Aanleg van Staatsspoorwegen.
Bijlagen. [34. 2.] Tweede Kamer. 9
Aanleg van Staatsspoorwegen.
[34. 2.]
BIJLAGE.
ONTWERP.
Tusschen dea Minister van Binnenlandsche Zaken on den Minister van Finantien , tot het aangaan dezer overeen- koast door den Koning gemagtigd, aan de eene zijd^ ;
en de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, ten deze vertegenwoordigd door haren Directeur-Generaal F . 's XXXXX , handelende ingevolge besluit van de algemeene vergadering van aandeelhouders dier Maatschappij van
, ter andere zijde,
is, behoudens nadere bekrachtiging, voor zooveel noodig, bij de wet, overeengekomen om de voorwaarden , waarop, krachtens de wetten van 3 Julij 1863 (Staatsbladen n<>3. 100 en 101) onder dagteekening van 11 Augustus 18Ï3 , con- cessie is verleend tot het exploiteren van de Staatsspoor- we<»en langs de lijnen , vermeld in art. 2 der wet van 18 Augustus 1860 [Staatsblad nc. 45), met uitzondering van de lijn van Amsterdam , door de Zaanstreek of Haarlem , langs Alkmaar tot het Xieuwe Diop, te vervangen door he hieronder volgende bepalingen.
HOOFDSTUK I.
Algemeene bepalingen.
Art. 1.
De Maatschappij is verpligt tot exploitatie:
a. van de spoorwegen voor rekening van den Staat aan- gele^d of aan te leggen langs de lijnen in art. 2 der wet van 18 Augustus 1860 (Staatsblad n°. 451 vermeld, met uitzondering van de lijn van Amsterdam door de Zaan- streek langs Alkmaar tot het Nieuwe Diep ;
b. van de spoorwegen voor rekening van den Staat aan te leggen, krachtens de wet van 21 Mei 1873 (Staitsblad n°. 55);
c. van de spoorwegen tot eene gezamenlijke lengte van ongeveer 350 kilometers, welke nog voor rekening van den Staat mogten worden aangelegd;
d. van de spoorwegen, waarvan de naasting of over- name bij beschikking des Konings wordt noodig geoordeeld , de spoorwegen sub c en d, mits zij aansluiten aan spoor- we<*en door de Maatschappij geëxploiteerd.
De exploitatie van spoorwegen, aansluitende aan die door de Maatschappij geëxploiteerd , voor rekening van den Staat aan te leggen boven de sub c bedoelde, wordt aan do Maatschappij aangeboden , tenzij de Staat die voor eigen rekening wil exploiteren of anderen voordeeliger voor- waarden dan de thans overeengekomen, aanbieden.
De bij dit artikel bedoelde spoorwegen worden in het vervolg der overeenkomst door de algemeene benaming Staatsspoorwegen aangeduid. ^ ,
Art. 2.
De Maatschappij is daarenboven bevoegd :
a. na daartoe van den Koning magtiging te hebben be- komen, op voorwaarden door Xxxxxxxxxxxx ven goedgekeurd , spoorwegen van b'jzondere ondernemingen te exploiteren ;
b. voor zoover haar dit door den Minister van Binnen- landsche Zaken wordt toegestaan, ligter-, stoomboot", omnibus-, wagen- en dergelijke diensten op te rigten en uit te oefenen, waar zulks voor de dienst der spoorwegen, met name voor bestellen en afhalen van goederen of tot bevordering van doorgaand verkeer noodig mogt zijn.
Zij is onbevoegd, zonder magtiging des Konings, de ex- ploitatie van andere dan de bij art. 1 badoslde spoorwegen te ondernemen, of het gebruik van haar ter exploitatie over- gegeven spoorwegen geheel of ten deele aan derden toe te staan. Behoudens de bepaling van letter b van dit artikel mag zij zich, in geen geval, met andere ondernemingen dan van spsor wegexploitatie belaston of daarin deelnemen.
Art. 3. Onder exploitatie is begrepen :
het vervoer van reizigers en goederen en het onderhoud van da spoorwegen, van de gebouwen, kunstwerken en wat tot een en ander behoort, met inachtneming van het bepaalde bij de artt. 7 en 10.
Art. 4.
De Maatschappij zorgt dat de exploitatie , wat snelheid en veiligheid van vervoer, inrigting der wagens en dor stations, en alle overige onderdeelen van de dienst betreft, geschiede op gelijke wijze als op de beste spoorwegen in Europa, en dat zij zooveel mogelijk met alle verbeteringen, die elders worden ingevoerd, gelijken tred houde.
Art. 5.
Voor rekening van den Staat is, voor zooveel de Staats- spoorwegen betreft, de bouw en de yoltooijing van:
a. den spoorweg met alle daartoe behoorende werken, als: bruggen, duikers, wegbruggen, overwegen, middelen van veiligheid en afsluiting, voldoende aan art. 33 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67), wijk- en wisselplaatsen ;
b. alle stationsgebouwen, zoowel voor het publiek als voor de dienst noodig, goederen-, locomotioven- en wagon- loodsen , bergplaatsen voor materialen en brandstoffen , ge- bouwen voor werkplaatsen van het dagelijksch onderhoud van het materieel, douanengebouwen , laad-en losplaatsen, stoepen, stationsafsluitingen, lantaarnpalen tot verlichting van stations en uitgangen, voor zooveel noodig stations - pleinen en toegangswegen, enz.;
c. alles wat tot het vaste materieel der stations en van den weg behoort, als : draaischijven , wissels , vergaarbakken voor water, waterkranen, hekken , mijlpalen, hellingwijzers en waarschuwÏDgborden.
Art. 6.
Door de Maatschappij worden geleverd:
a. de locomotieven , rijtuigen , wagens , bestel- en dienst-
Bijblad van d« Nederlarulsche Staats-courant. — 1875—1876 .
[34. 2,]
Aanleg van Staatsspoorwegen.
•wagens, en alles wat verder tot liet loopende materieel behoort;
b. alle werktuigen voor do stationsdienst, als: hy>ch- kranen, rol wagens, weegbruggen, enz.
c. allo gereedschappen en toestellen noodig voor de dienst der stations, der treinen en van den weg; de electro-mag- netische signalen en de optische, waar die voor de zekerheid gevorderd worden, de controle-borden;
d. de werktuigen der werkplaatsen, benevens do stoom- machines voor die werkplaatsen en voor het vullen der waterbakkcn en de inrigtingen tot verwarming van hot water;
e. het aurenblement van de stationsgebouwen en van do bureaux;
f. de materialen, brandstoffen en voorraad van allen aard , noodig voor de exploitatie;
g. en verder alle vervoorbare en vaste voorwerpen, bepaaldelijk en uitsluitend voor de dienst van het vervoer bestemd.
Al het hierboven vermelde wordt, met den prijs van aanschaffing, in registers ingeschreven, die, van Regerings- wege gewaarmerkt, voortdurend bijgehouden worden.
In de thans bestaande registers worden dio prijzen bij- gescbreven, voor zoover zij bij de Maatschappij bekend zijn.
Art. 7.
