Pensioenreglement PR2007
Pensioenreglement PR2007
Geldend vanaf 1 januari 2024
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Inhoudsopgave
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen 3
Artikel 2 - Deelnemerschap 6
Artikel 3 - Verstrekken van inlichtingen 7
Artikel 4 - Pensioenaanspraken 8
Artikel 5 - Pensioenjaren 9
Artikel 6 - Deeltijddienstverband 9
Artikel 7 - Pensioengevende salaris 9
Artikel 8 - Pensioengrondslag / Franchise 10
Artikel 9 - Xxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 10 - Risico partnerpensioen 11
Artikel 11 - Tijdelijk nabestaandenpensioen en Anw-hiaat-pensioen 12
Artikel 12 - Wezenpensioen 12
Artikel 13 - Vervallen 13
Artikel 14 - Uitkering van pensioenen 13
Artikel 15 - Kosten van de pensioenregeling 14
Artikel 16 - Financiering van de pensioenregeling 14
Artikel 17 - Bijdragevrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid 15
Artikel 18 - Beëindiging van deelnemerschap 16
Artikel 19 - Beëindiging van huwelijk of geregistreerd partnerschap 17
Artikel 20 - Toeslagverlening op pensioenen 18
Artikel 21 - Vervroegen en uitstellen van de pensioendatum 19
Artikel 22 - Omzetting van ouderdomspensioen 20
Artikel 23 - Herschikken van ouderdomspensioen 21
Artikel 24 - Schakelbepalingen inzake flexibiliteiten 22
Artikel 25 - Afkoop en vervallen van pensioen(aanspraken) 22
Artikel 26 - Waardeoverdracht 24
Artikel 27 - Automatische waardeoverdracht 24
Artikel 28 - Vermindering van aanspraken en rechten 25
Artikel 29 - Verzekering 26
Artikel 30 - Verplichtingen van belanghebbenden en aangesloten ondernemingen 26
Artikel 31 - Algemene bepalingen 26
Artikel 32 - Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 26
Artikel 33 - Vrijstelling van de verplichting tot deelneming 28
Artikel 34 - Overgangsbepalingen per 1 januari 2007 29
Artikel 35 - Omrekening aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2014 29
Artikel 36 - Overgangsbepalingen arbeidsongeschikte deelnemers 30
Artikel 37 - Overgangsbepalingen per 1 januari 2022 31
Artikel 38 - Overgangsbepaling Sector Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw 32
Artikel 39 - Fiscale maximering pensioenen 33
Artikel 40 - Inwerkingtreding 34
Bijlage 1 Overzicht vaste bedragen en opbouwpercentages van het ouderdomspensioen 35
Bijlage 2 Voorwaarden voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 37
Bijlage 3 Voorwaarden voor vrijstelling van de verplichting tot deelneming 39
Bijlage 4 Sector specifieke afspraken t.a.v. de Sector Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw . 46 Bijlage 5 Aanvullend pensioenreglement excedentregeling 48
Pensioenreglement PR2007
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
Aangesloten onderneming: de onderneming, als bedoeld in artikel 8 van de statuten.
Actuaris: de actuaris van de stichting als bedoeld in artikel 14 van de statuten.
Administrateur: de administrateur van de stichting als bedoeld in artikel 13 van de statuten.
Arbeidsongeschiktheid: een deelnemer is arbeidsongeschikt in de zin van dit pensioenreglement, indien en zolang aan betrokkene een uitkering krachtens de Wia is toegekend.
Anw: de Algemene nabestaandenwet.
Aow: de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx.
Basisloon: Het volgens de Xxx geldende basismaandloon, inclusief 5% tariefdervingstoeslag, voor geschoolde volwassen werknemers met 5 functiejaren, dat geldt op 1 juli van het voorafgaande jaar.
Bestuur: het bestuur van de stichting.
Xxx: de geldende Collectieve Arbeidsovereenkomst van de Groothandel in Vlakglas, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf.
CPI-cijfer: het in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfer volgens de zogenaamde afgeleide reeks voor alle bestedingen.
Deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer, die op grond van de
pensioenovereenkomst zoals opgenomen in dit pensioenreglement pensioenaanspraken verwerft jegens de stichting.
Deeltijdfactor: De in artikel 6, lid 1 bedoelde factor.
De Nederlandsche Bank: de toezichthoudende instantie als bedoeld in artikel 1 van de PW.
Echtgenoot: de man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of
gepensioneerde vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum een huwelijk is aangegaan.
Gepensioneerde: de persoon, die van de stichting ouderdomspensioen ontvangt.
Geregistreerde partner: de ongehuwde man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 80a, titel 5A, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Gewezen deelnemer: de persoon, die zijn deelneming anders dan door overlijden of pensionering heeft beëindigd en op grond van de pensioenovereenkomst zoals opgenomen in dit pensioenreglement geen pensioen meer wordt verworven (opgebouwd) en die aanspraken op pensioen jegens de stichting heeft behouden.
Gewezen partner: de voormalige partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Gezamenlijke huishouding: a. een notariële samenlevingsovereenkomst is verleden tenminste zes maanden voor het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, krachtens welke de partners zich verbonden hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren, onder de verplichting gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging, mits tussen hen geen bloed- en aanverwantschap in de eerste graad bestaat; of
b. uit inschrijving in het bevolkingsregister blijkt dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met de ongehuwde persoon tenminste zes maanden op één adres woont, een duurzame huishouding voert en tussen hen geen bloed- en aanverwantschap in de eerste graad bestaat.
Kind: het kind jonger dan 21 jaar, dat als zodanig in juridische zin in familierechtelijke betrekking staat tot de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, alsmede het geadopteerde kind en het stief- of pleegkind jonger dan 21 jaar, dat als eigen kind wordt onderhouden. Een dergelijk kind, dat bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd recht heeft op studiefinanciering krachtens de Wet op de studiefinanciering of op grond van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten als volledig arbeidsongeschikt is aan te merken, wordt tevens als kind in de zin van dit pensioenreglement beschouwd zolang het kind studiefinanciering ontvangt respectievelijk als volledig arbeidsongeschikt is aan te merken, doch niet langer dan tot het einde van de maand waarin betrokkene de 27-jarige leeftijd bereikt.
Loonindex: de ontwikkeling van de CBS loonindex particuliere bedrijven in de industrie (reeks C en loonbegrip: cao-lonen per maand, exclusief bijzondere beloning) over de periode van 1 oktober van het laatste verstreken jaar ten opzichte van 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
Nabestaande: de achterblijvende weduwe, weduwnaar, geregistreerde of contractuele partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
Partner: a. de echtgenoot;
b. de geregistreerde partner;
x. xx xxxxxxxxx man of vrouw met wie de ongehuwde deelnemer, aspirant-deelnemer, gewezen deelnemers of gepensioneerde een gezamenlijke huishouding heeft.
Partnerschap: het samenlevingsverband van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met een partner.
Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de 67ste verjaardag van de deelnemer valt.
Pensioengerechtigde: de persoon, voor wie op grond van de pensioenovereenkomst zoals opgenomen in dit pensioenreglement het pensioen is ingegaan.
Pensioeningangsdatum: de datum waarop het ouderdomspensioen werkelijk ingaat (waaronder ook artikel 21).
Prijsindex: De ontwikkeling van het afgeleide CPI-cijfer, alle bestedingen, over de periode van 1 oktober van het laatste verstreken jaar ten opzichte van 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.
PW: de Pensioenwet.
Statuten: de statuten van de stichting.
Stichting: de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf.
Tabellenboek BPFV: het bestuur stelt periodiek actuariële factoren vast ten behoeve van afkoop van pensioen en fleixibiliseringsopties (vervroeging en uitstel van pensioen en omzetting of herschikking van pensioen). Deze factoren worden vastgelegd in het Tabellenboek BPFV dat op de website van de Stichting wordt gepubliceerd.
Vaste loontoeslag: een vooraf vast te stellen loontoeslag, vastgelegd in de Cao dan wel de arbeidsovereenkomst tussen de aangesloten onderneming en de werknemer, die van structurele aard is en waarover tevens de sociale verzekeringspremies en loonbelasting verschuldigd zijn.
Verzekeraar: een verzekeraar als bedoeld in artikel 1 van de PW.
Xxxxx wees: het kind wordt na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde als volle wees aangemerkt, ingeval beide ouders zijn overleden.
Wao: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wao-datum het tijdstip waarop de uitkeringen krachtens de Wao voor een
arbeidsongeschikte deelnemer zijn aangevangen.
Weduwe of weduwnaar: de vrouw of man die bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zijn/haar echtgenoot is.
Werknemer: de persoon, in dienstbetrekking werkzaam bij een aangesloten
onderneming, met uitzondering van directeuren van naamloze vennootschappen en van besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid die in het bezit zijn van 50% of meer van het aandelenkapitaal van de vennootschap.
Wet-bpf: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
Wet LB: de Wet op de loonbelasting 1964.
Wia: de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Wia-datum het tijdstip waarop de uitkeringen krachtens de Wia voor een arbeidsongeschikte deelnemer zijn aangevangen.
Wia-premiegrens: het op de eerste januari van het jaar geldende maximum premieloon op jaarbasis, dat geldt voor de vaststelling van premies krachtens de Wia. De grootte van dit grensbedrag wordt in bijlage 1 bij dit pensioenreglement vermeld.
Wia-uitkering: de uitkering op jaarbasis waarop krachtens de Wia recht is verkregen.
Artikel 2 - Deelnemerschap
1. Het deelnemerschap aan deze pensioenregeling vangt aan op het tijdstip van indiensttreding bij een aangesloten onderneming mits die indiensttreding plaatsvindt vóór de eerste dag van de maand waarin de werknemer 67 jaar oud wordt.
2. Met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel eindigt het deelnemerschap aan deze pensioenregeling:
a) op de pensioeningangsdatum, maar uiterlijk op de pensioendatum;
b) door het overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum;
c) door beëindiging van het dienstverband met de aangesloten onderneming vóór de pensioeningangsdatum;
d) door het anderszins verliezen van de hoedanigheid van werknemer in de zin van dit pensioenreglement;
e) door het eindigen van de verplichting tot deelneming krachtens artikel 2 van de Wet-bpf.
Indien de aansluiting bij de stichting op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden, eindigt het deelnemerschap bovendien als gevolg van:
f) opzegging van het deelnemerschap door de deelnemer of de aangesloten onderneming binnen het kader van de tussen de stichting en die onderneming gesloten overeenkomst;
g) het niet voldoen van de verschuldigde pensioenbijdragen als bedoeld in artikel 15 binnen de door het bestuur gestelde termijn.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 eindigt het deelnemerschap niet in het geval dat,
a) de beëindiging van het dienstverband met de aangesloten onderneming het gevolg is van volledige arbeidsongeschiktheid van de deelnemer, dan wel bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de deelnemer, voor het gedeelte dat de deelnemer arbeidsongeschikt is, of
b) indien de deelnemer direct aansluitend op de beëindiging van het dienstverband met een aangesloten onderneming bij een andere aangesloten onderneming in dienst treedt.
4. Het deelnemerschap blijft met inachtneming van het hierna bepaalde ongewijzigd in stand, indien en zolang betrokkene betaald verlof in welke vorm of onder welke benaming dan ook geniet, indien en zolang in de verlofperiode de pensioenbijdragen als bedoeld in artikel 15 volledig aan de stichting worden afgedragen.
Bij opname van onbetaald verlof zal, gedurende de periode dat het onbetaald verlof wordt genoten, de risicodekking van het in artikel 10 genoemde partnerpensioen, het in artikel 11 bedoelde tijdelijk nabestaandenpensioen, het in artikel 12 genoemde wezenpensioen en van de bijdragevrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 17 ongewijzigd worden voortgezet
Indien en zolang in de periode van onbetaald verlof de pensioenbijdragen als bedoeld in artikel 15 volledig aan de stichting worden afgedragen, dan wordt tevens de pensioenopbouw ongewijzigd voortgezet.
5. Indien de arbeidsongeschiktheid van de deelnemer vóór de pensioendatum volledig eindigt, dan wordt het deelnemerschap van betrokkene tegelijkertijd beëindigd, tenzij deze in aansluiting op de beëindiging van de arbeidsongeschiktheid een dienstverband met een aangesloten onderneming aangaat.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 1 is degene, die deelnemer in de stichting is geweest maar die het deelnemerschap op de pensioeningangsdatum krachtens artikel 21 volledig heeft beëindigd, van hernieuwd deelnemerschap uitgesloten.
Artikel 3 - Verstrekken van inlichtingen
1. De aangesloten onderneming is gehouden om al haar werknemers, die op grond van het bepaalde in dit pensioenreglement verplicht zijn aan deze pensioenregeling deel te nemen, bij de stichting aan te melden. Daarbij dient zij ervoor zorg te dragen dat de administrateur de beschikking krijgt over alle door het bestuur nodig geoordeelde gegevens binnen het kader van de uitvoering van deze pensioenregeling. Deze gegevens dienen in uniform formaat elektronisch of schriftelijk te worden aangeleverd op de wijze die door de administrateur wordt verlangd.
2. Aan de werknemer wordt zo spoedig mogelijk na zijn/haar aanmelding als deelnemer een bewijs van toetreding tot de stichting uitgereikt.
Het bestuur draagt er zorg voor dat te allen tijde een exemplaar van de geldende statuten en reglementen van de stichting door de deelnemer op te vragen is. De geldende statuten en reglementen van de stichting, en latere wijzigingen daarop, zijn te allen tijde te vinden op de website van de stichting.
Bovendien ontvangen de aangesloten ondernemingen en de deelnemers jaarlijks een schriftelijke mededeling van de in bijlage 1 bij dit pensioenreglement vermelde algemene gegevens, alsmede van de grootte van de geldende franchise als bedoeld in artikel 8, lid 2, van de geldende bijdragepercentages als bedoeld in artikel 15, lid 1 en van de toeslagpercentages als bedoeld in artikel 20, leden 2, 3 en 4.
3. De administrateur verstrekt de deelnemer elk jaar een schriftelijke persoonlijke opgave van de hoogte van de verworven en bereikbare pensioenaanspraken. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aan de deelnemer bovendien een schriftelijke opgave verstrekt van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van zijn/haar pensioenaanspraken (de zogenaamde factor A). In de schriftelijke opgave is tevens informatie over de toeslagverlening opgenomen.
4. Bij de beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 18 wordt aan de gewezen deelnemer schriftelijk mededeling gedaan van de omvang van de premievrije pensioenaanspraken waarop betrokkene aanspraak heeft behouden.
In de schriftelijke opgave is tevens opgenomen informatie over de toeslagverlening, informatie die voor de gewezen deelnemer specifiek is in het kader van de beëindiging, en informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de stichting.
De administrateur stelt jaarlijks op de website een opgave van de premievrije pensioenaanspraken en informatie over de toeslagverlening ter beschikking. Voorts verstrekt de administrateur deze informatie schriftelijk een keer in de vijf jaar aan de gewezen deelnemer.
5. Indien bij de beëindiging van het huwelijk of het partnerschap als bedoeld in artikel 19 de wettelijke pensioenverevening respectievelijk wordt toegepast, dan wordt aan de gewezen partner een bewijsstuk verstrekt waaruit blijkt op welk deel van het ouderdomspensioen die verevening betrekking heeft, en welke ingangsdatum voor dit pensioendeel van toepassing is.
De daarbij betrokken deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ontvangt een afschrift van dit bewijsstuk.
Aan de gewezen partner wordt tevens een schriftelijke opgave verstrekt van het bijzonder partnerpensioen waarop betrokkene aanspraak heeft verkregen. In deze schriftelijke opgave is tevens informatie opgenomen over de toeslagverlening en informatie die voor de gewezen partner van belang is. De administrateur stelt jaarlijks op de website een opgave van het bijzonder partnerpensioen en informatie over de toeslagverlening ter beschikking. Voorts verstrekt de administrateur deze informatie schriftelijk een keer in de vijf jaar aan de gewezen partner.
6. Bij de pensioeningang en vervolgens jaarlijks wordt aan de pensioengerechtigde mededeling gedaan van de omvang van zijn pensioenrecht en de eventueel bijbehorende aanspraken op partnerpensioen. In de schriftelijke opgave is tevens informatie opgenomen over de toeslagverlening.
7. De administrateur verstrekt op verzoek aan de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraken. De stichting zal een vergoeding vragen voor de aan deze opgave verbonden kosten.
8. De administrateur verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
– het voor hem geldende pensioenreglement;
– het jaarverslag en de jaarrekening van de stichting;
– de uitvoeringsovereenkomst;
– relevante informatie over beleggingen;
– informatie die specifiek voor de betrokkene van belang is.
De stichting zal een vergoeding vragen voor de in dit lid bedoelde informatieverstrekking, met uitzondering van het te verstrekken pensioenreglement.
9. Iedere belanghebbende is gehouden om elke waargenomen (kennelijke) onjuistheid of onvolledigheid in persoonlijke pensioenopgaven, etc. en/of correspondentie van de stichting direct aan de administrateur te melden.
10. De vergoeding als bedoeld in lid 7 en lid 8 van dit artikel is gratis voor de eerste berekening/opgave. Voor iedere volgende berekening als bedoeld in lid 7 of informatieverstrekking als bedoeld in lid 8 die op verzoek van de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde wordt verstrekt zal € 150,-- (ex. Btw) per berekening/opgave/ in rekening worden gebracht. De berekening/opgave zal worden verstrekt na ontvangst van het gefactureerde bedrag.
