Bekrachtiging: eeuer overeenkomst met de Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij.
[142. 5.]
Bekrachtiging: eeuer overeenkomst met de Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij.
[142 . 5.]
BIJLAGE 2.
VOORWAARDEN van concessie voor den aanleg en de exploitatie van een spoorweg van Harmeien naar Breukelen.
De Minister van Binnenlandscue Zaken verleent, namens en met machtiging van den Koning aan de Nederlandsche Rhijnspoorwegmaatschappij, gevestigd te Utrecht, concessie voor gemelden spoorweg , op de volgende voorwaarden :
I.
Van den aan te leggen weg.
Art. 1.
De Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt de rich- ting tusschen de plaatsen aan het hoofd dezer voorwaarden vermeld, benevens de verbinding en aansluiting aan den Nederlandschen Rhijnspoorweg.
De concessionaris doet daartoe voorstellen en onderwerpt de noodige plannen en bescheiden aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Voor zooveel de militaire belangen betreft, worden die plannen en bescheiden tevens aan de goedkeuring van den Minister van Oorlog onderworpen.
De werken, welke bij den aan te leggen spoorweg voor de verdediging en hetgeen daartoe behoort, worden vereischt, zullen door de concessionaris worden uitgevoerd en geheel te haren koste komen.
Art. 2.
De overtocht der vaarwateren door middel van bruggen , hetzij vaste, hetzij beweegbare, geschiedt naar de voor- schriften van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Die bruggen worden door de concessionaris gebouwd, bediend en onderhouden.
Art. 3.
De spoorweg zal bij Harmeien en Breukelen met den Nederlandschen Rhijnspoorweg in verbinding worden ge- bracht , zoodat de wagens ongehinderd van den eenen spoorweg op den anderen kunnen doorloopen.
Art. 4.
De weg moet in richting en aanleg aan de volgende bepalingen voldoeu :
a. de hellingen bedragen in het algemeen ten hoogste vijf (5) strepen per el; waar het onvermijdelijk is, kan de Minister van Binnenlandsche Zaken uitzondering op dezen regel toestaan;
b. de straal der krommingen van den weg zal over het algemeen 1000 ellen bedragen, en waar de localiteit het gebiedt, zoomede in de nabijheid der stations , tot 500 ellen mogen verminderen. Waar de Minister van Binnenlandsche Zaken het noodig oordeelt, zullen stralen van 350 ellen in de nabijheid van stations wordeu toegelaten;
c. geene achtereenvolgende krommingen mogen in tegen- overgestelde richting worden aangelegd, wanneer elke
straal niet ten minste 750 ellen lengte heeft, of wanneer de som der twee stralen minder is dan 1500 ellen , en de kleinste straal dan ten minste 350 ellen lang is. Buiten deze twee gevallen moeten twee achtereenvolgende krom- mingen door rechte gedeelten van ten minste 100 ellen zijn gescheiden ;
d. het bovenvlak der spoorstaven moet ten minste vijftig (50) duimen boven het hoogst bekende wiuterwater in de weteringen, beken en slooten liggen.
Art. 5.
De spoorwijdte van den aan te leggen spoorweg zal bedragen 1,435 el, tusschen de spoorstaven gemeten.
Art. 6.
De spoorweg moet zoodanig met den spoorweg, aan welken hij aansluit, verbonden worden , dat de reizigers en koopmansgoederen zonder overlading van den eenen spoorweg op den anderen kunnen overgaan.
Art. 7.
De kruinsbreedte der aardebaan , onder den ballast, water- waterpas ter hoogte van de kanten des wegs gemeten, moet minstens bedragen:
voor dubbel spoor 10 ellen. voor enkel spoor 6,50 ellen;
Tusschen de twee sporen komt een middenpad van 2 ellen breedte.
Indien de aardebaan voor enkelspoor wordt aangelegd , moet de inrichting zoodanig zijn, dat zij later tot 10 ellen kan wordeu verbreed.
Art. 8.
De onteigening voor den spoorweg geschiedt dadelijk voor de dubbele spoorbreedte.
Behoudeus het maken van uitwijkplaatsen met dubbel- spoor , waarvan het aantal, de onderlinge afstand en de lengte door den Minister van Binnenlandsche Zaken worden bepaald, kunnen de weg- en kunstwerken aanvankelijk gelegd worden met enkel spoor.
Een tweede spoor moet daar worden gemaakt en in exploitatie gebracht, waar de Minister van Binnenlandsche Zaken het, in het belang van den handel en een druk ver- keer, noodzakelijk oordeelt. Bevel hiertoe wordt evenwel niet gegeven vóór dat de bruto opbrengst van dat gedeelte van den weg, waar het dubbel spoor gelegd moet wor- den, meer bedraagt dan f 13000 per jaar en per Neder- landsche mijl (kilometer).
