DE RAAD VAN TUCHT VAN DE STICHTING
DE RAAD VAN TUCHT VAN DE STICHTING
TUCHTRECHTSPRAAK SCHEIDINGSBEMIDDELING
heeft de volgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:
Mevrouw …………., wonende te , hierna te noemen: “klaagster”,
tegen
Mevrouw ……………, kantoorhoudende te , hierna te noemen: “verweerster”
1. Procedureverloop:
1.1 Klaagster heeft op 18 april 2013 bij het secretariaat van de Vereniging van Familierechtadvocaten en Scheidingsmediators, hierna te noemen: “vFAS” een klacht ingediend tegen verweerster. Xxxxxxxxxxx heeft hierop bij brief d.d. 6 juni 2013 gereageerd. Op 25 oktober 2013 heeft het gesprek , zoals bedoeld in art. 4 van het klachtenreglement, met de secretaris van de vFAS plaatsgevonden.
1.2 Bij brief d.d. 22 april 2014 heeft klaagster een klacht ingediend bij de secretaris van de Raad van Tucht. Xxxxxxxxxxx heeft hierop bij brief d.d. 14 juli 2014 gereageerd.
1.3 De Raad van Tucht heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 en 1.2 genoemde gewisselde stukken.
1.4 Op 28 oktober 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klaagster en haar adviseur, de heer , alsmede verweerster zijn verschenen.
2. Vaststaande feiten
Verweerster is echtscheidingsbemiddelaar en lid van de vFAS. Op 19 maart 2012 heeft tussen klaagster, haar (thans) ex-partner en verweerster het eerste mediationgesprek plaatsgevonden en is tevens de mediationovereenkomst overhandigd. Verweerster heeft klaagster en haar ex-partner zowel bij voormeld gesprek als bij brief d.d. 28 maart 2012 bericht over haar uurtarief en over de mogelijkheid dat klaagster wellicht in aanmerking zou
komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat verweerster geen mediations doet op basis van een toevoeging. Klaagster zou derhalve afstand dienen te doen van deze mogelijkheid en zou dan moeten instemmen met het uurtarief van verweerster.
Voorts is in de brief d.d. 28 maart 2012 verslag gedaan van de eerste bespreking. Bij mail d.d. 13 april 2012 is klaagster akkoord gegaan met het verder inschakelen van verweerster als scheidingsmediator. Bij de aanvang van de tweede bespreking op 2 mei 2012 is de mediationovereenkomst ondertekend en heeft klaagster tevens voor akkoord getekend voor het afstand doen van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.
Op 22 juni 2012 hebben partijen het scheidingsconvenant en het ouderschapsplan ondertekend. Bij beschikking d.d. 5 september 2012 heeft de rechtbank het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie ten behoeve van klaagster afgewezen en voor het overige de afspraken van partijen in de beschikking opgenomen.
Bij brief d.d. 12 september 2012 heeft verweerster de rechtbank verzocht een herstelbeschikking af te geven.
Bij beschikking d.d. 7 oktober 2012 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Per e-mail d.d. 22 oktober 2012 heeft verweerster klaagster en haar ex-partner op de hoogte gesteld van haar bevindingen ten aanzien van de door de rechtbank uitgesproken afwijzing van het verzoek tot opneming van de overeengekomen partneralimentatie en heeft zij vervolgens haar dossier gesloten. Tevens is een slotdeclaratie verzonden. Verweerster heeft daarna naar aanleiding van correspondentie met klaagster uiteindelijk voorgesteld om xxxxxxxxx een notariële akte voor haar te bewerkstelligen, teneinde een executoriale titel ten aanzien van de partneralimentatie te verkrijgen, hetgeen op 13 juni 2014 is geschied.
3. Klacht
In de klacht van klaagster zijn de volgende klachtonderdelen te onderscheiden die bij de mondelinge behandeling zijn herhaald en die met haar instemming toen als volgt zijn geformuleerd:
1) Verweerster heeft klaagster niet goed gewezen op de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand. Klaagster had geen inkomen terwijl haar ex-partner een hoog inkomen had. Verweerster had de taak om klaagster te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Ook had verweerster moeten bewerkstelligen dat haar declaratie niet door klaagster en haar ex-partner ieder voor de helft zou worden betaald, maar dat de ex-partner daarvan een groter deel voor zijn rekening zou nemen.
2) Verweerster heeft een fout gemaakt die niet adequaat is hersteld. Pas na het indienen van een klacht bij de vFAS is verweerster met klaagster in overleg getreden over het verkrijgen van een executoriale titel. Op het moment dat klaagster haar klacht doorzette bij de Raad van Tucht heeft verweerster haar fout hersteld.
3) Voorts acht klaagster verweerster partijdig. Alles wat haar ex-partner wilde, gebeurde.
4. Verweer
4.1 Verweerster bestrijdt dat zij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over gefinancierde rechtsbijstand. In de eerste bespreking op 19 maart 2012 heeft verweerster klaagster en haar ex-partner gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en daarbij ook aangegeven dat zij geen mediations doet op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Zij heeft klaagster en haar ex-partner toen verteld dat het hen vrij stond een andere mediator te raadplegen die wel op basis van een toevoeging werkte. Bij brief d.d. 28 maart 2012 heeft zij klaagster en haar ex-partner er nogmaals nadrukkelijk op gewezen dat klaagster wellicht in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand en dat zij afstand kon doen van die mogelijkheid door in te stemmen met genoemde afspraken en dit in de mediationovereenkomt te vermelden. Vervolgens is klaagster hiermee akkoord gegaan en heeft zij de mediationovereenkomst ondertekend en tevens voor akkoord getekend dat zij afstand deed van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.
