PENSIOENREGLEMENT
PENSIOENREGLEMENT
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE DETAILHANDEL
2012
Inhoud
HOOFDSTUK I ALGEMEEN 5
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 5
Artikel 2 Deelneming 9
Artikel 3 Uitbetaling van pensioen 11
Artikel 4 Gemoedsbezwaarde werknemers 12
Artikel 5 Uitbetaling van spaarbijdragen 14
Artikel 6 Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden 14
Artikel 7 Informatieverstrekking door het pensioenfonds 15
Artikel 8 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten 17
Artikel 9 Klachten 17
HOOFDSTUK II VERPLICHTE PENSIOENREGELING 18
Artikel 10 Pensioenaanspraken 18
Artikel 11 Ouderdomspensioen 18
Artikel 12 Partnerpensioen 19
Artikel 13 Wezenpensioen 20
Artikel 14 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 15 ANW-pensioen 23
Artikel 16 Premie 24
HOOFDSTUK III AANVULLENDE PENSIOENREGELING 26
Artikel 17 Aanvullende pensioenaanspraken 26
Artikel 18 Ouderdomspensioen 26
Artikel 19 Partnerpensioen 26
Artikel 20 Wezenpensioen 27
Artikel 21 Premie 27
HOOFDSTUK IV VRIJWILLIGE PENSIOENREGELING (vervallen) 29
Artikel 22 Vervallen 29
Artikel 23 Vervallen 29
Artikel 24 Vervallen 29
Artikel 25 Vervallen 29
Artikel 26 Vervallen 29
HOOFDSTUK V VERLOF 29
Artikel 27 Opbouw van aanspraken tijdens verlof 29
Artikel 28 Premies tijdens verlof 30
Artikel 29 Risicodekking tijdens verlof 30
HOOFDSTUK VI BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING VAN DE PENSIOENOPBOUW 30
Artikel 30 Tussentijdse beëindiging 30
Artikel 31 Vrijwillige voortzetting 30
Artikel 32 Voortzetting bij WAO-uitkering 31
Artikel 33 Voortzetting bij WIA-uitkering 33
Artikel 34 Vervallen 35
Artikel 35 Vervallen 35
HOOFDSTUK VII WAARDE-OVERDRACHT 36
Artikel 36 Waardeoverdracht 36
Artikel 37 Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht 37
Artikel 38 Collectieve waardeoverdracht 38
HOOFDSTUK VIII SCHEIDING 39
Artikel 39 Bijzonder partnerpensioen 39
Artikel 40 Verevening van pensioen 40
HOOFDSTUK IX AFKOOP 42
Artikel 41 Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming 42
Artikel 42a Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang 43
Artikel 42b Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding 44
HOOFDSTUK X TOESLAGVERLENING 45
Artikel 43 Toeslagbeleid 45
Artikel 44 Uitvoering 45
HOOFDSTUK XI XXXXXXXXXXX 00
Artikel 45 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen 46
Artikel 46 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen 46
Artikel 47 Vervroegen en uitstellen van ouderdomspensioen 47
Artikel 48 Variatie in de hoogte van het pensioen 48
HOOFDSTUK XII INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET PENSIOENFONDS 49
Artikel 49 Informatie over de pensioenregeling 49
Artikel 50 Vervallen 50
Artikel 51 Jaarlijkse pensioenopgave 50
Artikel 52 Informatie aan gewezen deelnemers 51
Artikel 53 Informatie aan gewezen partners 52
Artikel 54 Informatie aan pensioengerechtigden 52
Artikel 55 Informatie over toeslagverlening 53
Artikel 56 Informatie op verzoek 53
Artikel 57 Informatie bij vertrek naar een andere Europese lidstaat 54
HOOFDSTUK XIII OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 54
Artikel 58 Voortzetting pensioenregeling 2002 54
Artikel 59 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 60 Pensioenaanvullingsregeling voormalige deelnemers Stichting bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven 58
Artikel 61 Hardheidsclausule 62
Artikel 62 Inwerkingtreding 62
Bijlagen 63
BIJLAGE 1: Kengetallen 63
BIJLAGE 2: Flexibiliseringsfactoren, afkoopfactoren en conversiefactoren (pensioenleeftijd 65 jaar) 64
HOOFDSTUK I ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit pensioenreglement worden geacht te zijn opgenomen de begripsomschrijvingen, opgenomen in artikel 2 van de statuten. Voorts wordt in dit pensioenreglement verstaan onder:
1. deelnemer: de werknemer of gewezen werknemer als bedoeld in artikel 2 die op grond van het pensioenreglement pensioenaanspraken verwerft jegens het pensioenfonds;
2. gewezen deelnemer: de gewezen werknemer die op grond van het pensioenreglement geen pensioen meer verwerft en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het pensioenfonds;
3. partner: onder partner wordt verstaan:
x. xx xxxxxxx met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is gehuwd; óf
x. xx xxxxxxxxx persoon die als partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; óf
x. xx xxxxxxxxx persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert;
4. gezamenlijke huishouding: van een gezamenlijke huishouding van de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een ongehuwde persoon is sprake indien:
a. een - al dan niet in een notariële akte vastgelegde - samenlevingsovereenkomst is aangegaan, welke aan het pensioenfonds is overlegd, krachtens welke de partners zich verbonden hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren, onder de verplichting gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging, mits tussen hen geen bloed- en aanverwantschap in de eerste graad bestaat en er sprake is van niet meer dan één partner. Indien geen (notarieel verleden) samenlevingsovereenkomst kan worden overlegd, dient de Verklaring samenleving van het pensioenfonds te worden overlegd; en
b. uit inschrijving in het bevolkingsregister blijkt dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met de ongehuwde persoon op één adres woont; en
c. de gezamenlijke huishouding tenminste zes maanden gevoerd wordt;
5. gewezen partner: de persoon die partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geweest;
6. nabestaande: de persoon die op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde diens partner was;
7. partnerpensioen: een uitkering voor de (gewezen) partner wegens het overlijden van de (gewezen) deelnemer;
8. kind: het kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat, alsmede het pleeg- en stiefkind dat door hem als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed, indien en zolang:
a. de leeftijd van 18 jaar nog niet is bereikt; óf
b. tussen de 18-jarige en de 27-jarige leeftijd de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding;
9. pensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan pensioen;
10. pensioenrecht: het recht op een ingegaan pensioen;
11. aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;
12. pensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van het pensioenreglement het pensioen is ingegaan;
13. gepensioneerde: pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
14. pensioenrichtdatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt;
15. pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer voor het eerst een ouderdomspensioen van het pensioenfonds ontvangt. Indien de deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de pensioendatum gelijk aan de pensioenrichtdatum;
16. deeltijdfactor: de verhouding tussen het aantal uitbetaalde uren bij de werkgever en de voor het functieniveau geldende normale arbeidsduur in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst dan wel, indien er geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, de voor het functieniveau geldende bij de werkgever gebruikelijke normale arbeidsduur, vermenigvuldigd met 100%, met dien verstande dat de deeltijdfactor nooit hoger is dan 100%;
17. pensioengevend loon: alle componenten in het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van:
a. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen;
b. het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto;
c. het loon dat betrekking heeft op de periode vanaf de pensioendatum
d. Uitkeringen uit levensloop.
Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis, blijft buiten aanmerking voor de toepassing van de verplichte pensioenregeling.
Indien de dienstbetrekking een deel van een kalenderjaar betreft, dan wel de werknemer minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, wordt het maximum premieloon naar evenredigheid toegepast. Daartoe wordt het maximum premieloon uitgedrukt in een uur bedrag door het maximum premieloon op jaarbasis te delen door het aantal uren per jaar volgens de voor het functieniveau geldende normale arbeidsduur in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst dan wel, indien er geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, de voor het functieniveau geldende bij de werkgever gebruikelijke normale arbeidsduur, waarbij het maximum uurloon naar beneden op eurocenten wordt afgerond;
18. franchise: een bedrag dat jaarlijks voor het daarop volgende kalenderjaar door het bestuur wordt vastgesteld. Indien de dienstbetrekking een deel van een kalenderjaar betreft, dan wel de werknemer minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, wordt de franchise naar evenredigheid toegepast. Daartoe wordt de franchise uitgedrukt in een uur bedrag door de jaarfranchise te delen door het aantal uren per jaar volgens de voor het functieniveau geldende normale arbeidsduur in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst dan wel, indien er geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, de voor het functieniveau geldende bij de werkgever gebruikelijke normale arbeidsduur, waarbij de uitkomst naar beneden op eurocenten wordt afgerond;
19. pensioengrondslag: het pensioengevend loon verminderd met de voor het loontijdvak overeenkomende franchise, waarbij als franchise aangehouden wordt het aantal over het loontijdvak uitbetaalde uren bij de werkgever, vermenigvuldigd met de in sub 18 bedoelde uurfranchise;
20. excedentpensioengrondslag: het pensioengevend loon verminderd met het voor het loontijdvak van toepassing zijnde maximum pensioengevend loon in de verplichte pensioenregeling. De werkgever kan het pensioengevend loon maximeren, dan wel bepalen dat bepaalde loonbestanddelen niet meetellen voor het pensioengevend loon. Een maximering is alleen van toepassing indien:
a. dit tussen de werkgever en de werknemers nader is overeengekomen in de pensioenovereenkomst betreffende de aanvullende pensioenregeling; en
b. dit tussen de werkgever en het bedrijfstakpensioenfonds is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst aanvullende pensioenregeling.
21. WIA-uitkering: een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA);
22. FVP: de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering te Amsterdam;
23. afkoopgrens: het grensbedrag bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Pensioenwet;
24. werkgever: een werkgever is
a. de werkgever die één of meer werknemers in dienst heeft, die onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen;
b. de werkgever die niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds valt, met wie het pensioenfonds een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
25. werkgever in de optiekbranche: de werkgever die een onderneming of een gedeelte van een onderneming voert waarin uitsluitend of in hoofdzaak één der volgende handelingen bedrijfsmatig wordt verricht:
a. het aanmeten, aanpassen, assembleren of afpassen van brillen – behoudens voor zover genoemde handelingen worden verricht in een onderneming of een gedeelte van een onderneming, waarin brillenglazen aan wederverkopers plegen te worden verkocht – of het herstellen van visuele of optische hulpmiddelen;
b. het aanmeten van visuele hulpmiddelen, met inbegrip van contactlenzen, het doen van subjectieve of objectieve metingen en het screenen van de ogen op abnormaliteiten;
c. het verkopen van visuele en optische hulpmiddelen aan anderen dan aan wederverkopers van deze artikelen.
Een onderneming wordt geacht “in hoofdzaak” het optiekbedrijf uit te oefenen indien:
o de omzet binnen een onderneming voor 50% of meer in de optiek wordt verkregen; of
o het aantal werknemers, dat bij genoemde werkzaamheden is betrokken, groter is dan het aantal werknemers, dat werkzaamheden verricht op het gebied van enige andere bedrijfstak.
26. pensioenreglement 2005: Het pensioenreglement zoals dat van kracht was per 31 december 2005 inclusief wijzigingen;
27. bestuur: het bestuur van het pensioenfonds;
28. pensioenfonds: Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel;
29. toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V, ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
Artikel 2 Deelneming
1. Deelnemer Xxxxxxxxx is:
a. de werknemer die verplicht is tot deelneming in het pensioenfonds op grond van de verplichtstelling krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
b. de werknemer anders dan onder a. die verplicht is tot deelneming in het pensioenfonds op grond van een tussen zijn werkgever en het pensioenfonds gesloten aansluitingsovereenkomst;
c. de gewezen werknemer indien en zolang zijn deelnemerschap op grond van het tweede lid wordt voortgezet.
De deelneming vangt op zijn vroegst aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 20 jaar wordt.
2. Voortzetting van de deelneming
Na beëindiging van de dienstbetrekking met de werkgever wordt de hoedanigheid van deelnemer behouden of hersteld (sub c tot en met i):
a. indien en zolang de deelnemer de pensioenopbouw vrijwillig voortzet;
b. indien en zolang de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens – al dan niet volledige – arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of vervroegd uittreden;
c. indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de pensioenopbouw wegens werkloosheid werd voortgezet, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
d. indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de werkgever krachtens artikel 7:629 BW verplicht was het loon door te betalen, welke loondoorbetalingsplicht eindigde door beëindiging van de dienstbetrekking wegens bedrijfssluiting door dan wel faillissement
van de werkgever, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
e. indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op een dienstbetrekking die beëindigd werd wegens bedrijfssluiting door dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer vervolgens in aanmerking komt voor voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
f. indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op de periode waarin de werkgever krachtens artikel 7:629 BW verplicht was het loon door te betalen, welke loondoorbetalingsplicht eindigde door beëindiging van de dienstbetrekking wegens bedrijfssluiting door dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer tijdens het ontvangen van deze uitkering komt te overlijden;
g. indien en zolang de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Ziektewet in aansluiting op een dienstbetrekking die beëindigd werd wegens bedrijfssluiting door dan wel faillissement van de werkgever, mits de deelnemer tijdens het ontvangen van deze uitkering komt te overlijden;
h. indien en zolang de deelnemer recht heeft op een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, aansluitend uitkering ontvangt krachtens de Ziektewet en tijdens het ontvangen van deze uitkering komt te overlijden, behoudens toepassing van het bepaalde onder c;
i. indien de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de ziektewet in aansluiting op de beëindiging van de dienstbetrekking en aansluitend aan de uitkering krachtens de ziektewet in aanmerking komt voor uitkering op grond van de WIA of WAO.