Van wege den Staat worden alle voor zijne rekening aan te leggen spoorwegen cl' nog te voltooijen gedeelten van spoorwegen , met de daartoe behoorende gebouwen en kunstwerken, naar minstenseven deugdelijke regelen tot stand gebragt als de wegen die reeds pereed zijn.
De Maatschappij is bevoegd bij alle bestedingen den Ministor van Binnenlandsche Zaken opmerkzanm te maken op alles, wat het personen» of' goederenverkeer kan ver- beteien en over het algemeen voor eene goede exploi- tatie noodig schijnt.
Spoorwegen waarover de Staat bij overeenkomst met andere ondernemingen , bij naasting of op andere wijze de beschikking bekomt, voor zoover zij door de Maatschappij volgens letter d van art. 1 ter exploitatie moeten worden overgenomen , worden , zoo noodig. in het eerste jaar der exploitatie door den Staat of', indien de Minister van Bin- nenlandsche Zaken dit bepaalt, voor rekening van den Stnat door de Maatschappij in voldoenden toestand van onderhoud gebragt.
De toestand van onderhoud waarin zich die wegen, ge- bouwen, kunstwerken en wat tot een en ander behoort, na de overneming door den Staat bevinden, zal worden onderzocht door eene commissie van drie deskundigen, dio tevens zullen bepalen welke herstellingen of'vernieuwingen noodig zijn, om een en ander in den toestand van onder- houd te brengen, gemiddeld overeenkomende met dien van de overige wegen in beheer bij de Maatschappij.
De leden dier commissie worden, de Maatschappij ge- hoord, door den Minister van Binnenlandsche Zaken benoemd.
De kosten van dat onderzoek zijn voor rekening van den Staat.
Het onderzoek strekt zich niet uit tot de onderwerpen bij hoofdstuk I V geregeld.
Art. 8.
De Maatschappij is verpligt de Staatsspoorwegen met bunne gebouwen, kunstwerken en al hetgeen tot een en ander behoort, goed te onderhouden en bij het eindigen der concessie aan den Staat in den best onderhouden toe- stand terug te geven.
De Maatschappij is gehouden alle verpligtingen jegens derden, de exploitatie of het onderhoud van werken be- treffende, na te komen, die de Staat bij den aanleg of de overname der Staatsspoorwegen heeft op zich genomen.
Art. 9.
De uitgaven voor nieuwe spoorstaven, dwarsliggers,
wissels en draaischijven, alsmede die voor vernieuwing van locomotieven, tenders, rijtuigenen wagens, geschieden uit later, te vermeldt n fondsen, behoudens de voorziening vol- gens het laatste lid van art. 48.
Art. 10.
Ook zijn voor rekening van den Staat:
1°. De kosten voor het maken van voorzieningen tegen buitengewone ontgrondingen langs de pijlers en landhoofden van de bruggen over de grooto rivieren, die niet door goed onderhond der bestaande verdedigingswerken en steen* stortingen hadden kunnen voorkomen worden, alsmede voor herstelling der beschadigingen, die in zoodanig geval door de ontgrondingen aan de bruggen of verdedigiDgs- werken mogten ontstaan zijn.
2°. De kosten voor herstelling van beschadigingen aan do bruggen over de groote rivieren en aan do verdedigings- werken dier bruggen, veroorzaakt door aanvaring, voor zoover die kosten niet op derden kunnen worden verhaald. De Maatschappij is bevoegd en verpligt die kosten, ook langs geregtelijken weg, van derden in te vorderen.
3°. De kosten voor herstelling der gebreken aan de voorwerpen, vermeld in art. 5 , die het gevolg zijn eener slechte of' onvoldoende uitvoering, zoo dit bewezen is, en van het bestaan dier gebreken binnen twee jaren, nadat die voorwerpen tot exploitatie zijn overgedragen, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken door de Maatschappij is kennis gegeven.
Ten einde storing in de dienst te voorkomen, of zooveel mogelijk te bekorten, begint de Maatschappij ile herstelling en getft daarvan te gelijk kernis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Bij de uitvoering dezer herstellingen biengt de Maat- schappij alleen de werkelijke kosten en geen winst in rekening.
Stremming van de dienst op den spoorweg wegens deze herstellingen, geeft geen regt op schadevergoeding.
Art. 11.
Do Maatschappij is verpligt de gebouwen op gemeen- schappelijke stations onder haar beheer vcldoende tegen brandschade te verzekeren, tenzij bij de voor diegemeen- schappelijke dienst gesloten overeenkomsten anders mogt zijn bepaald.
HOOFDSTUK II .
Van het materieel en de exploitatie.
Art. 12.
De rijtuigen en wagens moeten zoodanig zijn ingerigt, dat zij op de aansluitende Nederlandsche, op de Duitsche en Belgische spoorwegen kunnen toegelaten worden.
Art. 13.
De inrigting der rijtuigen voor personen wordt aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken onderworpen.
Ten einde steecjs te kunnen voldoen aan art. 45 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67), wordt een zeker getal wagens voor het vervoer van goederen, van paardon en vee bestemd, door het Departement van Binuenland- sche Zaken te bepalen, zoo ingerigt, dat daarmede troepen en het materieel van het leger kunnen worden vervoerd.
Art. 14.
Het aantal der dagelijksche treinen bestemd om, hetzij reizigers alleen, hetzij reizigers en goederen te vervoeren, wordt aanvankelijk bepaald op vier in elke rigting.
Deze bepaling wordt aldus verstaan , dat het gemiddelde aantal kilometers per dag door personen- of door gemengde
[34. 2.]
Aanleg yan Staatsspoorwegen.
treinon, over al do Staatsspoorwegon doorloopen, gelijk moet zijn aun achtmaal het aantal kilometers dat voor bet vervoer is opengesteld.
De Maatschappij heelt de bevoegdheid een dier treinen als sneltrein, zamengesteld uit rijtuigen der 1ste on 2do klast-o, te laten loopen.
Art. 15.
D J vermeerdering van het aantal treinen boven dat in hot vorige artikel voorgeschreven, blijft eene zaak van overleg tusschen den Minister van Bini.enlandsche Zaken en de Maatschappij.
Art. lfi.
Wanneer op eenig godeelto de gemiddelde bruto op- brengst per trein-kilometer over de laatstverloopen zes maanden boven drie gulden is geklommen, heeft de Mi- nister van Binnenland.'cho Zaki n het regt te vorderen, dat het aantal treinen voimeerdord worde.
Door den MimVter van Binnenlandsche Zaken wordt bepaald of do treinen, in die vermeerdering begrepen, het geheele jaar of slechts een gedoelto van het jaar zullen loopen.
Art. 17.
Do Maatschappij zal, hetzij bij dag, hetzij 's nachts, de buitengewone treinen op Nederlandsch grondgebied doen loopen, die door of namens de Regering in het belang van 's Rijks dienst om bijzondere redenen verlangd worden. Indien zoodanige trein des daags minder dan f 0,75 en des nachts minder dan f 1,20 per trein-kilometor opbrengt,
wordt het verschil door xxx Xxxxx bijbetaald.
De opbrengst van en do bijbetaling voor die treinen behooren tot de bruto opbrengst, bedoeld bij art. 42.
Art. 18.