4.2 Voorts meent verweerster dat zij alles heeft gedaan om haar fout te herstellen. Inderdaad is het bij deze rechtbank niet mogelijk gebleken om de partneralimentatie op te nemen in de beschikking, omdat partijen niet gehuwd waren en geen geregistreerd partnerschap sloten, maar zij heeft vervolgens aan verschillende collega’s gevraagd hoe hiermee wel omgegaan kan worden en vervolgens heeft zij dan ook de fout hersteld. Zij kon pas de fout herstellen op het moment dat ook zij contact had gehad met de ex-partner van klaagster en op het moment dat klaagster het voorstel van verweerster om het probleem op te lossen had geaccepteerd. Dat heeft klaagster pas op of omstreeks 13 maart 2014 gedaan.
4.3 Verweerster bestrijdt verder dat zij partijdig is geweest. Er was sprake van een scheve situatie doordat klaagster en haar ex-partner niet getrouwd waren, waardoor zij geen recht had op partneralimentatie. Daarnaast had klaagster geen inkomen. Gelet hierop heeft verweerster het maximale proberen te doen door een rechtsgeldige overeenkomst tussen klaagster en haar ex-partner tot stand te laten komen, die fiscaal ook zo voordelig mogelijk voor klaagster was ingericht.
5. Beoordeling van de klacht
Beoordelingskader
5.1 De Raad van Tucht toetst de klacht in al haar onderdelen aan de door de algemene ledenvergadering vastgestelde gedragsregels voor scheidingsbemiddelaars, aan de inhoud van de bemiddelingsovereenkomst en meer in het algemeen aan ongeschreven regels waaraan een behoorlijk bemiddelaar zich dient te houden.
Inhoudelijke beoordeling
5.2 De Raad van Tucht is van oordeel dat uit het dossier en hetgeen ter mondelinge behandeling is gesteld, niet is gebleken dat verweerster te kort is geschoten in haar voorlichtingsplicht over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand. Integendeel, verweerster is hierin zeer nauwkeurig geweest. Zij heeft bij de eerste bespreking de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand besproken en heeft klaagster er ook op gewezen dat zij hiervoor in aanmerking zou kunnen komen. Verweerster heeft duidelijk aangegeven dat zij geen mediations doet op basis van gefinancierde rechtsbijstand, maar dat het klaagster vrij stond hiervoor wel te kiezen. Dit heeft verweerster vervolgens bij brief d.d. 28 maart 2012 bevestigd, waarna er een mediationovereenkomst en een duidelijke afstandsverklaring is ondertekend. Het uitgangspunt is dat vervolgens de declaratie door de (voormalige) partners, ieder voor de helft, wordt voldaan. Dat betekent dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de Raad van Tucht als volgt. De door verweerster aanvankelijk gekozen route om een executoriale titel te verkrijgen voor de partneralimentatie, heeft daartoe niet geleid. Echter, verweerster heeft adequaat gehandeld door te zoeken naar alternatieven en heeft gemotiveerd gesteld dat zij de daarmee gemoeide tijd ook niet in rekening heeft gebracht aan klaagster. Op het moment dat voor verweerster duidelijk werd dat de rechtbank die executoriale titel niet zou verschaffen, heeft verweerster vervolgens zelf een aanbod gedaan om alsnog op andere wijze een executoriale titel voor klaagster te verkrijgen, hetgeen klaagster uiteindelijk ook heeft geaccepteerd. De hiermee gepaard gaande kosten heeft verweerster voor haar rekening genomen. Door dit te doen heeft verweerster als een behoorlijk bemiddelaar gehandeld; het tweede klachtonderdeel faalt dus.
5.4 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt de Raad van Tucht dat klaagster onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te komen dat verweerster partijdig heeft gehandeld naar haar ex-partner. Zoals ter zitting ook is geconstateerd was er sprake van een afhankelijke situatie van klaagster doordat zij geen inkomen had en niet getrouwd was met haar ex-partner en derhalve geen op de wet gegronde aanspraak kon maken op partneralimentatie. De werktijden van de ex-partner zijn, althans waren bovendien zodanig dat
dit invloed had op de zorgregeling, zoals die tot stand kwam. De overeenkomst die gesloten is, had echter het doel om zo veel mogelijk ook aan de belangen van klaagster tegemoet te komen. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de Raad van Tucht geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de stelling van klaagster dat verweerster ten nadele van klaagster partijdig zou zijn geweest. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Slotsom
5.5 Het bovenstaande brengt mee dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.
Beslissing
Verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. X.X. Xxxx, voorzitter, mr. P.J.W.M. Xxxxxxxxxxx en mr. I.H. Xxxxxxxxx, leden, in aanwezigheid van xx. X.X. Xxxxxxx, secretaris en uitgesproken te Den Haag op november 2014 door de voorzitter.
Secretaris Voorzitter