3. Einde van de deelneming De deelneming eindigt op de dag:
a. direct voorafgaand aan de pensioenrichtdatum
b. direct voorafgaand aan de pensioendatum, behoudens voor zover de dienstbetrekking met de werkgever (gedeeltelijk) wordt voortgezet;
c. van het tussentijds, dat wil zeggen vóór de pensioneringdatum, beëindigen van de dienstbetrekking met een werkgever, tenzij:
▪ aansluitend een dienstbetrekking met een werkgever wordt aangegaan;
▪ de deelneming wordt voortgezet op grond van het tweede lid;
d. van het tussentijds eindigen van de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b;
e. van het eindigen van de voortzetting van de deelneming op grond van het tweede lid;
f. van het overlijden van de deelnemer.
Artikel 3 Uitbetaling van pensioen
1. Aanvraag en toekenning van pensioen
Pensioenen worden door het pensioenfonds toegekend en uitbetaald op schriftelijke aanvraag door of namens de pensioengerechtigde gericht aan het pensioenfonds. Het pensioenfonds is bevoegd een pensioen uit eigen beweging toe te kennen indien de aanvraag om pensioen niet is gedaan, maar genoegzaam vaststaat dat recht op uitkering bestaat.
2. Termijnen en inhoudingen
De pensioenen worden uitbetaald – onder aftrek van wettelijke inhoudingen – in maandelijkse termijnen, aan het einde van iedere kalendermaand. Eventuele transactiekosten in verband met betaling naar een buitenlands bankrekeningnummer worden op het pensioen in mindering gebracht. Als in dat geval het pensioen minder bedraagt dan € 100,-- per maand, kan de pensioengerechtigde kiezen het pensioen in driemaandelijkse of halfjaarlijkse termijnen uitgekeerd te krijgen.
3. Bewijsstukken
Bij de aanvraag om pensioen dienen door het pensioenfonds nodig geachte stukken en gegevens te worden verstrekt, waaruit het recht op pensioen blijkt. Indien pensioen uitbetaald wordt aan een in het buitenland wonende pensioengerechtigde, verstrekt deze het pensioenfonds periodiek een bewijs van in leven zijn (attestatie de vita) om vast te stellen of het recht op pensioen nog steeds bestaat.
4. Afkoopverbod
Aanspraken of rechten op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
5. Opschorten en vervallen van niet opgevraagde pensioenuitkeringen De uitbetaling van pensioen kan worden opgeschort indien:
a. het pensioen niet is aangevraagd dan wel de door het pensioenfonds nodig geachte stukken en gegevens niet worden verstrekt;
b. een pensioengerechtigde op pensioen met onbekende bestemming is vertrokken;
c. de in het buitenland wonende pensioengerechtigde het door het pensioenfonds gevraagde bewijs van in leven zijn niet periodiek inzendt.
Een pensioenuitkering waarover op grond van een van deze situaties niet is beschikt, vervalt aan het pensioenfonds na het overlijden van de pensioengerechtigde.
6. Ten onrechte verstrekte pensioenuitkeringen
Ten onrechte verstrekte pensioenuitkeringen worden door of namens het pensioenfonds teruggevorderd.
7. Wettelijke rente
Een pensioengerechtigde heeft recht op vergoeding van wettelijke rente in de zin van art. 6:119 BW indien een pensioenuitkering buiten zijn schuld op een later moment wordt uitgekeerd dan op de aanvraag respectievelijk de toekenning staat vermeld. Buiten deze gevallen bestaat geen recht op vergoeding van (wettelijke) rente.
Artikel 4 Gemoedsbezwaarde werknemers
1. Gemoedsbezwaren
De werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichtstelling.
2. De aanvraag
De vrijstelling wordt aangevraagd door het indienen van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. Indienen van de aanvraag
De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt ingediend bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.
4. Verlenen van de vrijstelling
Als de verklaring naar de mening van het pensioenfonds overeenkomstig de waarheid is, verleent het pensioenfonds de vrijstelling. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die nodig zijn in verband met de administratie van het pensioenfonds. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
5. Bewijs van vrijstelling
Het pensioenfonds verstrekt een bewijs van de verleende vrijstelling.
6. Spaarbijdragen
De persoon die is vrijgesteld, betaalt dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het pensioenfonds in de vorm van spaarbijdragen. Dit geldt ook voor de werkgever die niet is vrijgesteld, met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer die wel is vrijgesteld.
7. Omzetting in pensioenaanspraken
Op basis van een verzoek van de werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, betaalt de werkgever zowel de door de werknemer als de door de werkgever verschuldigde bijdragen aan het pensioenfonds. Deze bijdragen worden aangemerkt als pensioenpremies en de werknemer verkrijgt evenredige pensioenaanspraken overeenkomstig het pensioenreglement.
8. Spaarrekening
De op grond van het zesde lid ten behoeve van een werknemer betaalde spaarbijdragen worden door het pensioenfonds geboekt op een ten name van die werknemer staande spaarrekening. Het pensioenfonds verstrekt jaarlijks aan de werknemer met een spaarrekening, een opgave van het saldo op de spaarrekening aan het eind van het voorgaande kalenderjaar. Het spaarsaldo wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met de in het voorgaande kalenderjaar geldende rekenrente, verminderd met 0,5% punt, alsmede, indien de pensioenaanspraken op 1 januari zijn verhoogd op grond van artikel 43, eerste lid, met het percentage van die verhoging.
9. Intrekken en vervallen van de vrijstelling
Een vrijstelling wordt door het pensioenfonds ingetrokken:
a. op verzoek van de persoon aan wie de vrijstelling is verleend;
b. als naar het oordeel van het pensioenfonds de gemoedsbezwaren op grond waarvan de Vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
De vrijstelling kan door het pensioenfonds worden ingetrokken als de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
10. Gevolgen van intrekken en vervallen van de vrijstelling
Door het intrekken of het vervallen van de vrijstelling wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het spaarsaldo vervalt en wordt omgezet in evenredige pensioenaanspraken.