De Maatschappij is bevoegd tot het doen rijden van zoogenaamde pleizier- en andere goedkoope treinen.
Art. 19.
De keuze en benoeming der beambten voor het toezigt op de werken van onderhoud, voor de exploitatie en voor de ontvangst der gelden, behooren aan de Maatschappij.
De beambten van de Maatschappij zullen zooveel moge- lijk Nederlanders zijn , voor zoover zij niet bestemd zijn om op gedeelten der wegen op vreemd grondgebied dienst te doen.
De beambten van de Maatschappij, die met het publiek in aanraking komen, moeten, wanneer zij in do uitoefening hunner fuuctien zijn, van een onderscheidingsteeken voor- zien zijn.
HOOFDSTUK III.
Do aldus vastgestelde maxima worden , zoo noodig, op gelyko wijzo guwyzigd.
Mot toestemming van genoemden Minister kan de af- stand, waarnaar de tarieven berekend worden, voor den overtogt van bruggen over de grooto rivieren on van via- ducton vermeerderd worden.
De Maatschappij mag goen andere koeten in rekening brengen dan die, waarvoor door genoemden Ministor eenheidsprijzen als maxima zijn vastgesteld of magtiging tot heffing is verleend.
Art. 22.
Alle tarieven en voorstellen tot wijziging van tarieven , zonder onderscheid, worden door do Maatschappij aan den Minister van Binnenlandsche Zaken ter goedkeuring aan- goboden , tot zokerhoid dat de daarvoor vastgestelde maxima niet overschreden worden.
Indien de beslissing op het voorstel niet is gevolgd voer- tien dagon na don dag waarop het bij hot Departement van Binnenlandsche Zaken is ontvangen, kan het tarief voorloopig door do Maatschappij aangekondigd en, met inachtneming van don termijn in art. 30 der wet van 9 April 1875 (Stiiatsblad n*. 67) bepaald, ingevoerd worden, tot dat aangaande het voorstel door don Minister is beslist.
Art. 23.
Voor de uitoefening der diensten, bedoeld bij art. 2 , sub b, indien daarvoor vergunning wordt verleend, wor- den , met inachtneming der bepalingen van het eerste en tweede lid van art. 21 en van art. 22 , afzonderlijke tarieven vastgesteld.
Art. 24.
De Maatschappij heeft vrijdom van vervoer voor haar personeel en voor de bouwstoffen en andere voorworpen ten behoeve der exploitatie.
Zonder bijzondere goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken worden door haar geene andore vrijdommen genoten , noch aan derden gegeven.
De Rijksbeambten met de controle belast, ter zake van hunne dienst reizondo, hebben vrijdom van vervoer in de klassen van rijtuigen, door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te wijzen.
Art. 25
De bouwstoffen en materialen, noodig voor alle bij de artt. 7 , 10, 27 en 29 bedoelde werken , daaronder begrepen de grond tot verbreeding der aardebaai), worden van de plaats op de door de Maatschappij geëxploiteerde spoor- wegen, waar zij worden aangevoerd, naar die waar zij verwerkt moeten worden , vervoerd tegen een vasten prijs van 0,9 cent per eenheid van duizend kilogram en per kilometer.
Van de tarieven en het vervoer. HOOFDSTUK IV.
Art. 20.
De voorwaarden voor het vervoer van reizigers, vee, goederen enz., binnen de grenzen des Rijks, worden, voor zoover daarin niet bij de wet of bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur wordt voorzien , voor al de wegen door de Maatschappij geëxploiteerd, door don Minister van Binnenlandsche Zaken , de Maatschappij gehoord, vast- gesteld en gewijzigd.
Art. 21 .
Door den Minister van Binnenlandsche Zaken worden, nadat de Maatschappij is gehoord, m. xima vastgesteld voor het berekenen der vrachtprijzen voor het vervoer, binnen de grenzen des Rijks, op de Staatsspoorwegen van reizigers, vee, goederen en andere voorwerpen , zoo naar den te door- lonpen afstand van een kilometer als bij wijze van vast regt en voor bijkomende kosten, voor inschrijven, laden, lossen , opslaan en bewaren van goederen, voor loon voor het bestellen en afhalen van goederen en andere voor-
•werpen.
Van werken voor de Staatsspooi-wegen te maken, nadat zij ter exploitatie zijn overgegeven.
Art. 2G.
Een tweede spoor wordt voor rekening van den Staat op do Staatsspoorwegen gelegd, op die gedoelton waar en zoodra daaraan voor de dienst naar het oordeel van de Maatschappij behoefte is en dio behoefte door den Minister van Binnenlandsche Zaken erkend wordt.
Art. 27.
Do bouwstoffen noodig voor het tweede spoor worden geleverd en in het werk gebragt en de aardebaan wordt, zooveel noodig, verbreed door do Maatschappij ten koste van den Staat. De Maatschappij brengt alleen de werkelijke kosten en goen winst in rekening.
Zij moet vooraf van het te maken werk een plan met bogrooting van kosten ter goodkeuring aan den Ministor van Binnenlandsche Zaken indienen, die openbare aanbe- steding kan gelasten.
[34. 2.]
Aanleg van Staatsspoorwegen.
Art. 28.
Do kosten van het tweede spoor worden aan de Maat- schappy terugbetaald na voltooijing of in termijnen, naar gelang van de vorderingen van het werk.
Zoolang voor deze terugbetalingen geen bevelschriften op 's Rijks kas zyn uitgereikt, kan het bedrag der vorde- ringen deswege, mits door den Minister van Binaenlandsche Zaken erkend, op de stortingen, in art. 46 vermeld, wor- den ingehouden
Art. 29.
Wanneer gedurende de exploitatie de uitbreiding van bestaande werken of het maken van nieuwe werken door den Minisier van Binnenlandsche Zaken en de Maatschappij wordt noodig geacht, geschiedt zulks door haar ten koste van den Staat.
Alleen de werkelijke kosten, geen winst, wordt in rekening gebragt
Da tweede alinea van art. 27 is hier toepasselijk.
Art. 30.
D i kosten der in het voorgaande artikel vermelde wer- ken, die voor de onderhoudswerken, bedoeld by art. 7 , en die der herstellingen en voorzieningen , bedoeld in art. 10 , voor zoover deze werken, herstellingen en voorzieningen door de Maatschappij zijn geschied, worden haar terug- betaald als ten opzigte der kosten van het tweede spoor in art. 28 is bepaald.
Art. 31 .
De Minister van Binnenlandsche /ake n kan ook zelf werken doen maken , waarvan de noodzakelijkheid door de Maatschappij niet erkend wordt.
Wanneer de uitbreiding van bestaande of het maken van nieuwe werken door de Regering niet doch door de Maat- schappij wel voor de exploitatie noodig wordt geacht, is zij bevoegd die te maken na den Minister daarvan vooraf kennis te hebben gegeven.
Art. 32.
De Maatschappij is verpligt alle werken , die gedurende de exploitatie gemaakt worden , op denzelfden voet te onderhouden als die, welko zij bij den aanvang der cx- ploitatie van den Staat overneemt.
Wanneer een nieuw werk voltooid is , geschiedt de over- name bij proces-verbaal, waarin de toestand van dat werk wordt omschreven.