Artikel 4 - Pensioenaanspraken
1. Onder de in dit pensioenreglement omschreven voorwaarden worden ten laste van de stichting de volgende pensioenaanspraken toegekend:
a) ouderdomspensioen ten behoeve van de deelnemer;
b) risico partnerpensioen ten behoeve van de nabestaande van de deelnemer;
c) Anw-hiaat-pensioen ten behoeve van de nabestaande van de deelnemer;
d) tijdelijk nabestaandenpensioen (vanaf 1 januari 2016) ten behoeve van de nabestaande van de deelnemer;
e) risico wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de deelnemer;
f) gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw ten behoeve van arbeidsongeschikte deelnemers.
2. Indien de werknemer ten genoegen van het bestuur heeft aangetoond dat betrokkene gemoedsbezwaard is tegen iedere vorm van verzekering dan verkrijgt deze, in plaats van de
aanspraken volgens het bepaalde in lid 1, aanspraak op het saldo van de in artikel 32 omschreven spaarrekening.
3. De te bereiken pensioenaanspraken van de deelnemer worden voor het eerst vastgesteld per de datum van opname in de pensioenregeling, vervolgens per de eerste januari van elk jaar en voor het laatst op de eerste januari voorafgaande aan de pensioendatum respectievelijk de pensioeningangs- datum, of de eerste januari voorafgaande aan het eerdere tijdstip van overlijden van de deelnemer.
4. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de PW.
Artikel 5 - Pensioenjaren
1. Als pensioenjaren tellen voor de pensioenberekening mee de in dienst van een aangesloten onderneming doorgebrachte en nog door te brengen jaren gelegen in de periode tot aan de pensioendatum, echter voor zover de deelnemer in die jaren aan de pensioenregeling heeft deelgenomen.
2. Het aantal pensioenjaren van de deelnemer wordt in volle maanden vastgesteld. De datum van opname in de pensioenregeling is de eerste van de maand waarin de deelnemer in dienst is getreden bij een aangesloten onderneming.
Artikel 6 - Deeltijddienstverband
1. Indien tussen de deelnemer en de aangesloten onderneming een deeltijddienstverband is overeengekomen, dan wordt voor betrokkene bij de opname in de pensioenregeling en vervolgens telkens per de eerste januari van elk kalenderjaar een deeltijdfactor voor de pensioen- en bijdrage- berekening in aanmerking genomen. Deze factor is gelijk aan het quotiënt van de feitelijke werktijd per week van de deelnemer en de in de aangesloten onderneming geldende normale werktijd. De in aanmerking te nemen deeltijdfactor is ten hoogste gelijk aan één.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt de deeltijdfactor in de loop van het kalenderjaar aangepast, indien door de aangesloten onderneming melding wordt gemaakt van wijziging van de feitelijke werktijd van de deelnemer.
Artikel 7 - Pensioengevende salaris
1. Het voor de pensioen- en bijdrageberekening in aanmerking te nemen pensioengevende salaris van de deelnemer is gelijk aan het vast overeengekomen jaarsalaris inclusief de vakantietoeslag en vermeerderd met de ploegen- en vaste loontoeslag(en), tot een maximum van de Wia-premiegrens zoals deze geldt in het jaar van vaststelling van het pensioengevende salaris.
2. Het pensioengevende salaris van de deelnemer wordt voor het eerst vastgesteld per de datum van opname in de pensioenregeling en vervolgens steeds per de eerste januari van elk jaar. De vaststelling geschiedt aan de hand van de jaarlijkse salarisopgave van de aangesloten onderneming, als bedoeld in het uitvoeringsreglement.
Indien in de loop van het kalenderjaar een wijziging optreedt in het salaris, de vakantietoeslag of de ploegentoeslag van de deelnemer anders dan ten gevolge van toe- of afname van de feitelijke werktijd per week, dan is deze wijziging niet van invloed op het reeds voor dat jaar vastgestelde pensioengevende salaris van de deelnemer.
3. Indien en zolang op een aangesloten onderneming de verplichting tot loonbetaling rust tijdens een ziekteperiode van een deelnemer en het jaarsalaris van die deelnemer wordt in verband hiermee gekort, dan wordt bij de vaststelling van het pensioengevende salaris voor de betreffende deelnemer er van uitgegaan dat die korting niet heeft plaatsgevonden.
4. Voor een deelnemer, die in deeltijd werkzaam is in dienst van een aangesloten onderneming, wordt het pensioengevende salaris herleid tot een fictief salarisbedrag dat bij een in de aangesloten onderneming geldende normale werktijd zou gelden. Dit bedrag is gelijk aan het in de leden 1 en 2 omschreven ongemaximeerde pensioengevende salaris gedeeld door de deeltijdfactor, die op het tijdstip van vaststelling van het pensioengevende salaris voor betrokkene geldt. Vervolgens wordt de maximering als bedoeld in lid 1, in aanmerking genomen.
5. Voor de berekening van de pensioengrondslag blijft een verlaging van het jaarsalaris buiten beschouwing voor zover deze het gevolg is van het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie na het bereiken van de leeftijd die 10 jaar voorafgaand de pensioendatum ligt. Voor de deelnemer die hiervan gebruik maakt zal een fictief pensioengevend salaris gehanteerd worden waarbij het salaris jaarlijks per de eerste januari wordt aangepast met een percentage dat gelijk is aan de procentuele toename van het laatst vastgestelde basisloon ten opzichte van het voorlaatst vastgestelde basisloon. Indien in het voorafgaande kalenderjaar geen Cao van toepassing was, dan zal het bestuur de salarisaanpassing baseren op de in dat kalenderjaar opgetreden positieve algemene loonontwikkeling in Nederland.
Artikel 8 - Pensioengrondslag / Franchise
1. Voor de berekening van het ouderdomspensioen, het levenslange partnerpensioen en het wezenpensioen wordt uitgegaan van de pensioengrondslag van de deelnemer, welke wordt afgeleid van het pensioengevende salaris en de franchise zoals die op het tijdstip van vaststelling van de pensioenaanspraken in aanmerking worden genomen.
De pensioengrondslag is gelijk aan het verschil tussen het pensioengevende salaris en de in lid 2 omschreven franchise.
Een eventuele negatieve pensioengrondslag wordt op nul gesteld.
2. De franchise wordt door het bestuur per de eerste januari van elk jaar voor het gehele lopende kalenderjaar in gehele euro’s vastgesteld. Bij de vaststelling van de franchise zal in principe de ontwikkeling van de Aow-uitkering worden gevolgd. Het bestuur zal hierover echter jaarlijks een besluit nemen en kan daarbij eventueel op beleidsmatige gronden van de ontwikkeling van de Aow- uitkering afwijken.
De franchise wordt in bijlage 1 bij dit pensioenreglement vermeld.
3. Voor een deelnemer, die in deeltijd werkzaam is in dienst van een aangesloten onderneming, wordt de volgens lid 1 vastgestelde pensioengrondslag tot een deeltijdpensioengrondslag herleid door vermenigvuldiging met de deeltijdfactor die op het tijdstip van vaststelling van de pensioengrondslag voor betrokkene in aanmerking wordt genomen. Bij tussentijdse wijziging van de deeltijdfactor in de loop van het kalenderjaar wordt de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld waarbij uitsluitend rekening wordt gehouden met deze wijziging van de deeltijdfactor.
4. Een eventuele verlaging of verhoging van de pensioengrondslag is slechts van invloed op de toekomstige pensioenopbouw ten behoeve van de betrokken deelnemer.
Artikel 9 - Ouderdomspensioen
1. Het levenslange jaarlijkse ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum mits de (gewezen) deelnemer op dat tijdstip in leven is.
Dit pensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden van de gepensioneerde plaatsvindt.
2. Het door de deelnemer bereikbare ouderdomspensioen wordt van jaar op jaar opgebouwd in de periode gelegen tussen het tijdstip van aanvang van het deelnemerschap en de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De pensioenopbouw bedraagt vanaf 1 januari 2024 in elk meetellend pensioenjaar 1,738% van de voor het desbetreffende jaar geldende pensioengrondslag. Voor een deelnemer, die in deeltijd werkzaam is in dienst van een aangesloten onderneming, wordt de pensioenopbouw afgeleid van de deeltijdpensioengrondslag.
3. Ieder jaar wordt voor de deelnemer het jaarlijkse ouderdomspensioen bepaald dat in geval van ongewijzigde omstandigheden op de pensioendatum bereikt zal worden. Dit bereikbare pensioen is gelijk aan de som van:
• de pensioenopbouw die volgens het bepaalde in lid 2 heeft plaatsgevonden,
• en de daarop krachtens artikel 20 verleende toeslagverhogingen,
• alsmede het nog te verwerven pensioen in de veronderstelling dat het deelnemerschap tot aan de pensioendatum op basis van de laatstgeldende pensioengrondslag en de laatstgeldende deeltijdfactor wordt voortgezet zonder verdere toekenning van toeslagverhogingen.
Artikel 10 - Risico partnerpensioen
1. De partner met wie de deelnemer voor de pensioneringsdatum is gehuwd of een geregistreerd partnerschap dan wel gezamenlijke huishouding is aangegaan en waarvan het overlijden plaatsvindt tijdens deelname aan de pensioenregeling heeft recht op partnerpensioen.
2. Het levenslange jaarlijkse partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde plaatsvindt, mits deze een partner achterlaat. Dit pensioen wordt uitgekeerd aan de partner tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden van de partner plaatsvindt. Het bepaalde in artikel 22 wordt hierbij in acht genomen.
3. Bij overlijden van een deelnemer bedraagt het jaarlijkse partnerpensioen de som van:
a) 70% van het vanaf 1 januari 2022 tot aan de overlijdensdatum op grond van artikel 9 opgebouwde ouderdomspensioen;
b) 70% van het ouderdomspensioen, dat op grond van artikel 9 opgebouwd had kunnen worden vanaf de overlijdensdatum tot aan de pensioendatum op basis van het in het jaar van overlijden van toepassing zijnde opbouwpercentage, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement; en
c) 70% van het ouderdomspensioen dat door middel van een eventuele individuele waardeoverdracht als bedoeld in artikel 26 lid 1 door de deelnemer is overgedragen aan de stichting.
Voor de berekening van het partnerpensioen vanaf de overlijdensdatum wordt uitgegaan van de laatstelijk voor het overlijden vastgestelde pensioengrondslag. Indien het salaris verlaagd is in verband met ziekte en daardoor een lagere pensioengrondslag geldt, wordt het nog op te bouwen partnerpensioen gebaseerd op de pensioengrondslag die gold vóór de verlaging van het loon.
4. Het levenslange jaarlijkse partnerpensioen is het jaarlijkse partnerpensioen als bedoeld in lid 3 van dit artikel, vermeerderd met het eventuele partnerpensioen dat resulteert uit de uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen als bedoeld in artikel 22 en het eventuele in het verleden door de deelnemer opgebouwde levenslange jaarlijkse partnerpensioen als bedoeld in artikel 37.
5. Bij uittdiensttreding en bij pensionering vervalt het recht op partnerpensioen, tenzij:
a. er sprake is van een opgebouwd levenslang opgebouwd partnerpensioen als bedoeld in artikel 37; en/of
b. de deelnemer ervoor heeft gekozen om een deel van zijn ouderdomspensioen om te zetten in extra parterpensioen als bedoeld in artikel 22
6. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een echtgenoot of partner heeft slechts aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van één echtgenoot danwel geregistreerde of contractuele partner. Hierbij wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 19 lid 2.
Artikel 11 - Tijdelijk nabestaandenpensioen en Anw-hiaat-pensioen
1. Xxxxxxx een deelnemer overlijdt op of ná 1 januari 2016, heeft de nabestaande recht op een tijdelijk nabestaandenpensioen. Het tijdelijk nabestaandenpensioen gaat in op op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvindt. Dit tijdelijk nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd tot de Aow-gerechtigde leeftijd van de nabestaande, of bij voortijdig overlijden van de nabestaande tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden van de nabestaande plaatsvindt.
2. Als het overlijden van de deelnemer heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2015 blijft het volgende van toepassing inzake het toegekende Anw-hiaat-pensioen. Het Anw-hiaat-pensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt of waarin het jongste kind 18 jaar wordt, mits de nabestaande jonger is dan 65 jaar. Dit pensioen wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de 65ste verjaardag van de nabestaande valt, of tot het einde van de maand waarin het eventuele eerdere overlijden van de nabestaande plaatsvindt.
3. Als het overlijden van de deelnemer heeft plaatsgevonden op of na 1 januari 2015 en vóór 1 januari 2016 is lid 2 van dit artikel met betrekking tot de ingang van het Anw-hiaat-pensioen van overeenkomstige toepassing. In afwijking van lid 2 wordt het Anw-hiaat-pensioen uitgekeerd tot de Aow-gerechtigde leeftijd van de nabestaande, of tot het einde van de maand waarin het eventuele eerdere overlijden van de nabestaande plaatsvindt.
4. De grootte van het tijdelijk nabestaandenpensioen en het Anw-hiaat-pensioen wordt in bijlage 1 bij dit pensioenreglement vermeld.
5. Het in het vorige lid bedoelde bedrag wordt bij overlijden van een deelnemer, die in deeltijd werkzaam was, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die gold op het moment van overlijden van de deelnemer.
Artikel 12 - Wezenpensioen
1. Het jaarlijkse wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvindt, mits deze (een) pensioengerechtigd(e) kind(eren) achterlaat. Dit pensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind 21 jaar oud wordt of waarin het kind eerder overlijdt. Indien het kind bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd recht heeft op studiefinanciering krachtens de Wet op de studiefinanciering dan wel een voltijds beroepsopleidende leerweg (bol) in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of een voltijds opleiding aan een erkende hogeschool of universiteit volgt of op grond van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten als volledig arbeidsongeschikt is aan te merken, dan wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind geen studiefinanciering meer ontvangt respectievelijk als volledig arbeidsongeschikt is aan te merken. In ieder geval zal het wezenpensioen niet langer worden uitgekeerd dan tot het einde van de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt.
Het jaarlijkse wezenpensioen bij overlijden van een deelnemer bedraagt voor elk daarvoor in aanmerking komend kind 20% van het jaarlijks partnerpensioen als bedoeld in artikel 10 lid 3.
2. Het levenslange jaarlijkse wezenpensioen is het jaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in lid 2 van dit artikel, vermeerderd met het eventuele door de deelnemer opgebouwde wezenpensioen als bedoeld in artikel 37.
3. Bij uittdiensttreding en bij pensionering vervalt het recht op wezenpensioen, behoudens het bepaalde in artikel 37 van het pensioenreglement.
4. Met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het kind volle wees wordt, vindt verdubbeling van het jaarlijkse wezenpensioen plaats tot 40% van het van het jaarlijkse partnerpension als bedoeld in artikel 10, lid 3.
Artikel 13 - Vervallen
Artikel 14 - Uitkering van pensioenen
1. Alle pensioenen, inclusief vakantietoeslag, worden uitgekeerd bij achterafbetaling in 12 gelijke maandelijkse termijnen.
2. De uitkering van de pensioenen geschiedt tegen overlegging van een behoorlijk bewijs waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is, alsmede tegen overlegging van alle andere relevante stukken, welke door het bestuur of eventueel door de verzekeraar voor uitkering verlangd worden.
3. De uitbetaling van pensioenen, van afkoopwaarden en van spaarsaldi al dan niet in termijnen vindt aan de rechthebbende zelf, aan de wettelijke vertegenwoordiger, of aan iemand die hiertoe door de rechthebbende is aangewezen plaats onder inhouding van de wettelijk verschuldigde belastingen en sociale verzekeringspremies.
4. Pensioentermijnen verjaren niet, zolang de pensioengerechtigde in leven is.
5. Recht op Anw-hiaatpensioen, tijdelijk nabestaandenpensioen, (bijzonder) levenslang partnerpensioen en wezenpensioen bestaat niet, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden bij of als gevolg van oorlogshandelingen, oproer of burgeroorlog, onverschillig of de (gewezen) deelnemer getroffen wordt in of buiten dienst van een aangesloten onderneming.
In deze gevallen kan het bestuur besluiten niettemin een Anw-hiaatpensioen, tijdelijk nabestaandenpensioen, (bijzonder) levenslang partnerpensioen en wezenpensioen uit te keren, berekend naar de aanwezige voorziening pensioenverplichtingen van alle bij de stichting op het leven van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde verzekerde pensioenen, waarbij de pensioenen echter in geen geval groter mogen zijn dan de betreffende reglementaire pensioenen.
6. Bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van de hier bedoelde gebeurtenissen kan het bestuur besluiten de bijdragevrijstelling als bedoeld in artikel 17 te beperken in een nader bij besluit van het bestuur aan te geven mate en wijze.
7. Het recht op tijdelijk nabestaandenpensioen, Anw-hiaatpensioen, (bijzonder) levenslang partnerpensioen en wezenpensioen vervalt ten aanzien van de belanghebbende(n), door wiens (wier) opzettelijk toedoen of grove schuld de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt, onder de voorwaarde dat sprake is van een rechtelijke veroordeling.
8. Ingeval van terrorisme in de zin van het Clausuleblad terrorismedekking van de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V. kunnen de aanspraken en/of
uitkeringen uit hoofde pensioenregeling van de stichting worden beperkt in een nader bij besluit van het bestuur aan te geven mate en wijze.