Artikel 5 Uitbetaling van spaarbijdragen
1. Uitkeringen
Het gespaarde op de spaarrekening, bedoeld in artikel 4, achtste lid, wordt vanaf de pensioenrichtdatum in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd gedurende 15 jaar.
2. Overlijden vóór ingang van de uitkeringen
Bij het overlijden van de werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen in gelijke termijnen uitgekeerd aan de partner gedurende 15 jaar. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 18 jaar, worden de spaarbedragen uitgekeerd aan de kinderen in de periode tussen het overlijden van de werknemer en de 18-jarige leeftijd van het jongste kind.
3. Overlijden na ingang van de uitkeringen
Bij het overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet aan de partner. Als er geen partner (meer) is, maar wel één of meer kinderen onder de 18 jaar, geschiedt de uitkering aan de kinderen in de periode tussen het overlijden van de werknemer en de 18-jarige leeftijd van het jongste kind.
4. Vaststelling gelijke termijnen
De gelijke termijnen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden bij ingang van deze uitkeringen vastgesteld door het gespaarde bedrag te delen door de uitkeringsduur in maanden. Ingegane uitkeringen worden jaarlijks per 1 januari verhoogd met de in het voorgaande kalenderjaar geldende rekenrente, verminderd met 0,5%punt, alsmede, indien de ingegane pensioenen op 1 januari zijn verhoogd op grond van artikel 43, eerste lid, met het percentage van die verhoging.
5. Afkoop
Als bij toepassing van het eerste of tweede lid de uitkering op jaarbasis niet meer bedraagt dan de afkoopgrens, wordt het spaarsaldo eenmalig uitgekeerd aan de werknemer, de partner of de kinderen.
Artikel 6 Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden
1. Naleving statuten en pensioenreglementen
Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement bepaalde.
2. Informatieverstrekking door deelnemers en andere belanghebbenden
Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht aan het pensioenfonds, binnen een door het
pensioenfonds gestelde termijn, alle stukken en gegevens te verstrekken die het pensioenfonds nodig acht voor de goede uitvoering van de statuten en van dit reglement. Bij gebreke daarvan is hij jegens het pensioenfonds aansprakelijk voor eventueel voor het pensioenfonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
Indien de informatieverplichting niet wordt nagekomen, is het pensioenfonds tevens bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te registreren.
Indien gedurende een jaar na bekendmaking niet gereageerd is op door het pensioenfonds geregistreerde gegevens, mag het pensioenfonds veronderstellen dat deze correct zijn en is het pensioenfonds bevoegd eventueel later gemelde wijzigingen niet door te voeren.
3. Eindigen gezamenlijke huishouding
De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde van wie de gezamenlijke huishouding is geëindigd, is verplicht de beëindiging van de gezamenlijke huishouding te melden aan het pensioenfonds, onder overlegging van een notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of de (Eenzijdige) Verklaring beëindiging samenleving door het pensioenfonds.
4. Uitsluiten van aansprakelijkheid
Het pensioenfonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet of niet tijdig aanleveren van informatie, dan wel het aanleveren van onvolledige of onjuiste informatie.
Artikel 7 Informatieverstrekking door het pensioenfonds
1. Informatie aan deelnemers en belanghebbenden
Het pensioenfonds heeft als beleid om de informatie vanuit het pensioenfonds zoveel mogelijk digitaal te verstrekken. De in dit hoofdstuk genoemde informatie wordt schriftelijk verstrekt, tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner digitale verstrekking als voorkeur heeft gemeld aan het pensioenfonds.
Het pensioenfonds draagt er zorg voor dat de wettelijke verplichte informatievoorziening voor de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner op de website van het pensioenfonds (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx) staat.
Het pensioenfonds zorgt dat de deelnemers bij toetreding op de hoogte worden gesteld van de inhoud van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement van het pensioenfonds.
Jaarlijks worden de deelnemers van de wijzigingen in het pensioenreglement op de hoogte gesteld. Het pensioenfonds stelt de belanghebbenden in staat desgewenst van de geldende statuten en het geldende pensioenreglement kennis te nemen.
2. Informatie over pensioenaanspraken (Uniform pensioenoverzicht)
Het pensioenfonds verstrekt de volgende informatie over pensioenaanspraken.
a. Het pensioenfonds verstrekt jaarlijks aan de deelnemers een opgave van de hoogte van het aan het eind van het voorgaande kalenderjaar opgebouwde pensioen en het te bereiken reglementaire pensioen, alsmede een opgave van de aan het voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken.
b. Het pensioenfonds verstrekt aan de gewezen deelnemers, uiterlijk vier maanden nadat de deelneming is beëindigd, een opgave van de premievrije aanspraken. Jaarlijks wordt op de persoonlijke pensioenomgeving een opgave van het opgebouwde pensioen verstrekt. Eens in de vijf jaar wordt deze tevens schriftelijk verstrekt.
c. Het pensioenfonds verstrekt op verzoek aan de deelnemer en de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraken. Het pensioenfonds kan een vergoeding vragen van de aan de opgave verbonden kosten, zover de wettelijke regelingen zich daartegen niet verzetten.
d. Het pensioenfonds verstrekt aan de ex-partner een opgave van de verkregen premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
3. Aanspraken en rechten
Aanspraken en rechten kunnen alleen aan dit reglement worden ontleend.
4. Opgave aan gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden
a. Het pensioenfonds informeert de gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden vóór het ingaan van het pensioen en vervolgens telkens bij iedere verhoging, zoals bedoeld in artikel 43, over de hoogte van de maandelijkse pensioenuitkering.
b. Het pensioenfonds verstrekt na afloop van elk kalenderjaar een jaaroverzicht betreffende de in dat kalenderjaar verrichte pensioenuitkeringen en inhoudingen.
Artikel 8 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Het pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij krachtens artikel 132 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 van de Pensioenwet zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 van de Pensioenwet.
2. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgevers en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 9 Klachten
Voor klachten over de wijze waarop de statuten en/of de reglementen van het pensioenfonds zijn of worden toegepast dan wel de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt, heeft het pensioenfonds een klachtenprocedure.
De deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde, pensioengerechtigde of de werkgever die uit hoofde van de statuten en/of de reglementen van het pensioenfonds, rechten heeft of meent te hebben jegens het pensioenfonds kan een klacht indienen bij het pensioenfonds.
De klachtenprocedure van het pensioenfonds is opgenomen op de website van het pensioenfonds (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx).