HOOFDSTUK V.
Begin, duur en einde der exploitatie.
Art. 33.
Drie maanden vóór dat, naar de berekening van den Minister van Binnenlandscho Zaken , een voor exploitatie geschikt gedeelte van een spoorweg gereed zal zijn, geeft hij van het vermoedelijk tijdstip van voltooijing kennis aan de Maatschappij.
Binnen veertien dagen na de werkelijke voltooijing wordt van de overgifte en overname behoorlijk proces-verbaal opgemaakt en onderteekend door personen, die door beide partijen tot dat einde zijn aangewezen.
Uit dat verbaal blijkt niet alleen al wat ten gebruike is afgestaan , maar ook van den toestand in wolken de weg, de gebouwen en de kunstwerken zich bevinden.
Art. 34.
Een gedeelte van een spoorweg is tot exploitatie gereed, zoodra al de werken en voorwerpen, die van Staatswege volgens art. 5 bekostigd worden, voltooid en voor het gebruik geschikt zijn.
Uiterlijk veertien dagen nadat een spoorweg of een ge- deelte van een spoorweg bij proces-verbaal is overgenomen , wordt die voor het vervoer opengesteld.
Voor eiken dag vertraging verbeurt de Maatschappij eene boete van vijf honderd gulden.
De Minister van Binnenlandsche Zaken zjrgt, dat de Maatschappij tydig vódr dat do weg wordt overgenomen, al hot voor de exploitatie daarvan noodige materieel kan bergen in gebouwen, opdien weg gelegen, en mot het spoor verbonden , en dat vóór do opening der dienst de noodigo proefritten op dien weg kunnen worden gedaan.
Art. 35.
Met gemeen overleg tusschen den Minister van Binnen- landsche Zaken en de Maatschappij kan een gedeelte voor het personen- en goederenvervoer geopend worden, zelfs al zyn de werken en voorwerpen, die van Staatswege volgens art. 5 worden bekostigd, nog niet alle geheel vol- tooid , mits de weg over het gehoele gedeelte behoorlijk bereden kunne worden , en allo bij of krachtens de wet voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, zijn aangebragt.
Art. 36.
Zoodra een spoorweg of een gedeelte van een spoorweg voor het vervoer is geopend, moot de Maatschappij voor- zien in het onderhoud van weg, gebouwen, kunstwerken en wat tot oen en ander behoort, met inachtneming van het bepaalde bij de artt. 7 en 10.
Art. 37.
De tijd gedurende welken de Maatschappij met de exploi- tatie der Staatsspoorwegen belast wordt, eindigt vijftig jaren nadat vijf honderd kilometers voor het vervoer zijn geopend , in welke vijf honderd kilometers ten minste drie geheel voltooide lijnen zijn begrepen, voor welk tijdstip wordt gehouden 31 December 1917.
Art. 38.
De Minister van Binnenlandsche Zaken behoudt zich voor twintig, dertig of veertig jaren nadat de spoorwegen be- doold in art. 1 sub a zijn voltooid, door opzegging dezer over- eenkomst. de exploitatie der Staatsspoorwegen te naasten.
Van dat voornemen wordt ten minste één jaar te voren aan de Maatschappij kennis gegeven.
Art. 39.
De Maatschappij kan van hare regten betreffende de exploi- tatie der Staatsspoorwegen vervallen worden verklrard:
1°. indien zij in gebreke blijft te voorzien in het on- derhoud van de wegen en daartoe bohonrende werken voor de exploitatie, nadat art. 15 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67) reeds eenmaal op haar is toegepast;
2°. indien zij de bepalingen dezer overeenkomst, wat do exploitatie , materieel en dienst betreft, niet naleeft, nalat
o. zij gewaarschuwd , den gestelden termijn heeft laten verloopen; en
b. bij geschil over de verpligting , de Raad van State, volgens de wet van 21 December 1861 (Staatsblad n°. 129), zij gehoord.
Met de vervallenverklaring heeft de Minister van Bin- nenlandsche Zaken het regt om onmiddellijk over het per- soneol en materieel der exploitatie te beschikken.
Hetgeen voor de exploitatie der Staatsspoorwegen is aangeschaft en verkregen gaat op den Staat over tegen betaling van eene som , die ten hoogste mag bedragen vijf en zestig ten honderd van de waarde, waarop die voor- werpen door drie .deskundigen zijn geschat.
Die deskundigen worden benoemd als bij art. 624 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voor de be- noeming van scheidslieden is bepaald.
Art. 40.
De Maatschappij mag, buiten het geval van overmagt zonder toestemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken , de dienst op de Staatsspoorwegen niet geheel of gedeeltelijk doen stilstaan.
By overtreding van dit verbod is genoemde Minister bevoegd , onmiddellijk over het personeel en materieel der exploitatie te beschikken , ten einde , onverminderd de be-
Iiyiagen. [34. 2.] Tweede Kamer. is
Aanleg vun Staatsspoorwegen.
voegdheid tot toepassing van art. 39 , de dienst volgens de bepalingen dezer overeenkomst, ten bate en schade van de Maatschappij te doen voortzetten.
HOOFDSTUK VI.
Bepalingen van geldelijken aard.
Art. 41.
Du Maatschappij is verpligt al hare ontvangsten ter zake van het beheer der Staatsspoorwegen aan den Staat te verantwoorden.
Zij is deswege niet rekenpligtig aan de Algemeene Reken- kamer.
D« controle der ontvangsten van wege don Staat ge- schiudt ingevolge een reglement, door den Koning, den Iiaad van State gehoord , vastgesteld.
Art. 42.
Als bruto opbrengst van de Staatsspoorwegen worden beschouwd:
a. alle ontvangsten voor het vervoer van reizigers , vee, goederen en andere voorwerpen;
b. de bijbetalingen bedoeld bij het 2de lid van art. 17;
c. de ontvangsten wegens vervoer voor rekening van den Staat , tegen den prijs van 0,9 cent per eenheid van 1001) kilogram en per kilometer;
d. alle loonen voor laden, lossen , opslaan, bestellen en afhalen van vee, goederen en andere voorwerpen ;
e. alle betalingen voor bijkomende kosten voor het ver- voer van personen en goederen ;
/'. de betalingen bedoeld bij art. 61 ;
g. de schadeloosstellingen of vergoedingen door andere spoorwegdiensten voor het medegebruik der Staatsspoor- wegen on van de daartoe behoorende stations, alsmede alle uit de exploitatie van die wegen voortspruitende toe- vallige baten ter zake van grasverpachtingen , verhuring van woningen, buffetten en dergelijke.
Van die bruto opbrengst verblijft, indien zij de som van zes duizend gulden per jaar en per kilometer bereikt of overtreft, taohtig ten honderd aan de Maatschappij. Bereikt zjj de som van zes duizend gulden niet, dan be- houdt de Maatschappij de opbrengsten ter concurrentie van vier duizend en acht honderd gulden per jaar en per kilometer.
Het overblijvende deel wordt door haar uitgekeerd aan den Staat.