Artikel 15 - Kosten van de pensioenregeling
1. De aangesloten onderneming is voor iedere bij haar in dienstbetrekking werkzame deelnemer pensioenbijdragen aan de stichting verschuldigd. Het bestuur is bevoegd per de eerste januari van enig jaar de pensioenbijdragen aan te passen. In dat geval wordt vooraf advies bij de actuaris ingewonnen.
De actuele hoogte van de pensioenbijdragen voor de verschillende sectoren is opgenomen in de actuariële en bedrijfstechnische nota van de stichting.
2. Voor een deelnemer, die in deeltijd werkzaam is in dienst van een aangesloten onderneming, worden de bijdragen afgeleid van de deeltijdpensioengrondslag en het pensioengevende salaris, na vermenigvuldiging met de deeltijdfactor die op het tijdstip van vaststelling van de pensioenaanspraak voor betrokkene in aanmerking wordt genomen. Bij tussentijdse wijziging van de deeltijdfactor in de loop van het kalenderjaar worden de bijdragen opnieuw vastgesteld waarbij uitsluitend rekening wordt gehouden met deze wijziging van de deeltijdfactor.
Indien een deelnemer niet het gehele kalenderjaar aan de pensioenregeling heeft deelgenomen, dan worden de verschuldigde bijdragen naar evenredigheid van het aantal dagen van deelname in dat jaar vastgesteld. Een maand wordt daarbij op 30 dagen gesteld en het kalenderjaar op 360 dagen.
3. De aangesloten onderneming is de in de leden 1 en 2 omschreven bijdragen onverminderd aan de stichting verschuldigd indien en zolang op haar de verplichting tot loondoorbetaling rust gedurende een ziekteperiode van de deelnemer, of indien en zolang betrokkene een uitkering krachtens de Ziektewet geniet, een en ander met inbegrip van eventueel contractueel overeengekomen wachtdagen en van wettelijke wachtdagen. Hierbij zal het bepaalde in artikel 7 lid 3 mede in acht worden genomen. De aangesloten onderneming is verplicht alle bijdragen voor haar werknemers die deelnemer zijn in de stichting, op de daarvoor bestemde tijdstippen aan de stichting af te dragen. Met betrekking tot de betaling van de verschuldigde bijdragen gelden de bepalingen zoals die zijn opgenomen in het uitvoeringsreglement van de stichting.
4. De aangesloten onderneming is de in de leden 1 en 2 omschreven bijdragen voor deelnemers die recht hebben op pensioenopbouw conform artikel 7 lid 5 verschuldigd op basis van de berekening van de pensioengrondslag zoals weergegeven in artikel 7 lid 5.
5. De aangesloten onderneming is gerechtigd ten hoogste de helft van de volgens de leden 1 en 2 vast te stellen pensioenbijdragen op de deelnemer te verhalen. Het door de deelnemer verschuldigde deel van de bijdragen wordt door de aangesloten onderneming in evenveel termijnen op het bruto salaris van betrokkene ingehouden als waarin dit wordt uitbetaald.
Artikel 16 - Financiering van de pensioenregeling
1. De financiering van het door de deelnemer bereikbare ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 geschiedt op zodanige wijze dat de aanspraken over achterliggende pensioenjaren steeds volledig door kapitaal zijn veiliggesteld.
Daarnaast worden de overlijdensrisico’s van het bereikbare levenslange partnerpensioen, van het bereikbare wezenpensioen en van het tijdelijk nabestaandenpensioen, jaarlijks tegen risicopremie gedekt.
Het arbeidsongeschiktheidsrisico met betrekking tot de bijdragevrijstelling krachtens artikel 17 wordt eveneens tegen jaarlijkse risicopremies gedekt.
2. De krachtens artikel 20 te verlenen pensioenverhogingen worden op het tijdstip van toekenning ineens tegen koopsom ingekocht.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor een arbeidsongeschikte deelnemer, op het tijdstip van verlening van bijdragevrijstelling krachtens artikel 17, het nog op te bouwen ouderdomspensioen over toekomstige pensioenjaren in dezelfde mate ineens door kapitaal gedekt als de mate waarin aan betrokkene bijdragevrijstelling is verleend.
Indien de arbeidsongeschiktheidsgraad van de deelnemer toeneemt of afneemt, dan wordt de getroffen kapitaaldekking van het nog op te bouwen pensioen in positieve respectievelijk in negatieve zin aan de gewijzigde situatie aangepast.
Artikel 17 - Bijdragevrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid
1. Voor de arbeidsongeschikte deelnemer wordt door het bestuur gehele of gedeeltelijke vrijstelling van betaling van de in artikel 15 omschreven pensioenbijdragen verleend. De bijdragevrijstelling gaat in op hetzelfde tijdstip als waarop de uitkeringen krachtens de Wia voor de arbeidsongeschikte deelnemer aanvangen en zij wordt verleend zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt.
2. De mate van bijdragevrijstelling wordt uitgedrukt in een percentage dat wordt gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsgraad van de deelnemer in de zin van de Wia. Dit percentage is gelijk aan:
• | 100 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 80% tot en met 100% |
• | 72,5 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 65% tot 80% |
• | 60 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 55% tot 65% |
• | 50 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 45% tot 55% |
• | 40 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 35% tot 45% |
• | 0 | bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% |
3. Voor de arbeidsongeschikte deelnemer worden de pensioenopbouw en de dekking van het overlijdensrisico voortgezet voor zover ten aanzien daarvan bijdragevrijstelling is verleend. Deze voortzetting geschiedt in beginsel op basis van de pensioengrondslag en de deeltijdfactor zoals die golden in het jaar direct voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd in de zin van de Wia, eventueel vermeerderd volgens het bepaalde in artikel 20 lid 3. De pensioengrondslag van de arbeidsongeschikte deelnemer zal jaarlijks hernieuwd worden vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 20, lid 3.
De financiering van de voortgaande opbouw en risicodekking geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 16. Op het gedeelte van de te bereiken pensioenen ten aanzien waarvan géén bijdragevrijstelling is verleend, blijven de overige bepalingen van dit pensioenreglement onverminderd van kracht.
4. Indien de deelnemer bij de aanvang van het deelnemerschap geheel of gedeeltelijk arbeids- ongeschikt is, dan wordt bij de vaststelling van het percentage van de bijdragevrijstelling volgens de tabel in lid 2 de mate van de toen reeds aanwezige arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing gelaten. In zodanig geval wordt slechts de opgetreden toename van de arbeidsongeschiktheid hierbij in aanmerking genomen.
Indien gedurende de periode dat een deelnemer een dienstverband heeft met een aangesloten onderneming een wijziging optreedt in de arbeidsongeschiktheidsgraad van de deelnemer, dan wordt voor betrokkene de mate van bijdragevrijstelling op het tijdstip van wijziging hernieuwd vastgesteld aan de hand van de tabel in lid 2.
Indien in zodanig geval sprake is van een afname van de arbeidsongeschiktheidsgraad én de deelnemer zijn arbeidstijd bij de aangesloten onderneming tegelijkertijd uitbreidt respectievelijk zijn arbeid hervat, dan zijn de bepalingen van dit pensioenreglement inzake een niet-arbeidsongeschikte deelnemer (weer) van toepassing op het deel van zijn aanspraken ten aanzien waarvan géén bijdragevrijstelling (meer) van toepassing is.
Indien betrokkene zijn arbeidstijd bij de aangesloten onderneming daarentegen niet uitbreidt respectievelijk zijn arbeid niet hervat, dan wordt het bepaalde in artikel 18 toegepast ten aanzien van het deel van zijn pensioenaanspraken waarvoor de bijdragevrijstelling niet langer geldt.
5. Indien het deelnemerschap voor 1 januari 2022 is aangevangen, wordt, indien na aanvang van het deelnemerschap sprake is geweest van een vermindering van de mate van de bij de aanvang reeds aanwezige arbeidsongeschiktheid, de in de eerste volzin van lid 4 bedoelde toename in acht genomen vanaf het laagste niveau van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap,
6. Indien het dienstverband van de deelnemer met een aangesloten onderneming is beëindigd en de arbeidsongeschiktheidsgraad van de deelnemer wijzigt na beëindiging van het dienstverband, dan wordt voor betrokkene de mate van de bijdragevrijstelling op het tijdstip van wijziging hernieuwd vastgesteld aan de hand van de tabel in lid 2. Hierbij geldt dat de wijziging van de arbeidsongeschiktheidsgraad alleen kan leiden tot een verlaging van de mate van bijdragevrijstelling en nooit kan leiden tot een verhoging van de mate van bijdragevrijstelling die behoort bij een hogere arbeidsongeschiktheidsgraad dan van toepassing is op het moment waarop het dienstverband met de aangesloten onderneming werd beëindigd.
7. In afwijking van lid 6 van dit artikel geldt voor deelnemers die op 1 januari 2022 arbeidsongeschikt zijn in de zin van dit pensioenreglement en waarvan het dienstverband met de aangesloten onderneming vóór 1 januari 2022 is beëindigd, dat een toekomstige wijziging van de arbeidsongeschiktheidsgraad nooit kan leiden tot een verhoging van de mate van bijdragevrijstelling die behoort bij een hogere arbeidsongeschiktheidsgraad dan van toepassing is op 1 januari 2022.
8. In het geval de deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van het dienstverband met een aangesloten onderneming arbeidsongeschikt wordt en de eerste ziektedag waarvan de arbeidsongeschiktheid het gevolg is, lag vóór de datum waarop het dienstverband met de aangesloten onderneming is beëindigd, heeft de betrokkene recht op voortzetting van de pensioenopbouw overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De mate van bijdragevrijstelling wordt vastgesteld aan de hand van de tabel in lid 2. Deze bepaling is alleen van toepassing, indien de beëindiging van het dienstverband na 31 december 2021 heeft plaatsgevonden.
9. De volgens dit artikel bijdragevrij op te bouwen pensioenen worden verminderd met de pensioenen die de arbeidsongeschikte deelnemer gedurende de periode van bijdragevrijstelling elders opbouwt door deelneming aan een andere pensioenregeling die is ondergebracht bij een verzekeraar, premiepensioeninstelling bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Sociale Werkvoorziening of bij een ander bedrijfstak-, algemeen- of ondernemingspensioenfonds.
Artikel 18 - Beëindiging van deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap aan deze pensioenregeling vóór de pensioendatum anders dan door overlijden eindigt en het bepaalde in artikel 2, lid 3 niet van toepassing is, gelden de bepalingen in de navolgende leden van dit artikel.
2. Voor de deelnemer zijn bij de beëindiging van het deelnemerschap de volgende bepalingen van kracht:
a) De aanspraken op ouderdomspensioen worden beperkt tot de premievrije aanspraken als omschreven in lid 3. Deze premievrije pensioenen gaan in op en worden uitgekeerd tot dezelfde tijdstippen als die welke voor de oorspronkelijke pensioenen van kracht waren.
b) De aanspraken op tijdelijk nabestaandenpensioen, risico levenslang partnerpensioen en risico wezenpensioen vervallen.
c) De aanspraken op gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid vervallen met uitzondering van het bepaalde in artikel 17 lid 8 van het pensioenreglement.
d) Voor een gemoedsbezwaarde worden de bepalingen in artikel 32, lid 4 toegepast ten aanzien van het opgebouwde spaarsaldo.
3. De premievrije pensioenaanspraken als bedoeld in lid 2, sub a zijn gelijk aan de tot het moment van beëindiging op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken.
Artikel 19 - Beëindiging van huwelijk of geregistreerd partnerschap
1. Indien het huwelijk van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan heeft de voormalige echtgenoot overeenkomstig het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding recht op pensioenverevening, tenzij beiden toepassing hiervan hebben uitgesloten op de wijze zoals in deze wet is voorzien.
Een ouderdomspensioen wordt niet verevend indien op het tijdstip van scheiding het deel van het ouderdomspensioen waarop recht op uitbetalen ontstaat, het in artikel 25 lid 1 bedoelde bedrag niet te boven gaat.
Voor de voormalige echtgenoot ontstaat tegenover de stichting aanspraak respectievelijk recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen, mits binnen twee jaren na het tijdstip van beëindiging van het huwelijk hiervan schriftelijk mededeling aan de administrateur is gedaan.
De stichting kan de administratiekosten in verband met de verevening in gelijke delen bij beide betrokkenen in rekening brengen, dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen pensioenbedragen.
2. Indien het huwelijk van een deelnemer eindigt door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed, verkrijgt de voormalige echtgenoot, voor zover sprake is van een opgebouwd jaarlijks levenslang partnerpensioen als bedoeld in artikel 37, aanspraak op een jaarlijks levenslang bijzonder partnerpensioen dat wordt vastgesteld als ware sprake van beëindiging van het deelnemerschap.
Aan de voormalige echtgenoot van een gemoedsbezwaarde wordt aanspraak toegekend op de helft van het spaarsaldo dat uit hoofde van de in artikel 32 omschreven regeling tijdens de periode van het beëindigde huwelijk is gevormd. Het toegekende spaarbedrag wordt voor de voormalige echtgenoot geboekt op een de voormalige echtgenoot betreffende spaarrekening. Het spaarsaldo van de spaarrekening wordt jaarlijks per 31 december verhoogd met de eenjaarsrente uit de Rentetermijnstructuur (RTS) per 31 december van het voorgaande kalenderjaar zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB), verminderd met 0,5%-punt voor administratiekosten. Indien de RTS, verminderd met 0,5%-punt, in enig jaar lager is dan 0%, beslist het bestuur of en in welke mate het spaarsaldo van de spaarrekening per 31 december wordt verlaagd.
Indien de voormalige echtgenoot in leven is op de eerste dag van de maand waarin zijn/haar 67-ste verjaardag valt, dan is het bepaalde in artikel 32, lid 5 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. In geval van overlijden van de voormalige echtgenoot vóór het bereiken van bedoeld tijdstip wordt het bepaalde in artikel 32, leden 7 en 8 zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze toegepast.
3. Indien het huwelijk van de deelnemer eindigt door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan vervalt voor betrokkene de aanspraak op tijdelijk nabestaandenpensioen.
Voor een gemoedsbezwaarde vervalt de helft van het spaarsaldo dat uit hoofde van de in artikel 32 omschreven regeling tijdens de periode van het beëindigde huwelijk is gevormd.
4. Bij de beëindiging van het huwelijk van een gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt, voor zover sprake is van een opgebouwd jaarlijks levenslang partnerpensioen als bedoeld in artikel 37, aan de voormalige echtgenoot een zodanige aanspraak op jaarlijks levenslang bijzonder partnerpensioen toegekend, als waarop de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van betrokkene bij de huwelijksbeëindiging aanspraak had. Deze toekenning geschiedt onder de voorwaarde dat het ontbonden huwelijk op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap reeds bestond én voor zover het partnerpensioen niet is uitgeruild tegen een hoger ouderdomspensioen op de pensioendatum.
5. Het bepaalde in de leden 2, 3 en 4 vindt geen toepassing indien beide partijen bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op scheiding anders (waren) overeen(ge)komen. De overeenkomst is slechts geldig indien daaraan een verklaring van de stichting is gehecht dat het bereid is een daaruit voortvloeiend afwijkend pensioenrisico te dekken.
6. De bepalingen in dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met een geregistreerde partner, van wie het geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden eindigt. Daarnaast zijn de bepalingen in lid 2, 3, 4 en 5 van dit artikel van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met een partner, van wie het partnerschap anders dan door overlijden eindigt.
7. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
Artikel 20 - Toeslagverlening op pensioenen
1. Het bestuur zal aan de hand van een door de actuaris uit te brengen advies in november van elk jaar (jaar: “t”) bezien of en in hoeverre er middelen van de stichting aangewend kunnen worden voor verhoging van de volgende pensioenaanspraken per de eerste januari van het komende jaar (jaar: “t+1”):
a. de ultimo van het voorafgaande jaar (jaar: “t”) opgebouwde pensioenen van de deelnemers en de arbeidsongeschikte deelnemers,
b. de primo van het opvolgende jaar (jaar: “t+1”) nog op te bouwen pensioenen van de arbeidsongeschikte deelnemers,
x. xx xxxxxxxx en premievrije (arbeidsongeschiktheids)pensioenen van de pensioengerechtigden respectievelijk gewezen deelnemers, met inbegrip van de eventueel bijbehorende levenslange partnerpensioenen en bijzonder partnerpensioenen.
De verevende ouderdomspensioenen worden verhoogd overeenkomstig de verhoging van het ouderdomspensioen van de voormalige echtgenoot.
Bij zijn besluitvorming zal het bestuur rekening houden met de terzake geldende wettelijke bepalingen en de bepalingen in de volgende leden van dit artikel.
2. Het bestuur zal ernaar streven de in lid 1, sub a bedoelde pensioenen zoveel mogelijk aan de Loonindex aan te passen. Indien tot een dergelijke aanpassing besloten wordt, zal een toeslagpercentage per de eerste januari van het jaar worden vastgesteld dat wordt afgeleid uit, doch minder kan bedragen dan de Loonindex.
3. Met inachtneming van het in lid 2 omschreven beleid zal het bestuur ernaar streven de in xxx 0, sub b bedoelde pensioenen zoveel mogelijk op de hierna omschreven wijze te verhogen. Het bestuur zal
bezien of de laatstgeldende (deeltijd)pensioengrondslag van de arbeidsongeschikte deelnemer in enig jaar kan worden aangepast aan de hand van het in lid 2 bedoelde toeslagpercentage.