HOOFDSTUK II VERPLICHTE PENSIOENREGELING
Artikel 10 Pensioenaanspraken
1. Aanspraken
De deelnemer heeft, met in achtneming van het bepaalde in de artikelen 8 en 16 lid 1 en lid 3, aanspraak op:
a. een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf;
b. een levenslang partnerpensioen ten behoeve van zijn partner;
c. een levenslang bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner;
d. een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van zijn kind of kinderen;
e. een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen ten behoeve van zichzelf, indien hij in aanmerking komt voor een vervolguitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; en
f. een tijdelijk ANW-pensioen ten behoeve van zijn partner.
2. Karakter
De in het eerste lid genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat is een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering.
Artikel 11 Ouderdomspensioen
1. Uitkeringsperiode
Het ouderdomspensioen gaat in op
- de pensioenrichtdatum, óf
- de datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 47 (vervroegen of uitstellen),
en eindigt op
- de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Hoogte van het ouderdomspensioen
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt voor 2006 tot en met 2011 voor elk opbouwjaar 1,85% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Voor het jaar 2012 is de opbouw 1,75%. Op de ingangsdatum is het jaarlijks ouderdomspensioen gelijk aan de som van de vanaf 2006 jaarlijks opgebouwde ouderdomspensioenen, eventueel vermeerderd met het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 59, eerste lid.
3. Brancheouderdomspensioen
In aanvulling op het ouderdomspensioen, bedoeld in het tweede lid, geldt een brancheouderdomspensioen voor de deelnemer die werknemer is in de zin van een van de hierna genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten:
a. CAO voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit. De aanvullende opbouw is 0,25%;
b. CAO voor de Gemengde Branche en Speelgoedbranche. De aanvullende opbouw is 0,2%.
4. Pensioenopbouw bij ziekte
Indien het loon verlaagd is in verband met ziekte, wordt – in afwijking van het tweede lid – op verzoek van de deelnemer de pensioenopbouw voortgezet over het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vóór en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het loon in verband met ziekte. De premie komt voor rekening van de deelnemer.
Artikel 12 Partnerpensioen
1. Uitkeringsperiode
Het partnerpensioen gaat in op
- de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt
en eindigt op
- de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
2. Hoogte van het partnerpensioen
Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt voor 2006 tot en met 2011 1,295% voor elk opbouwjaar van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Voor 2012 is de opbouw 1,225%.
Indien een gepensioneerde of een gewezen deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen het tijdens de deelneming opgebouwde partnerpensioen, eventueel vermeerderd met het vanaf 2006 jaarlijks opgebouwde partnerpensioen en het partnerpensioen overeenkomstig artikel 59 eerste lid.
3. Branchepartnerpensioen
In aanvulling op het partnerpensioen, bedoeld in het tweede lid, geldt een branchepartnerpensioen voor de deelnemer die werknemer is in de zin van een van de hierna genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten:
a. CAO voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit. De aanvullende opbouw is 0,175%;
b. CAO voor de Gemengde Branche en Speelgoedbranche. De aanvullende opbouw is 0,14%.
4. Pensioenopbouw bij ziekte
Indien het loon verlaagd is in verband met ziekte, wordt – in afwijking van het tweede lid – op verzoek van de deelnemer de pensioenopbouw voortgezet over het
verschil tussen de pensioengrondslag die gold vóór en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het loon in verband met ziekte. De premie komt voor rekening van de deelnemer.
5. Bijzonder partnerpensioen
Indien een (gewezen) deelnemer of een gepensioneerde met een andere partner dan de nabestaande gehuwd is geweest, met een ander een geregistreerd partnerschap heeft gehad of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, wordt het partnerpensioen ten behoeve van zijn nabestaande verminderd met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 39.
6. Overlijden tijdens onbetaald verlof
Indien een deelnemer overlijdt tijdens een periode van onbetaald verlof, terwijl hij er niet voor gekozen heeft om de pensioenopbouw op grond van artikel 27 voort te zetten, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen, in afwijking van het tweede lid, onder a, het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van aanvang van het verlof tot de pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar vóór het verlof.
7. FVP-bijdrage
Indien door het FVP in verband met het overlijden van een werkloos geworden deelnemer een bijdrage voor de inkoop van een partnerpensioen verstrekt wordt, wordt de met deze inkoopsom overeenkomende pensioengrondslag mede in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen.
8. Geen recht op partnerpensioen
Geen recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding eerst na de pensioendatum is aangegaan.
Artikel 13 Wezenpensioen
1. Uitkeringsperiode
Het wezenpensioen gaat in op
- de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt of indien later op de eerste dag van maand volgend op de maand waarin aan de omschrijving van kind (wederom) wordt voldaan.
en eindigt op de laatste dag van de maand waarin
- niet meer aan de omschrijving van kind wordt voldaan, óf
- het kind eventueel eerder overlijdt.
2. Hoogte van het wezenpensioen
Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van het jaarlijks partnerpensioen, zonder een eventuele vermindering met het bijzonder partnerpensioen op grond van artikel 12, vijfde lid.
Indien vóór ingang van het wezenpensioen het partnerpensioen is vervallen op grond van artikel 40, vijfde lid, dan wel het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk is vervallen op grond van artikel 46, wordt voor de vaststelling van het wezenpensioen uitgegaan van het partnerpensioen, dat gegolden zou hebben als het partnerpensioen niet geheel of gedeeltelijk vervallen zou zijn.
3. Maximering wezenpensioen
Indien en zolang het aantal kinderen dat recht heeft op wezenpensioen groter is dan vijf, wordt elk van de wezenpensioenen met eenzelfde gedeelte verlaagd, zodat het totale wezenpensioen gelijk is aan het jaarlijks partnerpensioen, bedoeld in het tweede lid.
4. Volle wezen
Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind ouderloos wordt. In dit verband wordt mede onder ouder verstaan degene die op het moment van zijn overlijden een pleeg- of stiefkind als eigen kind onderhield en opvoedde. Het wezenpensioen wordt maximaal eenmaal verdubbeld, en wel indien beide ouders overleden zijn.
Artikel 14 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Voorwaarden
De deelnemer die tussen 1 januari 1993 en 1 januari 2004 in aanmerking is gekomen voor een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) volgens een dagloon dat hoger is dan het voor betrokkene geldende wettelijk minimumloon per dag, heeft recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen indien hij in aanmerking komt voor een vervolguitkering krachtens de WAO.
2. Uitkeringsperiode
Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op
- de dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAO ingaat en eindigt op
- de dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAO eindigt, óf
- de dag direct voorafgaand aan de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat, óf
- de laatste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde overlijdt.
3. Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer bedraagt per dag het verschil tussen enerzijds 70% van 100/108ste maal het dagloon krachtens de WAO zoals dit geldt op de eerste WAO-dag en anderzijds de vervolguitkering die wordt verleend op de eerste dag waarover recht op vervolguitkering bestaat. Het hiervoor bedoelde dagloon wordt gemaximeerd op de wijze als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt een evenredige uitkering verleend, in die zin dat het percentage van 70 vervangen wordt bij een arbeidsongeschiktheid van:
15 - 25% door 14
25 - 35% door 21
35 - 45% door 28
45 - 55% door 35
55 - 65% door 42
65 - 80% door 50,75.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering volgens de WAO. Indien de WAO-uitkering op de in artikel 44 van de WAO genoemde wijze wordt uitbetaald, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen op overeenkomstige wijze uitbetaald. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van dit lid wordt de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen van de deelnemer die 80% of meer arbeidsongeschikt is en aan wie op of na 1 juli 2007 een vervolguitkering wordt toegekend, vastgesteld op de in de eerste volzin van dit lid genoemde wijze, met dien verstande dat daar in plaats van 70% gelezen dient te worden 75%.
4. Tussentijdse wijzigingen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt verlaagd of verhoogd met ingang van de dag waarop de vervolguitkering wordt herzien ter zake van verlaging respectievelijk van toeneming van de arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt alsdan vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het derde lid.
5. Overlijdensuitkering
Indien de pensioengerechtigde overlijdt, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen, voor zover niet reeds uitbetaald, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald
a. aan de nabestaande, óf
b. aan de kinderen, indien er geen nabestaande is, óf
c. aan degene ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde, indien er geen nabestaande is en geen kinderen.
Artikel 15 ANW-pensioen
1. Voorwaarden
De nabestaande van een deelnemer of een gepensioneerde die tot het ingaan van het ouderdomspensioen deelnemer is geweest heeft in aanvulling op het nabestaandenpensioen recht op ANW-pensioen, indien hij geboren is in of na 1950 én hij op de dag van overlijden van de deelnemer of op een later moment:
a. geen ongehuwd kind dan wel een niet als partner geregistreerd kind onder de 18 jaar heeft dat tot zijn huishouden behoort, én
b. niet arbeidsongeschikt is voor ten minste 45%.
2. Uitkeringsperiode
Het ANW-pensioen vermeld in lid 1 van dit artikel gaat in op
o de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt, óf
o de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt dan wel geen ongehuwd kind onder de 18 jaar meer tot het huishouden van de nabestaande behoort
• en eindigt
o na 1 jaar als de nabestaande op de ingangsdatum jonger dan 30 jaar is;
o na 2 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 29 maar jonger dan 35 jaar is;
o na 3 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 34 maar jonger dan 40 jaar is;
o na 4 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 39 maar jonger dan 45 jaar is;
o na 5 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 44 maar jonger dan 50 jaar is;
o op de dag dat de nabestaande in aanmerking komt voor een AOW- uitkering, doch uiterlijk, op de eerste van de maand waarin de nabestaande de 67-jarige leeftijd bereikt, indien hij op de ingangsdatum ouder dan 49 jaar is; óf
o op de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
3. Hoogte van het ANW-pensioen
Indien de overleden deelnemer of gepensioneerde laatstelijk op de normale arbeidsduur overeenkomstig de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst dan wel, indien er geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, de bij de werkgever gebruikelijke normale arbeidsduur werkzaam was, bedraagt het jaarlijks ANW-pensioen een door het bestuur te bepalen bedrag. Indien hij op een minder aantal uren werkzaam was, wordt dit bedrag verlaagd op basis van de voor hem geldende deeltijdfactor. Het hiervoor bedoelde bedrag wordt ieder jaar per 1
januari verhoogd indien en voor zover de ingegane pensioenen worden verhoogd dan wel laatstelijk zijn verhoogd op grond van artikel 43, met dien verstande dat dit bedrag wordt vastgesteld op het dichtstbijzijnde hogere bedrag dat een veelvoud is van twaalf euro.
Artikel 16 Premie
1. Premievaststelling
De premie die voor de uitvoering van de verplichte pensioenregeling beschikbaar wordt gesteld, wordt steeds voor een periode van minimaal vijf jaar vastgesteld door het bestuur, na overleg met de in artikel 9, eerste lid, van de statuten, genoemde werkgevers- en werknemersverenigingen. Het bestuur voert de verplichte regeling uit op basis van deze premie met inachtneming van artikel 8. Indien, in enig kalenderjaar, de premie naar het oordeel van het bestuur niet toereikend is ter financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers zoals omschreven in hoofdstuk II, kan het bestuur, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, de opbouw van aanspraken in dat jaar verlagen.
2. Verschuldigdheid van de premie
Voor iedere deelnemer wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de verplichte pensioenregeling. Deze premie is door de werkgever verschuldigd. De werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden.
3. Niet aan het pensioenfonds afgedragen premie
Indien de werkgever de premie niet aan het pensioenfonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het pensioenfonds te zijn betaald, tenzij:
a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode ;
b. er sprake is van kwade opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald en gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd;
c. het premie betreft die verschuldigd is door een in een andere Europese lidstaat gevestigde werkgever, die zich niet heeft aangemeld bij het pensioenfonds en het pensioenfonds in redelijkheid niet kon weten dat de werkgever werknemers in Nederland te werk heeft gesteld; of
d. om een andere reden niet van het pensioenfonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
4. Premie
De premie is, met inachtneming van artikel 128 van de Pensioenwet, voor 2012 vastgesteld op 18,5% van de pensioengrondslag. Hiervan kan de werkgever 4,882% of minder op het loon van de deelnemer inhouden. In afwijking van de voorgaande zin kan de werkgever in de optiekbranche in 2012 50% of minder van de premie op het loon van de deelnemer inhouden.
5. Brancheouderdomspensioen/branchepartnerpensioen
Voor de deelnemers die werknemer zijn in de zin van een van de hierna genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten, zijn de premies voor het brancheouderdomspensioen en het branchepartnerpensioen vastgesteld op een percentage van de pensioengrondslag, te weten:
a. CAO voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit: 3,13%, waarvan 1,565% of minder op het loon van de deelnemer kan worden ingehouden;
b. CAO voor de Gemengde Branche en Speelgoedbranche: 2,5%, waarvan 1% of minder op het loon van de deelnemer kan worden ingehouden.
6. Pensioenaanvullingsregeling optiekbranche
Voor iedere deelnemer, die werknemer is bij een werkgever in de optiekbranche, wordt uiterlijk tot 1 januari 2021 in aanvulling op de premie als bedoeld in lid 3, jaarlijks premie geheven ter financiering van de pensioenaanvullingsregeling zoals omschreven in artikel 60. Deze premie is vastgesteld op 1,3% van het ongemaximeerde pensioengevend loon. Hiervan kan de werkgever 50% of minder op het loon van de deelnemer inhouden. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan het bestuur de premie voor de pensioenaanvullingsregeling jaarlijks opnieuw vaststellen.
HOOFDSTUK III AANVULLENDE PENSIOENREGELING
Dit hoofdstuk geldt alleen als de werkgever heeft gekozen voor een aanvullende pensioenregeling.
Artikel 17 Aanvullende pensioenaanspraken
1. Aanvullingen op de verplichte pensioenregeling
Het pensioenfonds kan op verzoek van een werkgever voor de deelnemers, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of b, die in dienst zijn van deze werkgever en een loon ontvangen dat op jaarbasis hoger is dan het maximum pensioengevend loon overeenkomstig artikel 1, onder 17, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8 en 21 lid 1 en lid 4, pensioenaanspraken opbouwen in aanvulling op de aanspraken die voortvloeien uit hoofdstuk II.
2. Uitvoeringsovereenkomst
De afspraken tussen de werkgever en het pensioenfonds worden vastgelegd in een tussen de werkgever en het pensioenfonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze overeenkomst worden de verplichtingen van de werkgever in het kader van de uitvoering van deze afspraken vastgelegd.
3. Karakter
De in het eerste lid genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat is een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering.
Artikel 18 Ouderdomspensioen
1. Hoogte van het ouderdomspensioen
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt voor elk opbouwjaar vanaf 2012 1,75% van de excedentpensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum is het jaarlijks ouderdomspensioen gelijk aan de som van de jaarlijks opgebouwde ouderdomspensioenen over de excedentpensioengrondslagen, die tijdens de deelneming hebben gegolden, eventueel vermeerderd met het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 59.
2. Overige bepaling
Van artikel 11 zijn het eerste en vierde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 19 Partnerpensioen
1. Hoogte van het partnerpensioen
Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt voor elk opbouwjaar vanaf 2012 1,225% van de excedentpensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum is het jaarlijks partnerpensioen gelijk aan de som van de jaarlijks opgebouwde partnerpensioenen over de excedentpensioengrondslagen, die tijdens de
deelneming hebben gegolden, eventueel vermeerderd met het partnerpensioen overeenkomstig artikel 59.
2. Overige bepaling
Van artikel 12 zijn het eerste lid, het tweede lid, en het vierde tot en met het zesde lid en het achtste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20 Wezenpensioen
1. Hoogte van het wezenpensioen
Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 20% van het jaarlijks partnerpensioen, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, zonder een eventuele vermindering met het bijzonder partnerpensioen op grond van artikel 12, vijfde lid.
2. Overige bepaling
Van artikel 13 zijn het eerste lid, de tweede alinea van het tweede lid en het derde tot en met het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21 Premie
1. Premievaststelling
De premie die voor de uitvoering van de aanvullende pensioenregeling beschikbaar wordt gesteld, wordt steeds voor een periode van minimaal vijf jaar vastgesteld door het bestuur, na overleg met de in artikel 9, eerste lid, van de statuten, genoemde werkgevers- en werknemersverenigingen. Het bestuur voert de verplichte regeling uit op basis van deze premie met inachtneming van artikel 8. Indien, in enig kalenderjaar, de premie naar het oordeel van het bestuur niet toereikend is ter financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers zoals omschreven in hoofdstuk III, kan het bestuur, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, de opbouw van aanspraken in dat jaar verlagen.
2. Verschuldigdheid van de premie
Voor iedere deelnemer in de aanvullende pensioenregeling wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de aanvullende pensioenregeling. Deze premie is door de werkgever verschuldigd. De werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de desbetreffende deelnemer inhouden overeenkomstig de daarover gemaakte afspraak.
3. Premie
De premie is, met inachtneming van artikel 128 van de Pensioenwet, voor 2012 vastgesteld op 21,1% van de excedentpensioengrondslag en voor 2013 tot en met 2016 op 22,2% van de excedentpensioengrondslag, mits de werkgever niet meer dan 100 werknemers heeft die deelnemen in de aanvullende pensioenregeling.
Indien de werkgever meer dan 100 werknemers heeft die deelnemen in de aanvullende pensioenregeling, kan het pensioenfonds een afwijkend premiepercentage vaststellen, waarbij rekening wordt gehouden met de
gemiddelde leeftijd en de man/vrouw-samenstelling van die deelnemers. De werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden overeenkomstig de daarover gemaakte afspraak.
4. Niet aan het pensioenfonds afgedragen premie
De in het eerste lid bedoelde deelnemer heeft alleen aanspraak op aanvullende pensioenaanspraken indien en voor zover de daartoe verschuldigde premie aan het pensioenfonds is betaald. Indien de werkgever de premie niet aan het pensioenfonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het pensioenfonds te zijn betaald, tenzij:
- het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode;
- er sprake is van kwade opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald en gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd; of
- om een andere reden niet van het pensioenfonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent.
5. Optiekbranche
De werkgever in de optiekbranche kan in 2012 50% of minder van de premie die verschuldigd is voor de aanvullende pensioenregeling op het loon van de deelnemer inhouden.
6. Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Indien een deelnemer een WAO- of een WIA-uitkering ontvangt en in aanmerking komt voor premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid is er geen premie verschuldigd. Voor de beoordeling of en in hoeverre een deelnemer in aanmerking komt voor premievrije voortzetting van de pensioenopbouw zijn de artikelen 32 en 33 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als basis voor de premievrije voortzetting de excedentpensioengrondslag geldt.
HOOFDSTUK IV VRIJWILLIGE PENSIOENREGELING (vervallen)
Dit hoofdstuk geldt alleen als de deelnemer ervoor heeft gekozen om deel te nemen in de vrijwillige pensioenregeling.
Artikel 22 Vervallen
Artikel 23 Vervallen
Artikel 24 Vervallen
Artikel 25 Vervallen
Artikel 26 Vervallen
HOOFDSTUK V VERLOF
Artikel 27 Opbouw van aanspraken tijdens verlof
1. Voortzetting van pensioenopbouw tijdens verlof
De deelnemer die verlof heeft opgenomen zonder behoud van loon, heeft de mogelijkheid om de pensioenopbouw over de verlofperiode geheel of gedeeltelijk tegen betaling van de volledige premie voort te zetten, indien tijdens deze periode de dienstbetrekking heeft voortgeduurd, daaronder begrepen perioden van - al dan niet in deeltijd - :
a. ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;
b. sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de werkgever gedurende ten hoogste twaalf maanden;
c. studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de werkgever worden gefinancierd;
d. levensloopverlof als bedoeld in 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de pensioenopbouw wordt gerelateerd aan de deeltijdfactor.