Ten einde de bruto opbrengst per jaar en per kilometer te bepalen , wordt na afloop van elk jaar de verkregen bruto opbrengst gedeeld door het aantal kilometers in dat jaar geëxploiteerd
Wanneer in den loop des jaars nieuwe gedeelten zijn geopend, wordt elk tijdvak afzonderlijk berekend, ten einde de gemiddelde opbrengst per kilometer over het geheele jaar te bepalen.
Onder de bij letter g van dit artikel bedoelde schade- loosstellingen en vergoedingen zijn niet begrepen die, welke geschieden tot terugbetaling van door den Staat ten be- hoeve van andere spoorwegdiensten gemaakte nieuwe werken of uitbreiding van bestaande werken , noch de betalingen door de Maatschappij verschuldigd ter zake van het ge- bruik ten behoeve der exploitatie van de wegen bedoeld bij art. 2, van de werkplaatsen behoorende tot de Staats- spoorvregen. Deze schadeloosstellingen en betalingen komen geheel ten bate van den Staat.
Art. 43.
Voor de vas'stelling van het bij art. 45 bedoelde winst- saldo mogen de ontvangsten der Maatschappij in hare boeken, regtstreeks noch middellijk, met andere uitgaven worden verminderd, dan die ter zake van:
a het onderhoud en de exploitatie van de spoorwegen en de bij letter b van art. 2 bedoelde diensten, uitgenomen
do kosten van herstellingen, die volgens de artt. 7 en 10 ten laste van den Staat komen ;
li. de jaarlgkscho stortingen in de bij art. 44 genoemde virnifuwings- en reservefondsen, en hetgeen door do Maatschappij moet worden bijgedragen in de gevallen voorzien bij art. 48 alinea 3 ;
c. eeno jaarlyksche bedrage aan hot zieken - en onder- steuningsfonds en het pensioenfonds van de beambten der Maatschappij, van welke bijdrage het gezamenlijk bedrag
50 gulden per geëxploiteerden kilometer niet raag over- schrijden ;
d. de uitkeeringen , schadeloosstellingen of vergoedin- gen aan andere spoorwegondernemingen , verschuldigd voor het gebruik of medegebruik van spoorwegen of stations;
e het nadeelig saldo van de afrekeningen van het ge- bruik van het rollend materieel der Maatschappij door andere spoorwegdiensten en van dat van het materieel der diensten door de Maatschappij:
/'. rentebetaling en aflossing van geldleeningen, in over- eenstemming met de bepalingen dezer overeenkomst aan- gegaan en tot afschrijving van het verschil msschon het nominaal en het werkelyk verkregen bedrag van dergelijke leeningen, zijnde onder aflossing van leeningen niet be- grepen die uit conversie van eene schuld in eene andere op voordeeliger voorwaarden aangegaan, voortvloeit;
g. de terugbetaling van genoten garantie van rente,' waar die volgens overeenkomst of' wettelijke bepaling ver- schuldigd is ;
/(. alle andere hierboven niet genoemde uitgaven, die geacht kunnen worden voor het beheer der Maatschappij en de exploitatie vereischt te worden.
Onder de hier bedoelde uitg.iven kunnen niet begrepen worden boeten, ingevolge art. 84 dezer overeenkomst door de Maatschappij verbeurd, noch boeten en kosten, waartoe zij wegens overtreding van strafwettelijke bepalingen mogt veroordeeld zy°n.
De waarde van rijtuigen en wagens door de Maatschappij in de werkplaatsen der spoorwegen gemaakt voor vermeer- dering van materieel komt ten laste van de kapitaalreke- ning der Maatschappij , van die voor vernieuwing van voor de dienst onbruikbare rijtuigen en wagens, ten laste van het vernieuwingsfonds voor den aankoop van locomotieven, tenders, rijtuigen en wagens.
Uu rekening van de uitgaven der exploitatie over het jaar, waarin dergelijke rijtuigen en wagens uit de werk- plaatsen der spoorwegen zijn afgeleverd , wordt daarentegen mèt het bedrag der waarde van die rijtuigen en wagens verminderd.
Locomotieven en tenders mogen niet in de werkplaatsen gemaakt worden.
Art. 44.
Uit het niet ten bate van den Staat komende gedeelte van de opbrengst der exploitatie van de Staatsspoorwegen en uit de opbrengst der exploitatie 'van die bedoeld hg art. 2 , worden jaarlijks afgezonderd:
a. f33 0 voor eiken kilometer, met4enkel spoorenff>50 voor eiken kilometer met twee sporen, ten behoeve van een fonds voor do vernieuwing van spoorstaven, dwars- liggers, wissels en draaischijven;
b. f 100 voor eiken kilometer, ten behoeve van een reservefonds tot het bestrijden der uitgaven, wegens door brand, spoorwegongelukken en andere buitengewone oor- zaken, noodig geworden vernieuwingen oï herstellingen van de wegen, gebouwen, kunstwerken en het materieel, of wegens vergoedingen van schade door dergelijke oor- zaken aan personen en zaken toegebragt;
c. vier ten honderd van het gezamenlijk bedrag der volgens de bepalingen van art. 42 berekende bruto-opbrengst, ten behoeve van een fonds voor de vernieuwing van loco- motieven, tenders, rijtuigen, wagens en assen met wielen.
Voor de toepassing der bepaling sub c wordt de volgens
Bijblad van de Nederlandsche Staats-courant. — 1875—1876 .
14 [34. 2.]
Aanleg van Staatsspoorwegen.
art. 42 berekende bruto-opbrengst der Staatsspoorwegon naar reden der lengte geacht ook van de wegen, bedoeld bij art. 2 , verkregen te zijn.
Art. 45.
Wanneer bij de vaststelling der juarlijksche balans van de M aatschappy blijkt, dat bet winstsaldo ter zake van haar beheer in zijn geheelen omvang, meer bedraagt dan vier en een hal? ten honderd van het op de aandeelen gestort bedrag in het maatschappc]\jk kapitaal, dan wordt dat meerdere in dier voege tusschen den Staat en de Maatschappij verdeeld dat iedere van beide partijen daarvan een gelijk aandeel bekomt, zoolang dat saldo niet meer bedraagt dan vijf en een half ten honderd van datzelfde bedrag, terwijl van hetgeen er dnn nog zou overblijven vier vijfden aan den Staat wordt uitgekeerd.
De vastgestelde balans en winst- en verliesrekening wordt onverwijld aan de Ministers van Uinnenlandsche Zaken en Finantien medegedeeld.
Art. 46.
Binnen de zes eerste maanden van elk jaa r heeft de verrekening plaats tusschen Jen Staat en de Maatschappij over de ontvangsten van het afgeloopen dienstjaar, met dien verstande echter, dat telke drio maanden bij de Rijks- betaalmee8ters door de Maatschappij eene som gestort wordt ter goede rekening, ongeveer overeenkomende met het vermoedelyk aandeel dat den Staat over het verloopen lijdvak toekomt.
Art. 47.
Wanneer de Staat na afloop van den bij art. 37 be- paalden tijd of ingevolge art. 38 door opzegging dezer overeenkomst, de exploitatie der Staatsspoorwegen naast, geschiedt zulks op de volgende voorwaarden :
In gemeen overleg tusschen den Minister van Binnen- landsche Zaken en de Maatschappij wordt bepaald welk gedeelte van het rollend materieel geacht zal worden tot de dienst der Staatspoorwegen en der bij art. 2 bedoelde wegen te behooren.