Vervolgens worden de in artikel 9, 10 en 12 omschreven pensioenberekeningen opnieuw uitgevoerd.
4. Het bestuur zal ernaar streven de in lid 1, sub c bedoelde pensioenen zoveel mogelijk aan de Prijsindex aan te passen. Indien tot een dergelijke aanpassing besloten wordt, zal een toeslagpercentage per de eerste januari van het jaar worden vastgesteld dat wordt afgeleid uit, doch minder kan bedragen dan de Prijsindex.
Het bestuur kan in gunstige zin hiervan afwijken door de beoogde pensioenen met een hoger percentage aan te passen dan met de Prijsindex.
Het bestuur kan daarentegen in enig jaar een lager toeslagpercentage dan de Prijsindex voor de beoogde pensioenen vaststellen, indien de Loonindex in het laatste referentiejaar achter is gebleven bij de Prijsindex. Indien hier sprake van is dan zal het bestuur er naar streven dat dit toeslagpercentage niet minder bedraagt dan het in lid 2 bedoelde percentage.
5. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend op basis van de in lid 2 en lid 4 vermelde richtlijnen. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.
Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
6. De hoogte van de toeslagpercentages, als bedoeld in lid 2, lid 3 en lid 4, is afhankelijk van de financiële positie van de stichting. De vaststelling van deze percentages geschiedt na advies van de actuaris zodanig, dat naar het oordeel van het bestuur de financiële middelen ter dekking van de te verlenen pensioenverhogingen hiervoor ter beschikking kunnen worden gesteld. Een gedetailleerde uitwerking van de toeslagambitie, het toeslagbeleid en de richtlijnen om te komen tot de vaststelling van het toeslagpercentage is opgenomen in het uitvoeringsreglement en de Abtn van de stichting.
7. Een herziening van pensioenaanspraken krachtens dit artikel zal nimmer tot gevolg hebben dat de aanspraken en rechten van belanghebbenden jegens de stichting worden verminderd.
8. Het bestuur heeft besloten dat er geen inhaaltoeslagen worden verleend, ongeacht of de financiële positie van de stichting dit, met inachtneming van de vereisten vanuit de Pensioenwet en aanverwante wetgeving, mogelijk maakt.
Artikel 21 - Vervroegen en uitstellen van de pensioendatum
1. De deelnemer of de gewezen deelnemer heeft de mogelijkheid om de pensioendatum te vervroegen, hetgeen een verlaging van het jaarlijkse ouderdomspensioen tot gevolg zal hebben, mits deze vervroeging niet leidt tot een jaarlijks ouderdomspensioen dat lager is dan de wettelijk vastgestelde afkoopgrens, zoals bedoeld in artikel 25 van dit reglement. De pensioeningangsdatum kan bepaald worden op iedere eerste dag van de maand gelegen vóór de pensioendatum, doch ná de maand waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer de leeftijd bereikt die gelegen is vijf jaar voor de voor de deelnemer of de gewezen deelnemer geldende AOW-gerechtigde leeftijd.
2. In geval van pensioenvervroeging door een deelnemer wordt de opbouw van het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum stopgezet. De risicodekking van het partnerpensioen, wezenpensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen wordt eveneens stopgezet. In die situatie is de aangesloten onderneming voor betrokkene de pensioenbijdragen als bedoeld in artikel 15 tot aan deze datum aan de stichting verschuldigd.
3. Het verzoek om vervroeging van de pensioendatum moet uiterlijk drie maanden vóór de beoogde eerdere pensioeningangsdatum schriftelijk bij de administrateur worden ingediend, waarbij het bepaalde in artikel 24, lid 3 mede in acht dient te worden genomen.
Per de pensioeningangsdatum wordt de grootte van het jaarlijkse ouderdomspensioen herrekend aan de hand van de actuariële factoren vermeld in het Tabellenboek BPFV.
4. De deelnemer of de gewezen deelnemer heeft de mogelijkheid om de pensioendatum uit te stellen, zonder dat er sprake is van voortzetting van de dienstbetrekking of van doorwerken als ondernemer of als resultaatgenieter, hetgeen een verhoging van het jaarlijkse ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum tot gevolg zal hebben.
De pensioeningangsdatum kan bepaald worden op iedere eerste dag van de maand gelegen ná de pensioendatum, doch uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de de deelnemer of de gewezen deelnemer de leeftijd bereikt die gelegen is vijf jaar na de voor de deelnemer of de gewezen deelnemer geldende AOW-leeftijd. Bij uitstel blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
Voor een arbeidsongeschikte deelnemer is het niet mogelijk om de pensioendatum uit te stellen.
5. Het verzoek tot uitstel van de pensioendatum moet uiterlijk drie maanden vóór de pensioendatum schriftelijk bij de administrateur worden ingediend, waarbij het bepaalde in artikel 24, lid 3 mede in acht dient te worden genomen. Per de pensioeningangsdatum wordt de grootte van het jaarlijkse ouderdomspensioen herrekend aan de hand van de actuariële factoren vermeld het Tabellenboek BPFV.
6. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft de mogelijkheid om, met goedkeuring van de aangesloten onderneming voor zover het een deelnemer betreft, met deeltijdpensioen te gaan op iedere eerste dag van de maand vanaf de maand waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer de leeftijd bereikt die gelegen is vijf jaar voor de voor de deelnemer of de gewezen deelnemer geldende AOW-gerechtigde leeftijd. Het verzoek om deeltijdpensioen moet uiterlijk drie maanden vóór de beoogde pensioeningangsdatum bij de administrateur worden ingediend. Indien het deeltijdpensioen ingaat na de reguliere pensioendatum wordt het bepaalde in de overige leden van dit artikel en in artikel 22 en 23 zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze toegepast ten aanzien van het gedeelte van het jaarlijkse ouderdomspensioen dat overeenkomt met bedoelde procentuele arbeidstijdvermindering. Ingeval een deelnemer met deeltijdpensioen gaat, vindt verdere opbouw van ouderdomspensioen plaats en blijven de risicodekkingen van het partnerpension en wezenpensioen in stand, voor zover en zolang in dienstbetrekking bij een aangesloten onderneming wordt doorgewerkt.
De pensioenopbouw alsmede de dekking van het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico worden vanaf de pensioeningangsdatum, en uiterlijk tot de pensioendatum, voortgezet op basis van de pensioengrondslag, die vanaf dat tijdstip geldt in relatie tot het aantal arbeidsuren per week dat betrokkene tot aan de pensioendatum werkzaam blijft. Hiervoor is de aangesloten onderneming de in artikel 15 omschreven pensioenbijdragen aan de stichting verschuldigd.
7. Pensioenvervroeging of uitstel mag voor de deelnemer of gewezen deelnemer niet tot overschrijding van de terzake geldende fiscale grenzen leiden, zoals deze in artikel 39 nader zijn omschreven.
Artikel 22 - Omzetting van ouderdomspensioen
1. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever of op de (vervroegde) pensioendatum de mogelijkheid om een deel van het levenslang
ouderdomspensioen om te zetten in levenslang partnerpensioen ten behoeve van een hoger partnerpensioen met dien verstande dat het na de uitruil te verkrijgen partnerpensioen maximaal 100% mag bedragen van het ouderdomspensioen dan wel 70% van het pensioengevend salaris.
2. Het verzoek om omzetting als bedoeld in lid 1 moet uiterlijk:
a. drie maanden nadat de deelnemer na de beëindiging van het dienstverband met de werkgever een einde deelnemingsbrief heeft gehad; of
b. drie maanden vóór de (vervroegde) pensioendatum
schriftelijk bij de administrateur worden ingediend, waarbij het bepaalde in artikel 24, lid 3 mede in acht dient te worden genomen.
Per de eerstkomende van beide data wordt de grootte van het uit de omzetting te verkrijgen ouderdomspensioen dan wel partnerpensioen vastgesteld aan de hand van de actuariële factoren vermeld in het Tabellenboek BPFV.
3. Toepassing van dit artikel mag voor de deelnemer of gewezen deelnemer niet tot overschrijding van de terzake geldende fiscale grenzen leiden, zoals deze in artikel 38 nader zijn omschreven.
Artikel 23 - Herschikken van ouderdomspensioen
1. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft de mogelijkheid om zijn/haar ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum, dan wel bij toepassing van het bepaalde in artikel 21, de eerdere of latere pensioeningangsdatum, voor een bepaalde periode tot een hoger dan wel een lager dan het oorspronkelijke jaarlijkse pensioenbedrag te laten uitkeren. De duur van de tijdelijke uitkeringsperiode kan naar keuze van betrokkene worden vastgesteld op:
5 jaar; of
10 jaar.
De tijdelijke pensioenverhoging dan wel –verlaging heeft tot gevolg dat na afloop van deze periode een lager dan wel een hoger jaarlijks pensioenbedrag wordt uitgekeerd dan het oorspronkelijke bij ingang geldende pensioen.
2. De onderlinge verhouding tussen het tijdelijk verhoogde ouderdomspensioen en het nadien lagere ouderdomspensioen kan naar keuze van betrokkene worden vastgesteld op:
100:75, of
100:85.
De onderlinge verhouding tussen het tijdelijk verlaagde ouderdomspensioen en het nadien hogere ouderdomspensioen kan naar keuze van betrokkene worden vastgesteld op:
75:100 of
85:100.
In de periode voorafgaand aan de Aow-gerechtigde leeftijd mag bij de bepaling van deze bandbreedte een bedrag ter grootte van tweemaal de uitkering krachtens de Aow voor een gehuwd persoon (enkelvoudig) inclusief vakantiegeld buiten aanmerking blijven.
3. Het verzoek om herschikking moet uiterlijk drie maanden vóór de pensioendatum of, in geval van toepassing van het bepaalde in artikel 21, drie maanden vóór de beoogde eerdere of latere pensioeningangsdatum, schriftelijk bij de administrateur worden ingediend, waarbij het bepaalde in artikel 24, lid 3 mede in acht dient te worden genomen.
Per de eerstkomende van beide data wordt de grootte van het ouderdomspensioen herrekend aan de hand van de actuariële factoren vermeld in het Tabellenboek BPFV.
4. Pensioenherschikking mag voor de deelnemer of gewezen deelnemer niet tot overschrijding van de terzake geldende fiscale grenzen leiden, zoals deze in artikel 39 nader zijn omschreven.
Artikel 24 - Schakelbepalingen inzake flexibiliteiten
1. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft de bevoegdheid om twee of drie keuzemogelijkheden krachtens de artikelen 21, 22 en 23 met elkaar te combineren. In zodanig geval wordt het bepaalde in die artikelen na elkaar toegepast, dat wil zeggen dat eerst vervroeging of uitstel van pensioen plaatsvindt, vervolgens omzetting van levenslang ouderdoms- en partnerpensioen en tenslotte herschikking van ouderdomspensioen.
2. Vervroeging en uitstel van pensioen, omzetting van levenslang ouderdoms- en partnerpensioen, alsmede herschikking van ouderdomspensioen geschieden per de berekeningsdatum op basis van de bruto pensioenaanspraken. De in de artikelen 21, 22 en 23 genoemde percentages en verhoudingen zijn dan ook van toepassing op de bruto pensioenbedragen, welke gelden vóór aftrek van belastingen en sociale verzekeringspremies.
3. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer een partnerschap is aangegaan, dan is toestemming van de partner van betrokkene voor toepassing van het bepaalde in de artikelen 21, 22 en 23 vereist indien de hoogte van het partnerpensioen daardoor wordt verlaagd.
Die toestemming moet blijken uit medeondertekening door de partner van het verzoek om vervroeging, uitstel, omzetting en/of herschikking van pensioen.
Artikel 25 – Afkoop en vervallen van pensioen(aanspraken)
1. De stichting heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien de beëindiging van de deelneming heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2018 en indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan de wettelijk vastgestelde afkoopgrens van pensioenaanspraken van dat jaar (zie bijlage 1), tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Dit behoudens het bepaalde in artikel 27 van dit reglement.
2. Indien de pensioendatum voor het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van twee jaar ligt, heeft de stichting het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden en kinderen af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioendatum minder bedraagt dan de wettelijk vastgestelde afkoopgrens van pensioenaanspraken van dat jaar (zie bijlage 1).
3. De stichting heeft bij ingang jegens de nabestaande het recht om een recht op partnerpensioen en/of eventueel wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden en kinderen van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de wettelijk vastgestelde afkoopgrens van pensioenaanspraken van dat jaar(zie bijlage 1).
4. De stichting heeft bij scheiding jegens de gewezen partner het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de wettelijk vastgestelde afkoopgrens van pensioenaanspraken van dat jaar (zie bijlage 1).
5. De stichting die gebruik wil maken van het in lid 1 respectievelijk lid 2 bedoelde recht informeert de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming respectievelijk binnen zes maanden na de pensioendatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
6. De stichting die gebruik maakt van het in lid 3 respectievelijk lid 4 bedoelde recht informeert de nabestaande respectievelijk de gewezen partner hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum respectievelijk binnen zes maanden na melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande respectievelijk de gewezen partner.
7. De stichting stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken, als bedoeld in lid 1 en lid 2, ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
8. De stichting betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.
9. De stichting kan na de in lid 5 bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden afkopen indien:
a. de gewezen deelnemer of gepensioneerde daarmee instemt; en
b. de hoogte van het ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het lid 1 bedoelde grensbedrag.
10. De stichting kan de afkoop als bedoeld in lid 3 en lid 4 uitvoeren, indien:
a. de (gewezen) partner en/of, voor zover handelingsbekwaam, het kind, daarmee instemt; en
b. indien de hoogte van het partnerpensioen en/of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het dan het in lid 3 en lid 4 genoemde grensbedrag.
11. Het in lid 1 tot en met lid 4 genoemde bedrag geldt met ingang van 1 januari 2007 en wordt jaarlijks herzien conform het bepaalde in artikel 66 van de Pensioenwet. De grootte van dit bedrag wordt tevens in bijlage 1 bij dit pensioenreglement vermeld.
12. De stichting is bevoegd bij pensioeningang het deel van de aanspraak op het pensioen, dat uitgaat boven de begrenzingen bedoeld in de artikelen 18a tot en met 18f van de Wet LB, af te kopen door de uitbetaling van een bedrag ineens aan de rechthebbende. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de deelnemer die ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn.
13. In geval van afkoop van pensioen of aanspraken op pensioen zal op redelijke wijze rekening worden gehouden met de pensioenbelangen van de partner, én met die van de gewezen partner van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
14. De factoren die worden gehanteerd bij afkoop conform dit artikel zijn vastgelegd in het Tabellenboek BPFV.
15. Indien de Stichting overgaat tot afkoop van aanspraken op pensioen zoals bedoeld in dit artikel en het moment van afkoop ligt voor de Aow-gerechtigde leeftijd van de gewezen deelnemer, heeft de gewezen deelnemer het recht ervoor te kiezen om de afkoop te laten plaatsvinden op de eerste dag van de maand volgend op het bereiken van de Aow-gerechtigde leeftijd van de gewezen deelnemer overeenkomstig artikel 66 lid 12 van de Pensioenwet.
16. De opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen die op jaarbasis op de pensioendatum minder bedragen dan € 2,- bruto, komen, op grond van artikel 55 lid 6 van de Pensioenwet, bij individuele beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 18, lid 1 van rechtswege te vervallen, tenzij de gewezen deelnemer verhuist van Nederland naar een andere Europese lidstaat en de gewezen deelnemer de stichting daarover bij individuele beëindiging van het deelnemerschap heeft geïnformeerd.
Artikel 26 - Waardeoverdracht
1. De deelnemer heeft het recht de waarde van zijn/haar premievrije pensioenaanspraken uit een vorige dienstbetrekking bij de aanvang van het deelnemerschap aan de stichting over te laten dragen ter verwerving van aanvullende pensioenaanspraken.
De overdrachtswaarde wordt aangewend voor inkoop van ouderdomspensioen. Het jaarlijks risico partnerpensioen als bedoeld in artikel 10 lid 3 en het jaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in artikel 12 lid 2 worden verhoogd met inachtneming van het aantal fictieve dienstjaren dat de deelnemer uit de waardeoverdracht heeft verkregen. ..
Het voor de overdrachtswaarde ingekochte ouderdomspensioen wordt als opgebouwd pensioen in de zin van artikel 20, lid 1, sub a beschouwd, waarop het bepaalde in artikel 20, leden 2, 5 en 6 dienovereenkomstig van toepassing is.
2. De gewezen deelnemer heeft het recht de waarde van zijn/haar premievrije pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18, lid 3 bij de individuele beëindiging van zijn deelnemerschap over te laten dragen aan de verzekeraar of de stichting waar zijn/haar nieuwe werkgever de uitvoering van de pensioenregeling voor zijn personeel heeft ondergebracht, tenzij er sprake is van automatische waardeoverdracht zoals bedoeld in artikel 27.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde waardeoverdrachten vinden plaats conform de wettelijk vastgelegde bepalingen in de artikelen 71 tot en met 74 van de PW en artikel 18 tot en met 28 van het Besluit uitvoering Pensioenwet.
Met name dient de partner in te stemmen met het verzoek tot overdracht van de waarde van het opgebouwde levenslange partnerpensioen.
4. In het kader van een verrekening van pensioenaanspraken en -rechten bij echtscheiding respectievelijk scheiding van tafel en bed kan het bestuur op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, en met instemming van diens (voormalige) echtgenoot, de waarde ervan bij de stichting, bij een ander pensioenfonds of bij een verzekeraar laten aanwenden ter verwerving van eenzelfde of een ander soort pensioen ten behoeve van de (voormalige) echtgenoot. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing in geval van ontbinding van een geregistreerd partnerschap.