Art. 9.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de plaatsen aanwijzen, die van afsluitingshekken , wegwachtershuisjes
B||lagen, [14% . 5.] Tweede Kamer. 13
Bekrachtiging eener overeenkomst met d
of andere inrichtingen moeten voorzien worden om de openbare veiligheid en een vulkomen onderhoud van den spoorweg genoegzaam te verzekeren, onverminderd de verplichting tot afsluiting langs den geheeleu weg.
Art. 10.
Binnen twee maanden na de dagteekening dezer con- cessie onderwerpt de concessionaris aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken een driedubbel exemplaar:
1°. van eene algemeene kaart, on de schaal van 1 k
50 000 , aangevende de te volgen richting;
2°. van een lengte-profiel op de schaal van 1 a 5000, en
3°. van eenige dwarsdoorsneden der aardebaan , welke tot richtsnoer bij de ingravingen en ophoogingen moeten dienen.
Alle hoogte-afmetingen moeten in de profielen tot het Ainsterdamsche peil worden herleid.
Te gelijker tijd biedt zij teekeningen aan op ware grootte en in triplo van de spoorstaven met hare verbindingen en van hetgeen daartoe behoort.
De spjorstaven , op dwarsliggers rustende, moeten ten minste 34 Nederlandsche ponden per strekkende el wegen en van eindverbindingen (éclisses) worden voorzien.
Bij ingruvingen moeten slooten gemaakt worden, waar- van de bodem ten minste 1 el breedte heeft en diep genoeg onder den ballast der baan ligt om eene geheel voldoende afwatering te verzekeren. Langs de slooten en langs de glooiingen der ingravingen en ophoogingen moeten platte bermen gespaard worden van ten minste 1 el breedte.
Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken kan die breedte tot 0,50 el worden verminderd langs de slooten bij ingraving van de spoorwegbaan. De helliug der glooiingen zoo van de ophoogingen als van de ingra- vingen en van de ter zijde geplaatste gronden zal, naar de geaardheid der gronden , ten volkomen genoegen van den Minister van Binnenlandsche Zaken worden geregeld , en met graszoden worden belegd, na desnoods met teel- aarde of zwarten grond te zijn bedekt.
Art. 11.
Nadat de algemeene kaart en de profielen van den weg door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorloopig zijn goedgekeurd, biedt de concessionaris achtereenvolgens ter goedkeuring aan de volledig uitgewerkte plannen in duplo van al de uit te voeren werken, zoomede van de stationsgebouwen, halten en aanlegplaatsen en van de verdere aanhoorigheden, zoowel van den weg zelven als van de stations, halten en aanlegplaatsen.
Binnen vier maanden na die voorloopige goedkeuring moeten al deze plannen voltooid en ter goedkeuring aan- geboden zijn.
Art. 12.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan , na de con- cessionaris te hebben gehoord , in de ter goedkeuring ont- vangen plannen , profielen en ontwerpen de noodige wijzi- gingen brengen , zonder evenwel iets voor te schrijven, dat strijdig zoude zijn met de voorwaarden, onder welke de concessie is verleend.
De concessionaris is verplicht zich in de uitvoering der werken stiptelijk te gedragen naar de door den Minister van Binnenlandsche Zaken goedgekeurde ontwerpen.
Art. 13.
Binnen drie maanden, nadat de volgens art. 11 aange- boden ontwerpen door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorloopig zijn goedgekeurd, biedt de concessionaris ter naderegoeikeurigaan de uitgewerkte grondteekeningen in duplo en de bijzondere bescheiden voor de onteigening noodig.
Bij de uitgewerkte grondteekeningen moeten tevens overgelegd worden eene algemeene kaart met lengtepro- fielen, in triplo opgemaakt, en afzonderlijke lengteprofielen voor elke gemeente in enkelvoud.
Nederlaudsche Rijnspoorwegmaatschappij.
Art. 14.
De werken worden gemaakt, met de materialen, die ge- woonlijk onder gelijke omstandigheden bij Rijkswaterstaats- werken worden gebruikt.
De spoorliggers moeten bij voorkeur van eikenhout zijn. Bij het gebruik van amlere houtsoorten, in duurzaamheid niet aan het eikenhout gelijk, moeten de liggers tegen bederf worden bereid op de wijze, door den Minister van Binnenlandsche Zaken goed te keuren.
Overigens moeten do materialen , elk in hunne soort, van froede hoedanigheid zijn en vooal vrij van alle gebreken , die de hechtheid of den duur der werken in de waagschaal kunnen stellen.
Art. 15.
Alle werken worden overeenkomstig de regelen der kunst uitgevo?rd en met alle zorg behandeld om goed en deugd- zaam werk te erlangen , desnoods overeenkomstig hetgeen de Minister van Binnenlandsche Zaken zal voorschrijven.
De uitvoering geschiedt door den concessionaris , volgens de door den Minister van Binnenlandsche Zaken goedge- keurde plans eu bestekken.
Met geen werk mag worden aangevangen alvorens die goedkeuring is verkregen.