Deze verdeeling geschiedt naar reden van de lengte der lijnen volgens de waarde, waarop dat rollend materieel wordt geschat door drie deskundigen, op den voet van art. 39 laatste alinea benoemd.
De Staat verkrijgt den eigendom van dat gedeelte van het rollend materieel, hetwelk volgens die verdeeling ge- acht wordt voor de Staatsspoorwegen te zijn aangeschaft en van al hetgeen door de Maatschappij verder voor de exploitatie dier wegen volgens art. 6 is aangeschaft en verkregen , van hare magazijnvoorraden en van alle andere haar toebehoorende roerende en onroerende goederen.
De voorraad der magazijnen en andere roerende goede- ren, voor zoover wat deze laatste betreft zij niet bepaal- delijk tot de Staatsspoorwegen of tot de bij art. 2 bedoelde wegen behooren, worden met onderling goedvinden tusschen de Staatsspoorwegen en de bij art. 2 bedoelde wegen in reden tot de lengte verdeeld.
Het onroerend goed, dat zoo voor de exploitatie der bij art. 2 bedoelde wegen als der Staatsspoorwegen gebruikt wordt, zal dan worden geschat door deskundigen, benoemd op den voet van art. 39 , en het aandeel in de geschatte waarde, dat naar do bij het voorgaande lid bedoelde ver- houding geacht wordt tot He bij art. 2 bedoelde wegen te behooren, gelijktijdig met de hieronder sub b bedoelde beta- ling, door den Staat aan de Maatschappij wor.len uitgekeerd. De overgave geschiedt bij proces-verbaal, door weder-
zijdsche gemagtigden , ten kosten van den Staat.
Bij verschil tusschen de gemagtigden of verzet van de zijde der Maatschappij is de Minister van Binnenlandsche Zaken bevoegd om behoudens schadevergoeding door den Staat, voor zoover deze daartoe volgens latere uitspraak van den regter of van scheidslieden gehouden mogt zijn, over alles, wat, naar zijne meening, voor de exploitatie der Staatsspoorwegen noodig is, te beschikken.
De regten en verpligtingen voortvloeijendo uit overeen- komsten, door de Maatschappij, met betrekking tot de Staatsspoorwegen, binnen de grenzen harer volgens deze overeenkomst on volgens hare statuten bestaande bevoegd- lei d aangegaan, worden uitgeoefend en nagekomen door
den Staat, voor zoover wat de verpligtingen betreft, het daar tegenoverstaand genot door xxx Xxxxx wordt verkregen. Tot de hier bedoelde verpligtingen behoort in geen geval, de betaling van voorwerpen, die volgens de bepa- lingen dezer overeenkomst, door de Maatschappij geleverd moesten worden, tenzij die voorwerpen, volgens hunnen aard en bestemming, bekostigd moesten worden uit de vernieuwings- en reservefondsen tot de gezegde wegen betrekkelijk, en dan nog slechts voor zoover deze fondsen
toereikend zyn.
De Staat betaalt daarentegen aan do Maatschappij:
a. de som van het op de aandeelen in haar maatschap - pelijk kapitaal gestort bedrag, voor xxxxxx die aandeelen niet door inkoop of ten gevolge van uit loting, in handen der Maatschappij zyn teruggekeerd, verminderd met de som welke op het tijdstip van overgang der exploitatie nog van de stortingen of aandeelen voorhanden ia;
b. de som, die op het tijdstip van overgang der exploi- tatie nog onafgelost is van de geldleen in gen door de Maat- schappij, met toestemming van den Koning aangegaan, verminderd met de som, welke op dat tijdstip nog van de opbrengst dier leeningen voorhanden was en met het be- drag der uitgaven ingevolge het derde lid van art. 73 daaruit bestreden ;
c. eene som gelijkstaande met het twintigvoudig bedrag van hetgeen de Maatschappij gedurende de laatste zeven jaren, gemiddeld per jaar . boven een bedrag van vijf ten honderd in het jaar over de op de aandeelen gestorte som- men , tot uitdeeiing aan hare aandeelhouders heeft besteed.
Indien het tijdstip van den overgang der exploitatie van- dat vermeld bij art. 37 minder dan twintig jaren verwy- derd is, geschiedt de hierboven sub c bedoelde vermenig» vuldiging, in stede van met twintig , met een zooveel kleiner getal, als het aantal dier jaren minder dan twintig bedraagt. De sub a, b en c bedoelde betalingen zijn alleen ver- schuldigd over het gedeelte, dat bij verdeeling daarvan over de by art. 1 en 2 bedoelde wegen, in reden van hunne
lengte, tot de eerstgenoemde wegen betrekkelyk is.
De sub b vermelde betaling geschiedt binnen een maand na den dag, waarop de exploitatie aan den Staat is over- gegeven, met bijvoeging eener rente van vijf ten honderd in het jaar . gerekend van gezegden dag tot en met den dertigsten dag na dien der betaling.
De sub a en c bedoelde betalingen geschieden binnen twee maanden na den dag van overgang der exploitatie, met bijvoeging eener rente van vijf ten honderu in het jaar , gerekend van gezegden dag tot en met dien, welke de be- taling voorafgaat.
HOOFDSTUK VII .
Van de vernieuwtiigs- en reservefondsen.
Art. 48.
De volgens letter a, b en c van art. 44 afgezonderde gelden worden, volgens hunne onderscheiden lesHniming aangelegd tot afzonderlijke fondsen en zulks, wat de fondsen bedoeld bij art 44 sub a en b betreft, afgeschei- den voor de wegen bedoeld bij art. 1 en bij art. 2.
Het beheer en de verantwoording van de fondsen, be- doeld bij art. 44 sub aenb, geschiedt voor die behoorende tot de wegen bedoeld bij art. 1, volgens regelen bij de wet, en voor de overige fondsen volgens de bepalingen door den Koning goedgekeurd.
Voor zoover die, fondsen niet toereikend zyn voor de behoeften, waarvoor zij bestemd zijn, moet in het ont- brekende door de Maatschappij worden voorzien.
Art. 49.
Voor zoover over de tot die fondsen behoorende gelden niet beschikt behoeft te worden tot voorziening in de be- hoeften waarvoor zij bestemd zijn, worden zij belegd in inschrijvingen op de grootboeken der nationale schuld.
Met de renten dier inschrijvingen wordt op gelijke wijs gehandeld.
[34. 2.] 15
Aanleg van Staatsspoorwegen
Art. 50.
De Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt telkens, op voor»tel der Maatschappij. Iioeveel uit elk dier fondsen tot bestrijding der bij het voorgaande artikel bedoelde be- l.oeften, lan worden aangewend.
Herstellingen of pedeeltelijke vernieuwingen aan voor de dienst in gebruik zijnde spoorstaven , dwarsliggers, wissels en draaischijven en aan locomotieven, tenders, rijtuigen, wagens en assen met wielen mogen niet uit de fondsen , bedoeld l>ij art. 44 sub a en c , bekostigd worden.
Art. 51 .