Artikel 27 - Automatische waardeoverdracht
1. In geval van een individuele beëindiging van het deelnemerschap op of na 1 januari 2018, waarbij de daaruit ontstane premievrije pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer minder bedragen dan de wettelijke afkoopgrens zoals opgenomen in Bijlage 1 en als bedoeld in artikel 25, draagt de stichting de premievrije pensioenaanspraken over aan de nieuwe pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer, mits er een nieuwe pensioenuitvoerder bij de stichting bekend is.
2. Indien de stichting er niet in slaagt de waarde van de premievrije pensioenaanspraken als bedoeld in lid 1 over te dragen, probeert de stichting ieder jaar éénmaal de premievrije pensioenaanspraken over te dragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer. Indien de stichting er vijfmaal niet in slaagt de waarde van de premievrije pensioenaanspraken over te dragen, kan de stichting de premievrije pensioenaanspraken afkopen overeenkomstig het bepaalde in artikel 66 van de PW.
3. De gewezen deelnemer ontvangt van de nieuwe pensioenuitvoerder een overzicht van de overgedragen pensioenaanspraken.
4. Een bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 19 wordt niet automatisch overgedragen aan een nieuwe pensioenuitvoerder en blijft achter bij de stichting.
Artikel 28 - Vermindering van aanspraken en rechten
1. Indien de inkomsten van de stichting niet toereikend zijn om de nog te verwerven pensioenaanspraken te financieren en het tekort niet uit de vrije middelen van de stichting kan worden aangevuld, dan zullen de nog te verwerven pensioenaanspraken worden verminderd, met inachtneming van de voorschriften in lid 2.
2. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financiële evenwicht van de stichting zou worden verbroken, zal, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, getracht worden het evenwicht zo snel mogelijk te herstellen zonder de reeds ingegane pensioenen of opgebouwde pensioenaanspraken aan te tasten, waarbij de wettelijke bepalingen omtrent het herstel van het financiële evenwicht in acht worden genomen. Mocht herstel blijkens advies van de actuaris binnen de gegeven omstandigheden niet mogelijk zijn, dan zullen alle pensioenaanspraken en -rechten volgens uniforme maatstaven worden verminderd.
Hierbij zullen de bepalingen in artikel 134 van de Pensioenwet en de bepalingen in het uitvoeringsreglement en de Abtn van de Stichting in acht worden genomen.
3. Indien van overheidswege wettelijke maatregelen worden getroffen die direct of indirect op de inhoud van deze pensioenregeling van invloed zijn, dan zal het bestuur na advies van de actuaris bezien in hoeverre de inhoud van de pensioenregeling op die maatregelen zou kunnen worden afgestemd.
4. In geval het bestuur krachtens de voorgaande leden van dit artikel tot wijziging van de pensioenregeling besluit, zal de inhoud van het pensioenreglement onmiddellijk hierop worden aangepast. Alle belanghebbenden zullen van bedoelde maatregelen terstond schriftelijk op de hoogte worden gebracht.
5. De aanspraken op ouderdomspensioen, levenslang partnerpensioen, tijdelijk nabestaandenpensioen en Anw-hiaat-pensioen van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kunnen zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen betrokkene enerzijds en de stichting of de aangesloten onderneming anderzijds worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW, tenzij beide partners ten aanzien van het ouderdomspensioen het recht op pensioenverevening ingevolge de Xxx verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
Elk beding, strijdig met het bepaalde in dit lid, is nietig.
6. Het bestuur heeft besloten dat er geen herstel van kortingen zal plaatsvinden, ongeacht of de financiële positie van het pensioenfonds dit, met inachtneming van de vereisten vanuit de Pensioenwet en aanverwante wetgeving, mogelijk maakt.
Artikel 29 - Verzekering
1. De stichting kan tot dekking van zijn pensioenverplichtingen verzekeringen afsluiten bij een verzekeraar. In dat geval zal de stichting als bevoordeelde worden aangewezen. Het bestuur is echter bevoegd om de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of andere belanghebbende als begunstigde aan te wijzen, of aan hun de rechten van de stichting als verzekeringnemer over te dragen, waardoor betrokkenen als verzekeringnemer ten aanzien van hun pensioenaanspraken en/of -rechten worden aangemerkt.
2. Voor zover de positieve sterfte- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s van de stichting een door het bestuur te bepalen norm te boven gaan, zullen deze worden herverzekerd bij een verzekeraar. Bij zijn besluitvorming zal het bestuur zich laten leiden door een desbetreffend advies van de actuaris en zal het tevens rekening houden met eventuele wettelijke bepalingen en de terzake door De Nederlandsche Bank gegeven aanwijzingen.
3. Indien en voor zover de stichting pensioenverplichtingen heeft gedekt door het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, gelden ten aanzien daarvan de verzekeringsvoorwaarden van de verzekeraar(s). De voorwaarden van deze overeenkomsten liggen voor belanghebbenden bij het bestuur ter inzage.
Artikel 30 - Verplichtingen van belanghebbenden en aangesloten ondernemingen
1. De aangesloten ondernemingen, alsmede degenen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement van de stichting aanspraken en/of rechten op pensioen, op uitkeringen of op bijdragevrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid ontlenen, zijn verplicht alle medewerking te verlenen die nodig is om het bestuur en/of de administrateur in staat te stellen de pensioenregeling naar behoren te kunnen uitvoeren.
2. In geval niet, niet goed, niet volledig en/of niet tijdig door de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde aan de opgelegde verplichtingen is voldaan, zal het bestuur tot vermindering of vernietiging van aanspraken en rechten besluiten, voor zover dit wettelijk mogelijk is. In het geval het fonds financieel nadeel ondervindt van het niet, niet goed, niet volledig en/of niet tijdig door de aangesloten onderneming nakomen van de opgelegde verplichtingen, zal voor zover mogelijk, de schade op een in gebreke gebleven aangesloten onderneming worden verhaald.
Artikel 31 - Algemene bepalingen
1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, behoudens in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Indien toepassing van enige bepaling van dit pensioenreglement ten opzichte van een deelnemer, gewezen deelnemer en/of hun gewezen partner en/of kinderen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur na advies van de actuaris bevoegd voor die personen een bijzondere voorziening te treffen.
3. Het bestuur is bevoegd in hardheidsgevallen ten gunste van de deelnemer van de bepalingen in dit pensioenreglement af te wijken, mits daardoor de pensioenaanspraken en/of -rechten van de overige belanghebbenden bij de stichting niet worden geschaad.
4. In individuele gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet zal het bestuur na advies van de actuaris zoveel mogelijk in overeenstemming met de geest van de in dit pensioenreglement gestelde regelen handelen.
Artikel 32 - Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Op verzoek van een werknemer, die krachtens het bepaalde in de Wet-bpf tot deelneming in de stichting verplicht is, wordt vrijstelling van de verplichting tot deelneming aan deze pensioenregeling door het bestuur verleend, indien die werknemer gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering.
2. Op verzoek van een onderneming wordt ten behoeve van haar werknemers vrijstelling van de verplichting tot deelneming aan deze pensioenregeling door het bestuur verleend, indien bij die onderneming werknemers betrokken zijn die gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering.
3. De aangesloten onderneming, waarbij de vrijgestelde werknemer in dienstbetrekking werkzaam is, respectievelijk de in lid 2 bedoelde vrijgestelde onderneming, is voor haar vrijgestelde werknemers de in artikel 15 omschreven bijdragen in de vorm van spaarbijdragen aan de stichting verschuldigd. Deze spaarbijdragen worden voor elk van de betrokken werknemers op een de betrokken werknemer betreffende spaarrekening gestort. Het spaarsaldo van de spaarrekening wordt jaarlijks per 31 december verhoogd met de eenjaarsrente uit de Rentetermijnstructuur (RTS) per 31 december van het voorgaande kalenderjaar zoals gepubliceerd door De Nederlandse Bank (DNB), verminderd met 0,5%-punt voor administratiekosten. Indien de RTS, verminderd met 0,5%-punt, in enig jaar lager is dan 0%, beslist het bestuur of en in welke mate het spaarsaldo van de spaarrekening per 31 december wordt verlaagd.
4. Indien een vrijgestelde werknemer vóór het bereiken van de pensioendatum de hoedanigheid van werknemer in de zin van dit reglement verliest, dan wordt de spaarrekening voor betrokkene gehandhaafd. Op de voor de gewezen werknemer gehandhaafde spaarrekening worden geen nieuwe spaarbijdragen meer gestort. Het spaarsaldo op de gehandhaafde rekening wordt nog wel jaarlijks verhoogd met de verhoging zoals beschreven in het derde lid van dit artikel.
5. Indien de vrijgestelde werknemer op de pensioendatum in leven is, dan wordt vanaf dat tijdstip het gevormde spaarsaldo in gelijke termijnen aan betrokkene uitgekeerd in een periode van ten minste 15 en ten hoogste 25 jaren.
De lengte van de uitkeringsperiode wordt in overleg met de rechthebbende binnen de gestelde grenzen vastgesteld.
De termijnbetalingen aan de vrijgestelde werknemer vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van zijn/haar overlijden.
6. In geval van overlijden van de vrijgestelde werknemer vóór de pensioendatum wordt het gevormde spaarsaldo vanaf het tijdstip van overlijden in gelijke termijnen uitgekeerd in een periode van ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar, mits betrokkene een nabestaande achterlaat.
De lengte van de uitkeringsperiode wordt in overleg met de rechthebbende binnen de gestelde grenzen vastgesteld.
In geval van overlijden van de vrijgestelde werknemer ná de pensioendatum, wordt de termijnbetaling tot uiterlijk het einde van de oorspronkelijk met de deelnemer overeengekomen uitkeringsperiode voortgezet, mits betrokkene een nabestaande achterlaat.
De in dit lid bedoelde termijnbetalingen vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van overlijden van de nabestaande.
7. Indien de overleden vrijgestelde werknemer geen nabestaande doch wel één of meerdere kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan is het bepaalde in lid 6 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, echter met inachtneming van het navolgende.
Het gevormde spaarsaldo en/of de eerder vastgestelde, maar nog niet verrichte termijnbetalingen worden omgezet in gelijke termijnen, die voor elke volle wees afzonderlijk worden afgestemd op de uitkeringsperiode als omschreven in artikel 12, lid 1. Deze termijnbetalingen vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van overlijden van de betrokken volle wees.
Indien de nabestaande van de vrijgestelde werknemer overlijdt en deze nabestaande één of meerdere kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan is het bepaalde in dit lid voor zover mogelijk van toepassing.
8. Indien de overleden vrijgestelde werknemer geen nabestaande, noch (een) kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan worden het gevormde spaarsaldo en/of de eerder vastgestelde, maar nog niet verrichte termijnbetalingen, aangewend als eenmalige uitkering aan de erfgenamen van betrokkene. Ditzelfde is van toepassing indien de nabestaande overlijdt zonder achterlating van (een) kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement.
9. In geval van beëindiging van het partnerschap als bedoeld in artikel 19 wordt ten aanzien van het gevormde spaarsaldo het bepaalde in de leden 2 en 3 van artikel 19 toegepast.
10. Indien een niet-vrijgestelde werknemer van een vrijgestelde aangesloten onderneming het bestuur verzoekt het bepaalde in de overige leden van dit artikel niet voor hem/haar van toepassing te laten zijn, dan geldt het volgende:
a) het eventueel voor betrokkene gevormde spaarsaldo vervalt,
b) de reeds betaalde bijdragen worden als pensioenbijdragen beschouwd,
c) de bepalingen in de overige artikelen van dit pensioenreglement worden met terugwerkende kracht tot de datum van toetreding tot de stichting onverminderd voor betrokkene van kracht.
11. In bijlage 2 bij dit pensioenreglement zijn de voorwaarden waaronder het bestuur krachtens de Regeling gemoedsbezwaarden Bpf 2000 vrijstelling verleent, dan wel intrekt, alsmede de overige regels betreffende de gevolgen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren, nader in detail vastgelegd.
Artikel 33 - Vrijstelling van de verplichting tot deelneming
1. Op verzoek van een onderneming wordt aan al haar werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling van de verplichting tot deelneming in de stichting door het bestuur verleend in verband met een bestaande pensioenvoorziening, concernvorming of eigen cao van die onderneming, alsmede in geval van onvoldoende beleggingsrendement van de stichting. Op verzoek van een onderneming kan aan haar werknemers ook om andere redenen vrijstelling worden verleend.
Een aangevraagde vrijstelling wordt echter slechts dan verleend, wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden en voorschriften krachtens het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.
Het bestuur kan van de desbetreffende onderneming een financiële bijdrage verlangen ter vergoeding van het verzekeringstechnische nadeel dat de stichting bij de vrijstelling lijdt, in de gevallen en volgens de rekenregels als vastgelegd in genoemd vrijstellingsbesluit.
2. Het bestuur kan een verleende vrijstelling intrekken indien niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden of aan de reden tot vrijstelling, of indien gehandeld wordt in strijd met één of meer aan de vrijstelling verbonden voorschriften.
In afwijking hiervan kan een vrijstelling in verband met onvoldoende beleggingsrendement van de stichting uitsluitend op verzoek van de desbetreffende onderneming worden ingetrokken, tenzij gehandeld wordt in strijd met de aan de verleende vrijstelling verbonden voorschriften.
3. In bijlage 3 bij dit pensioenreglement zijn de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het bestuur krachtens het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 vrijstelling verleent of kan verlenen, dan wel intrekt of kan intrekken, alsmede de voorschriften die het hieraan kan verbinden, nader in detail vastgelegd.
Artikel 34 - Overgangsbepalingen per 1 januari 2007
1. Voor degenen die per 31 december 2006 reeds deelnemer in de stichting waren én die op of na 1 januari 1950 zijn geboren is met ingang van 1 januari 2007 de tot en met 31 december 2006 geldende pensioenregeling van de stichting (hierna te noemen: pensioenregeling PR2000) vervallen. Voor betrokkenen vangt het deelnemerschap aan de in dit pensioenreglement vastgelegde pensioenregeling (hierna te noemen: pensioenregeling-2007) aan per 1 januari 2007.
2. Voor de in lid 1 bedoelde deelnemers zijn de tijdsevenredige aanspraken op jaarlijks ouderdoms- en eventueel partnerpensioen (op risico basis) uit hoofde van de pensioenregeling-2000, die zijn toe te rekenen aan de periode van deelneming aan deze regeling tot en met 31 december 2006, met ingang van 1 januari 2007 aan de aanspraken krachtens de pensioenregeling PR2007 toegevoegd.
3. Voor de in lid 1 bedoelde deelnemers worden de pensioenjaren, die zijn toe te rekenen aan de periode van deelneming aan de pensioenregeling PR2000 tot en met 31 december 2006 mede in aanmerking genomen bij de vaststelling van het partnerpensioen als bedoeld in artikel 10 en het wezenpensioen als bedoeld in artikel 12.
4. Voor deelnemers aan de pensioenregeling PR2007, die vanaf 1 april 2000 tot en met 31 december 2006 onafgebroken deelnemer in de stichting waren, bedraagt de minimumpensioengrondslag als bedoeld in artikel 8 lid 1 ten minste € 4.619,--. Dit bedrag geldt per 1 januari 2007 en wordt jaarlijks aangepast met een percentage dat gelijk is aan de procentuele verandering van de franchise in dat jaar. De grootte van deze minimumpensioengrondslag wordt tevens in bijlage 1 bij dit pensioenreglement vermeld.
Artikel 35 - Omrekening aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2014
1. De aanspraken op levenslang ouderdomspensioen en levenslang partnerpensioen die zijn opgebouwd tot en met 31 december 2014 met een pensioendatum op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65 jarige leeftijd bereikt, worden omgezet naar aanspraken op levenslang ouderdomspensioen met 70% partnerpensioen en 14% wezenpensioen waarbij als pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 67 jarige leeftijd bereikt, gehanteerd wordt, conform het bepaalde in dit pensioenreglement. Voor de op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, verevende aanspraken op levenslang ouderdomspensioen kan na de omzetting een andere verhouding tussen de hiervoor opgenomen pensioensoorten van toepassing zijn, overeenkomst het bepaalde hieromtrent in de Pensioenwet.
2. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om op de aanspraken zoals verkregen na de omrekening als bedoeld in lid 1, de flexibiliseringsmogelijkheden van artikel 21, 22 en 23 toe te passen.
3. De opgebouwde vroegpensioenaanspraken zijn per 1 januari 2015 omgezet naar aanspraken op levenslang ouderdomspensioen met 70% partnerpensioen en 14% wezenpensioen. Als pensioendatum geldt hiervoor de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 67- jarige leeftijd bereikt, conform het bepaalde in dit pensioenreglement. Voor de op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, verevende vroegpensioenaanspraken kan na de omzetting een andere verhouding tussen de hiervoor opgenomen pensioensoorten van toepassing zijn, overeenkomstig het bepaalde hieromtrent in de Pensioenwet.
4. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om op de aanspraken zoals verkregen na de omrekening als bedoeld in lid 3, de flexibiliseringsmogelijkheden van artikel 21, 22 en 23 van dit pensioenreglement toe te passen.