Art. 16.
Bijaldien men in de ontgravingen voor den aanleg van den spoorwegen van zijne aanhoorigheden eenig voorwerp vindt, belangrijk voor kunst. oudheid-, penningkunde of natuurlijke geschiedenis , wordt dit tegen schadeloosstelling aan den Staat afgestaan.
Art. 17.
Wordt gedurende de uitvoering en het onderhoud der j werken bevonden, dat zij niet overeenkomstig de regelen
| der kunst, de gestelde voorwaarden en de goedgekeurde i ontwerpen worden gemaakt, dan kan de Minister van Binnenlandsche Zaken ze ten koste van de concessionaris geheel of gedeeltelijk doen afbreken en weder opbouwen , en zulks verrichten , indien de concessionaris bij de eerste aanzegging in gebreke blijft aan de ontvangen bevelen te
i voldoen.
In dat geval is de Minister bevoegd zich in het bezit te stellen van hetgeen voor den aanleg en het onderhoud voorhanden is. De kosten van hetgeen van Regeeringswege. is verricht, kunnen op de waarborgsom , voor zoover zij niet is teruggegeven, worden verhaald.
Art. 18.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan de uitvoering verbieden of doen staken van elk werk dat voor den vrijen afloop van het water hinderlijk is of h^t vrije verkeer op de bestaande middelen van gemeenschap, welke die ook zijn mogen , kan storen.
Hij kan de concessionaris noodzaken tot het nemen van maatregelen, en desnoods te haren koste alle noodige werken op hoog gezag doen uitvoeren, waardoor in elk geval de vrije afloop van bet water en het vrije verkeer op de binnen- of groote wegen , op de kanalen enz. waar- over of waarlangs de spoorweg loopt, wordt verzekerd.
Geen kunstwerk mag worden gemaakt, geen weg of waterleiding wordeu verlegd, zonder dat een daartoe strek- kend ontwerp vooraf door den Minister van Binnenland- sche Zaken is goedgekeurd. Voor de overgangen gelijk- vloers, geldt dezelfde bepaling.
Zoo de belangen van 's Rijks defensie het onverhoopt mochten vorderen, is de Regeering bevoegd een of meer gedeelten van den spoorweg ten koste van de concessionaris te doen opbreken en opruimen, zonder dat daarvoor eenige schadeloosstelling, uit welken hoofde ook, aan de conces- sionaris verschuldigd zij.
Art. 19.
Met toestemming van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die de concessionaris vooraf hoort, mag een ieder langs den spoorweg en in de nabijheid der stations maga-
Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1885-1886.
14 [149. 5.]
Bekrachtiging eeuer overeenkomst met de Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij.
zijnen oprichten of aanlegplaatsen maken, met werktuigen, kranen en toestellen voor het laden en lossen der wagens geschikt, en deze door zijsporen met den spoorweg ver- binden , zoodanig dat de te laden of te lossen wagens het vrije verkeer op den spoorweg niet belemmeren.
Art. 20.
Tegenwerken of ondernemingen , door anderen krachtens concessie uit te voeren , welke aan het werk of aan de onderneming van de concessionaris nadeel toebrengen of daarmede in aanraking komen, kan zij zich niet verletten. Zij kan echter, ingeval daardoor haar werk of onder- neming belemmerd of met kosten bezwaard wordt, schade- vergoeding vorderen. Deze schadevergoeding, die ten laste van de ondernemers der nieuwe werken of ondernemingen is, wordt bij gebreke van minnelijke schikking door
den rechter bepaald.
Art. 21.
De aankoop der gebouwde en ongebouwde eigendommen , benoodigd voor de uitvoering der werken, de ontgravingen , het vervoer en het terzijde plaatsen van gronden of mate- rialen , geschiedt ten koste en door de zorg van de con- cessionaris, overeenkomstig de wet voor de onteigening ten al ge meen en nutte.
Art. 22.
Binnen zes maanden na de voltooiing der werken doet de concessionaris, op hare kosten, de eigendommen, tot den spoorweg behoorende , met alle aanhoorighelen behoor- lijk afpalen en een kadastraal plan van het geheel opmaken. Insgelijks wordt op hare kosten, en in overleg met den Minister van Binnenlandsche Zaken, een beschrijvende en uitgewerkte staat opgemaakt van degeheelespoorweglinie, van de stations , van de kunstwerken , de gebouwen enz. Behoorlijk gewaarmerkte afschriften der processen-ver- baal van afpaling, der kadastrale plans en van den be- schrijvenden staat, worden op kosten van de concessionaris opgemaakt en binnen den voorschreven termijn in de archieven van het Departement van Binnenlandsche Zaken
nedergelegd.
De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, bij Dalatighei i van de concessionaris , wat in dit artikel voor- geschreven is, te haren kosten te doen verrichten.
Art. 23.
De spoorweg van Harmeien naar Breukelen moet vol- tooid en in exploitatie gebracht zijn binnen achttien maanden na de dagteekening dezer voorwaarden.