Geen der in art 50genoemde voorwerpen, mogen, voor zooveel zij uit du betrokken fondsen bekostigd zijn, zonder toestemming van van den Minister van Binnenlandsche Zaken voor den weg of voor de exploitatie gebruikt worden.
Art. 52.
De oude voorwerpen of daarvan afkomstige materialen, welke vervangen zyn door andere uit een der by dit hoofdstuk bedoelde fondsen bekostigd, worden te gelde gemaakt. De opbrengst daarvan wordt in het betrokken fonds gestort of op andere wy°ze ten voordeele van dat fonds besteed.
Art. 53.
Wanneer een gedeelte van een Staatsspoorweg in ex- ploitatie komt, vóór dat de termijn van onderhoud ten laste van den aannemer van den weg geëindigd is, wordt van de gelden, die alsdan op de aannemingssom wor- den ingehouden, de helft gestort in het vernieuwings- fonds voor den aankoop van spoorstaven, dwarsliggers, wissels en draaischijven der Staatsspoorv, egen en de weder- helft ter beschikking van de Maatschappij gesteld, onder verpligting om die, gedurende het tweede en derde jaar der exploitatie, aan zand en ballast op den weg te doen verwerken.
daarvan niet by deze overeenkomst is afgeweken, op de door de Maatschappij uitgeoefende spoorwegdiensten toe- passelyk.
Art. 58.
Met toestemming van den Minis'er van Binnenlandsche Zaken . die de Maatschappy vooraf hoort, mag een ieder langs de spoorwegen en in de nabyhoid der stations maga- zijnen oprigten of aanlegplaatsen maken, met werktuigen, kranen en toestellen voor het laden en lossen der wagens geschikt.
Dit geschiedt onder do verpligting, buiten den spoorweg een of meer zijsporen te leggen , opdat do te laden of te lossen wagons het vrye verkeer op den spoorweg niet belemmeren.
Art 59.
De Maatschappij is verptigt de draden en toestellen der liijkstelegraphen kosteloos door hare beambten en bedienden te doen bewaken. Zij doet aan de ambtenaren van den Rijkstelegraaph kennis geven van al de gebeurde onge- vallen , en zoo mogelijk van hunne oorzaken.
Bij het breken van een telegraaphdraad moeten de be- ambten en bedienden van de Maatschappy de gebroken einden voorloopig aan elkander hechten, volgens hun te dien einde door of namens den Minister van Finantien te geven instructien.
Art. 60.
De Maatschappij moet op hare kosten de wagens leveren , noodig voor het vervoer van de brievenmalen en van de ambtenaren met het overbrengen daarvan belast; zij kan voor dat vervoer gedeelten van de gewone spoorwegrij- tuigen, mits die voldoende zijn, aanwijzen.
Deze postwagens of gedeelten van de gewone rijtuigen moeten ten haren koste , volgens de opgaven haar daartoe van wege den Minister van Finantien gedaan, ingerigt worden.
Art. 54.
De Minister van Binnenlandsche Zaken zorgt, dat in de bestekken der nog door den Staat te maken gedeelten van spoorwegen, de bij het voorgaande artikel bedoelde be- paling worde opgenomen.
Art. 55.
Zoodra en zoo lang in een der reservefondsen eene som van duizend gulden voor eiken geëxploiteerden kilometer aanwezig is, wordt het niet verder uit de opbrengsten der exploitatie aan<:e\uld. De renten voortspruitende uit de tot zoodanig fonds behoorende inschrijvingen worden evenwel mede tot aankoop van inschrijvingen ten behoeve van het fonds besteed.
Herstellingen, die volgens de artt. 7 en 10 geheel ten laste van den Staat komen, worden niet uit het reserve- fonds bekostigd.
Art. 56.
Bij het eindigen dezer overeenkomst of het naasten door den Staat van de Staatsspooi wegen, verkiijgt de Staat den eigendom van al de waarden, die alsdan tot het voor die wegen bestemde vernieuwingsfonds, bedoeld in art. 44 sub a, en reservefonds sub b behooren.
Het vernieuwingsfonds bedoeld sub a en het reservefonds betrekkelijk de in art. 2 bedoelde wegen worden alsdan geheel ter beschikking van de Maatschappij gesteld, terwijl de waarden behoorende tot het vernieuwingsfonds voor het mateiieel naar de reden van de lengte der spoorwagen, bedoeld bij de artt. 1 en 2 , tusschen den Staat en de Maatschappij worden verdeeld.
HOOFDSTUK VIII .
Bepalingen van verschillenden aard.
Art. 57.
De wet van 9 April 1875 (Staatsblad n°. 67) is, voor zooveel
Art. 61.
De Maatschappy is verpligt de wagens, bestemd voor den dienst der aanlegplaatsen . bedoeld in art. 58 , en al- daar staande, met de voorbijgaaudo goederentreinen mede te nemen , en insgelijks de voor die plaatsen bestemde wagens aldaar van de voorbijgaande treinen af to spannen. Door de belanghebbenden zal daarvoor worden betaald
25 cent voor eiken geheel of gedeeltelijk beladen wagen, berekend naar den in de rigting van het vervoer te door- loopen afstand van een kilometer, gemeten tusschen den uitersten wissel van het station en den verbindingswissel der aanlegplaats.
Is die afstand minder dan 2 kilometers, dan bedraagt de vergoeding voor dit vervoer 50 cent per wagen.
Voor het vervoer van ledige wagens wordt niets gerekend.
Art. 62.
De Maatschappij is niet ontvankelijk, om welke reden ook, zich op overmagt Ie beroepen .'tenzij zij binnen de dertig dagen na de gebeurtenissen of omstandigheden , waar- uit de overmagt ontstaat, aan den Minister van Binnen- landsehe Zaken hebbe doen blijken, dat die gebeurtenissen of omstandigheden werkelijk bestaan, en welken invloed zij hebben uitgeoefend.
Gelijke regel geldt bij daden , welke de Maatschappij aan Rijks-beambten meent te kunnen wyten.
Zij zal er geen beklag op mogen gronden, ten ware zij het bestaan en den invloed bij het plegen der daad of binnen hoogstens dertig dagen daarna, hebbe doen kennen.
In geen geval zal zij eenige vordering op mondelinge lastgeving mogen gronden.
Art. 63.
De Maatschappij wordt beschouwd in de volbrenging harer verpligtingen in gebreke te zijn gebleven, door het een- voudig verstrijken der verschillende daartoe gestelde ter- mijnen en zonder dat het noodig is, daarvan door eenige acte te doen blijken , mits de vertraging niet aan daden van Rijks-beambten toe te schrijven zij.
[34. 2.]
Aauleg van Stiuitsspoorwegen.
Art. 64.
Gedurende de werking dezer overeenkomst wordt op de daarby bedoelde spoorwegen, binnen de grenzen des Rijks, geen weg- of passagegeld geheven, noch ten voordeulo van den Staat, noch van eenige provincie ot' gemeente.
Art. 65.
Tydens den geheolen duur der overeenkomst kan. hetzij in de doorsneden landstreek, hetzij overal elders, elke aanleg van wegen, kanalen of spoorwegen van Uijkswege worden toegestaan, zonder de Maatschappij uitdien hoofde eenige schadevergoeding kan vorderen.