Artikel 36 - Overgangsbepalingen arbeidsongeschikte deelnemers
1. Voor deelnemers die op 31 december 2005 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wao wordt, in tegenstelling tot de definitie van arbeidsongeschiktheid in artikel 1, vanaf 1 januari 2006 arbeidsongeschiktheid gedefinieerd in de zin van de Wao.
2. Voor de in lid 1 bedoelde deelnemers wordt in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 17, lid 2, indien en zolang zij arbeidsongeschikt zijn, de mate van bijdragevrijstelling uitgedrukt in een percentage dat wordt gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsgraad in de zin van de Wao. Dit percentage is gelijk aan:
• | 100 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 80% tot en met 100% |
• | 72,5 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 65% tot 80% |
• | 60 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 55% tot 65% |
• | 50 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 45% tot 55% |
• | 40 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 35% tot 45% |
• | 30 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 25% tot 35% |
• | 20 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 15% tot 25% |
3. Aan de in lid 1 bedoelde deelnemer wordt een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend. Dit pensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de vervolguitkeringen krachtens de Wao voor de betreffende deelnemer aanvangen. Dit pensioen wordt uitgekeerd indien en zolang de deelnemer recht heeft op een vervolguitkering krachtens de Wao, doch uiterlijk tot 1e van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt of bij overlijden vóór de 1e van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt, tot en met de laatste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt.
4. Het in lid 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het verschil tussen de loondervingsuitkering vastgesteld conform de bepalingen van de Wao en de vervolguitkering, uitgaande van het voor de betrokkene geldende jaarsalaris en het arbeidsongeschiktheidspercentage, waarop de uitkering krachtens de Wao is gebaseerd. De hierboven genoemde loondervingsuitkering en vervolguitkering zijn op jaarbasis en inclusief vakantietoeslag.
Indien en zodra het arbeidsongeschiktheidspercentage, als bedoeld in lid 2, een wijziging ondergaat, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen dienovereenkomstig aangepast.
5. Indien de deelnemer bij de aanvang van het deelnemerschap geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de Wao, dan wordt bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen de mate van de toen reeds aanwezige arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing gelaten. In zodanig geval wordt slechts de opgetreden toename van de arbeidsongeschiktheid voor de pensioenberekening in aanmerking genomen. Indien na de aanvang van het deelnemerschap sprake is geweest van een vermindering van de mate van de bij de aanvang van het deelnemerschap reeds aanwezige arbeidsongeschiktheid, dan wordt de in de vorige volzin bedoelde toename in acht genomen vanaf het laagste niveau van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap.
6. Het bepaalde in artikel 34 lid 4 is eveneens van toepassing voor de in dit artikel bedoelde arbeidsongeschikte deelnemers.
7. Voor de deelnemer die volledig arbeidsongeschikt is wordt voor de toepassing van lid 4 en lid 6, ten aanzien van de hoogte van de Wao-uitkeringen, uitgegaan van de situatie vóór aanpassing van de arbeidsongeschiktheidswetten per 1 juli 2007.
8. Voor deelnemers die op 31 maart 2000 deelnemer in de stichting waren en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt waren worden de overgangsbepalingen toegepast zoals die per 1 april 2000 zijn vastgelegd in het toen geldende pensioenreglement van de stichting.Behoudens hetgeen is opgenomen in lid 3 van dit artikel inzake de einddatum van de Wao-hiaat uitkering.
Artikel 37 – Overgangsbepalingen per 1 januari 2022
1. Deze overgangsbepaling is van toepassing op de aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen, die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden op grond van het tot en met 31 december 2021 van toepassing zijnde pensioenreglement van de stichting, hebben opgebouwd.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 10 zijn de volgende bepaling van toepassing op de tot en met 31 december 2021 opgebouwde aanspraken op partnerpensioen, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel:
a. Het opgebouwde levenslange jaarlijkse partnerpensioen is voor de partner van de deelnemer en gewezen deelnemer gelijk aan 70% van het tot en met 31 december 2021 bij de stichting opgebouwde jaarlijkse ouderdomspensioen.
b. Het levenslange jaarlijkse partnerpensioen is voor de partner van een gepensioneerde gelijk aan het bedrag dat met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, 22, 23 en 24 op de pensioendatum of op de eerdere of latere pensioeningangsdatum is vastgesteld, vermeerderd met de daarop nadien krachtens artikel 20 verleende toeslagverhogingen.
c. Voor een partner van een gepensioneerde geldt dat recht op een jaarlijks partnerpensioen bestaat in het geval de partner vóór of bij het bereiken van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als partner bekend is bij de Stichting.
d. Op het opgebouwde levenslange jaarlijkse partnerpensioen wordt het bedrag aan jaarlijks bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht, waarop de gewezen partner van de deelnemer krachtens artikel 19 aanspraak heeft verkregen, met inbegrip van de op grond van artikel 20 verleende toeslagverhogingen.
e. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een partner heeft slechts aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van één partner. Hierbij wordt rekening gehouden met het bepaalde in sub d van dit artikel.
f. Het opgebouwde levenslange jaarlijkse partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde plaatsvindt, mits deze een partner achterlaat. Dit pensioen wordt uitgekeerd aan de partner tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden van de partner plaatsvindt. Het bepaalde in artikel 22 wordt hierbij in acht genomen.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 12 zijn de volgende bepaling van toepassing op de opgebouwde aanspraken op wezenpensioen, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel:
a. Het opgebouwde levenslange jaarlijkse wezenpensioen is voor (een) pensioengerechtigd(e) kind(eren) van de deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde gelijk aan 14% van het tot en met 31 december 2021 bij de stichting opgebouwde jaarlijkse ouderdomspensioen.
b. Het opgebouwde levenslange jaarlijkse wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of de gepensioneerde plaatsvindt, mits deze (een) pensioengerechtigd(e) kind(eren) achterlaat. Dit pensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind 21 jaar oud wordt of waarin het kind eerder overlijdt. Indien het kind bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd recht heeft op studiefinanciering krachtens de Wet op de studiefinanciering dan wel een voltijds beroepsopleidende leerweg (bol) in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) of een voltijds opleiding aan een erkende hogeschool of universiteit volgt of op grond van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten als volledig arbeidsongeschikt is aan te merken, dan wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind geen studiefinanciering meer ontvangt respectievelijk als volledig arbeidsongeschikt is aan te merken. In ieder geval zal het wezenpensioen niet langer worden uitgekeerd dan tot het einde van de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt.
4. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft op de (vervroegde) pensioendatum de mogelijkheid om zijn/haar aanspraak op levenslang partnerpensioen, zoals opgebouwd tot en met 31 december 2021, geheel of gedeeltelijk te laten omzetten in een aanspraak op levenslang ouderdomspensioen. Het extra ouderdomspensioen dat door deze omzetting wordt verkregen gaat in op de pensioendatum van de deelnemer of, in geval van toepassing van het bepaalde in artikel 21, op de beoogde eerdere of latere pensioeningangsdatum. Het deel van de aanspraak op levenslang partnerpensioen dat in de omzetting wordt betrokken vervalt op de pensioendatum respectievelijk op de beoogde eerdere of latere pensioeningangsdatum.
Aanspraken op levenslang bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 19 zijn niet vatbaar voor omzetting.
Artikel 38 – Overgangsbepaling Sector Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw
De bepalingen uit dit pensioenreglement zijn van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, die door middel van een daartoe strekkende collectieve waardeoverdracht door het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw per 1 april 2022 zijn overgedragen aan de stichting, indien en voor zover hiervan niet wordt afgeweken in bijlage 4 bij dit pensioenreglement.
Artikel 39 - Fiscale maximering pensioenen
1. Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel wordt verstaan onder:
• fiscaal pensioengevende salaris: de som van alle salarisbestanddelen op jaarbasis met uitzondering van het genot van een ter beschikking gestelde auto. Hierbij blijft een loonsverlaging in de periode van tien jaren direct voorafgaande aan het tijdstip van pensioeningang buiten beschouwing voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie die ten minste 50% bedraagt van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de in de eerste volzin bedoelde periode, dan wel het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie;
• bereikbare fiscaal pensioengevende salaris: het pensioengevende salaris op jaarbasis dat de overleden deelnemer binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen bereiken.
2. De volgens de overige artikelen van dit pensioenreglement vastgestelde pensioenen worden zonodig beperkt tot bedragen die voldoen aan de bepalingen krachtens de Wet LB. Daartoe vindt indien nodig bij pensioeningang toetsing van de uit te keren pensioenen plaats aan de hand van de in de leden 3 tot en met 6 omschreven rekenregels.
3. Het jaarlijkse pensioen uit hoofde van deze pensioenregeling omvat maximaal een bepaald percen- tage van het fiscaal pensioengevende salaris (t.a.v. sub a hierna), respectievelijk fiscaal bereikbare pensioengevende salaris (t.a.v. sub b, c en d) op het tijdstip van pensioeningang. Bedoeld maximumpercentage bedraagt in geval van:
a. ouderdomspensioen: 100%;
b. partnerpensioen: 70%;
c. wezenpensioen voor halve wezen: 14%;
d. wezenpensioen voor volle wezen: 28%.
In deze maximale pensioenen is het in lid 4 omschreven inbouwbedrag per pensioensoort begrepen.
4. Het in lid 3 bedoelde inbouwbedrag is gelijk aan een bepaald percentage van de Aow-uitkering voor een gehuwde. Dit inbouwpercentage bedraagt in geval van:
a. ouderdomspensioen: 100%;
b. partnerpensioen: 70%;
c. wezenpensioen voor halve wezen: 14%;
d. wezenpensioen voor volle wezen: 28%.
Indien tussen de deelnemer en de aangesloten onderneming een deeltijddienstverband is overeengekomen, dan wordt voor de pensioentoetsing krachtens dit artikel een gewogen gemiddeld inbouwpercentage voor betrokkene vastgesteld berekend over de totale duur van deelneming aan deze pensioenregeling.
5. Het Anw-hiaat-pensioen en het tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt maximaal de som van 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Xxx, vermeerderd met de vakantie-uitkering, én het verschil in verschuldigde premie volksverzekeringen over de pensioenuitkeringen aan de betrokken nabestaande vóór en ná de Aow-gerechtigde leeftijd.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat niet uit boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht. Hieronder wordt verstaan een jaarlijks pensioen dat, met inbegrip van uitkeringen uit hoofde van sociale arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen, maximaal gelijk is aan 100% van het vast overeengekomen fiscaal pensioengevende jaarsalaris, inclusief vakantietoelage en ploegentoeslag.
6. Het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing nadat eventuele herschikking van pensioengelden als omschreven in de artikelen 21 tot en met 24 heeft
plaatsgevonden.
7. In bijzondere situaties, waarin het bepaalde in dit artikel niet voorziet, vindt bij pensioeningang toetsing van de uit te keren pensioenen plaats aan de hand van de bepalingen in de Wet LB en in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
8. Het bestuur heeft de bevoegdheid om, vóór het van kracht worden van de pensioenregeling of van materiële wijzigingen daarin, deze aan de bevoegde belastinginspecteur ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid op grond van de Wet LB voor te leggen en daarop een voor bezwaar vatbare beschikking te vragen. Bovendien heeft het bestuur de bevoegdheid om zich bij de voorwaarden van deze beschikking neer te leggen en de pensioenregeling zonodig hiermee in overeenstemming te brengen.
Artikel 40 - Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2007 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2024.
……………………………. | ………………….. |
De heer H.J. Xxxxxxxxxx, voorzitter | De xxxx X. Xxxxxxxxxxxxx, secretaris |
Heerlen, 06-02-2024 Voor akkoord:
♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦♦
Bijlage 1 Overzicht vaste bedragen en opbouwpercentages van het ouderdomspensioen
bij het pensioenreglement PR2007 van
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Overzicht vaste bedragen | ||||||
Datum | Wia- premiegrens (artikel 1 en artikel 7 lid 1) | Franchise (artikel 8 lid 2) | Anw- hiaat- pensioen (artikel 11 lid 4) | Tijdelijk nabesta anden- pensioe n (artikel 11 lid 4) | Afkoopbe drag (artikel 25) | Minimum- pensioen- grondslag (artikel 34 lid 4) |
01-01-2007 | € 45.017,-- | € 11.872,-- | € 12.990,72 | n.v.t. | € 400,-- | € 4.619,-- |
01-01-2008 | € 46.205,-- | € 12.209,-- | € 13.290,84 | n.v.t. | € 406,44 | € 4.750,-- |
01-01-2009 | € 47.802,-- | € 12.465,-- | € 13.646,40 | n.v.t. | € 417,74 | € 4.850,-- |
01-01-2010 | € 48.716,-- | € 12.673,-- | € 13.879,92 | n.v.t. | € 420,74 | € 4.931,-- |
01-01-2011 | € 49.297,-- | € 12.898,-- | € 14.016,60 | n.v.t. | € 427,30 | € 5.018,-- |
01-01-2012 | € 50.065,-- | € 13.062,-- | € 14.222,64 | n.v.t. | € 438,44 | € 5.082,-- |
01-01-2013 | € 50.853,-- | € 13.227,-- | € 14.424,96 | n.v.t. | € 451,01 | € 5.146,-- |
01-01-2014 | € 51.414,-- | € 13.449,-- | € 14.533,20 | n.v.t. | € 458,27 | € 5.232,-- |
01-01-2015 | € 51.976,-- | € 12.642,-- | € 14.658,84 | n.v.t. | € 462,88 | € 5.269,-- |
01-01-2016 | € 52.763,-- | € 12.953,-- | n.v.t. | € 14.837,5 2 | € 465,94 | € 5.399,-- |
01-01-2017 | € 53.701,-- | € 13.123,-- | n.v.t. | € 15.007,4 4 | € 467,89 | € 5.470,-- |
01-01-2018 | € 54.614,-- | € 13.344,-- | n.v.t. | € 15.166,2 0 | € 474,11 | € 5.562,-- |
01-01-2019 | € 55.927,-- | € 13.785,-- | n.v.t. | € 15.495,9 6 | € 484,09 | € 5.746,-- |
01-01-2020 | € 57.232,-- | € 14.167,-- | n.v.t. | € 15.814,5 6 | € 497,27 | € 5.905,-- |
01-01-2021 | € 58.311,-- | € 14,544,-- | n.v.t. | € 15.985,4 4 | € 503,24 | € 6.062,-- |
01-01-2022 | € 59.706,-- | € 14,802,-- | n.v.t. | € 16.201,2 0 | € 520,35 | € 6.169,-- |
01-01-2023 | € 66.956,-- | € 16.322,-- | n.v.t. | € 17.859,7 2 | € 594,89 | € 6.802,-- |
01-01-2024 | € 71.628 | € 17.545 | n.v.t. | € 19.197 | € 7.312 |
Overzicht vaste bedragen excedentregeling | ||
Datum | Grensloon (bijlage 5 artikel 1) | Maximum pensioengevend salaris (bijlage 5 artikel 1) |
01-04-2022 (alleen voor Sector Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw | € 59.706,-- | € 114.866,-- |
01-01-2023 | € 66.956,-- | € 128.810,-- |
01-01-2024 | € 71.628 | € 137.800 |
Overzicht Pensioenrichtleeftijd en Opbouwpercentages Ouderdomspensioen (PR 2007)
Jaar | Pensioen- richtleeftijd | Opbouwpercentage OP (PR2007) | Opbouwpercentage OP bijlage 4 (sector Houtverwerkende industrie en Jachtbouw |
2007 t/m 2013 | 65 | 2,10% | n.v.t. |
2014 | 65 | 1,84% | n.v.t. |
2015 | 67 | 1,83% | n.v.t. |
2016 | 67 | 1,83% | n.v.t. |
2017 | 67 | 1,59% | n.v.t. |
2018 | 67 | 1,65% | n.v.t. |
2019 | 67 | 1,70% | n.v.t. |
2020 | 67 | 1,48% | n.v.t. |
2021 | 67 | 1,50% | n.v.t. |
2022 | 67 | 1,725% | 1,565% |
2023 | 67 | 1,725% | 1,565% |
2024 | 67 | 1.738% | 1,667% |
Bijlage 2 Voorwaarden voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
bij het pensioenreglement PR2007 van
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Voorwaarden voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren (artikel 32)
1. Het verzoek tot vrijstelling van de verplichtstelling van een werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, alsmede van een onderneming waarbij werknemers betrokken zijn die zodanige bezwaren hebben, moet bij het bestuur worden ingediend, vergezeld van een door de aanvrager ondertekende verklaring van gemoedsbezwaardheid. Deze schriftelijke verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de onderneming ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de haar als werkgever opgelegde verplichtingen.
2. Indien het verzoek om vrijstelling een onderneming betreft, dan dient dit door het daartoe bevoegde wettelijke of statutaire ondernemingsorgaan te worden ingediend. Onverminderd het in lid 1 bepaalde gaat dit verzoek tevens vergezeld van een verklaring dat de natuurlijke personen, die tot dat bevoegde orgaan behoren, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben.
Bij het desbetreffende verzoek moeten de volgende stukken worden gevoegd:
a) een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de onderneming;
b) een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het verzoek om vrijstelling is opgenomen.
3. Het bestuur onderzoekt of de in de leden 1 en 2 bedoelde verklaringen overeenkomstig de waarheid zijn. Indien het bestuur tot die overtuiging komt dan verleent het de vrijstelling. Daaraan kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de stichting.
De aan een onderneming verleende vrijstelling vervalt vijf jaren na de datum van ingang. Zodra de vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling door het bestuur worden verleend, mits aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan.
4. De beslissing van het bestuur op een verzoek om vrijstelling wegens gemoedsbezwaren en de daarbij gestelde voorwaarden, worden schriftelijk en met redenen omkleed aan de betrokken werknemer respectievelijk onderneming medegedeeld. De vrijgestelde onderneming is verplicht ervoor zorg te dragen dat haar werknemers van deze schriftelijke mededeling kennis kunnen nemen.
5. Een verleende vrijstelling wordt ingetrokken:
a) op verzoek van de persoon of onderneming aan wie vrijstelling is verleend;
b) indien naar het oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren, op grond waarvan vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het bestuur is bovendien bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
Een dergelijke bestuursbeslissing wordt schriftelijk en met redenen omkleed aan de betrokken werknemer respectievelijk onderneming medegedeeld.
6. Tegen een beslissing van het bestuur als bedoeld in de leden 4 en 5 kan de belanghebbende (onderneming) binnen 30 dagen na ontvangst van de desbetreffende schriftelijke mededeling bezwaren bij DNB indienen.
7. In geval van vervallen van de vrijstelling als bedoeld in lid 3, alsmede van intrekking van de vrijstelling als bedoeld in lid 5, is het bepaalde in artikel 32,
lid 10, sub a, b en c, van overeenkomstige toepassing.
Bijlage 3 Voorwaarden voor vrijstelling van de verplichting tot deelneming
bij het pensioenreglement PR2007 van
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Voorwaarden voor vrijstelling van de verplichting tot deelneming (artikel 33) Artikel 1 - Vrijstelling in verband met bestaande pensioenvoorziening
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming met ingang van de dag dat de verplichtstelling bedoeld in artikel 2 van de Wet-bpf op haar en haar werknemers van toepassing wordt, vrijstelling van de verplichting tot deelneming in de stichting en van de verplichting tot premiebetaling aan de stichting verleend, indien bedoelde werknemers deelnemen in een pensioenregeling die reeds ten minste zes maanden gold vóór het moment van indiening van het verzoek als bedoeld in artikel 2 van de Wet-bpf.
2. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling verleend van de verplichting tot deelneming in en tot premiebetaling aan de pensioenregeling van de stichting, indien de verplichtstelling van de stichting als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten van de onderneming op haar en haar werknemers van toepassing is geworden en zij ten minste zes maanden vóór dat tijdstip zelfstandig een eigen pensioenvoorziening had getroffen, waar de betrokken werknemers aan deelnemen.
De vrijstelling wordt verleend met ingang van het tijdstip waarop de verplichtstelling van toepassing wordt.
Artikel 2 - Vrijstelling in verband met concernvorming
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling verleend, indien de onderneming deel uitmaakt of deel is gaan uitmaken van een concern, én:
a. bij de concernvorming, zowel de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van de onderneming betrokken vakorganisaties als de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van het concern betrokken vakorganisaties, betrokken zijn geweest;
b. het concern al een pensioenvoorziening heeft, die in overleg met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties tot stand is gekomen;
c. bij het concern op de dag waarop het verzoek om vrijstelling wordt ingediend ten minste 100 werknemers werkzaam zijn die niet in de stichting deelnemen;
d. het aantal actieve deelnemers waarop de pensioenvoorziening van het concern van toepassing is, op de dag waarop het verzoek om vrijstelling wordt ingediend, ten minste 25% dan wel ten minste 50 actieve deelnemers meer bedraagt dan het aantal werknemers waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd; en
e. het verzoek om vrijstelling tevens wordt gedaan door of namens het concern en de vakorganisaties bedoeld in onderdeel b.
2. Onder concern als bedoeld in lid 1 wordt verstaan een aantal juridische zelfstandige ondernemingen dat aan een gemeenschappelijke leiding is onderworpen.
Artikel 3 - Vrijstelling in verband met eigen Cao
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling verleend voor zover een besluit tot algemeen verbindend verklaring van bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst op die onderneming niet van toepassing is, of indien dat besluit wel op haar en haar werknemers van toepassing is, voor zover zij hiervan vrijstelling heeft gekregen en met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties een afzonderlijke pensioenvoorziening is overeengekomen.
2. Het verzoek om vrijstelling wordt mede door of namens de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties gedaan.
Artikel 4 - Vrijstelling in verband met onvoldoende beleggingsrendement
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling verleend indien:
a. uit de performancetoets, uitgevoerd over een periode van vijf kalenderjaren aan de hand van bijlage 1 bij het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000, blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van de stichting in negatieve zin aanzienlijk afwijkt van het rendement van de door hem vastgestelde normportefeuille, waarbij van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin sprake is indien de uitkomst van de berekening van de performancetoets minder is dan – 1,28;
b. blijkt dat de stichting niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan het bepaalde in lid 2 of lid 3; of
c. blijkt dat de stichting, indien lid 4 is toegepast, niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan het bepaalde in lid 4.
2. Ten behoeve van de performancetoets, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt door het bestuur jaarlijks het beleggingsbeleid voor het daaropvolgende kalenderjaar vastgesteld waarbij een adequate verdeling van de beleggingen is gemaakt in vastrentende en zakelijke waarden. Van die adequate verdeling is sprake indien aannemelijk gemaakt kan worden dat de verdeling:
a. is bepaald in samenhang met het financieringsbeleid en is afgestemd op de pensioen- verplichtingen, daarbij inbegrepen de reglementaire toeslagverleningsbepalingen rekening houdend met het tot dan toe terzake gevoerde beleid, zodanig dat dit over een lange termijn leidt tot een zo laag mogelijke premie en een stabiel premieverloop;
b. is gekozen op basis van projecties die gebaseerd zijn op realistische en onderling consistente veronderstellingen; en
c. de toets op toereikendheid ten aanzien van de continue dekking van de verworven aanspraken, uitgaande van prudente veronderstellingen, heeft doorstaan.
3. De normportefeuille, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt jaarlijks door het bestuur voor het daaropvolgende kalenderjaar vastgesteld en is gebaseerd op de in lid 2 bedoelde verdeling van beleggingen in vastrentende waarden en zakelijke waarden, waarbij deze verdeling verder onderverdeeld wordt naar beleggingscategorieën en landen of sectoren waarin belegd wordt en waarbij deze onderverdeling voorzien wordt van herbeleggingsindices voor het daaropvolgende jaar die breed samengesteld, belegbaar en objectief meetbaar zijn. Indien geen representatieve openbare herbeleggingsindex bestaat of van toepassing is, kan een representatieve lokale rentemarktindex vermeerderd met één procentpuntof een representatieve niet-openbare herbeleggingsindex worden gebruikt.
4. In afwijking van de leden 2 en 3 kan het bestuur een eenmaal vastgesteld beleggingsbeleid respectievelijk vastgestelde normportefeuille in de loop van een jaar voor het dan nog resterende deel van dat jaar éénmalig opnieuw vaststellen, indien door een onvoorziene substantiële wijziging in de verplichtingenstructuur of door een substantiële wijziging in de waarde van de beleggingen niet langer sprake is van een adequate verdeling tussen vastrentende en zakelijke waarden als bedoeld in de leden 2 en 3. De noodzaak tot het op korte termijn opnieuw vaststellen blijkt uit een na
één november van het voorafgaande kalenderjaar opgestelde Asset-Liability-Management-studie, uitgevoerd naar aanleiding van de gewijzigde verplichtingenstructuur of de gewijzigde waarde van de beleggingen , en uit een verklaring van een externe deskundige die niet bij die studie betrokken is geweest, waarin de uitkomst van die studie wordt onderschreven.
5. Het bestuur:
a. deelt op verzoek vanaf één april van het desbetreffende jaar schriftelijk mee welk beleggingsbeleid als bedoeld in lid 2 het bestuur heeft gekozen, waarbij de gemaakte keuzes met een toelichting zijn onderbouwd;
b. overlegt op verzoek vanaf één april van het desbetreffende jaar een verklaring van een externe accountant die voldoet aan artikel 393, lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat een normportefeuille als bedoeld in lid 3 is vastgesteld en voorzien van een toelichting waarbij de gemaakte keuzes zijn onderbouwd;
c. deelt op verzoek vanaf één januari schriftelijk mee welke normportefeuille als bedoeld in lid 3 het bestuur over het daaraanvoorafgaande jaar had gekozen waarbij de gemaakte keuzes met een toelichting zijn onderbouwd;
d. stelt op verzoek vanaf één april de over het voorafgaande jaar gehanteerde niet-openbare herbeleggingsindices, bedoeld in lid 3, ter beschikking zonder hiervoor op enigerlei wijze kosten in rekening te brengen;
e. deelt op verzoek vanaf één april schriftelijk het feitelijke rendement van de stichting en het rendement van de gekozen normportefeuille als bedoeld in punt 3 van bijlage 1 bij het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 mee; en
f. deelt op verzoek vanaf één april schriftelijk de uitkomst van de berekening, bedoeld in lid 1, onderdeel a, mee;
g. doet, in het geval het beleggingsbeleid en de normportefeuille opnieuw zijn vastgesteld als bedoeld in lid 4:
1°. de mededeling, bedoeld in onderdeel a, vanaf de 15e dag na totstandkoming van het nieuwe beleggingsbeleid;
2°. de verklaring, bedoeld in onderdeel b, vanaf de 15e dag na totstandkoming van de nieuwe normportefeuille;
3°. een mededeling van het opnieuw vaststellen van het beleggingsbeleid en de normportefeuille in de Staatscourant uiterlijk de 15e dag na de vaststelling; en
4°. de aangesloten ondernemingen binnen twee maanden na het opnieuw vaststellen van het beleggingsbeleid en de normportefeuille een schriftelijke mededeling toekomen.
Artikel 5 - Vrijstelling om andere redenen
Op verzoek van een onderneming kan voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming ook om andere redenen dan genoemd in artikel 1, artikel 2, lid 1, artikel 3 en artikel 4, lid 1 vrijstelling worden verleend.
Artikel 6 - Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling
1. Aan de vrijstelling kunnen door de stichting nadere voorschriften worden verbonden ter verzekering van een goede uitvoering van de Wet-bpf.
2. Aan de vrijstelling wordt het voorschrift verbonden dat de onderneming of, in het geval pensioenrechten worden ontleend aan een ondernemingspensioenfonds of een ander bedrijfstakpensioenfonds, het bestuur van het desbetreffende fonds,
aan De Nederlandsche Bank en aan het bestuur inlichtingen zal verstrekken, die De Nederlandsche Bank of het bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de Wet-bpf verlangt. De inlichtingen worden desgewenst schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door De Nederlandsche Bank, onderscheidenlijk door het bestuur, schriftelijk te stellen termijn verstrekt.
3. Aan de vrijstelling wordt het voorschrift verbonden dat de onderneming ten behoeve van haar werknemers een andere pensioenvoorziening heeft en deze heeft ondergebracht bij een ander bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds of een verzekeraar, dan wel dat de onderneming binnen 12 maanden na het moment waarop de vrijstelling wordt verleend een andere pensioenvoorziening zal treffen en deze zal onderbrengen bij een ander bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingsfonds of een verzekeraar.
4. Aan de vrijstelling bedoeld in artikel 2, lid 1, artikel 3, artikel 4, lid 1 en artikel 5 kan de stichting het voorschrift verbinden dat de onderneming een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnische nadeel dat de stichting bij de vrijstelling lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000, tenzij partijen anders overeenkomen.
5. Aan de vrijstelling bedoeld in de artikelen 1 en 5 wordt het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de onderneming volgens de berekening aan de hand van bijlage 3 bij het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van de stichting.
6. Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 4, lid 1, wordt het voorschrift verbonden dat aan de pensioenregeling van de onderneming ten minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van de stichting.
Artikel 7 - Fusie tussen ondernemingen met vrijstellingen
1. Na een fusie tussen ondernemingen aan wie voor hun werknemers een verplichte vrijstelling door de stichting is verleend, gaan de verleende vrijstellingen over op de nieuwe onderneming en blijven deze in stand zolang voldaan wordt aan de voorschriften bedoeld in artikel 6. De nieuwe onderneming deelt het bestuur mee dat de vóór de fusie bestaande pensioenregelingen worden voortgezet en welke pensioenregeling van toepassing zal zijn op ná de fusie in dienst tredende werknemers.
2. In afwijking van lid 1 wordt op verzoek van de nieuwe onderneming in de situatie dat voor al haar werknemers dezelfde bestaande pensioenregeling gaat gelden, de daarvoor verleende vrijstelling met de voorschriften bedoeld in artikel 6 van toepassing op alle huidige en toekomstige werknemers van die nieuwe onderneming.
Artikel 8 - Fusie tussen ondernemingen met en zonder vrijstellingen
1. Na een fusie tussen ondernemingen op wie de verplichtstelling van de stichting van toepassing is en waarbij niet aan alle ondernemingen een verplichte vrijstelling is verleend, vervallen de vrijstellingen.
2. In afwijking van lid 1 wordt op verzoek van de nieuwe onderneming van wie ten minste 50% van de werknemers vóór de fusie in dienst was bij één of meer oude ondernemingen aan wie een verplichte vrijstelling was verleend:
a de vrijstelling uitgebreid tot alle huidige en toekomstie werknemers van de nieuwe onderneming, of
b de vrijstelling gehandhaafd voor de op het tijdstip van fusie in dienst zijnde werknemers van de oude onderneming(en) met een vrijstelling.
3. Indien de nieuwe onderneming een verzoek doet tot uitbreiding van de vrijstelling bedoeld in lid 2, onderdeel a, kan het bestuur daaraan de voorwaarde verbinden dat de nieuwe onderneming een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnische nadeel dat de stichting hierdoor lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 van het vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000, tenzij partijen anders overeenkomen.
4 In geval van uitbreiding of handhaving van de vrijstelling bedoeld in lid 2, blijven de voorschriften bedoeld in artikel 6 van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van fusie geacht te zijn verleend aan de nieuwe onderneming.
Artikel 9 - Fusie tussen ondernemingen met en zonder vrijstellingen van verschillende bedrijfstakpensioenfondsen
1. Op verzoek van een nieuwe onderneming, die is ontstaan na een fusie tussen ondernemingen op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren én op wie na de fusie één verplichtstelling van toepassing wordt, wordt een vóór de fusie aan een oude onderneming verleende vrijstelling in het kader van dezelfde verplichtstelling uitgebreid tot alle huidige en toekomstige werknemers van de nieuwe onderneming.
2. Op verzoek van een nieuwe onderneming, die is ontstaan na een fusie tussen ondernemingen op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren én op wie na de fusie één verplichtstelling van toepassing wordt, wordt een een vóór de fusie aan één of meer ondernemingen verleende vrijstelling in het kader van dezelfde verplichtstelling gehandhaafd voor alle werknemers van die oude onderneming.
3. Op verzoek van een nieuwe onderneming, die is ontstaan na een fusie tussen ondernemingen op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren én op wie na de fusie aan één of meer ondernemingen verleende vrijstelling gehandhaafd voor alle werknemers van die oude onderneming en voor de toekomstige werknemers van de nieuwe onderneming die onder dezelfde verplichtstelling vallen.
4. In geval van uitbreiding of handhaving van de vrijstelling bedoeld in de leden 1,2 en 3, blijven de voorschriften bedoeld in artikel 6 van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van fusie geacht te zijn verleend aan de nieuwe onderneming.
Artikel 10 - Vrijstelling na splitsing
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. zuivere splitsing: een zuivere splitsing als bedoeld in artikel 334a, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
b. afsplitsing: een afsplitsing als bedoeld in artikel 334a, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In geval van zuivere splitsing blijft op verzoek van de nieuwe ondernemingen een vóór de splitsing aan een oude onderneming verleende verplichte vrijstelling met de daarbij behorende voorschriften bedoeld in aritkel 6 in stand, indien op de nieuwe ondernemingen dezelfde verplichtstelling van toepassingen blijft. De nieuwe ondernemingen delen het bestuur mee welke werknemers bij hen in dienst zijn.
3. De vrijstelling wordt vanaf het tijdstip van de splitsing geacht te zijn verleend aan de nieuwe ondernemingen en geldt voor de huidige en toekomstige werknemers.
4. In geval van een afsplitsing blijft een voordien aan een oude onderneming verleende verplichte vrijstelling met de daarbij behorende voorschriften bedoeld in artikel 6 in stand, indien de vóór de afsplitsing bestaande pensioenregeling wordt opgezet. De oude onderneming deelt dit mede aan het bestuur.
5. In geval van een afsplitsing wordt op verzoek van een nieuwe onderneming, die onder dezelfde verplichtstelling valt als de oude onderneming, aan de nieuwe onderneming een vrijstelling verleend voor zijn huidige en toekomstige werknemers onder dezelfde voorwaarden als welke zijn verbonden aan de aan de oude onderneming verleende vrijstelling. Deze vrijstelling wordt vanaf het moment van afsplitsing geacht te zijn verleend aan de nieuwe onderneming.
Artikel 11 - Vrijstelling na doorstart
1. Op verzoek van een onderneming op wie een verplichtstelling van toepassing is, wordt een verplichte vrijstelling gehandhaafd die is verleend aan een gefailleerde onderneming wiens activiteiten zij geheel of nagenoeg geheel voortzet in het kader van een doorstart, mits:
a de doorstart plaatsvindt binnen één jaar na het faillissement, en
b ten minste 50% van de werknemers van de gefailleerde onderneming in dienst is gekomen bij die onderneming.