Bij niet-voldoening door de concessionaris aan deze tijds- bepaling, vervalt de concessie, tenzij de vertraging het gevolg is van overmacht buiten schuld van de conces- sionaris, of die vertraging veroorzaakt wordt door de ge- rechtelijke onteigening, insgelijks buiten toedoen van de concessionaris; beide gevallen ter beoordeeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
II.
Van de exploitatie en het materieel.
Art. 24.
De rijtuigen en wagens moeten zoodanig ingericht zijn, dat zij op de Nederlandsche, de Duitsche, de Fransche en de Belgische spoorwegen kunnen topgelaten worden. De inrichting der rijtuigen voor personen zal gelijk moeten zijn aan die , door den Minister van Binnenlandsche Zaken voor den dienst op den Nederlandschen Rijnspoor- weg goedgekeurd, of bij afwijking daarvan , nader aan de goedkeuring van den Minister onderworpen moeten worden. De vracht- en veewagens moeten voor het vervoer van krijgsmaterieel en van cavalleriepaarden kunnen gebruikt worden , en daartoe , ten genoegen van den Minister van Binnenlandsche Zaken, bij hunne vervaardiging worden
ingericht.
Het staat de concessionaris vrij om één rollend materieel voor de exploitatie, zoowel van den Nederlandschen Rijn-
spoorweg als van dezen spoorweg, te gebruiken. Door den Minister van Binnenlandsche Zaken wordt in overleg met de concessionaris bepaald, welk gedeelte daarvan, ingeval van overgang op den Staat, geacht wordt tot den dienst van dezen spoorweg te behooren.
Hierbij wordt als beginsel aangenomen , dat het gedeelte rollend materieel, tot dezen spoorweg behoorende, voor elk onderdeel van dat materieel geëvenredigd is aan het gemiddelde van de in de laatste vijf jaren op dezen spoor- weg door locomotieven , rijtuigen en wagens respectievelijk doorloopen mijlen, vergeleken met het gemiddelde van de in denzelfden tijd door locomotieven , rijtuigen en wagens respectievelijk doorloopen mijlen op al de spoorwegen door de concessionaris geëxploiteerd.
Ingeval de concessionaris gebruik maakt van de be- voegdheid , om één rollend materieel voor de exploitatie harer spoorwegen te bezigen , zullen de bepalingen van dit artikel over de inrichting der rijtuigen en wagens ook op dit materieel toepasselijk zijn , doch zal bij de vervaar» diging van vracht- en veewagens slechts een dertigste daarvan voor het vervoer van krijgsmaterieel en cavallerie- paarden behoeven ingericht te worden.
Art. 25.
Het vervoer op den spoorweg moet door stoomkracht geschieden.
Art. 26.
De concessionaris kan verplicht worden, langs de spoor- weglijn een electro-magnetisch-klokkensignaalstelsel op te richten en bij de exploitatie in gebruik te nemen en te houden.
Waar noodig kan de Minister van Binnenlandsche Zaken ook de oprichting van optische seinen bevelen.
Art. 27.
Het aantal der dagelijksche treinen, bestemd om reizigers of koopnmnsgoederen te vervoeren, moet te allen tijde voldoende zijn voor de behoefte van het verkeer en van den handel.
Art. 28.
De Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd, aan de concessionaris de verplichting op te leggen om de rei- zigers en koopmansgoederen van hare stations naar die van andere spoorwegondernemingen in de nabijheid te vervoeren, en zulks opdat aan elk station van den aan te leggen spoorweg plaatsbriefjes kunnen afgegeven en koopmans- goeleren verzonden worden naar al de stations der andere spoorwegen , althans van die ondernemingen , welke dezelfde verplichting wederkeerig op zich nemen en vervullen.
Art. 29.
De keuze en de benoeming der beambten voor het opzicht over de werken van aanleg en onderhoud, voor de exploi- tatie en voor de ontvangst der gelden , behooren aan de concessionaris.
De benoeming van den persoon of de personen, met het onmiddellijk beheer over den aanleg en de exploitatie be- last, behoeft evenwel de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Zij moeten Nederlanders zijn.
De Minister van Binnenlandsche Zaken kan uitzonde- ringen toestaan.
De beambten van den concessionaris zullen zooveel mogelijk Nederlanders zijn.
III.
Van de tarieven en het verroer.
Art. 30.
Ten einde de concessionaris schadeloos te stellen voor de uitgaven waartoe zij zich door het aanvaarden der con- cessie verbindt, zal zij gedurende het tijdvak, voor de concessie toegestaan, te haren bate mogen doen innen alle rechten en gelden uit de exploitatie van den spoorweg voortvloeiende , en waarvan het bedrag zal worden bepaald door tarieven, volgens de wet vast te stellen.
(142. 5.]
Bekrachtiging eener overeenkomst met de Nederlandsche Rhijnspoorsvegmaatschappij.