Art. 66.
De Maatschappij kan geen aanspraak maken op vergoe- ding van schade of' van winütderving, zoo van Rijkswege wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid, om, behou- dens het bepaalde bij art. 61 , wijziging te brengen in het tarief der in- en uitgaande regten , in de tarieven der tollen of in die der passagegelden, zoowel op de tegenwoordig bestaande middelen vuu gemeenschap, als op die, wuiku tijdens den duur der concessie worden gemaakt.
Hetzelfde geldt ten opzigte van alle voorkomende maat- regelen van algemeen belang, die van Rijkswege genomen of bevolen worden.
Art. 67.
Regeling bij gemeen overleg is zoodanige regeling, waarbij beide partyen overeenstemmen.
Art. 68.
De onderlinge afstanden van de stations worden gemeten langs de as van den spoorweg, tusschen het midden van de hoofdgebouwen op die stations.
Bij het eerste gedeelte van elke lijn wordt de afstand in elk geval gerekend van het begin van het terrein van den spoorweg.
Bij de gedeelten, die aan de grenzen aansluiten, wordt gerekend tot aan het punt van grensscheiding.
Art. 69.
De Maatschappij doet maandelijks in de Sttaatscourant opgave van de opbrengst der exploitatie per dag en per kilometer, wegens het vervoer van reizigers en van goe- deren , over de ai'geloopen maand en over het verstreken gedeelte des jaars , met bijvoeging van de opbrengst ter- zelfder zake over de gelijke tijdvakken van het vorig jaar , en zulks afzonderlijk voor de wegen bedoeld bij art. 1 en bij art. 2.
Art. 70.
Voor de by art. 74 bedoelde Rykscommissarissen en voor de Staatsambtenaren met do controle belast, wor- den , indien de betrokken Minister dit verlangt, door de Maatschappij in het gebouw van het hoofdbestuur der ex- ploitatie en in de gebouwen der hoofdstations voldoende lokalen aangewezen, gemeubeld, verlicht en verwarmd.
Art. 71 .
De zetel der Maatschappij blijft in Nederland gevestigd. Onder toezigt en controle van een door de aandeelhou- ders benoemden Raad van Commissarissen, welks leden minstens voor twee derden moeten zijn Nederlanders, die hunne woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, worden de zaken der Maatschappij bestuurd en beheerd door een directeur-generaal, op voordragt van den raad van com • missarissen uit een tweetal personen, die mede Nederlanders zyn, door de algemeene vergadering van aandeelhouders
benoemd.
De voordragt tot benoeming van u«n directeur-generaal behoeft de goedkeuring van den Minister van Binnenland- sche Zaken.
De directeur-generaal vertegenwoordigt de Maatschappij in en buiten regten en is bevoegd tot alle handelingen, die tot haren werkkring behooren.
D J statuten der Maatschappij, wordeu, binnen drio maanden nalat deze overeenkomst, voor zooveel noodig, bij de wet bekrachtigd zal zijn, met de bepalingen daar- van in overeenstem uing gebragt.
Vóór de vaststelling worden aij, even als alle daarin later te maken wyzigingen, onverminderd de voorschriften van het Wetboek van Koophandel, aan de goedkwuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken onderwerpen, tot zekerheid, dat er niets in vuorkome, dat met deze overeenkomst in strijd is.
Art. 72
Zonder toestemming des Konings mag de Maatschappij haar maatschappelijk kapitaal niet vergrooten, noch nieuwe leeningen of daarmede overeenkomende geldelijke verbind* tenissen aangaan.
De voorwaarden van nieuwe leeningen zijn aan de goedkeuring des Konings onderworpen.
Art. 73.
Zonder toestemming \au de Ministers van Binnenlan l- sche Zaken en van Finantien, mogen uit het maatschap- pelijk kapitaal of uit de opbrengst van geldleeningen geen andere uitgaven worden gekweten, dan die van aanschaf- fing der voorwerpen genoemd sub ó tot en met e en g van art. 6 , en der voorwerpen genoemd sub f in art. 6 , zoo lang deze in de magazijnen opgeslagen zyn.
De Maatschappij mag geen verbindtenissen aangaan tot betaling op langere termynen van aan haar gedane leve- nngen, dan tot verzekering van deugdelijke levering noo- dig en gebruikelijk is
Uit de opbrengsten van leeningen mogen worden vooi- geschoten of voldaan de uitgaven, bedoeld in art. 31 alinea 2 , voor het maken van een tweede spoor, van nieuwe werken en van uitbreiding van bestaande werken op de spoorwegen, bedoeld in art. 2 , voor zoover tot de uitvoering door den Minister van Binnenlandsche Zaken ma gtiging is verleend en de Maatschappij, volgens des- wege gesloten overeenkomsten , die uitgaven moet beko?- tigen 0f voorschieten.
De vergoedingen daarvoor, volgens die overeenkomsten aan de Maatschappij toekomende, worden tot kwijting van uitgaven voor aflossing, en tot voldoening van renten van geldleeningen aangewend.
Art. 74.
Een door den Koning benoemden Rijkscommissaris en adjunct-Rijkscommi8saris hebben het regt de vergaderingen van het bestuur en van de aandeelhouders der Maatschappij bij te wonen, en er raadgevende stem uit te brengen.
Daartoe wordt hun, gelijktijdig met commissarissen der Maatschappij. van alle zoo gewone als buitengewone ver- gaderingen kennis gegeven.
Zij hebben toegang tot de bureaux en het archief der Maatschappij en inzage van hare boeken.
Zij zijn gehouden, volgens de bepalingen hunner instruc- tien, den Minister van Binnenlandsche Zaken mededeeling te doen van hunne bevindingen en jaarlijks een uitvoerig verslag betreffende het beheer der Maatschappij in de bijzonderheden der exploitatie aan den Minister in te leveren.
Overgangsbepalingen.
Art. 75.
Het onder berusting van den Staat verbleven gedeolte van het waarborgkapitaal, bedoeld bij art. 83 der conces- sie voor do exploitatie der bij letter a van art. 1 dezer overeenkomst vermelde spoorwegen, wordt by het in wer- king treden dezer overeenkomst in het betrokken grootboek der nationale schuld ten name van het bij lit. b van art. 44 bedoelde reservefonds betreffende de Staatsspoorwegen over- geschreven.
Bijlagen. [34. 2.]
Aanleg van Staatsspoorwegen.
Tweede Kamer. 17
Art. 76.
By de onderteokening dozer overeenkomst wordt van Staatswege goedgekeurd:
a. dat het kapitaal der Maatschappij bedraagt dertien millioen gulden , daaronder begrepen eene prioriteitsleening groot zes millioen zes honderd zeven en zestig duizend gulden, tegen eene rente van vyf ten honderd 's jaars aan- gegaan, waarvan de aandeelen door de houders kunnen worden verwisseld tegen aandeelen in het maatschappelijk kapitaal, die tot dit einde bij de Nederlandsche Bank ge- deponeerd moeten zijn, terwijl de obligatien, waarvoor die verwisseling niet geschiedt, vóór July 1916 moeten worden afgelost;
b. dat de Maatschappij de volgende leeningen heeft aangegaan: