het grondslag- uurloon wordt vermenigvuldigd met het voor de werknemer van toe- passing zijnde prestatietoeslag-percentage. Dit PRIS-uurloon wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal gewerkte uren per week, respectievelijk per 4-weken-periode.
38
3. a. De hoogte van de verlofwaarde wordt gebaseerd op het PRIS- uurloon.
b. Indien de prestatietoeslag geen vaste toeslag is, wordt de bereke- ning van de hoogte van de verlofwaarde uitgevoerd door het gemiddelde te nemen van de prestatietoeslagen over de betref- fende wekelijkse dan wel 4-weken-periode.
HOOFDSTUK 5
OVER VERGOEDING NIET-GEWERKTE ARBEIDSTIJD
Artikel 23
Algemeen
1. In het algemeen is de werkgever over de tijd, waarin de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht geen loon verschuldigd (arti- kel 627 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Evenwel zullen de artikelen 628 en 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, echter met inachtneming van het bepaalde in de arti- kelen 24A, 25, 26, 28 en 30 van deze overeenkomst.
2. Wanneer een werknemer één of meer dagen verzuimt, anders dan in de CAO toegestaan verzuim, is de werkgever gerechtigd over die dag respectievelijk dagen waarop niet gewerkt is, geen verlofwaarde te verstrekken.
Artikel 24 A
Arbeidsongeschiktheid
1. In geval van arbeidsongeschiktheid behoudt de werknemer gedu- rende maximaal 52 weken aanspraak op het volledige loon en de daarbij behorende verlofwaarde. Dit recht vervalt indien de werkne- mer niet de normaal aan hem te stellen regels tot herstel van zijn arbeidsongeschiktheid in acht neemt. De werkgever is gerechtigd hierop in mindering te brengen een aan de werknemer toekomende uitkering krachtens de bepalingen van de Ziektewet en de daarop betrekking hebbende voorschriften en reglementen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, cq de uitvoeringsorganisatie bij welke de werkgever is aangesloten.
In afwijking van het in de eerste volzin bepaalde wordt de loondoor-
39
betalingsverplichting van de werkgever beperkt tot 70% van het loon indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door het niet gebrui- ken van persoonlijke beschermingsmiddelen of door het niet opvol- gen van schriftelijke aanwijzingen door de werkgever of een door de werkgever ingeschakelde arbeidsdeskundige of veiligheids- deskundige.
2. Indien de arbeidsongeschiktheid van de werknemer is veroorzaakt door een gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is, kan de werkgever het op grond van lid 1 betaalde loon met in achtneming van het bepaalde in artikel 107a van Boek 6 van het Burgerlijk Wet- boek verhalen op deze aansprakelijke derde. De werknemer is ver- plicht aan de werkgever zijn medewerking te verlenen bij het instel- len van een regresvordering door deze werkgever, bijvoorbeeld door het verstrekken van inlichtingen.
3. De werknemer, die wegens ziekte zijn arbeid niet kan verrichten, is verplicht hiervan op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid vòòr ’s morgens 10.00 uur zijn werkgever of de door deze aangewe- zen uitvoerder of andere functionaris in kennis te stellen. Indien deze dag een zaterdag of een zon- of feestdag of een verlofdag is en op die dagen in het bedrijf van de werkgever niet wordt gewerkt, dient de ziekmelding op de eerstvolgende werkdag te geschieden. Indien de arbeidsongeschiktheid tijdens de werktijd ontstaat, moet deze melding terstond na het staken van het werk geschieden.
4. De werkgever is gehouden in overleg te treden met de Onderne- mingsraad of vertegenwoordigend werknemersoverleg binnen de on- derneming (zonder opening van de boeken) alvorens een beslissing te nemen over het geheel of gedeeltelijk voor eigen risico nemen, of het geheel of gedeeltelijk herverzekeren van de loonkosten, die bij arbeidsongeschiktheid van de werknemers voor rekening van de werkgever komen en waarvoor geen uitkering vanuit de Ziektewet wordt verstrekt.
5. De werknemer, die wegens ziekte zijn arbeid niet kan verrichten, is verplicht zich te houden aan de in het bedrijf van de werknemer gel- dende voorschriften. Een model voor dergelijke voorschriften is opgenomen in bijlage 16 bij deze CAO. De werknemer is in ieder geval verplicht:
a. zich zonodig onder behandeling van een arts te stellen, al het mogelijke te doen om herstel te bevorderen en alles na te laten wat herstel kan vertragen of verhinderen;
b. zich te onderwerpen aan de voorschriften van de uitvoeringsin- stelling, en of de verzekeraar, waarbij de werkgever een verze- kering heeft afgesloten ter zake van de kosten voortvloeiend uit de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, inzake de controle op en de begeleiding tijdens de arbeidsongeschiktheid, alsmede
40
aan de voorschriften van de eventueel door de werkgever gecon- tracteerde deskundige dienst als bedoeld in de ARBO-wet;
c. de werkgever xxxxxxxx op de hoogte te brengen van zijn geheel of gedeeltelijk herstel.
6. De werknemer die van de SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Ver- zekering NV te Amsterdam, danwel haar rechtsopvolger, of voor zover premie is betaald – een andere uitvoeringsorganisatie een uit- kering krachtens de Ziektewet ontvangt, of uitsluitend op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid onderdeel b of c van de Ziek- tewet over de eerste twee dagen van ongeschiktheid tot werken geen uitkering ontvangt, én
a. op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Ziektewet en wiens ziekte is ingetreden tijdens de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid van de Werkloosheidswet, dan wel tijdens de eerste zes maanden van de loongerelateerde uitkering als bedoeld in artikel 42, eerste lid van de Werkloosheidswet;
b. gedurende een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de Ziektewet ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid en wiens dienstbetrekking is geëindigd binnen het loon- betalingstijdvak van 52 weken, bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
c. wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid op de dag met ingang waarvan zijn dienstbetrek- king is geëindigd, op grond van het bepaalde in artikel 46 van de Ziektewet recht heeft op ziekengeld en tevens recht zou hebben gehad op een loongerelateerde werkloosheidsuitkering op grond van de artikelen 17 en 42 van de Werkloosheidswet, indien hij niet ziek zou zijn geworden;
heeft voor zover ook voor het overige aan de voorwaarden in het reglement is voldaan, in de situatie onder punt a. en c. van dit artikel- lid, recht op een aanvulling vanaf de 16e dag na aanvang van de ziekte en in de situatie onder punt b. van dit artikellid recht op een aanvulling vanaf de eerste dag waarop de dienstbetrekking is geëin- digd. De aanvulling bedraagt tot en met de 16e week na aanvang van de ziekte 10/70 en daarna 30/70 van dagloon waarop de uitkering krachtens de Ziektewet is gebaseerd.
7. De werknemer die de in het vorige lid bedoelde Ziektewetuitkering ontvangt van een andere uitvoeringsorganisatie dan de SFB Uitvoeringsorganisatie te Amsterdam, danwel haar rechtsopvolger,
41
dient zelf een verzoek tot uitkering in te dienen bij het bestuur van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken en overigens alle informatie te verstrekken, die deze Stichting verlangt.
8. De werknemers, die op 1 november 2001, respectievelijk 1 novem- ber 2002 recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangt in de maand december 2001, respectievelijk december 2002 voor zover de in artikel 67 genoemde premie daartoe toereikend is een uitkering van ten hoog- ste:
f 1.250,– (€ 567,–) bij 80% of meer arbeidsongeschiktheid
f 900,– (€ 408,–) bij 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid
f 750,– (€ 340,–) bij 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid
f 625,– (€ 284,–) bij 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid
f 500,– (€ 227,–) bij 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid
De werknemer, wiens WAO-uitkering is aangevangen dan wel geëin- digd gedurende het jaar, ontvangt een bedrag naar rato. De vermelde
€-bedragen gelden voor het recht op uitkering in het jaar 2002. Op deze bedragen zijn de wettelijke inhoudingen van toepassing.
9. Invaliditeitspensioen
De Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf verzorgt een invaliditeitspensioen voor de werknemer, die op of na 25 januari 1994 recht heeft verkregen of verkrijgt op een WAO-uitkering.
10. Overlijden
a. Ingeval de werknemer tijdens het werk dan wel op weg van en naar het werk overlijdt, zal de werkgever de kosten van het ver- voer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats van betrok- kene vergoeden aan de nabestaande(n) dan wel aan degene(n), die de kosten van vervoer gedragen heeft (hebben).
b. Het onder a. gestelde is niet van toepassing indien de woonplaats van de werknemer gelegen is buiten Nederlands grondgebied.
11. Bij het overlijden van de werknemer ontvangen de nagelaten betrek- kingen van de werknemer het volledige loon over de maand waarin het overlijden plaatsvond, xxxxxxxxxxx met een bedrag dat gelijk is aan het loon over 2 maanden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan de langstlevende der echtgenoten van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde, bij ontstentenis van deze de minderjarige wettige of natuurlijke kin- deren of bij ontstentenis van deze degene die door de werknemer werd verzorgd. Op deze uitkering wordt een eventuele overlijdens- uitkering ingevolge de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering in mindering gebracht.
42
Artikel 24 B
Werkloosheid
1. Een werknemer die recht heeft op een loongerelateerde werkloos- heidsuitkering krachtens de Werkloosheidswet, heeft gedurende het eerste half jaar van deze WW-uitkering als bedoeld in artikel 42 lid 1 van de Werkloosheidswet, zoals die luidde op 1 maart 1995, over- eenkomstig de in het Reglement van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken (SAWA) gestelde nadere voorwaarden, jegens het SAWA aanspraak op aan- vulling van de verlofwaarde tot 100% en op voortzetting van de pensioenopbouw, een en ander overeenkomstig zijn aanspraken bij werken.
2. Een werknemer die recht verkrijgt op een werkloosheidsuitkering krachtens de Werkloosheidswet en behoort tot het Arbeidsbestand van het Schildersbedrijf, heeft gedurende de eerste 40 werkdagen van het eerste half jaar van de loongerelateerde WW-uitkering als bedoeld in artikel 42 lid 1 van de Werkloosheidswet en gedurende de eerste 40 dagen van de werkloosheid als bedoeld in artikel 18 van de WW, zoals dit luidde op 1 maart 1995, overeenkomstig het Regle- ment van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken (SAWA), aanspraak op aanvulling van de WW-uitkering tot 80% van het betreffende dagloon. Indien in voornoemde 40 werkdagen zich een periode voordoet, waarin wel recht bestaat op een WW-uitkering, maar deze uitkering niet tot uit- betaling komt, zal de aanvullingsperiode op de WW-uitkering wor- den verlengd met dezelfde periode als de periode van onderbreking van WW-uitbetaling.
a. Een werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en in het kader van een proefplaatsing als bedoeld in artikel 23 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten werkzaam is, behoudt zijn recht op de aanvullingen als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel.
3. De uitvoering van de regeling wordt verzorgd door het SAWA, dat de administratie heeft opgedragen aan SFS, met dien verstande dat de vaststelling van de hoogte en duur van de uitkering, alsmede de uitbetaling zullen worden verzorgd door SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekering NV te Amsterdam, danwel haar rechtsopvolger.
43
Artikel 24 C
Garantieregeling
1. De werknemer heeft, indien hij arbeidsongeschikt is en de werkge- ver in gebreke blijft het loon door te betalen, recht op een uitkering ten laste van het Garantiefonds, conform de in de statuten en het reglement van het Garantiefonds vastgelegde voorwaarden.
2. De werknemer dient daartoe, uiterlijk op de laatste dag van de vier- wekenperiode volgend op de datum waarop de werkgever het loon had dienen te betalen, een aanvraag in bij SFS op een daartoe door SFS vastgesteld formulier.
3. De hoogte van de uitkering bedraagt per dag het loon dat de werk- nemer bij werken gemiddeld per dag had kunnen verdienen indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Tevens wordt ten be- hoeve van de werknemer een bijdrage gedaan aan de in artikel 57 genoemde fondsen.
4. Indien SFS een uitkering op grond van de garantieregeling heeft betaald op grond van het feit dat er verschil van mening bestaat tus- sen werkgever en werknemer over het bestaan van de arbeids- ongeschiktheid is de werknemer verplicht bij een deskundige als bedoeld in artikel 629a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een second opinion ter zake te verzoeken. Indien blijkt dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid is de werknemer gehouden de vanuit het Garantiefonds betaalde uitkering aan het fonds op eerste verzoek terug te betalen. Indien blijkt dat wel sprake was van arbeids- ongeschiktheid is de werkgever gehouden de betaalde uitkering op eerste verzoek aan het Garantiefonds terug te betalen.
5. Indien SFS een uitkering op grond van de garantieregeling heeft betaald om andere redenen dan verschil van mening over het bestaan van de arbeidsongeschiktheid, wordt door SFS een onderzoek ge- daan naar de reden van niet betaling door de werkgever. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt SFS of de werkgever of de werknemer gehouden is de betaalde uitkering terug te betalen, dan wel de uitkering voor rekening van het Garantiefonds blijft.
Artikel 25
Onwerkbaar weer en vorst
1. De werkgever beoordeelt in redelijk overleg met de betrokken werk- nemers, wanneer en hoe lang als gevolg van ongunstige weersom- standigheden of te weinig licht niet kan worden gewerkt. In geval van werkverhindering zal de werkgever het volledige loon, zijnde het
44
grondslaguurloon en, indien van toepassing, de prestatietoeslag door- betalen.
2. De werknemer is verplicht ingeval de werkgever hem gedurende de tijd, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, ander werk opdraagt, waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten, mits de werkge- ver bereid is hem het voor zijn gebruikelijke werk in deze overeen- komst vastgestelde loon te betalen of indien het loon voor het andere werk ingevolge deze overeenkomst hoger is, dit laatste loon.
3. De werknemer die zich zonder toestemming van het werk verwijdert, heeft geen recht op de in dit artikel vastgestelde beloning.
4. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8A, lid 10 is het de werkge- ver verboden het dienstverband met de werknemer – ondermeer wegens werkvermindering – tijdens vorst of de gevolgen van vorst te beëindigen, met uitzondering van beëindiging wegens een drin- gende reden als bedoeld in artikel 678 van Boek 7 van het Burger- lijk Wetboek.
5. a. De werknemer heeft het recht het werk neer te leggen indien hij te maken heeft met een gevoelstemperatuur van -6 C of kouder.
De gevoelstemperatuur volgens opgave van het HWS weerstation in de regio waar het project gelegen is, is bepalend.
6. Indien de normale arbeidstijd als gevolg van duisternis moet worden ingekort, zal de werkgever nochtans gehouden zijn loon te betalen over die uren gedurende welke niet is gewerkt. Indien de werkgever naar zijn oordeel doelmatige verlichting heeft aangebracht, is de werknemer verplicht gedurende de normale arbeidstijd arbeid te ver- richten.
Artikel 26
Garantieregeling bij vorst of gevolgen van vorst
1. De werknemer heeft, indien hij wegens vorst of de gevolgen van vorst, zulks ter beoordeling van de werkgever onder voorbehoud van goedkeuring van het bestuur van het Garantiefonds, niet werkt en de werkgever in gebreke blijft het loon door te betalen recht op een uit- kering ten laste van het Garantiefonds, conform de in de statuten en het reglement van het Garantiefonds vastgelegde voorwaarden.
45
2. De werknemer dient daartoe, uiterlijk op de laatste dag van de vier- wekenperiode volgend op de datum waarop de werkgever het loon had dienen te betalen, een aanvraag in bij SFS op een daartoe door SFS vastgesteld formulier.
3. De hoogte van de uitkering bedraagt per uur het bij het SFS laatst voor de werknemer geldende PRIS-uurloon. Tevens wordt ten be- hoeve van de werknemer per uur een bijdrage gedaan aan het Vakantiefonds.
4. Indien SFS een uitkering op grond van de garantieregeling heeft betaald, wordt door SFS een onderzoek gedaan naar de reden van niet betaling door de werkgever. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt SFS of de werkgever of de werknemer gehouden is de betaalde uitkering terug te betalen, dan wel de uitkering voor rekening van het Garantiefonds blijft.
Artikel 27 A
Vakantierecht
1. Ten aanzien van iedere werknemer is het recht op verlof als volgt geregeld:
a. Over het kalenderjaar 2001
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen Werknemers van 18 tot en met 54 jaar 25 werkdagen Werknemers, die ingevolge de leerplichtwet
2 dagen per week leerplichtig zijn 19 werkdagen
Regeling 55 jaar en ouder
Werknemers geboren vóór 1 januari 1947 331⁄2 werkdagen Werknemers geboren vóór 1 januari 1946 341⁄2 werkdagen Werknemers geboren vóór 1 januari 1945 351⁄2 werkdagen Werknemers geboren vóór 1 januari 1944 361⁄2 werkdagen Werknemers geboren vóór 1 januari 1943 371⁄2 werkdagen Werknemers geboren vóór 1 januari 1942 381⁄2 werkdagen
b. Over het kalenderjaar 2002
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen Werknemers van 18 tot en met 54 jaar 25 werkdagen Werknemers, die ingevolge de leerplichtwet
2 dagen per week leerplichtig zijn 19 werkdagen
Regeling 55 jaar en ouder
Werknemers geboren vóór 1 januari 1948 35 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1947 36 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1946 37 werkdagen
46
Werknemers geboren vóór 1 januari 1945 38 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1944 39 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1943 40 werkdagen
c. Over het kalenderjaar 2003
Werknemers beneden 18 jaar 29 werkdagen Werknemers van 18 tot en met 54 jaar 25 werkdagen Werknemers, die ingevolge de leerplichtwet
2 dagen per week leerplichtig zijn 19 werkdagen
Regeling 55 jaar en ouder
Werknemers geboren vóór 1 januari 1949 35 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1948 36 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1947 37 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1946 38 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1945 39 werkdagen
Werknemers geboren vóór 1 januari 1944 40 werkdagen
2. Zomervakantie
De werknemer heeft recht op een aaneengesloten zomervakantie- periode van 3 weken, mits de werknemer voldoende verlofdagen heeft opgebouwd.
Indien de werknemer hiervan geen gebruik maakt, zullen deze dagen in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden vast- gesteld.
Indien een werkgever met een werknemer die in het kalenderjaar reeds eerder zomervakantie heeft genoten, een arbeidsovereenkomst sluit, terwijl bij deze werkgever een per object c.q. onderneming vastgestelde vakantieperiode nog moet ingaan dan wel is aangevan- gen, zal deze werkgever de betreffende werknemer, voor zover hij onvoldoende verlofdagen bezit, diens loon doorbetalen gedurende de voor het object c.q. onderneming geldende vakantieperiode na het totstandkomen van de dienstbetrekking.
Gedurende deze periode is de werknemer verplicht andere hem na overleg in redelijkheid toe te wijzen werkzaamheden in de onderne- ming te accepteren.
3. a. Verplichte snipperdagen
Van de in het kalenderjaar 2001 overblijvende verlofdagen zijn 17, 18, 19, 20, 21, december 2001 aangewezen als verplichte snipperdagen. Van de in het kalenderjaar 2002 overblijvende ver-
47
lofdagen zijn 16, 17, 18, 19 en 20 december 2002 aangewezen als verplichte snipperdagen
De vrijdag na Hemelvaart is als verplichte snipperdag aangewe- zen, overeenkomstig het gebruik.
b. extra verplichte snipperdagen
Naast de in lid 1 benoemde verlofdagen heeft de werknemer recht op zeven extra verplichte snipperdagen in de wintersluitings- periode. Voor het winterseizoen 2001/2002 zijn als extra ver- plichte snipperdagen aangewezen: 24, 27, 28 en 31 december
2001 en 2, 3, 4, januari 2002. Voor het winterseizoen 2002/2003
zijn als extra verplichte snipperdagen aangewezen 23, 24, 27, 30
en 31 december 2002 en 2 en 3 januari 2003. Indien de werkne- mer op één of meerdere van deze dagen wegens ziekte niet kan werken, worden deze dagen toch als verlofdagen aangemerkt. De werknemer heeft dus niet het recht de dagen in dat geval op een later moment op te nemen.
c. Vrije snipperdagen
De overige verlofdagen, die niet aaneengesloten behoeven te worden opgenomen, zullen in onderling overleg tussen werkge- ver en werknemer worden vastgesteld. Daarbij bestaat voor alle werknemers de mogelijkheid om maximaal 5 vrije snipperdagen te besteden voor religieuze feestdagen.
De werknemer heeft het recht in het derde kwartaal van elk kalenderjaar minimaal één vrije snipperdag in overleg met zijn werkgever op te nemen. Indien de werkgever geen toestemming geeft aan de werknemer van dit recht gebruik te maken dan is het de werknemer geoorloofd deze vrije snipperdag op de laatste werkdag van het derde kwartaal op te nemen.
4. Boven het in de leden 1, 2 en 3 genoemde aantal verlofdagen heeft elke werknemer recht op vrijaf op de algemene erkende christelijke feestdagen als genoemd in artikel 11, Nieuwjaarsdag, Koninginnedag en 5 mei (Nationale Bevrijdingsdag).
5. Extra verlofdag
In het jaar dat de wintersluiting (de dagen tussen Kerstmis en Nieuw- jaar) vijf verplichte snipperdagen vergt, hebben de werknemers recht op 1 verlofdag extra.
6. Met uitzondering van de extra verplichte snipperdagen bedoeld in lid 3 sub b. moet aan de werknemer voor elke vakantiedag of gedeelte van een vakantiedag, gedurende welke hij wegens redenen als be- doeld in artikelen 28A tot en met 28D van deze overeenkomst ver- hinderd zou zijn de gebruikelijke arbeid te verrichten, alsnog het gederfde verlof worden gegeven op een tijdstip na overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen, mits de werknemer voor de aanvang van de verhindering dit aan de werkgever heeft meegedeeld dan wel over de betrokken dag ziekengeld geniet.
48
7. Indien de werkgever het nodig acht, dat één of meer werknemer(s) niet met vakantie gaan tijdens verplichte snipperdagen, respectieve- lijk extra verplichte snipperdagen zal de werkgever in overleg met de betreffende werknemer(s) daarvan mededeling doen aan het Be- drijfschap, tenminste twee weken vóór de aanvang van de bedoelde periode. Bij deze mededeling wordt vermeld op welke data de ver- plichte snipperdagen, respectievelijk de extra verplichte snipperda- gen dan wel worden opgenomen. Het bepaalde in lid 3 sub b en lid 6 is op deze dagen van overeenkomstige toepassing.
Indien deze verschuiving voor de betrokken werknemer(s) schade veroorzaakt, zal hij deze schade voor zover zij aantoonbaar en rede- lijk is, vergoeden.
9. De werknemer van 55 jaar en ouder heeft het recht om gedurende het hele jaar 4 dagen per week te werken door middel van gebruik van zijn verlof en snipperdagen, de extra verplichte snipperdagen, feestdagen, aangevuld met koopdagen.
Artikel 27 B
Beloning tijdens vakantie: verlofwaarden
1. Naast het recht op loon als bedoeld in artikel 58 lid 2 gedurende de onder artikel 27 A bedoelde verlofdagen en dagen vrijaf, heeft de werknemer ook recht op een vakantietoeslag van 8% ten bedrage van 156 maal het PRIS-uurloon.
2. De loonderving over de vakantiedagen, verplichte snipperdagen, extra verplichte snipperdagen en vakantietoeslag als bedoeld in lid 1, de loonderving over de feestdagen als bedoeld in artikel 11 zijn in de te verstrekken verlofwaarde opgenomen.
Artikel 27 C
Vangnetregeling
1. De werknemer, die tijdens een bij CAO of door de werkgever vast- gestelde collectieve bedrijfssluiting over onvoldoende vakantie- rechten beschikt ten behoeve van de voorziening in de loonderving over de dagen waarop in het bedrijf van zijn werkgever niet wordt gewerkt, heeft op zijn verzoek recht op een vergoeding vanuit het Garantiefonds conform de voorwaarden van de statuten en het regle- ment van het Garantiefonds
49
2. Bij een niet verplichte bedrijfssluiting wordt geen vergoeding betaald indien de werkgever gedurende de periode van bedrijfssluiting wel werk voor de werknemer beschikbaar heeft. Van een verplichte bedrijfssluiting is sprake op feestdagen, verplichte snipperdagen en extra verplichte snipperdagen.
3. De hoogte van de uitkering bedraagt per dag het aantal uren waarop normaal gewerkt zou zijn, maal het PRIS-uurloon.
4. De uitkering, die betrekking heeft op verlofdagen, wordt bij wijze van voorschot door het Garantiefonds Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf betaalbaar gesteld.
Op het voorschot worden gedurende de rest van het kalenderjaar, waarin de verlofperiode valt, waarover een vergoeding is verstrekt, plus het volgende kalenderjaar, in mindering gebracht de bedragen, die door de werkgever in het Vakantiefonds worden gestort ter voor- ziening in de loonderving over de vrije snipperdagen als bedoeld in artikel 27 A lid 3 van deze CAO, vastgesteld op 0,75 maal het PRIS- uurloon per 4 weken. Het daarna resterende saldo van het voorschot komt ten laste van het Garantiefonds.
5. Een vergoeding, die wordt betaald over feestdagen of extra ver- plichte snipperdagen, komt volledig ten laste van het Garantiefonds.
Artikel 28 A
Kort verzuim
1. Uitsluitend in het geval er loon zou worden gederfd, omdat het ver- zuim op werkdagen valt en de omstandigheden waarvoor werd ver- zuimd redelijkerwijs niet buiten werktijd konden plaatsvinden, zal door de werkgever in de in dit artikel genoemde gevallen het voor de werknemer geldende loon worden vergoed.
2. a. Bij burgerlijk of kerkelijk huwelijk van de werknemer, bij beval- ling van de echtgenote of adoptie van een kind, zal in totaal het verzuim van twee arbeidsdagen worden vergoed.
Wanneer de bevalling van de echtgenote plaatsvindt in het week- end, zal in totaal het verzuim van één arbeidsdag worden ver- goed, te weten de daarop volgende werkdag.
b. Bij 25- en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer en bij 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van zijn (schoon)ouders zal ten hoogste een dag verzuim worden vergoed.
c. Bij burgerlijk of kerkelijk huwelijk van een van de ouders, broers, zusters, kinderen, zwagers en schoonzusters en in zijn gezinsverband opgenomen pleegkinderen, halfbroers of halfzus- ters, zal het verzuim van één arbeidsdag en in gevallen waarin de werknemer in verband met zijn werkzaamheden buiten zijn
50
woonplaats is gehuisvest, van twee arbeidsdagen worden ver- goed.
Voor de werknemers bedoeld in artikel 32 zal de werkgever in geval van verzuim om in dit lid vermelde redenen, de werkelijk gemaakte reiskosten (tweede of daarmee gelijk te stellen klasse openbaar vervoer) vanaf de plaats van tewerkstelling tot de woonplaats van de werknemer en terug vergoeden.
3. a. Bij het overlijden en de uitvaart van een van de ouders van de werknemer, zijn schoonouders, uitwonende kinderen, waaronder begrepen schoonzoons en schoondochters en pleegkinderen zal in totaal het verzuim van twee arbeidsdagen worden vergoed.
b. Bij de uitvaart van overgrootouders, grootouders, pleegouders, kleinkinderen, achterkleinkinderen, broers, zusters, zwagers, schoonzusters, halfbroers en halfzusters van de werknemer res- pectievelijk van de echtgenoot/echtgenote van de werknemer, zal het verzuim van één arbeidsdag en in gevallen waarin de werk- nemer in verband met zijn werkzaamheden buiten zijn woon- plaats is gehuisvest, van twee arbeidsdagen worden vergoed.
c. Bij overlijden en de uitvaart van de echtgenote/echtgenoot of een inwonend kind van de werknemer zal het verzuim worden ver- goed vanaf de dag van overlijden tot en met de dag van de uit- vaart; deze bepaling geldt ook bij overlijden van een inwonende ouder, voor zover de werknemer belast is met de regeling van de begrafenis en dergelijke.
Voor de werknemers bedoeld in artikel 32 zal de werkgever in geval van verzuim om in dit lid vermelde redenen, de werkelijk gemaakte reiskosten (tweede of daarmee gelijk te stellen klasse openbaar vervoer) vanaf de plaats van tewerkstelling tot de woonplaats van de werknemer en terug vergoeden.
4. Voor medische keuringen op verzoek van de werkgever zowel als de periodieke keuringen door de regionale Bedrijfsgezondheidsdiensten, zal ten hoogste de duur van het werkelijk verzuim worden vergoed.
5. Bij uitoefening van de stembevoegdheid zal het noodzakelijke ver- zuim van ten hoogste 2 uur worden vergoed.
Bij de uitoefening van een door de wet of de overheid opgelegde ver- plichting is artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
6. Xxxxx een werknemer door zijn behandelend geneesheer naar een specialist of een medisch consultatiebureau verwezen, hetzij voor
51
onderzoek dan wel voor behandeling en kan hem krachtens de Ziek- tewet over dit verzuim geen uitkering worden verleend, dan zal de werkgever hem het werkelijk verzuim tot ten hoogste een dag per bezoek vergoeden.
7. Bij doktersbezoek en voor het noodzakelijk bezoek aan een tandarts ter verkrijging of vernieuwing van een kunstgebit of voor halfjaar- lijkse controle zal, voor zover een en ander niet mogelijk is buiten de normale arbeidstijd, het verzuim worden vergoed tot ten hoogste twee uur, ingeval de werknemer woonachtig is in de plaats waar het werkobject is gelegen en tot ten hoogste drie uur, ingeval de werk- nemer in een andere plaats woonachtig is.
Aanspraak op vergoeding van het verzuim kan alleen worden ge- maakt indien hiervan tijdig kennis is gegeven, terwijl in het geval van bezoek aan de tandarts voor halfjaarlijkse controle de sanerings- kaart moet worden getoond.
8. Bij ziekenhuisopname van de echtgenote/echtgenoot heeft de werk- nemer recht op maximaal 1 dag doorbetaald verzuim per jaar voor begeleiding van de echtgenote/echtgenoot naar of van het zieken- huis. Onder ziekenhuisopname wordt in dit kader ook verstaan dag- behandeling in een ziekenhuis of polikliniek.
9. Bij verhuizing van de werknemer wordt het verzuim van maximaal 1 dag per jaar door de werkgever vergoed.
Artikel 28 B
Palliatief verlof (stervensbegeleiding)
1. De werknemer heeft recht op tien dagen verlof met behoud van het volledige loon zijnde het grondslaguurloon en indien van toepassing de prestatietoeslag in verband met stervensbegeleiding van een ter- minaal zieke huisgenoot, zolang de financiële middelen van het Risicofonds de vergoeding van deze dagen als bedoeld in lid 2 toe- laten en met in achtneming van artikel 28E.
2. De werkgever kan het door hem aan een werknemer betaalde loon over dagen dat deze werknemer niet werkte in verband met stervens- begeleiding van een terminaal zieke huisgenoot van die werknemer declareren bij het Risicofonds. Aan de werkgever wordt maximaal het loon over tien werkdagen vergoed.
3. Na beëindiging van de periode van palliatief verlof declareert de werkgever, onder overlegging van een overlijdensverklaring van de betreffende huisgenoot van de werknemer, het aan de werknemer tij- dens diens verlof uitbetaalde loon, doch met een maximum van tien dagen.
52
Artikel 28 C
Rouwverlof
1. De werknemer heeft recht op tien dagen rouwverlof met behoud van het volledige loon zijnde het grondslaguurloon en indien van toepas- sing de prestatietoeslag in geval van overlijden van partner, kind of ouder zolang de financiële middelen van het Risicofonds de vergoe- ding van deze dagen als bedoeld in lid 2 toelaten en met in acht- neming van artikel 28E.
2. De werkgever kan het door hem aan een werknemer betaalde loon over dagen dat deze werknemer niet werkte in verband met rouw- verlof na het overlijden van partner, kind of ouder van die werkne- mer declareren bij het Risicofonds. Aan de werkgever wordt maxi- maal het loon over tien werkdagen vergoed.
3. Na beëindiging van de periode van rouwverlof declareert de werk- gever, onder overlegging van een overlijdensverklaring van de be- treffende partner, kind, ouder van de werknemer, het aan de werkne- mer tijdens diens verlof uitbetaalde loon, doch met een maximum van tien dagen.
Artikel 28 D
Kraamverlof
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 28A lid 2 sub a, heeft de werknemer bij bevalling van de echtgenote recht op totaal vijf werk- dagen kraamverlof met behoud van het volledige loon zijnde het grondslaguurloon en indien van toepassing de prestatietoeslag, zo- lang de financiële middelen van het Risicofonds de vergoeding als bedoeld in lid 2 toelaten en met in achtneming van artikel 28E.
2. De werkgever kan het door hem aan een werknemer betaalde loon over dagen dat deze werknemer niet werkte in verband met kraam- verlof, na afloop van het verlof declareren bij het Risicofonds. Aan de werkgever wordt maximaal het loon over drie werkdagen ver- goed.
3. Na beëindiging van de periode van kraamverlof declareert de werk- gever, onder overlegging van een kopie van de geboorteakte van het
53
betreffende kind het aan de werknemer tijdens diens verlof uitbe- taalde loon, doch met een maximum van drie dagen.
Artikel 28 E
Voorwaarden Risicofonds
1. De werkgever meldt aan het Risicofonds wanneer hij een werknemer palliatief, rouw- of kraamverlof verleent.
2. Op de door het Risicofonds te betalen vergoeding worden aan de werkgever of de werknemer vanuit andere regelingen betaalde ver- goedingen in mindering gebracht
3. Het Risicofonds gaat slechts tot vergoeding over voor zover de financiële middelen van het Fonds daartoe toereikend zijn.
4. Het bestuur van het Risicofonds is bevoegd nadere voorwaarden te stellen.
Artikel 29 A
Wintersluiting
1. De collectieve wintersluiting vindt plaats gedurende drie aaneenge- sloten kalenderweken en vindt plaats gedurende onderstaande perio- den. Voor de wintersluiting worden feestdagen, als bedoeld in artikel 11, en de in artikel 27 A bedoelde verplichte snipperdagen en extra verplichte snipperdagen aangewend.
Wintersluiting 2001/2002
Week 51 | ma | 17-12-01 | 1 verplichte snipperdag |
di | 18-12-01 | 1 verplichte snipperdag | |
wo | 19-12-01 | 1 verplichte snipperdag | |
do | 20-12-01 | 1 verplichte snipperdag | |
vr | 21-12-01 | 1 verplichte snipperdag | |
Week 52 | ma | 24-12-01 | 1extra verplichte snipperdag |
di | 25-12-01 | eerste kerstdag | |
wo | 26-12-01 | tweede kerstdag | |
do | 27-12-01 | 1 extra verplichte snipperdag | |
vr | 28-12-01 | 1 extra verplichte snipperdag | |
Week 1 | ma | 31-12-02 | 1 extra verplichte snipperdag |
di | 01-01-02 | nieuwjaarsdag | |
wo | 02-01-02 | 1 extra verplichte snipperdag | |
do | 03-01-02 | 1 extra verplichte snipperdag | |
vr | 04-01-02 | 1 extra verplichte snipperdag |
54
Wintersluiting 2002/2003
Week 51 | ma | 16-12-02 | 1 verplichte snipperdag |
di | 17-12-02 | 1 verplichte snipperdag | |
wo | 18-12-02 | 1 verplichte snipperdag | |
do | 19-12-02 | 1 verplichte snipperdag | |
vr | 20-12-02 | 1 verplichte snipperdag | |
Week 52 | ma | 23-12-02 | 1 extra verplichte snipperdag |
di | 24-12-02 | 1 extra verplichte snipperdag | |
wo | 25-12-02 | eerste kerstdag | |
do | 26-12-02 | tweede kerstdag | |
vr | 27-12-02 | 1 extra verplichte snipperdag | |
Week 1 | ma | 30-12-02 | 1 extra verplichte snipperdag |
di | 31-12-02 | 1 extra verplichte snipperdag | |
wo | 01-01-03 | nieuwjaarsdag | |
do | 02-01-03 | 1 extra verplichte snipperdag | |
vr | 03-01-03 | 1 extra verplichte snipperdag |
2. De loonderving over de in het voorgaande lid aangewezen feestda- gen, verplichte snipperdagen en extra verplichte snipperdagen, zijn in de door de werkgever aan het Vakantiefonds verschuldigde bij- drage opgenomen. Over deze dagen zelf bestaat voor de werknemer geen aanspraak op loon en op een verlofwaarde.
3. Het recht op extra verplichte snipperdagen vervalt indien de werk- nemer op deze dagen arbeidsongeschikt is, of recht heeft op verzuim krachtens de artikelen 28 A t/m 28 D en 29 B lid 2.
4. Indien de werkgever het nodig acht, dat één of meer werknemer(s) niet met vakantie gaan tijdens verplichte snipperdagen, respectieve- lijk extra verplichte snipperdagen zal de werkgever in overleg met de betreffende werknemer(s) daarvan mededeling doen aan het Be- drijfschap, tenminste twee weken vóór de aanvang van de bedoelde periode. Bij deze mededeling wordt vermeld op welke data de ver- plichte snipperdagen, respectievelijk de extra verplichte snipperda- gen dan wel worden opgenomen. Het bepaalde in artikel 27 A lid 3 sub b en artikel 27 A lid 6 is op deze dagen van overeenkomstige toepassing.
Indien deze verschuiving voor de betrokken werknemer(s) schade veroorzaakt, zal hij deze schade voor zover zij aantoonbaar en rede- lijk is, vergoeden.
55
5. Voor bedrijven welke opdrachtgever gebonden zijn en derhalve ge- confronteerd worden met een ATV-invulling voor het opdracht- gevende bedrijf, gedurende de in lid 1 genoemde periode, bestaat de mogelijkheid om de invulling van de in lid 1 genoemde extra ver- plichte snipperdagen aan te passen aan de wijze waarop de opdracht- gever de ATV-invulling heeft geëffectueerd, echter met dien ver- stande dat evenveel extra verplichte snipperdagen worden gerealiseerd als in deze CAO overeengekomen. Van deze mogelijk- heid om af te wijken dient eveneens vooraf melding te worden gedaan aan het Bedrijfschap, onder de condities als genoemd in lid 4 van dit artikel.
Artikel 29 B
Bijzonder verlof
2. Werknemers van 62 tot en met 64 jaar kunnen, met doorbetaling van loon, drie werkdagen per jaar vrij krijgen voor het bijwonen van een cursus ter voorbereiding op hun pensionering.
Artikel 29 C
Vrijwillig vervroegd uittreden
1. Werknemers die 60 jaar of ouder zijn, kunnen de eerste van elke maand volgend op het bereiken van de 60-jarige leeftijd, besluiten vervroegd uit het arbeidsproces te treden. Uittreding is uitsluitend mogelijk voor werknemers die op of voor 31 december 1999 aan de voor uittreding geldende voorwaarden voldoen.
Zulks met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en overeen- komstig het aan deze CAO gehechte Reglement Vervroegde Uittre- ding Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf (bijlage 4A).
2. In afwijking van het in lid 1 bepaalde, kan de werknemer, die op of voor 31 december 1999 aan de voor uittreding geldende voorwaar- den voldoet, ingaande de eerste dag van enige maand na het berei- ken van de 58-jarige leeftijd, vervroegd uit het arbeidsproces treden, indien hij voorafgaande aan de uittredingsdatum minimaal 40 jaar gewerkt heeft op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan gedu- rende 30 jaar in de bedrijfstak Schilders-, Afwerkings- en Glaszet- bedrijf, zulks met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en overeenkomstig het aan deze CAO gehechte Reglement Vervroegde Uittreding Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf (bijlage 4A).
3. De werknemer, die op basis van het vorige artikellid op 58-jarige leeftijd kan uittreden, kan tot de leeftijd van 60 jaar gebruik maken van de mogelijkheid van deeltijd-VUT in hele dagen, tot een maxi-
56
mum van twee dagen per week. Vanaf 60 jaar bestaat er geen moge- lijkheid om van deeltijd-VUT gebruik te maken. De verdeling in werktijd en VUT dient in overleg tussen werkgever en werknemer te worden vastgesteld. Indien werkgever en werknemer over deze ver- deling geen overeenstemming kunnen krijgen, bijvoorbeeld omdat de werkgever bedrijfseconomische bezwaren heeft, kan een besluit ge- vraagd worden van een ,,Commissie van goede diensten’’ van Cao- partijen.
Artikel 29 D
VP-hiaatregeling
De werknemer die op of na 1 januari 2000 de 60 jarige leeftijd bereikt en op 1 januari 1998 45 jaar of ouder was en tot de bedrijfstak behoorde, kan met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij 60 jaar wordt gebruik maken van de VP-hiaatregeling overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in het VP-hiaatreglement van de Stichting Vervroegde Uit- treding Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf.
Artikel 29 E
Scholing
1. De werknemer heeft, voor zolang hiervoor voldoende financiële mid- delen voorhanden zijn binnen het – in bijlage 14 genoemde – pari- taire Scholings- en Werkervaringsfonds voor het Schildersbedrijf (SWEF), een individueel recht op 1 scholingsdag per jaar om, met behoud van loon en verlofwaarde, een cursus te volgen uit de door het SWEF ontwikkelde scholingscatalogus.
2. De werknemer kan het recht op scholing opsparen tot maximaal 5 dagen.
3. Werkgever en werknemer bepalen in onderling overleg wanneer de werknemer de scholing volgt.
4. Het SWEF verstrekt aan de werkgever een bijdrage in de opleidings- kosten van maximaal f 225,00 per scholingsdag welke gevolgd wordt in de periode gelegen tussen 1 september 2001 en 31 december 2001 en een bijdrage van maximaal € 105,00 per scholingsdag in de periode gelegen tussen 1 januari 2002 en 1 juni 2002.
57
Artikel 29 F
Erkenning Verworven Competenties (EVC)
1. De werknemer van 25 jaar en ouder die minimaal vijf jaar in de bedrijfstak werkt, heeft het recht op Erkenning van Xxxxxxxxx Com- petenties (EVC) en het recht om in verband daarmee de scholing te volgen die leidt tot officiële diplomering.
2. Het Opleidingscentrum SVS bepaalt of een werknemer voor EVC in aanmerking komt en welke scholing nodig is om tot officiële dip- lomering te komen. De voorwaarden voor EVC zijn opgenomen in bijlage 20 bij deze CAO
Artikel 29 G
Samenwerkingsverbanden
1. Begripsomschrijving
Onder een samenwerkingsverband wordt verstaan: Een stichting of vereniging van werkgevers in het schilders-, afwerkings- en glaszet- bedrijf, die is opgericht conform de richtlijnen voor Samenwerkings- verbanden van het Opleidingscentrum SVS, en die met het Oplei- dingscentrum SVS een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Onder werknemer wordt in dit CAO-artikel verstaan: De werknemer in de zin van de CAO, die bij een samenwerkingsverband in dienst treedt en met wie een leerovereenkomst of beroepspraktijkvormings- overeenkomst is gesloten (mede ondertekend door het Opleidings- centrum SVS).
2. Duur van de overeenkomst
Tussen het samenwerkingsverband en de werknemer wordt een be- roepspraktijkvormingsovereenkomst afgesloten voor de periode dat de assistentenopleiding (WEB-niveau 1), dan wel de opleiding ,,schil- der’’ (WEB-niveau 2), dan wel de opleiding ,,gezel-schilder’’ (WEB- niveau 3) – met goed gevolg – wordt doorlopen.
Indien de beroepspraktijkvormingsovereenkomst wordt verbroken, is op dat moment van rechtswege de arbeidsovereenkomst beëindigd.
3. Lonen
a. Vanaf de aanvang van de opleiding geldt gedurende 4 maanden een beloning op basis van 22,5 uur per week (30 uur per week voor werknemers van 22 jaar of ouder). Daarna geldt een belo- ning op basis van 30 uur per week (37,5 uur per week voor werk- nemers van 22 jaar of ouder).
b. Voor partieel leerplichtigen geldt dezelfde regeling.
c. Het samenwerkingsverband betaalt ten behoeve van de werkne- mer ook gedurende de eerste 4 maanden van de opleiding een
58
verlofwaarde berekend naar een werkweek van 30 uur (37,5 uur per week voor werknemers van 22 jaar of ouder).
4. Gezelopleiding bij de spossen
a. Een samenwerkingsverband kan na goedkeuring door het Oplei- dingscentrum SVS de opleiding op niveau 3 (gezel) ter hand nemen, onder nader door partijen te stellen voorwaarden.
b. Het SPOS dient werknemers die de gezelopleiding volgen een werkgarantie te bieden voor de duur van de opleiding met een maximum van twee jaar.
5. Voor samenwerkingsverbanden zijn de richtlijnen van het Oplei- dingscentrum SVS van toepassing.
6. Voor het overige is de CAO van toepassing.
Artikel 30
Vaktechnische bijscholing volwassen werknemers
De werkgever is verplicht de volwassen werknemer in de gelegenheid te stellen tot het volgen van vaktechnische applicatiecursussen, georgani- seerd door het Opleidingscentrum SVS dan wel een daarmee door of namens partijen gelijk te stellen instelling. Wanneer de betreffende cur- sussen worden gegeven binnen de normale werktijd, zal het gederfde loon worden doorbetaald indien naar het oordeel van de werkgever en de werknemer het volgen van de cursus noodzakelijk c.q. wenselijk wordt geacht.
HOOFDSTUK 6
VERGOEDINGEN
Artikel 31
Vergoeding reiskosten
1. Indien een werknemer, naar het oordeel van de werkgever, bij het zich naar en van het werk begeven gebruik moet maken van een eigen vervoermiddel en/of daarvan tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden gebruik maakt, zal hem een vervoermiddelen- vergoeding worden betaald.
59
3. Vanaf 18 juni 2001 zal de in lid 1 genoemde vergoeding bedragen:
a. voor het gebruik van een rijwiel f 8,25 per werkweek, respectie- velijk f 1,65 per werkdag;
b. voor het gebruik van een bromfiets f 11,00 per werkweek, res- pectievelijk f 2,20 per werkdag, indien niet meer dan 20 kilome- ter moet worden afgelegd, aangevuld met 16 cent voor elke kilo- meter welke meer dan 20 kilometer moet worden afgelegd;
c. voor het gebruik van een auto: 60 cent per kilometer.
d. De chauffeur, die door de werkgever als zodanig is aangewezen, heeft voor elke dag dat hij/zij het vervoer van één of meer mee- rijder(s) verzorgt, recht op een belaste toeslag volgens onder- staande tabel, tenzij het vervoer plaatsvindt met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto.
Toeslag per dag | |||
Enkele reisafstand | 0–30 km | 31–65 km | 66 km en meer |
1 of 2 meerijders | f 4,75 | f 5,95 | f 7,15 |
3 of meer meerijders | f 7,15 | f 14,30 | f 21,45 |
e. Voor het gebruik van een motorvoertuig op minder dan 4 wielen 46 cent per kilometer ongeacht of er al dan niet een passagier wordt vervoerd.
4. Vanaf 31 december 2001 zal de in lid 1 genoemde vergoeding bedra- gen:
a. voor het gebruik van een rijwiel € 3,74 per werkweek, respectie- velijk € 0,75 per werkdag;
b. voor het gebruik van een bromfiets € 4,99 per werkweek, respec- tievelijk € 1,00 per werkdag, indien niet meer dan 20 kilometer moet worden afgelegd, aangevuld met € 0,07 voor elke kilome- ter welke meer dan 20 kilometer moet worden afgelegd;
c. voor het gebruik van een auto: € 0,27 per kilometer.
d. De chauffeur, die door de werkgever als zodanig is aangewezen, heeft voor elke dag dat hij/zij het vervoer van één of meer mee- rijder(s) verzorgt, recht op een belaste toeslag volgens onder- staande tabel, tenzij het vervoer plaatsvindt met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto.
Toeslag per dag | |||
Enkele reisafstand | 0–30 km | 31–65 km | 66 km en meer |
1 of 2 meerijders | € 2,16 | € 2,70 | € 3,24 |
3 of meer meerijders | € 3,24 | € 6,49 | € 9.73 |
60
e. Voor het gebruik van een motorvoertuig op minder dan 4 wielen
€ 0,21 per kilometer ongeacht of er al dan niet een passagier wordt vervoerd.
5. Indien naar het oordeel van de werkgever, bij het reizen van en naar het werk of bij het reizen tijdens en ten behoeve van het werk door de werknemer gebruik moet worden gemaakt van een openbaar mid- del van vervoer zal het daaruit voortvloeiende bedrag aan reiskosten (tweede of daarmee gelijk te stellen klasse) voor rekening van de werkgever komen.
6. De werkgever is verplicht specificatie te geven van reiskosten. De werknemer dient, indien hij het met de volgens deze specificatie betaalde reiskostenvergoeding niet eens is, binnen vier weken na ont- vangst van de specificatie te reclameren. Na verstrijken van deze ter- mijn van vier weken wordt de volgens specificatie verstrekte vergoe- ding geacht correct te zijn en kan de werknemer geen recht op aanpassing van de vergoeding meer doen gelden.
Indien de werkgever geen specificatie verstrekt en geen reiskosten- vergoeding betaalt op basis van één van de in dit artikel genoemde vervoermiddelen, geldt de reiskostenvergoeding op basis van de laagste klasse van het openbaar vervoer, een en ander met inachtne- ming van het bepaalde in lid 2 onder f. van dit artikel.
7. Indien een werknemer een door de werkgever aangewezen ARBO- dienst bezoekt, dienen de reiskosten, na overlegging van het ge- bruikte vervoersbewijs, door de werkgever te worden vergoed op basis van de laagste klasse van het openbaar vervoer. De reistijd wordt vergoed op basis van het grondslaguurloon plus prestatie- toeslag en verlofwaarde, voor zover het loon niet wordt doorbetaald op basis van artikel 24 A lid 1.
Indien de werknemer op eigen initiatief de ARBO-dienst bezoekt, dient hij vooraf in overleg te treden met zijn werkgever.
8. Reiskosten voor een bezoek aan een SOLVENT team en/of een medisch onderzoek naar beroepsziekten worden door de werkgever vergoed op basis van lid 2 van dit artikel.
9. Voor het vervoer met een door de werkgever op zijn kosten ter beschikking gesteld vervoermiddel is geen reiskostenvergoeding van toepassing.
10. De werkgever is verplicht, naast de kilometervergoeding in lid 2 sub
61
c, lid 3 sub c en lid 4 sub c van dit artikel de werkelijk gemaakte kosten van het werkverkeer, zoals parkeerkosten, tol- en kilometer- heffingen , volledig te vergoeden.
Artikel 31 A
Reisuren
1. a. De duur van de reis bij het zich naar en van het werk begeven, welke wordt gemaakt met een openbaar vervoermiddel, een door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel, of een ei- gen vervoermiddel zal door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende grondslaguurloon, behoudens de eerste 60 minuten per dag, welke niet door de werkgever worden vergoed.
b. Indien een werknemer als bestuurder van een auto met inzitten- den optreedt zal hem evenwel ook de eerste 60 minuten reistijd worden vergoed.
2. Onder ,,duur van de reis’’ bedoeld in lid 1 wordt verstaan het tijds- verloop tussen het vertrek van het vervoermiddel naar het werk en de aankomst op het werk, alsmede het tijdsverloop terug van het werk naar de plaats van vertrek.
3. Ter bepaling van de reisduur bij gebruik van een eigen of door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel wordt aangeno- men, dat per uur de volgende afstanden worden afgelegd:
a. per rijwiel 15 kilometer;
b. per bromfiets 25 kilometer;
c. per motorvoertuig op minder dan vier wielen 40 kilometer;
d. per auto 50 kilometer.
Bij gebruik van een motorvoertuig op minder dan vier wielen, dan wel van een auto, kan in afwijking van hetgeen hierboven is bepaald door werkgever en werknemer in onderling overleg een andere afstand per uur worden vastgesteld, zulks met inachtneming van de af te leggen route.
4. De werkgever is verplicht specificatie te geven van de reisuren. De werknemer dient, indien hij het met de volgens deze specificatie betaalde reisurenvergoeding niet eens is, binnen vier weken na ont- vangst van de specificatie te reclameren. Na verstrijken van deze ter- mijn van vier weken wordt de volgens specificatie verstrekte vergoe- ding geacht correct te zijn en kan de werknemer geen recht op aanpassing van de vergoeding meer doen gelden.
Indien de werkgever geen specificatie verstrekt en geen reisuren- vergoeding betaalt op basis van één van de in dit artikel genoemde vervoermiddelen geldt de reisurenvergoeding op basis van het open- baar vervoer.
62
5. a. Indien de totale duur van de werk-, rust- en reistijd, gerekend naar het ogenblik van vertrek van een vervoermiddel als ge- noemd in lid 1 tot het ogenblik van terugkomst daarvan, per dag meer bedraagt dan 10,5 uur, zal de normale werktijd met het meerdere moeten worden ingekort.
Op de dagen waarop in meertijd werk wordt verricht, bedraagt het hiervoor genoemde aantal uren 11 (in plaats van 10,5).
b. Voor werknemers die deelnemen aan werkspreiding zal, indien de totale duur van de werk-, rust- en reistijd, gerekend naar het ogenblik van vertrek van een vervoermiddel als genoemd in lid 1 tot het ogenblik van terugkomst daarvan, per dag meer bedraagt dan 11,5 uur, de normale werktijd met het meerdere moeten wor- den ingekort.
6. De werkgever zal inzake de vaststelling van de verschillende tijdstip- pen waarop werk-, rust- en reistijden aanvangen respectievelijk aflo- pen met de betrokken werknemers overleg plegen.
Artikel 31 B
Uitrustingsvergoeding
1. Aan de werknemer zal in verband met
a. aanschaf van werkkleding, waaronder ook schoenen worden ver- staan, en
b. het onderhoud en wassen van werkkleding, alsmede het onder- houd van schoeisel, en
c. buitengewone schoonmaakmiddelen
met ingang van 18 juni 2001 een uitrustingsvergoeding worden verstrekt van f 14,25 per werkweek c.q. f 2,85 per gewerkte dag. met ingang van 31 december 2001 een uitrustingsvergoeding worden verstrekt van € 6,47 per werkweek c.q. € 1,29 per ge- werkte xxx.
2. Naast de in lid 1 genoemde vergoeding kan een extra uitrustings- vergoeding worden betaald aan werknemers met bijzondere werk- omstandigheden, zoals zeer vuile arbeid.
Artikel 31 C
EHBO
1. Indien een werknemer met goed gevolg een EHBO-cursus welke
63
onder supervisie van het Oranje Kruis valt, heeft gevolgd, zal de ver- strekking van het eenheidsdiploma EHBO hem een aanspraak geven op vergoeding van het examen- en diplomageld, het Oranje Kruis- boekje alsmede het eventueel betaalde lesgeld.
2. De binnen het kader van de ,,regeling betreffende het eenheids- diploma EHBO’’ vallende jaarlijkse oefenlessen, welke noodzakelijk zijn voor het behoud van het diploma, geven de werknemer een aan- spraak op vergoeding van de administratiekosten, verbonden aan de verlenging van het diploma alsmede de kosten van het eventueel te betalen lesgeld.
3. De werkgever zal er voor zorg dragen, dat in zijn bedrijf voldoende verbandtrommels aanwezig zijn. Op verzoek van de werknemer zal de werkgever voor een bepaald object een verbandtrommel beschik- baar stellen.
Artikel 31 D
Overige vergoedingen
In geval van overwerk als bedoeld in artikel 12 van deze CAO wordt door de werkgever per 18 juni 2001 een maaltijdvergoeding van f 13,50 betaald. Per 1 januari 2002 bedraagt de vergoeding € 6,13.
Artikel 32
Bij tijdelijk verblijven elders
1. Indien het werk zover buiten de plaats, waarvoor de werknemer is aangenomen respectievelijk buiten diens woonplaats gelegen is dat de werknemer naar het oordeel van de werkgever en de werknemer des avonds niet huiswaarts kan keren, zal op kosten van de werkge- ver behoorlijke voeding en logies worden verstrekt.
2. Eenmaal per week zullen de in dit artikel bedoelde werknemers naar huis mogen gaan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 van deze overeenkomst omtrent de arbeidsduur per week.
3. De werknemer bedoeld in dit artikel, behoudt recht op vrije voeding en logies indien hij door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt wordt, voor zolang hij verblijf houdt in de plaats waar hij te werk is gesteld. De werkgever heeft het recht om op zijn kosten zodanige werknemer naar zijn woonplaats te doen vervoeren, indien dit vervoer medisch verantwoord wordt geacht; is evenwel vervoer naar de woonplaats medisch noodzakelijk dan is de werkgever verplicht de kosten voor zijn rekening te nemen.
Zolang de werknemer als gevolg van tewerkstelling buiten zijn
64
woonplaats verpleegd wordt in een andere binnen Nederland gelegen plaats dan waar hij woonachtig is, zal de echtgenote/echtgenoot van de betreffende werknemer éénmaal per week op kosten van de werk- gever haar/hem kunnen bezoeken.
Dit laatste geldt ook voor de ouders van de werknemers die inwo- nende, ongehuwde kinderen zijn.
Door de werkgever zullen worden vergoed, de reiskosten gemaakt voor gebruik van een openbaar middel van vervoer (tweede of daar- mee gelijk te stellen klasse).
Artikel 33
Aansprakelijkheid bij vervoer
1. De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een door de werkgever of diens vertegenwoordiger ter beschikking gesteld ver- voermiddel, dat niet voldoet aan de bepalingen van de Wet Auto- vervoer Personen.
2. Het in lid 1 bepaalde is ook van toepassing wanneer:
a. het vervoer door de werkgever aan derden is opgedragen;
b. het vervoer in overleg met de werkgever door een van de in dienst zijnde werknemers wordt uitgevoerd.
3. Indien de werknemer gebruik maakt van een eigen vervoermiddel, dient dit te voldoen aan alle eisen, gesteld bij of krachtens de Wegen- verkeerswet, en deszelfs uitvoeringsvoorschriften en dient de werk- nemer, aan wie het vervoermiddel toebehoort tot een redelijk bedrag verzekerd te zijn tegen schade wegens WA tegenover derden, met inbegrip van de inzittenden.
HOOFDSTUK 7
OVER JEUGDIGE WERKNEMERS
Artikel 34
Partiële leerplicht
Voor de jeugdige werknemer, die krachtens de bepalingen van de leer- plichtwet gedurende twee dagen leerplichtig is, geldt een drie-daagse werkweek.
65
Over de dagen waarop hij onderricht ontvangt, dan wel onderwijs- vakantie heeft, kan hij geen aanspraak op loon (of verlofwaarde) doen gelden.
Artikel 35
De vakopleiding
1. De werkgever is verplicht met bij hem in dienst zijnde werknemers van 16 tot en met 18 jaar een beroepspraktijkvormingsovereenkomst aan te gaan volgens het bepaalde in de Wet Educatie en Beroepson- derwijs (WEB). Tussen de werkgever en een werknemer van 19 tot en met 27 jaar dient een beroepspraktijkvormingsovereenkomst te worden gesloten, indien één van beiden de wens daartoe te kennen geeft.
De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn ook op deze werknemer van toepassing.
2. a. De werkgever is verplicht aan de werknemer die de opleiding op niveau 1 volgt (assistent) een werkgarantie aan te bieden voor de duur van de opleiding met een maximum van 1 jaar. Deze ter- mijn kan, na een positief advies hiertoe van de consulent van het Opleidingscentrum SVS, maximaal met één half jaar worden ver- lengd tot maximaal 1,5 jaar.
b. De werkgever is verplicht aan de werknemer die de opleiding op niveau 2 volgt (schilder) een werkgarantie aan te beiden voor de duur van de opleiding met een maximum van 2 jaar. Deze ter- mijn kan, na een positief advies hiertoe van de consulent van het Opleidingscentrum SVS, maximaal met één jaar worden ver- lengd tot maximaal 3 jaar.
3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 is de werkgever ver- plicht de jeugdige werknemer, met wie hij een beroepspraktijkvor- mingsovereenkomst heeft aangegaan met behoud van loon voor het noodzakelijk verzuim binnen de normale werktijd, in de gelegenheid te stellen tot het bijwonen van aanvullend theoretisch onderwijs en tot het afleggen van de examens Beroepsbegeleidend onderwijs (voorheen leerlingwezen) van het Opleidingscentrum SVS. Als deze jeugdige werknemer dit aanvullend theoretisch onderwijs niet bij- woont, zal hij gehouden zijn op het werk te verschijnen c.q. te blij- ven.
Het hierboven in dit lid bepaalde geldt ook voor de volwassen werk- nemer tot 27 jaar met wie de werkgever een beroepspraktijkvor- mingsovereenkomst heeft aangegaan voor een periode, gelijk aan de gebruikelijke tijdsduur van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst sub 1. De volwassen werknemer van 22 jaar en ouder heeft naast het voorgaande tevens recht op doorbetaling van het loon over de school- dag in het kader van de beroepsopleiding (beroepsbegeleidende leer-
66
weg) van het Opleidingscentrum SVS, terwijl de werkgever in dat geval aanspraak heeft op Leeftijdsafhankelijke Subsidie van het Opleidingscentrum SVS.
4. De werkgever is verplicht aan de volwassen werknemer zonder beroepspraktijkvormingsovereenkomst het verzuim te vergoeden voor het afleggen van de examens Beroepsbegeleidend onderwijs (voorheen leerlingwezen) van het Opleidingscentrum SVS. Mocht het examen niet met goed gevolg zijn afgelegd dan ontvangt deze werknemer slechts dan de vergoeding voor loonverzuim indien de consulent van het Opleidingscentrum SVS kan verklaren dat de kan- didaat de opleiding regelmatig en serieus heeft gevolgd.
5. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 is de werkgever ver- plicht de jeugdige werknemer, die geen opleiding volgt ingevolge de WEB, in de gelegenheid te stellen om binnen de normale werktijd en met behoud van loon tot maximaal 1 dag per week vormend onderwijs te volgen, dat onder gezag van de navolgende instellingen wordt georganiseerd:
– Landelijke organisatie vormingswerk werkende jongeren;
– Landelijke organisatie christelijk vormingswerk.
6. Tevens geldt dat de jeugdige werknemer die een door het ministerie van Onderwijs erkende avondcursus volgt, welke gericht is op de algemene vorming (bijvoorbeeld MAVO of HAVO, etcetera) het werk zoveel eerder met behoud van loon zal mogen beëindigen als ter beoordeling van de werkgever voor het tijdig op deze avondcur- sus aanwezig zijn noodzakelijk is.
Artikel 36
Leermeester
Ten behoeve van begeleiding van één of meer leerlingen heeft de leer- meester, die met goed gevolg de vijfdaagse cursus leermeester van het Opleidingscentrum SVS heeft afgerond en die daadwerkelijk een of meer leerlingen begeleidt, recht op vrijstelling van 5% van de normale werktijd per leerling, met een maximum van 10% van de normale werk- tijd.
67
Artikel 37
Verbod tariefarbeid, werk in tanks en constructieschilderwerk
Jeugdige werknemers tot 18 jaar mogen niet in tarief werken, alsmede niet in tanks. Constructieschilderwerk kan wel door jongeren beneden de leeftijd van 20 jaar uitgevoerd worden, mits dit onder toezicht gebeurt. Dit toezicht houdt in zowel op de naleving van ter plaatse geldende vei- ligheidsvoorschriften (waaronder in ieder geval de verplichting tot het dragen van veiligheidsgordels en -helmen) als ook op de voorwaarde dat het werk niet boven de voorgeschreven hoogte van 15 meter wordt ver- richt.
Aangaande de veiligheid van jongeren bij het uitvoeren van constructie- schilderwerk zal de Stichting Arbouw om advies worden gevraagd.
HOOFDSTUK 8
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 38
Etiketteringssysteem
1. Werkgevers en werknemers zijn gehouden te bevorderen dat de voor- zorgsmaatregelen, geldend voor de verwerking van verfprodukten gecodeerd volgens het EG-etiketteringssysteem in acht worden geno- men.
2. Alle verpakkingsmaterialen dienen te zijn voorzien van een codering in overeenstemming met het EG-etiketteringssysteem alsmede van een Nederlandstalige gebruiksaanwijzing.
3. De werkgever zal in overleg met de werknemer zorgen voor goede beschermings- en hulpmiddelen c.q. voorzieningen treffen, dit ten- einde eventuele schadelijke invloeden te voorkomen.
Artikel 39
Pensioenfonds
1. Er is een Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders- en Afwerkings- en Glaszetbedrijf, waarin werkgevers en werknemers deelnemen. De werkgevers en werknemers kunnen overeenkomstig het pensioenreglement van genoemde stichting aanspraak maken op een pensioenuitkering.
68
Artikel 40
Spaarloonregeling
1. De werkgever is verplicht op verzoek van zijn werknemer(s) de noodzakelijke administratieve handelingen te verrichten ten behoeve van de spaarloonregeling van zijn werknemers.
De spaarloonregeling dient te voldoen aan de voorwaarden als opge- nomen in de ,,Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen’’,
gepubliceerd in de Staatscourant van 13 december 1993, nr. 241, zoals deze nadien gewijzigd is.
De Spaarloonregeling van de werknemer houdt voor de werkgever slechts een administratieve en per saldo geen financiële verplichting in.
2. De werknemer is gerechtigd aan de spaarloonregeling deel te nemen voor een door hem te bepalen spaarbedrag.
Artikel 42
Fusie
1. Het bepaalde in dit artikel is – met gebruikmaking van artikel 15 lid 2 van het SER-besluit Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 1975 – alleen van toepas- sing wanneer in één van de bij de fusie betrokken, in Nederland gevestigde ondernemingen in de regel 50 personen of meer werk- zaam zijn.
2. De werkgever die met inachtneming van het bepaalde in lid 1 over- weegt een fusie aan te gaan zal bij het nemen van zijn beslissingen de SER-fusiegedragsregels 1975 alsmede de navolgende bepalingen in acht nemen.
3. a. Indien de verwachting gewettigd is geworden, dat de fusie wel- licht doorgang zal vinden, zal de werkgever de werknemers- organisaties daarvan in kennis stellen en deze kennisgeving zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigen.
b. Aansluitend hieraan zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor al de werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevol- gen bespreken met als de werknemersorganisaties, waarbij voorts
69
aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. Eveneens zal voor zover zwaarwichtige belangen van de onderne- ming of van de direct bij de onderneming betrokken belanghebben- den zich daartegen niet verzetten de werkgever de ondernemingsraad
– voor zover aanwezig – van de fusie in kennis te stellen, indien de verwachting gewettigd is dat deze wellicht doorgang zal vinden.
In aansluiting hieraan zal de werkgever met de ondernemingsraad de in lid 3 sub b. genoemde maatregelen en gevolgen bespreken en de raad in de gelegenheid stellen aan hem advies uit te brengen over het te nemen besluit en de te nemen maatregelen en gevolgen daarvan.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a. en b. van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werknemersorganisaties ge- heimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de Ondernemingsraden.
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op tijdelijke bedrijfscombinaties vallende onder de werking van deze CAO. On- der tijdelijke bedrijfscombinatie wordt verstaan een combinatie, welke voor een object is aangegaan.
Artikel 43
Bedrijfsoverdracht en bedrijfssluiting
1. Hetgeen in de navolgende leden wordt geregeld is alleen van toepas- sing op ondernemingen met in de regel tenminste 50 werknemers en wel alleen voorzover de Wet op de Ondernemingsraden niet anders bepaalt.
2. De werkgever, die overweegt
– zijn bedrijf over te dragen anders dan in de zin van een fusie; dan wel
– zijn bedrijf of bedrijfsonderdeel te sluiten;
zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daar- van betrekken en de navolgende bepalingen in acht nemen.
3. a. In verband daarmee zal de werkgever, wanneer de verwachting gewettigd is geworden dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde overdracht of sluiting wellicht doorgang zal vinden, de werk- nemersorganisaties onverwijld en bij voorkeur schriftelijk daar- van in kennis te stellen.
b. Aansluitend hieraan zal de werkgever de door hem overwogen
70
maatregelen en de daaruit eventueel voor alle werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken als met de werknemersorganisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. Eveneens zal voor zover zwaarwichtige belangen van de onderne- ming of van de direct bij de onderneming betrokken belanghebben- den zich daartegen niet verzetten de werkgever de ondernemingsraad
– voor zover aanwezig – van de fusie in kennis te stellen, indien de verwachting gewettigd is dat deze wellicht doorgang zal vinden.
In aansluiting hieraan zal de werkgever met de ondernemingsraad de in lid 3 sub b. genoemde maatregelen en gevolgen bespreken en de raad in de gelegenheid stellen aan hem advies uit te brengen over het te nemen besluit en de te nemen maatregelen en gevolgen daarvan.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a. en b. van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen werknemersorganisaties geheim- houding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de ondernemingsraden .
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de beëindiging van een bouwobject en op een tijdelijke bouwcombinatie. Onder tij- delijke bedrijfscombinatie wordt verstaan een combinatie, welke voor 1 object is aangegaan.
Artikel 44
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA).
1. Indien een werknemer in de loop van het dienstverband bij een werk- gever gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt, zal de werkgever, in overeenstemming met de intentie van de Wet REA, in samenspraak met de werknemer, naar een zodanige werksituatie voor de werkne- mer zoeken, dat deze binnen de grenzen der redelijkheid bij de werk- gever in dienst kan blijven.
2. Een arbeidsongeschikte werknemer kan na twee jaar arbeids- ongeschiktheid slechts ontslagen worden als de werkgever aanneme- lijk kan maken dat geen passend werk voorhanden is.
71
3. Bij vervulling van een vacature heeft een gedeeltelijk arbeidsonge- schikte werknemer, die geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is voor die functie en voorheen bij die werkgever heeft gewerkt als eerste aanspraak op die functie.
4. Een arbeidsongeschikte werknemer kan niet verplicht worden een hogere produktie te leveren dan reëel is op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Alle werknemers, in het bijzonder zij die vanaf 1 mei 1994 arbeids- ongeschikt zijn geworden voor hun functie, hebben recht op om- en bijscholing en bemiddeling naar een passende functie, bij voorkeur binnen het bedrijf, eventueel elders binnen de bedrijfstak of – als dit niet mogelijk blijkt – daarbuiten, voor zover hiervoor overheids- financiën beschikbaar zijn.
Artikel 45
Sociaal jaarverslag
1. De werkgever, bij wie in de regel tenminste 100 werknemers in dienstbetrekking zijn, zal eenmaal per jaar een sociaal jaarverslag uitbrengen.
2. In het sociaal jaarverslag zal informatie worden verstrekt over:
– de doelstelling van de onderneming;
– de uitgangspunten voor het sociaal beleid;
– de gang van zaken in de onderneming.
3. Het sociaal jaarverslag zal aan de werknemers in de onderneming ter beschikking worden gesteld.
Artikel 46
Kinderopvang
1. De werknemer met een kind in de leeftijd tot vier jaar heeft, onder nader door het bestuur van het Risicofonds vast te stellen voorwaar- den, recht op een zogenaamde bedrijfsplaats via de Stichting Kintent, gevestigd te Utrecht. De werknemer dient daartoe per kind een aan- vraag in bij Kintent.
2. De werknemer met een kind in de leeftijd tot twaalf jaar heeft onder nader door het bestuur van het Risicofonds vast te stellen voorwaar- den recht op zogenaamde naschoolse opvang via . De werknemer dient daartoe per kind een aanvraag in bij de SUK.
3. Tevens is de werknemer een inkomensafhankelijke ouderbijdrage 72
verschuldigd volgens de door het bestuur van het Risicofonds vast te stellen ouderbijdrageregeling
4. Een aanvraag wordt slechts gehonoreerd voorzover de vanuit het Risicofonds beschikbaar gestelde financiële middelen daartoe toerei- kend zijn. Bij onvoldoende budget voor de regeling in lid 1 en lid 2 worden eerstens de bestaande rechten gecontinueerd. Vervolgens wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in lid 1 en als laatste aan het bepaalde in lid 2.,
Artikel 47
Werkgelegenheidsoverleg op ondernemingsniveau
1. De werkgever is gehouden de volgende onderwerpen ter bespreking in de overlegvergadering in te brengen:
– het jaarplan (toekomstverwachtingen ook ten aanzien van werk- gelegenheid, orderportefeuille en investeringen);
– de jaarrekeningen (evaluatie van het jaarplan);
– het sociale beleid;
– de werktijden (inclusief de arbeidstijdverkorting);
– de onderaannemingen (de wijze waarop de werken worden uit- gevoerd).
2. Door de OR kan – met verwijzing naar artikel 16 van de Wet op de Ondernemingsraden – met betrekking tot het overleg over onderwer- pen als genoemd in lid 1 van dit artikel een beroep worden gedaan op externe deskundigheid, al dan niet van werknemersorganisaties.
Artikel 48
Stichting Arbouw
2. Alle werknemers in de zin van deze CAO hebben recht op de door de Stichting Arbouw, al dan niet door middel van derden, te verle- nen voorlichting, informatie en onderzoek op het gebied van de vei- ligheid en de gezondheid in de bedrijfstak.
3. Alle werknemers in de zin van deze CAO hebben recht op het door de Stichting Arbouw vastgestelde, op het individu-gerichte pakket bedrijfsgezondheidszorg, als overeengekomen tussen de Stichting Arbouw en de gecertificeerde Arbo-diensten die voldoen aan de door
73
de stichting ARBOUW opgestelde kwaliteitseisen. Voor het individu- gerichte pakket wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze CAO.
4. Indien een werknemer in de loop van zijn dienstverband voor zijn functie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt zal zijn werk- gever met inschakeling van een gecertificeerde Arbo-dienst binnen zijn onderneming en zo dit niet mogelijk is binnen de bedrijfstak zoeken naar mogelijkheden om voor deze werknemer passend werk te vinden.
5. De werkgever is verplicht om functionarissen van een gecertificeerde Arbo-dienst in het kader van de uitvoering van het individu-gerichte pakket bedrijfsgezondheidszorg een eenmalig oriënterend onderzoek op de werkplek te laten uitvoeren indien daartoe volgens de Arbo- dienst aanleiding blijkt te bestaan. Deze werkplekonderzoeken vin- den plaats met inachtneming van de normale gedragsregels bij het bezoeken van bouwprojecten.
6. De werknemersgegevens, die door de Arbo-diensten in het kader van de uitvoering van de opdrachten van de Stichting Arbouw worden verzameld, kunnen door deze Stichting slechts gebruikt worden voor de uitvoering van haar taken, te weten het bevorderen van de ge- zondheid en de veiligheid, het bestrijden van het verzuim, waaron- der het mogelijk maken van bedrijfsgezondheidszorg.
Artikel 49
Verplichte intredekeuring
1. Om te bepalen of een werknemer lichamelijk geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden binnen te bedrijfstak zijn de werkge- ver en de werknemer verplicht in de hieronder sub a., b. en c. genoemde situaties, gelijktijdig met het overeenkomen van een ar- beidsovereenkomst, een intredekeuring overeen te komen die uitwijst of de werknemer geschikt is voor de beoogde functie.
De uitslag van de intredekeuring dient uiterlijk binnen acht weken na feitelijke tewerkstelling aan de werkgever en werknemer bekend te zijn gemaakt.
Indien de werkzaamheden worden verricht op de bouwplaats of indien het werk zware lichamelijke arbeid met zich meebrengt en/of de veiligheid van de werknemer of derden in het geding is in de werkplaats geldt de verplichte keuring indien:
a. Een werknemer voor het eerst in dienst treedt bij een werkgever in de zin van deze CAO;
b. Een werknemer, na een eerder dienstverband bij een werkgever in de zin van deze CAO, gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaar geen dienstverband heeft gehad bij een werkgever in de zin van deze CAO;
74
c. Een werknemer, al dan niet met formeel behoud van dienstver- band bij een werkgever in de zin van deze CAO, gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaar feitelijk geen werkzaamheden heeft verricht bij een werkgever in de zin van deze CAO;
2. De in lid 1 bedoelde intredekeuring is niet vereist voor een arbeids- overeenkomst met een gehandicapte werknemer die onder begelei- ding staat van een gecertificeerde Arbo-dienst en waarvoor afspraken ter zake met de werkgever schriftelijk zijn vastgelegd.
3. De in lid 1 bedoelde intredekeuring dient te worden uitgevoerd door een Arbo-dienst, aangesloten bij Arbo-Unie BV. De Stichting Ar- bouw kan op verzoek van een werkgever toestaan dat een andere gecertificeerde Arbo-dienst de intredekeuring verricht.
De uitslag van de keuring luidt: geschikt, geschikt onder voorwaar- den of ongeschikt.
Deze uitslag dient aan de werknemer en de werkgever bekend gemaakt te worden. Indien blijkt dat de werknemer ten tijde van de keuring al feitelijk in de functie werkzaam is, dan ontvangt de werk- nemer de uitslag in de vorm van een begeleidingsadvies. De werk- gever ontvangt in dat geval geen uitslag.
4. Indien sprake is van geschiktheid onder voorwaarden en de werkge- ver tot aanstelling besluit, zal de arbeidsovereenkomst slechts tot stand komen indien over de aanstelling in een bepaalde functie met de gecertificeerde Arbo-dienst schriftelijk vastgelegde afspraken zijn gemaakt over hoe de voorwaarden zullen worden vervuld.
5. Indien de werkgever niet overgaat tot aanstelling van een voorwaar- delijk geschikt verklaarde zal hij dit melden bij de besturen van werkgevers en werknemersorganisaties in de regio.
6. Indien de werknemer het op gefundeerde gronden niet eens is met de keuringsuitslag, kan hij de Stichting Arbouw verzoeken om een her- keuring te laten uitvoeren.
Artikel 50
Arbeidsomstandighedenbeleid
1. De werkgever dient het op basis van de Risico-Inventarisatie en eva- luatie in zijn bedrijf gevormde arbobeleid schriftelijk vast te leggen.
75
Dit arbobeleid wordt tenminste jaarlijks, in overleg met de onderne- mingsraad getoetst aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan. Indien nodig dient het beleid te worden bijgesteld.
Het Plan van Aanpak bevat in ieder geval een uitwerking van de in bijlage 10 van deze CAO genoemde punten.
2. De werkgever dient ervoor te zorgen dat iedere werknemer van het Plan van Aanpak Arbeidsomstandigheden kan kennisnemen.
3. De werkgever is verplicht in overeenkomsten van onderaanneming met werkgevers de samenwerkingsafspraken ten aanzien van het arbobeleid en de maatregelen ter voorkoming van risico’s op de bouwplaats, bij voorkeur schriftelijk vast te leggen in een Veiligheids- en Gezondheidsplan. Deze verplichting geldt voor ieder werk, onaf- hankelijk van de grootte en/of risico’s.
Artikel 51
Arbeidsomstandigheden
1. Aan werknemers, werkzaam op bouwwerken waar gebruik wordt gemaakt van bouwkranen of andere hijsinstallaties zullen door de werkgever veiligheidshelmen ter beschikking worden gesteld, die moeten voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften en die de werknemer verplicht is aldaar als hoofddeksel te dragen; bij ontbre- ken daarvan is de werknemer niet verplicht aldaar arbeid te verrich- ten. De werkgever dient op het object op een duidelijke en voor ieder zichtbare wijze aan te geven dat het dragen van helmen verplicht is. Iedere werknemer dient schriftelijk de ontvangst te bevestigen van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde doch eigendom van de werkgever blijvende veiligheidshelm of ander veiligheids- materiaal; hij dient voor het behoud daarvan zorg te dragen.
2. De werkgever zal in redelijk overleg met de werknemers in de onder- neming c.q. op de bouwplaats uitvoeringsmaatregelen op het gebied van veiligheid en hygiëne treffen. Bij toepassing van de overblij- vende richtlijnen van de Commissie Hygiënische Voorzieningen (pri- vaten, urinoirs, rijwielberging en drinkwatervoorzieningen), zal de werkgever eveneens overleg plegen met de werknemers in zijn onderneming.
3. a. De werkgever zal maatregelen treffen opdat vanaf 1 november tot
1 april op bouwwerken waar binnenwerk moet plaatsvinden, indien noodzakelijk, de betreffende ruimten zo goed mogelijk tochtvrij gemaakt kunnen worden.
b. Onder tochtvrij wordt verstaan dat de ruimten rondom met glas of ander materiaal zijn afgedicht.
76
4. De werkgever is verplicht – op aanvraag van een werknemer de publikaties van de Stichting Verftoepassing in de reeks ,,Veilig Wer- ken’’ aan zijn werknemers ter beschikking te stellen.
5. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan om asbesthoudende materialen te bewerken en te verwerken, behoudens vergunning van Cao-partijen op basis van artikel 7 van deze CAO.
6. De werknemer die moet werken met machines zoals schuurmachi- nes, zal van de werkgever deugdelijke gehoor- en inademings- beschermingsmiddelen ter beschikking krijgen.
7. Verpakkingseenheden van 25 kg en zwaarder mogen niet op het werk voorhanden zijn.
8. Glas van 25 kg of meer dient door minimaal twee personen te wor- den geplaatst.
9. Glas boven de 50 kilo mag alleen met hulpmiddelen worden ver- voerd en geplaatst. De werkgever is verplicht deze hulpmiddelen ter beschikking te stellen.
10. Cao-partijen zullen via de Stichting Scholings- en Werkervarings Fonds Schildersbedrijf (SWEF) een startcursus van drie dagen en een vervolgcursus van één dag per jaar opzetten in het kader van arbeidsomstandigheden. De werknemer die een dergelijke cursus heeft gevolgd c.q. wil volgen kan in overleg met de werkgever wor- den benoemd tot eerstverantwoordelijke werknemer voor arbeidsom- standigheden. Indien dit overleg niet tot een dergelijke benoeming leidt, kan de werknemer een beroep doen op een vanuit de Cao- partijen te benoemen ,,Commissie van goede diensten’’.
11. a. Het is werkgevers en werknemers verboden om oplosmiddel- houdende muurverven voor het binnenwerk te verwerken, behou- dens vergunning van Cao-partijen op basis van artikel 7 van deze CAO.
12. Doorwerkpakken
Indien werken met doorwerkpakken noodzakelijk is, zal de werkge- ver deze aan de betreffende werknemers in bruikleen geven.
77
Artikel 52
Ziekteverzuimbestrijding
Alle werkgevers zijn verplicht tot het bijhouden van een ziekteverzuim- registratie conform de daarvoor door SFS gestelde regels.
Artikel 53
Buitenlandse werknemers
1. Buitenlandse werknemers hebben het recht om in aansluiting op hun driewekelijkse zomervakantie onbetaald verlof op te nemen gedu- rende maximaal vier weken, indien zij de werkgever daarvan vóór de aanvang van de vakantie schriftelijk in kennis gesteld hebben.
2. Buitenlandse werknemers hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 A lid 3 c. het recht maximaal vijf snipperdagen te bestem- men voor het nemen van vrijaf op hun religieuze feestdagen. Deze regeling is ook van toepassing op Nederlandse werknemers met een niet-westerse geloofsovertuiging.
3. De werkgever is verplicht de buitenlandse werknemer bij zijn in- diensttreden een folder van het Bedrijfschap te overhandigen, waarin informatie verschaft wordt over veiligheidsvoorschriften en derge- lijke en respectievelijk in de talen Arabisch, Turks, Xxxxxx, Xxxxx en Engels is uitgebracht.
Artikel 54
Persoonlijke beschermingsmiddelen
1. De werkgever is verplicht aan zijn werknemers persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen. Indien de werkge- ver deze persoonlijke beschermingsmiddelen niet ter beschikking stelt is de werknemer gerechtigd zijn werk te onderbreken totdat de werkgever alsnog aan zijn verplichtingen voldoet. Gedurende deze onderbreking heeft de werknemer recht op doorbetaling van zijn vol- ledige loon en de daarbij behorende verlofwaarde.
Een lijst met persoonlijke beschermingsmiddelen en beschermings- maatregelen is opgenomen in de uitgave ,,Veilig werken met verf. Handleiding voor de schilder in de bouw.’’ van de Stichting Arbouw.
2. Indien de door de werkgever ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen niet door de werknemer worden gebruikt, respectievelijk indien de schriftelijk aan de werknemer bekend ge- maakte veiligheidsvoorschriften niet worden opgevolgd kan aan de werknemer een van de volgende sancties worden opgelegd:
78
– eerste overtreding: schriftelijke waarschuwing
– tweede overtreding: boete van f 25,–
– derde en volgende overtreding: boete van f 50,–
– de vierde en volgende overtreding kan aanleiding zijn tot ontslag. Per 1 januari 2002 bedragen de boetes:
– tweede overtreding: boete van € 11,–
– derde en volgende overtreding: boete van € 23,–
Een boete mag de werkgever inhouden op het netto-loon.
Artikel 55
Sollicitatie
De individuele werkgever is verplicht ingekomen schriftelijke sollicita- ties schriftelijk te beantwoorden.
Artikel 56
Verzekering tegen ziektekosten
1. Indien en zolang de werknemer niet valt onder de bepalingen van de ziekenfondswet en hij een ziektekostenverzekering afsluit welke ten- minste voldoet aan de in lid 4 genoemde voorwaarden, zal de werk- gever hem een bijdrage toekennen als beschreven in lid 3.
De werkgeversbijdrage zal in periodieke termijnen worden betaald, tegen overlegging door de werknemer van het bewijs van betaling der verzekeringspremie. Een en ander behoudens het bepaalde in lid 2.
2. Indien de werkgever ten behoeve van de daarvoor in aanmerking komende werknemer een collectieve ziektekostenverzekering heeft afgesloten en deze tenminste voldoet aan de in lid 4 genoemde voor- waarden, kan de werkgever vergoeding van de in lid 1 bedoelde bij- drage afhankelijk stellen van deelname van de werknemer aan deze verzekering. De werkgever is bevoegd van de werknemer een bij- drage in de premie voor bovengenoemde verzekering te heffen, met inachtneming van het in lid 3 bepaalde.
De werknemersbijdrage in de premie kan voldaan worden in perio- dieke termijnen, gespreid over het jaar.
3. De werkgeversbijdrage, tezamen met een eventuele anderszins toe- gekende tegemoetkoming aan de werknemer met betrekking tot zijn ziektekosten, zal tenminste 50% van de premie bedragen, met dien
79
verstande dat de werknemer niet meer zal kunnen claimen dan het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen als de werk- nemer verplicht verzekerd was.
4. Onder een ziektekostenverzekering als bedoeld in dit artikel wordt verstaan een verzekering behelzende voor de werknemer en zijn gezinsleden vergoedingen in de rubrieken:
a. kosten van verpleging en behandeling in de laagste klasse van een ziekenhuis, een sanatorium en een psychiatrische inrichting;
b. kosten van niet-klinische specialistische behandeling;
c. kosten van kunst- en hulpmiddelen.
HOOFDSTUK 9
SOCIALE FONDSEN EN PREMIEVERPLICHTINGEN
Artikel 57
Algemene Bepalingen
1. De bepalingen van:
– de statuten en het reglement van de Stichting Vakantiefonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, verder te noemen
,,het Vakantiefonds’’;
– de statuten en het reglement van de Stichting Risicofonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, verder te noemen
,,het Risicofonds’’;
– de statuten en het reglement van de Stichting Vervroegde Uittre- ding Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, verder te noemen
,,het VUT-fonds’’;
– de statuten en het reglement van de Stichting Scholings- en Werkervaringsfonds Schildersbedrijf, verder te noemen ,,SWEF’’;
– de statuten en het reglement van de Stichting Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken, verder te noemen ,,SAWA’’;
– de statuten en het reglement van de Stichting Garantiefonds Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, verder te noemen
,,GF’’;
als ook vastgestelde premiepercentages of vaste bijdragen, en nadere uitvoeringsvoorschriften van organisatorische aard en procedurele aard, welke door de besturen van bovengenoemde stichtingen wor- den gegeven binnen het kader en de doelstellingen van hun statuten en hun reglementen, binden werkgevers en werknemers alsof die bepalingen in deze CAO waren opgenomen. De statuten en regle- menten van deze Stichtingen worden geacht deel uit te maken van deze CAO.
80
2. Waar in deze CAO wordt gesproken over bijdrage- en premie- verplichtingen van de werkgevers jegens bovengenoemde fondsen, wordt daarmee aan het bestuur van deze fondsen een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgevers toegekend.
De besturen van deze fondsen kunnen bepalen dat een dergelijk recht wordt uitgeoefend door SFS, waaraan voornoemde fondsen de admi- nistratie hebben opgedragen.
3. De betalingen van de bijdragen en premies ter voorziening in de doelstellingen van het Vakantiefonds, het Risicofonds, het VUT- fonds, SWEF, SAWA, GF, de bijdrage voor de CAO voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf inzake ,,Voorziening bij ongeval’’ (COV), dienen per periode van 4 weken bij wijze van voor- schot te worden voldaan aan SFS.
4. De werkgever is verplicht om éénmaal per 4 weken, doch uiterlijk binnen 2 weken na afloop van de door SFS vast te stellen 4-wekenperioden, aan deze Stichting volledige opgave te doen van de gegevens die nodig zijn voor de juiste vaststelling van de in lid 3 bedoelde bijdrageverplichtingen.
Daarnaast is de werkgever verplicht, door middel van het inzenden van de ,,Melding Sociale Verzekeringen’’ (MSV) of een andere door SFS voorgeschreven wijze aan SFS, onverwijld mededeling te doen van iedere wijziging in de arbeidsverhoudingen met zijn werkne- mers.
5. De werkgever is verplicht uiterlijk binnen vijf weken na afloop van de 4-wekenperiode de door hem verschuldigde bijdragen te voldoen.
6. SFS is bevoegd ten aanzien van de werkgever die niet ten volle aan vorengenoemde verplichting voldoet, de door laatstbedoelde ver- schuldigde bedragen ambtshalve vast te stellen en te verhogen met een door de besturen vast te stellen opslagpercentage en tevens alle aan de invordering verbonden kosten in rekening te brengen.
Artikel 58
Vakantiefonds
1. Er bestaat een fonds tot vergoeding van tengevolge van algemeen erkende christelijke feestdagen, Nieuwjaarsdag, Koninginnedag en Bevrijdingsdag gederfd loon, tot vergoeding van loonderving over vakantie- en verlofdagen, extra verplichte snipperdagen als genoemd
81
in artikel 27A lid 3 sub b, tot uitbetaling van de vakantietoeslag, als- mede de regeling 55 jaar en ouder, te weten de Stichting Vakantie- fonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf.
2. De werkgever is voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de werknemer jegens hem aanspraak op loon heeft, jegens de werkne- mer gehouden tot het doen van een bijdrage aan het Vakantiefonds ter zake van de opbouw van diens verlofwaarden, met dien verstande dat per kalenderjaar een maximum van het na aftrek van de in het kalenderjaar vallende feestdagen, extra verplichte snipperdagen, het bij CAO vastgestelde aantal verlofdagen en de zaterdagen en de zon- dagen resterende aantal kalenderdagen plus tien in aanmerking wordt genomen.
3. De in het vorige lid bedoelde bijdrage is het resultaat van het PRIS- uurloon maal het aantal uren of gedeelten van uren, waarover aan- spraak bestaat op loon, maal het door het bestuur van het Vakantie- fonds vastgestelde toepasselijke verlofwaardepercentage. Over het verlofwaarde-percentage kan een korting, dan wel toeslag worden berekend volgens de bepalingen van het Vakantiefondsreglement. De hoogte van de PRIS-percentages is opgenomen in bijlage 8.
4. Achterstand in het nakomen door de werkgever ten aanzien van de in dit artikel neergelegde verplichtingen kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 679 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tot onmiddellijke beëindiging van de dienst- betrekking.
Artikel 59
Rechtenoverzicht
1. Door SFS wordt na afloop van iedere vier-wekenperiode aan de werknemer een overzicht verstrekt van de voor hem bijgeboekte verlofwaarden. Indien de werkgever geen opgave heeft gedaan van de voor het vaststellen van de verschuldigde bijdrage benodigde gegevens, dan wel niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft vol- daan, worden de rechten gedurende maximaal twee vier- wekenperioden ambtshalve vastgesteld en bijgeboekt. Indien sprake is van ambtshalve bijboeking wordt dit op het overzicht vermeld.
2. Indien de werkgever over twee vier-wekenperioden niet heeft vol- daan aan zijn betalingsverplichting ter zake van de voor de werkne- mer verschuldigde verlofwaarden en/of geen opgave heeft gedaan van de voor het vaststellen van de bijdrage benodigde gegevens, worden door SFS daarna geen rechten meer bijgeboekt. Dit wordt op het rechtenoverzicht vermeld.
82
3. Indien de werkgever op een later tijdstip alsnog tot opgave van de benodigde gegevens overgaat of een gecorrigeerde opgave doet wor- den de ten behoeve van de werknemer bijgeboekte rechten daarmee in overeenstemming gebracht. Indien de (gecorrigeerde) opgave van de werkgever perioden betreft die liggen vóór de twee laatst verstre- ken vier-wekenperioden, vindt correctie door SFS alleen plaats na toestemming van de werknemer.
Artikel 60
Verzilvering
1. Voor zover de voor de werknemer gestorte bijdragen dit toelaten worden uit het Vakantiefonds vergoed de loonderving over het aan- tal verlofdagen, extra verplichte snipperdagen en feestdagen opgeno- men in de artikelen 27A en 29A, alsmede een vakantietoeslag van 8%, met inachtneming van hetgeen in het volgende lid is bepaald.
2. Nadere voorschriften betreffende de wijze waarop de werknemer over het ten behoeve van hem in het Vakantiefonds gestorte tegoed kan beschikken, worden in overeenstemming met de bepalingen dienaangaande in de statuten en het reglement van het Vakantie- fonds, door het bestuur van het Vakantiefonds gegeven.
Artikel 61
Extra verlof oudere werknemers
1. De extra verlofdagen voor werknemers vanaf 55 jaar als bedoeld in artikel 27A, zullen door de werkgever worden betaald.
De werkgever zal over die dagen aan de werknemer het volledige loon doorbetalen en de werkgever is eveneens verplicht daarover te voldoen aan de in artikel 57 bedoelde bijdrage- en premie- verplichtingen, jegens de werknemer.
2. De loonkosten verbonden aan de opneming van de extra verlofdagen als genoemd in lid 1 worden aan de werkgever vergoed door het Vakantiefonds.
Daartoe dient een declaratieformulier van het Vakantiefonds te wor- den ondertekend, zowel door de werkgever als door de betrokken werknemer.
Alleen indien een extra verlofdag daadwerkelijk wordt opgenomen, kan tot uitbetaling van de loonkosten worden overgegaan.
83
3. Ter financiering van deze regeling is de werkgever aan het Vakantie- fonds een bijdrage verschuldigd per werknemer per dag in het hoog- seizoen. Over de dagen gelegen in het laagseizoen is geen premie verschuldigd. Van 18 juni 2001 tot en met 30 december 2001 be- draagt de bijdrage f 1,10 per dag in het hoogseizoen. Met ingang van 31december 2001 is de werkgever aan het Vakantiefonds een bij- drage verschuldigd van €0,68 per werknemer per dag in het hoog- seizoen. Zie voor de definitie van het hoogseizoen en het laagseizoen artikel 2, lid 14.
Artikel 62
Risicofonds
1. Er bestaat een fonds, dat onder andere tot doel heeft het verlenen van geldelijke steun ten behoeve van het bevorderen van de continuïteit en de werkgelegenheid in het laagseizoen, de bevordering van de gezondheid van al degenen die beroepsarbeid in het schilders- en afwerkingsbedrijf verrichten en de bestrijding van loonderving we- gens rouwverlof, palliatief verlof, kraamverlof en het verlenen van een bijdrage voor kinderopvang, te weten de Stichting Risicofonds voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf gevestigd te Rijs- wijk (ZH).
2. De werkgever is voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de werknemer jegens hem aanspraak op loon heeft, gehouden tot het doen van een bijdrage aan het Risicofonds, met dien verstande dat per kalenderjaar een maximum van het na aftrek van de in het kalen- derjaar vallende feestdagen, extra verplichte snipperdagen, het bij CAO vastgestelde aantal verlofdagen en de zaterdagen en de zonda- gen resterende aantal kalenderdagen plus tien in aanmerking wordt genomen.
3. De door de werkgever aan het Risicofonds verschuldigde bijdrage wordt door het bestuur vastgesteld.
4. Ten behoeve van het bevorderen van de continuïteit en werkgelegen- heid in het laagseizoen (de ,,winterregelingen’’), is de werkgever een bijdrage verschuldigd van 3,1% over het in het hoogseizoen aan zijn werknemers betaalde loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV). Over het in het laagseizoen betaalde loon is de werkgever geen bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage dient ter dekking van de uitkeringen winterregelingen welke betrekking heb- ben op de direct daaraan voorafgaande winterperiode.
Het bestuur kan de werkgever dispensatie verlenen van de betaling van deze bijdrage.
5. Ten behoeve van het verlenen van geldelijke steun aan instellingen 84
in de bouwnijverheid die tot doel hebben de bevordering van de gezondheid van allen die beroepsarbeid in het schilders- en afwerkingsbedrijf verrichten, de financiering van het door werkge- vers aan hun werknemers doorbetaalde loon bij palliatief verlof (ster- vensbegeleiding), rouwverlof en kraamverlof en de verstrekte tege- moetkoming in de kosten van kinderopvang, is de werkgever verplicht over het loon in de zin van de CSV een bijdrage te betalen.
Als bijdrage is de werkgever vanaf 18 juni 2001 een bijdrage van 0,54% verschuldigd over het in het hoogseizoen aan de werknemers betaalde loon in de zin van de CSV. Over het in het laagseizoen betaalde loon is de werkgever geen bijdrage verschuldigd. De bij- drage is als volgt samengesteld:
palliatief verlof, rouw verlof, kraamverlof 0,03% kinderopvang 0,07%
bedrijfsgezondheidszorg 0,44%,
waarvan 0,15% ten behoeve van reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers.
Artikel 63
Vrijwillig Vervroegd Uittreden
1. Er bestaat een fonds, ter voorziening in de betaling van een uitkering aan werknemers die ingevolge het bepaalde in artikel 29 C en 29 D, zijnde het collectief omslagstelstel, van deze CAO vervroegd uit het arbeidsproces treden, te weten de Stichting Vervroegde Uittreding Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf gevestigd te Rijswijk (ZH).
2. De werkgever is met betrekking tot de financiering van deze rege- ling verplicht aan SFS, althans aan de Stichting Vervroegde Uittre- ding Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, een bijdrage te beta- len.
Deze bijdrage – welke wordt uitgedrukt in een percentage van de loonsom is de werkgever per 4-weken periode bij wijze van voor- schot, dan wel in de vorm van een eenmalige heffing, verschuldigd.
3. a. De bijdrage bedoeld in het vorige lid, welke de werkgever voor de financiering van de uitvoering van artikel 29 C en 29 D van deze CAO is verschuldigd en waarbij tevens de werkgever een bijdrage op het loon van de werknemer inhoudt, bedraagt een percentage van het PRIS-uurloon. Per uur wordt een maximum PRIS-loon in aanmerking genomen van f 41,52 verhoogd met de loonindices van na 18 juni 2001. De premie kan in één gecom-
85
bineerd premiepercentage worden geheven met de premie voor de module Vroegpensioen van het Bpf.
De omslagpremie bedraagt:
totale premie: | premiedeel werkgever: | premiedeel deelwerknemer: | |
Per 1 januari 2001 | 4,20 | 2,10 | 2,10 |
Per 31 december 2001 | 2,30 | 1,15 | 1,15 |
In geval het totaal van de over enig kalenderjaar geheven bij- drage hoger dan wel lager blijkt te zijn dan het in dat jaar voor de uitvoering van de regeling benodigde bedrag, wordt het ver- schil ten gunste, respectievelijk ten laste van het volgend kalen- derjaar gebracht.
3. b. Op de aan de werknemer uit te betalen VUT-uitkering wordt een vaste bijdrage ingehouden. Deze bijdrage bedraagt voor de werk- nemer, wiens uitkering voor het eerst tot uitbetaling is gekomen:
– op of na 1 juli 1995 en vóór 1 januari 1998 3,25%
– op of na 1 januari 1998 4,15%
– op of na 1 januari 1999 4,4%
Artikel 64
Scholings- en Werkervaringsfonds
1. Er bestaat een fonds, ter voorziening in de betaling van subsidies en bijdragen ten behoeve van de bevordering van de vakbekwaamheid van werknemers binnen de schilders-, afwerkings- en glaszet- bedrijfstak en ten behoeve van het scheppen van scholings- en werk- ervaringsplaatsen, te weten de Stichting Scholings- en Werkervarings- fonds Schildersbedrijf gevestigd te Rijswijk (ZH).
2. De werkgever is aan dit fonds een bijdrage verschuldigd over het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
De werkgever is de premie verschuldigd over het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering dat hij aan zijn werknemers heeft betaald in het hoogseizoen. Over het loon betaald in het laag- seizoen is geen premie verschuldigd. Zie voor de definitie van het hoogseizoen en het laagseizoen artikel 2, lid 14.
Bedoelde (hoogseizoen)premie bedraagt per 18 juni 2001 0,74% en
per 31 december 2001 0,75%.
86
Artikel 67
Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken
1. Er bestaat een fonds, ter voorziening in de betaling van de in artikel 24 A, de leden 7 en 8 en artikel 24 B van deze CAO genoemde aan- vullende uitkeringen aan werknemers, die een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet of de Werkloosheidswet ontvangen, te weten de Stichting Aanvullings- fonds Werknemersverzekerngen voor de Afbouwbedrijfstakken, ge- vestigd te Rijswijk (ZH).
2. Met ingang van 18 juni 2001 is de werkgever voor de financiering van de aanvullingen als bedoeld in lid 1 een totaalbijdrage verschul- digd van 1,7%. Een bijdrage van 1,6% komt voor rekening van de werknemer. 0,1% komt, onder verwijzing naar artikel 20 van de CAO, voor rekening van de werkgever ten behoeve van de einde- jaarsuitkering WAO.
3. Elke werkgever die werknemers in dienst heeft waarop deze CAO van toepassing is, dient aan het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, of haar rechtsopvolger, dan wel SFS de loongegevens te verstrekken die deze stichtingen noodzakelijk achten voor de jaarlijkse heffing van de bijdrage ten behoeve van het Aanvullingsfonds Werknemers- verzekeringen voor de Afbouwbedrijfstakken, dan wel de periodieke voorschotten.
Artikel 68
Garantiefonds
1. Er bestaat een fonds, ter voorziening in de betaling van uitkeringen aan werknemers in geval de werkgever niet voldoet aan zijn ver- plichtingen als bedoeld in artikel 15 C, artikel 24 A of artikel 26 van deze CAO, of in geval de werknemer over onvoldoende saldo bij het Vakantiefonds beschikt om te voorzien in de loonderving over ver- lofdagen, feestdagen of extra verplichte snipperdagen, te weten de Stichting Garantiefonds Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf gevestigd te Rijswijk (ZH).
2. Voor deze regeling bedraagt de premie 0%.
87
BIJLAGE 2
VAKANTIEFONDSREGLEMENT
als bedoeld in artikel 12 van de statuten van de
STICHTING VAKANTIEFONDS VOOR SCHILDERS-, AFWERKINGS- EN GLASZETBEDRIJF
VAKANTIEFONDSREGLEMENT
HOOFDSTUK I
ALGEMEEN
Artikel 1
Begripsbepaling
In dit reglement wordt verstaan onder:
1. het Fonds: de Stichting Vakantiefonds voor Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf;
2. het bestuur: het bestuur van het Fonds;
3. het SFS: de Stichting Sociaal Fonds Schildersbedrijf, of haar rechts- opvolger, de administrateur van het Fonds
4. de werkgevers en de werknemers: de werkgevers en werknemers op wie de bepalingen van toepassing zijn van:
– de collectieve arbeidsovereenkomst voor het schilders-, afwerkings-en glaszetbedrijf in Nederland;
– enige collectieve arbeidsovereenkomst of bindende regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden, welke voor de onder a. genoemde in de plaats mocht treden;
5. de werknemersorganisaties:
– FNV Bouw, gevestigd te Woerden;
– de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk.
6. PRIS-uurloon: het voor de werknemer geldende grondslaguurloon plus, indien van toepassing, prestatietoeslag;
7. de verlofwaarde: het ten gunste van de werknemer bij het Fonds in diens tegoed geboekte geldbedrag, dat wordt verkregen door verme- nigvuldiging van het voor die werknemer geldende PRIS-percentage
88
met het PRIS-uurloon, vermenigvuldigd met het aantal uren of ge- deelten van uren, waarover aanspraak bestaat op loon;
8. verlofwaarde-percentage: het vastgestelde percentage voor de op- bouw van de loonderving tijdens de verlofdagen, feestdagen en extra verplichte snipperdagen en de vakantietoeslag;
9. vakantiebijdragepercentage: het percentage van het PRIS-uurloon dat de werkgever periodiek aan het Vakantiefonds dient af te dragen;
10. correctiepercentage: het verschil tussen het PRIS-percentage en het vakantiebijdragepercentage;
11. het rechtjaar: het kalenderjaar;
12. CAO: de landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf in Nederland.
13. hoogseizoen: de periode van week 13 tot en met week 44;
14. laagseizoen: de periode van week 1 tot en met week 12 en de periode van week 45 tot en met de laatste week van een kalenderjaar (week 52 of week 53);
HOOFDSTUK II
MIDDELEN
Artikel 2
Bijdragen werkgevers
1. De werkgever is voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de werknemer jegens hem aanspraak op loon heeft, jegens de werkne- mer, voorzover in de CAO daartoe een verplichting is opgenomen, gehouden tot het doen van een bijdrage aan het Fonds ter zake van de opbouw van diens verlofwaarden, met dien verstande dat per kalenderjaar een maximum van het na aftrek van de in het kalender- jaar vallende feestdagen, extra verplichte snipperdagen, het bij CAO vastgestelde aantal verlofdagen en de zaterdagen en de zondagen res- terende aantal kalenderdagen plus tien in aanmerking wordt geno- men.
89
2. Naast de in lid 1 genoemde bijdrage is de werkgever voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de betreffende werknemer jegens hem aanspraak op loon heeft, gehouden tot het doen van een bijdrage aan het Fonds ter zake van de regeling extraverlof oudere werkne- mers en ter zake van administratiekosten. De hoogte van deze bij- dragen wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld.
3. De in lid 1 bedoelde bijdrage is het resultaat van het PRIS-uurloon maal het aantal uren of gedeelten van uren, waarover aanspraak bestaat op loon, maal het door het bestuur vastgestelde toepasselijke verlofwaarde-percentage. Per dag wordt maximaal 71⁄2 uur in aan- merking genomen. Over het verlofwaardepercentage kan een kor- ting, dan wel toeslag worden berekend. Het vakantiebijdrage- percentage en het correctiepercentage worden jaarlijks door het bestuur vastgesteld na goedkeuring door partijen bij de CAO.
4. De werkgever is van zijn voormelde verplichting tot betaling van de bedragen voor de opbouw van de verlofwaarden gekweten door beta- ling aan het SFS of haar vertegenwoordigers, eventueel in combina- tie met andere te betalen bedragen.
Artikel 3
Wijze van betalen
1. De in artikel 2 bedoelde bijdrage dient per, door het SFS vast te stel- len periode van 4 weken, op een door het bestuur aangegeven wijze te worden voldaan.
2. Indien binnen 2 weken nadat het SFS de nota, waarop de hoogte van de te betalen bijdrage is vermeld, heeft verzonden geen betaling is ontvangen, wordt de werkgever ter zake aangemaand.
3. Indien binnen 3 weken nadat het SFS de nota heeft verzonden nog geen betaling is ontvangen, is de werkgever in verzuim.
4. Het bestuur is bevoegd vanaf de dag na het verstrijken van het in lid 3 bedoelde tijdvak de wettelijke rente te vorderen over de achterstal- lige betalingen.
5. Boven de in het voorgaande lid bedoelde rente zullen in geval van niet tijdige betaling van het verschuldigde alle kosten, welke ter invordering daarvan zijn gemaakt, aan het Fonds verschuldigd zijn.
6. Indien de werknemer of diens gemachtigde bij in gebreke zijn van de werkgever een vordering tot betaling van de verschuldigde bijdra- gen als bedoeld in artikel 2 lid 1 tegen de werkgever instelt en daar- van mededeling doet aan het SFS, kan de invordering, onverminderd
90
het bepaalde in het voorgaande, door het SFS worden gestaakt. Een ter zake door het SFS met de werkgever reeds overeengekomen betalingsregeling komt dan te vervallen.
Artikel 4
Verplichting werkgevers
1. De werkgever is verplicht om éénmaal per 4 weken, doch uiterlijk binnen 2 weken na afloop van de door het SFS vast te stellen 4-wekenperioden, aan het SFS volledige opgave te doen van de gegevens die nodig zijn voor de juiste vaststelling van de bijdrage- verplichting aan het Fonds, ten aanzien van de in het laatst verstre- ken tijdvak, als bedoeld in artikel 3 lid 1, bij hem in dienst zijnde werknemers, op een door het bestuur aangegeven wijze.
2. Het SFS is bevoegd ten aanzien van de werkgever die niet ten volle aan vorengenoemde verplichting voldoet, het door laatstbedoelde aan het Fonds verschuldigde bedrag ambtshalve vast te stellen op maxi- maal het bedrag dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien de werknemer gedurende het gehele tijdvak, als bedoeld in artikel 3 lid 1, bij hem in dienst zou zijn geweest, tegen het bij het SFS laatst bekende loon, plus een door het bestuur vast te stellen opslag- percentage.
HOOFDSTUK III
VERLOFWAARDEN
Artikel 5
De verlofwaarden
1. De door een werkgever ten aanzien van de werknemer verschuldigde bijdragen aan het Fonds betreffen voorzieningen voor de bestrijding van de loonderving over de in de CAO aangegeven vakantie-, feest- en extra verplichte snipperdagen, alsmede voor vakantietoeslag.
2. De verlofwaarden zijn, per dag waarop ze worden opgebouwd, naar evenredigheid bestemd voor bepaalde na die dag gelegen vakantie-, feest- en extra verplichte snipperdagen en voor vakantietoeslag.
91
3. Het bestuur bepaalt nader welk deel van de verlofwaarden voor res- pectievelijk vakantie-, feest- en extra verplichte snipperdagen be- stemd is en welk deel bestemd is voor vakantietoeslag.
Artikel 6
Rechten werknemers
1. Het SFS is gehouden aan de desbetreffende werknemers mededeling te doen omtrent de uit voormelde opgave van de werkgever of de ambtshalve vaststelling voortvloeiende opbouw van rechten, welke de werknemers aan het Fonds kunnen ontlenen. Het SFS draagt er zorg voor dat de werknemer na afloop van elke vier-wekenperiode de beschikking krijgt over een overzicht van de voor hem bijge- boekte rechten.
2. Indien door een werkgever geen betalingen voor een bij hem in dienst zijnde werknemer zijn verricht, vindt over maximaal twee perioden bijboeking van rechten plaats met dien verstande dat de bij- boeking wordt gestaakt op het moment dat die werkgever meer dan twee perioden betalingsachterstand heeft.
De werknemer verleent het Fonds een onherroepelijke last om de door de werkgever ter zake van deze rechten verschuldigde bijdrage namens hem in te vorderen. De last aan het Fonds omvat mede het invorderen van deze bijdrage bij verzekeraars of derden anders dan de werkgever, die naar de mening van het Fonds verplicht zijn om deze bijdrage of (schade)vergoeding in verband met deze bijdrage te voldoen. Uitdrukkelijk is hierin begrepen het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) dan wel zijn rechtsopvolger bedoeld in art. 61 e.v. WW.
3. Indien door de werkgever over een langere periode dan twee betalingsperioden voor een werknemer geen stortingen zijn verricht en/of geen opgaven als bedoeld in artikel 4 zijn gedaan, worden geen rechten bijgeboekt en wordt dit op het overzicht vermeld.
4. Indien de werkgever alsnog tot betaling van de door hem verschul- digde bijdragen overgaat, worden de ontbrekende rechten alsnog ten gunste van de werknemer bijgeboekt en op het rechtenoverzicht ver- meld.
Artikel 7
Correcties op bijboeking van rechten
1. Door de werkgever gecorrigeerde opgaven worden door het SFS in het aan de werknemer te verstrekken rechtenoverzicht verwerkt in-
92
dien de perioden waarover wordt gecorrigeerd niet meer bedragen dan de laatste twee verstreken perioden.
2. Indien de werkgever een gecorrigeerde opgave of, nadat de in arti- kel 4 lid 1 vermelde termijn is verstreken, een eerste opgave doet over perioden die eerdere perioden betreffen dan de twee laatst ver- streken perioden, worden de op het rechtenoverzicht vermelde rech- ten eerst door het SFS gecorrigeerd, nadat de werknemer door mid- del van een schriftelijke verklaring heeft aangegeven dat de door de werkgever verstrekte gecorrigeerde opgave juist is.
Artikel 8
Uitbetalen verlofwaarden
1. Het aantal verlofwaarden waarover de werknemer voor loonderving over de collectieve ATV-, feest- en verlofdagen maximaal kan be- schikken, zal jaarlijks door het bestuur worden bepaald.
Het bestuur stelt nadere voorschriften vast omtrent de wijze waarop de werknemer over zijn tegoed kan beschikken en stelt de werkne- mer daarvan schriftelijk op de hoogte.
2. Voor een verlofdag wordt buiten de door het bestuur vastgestelde uitbetalingsgelegenheden slechts tot betaling overgegaan, indien een schriftelijke verklaring van de werkgever wordt overlegd waaruit blijkt dat deze met het opnemen van de verlofdag akkoord gaat. Voor een verlofdag wordt een jaarlijks door het bestuur vast te stellen bedrag uitbetaald.
3. Door het bestuur wordt bepaald wanneer ter zake van de verschil- lende gelegenheden kan worden uitbetaald.
4. De uitbetaling geschiedt uitsluitend door storting op de bank- of girorekening van de werknemer c.q. door middel van een girocheque
5. De verlofwaarden zullen door het Fonds aan de werknemers worden uitbetaald tot maximaal vijf jaar na afloop van het in artikel 1 bedoelde rechtjaar, behoudens situaties waarin het bestuur op grond van kennelijke hardheid anders beslist. Na afloop van voormelde ter- mijn zal uitbetaling niet meer geschieden en vervallen de verlof- waarden aan het Fonds.
93
Artikel 9
Administratiekosten
1. De werkgever is aan het Fonds een bijdrage voor administratiekos- ten verschuldigd. In 2001 is een bijdrage van f 1,10 per dag verschul- digd over het hoogseizoen. In De hoogte van de bijdrage en de dagen waarover de bijdrage verschuldigd is worden jaarlijks door het be- stuur vastgesteld. Over dagen gelegen in het laagseizoen is geen bij- drage verschuldigd.
2. Bij de uitbetaling van de verlofwaarden kan van de werknemers als bijdrage in de kosten, welke worden gemaakt ten behoeve van de verzilvering, 2% van het bedrag van het uit te betalen bedrag wor- den ingehouden.
HOOFDSTUK IV
OUDERE WERKNEMERS
Artikel 10
Extra verlof oudere werknemers
1. Indien de werknemer van 55 jaar en ouder een extraverlofdag over- eenkomstig het bepaalde in de CAO opneemt, worden aan diens werkgever ten laste van het Fonds over die dag de kosten ter zake van het verschuldigde loon, alsmede de werkgeversdelen sociale ver- zekeringswetten, de overhevelingstoeslag en de premies en bijdragen ingevolge de CAO vergoed.
2. De werkgever dient de in lid 1 bedoelde kosten uiterlijk binnen drie maanden na het opnemen van de extraverlofdag bij het Fonds te declareren. De over enig kalenderjaar opgebouwde extra-verlofdagen dienen uiterlijk op de laatste dag van dat kalenderjaar te zijn opge- nomen. Nadien opgenomen dagen komen niet voor vergoeding door het Fonds in aanmerking.
3. Het Fonds gaat slechts tot uitbetaling van het gedeclareerde bedrag over als de extraverlofdag daadwerkelijk is opgenomen.
94
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 12
Nadere voorschriften
Teneinde een efficiënte werking van het Fonds te verzekeren, kunnen door het bestuur, in overeenstemming met de bepalingen der statuten en van dit reglement, nadere voorschriften worden gegeven, mits deze voorschriften niet in strijd komen met één of meer bepalingen van de in artikel 1 genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten of bindende rege- lingen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden.
Artikel 13
Verplichting informatieverstrekking
De werkgevers en werknemers zijn verplicht aan het bestuur, het SFS of zijn vertegenwoordigers alle opgaven en inlichtingen te verstrekken en inzage te verlenen van gegevens, die van hen worden verlangd ten behoeve van de uitvoering van de taak van het Fonds.
95
BIJLAGE 3
RISICOFONDSREGLEMENT
als bedoeld in artikel 14 van de statuten van de
STICHTING RISICOFONDS SCHILDERS-, AFWERKINGS- EN GLASZETBEDRIJF
RISICOFONDSREGLEMENT
Artikel 1
Begripsbepaling
In dit reglement wordt verstaan onder:
1. het Fonds: de Stichting Risicofonds Schilders- Afwerkings- en Glas- zetbedrijf;
2. het Bestuur: het bestuur van het Fonds;
3. het SFS: De Stichting Sociaal Fonds Schildersbedrijf, of haar rechts- opvolger, de administrateur van het Fonds
4. de werkgever: de werkgevers op wie de bepalingen van toepassing zijn van:
– de collectieve arbeidsovereenkomst voor het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf in Nederland;
– enige collectieve arbeidsovereenkomst of bindende regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden, welke voor de onder a. genoemde in de plaats mocht treden,
5. de werknemer: de werknemer op wie de bepalingen van toepassing zijn van:
– de collectieve arbeidsovereenkomst voor het schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf in Nederland;
– enige collectieve arbeidsovereenkomst of bindende regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden, welke voor de onder a. genoemde in de plaats mocht treden,
6. CAO: de landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf in Nederland;
7. COV: landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf in Nederland inzake voorziening bij ongeval;
96
8. PRIS-uurloon: grondslaguurloon plus, indien van toepassing, prestatietoeslag;
9. grondslaguurloon: garantie-uurloon plus voorlieden- en/of diploma- toeslag.
10. CSV: Coördinatiewet Sociale Verzekering (Staatsblad 1996, 64)
11. winterperiode: de periode van de derde maandag van november tot en met de derde vrijdag van maart;
12. hoogseizoen: de periode van week 13 tot en met week 44;
13. laagseizoen: de periode van week 1 tot en met week 12 en de periode van week 45 tot en met de laatste week van een kalenderjaar (week 52 of week 53);
Artikel 2
Bijdragen werkgevers
1. De werkgever is, voor zover daartoe in de CAO een verplichting is opgenomen, voor iedere dag of gedeelte van een dag, waarop de werknemer, jegens hem aanspraak op loon heeft, gehouden tot het doen van een bijdrage aan het Fonds, met dien verstande dat voor de over het PRIS-uurloon te heffen bijdragen per kalenderjaar een maxi- mum van het na aftrek van de in het kalenderjaar vallende feestda- gen, extra verplichte snipperdagen, het bij CAO vastgestelde aantal verlofdagen en de zaterdagen en de zondagen resterende aantal kalenderdagen plus tien in aanmerking wordt genomen.
2. Ten behoeve van de in artikel 2 lid 1, lid 2 sub a en b en lid 3 van de statuten van het Fonds omschreven doelen (het verlenen van gel- delijke steun aan instellingen op het terrein van de bouwnijverheid met als doel het bestrijden van verlet wegens atmosferische omstan- digheden en de premiëring van binnenschilderwerk: de ,,winter- regelingen’’), is de werkgever een bijdrage verschuldigd van 3,1% over het in het hoogseizoen aan zijn werknemers betaalde loon in de zin van de CSV. Over het in het laagseizoen betaalde loon is de werkgever geen bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage dient ter dek- king van de uitkeringen winterregelingen welke betrekking hebben op de direct daaraan voorafgaande winterperiode.
97
Het Bestuur kan de werkgever dispensatie verlenen van de betaling van deze bijdrage.
3. Als bijdrage in de in artikel 2 lid 2 c van de statuten van het Fonds omschreven doelen (verlenen van geldelijke steun aan instellingen in de bouwnijverheid die tot doel hebben de bevordering van de ge- zondheid van allen die beroepsarbeid in het schilders- en afwerkings- bedrijf verrichten), alsmede ten behoeve van de financiering van het door werkgevers aan hun werknemers doorbetaalde loon bij pallia- tief verlof (stervensbegeleiding), rouwverlof en kraamverlof en de verstrekte tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, is de werkgever verplicht over het loon in de zin van de CSV een bijdrage te betalen
In het jaar 2001 is de werkgever vanaf week 25 een bijdrage van 0,54% verschuldigd over het in het hoogseizoen aan de werknemers betaalde loon in de zin van de CSV. Over het in het laagseizoen betaalde loon is de werkgever geen bijdrage verschuldigd. De bij- drage is als volgt samengesteld:
palliatief verlof, rouw verlof, kraamverlof 0,03% kinderopvang 0,07%
bedrijfsgezondheidszorg 0,44%,
waarvan 0,15% ten behoeve van reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers.
5. De hoogte van de in de voorgaande leden bedoelde bijdragen, als- mede de periode waarover deze bijdragen verschuldigd zijn, worden periodiek door het bestuur vastgesteld.
6. Daarnaast is de werkgever, behoudens verleende dispensatie, een bij- drage verschuldigd als opgenomen in de COV.
7. De in de voorgaande leden bedoelde bijdragen is de werkgever per het einde van het kalenderjaar verschuldigd. De bijdragen dienen in de loop van het kalenderjaar bij voorschot per, door het SFS vast te stellen periode van 4 weken, op een door het Bestuur aangegeven wijze te worden voldaan.
8. Indien binnen 2 weken nadat het SFS de nota, waarop de hoogte van de te betalen bijdrage is vermeld, heeft verzonden geen betaling is ontvangen, wordt de werkgever ter zake aangemaand.
9. Indien binnen 3 weken nadat het SFS de nota heeft verzonden nog geen betaling is ontvangen, is de werkgever in verzuim.
10. Het Bestuur is bevoegd vanaf de dag na het verstrijken van het in lid 9 bedoelde tijdvak de wettelijke rente te vorderen over de achterstal- lige betalingen.
98
11. Boven de in het voorgaande lid bedoelde rente zullen in geval van niet tijdige betaling van het verschuldigde alle kosten, welke ter invordering daarvan zijn gemaakt, aan het Fonds verschuldigd zijn.
Artikel 3
Verplichting werkgevers
1. De werkgever is verplicht om éénmaal per 4 weken, doch uiterlijk binnen 2 weken na afloop van de door het SFS vast te stellen 4-wekenperioden, aan het SFS volledige opgave te doen van de gegevens die nodig zijn voor de juiste vaststelling van de bijdrage- verplichting aan het Fonds, ten aanzien van de in het laatst verstre- ken tijdvak, als bedoeld in artikel 2 lid 7, bij hem in dienst zijnde werknemers, op een door het Bestuur aangegeven wijze.
2. Het SFS is bevoegd ten aanzien van de werkgever die niet ten volle aan vorengenoemde verplichting voldoet, het door laatstbedoelde aan het Fonds verschuldigde bedrag ambtshalve vast te stellen op maxi- maal het bedrag dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien de werknemer gedurende het gehele tijdvak, als bedoeld in artikel 2 lid 7, bij hem in dienst zou zijn geweest, plus een door het bestuur vast te stellen opslagpercentage.
Artikel 4
Palliatief-, rouw- en kraamverlof
1. De werkgever, die zijn werknemer het loon heeft doorbetaald over een periode van palliatief verlof (stervensbegeleiding van een termi- naal zieke huisgenoot), heeft recht op een vergoeding van de loon- kosten over in totaal maximaal tien dagen ten laste van het fonds.
2. De dagen palliatief verlof kunnen in overleg tussen werkgever en werknemer al dan niet aaneengesloten of in gedeelten van dagen worden opgenomen. De vergoeding vanuit het fonds bedraagt het loon over maximaal 75 uur.
3. De werkgever, die zijn werknemer het loon heeft doorbetaald over een periode van rouwverlof in verband met het overlijden van de partner of een kind of een ouder van de werknemer, heeft recht op een vergoeding van de loonkosten over in totaal maximaal tien dagen ten laste van het fonds, mits deze dagen door de werknemer direct
99