2. Bij handhaving van de vrijstelling bedoeld in lid 1 blijven de voorschriften bedoeld in artikel 6 van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van doorstart geacht te zijn verleend aan de onderneming die de doorstart maakt voor zijn huidige en toekomstige werknemers.
Artikel 12 - Intrekking van de vrijstelling
1. Een vrijstelling kan door de stichting worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1, 2 of 3, indien niet meer wordt voldaan aan de reden tot vrijstelling bedoeld in artikel 5, of indien wordt gehandeld in strijd met één of meer aan de vrijstelling verbonden voorschriften.
2. De vrijstelling, bedoeld in artikel 4, wordt uitsluitend op verzoek van de onderneming ingetrokken.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan de vrijstelling bedoeld in artikel 4 door de stichting worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met de voorschriften die aan de vrijstelling verbonden zijn.
Artikel 13 - Overgangsbepalingen
Vrijstellingen die reeds vóór 1 januari 2007 waren verleend worden gehandhaafd.
Indien een wijziging van een reeds verleende vrijstelling gevraagd wordt, is het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 14 onverkort van toepassing. Het in de vorige volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing op vrijstellingsverzoeken die in het verleden zijn afgewezen.
Artikel 14 - Gevolgen van vrijstelling
Een verleende vrijstelling heeft tot gevolg dat, zolang de vrijstelling geldt, de vrijgestelde werknemers geen deelnemer in de stichting zijn.
Zolang op een verzoek om vrijstelling niet afwijzend is beslist, blijven de betrokken werknemers, alsmede hun nagelaten betrekkingen, aanspraken en rechten aan dit pensioenreglement ontlenen. Mededeling van de beslissing op een verzoek tot vrijstelling aan de onderneming die het verzoek heeft gedaan, geldt mede als te zijn gedaan aan de betrokken werknemers.
Bijlage 4 Sectorspecifieke afspraken t.a.v. de Sector Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw
bij het pensioenreglement PR2007 van
de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Artikel 1 – Toepassingsgebied
De bepalingen uit deze bijlage zijn van toepassing op de pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige aanspraakgerechtigden die door middel van een daartoe strekkende collectieve waardeoverdracht per 1 april 2022 door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw zijn overgedragen aan de stichting. Daarnaast zijn de bepalingen uit deze bijlage van toepassing op werknemers die op of na 1 april 2022 in dienst treden bij een aangesloten onderneming werkzaam in de Sector Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw.
Artikel 2 - Begripsbepaling
Op de bepalingen, zoals opgenomen in deze bijlage, zijn - voor zover daar niet van wordt afgeweken - de begripsbepalingen uit het pensioenreglement PR2007 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van dit pensioenreglement, gelden in deze bijlage de volgende definities:
Deelnemer: | de werknemer of gewezen werknemer, die op grond van de pensioenovereenkomst zoals opgenomen in dit pensioenreglement pensioenaanspraken verwerft jegens de stichting en die valt onder het toepassingsgebied, zoals genoemd in artikel 1 van deze bijlage. |
Basisloon: | het basisloon zoals vastgesteld op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie respectievelijk de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houten- en Kunststoffen Jachtbouw, alsmede waterrecreatieondersteunende activiteiten. |
Excedentregeling: | de excedentregeling van de Stichting. |
Pensioenreglement: | het pensioenreglement PR2007 van de Stichting. |
Werknemer: | de persoon, in dienstbetrekking werkzaam bij een aangesloten onderneming, inclusief vakantiewerkers en stagiares werkzaam in de sector Houtverwerkend Industrie en met uitzondering van vakantiewerkers en stagiaires werkzaam in de sector Jachtbouw en met uitzondering van statutaire bestuurders of directeur- grootaandeelhouders (DGA’s) van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. |
Werkgever: | de aangesloten onderneming als bedoeld in het pensioenreglement, werkzaam in de sectoren Houtverwerkende industrie en/of Jachtbouw, waarvan de excedentregeling tot en met 31 maart 2022 is uitgevoerd door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw en met wie de stichting met ingang van 1 april 2022 een overeenkomst heeft gesloten die voorziet in de voortzetting van de uitvoering van deze excedentregeling. |
Artikel 3 – Ouderdomspensioen
In afwijking van het bepaalde in de tweede volzin van artikel 9 lid 2 van het pensioenreglement bedraagt de pensioenopbouw van de deelnemer vanaf 1 januari 2024 in elk meetellend pensioenjaar 1,667% van de voor het desbetreffende jaar geldende pensioengrondslag. Het bestuur van de stichting stelt de hoogte van de pensioenopbouw van de deelnemer per 1 januari van het desbetreffende jaar vast.
Artikel 4 – Pensioengevend salaris en franchise
In afwijking van het bepaalde in artikel 1 en artikel 7 van het pensioenreglement zijn de volgende bepalingen van toepassing op de deelnemer:
1. Het pensioengevend salaris van de deelnemers is gelijk aan het jaarloon van de deelnemer.
2. Het jaarloon is twaalf maal het loon per maand, verhoogd met 8% vakantietoeslag. Het loon is het vaste bruto basisloon, met inbegrip van eventuele vaste toeslagen. De hoogte van het loon wordt vastgesteld per de datum van opname in de pensioenregeling en vervolgens jaarlijks per 1 januari. Bedragen die na 1 januari met terugwerkende kracht tot die datum worden vastgesteld op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie respectievelijk de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houten- en Kunststoffen Jachtbouw, alsmede waterrecreatieondersteunende activiteiten worden daarbij volledig in aanmerking genomen. Vaste toeslagen zijn de in de bedrijfstak voor de Houtverwerkende Industrie en de bedrijfstak voor de Houten en Kunststoffen Jachtbouw alsmede waterrecreatieondersteunende activiteiten gebruikelijke toeslagen, die een vast loonbestanddeel betreffen. Ingeval van een daling van het loon gedurende het jaar, wordt de hoogte van het loon per de datum waarop die daling plaatsvindt opnieuw vastgesteld.
3. De franchise wordt jaarlijks voor het daarop volgende kalenderjaar door het bestuur vastgesteld (2022: € 16.377,-). De franchise wordt jaarlijks per 1 januari aangepast. Het percentage waarmee de franchise wordt verhoogd is in beginsel gelijk aan het percentage waarmee de uitkeringen voor gehuwden met volledige partnertoeslag (inclusief vakantiegeld, exclusief tegemoetkomingen) uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet worden verhoogd per dezelfde datum. Het bestuur van de stichting kan jaarlijks besluiten de verhoging van de franchise in het betreffende jaar op een andere dan de in dit lid beschreven wijze vast te stellen. Vanaf 1 januari 2024 is de franchise gelijk aan de franchise als bedoeld in artikel 8 lid 2 van het pensioenreglement (2024: € 17.545,-).
4. Artikel 7, lid 5 van het pensioenreglement is expliciet niet van toepassing op de deelnemer. In de plaats daarvan is het volgende op de deelnemer van toepassing:
a. Voor de deelnemer die op grond van artikel 17a of 17b van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie gebruik maakt van het recht om op basis van 80% dienstverband te gaan werken met behoud van de ouderdomspensioenopbouw
op basis van een 100% dienstverband, wordt het in lid 2 vastgestelde jaarloon gecorrigeerd door een dienstverband van 100% aan te houden;
b. Voor de deelnemer die op grond van artikel 8 lid 4 sub b van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Houten- en Kunststoffen Jachtbouw, alsmede waterrecreatieondersteunende activiteiten onder de in voornoemd artikel geldende voorwaarden gebruik maakt van het recht om te werken in een werkweek van 4 dagen wordt de ouderdomspensioenopbouw voortgezet op basis van een 100% dienstverband.
5. Het in aanmerking te nemen jaarloon als bedoeld in lid 2 van dit artikel is gebonden aan een maximum. Dit maximum is gelijk aan het maximum premieloon op jaarbasis als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, tenzij het bestuur anders beslist. Het maximum jaarloon is voor 2024 vastgesteld op € 71.628,--.
6. Met inachtneming van het in het vorige lid bedoelde maximum en in afwijking van het bepaalde in lid 2 geldt ten aanzien van de werknemers werkzaam in de bedrijfstak voor de Houtverwerkende Industrie dat:
a. onder jaarloon wordt verstaan het inkomen aan vast loon dat bij aanvang van de deelneming en vervolgens jaarlijks per 1 januari wordt vastgesteld, vermeerderd met de provisie die over het onmiddellijk voorafgaande kalenderjaar door de werknemer werd genoten, verhoogd met 8% vakantietoeslag;
b. tussen de aanvang van de deelneming en de eerstvolgende 1 januari, voor de toepassing van dit pensioenreglement, wordt uitgegaan van het inkomensbedrag – herleid tot jaarloon – dat de werknemer naar verwachting van de aangesloten onderneming nog zal verwerven.
Artikel 5 – Tijdelijk nabestaandenpensioen en ANW-hiaatpensioen
Artikel 11 van het pensioenreglement is niet van toepassing op de deelnemer.
Artikel 6 – Overgangsbepalingen arbeidsongeschikte deelnemers
1. In afwijking van artikel 17 lid 2 van het pensioenreglement geldt voor deelnemers die vóór 1 april 2022 arbeidsongeschikt zijn in de zin van het pensioenreglement, de onderstaande tabel ten behoeve van de vaststelling van de mate van bijdragevrijstelling. Dit percentage is gelijk aan:
• | 100 | bij een arbeidsongeschiktheid van 80% tot en met 100% |
• | 65 | bij een arbeidsongeschiktheid van 55% tot 80% |
• | 45 | bij een arbeidsongeschiktheid van 35% tot 55% |
• | 0 | bij een arbeidsongeschiktheid van 0% tot 35% |
2. Voor deelnemers die op of na 1 april 2022 arbeidsongeschikt zijn of worden, is artikel 17 lid 2 van het pensioenreglement onverkort van toepassing.
3. In afwijking van artikel 36 lid 2 van het pensioenreglement geldt voor deelnemers die op 1 april 2022 een uitkering op grond van de WAO ontvangen, de onderstaande tabel ten behoeve van de vaststelling van de mate van bijdragevrijstelling. Dit percentage is gelijk aan:
• | 100 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 65% tot en met 100% |
• | 50 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 45% tot 65% |
• | 25 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 25% tot 45% |
• | 0 | bij een arbeidsongeschiktheid vanaf 0% tot 25% |
Bijlage 5 Aanvullend pensioenreglement excedentregeling
Artikel 1 - Begripsbepaling
Op de bepalingen, zoals opgenomen in deze bijlage, zijn - voor zover daar niet van wordt afgeweken - de begripsbepalingen uit het pensioenreglement PR2007 van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van dit pensioenreglement, gelden in deze bijlage de volgende definities:
Excedentregeling: | de excedentregeling van de Stichting |
Pensioenreglement: | het pensioenreglement PR2007 van de Stichting |
Grensloon | het maximum pensioengevend salaris dat op grond van artikel 7 lid 1 van het pensioenreglement respectievelijk artikel 4 lid 5 van bijlage 4 bij het pensioenreglement op de deelnemer van toepassing is. |
Fiscaal maximaal pensioengevend salaris: | maximum pensioengevend salaris zoals bepaald in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting. |
Artikel 2 – Karakter van de excedentregeling
De excedentregeling als omschreven in deze bijlage van het pensioenreglement is een uitkeringsovereenkomst als omschreven in artikel 1 van de Pensioenwet.
Artikel 3 – Deelnemerschap en einde deelneming
1. Deelnemer is de werknemer die
a. werkzaam is bij de werkgever en ingevolge het pensioenreglement deelnemer is in de stichting; en
b. een pensioengevend salaris heeft dat hoger is dan het grensloon; en
c. waarvan de werkgever een overeenkomst ter uitvoering van de excedentregeling heeft gesloten met de stichting.
2. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, vangt de deelneming aan bij indiensttreding dan wel op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het jaarloon het grensloon heeft overschreden.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel geldt dat deelname aan de excedentregeling door een werknemer werkzaam bij een werkgever die behoort tot de sector groothandel in Vlakglas, de groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf, niet eerder aanvangt dan per 1 januari 2023. De voorwaarden zoals opgenomen in lid 1 van dit artikel zijn hierop onverkort van toepassing.
4. Het deelnemerschap eindigt:
a. op de pensioeningangsdatum, maar uiterlijk op de pensioendatum;
b. bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum;
c. door het verlies van de hoedanigheid van werknemer of het eindigen van de feitelijke deelneming ten gevolge van een door het bestuur genomen besluit tot vrijstelling van de verplichting tot deelname aan het pensioenreglement van de stichting;
d. op het moment dat het pensioengevend salaris van de deelnemer onder het geldende grensloon daalt.
Artikel 4 – Pensioenaanspraken
Met inachtneming van de bepalingen in de excedentregeling geeft de deelneming aanspraak op:
1. ouderdomspensioen ten behoeve van de deelnemer of gewezen deelnemer;
2. partnerpensioen ten behoeve van de partner van de deelnemer, uit te keren na diens overlijden. De partner van een overlijden gewezen deelnemer of gepensioneerde kan recht op partnerpensioen hebben als de gewezen deelnemer of gepensioneerde er gedurende zijn deelnemerschap aan de excedentregeling voor gekozen heeft om een deel van zijn ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen;
3. wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de deelnemer, uit te keren na diens overlijden.
Artikel 5 – Financiering
1. Het bestuur stelt jaarlijks de door de werkgever verschuldigde premie voor de financiering van de excedentregeling voor enig kalenderjaar vast. Deze premie wordt door de Stichting op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geheven.
2. Het bestuur stelt jaarlijks de premie als bedoeld in lid 1 per werkgever vast op basis van de leeftijd van de deelnemers van de betreffende werkgever en de van toepassing zijnde actuariële grondslagen die de stichting hanteert bij het vaststellen van de kostendekkende premie voor de pensioenregeling zoals deze is vastgelegd in het pensioenreglement.
3. De werkgever en de deelnemer kunnen overeenkomen dat een deel van de aan de werkgever in rekening gebrachte premie als bedoeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel voor rekening van de deelnemer komt. Het deel dat door de deelnemer verschuldigd zal zijn, zal met inachtneming van de wettelijke regels terzake worden vastgesteld.
Indien het bepaalde in dit lid toepassing vindt, zal de werkgever het door de deelnemer verschuldigde deel inhouden op diens salaris.
Artikel 6 – Excedentgrondslag
1. De excedentgrondslag wordt jaarlijks vastgesteld, voor de eerste maal in het kalenderjaar waarin de deelneming (opnieuw) aanvangt en voor de laatste maal in het kalenderjaar, waarin de deelneming eindigt.
2. De excedentgrondslag is gelijk aan het in enig jaar pensioengevend salaris verminderd met het geldende grensloon. Voor de bepaling van de pensioengrondslag geldt een fiscaal maximaal pensioengevend salaris, zoals gedefinieerd in artikel 1 van deze bijlage.
Artikel 7 – Ouderdomspensioen
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar voor zover dit is gelegen voor de eerste maand van de 67e verjaardag van de deelnemer, hetzelfde percentage van deexcedentgrondslag in het desbetreffende jaar van deelneming als het percentage dat op grond van artikel 9 lid 1 van het pensioenreglement respectievelijk artikel 3 van bijlage 4 bij het pensioenreglement op de opbouw van het reguliere ouderdomspensioen van de deelnemer van toepassing is.
Artikel 8 – Risico Partnerpensioen
Bij overlijden van een deelnemer bedraagt het jaarlijks partnerpensioen de som van (indien van toepassing):
a. 70% van het op grond van de excedentregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw opgebouwde ouderdomspensioen dat per 1 april 2022 door middel van de collectieve waardeoverdracht aan de Stichting is overgedragen;
b. 70% van het per 1 april 2022 tot aan de overlijdensdatum op grond van artikel 7 van deze excedentregeling opgebouwde ouderdomspensioen;
c. 70% van het ouderdomspensioen, dat op grond van artikel 7 van deze excedentregeling opgebouwd had kunnen worden vanaf de overlijdensdatum tot aan de pensioendatum op basis van het in het jaar van overlijden van toepassing zijnde opbouwpercentage, zoals opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
Artikel 9 – Risico Wezenpensioen
Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van het partnerpensioen als bedoeld in artikel 8 van deze excedentregeling.
Artikel 10 – Slotbepaling
1. De uitvoering van de excedentregeling vindt plaats met inachtneming van het terzake bepaalde in het pensioenreglement, tenzij anders is bepaald.
2. Het pensioenreglement, inclusief bijlagen, is van overeenkomstige toepassing op de excedentregeling, voor zover daarvan in deze excedentregeling niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.
3. In afwijking van lid 2 is artikel 17 van het pensioenreglement niet van toepassing op de excedentregeling.
4. In afwijking van artikel 4 lid 2 van bijlage 4 bij het pensioenreglement geldt voor de deelnemers wiens pensioenaanspraken door middel van de collectieve waardeoverdracht per 1 april 2022 zijn overgedragen dat het jaarloon niet per datum opname in de pensioenregeling van de Stichting wordt vastgesteld. Het jaarloon zoals laatstelijk bekend op 31 maart 2022 bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw voor deze deelnemers,wordt vanaf 1 april 2022 gehanteerd door de Stichting. De jaarlijkse aanpassing vindt vervolgens overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 van bijlage 4 bij het pensioenreglement plaats.
5. Bij toepassing van het bepaalde in de vorige leden, is het oordeel van het bestuur beslissend.