Bagage van reizigers wordt op de stations en halten kosteloos vanwege de concessionaris gebracht aan of van de rijtuigen, waarmede de reizigers van de stations of halten van den spoorweg vertrekken of aldaar aankomen.
De reizigers mogen de pakken , koffers of zakken, waarin zich die bagage bevindt, zoo die niet grooter zijn dan 50 op 25 en 30. Ned. duimen en zonder eenigen hinder voor de andere reizigers onder de zitplaatsen of in de rekken geplaatst kunnen worden, in de rijtuigen bij zich houden. Bij internationaal verkeer is dit evenwel niet veroorloofd.
Het vervoeren van ondeelbare voorwerpen van zeer groote afmetingen kan geweigerd worden.
Wanneer xxxxx dan één wagen voor hef. vervoer van eenig voorwerp vereischt wordt, betaalt de verzender de volle vracht van de gebruikte wagens.
Art. 81.
Tegen de prijzen der vastgestelde tarieven en behoudens de hierna bepaalde uitzonderingen , is de concessionaris verplicht voortdurend met zorg, nauwgezetheid en zonder uitzondering bij gunst, te haren koste te vervoeren de reizigers met hunne bogage, de goederen van allen aard, de rijtuigen, paarden en vee, het geld of de geldswaarden die haar worden toevertrouwd.
Art. 32
Bijaldien de concessionaris het nuttig en raadzaam oor- deelt , sommige klassen van voorwerpen te vervoeren tegen lagere prijzen dan de vastgestelde tarieven, mogen de alzo > verlaagde prijzen niet meer verhoogd worden dan na een tijdsverloop van drie maanden.
Art. 33.
De vrachtprijzen worden door de concessionaris geïnd zomter het toestaan van gunst aan bijzondere personen , ondernemingen , vereenigingen of zedelijke lichamen
Zij mag geene bijzondere overeenkomst met epnofm^er bevrachters tot het vervoer voor een lager tarief dan bet vastgestelde maken.
Hierop worden uitzonderingen toegelaten :
a. voor het vervoer van groote hoeveelheden;
b. bij abonnementen voor het geregeld vervoer van een of meer wagenladingcn;
c. voor weldadige doeleinden en voor tentoonstellingen.
Van verlagingen, krachtens litt. a en b verleend ,geeft de concessionaris onmiddellijk aan de Regeering kennis. Deze verlagingen gelden dadelijk voor alle goederen van gelijken aard, op gelijke afstanden en onder gelijke voor- waarden te vervoeren. Zij worden openbaar aangekondigd. De dus verlaagde prijzen mogen daarna niet worden ver- hoogd dan nadat die verhooging drie maanden vóór dat zij in werking treedt, openbaar is aangekondigd.
Art. 34.
De locomotieven en wagens, welke het Departement van Oorlog nu of later voor zijne rekening mocht aanschall'en om te dienen voor militair gebruik, zullen op den gecon- cessioneerden spoorweg worden toegelaten tegen betaling van een vast te stellen tarief.
Van de locomotieven en wagens zal door het Departe- ment van Oorlog geei\ gebruik worden gemaakt dan met inachtneming van de algemeene belangen met opzicht tot het gewoon verkeer, en zonder den dienst op den weg te hinderen of te belemmeren.
De hierbedoelde, uitsluitend militaire treinen zullen onder de leiding van een militair personeel worden gesteld.
Art. 35.
De concessionaris is gehouden, op elk punt van den spoorweg, waar de Minister van Financiën zulks noodig oordeelt, een behoorlijk lokaal voor den dienst der brieven- posterij te leveren. Hiervoor wordt haar huur of schade- loosstelling betaald volgens onderlinge overeenkomst. We- gens het in bewaring nemen of bergen der rijtuigen,die-
nende tot vervoerbare kantoren der brievenposterij, is geen huur of schadeloosstelling verschuldigd. DJ Ministers van Financien en van Binnenlandsche Zaken behouden zich het recht voor, op Staatskosten en zonder schadeloosstelling te doen plaatsen de palen en toestellen, benoodigd om do uitwisseling der brievenzakken zonder stilstand der treinen te doen plaats hebben, met dien verstande nochtans, dat de toestellen zoodanig worden ingericht en geplaatst, dat zij geen hinder toebrengen aan den dienst van den weg of van de stations. Deze bepalingen zijn mede van toe- passing op het plaatsen van gesloten brievenbussen, hetzij op de stations, hetzij langs den spoorweg.
Art. 36".
De concessionaris is verplicht te allen tijde vrijen toe- gang in de stations en zoo noodig op den spoorweg te verleenen aan de ambtenaren, met den dienst der brie*en- postenj belast en iu de uitoefening hunner betrekking zijnde , alsmede aan de ambtenaren der iu- en uitgaande rechten van de Rijkstelegraaf en van het kadaster, voor zooverre zij ten aanzien van den dienst langs den spoorweg in de uitoefening hunner bediening zijn.
Art. 37.
De Minister van Binnenlandsche Zaken behoudt zich de bevoegdheid voor, langs den spoorweg alle bebouwingen te doen en alle toestellen te doen plaatsen , die voor de inrichting van eene telegraphische linie vereischt worden.
Hij behoudt zich ook het recht voor, alle herstellingen te verrichten en alle maatregplen te nemen , die geschikt zijn om den dienst van de Rijkstelegraaf te verzekeren , zonder den dienst van den spoorweg te hinderen.
Bij stoornis iu de werking van de Rijkstelegraaf hebben de ambtenaren van het Rijkskantoor bevoegdheid gebruik te maken van de telegraaf van den concessionaris, voor zoover dit. geen hinder aan den dienst van den spoorweg veroorzaakt.
De concessionaris is verplicht de draden en toestellen dnr telegrafen kosteloos door bare onderhoorigen te doen bewaken; zij doet aan de ambtenaren van xxx Xxxxxxxxxxxxxx kennisgeving van al de gebeurde ongevallen en zoo moge- lijk van hunne oorzaken.
Bij het breken van een telegraafdraad moeten de onder- hoorigen van de concessionaris de gebroken einden voor- loopig aan elkander hechten volgens de haar te, dien einde door den Minister van Binnenlandsche Zaken te geven instructiën.
Bij het breken van een telegraafdraad of bij groote ongevallen , wordt een locomotief ter beschikking van de administratie van de Rijkstelegraaf gesteld, ten einde de noodige werklieden en materialen voor de herstelling ter plaatse aan te voeren. Dit vervoer geschiedt kosteloos.
Art. 38.
De concessionaris is verplicht de wagens, bestemd voor den dienst der aanlegplaatsen , bedoeld in art. 19, en aldaar staande, met de voorbijgaande goederentreinen mede te nemen , en insgelijks de voor die plaatsen bestemde wagens aldaar van de voorbijgaande treinen af te spannen.
Door ue belanghebbenden zal daarvoor volgens het gewone tarief worden betaald in evenredigheid van de geheele lengte van het deel van den spoorweg, dat de twee stations of balten verbindt, tusschen welke de aanlegplaats is gelegen.
IV.
Van het vervallen der concessie.
Art. 39.
De concessionaris kan van al hare rechten vervallen worden verklaard:
1°. indien zij de plannen, uitgewerkte grondteekeningen , profielen en ontwerpen niet binnen de bepaalde termijnen aan de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft onderworpen ;
2°. indien zij niet voldoet aan de bepalingen van art. 23;
|142, 5.]
Bekrachtiging eener overeenkomst met de Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij.
3°. indien zij met betrekking tot den aanleg van een tweede spoor niet voldoet aan het voorschrift van art. 8 ;
4°. indien het wnarborgkapitaal niet binnen den bij art. 50 bepaalden termijn is gestort of nedergelegd.
Zin kan buitendien van al hare rechten vervallen worden verklaard , wanneer zij in gebreke blijft te voldoen aan de hevelen van den Minister van Binnenlandsche Zaken , nadat art. 14 der wet van 21 Augustus 1859 {Staatsblad n°. 98) reeds eenmaal op haar ia toegepast.
beletten zich aan de op haar rustende verplichtingen te onttrekken, is geheel van algemeen belang, en kan dien- tengevolge tot geene verplichting, hoe ook genaamd, ten laste van den Staat aanleiding geven.
Art. 46.
Aan de maandstaten der exploitatie wordt maandelijks en aan de algemeene balans jaarlijks openbaarheid gegeven door bekendmaking in de Staatscourant.
Art. 40. VI.
In geval van vervallenverklaring verkrijgt de Staat den eigendom van den weg, van het materieel in art. 24 bedoeld en van al wat tot een eu ander behoort, tegen betaling van eene som, die ten hoogste vijf en zestig ten honderd kan bedragen van de waarde, naar de schatting van drie deskundigen, te benoemen één door de Minister van Bin- nenlandsche Zaken , één door de concessionaris en één door den Hoogen Raad. Hunne uitspraak is in het hoogste ressort. Wanneer de concessionaris geen deskundige mocht be- noemen doet de Hooge Raad dit la hare plaats.
Met de vervallenverklaring kan onmiddellijk over bet- geen voor den aanleg voorhanden is en over het materieel en het personeel der exploitatie worden beschikt.
Hetgeen van de waarborgsom nog niet is teruggegeven , vervalt aan den Staat.
Art. 41.
De bepalingen van de artt. 39 en 40 zijn niet toepasse- lijk, indien de concessionaris aantoont dat de vertraging of de staking der werken het gevolg is van een behoorlijk bewezen geval van overmacht, ter beoordeeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
De Minister van Binnenlandsche Zaken is bovendien bevoegd, in geval van onvermijdelijke noodzakelijkheid, de in vorige artikelen vastgestelde termijnen te verlengen.
De vervallenverklaring heeft dan plaats bij het einde van den alzoo verlengden tijdstermijn.
Art. 42.
De concessionaris is niet-ontvankelijk, om welke reden ook, zich op overmacht te beroepen , ten ware zij binnen dertig dagen na de gebeurtenissen of omstandigheden, waaruit de overmacht ontstaat, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft doen blijken, dat diegebeur- tenissen of omstandigheden werkelijk bestaan en welken invloed zij hebben uitgeoefend.
Gelijke regel geldt ten aanzien van daden , welke de concessionaris aan Rijksbeambten meent te kunnen wijten. Zij zal er geen beklag op mogen gronden , tenzij zij het bestaan en den invloed bij het plegen der daad , of binnen hoogstens dertig dagen daarna hebbe doen kennen.
In geen geval zal zij eenige vordering op mondelinge lastgeving mogen gronden.
Algemeene bepalingen.
Art. 47.
Alle schadevergoedingen en alle kosten, ten behoeve van wien het ook zij, waartoe de aanleg, de exploitatie, het onderhoud en de herstelling van den spoorweg en van al hetgeen er toe behoort aanleiding geven, komen ten laste van de concessionaris, die daarmede alleen en uit- sluitend belast blijft.
Art 48.
De concessionaris is gehouden te haren koste en risico te ondernemen alle outeigeningen en alle werken , voorzien of niet voorzien, zonder eenige uitzondering, zoomede alle leveringen, onderhoud en vernieuwing van materieel, waarvan de noodzakelijkheid zal blijken voor de volledige voltooiing, het onderhoud eu de exploitatie tijdens den gebeelen duur der concessie.
Deze bepaling wordt als de grondslag der concessie be- schouwd. Uitdrukkelijk wordt bedongen, dat zij in al de gevallen, die zich kunnen voordoen , in den ruimsten zin worde toegepast.
Art. 49.
De concessionaris moet de voorwaarden , waarop de con- cessie wordt verleend, als haar eigen werk aannemen. Zij verklaart de gegevens en berekeningen , op welke de onder- neming is gegrond, genoegzaam te hebben getoetst, de waarheid te hebben erkend van al de daarbij vermelde daadzaken en zich te hebben overtuigd van de uitvoer- baarheid van al de vereischte werken. Dientengevolge kan het Rijk nooit, iz welk geval het ook zijn moge, verant- woordelijk worden gesteld noch voor de fouten en leemten, die in de plannen en ontwerpen kunnen voorkomen, noch voor de moeilijkheden, die zich tijdens de uitvoering en de exploitatie kunnen voordoen.
Art. 50.
Gedurende den tijd der concessie zal op den geconces- sioneerden spoorweg geen weg- of passagegeld geheven worden , ten voordeele noch van den Staat, noch van eenige provincie of gemeente.
Art. 43. Art. 51.
De concessionaris wordt beschouwd in de volbrenging harer verplichtingen in gebreke te zijn gebleven door het eenvoudig verstrijken der verschillende daartoe gestelde termijnen , eu zonder dat het noodig is daarvan door eenige akte te doen blijken. De concessionaris wordt geacht niet in gebreke te zijn voor zoover de vertraging aan daden van Rijksbeambten is toe te schrijven.
V.
Van het toezicht.
Art. 44.
Door Rijksbeambten wordt toezicht gehouden op de uit- voering van alle werken, zoowel van eersten aanleg als van onderhoud, vernieuwing of verandering , zoomede op de exploitatie.
Art. 45.
Tijdens den geheelen duur der concessie kan, hetzij in de doorsneden landstreek, hetzij overal elders, alle aanleg van wegen , kanalen of spoorwegen van Rijkswege worden toegestaan, zonder dat de concessionaris uit dien hoofde eenige schadevergoeding kan vorderen.
Art. 52.
De concessionaris kan in geen geval aanspraak maken op vergoeding van schade of winstderving, in geval van Rijkswege wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om , behoudens het bepaalde bij art. 50, wijziging te brengen in het tarief der in- en uitgaande rechten , in dat der tollen of in dat der passagegelden, zoowel op de tegenwoordig bestaande middelen van gemeenschap, als op die, welke tijdens den duur der concessie worden gemaakt.
Hetzelfde geldt ten opzichte van alle voorkomende maat- regelen van algemeen belang , die van Rijkswege genomen of bevolen worden.
Het volgens het voorgaand artikel te houden Staatstoe- zicht, uitsluitend ten doel hebbende de concessionaris te
Art. 53.
De concessie voor de exploitatie van den spoorweg wordt
Bijlagen. [142 . 5.] Tweede Kamer. 17
Bekrachtiging eener overeenkomst met <1 Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij.
gegeven voor een tijdvak, eindigende met den dag waarop de concessie voor den Nederlandschen Rijnspoorweg krach- tens de concessie van 16 Mei 1845 zal eindigen.
Na afloop van den termijn voor de concessie bepaald , gaat do weg, met het materieel en alles wat tot een en ander behoort, op den Staat over, op den voet van art. 41 der wet van 21 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98).
Art. 54.
Bij het eindigen der concessie moet de spoorweg, het materieel en alles wat tot een en ander behoort, zich iu volkomen staat van onderhoud bevinden.
Zoo de concessionaris gedurende de vijfjaren, welke dat tijdstip voorafgaan , niet zorgt om behoori'ijk aan die ver- pïichting te voldoen , kan de Minister van Binnenlandsche Zaken vorderen , dat de ontvangsten aan den Staat worden verantwoord en, desnoods, aan anderen die ontvangst opdragen , ten einde den spoorweg , het materieel en alles wat tot een en ander behoort, in goeden staat te brongen.
Art. 55.
Alle kosten en rechten, op het verleenen, verkrijgen en exploiteeren van de concessie vallende, zijn ten laste van de concessionaris.
VII.
Bijzondere bepalingen.
Art. 56.
Tot waarborg voor het naleven dezer voorwaarden wordt door de concessionaris uiterlijk binnen eene maaud na de dagteekening dezer voorwaarden, een waarborgkapitaal gestort ter somma van honderd duizend gulden (f 100 000).
De storting geschiedt op een aan te wijzen landskautoor in Nederlandsche munt of in Nederlandsche Staatseffecten.
Van het geld wordt geen interest betaald.
De storting mag ook geschieden in obligatiën der geld- leening van negen millioen gulden , aangegaan krachtens de Koninklijke besluiten van 30 April 1838 n°. 13 en 12 Mei 1838 n°. 83 , mits tot eene reëele waarde van f 100 000 en mits , in geval van vermindering der waarde gedurende den tijd van het depot, het ontbrekende op de eerste aan- schrijving van den Minister van Binnenlandsche Zaken door een surplus worde bijgestort.
Zoo de storting geschiedt in obligatiën, wordt daarbij overgelegd afschrift van het besluit der vergadering van aandeelhouders in de Maatschappij , waarbij de onvervreemd- baar verklaring dier obligatiën is herroepen, met eene ver- klaring dat op dit besluit, voor zooverre het de als waarborg dienende obligatiën betreft, niet kan worden teruggekomen zonder voorkennis en goedkeuring der Regeering.
De coupons der als waarborg gedeponeerde Staatseffecten en obligatiën en de dividendbewijzen bij de laatsten be- hoorende, worden op de verschijndagen tegen recu aan de concessionnaris ter hand gesteld, indien het telkens blijkt dat zij aan al hare verplichten heeft voldaan.
Art. 57.
De helft van het in art. 56 bedoelde waarborgkapitaal
I met de daarbij behoorende coupons en dividendbewijzen
| wordt aan de concessionaris teruggegeven, naarmate be- hoorlijk blijkt dat gronden zijn verkregen of werken zijn uitgevoerd voor enne waarde van minstens vijfhonderd duizend gulden (f 500 000). De wederhelft wordt inge- houden, om te strekken tot waarborg der uitvoering van al de op de concessionnarU rustende verplichtingen en om daaruit eventueel te betalen de uitgaven, ambtshalve voor hare rekening te doen.
Het waarborgkapitaal of het ingehouden gedeelte daarvan met de daarbij behoorende coupons en dividendbewijzen wordt teruggegeven, zoodra voldoende is gebleken dat al de werken van eersten aanleg geheel voltooid en uitgevoerd zijn, overeenkomstig de bepalingen en voorwaarden van deze concessie.
Art. 58.
Da bestaande of te maken algemeene wetten en ver- ordeniningen omtrent het gebruik der spoorwegen zijn op den geconcessionneerden spoorweg van toepassing.
Art. 59.
Wordt het algemeen nut der onderneming, met be- trekking tot de onteigening, niet door deStaten-Generaal erkend, dan wordt de concessie als niet geschied be- schouwd, zonder dat de concessionaris daarom recht heeft op eenige schadevergoeding. Het waarborgkapitaal wordt in dat geval in zijn geheel aan de concessionaris terug- gegeven.
's Graveuhage, den 27sten Mei 1867.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) HEEMS&EKK.
De concessie op bovenstaande voorwaarden aanvaard.
De Directie der Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij, (get.) X. XXXXXXXX , President.
» J. C. 'SJACOB, /Secretaris.
In duplo geregistreerd te 's Gravenhage den derden Juni 1800 zeven en zestig, deel 75 , folio 78, vak5 ;tien bladen, geen renvooi. Ontvangen een gulden tien en een halve cent, als:
Recht f 0,80 i
38 opcenten . . . . 0,305 \ f 1,10B
De Ontvanger g. a.
(get.) BISDOM.
Voor eensluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal van Waterstaat, Handel en Nijverheid.
DE BOSCH KBMPEB.
'Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen 1885-1886.