2. Pensioengrondslag
Indien de pensioenopbouw op grond van het eerste lid wordt voortgezet, geldt als pensioengrondslag het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vóór en de pensioengrondslag die geldt vanaf het opnemen van het verlof. In afwijking van het voorgaande wordt in geval van verlof als bedoeld in het eerste lid, onder d, waarbij niet tevens sprake is van verlof als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, indien en zolang tijdens de verlofperiode minder dan 70% van het laatstverdiende loon genoten wordt (levenslooploon en eventueel nog van de werkgever ontvangen loon), de pensioengrondslag gebaseerd op het feitelijk genoten loon.
Artikel 28 Premies tijdens verlof
Indien een deelnemer ervoor kiest om de pensioenopbouw op grond van artikel 27 voort te zetten, vindt deze plaats indien en voor zover de in artikel 16, derde en vierde lid, en artikel 21, derde en vierde lid, bedoelde premies, indien van toepassing (zowel het werkgevers- als het werknemersdeel) aan het pensioenfonds zijn voldaan.
Artikel 29 Risicodekking tijdens verlof
Ook indien de deelnemer ervoor gekozen heeft om de pensioenopbouw op grond van artikel 27 over de verlofperiode niet voort te zetten, blijft het risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid tijdens het verlof gedekt op basis van de pensioengrondslag die gold vóór het opnemen van het verlof.
HOOFDSTUK VI BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING VAN DE PENSIOENOPBOUW
Artikel 30 Tussentijdse beëindiging
1. Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt vóór de pensioendatum, krijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op het opgebouwde:
- (branche)ouderdomspensioen;
- (branche)partnerpensioen; en
- wezenpensioen.
2. In afwijking van het vorige lid vervalt de pensioenaanspraak als de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum niet meer bedraagt dan € 2 per jaar. Deze bepaling is niet van toepassing indien de deelnemer verhuist naar een andere Europese lidstaat en hij het pensioenfonds daarover bij einde deelneming heeft geïnformeerd.
Artikel 31 Vrijwillige voortzetting
1. Voorwaarden
Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt vóór de pensioendatum, is het pensioenfonds bevoegd op verzoek van de gewezen deelnemer toe te staan, dat deze de pensioenopbouw vrijwillig voortzet.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
1. het verzoek moet zijn gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming;
2. de voortzetting geldt voor een periode van maximaal drie jaar;
3. de pensioengrondslag wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de voortzetting van de deelneming. Deze pensioengrondslag wordt ieder jaar verhoogd op grond van het CBS-indexcijfer ‘Detailhandel’ van de CAO-lonen van de onder
het pensioenfonds vallende detailhandelssectoren, exclusief bijzondere beloningen, over de periode van juli tot juli daaraan voorafgaand;
4. de premies als bedoeld in artikel 16 lid 4 en lid 5, en artikel 21, lid 4, indien van toepassing worden aan het pensioenfonds voldaan op de wijze, in de termijnen en op de tijdstippen zoals door het pensioenfonds bepaald.
Indien de gewezen deelnemer bij het eindigen van de deelneming deelnemer is in de aanvullende pensioenregeling als bedoeld in hoofdstuk III, omvat de voortzetting mede deze regeling. De excedentpensioengrondslag wordt gebaseerd op de excedentpensioengrondslag, die gold in het kalenderjaar voorafgaand aan de voortzetting van de deelneming; daarbij is het bepaalde in het eerste lid, onder c, laatste zin, van overeenkomstige toepassing. Voortzetting van de vrijwillige pensioenregeling als bedoeld in hoofdstuk IV is niet mogelijk.
2. Beëindiging van de voortzetting De vrijwillige voortzetting eindigt:
a. door het verstrijken van de maximale periode van drie jaar;
b. door opzegging door de deelnemer, zijn eventuele werkgever of het pensioenfonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het pensioenfonds te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 verplicht zijn tot deelneming in het pensioenfonds of in enig ander bedrijfstakpensioenfonds hetzij ingevolge een overeenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, door het bestuur als deelnemers worden aangemerkt;
e. op de dag direct voorafgaand aan de pensioendatum;
f. op de dag van overlijden van de deelnemer.
Artikel 32 Voortzetting bij WAO-uitkering
1. Voortzetting van de pensioenopbouw
Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, wordt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het pensioenfonds verschuldigd is, voor:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen; en
c. wezenpensioen.
2. Basis voor de premievrije voortzetting
De aanspraken op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover WAO-uitkering wordt verleend, te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar en waarvan de noemer gelijk is aan het in dat kalenderjaar gelegen aantal kalenderdagen vóór de eerste dag waarover WAO-uitkering wordt verleend.
3. Hoogte van de pensioengrondslag
De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met:
a. 25% bij een arbeidsongeschiktheid van 25-45%;
b. 50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45-65%;
c. 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 65-100%.
Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondslag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WAO-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
4. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid
Indien een toeneming van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een hogere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een werkgever, wordt deze hogere pensioenopbouw - in afwijking van het tweede lid - gebaseerd op de pensioengrondslag, die verkregen wordt door de pensioengrondslag overeenkomend met het pensioengevend loon verdiend bij die werkgever in het kalenderjaar waarin de dag gelegen is waarop de WAO-uitkering wordt herzien, te herleiden tot een pensioengrondslag van een geheel kalenderjaar.
Indien de WAO-uitkering wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een werkgever, dan wel als gevolg van afneming van de arbeidsongeschiktheid, en deze toeneming of afneming tot een hogere of lagere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid leidt, wordt de premievrije pensioengrondslag aangepast met ingang van de dag waarop de WAO-uitkering wordt herzien.
5. Premievrije voortzetting bij ZW-uitkering of WAO volgend op werkloosheid Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de deelnemer:
a. die recht heeft op een premiebijdrage van het FVP, ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, gedurende de periode waarin hij een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangt;
b. als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, g en h, gedurende de periode dat betrokkene – buiten dienstverband – een ZW-uitkering ontvangt, mits aanspraak gemaakt wordt op een partnerpensioen als gevolg van overlijden van de deelnemer.
c. die recht heeft op een uitkering krachtens de werkloosheidswet, maar geen recht heeft op premiebijdrage van het FVP, aansluitend ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WAO uitkering, naar een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, gedurende de periode waarin hij een WAO uitkering ontvangt.
Bij toepassing van dit lid wordt de pensioengrondslag voor bedoelde periode vastgesteld, door de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar waarin de eerste dag gelegen is waarover ZW-uitkering wordt verleend, te herleiden tot een pensioengrondslag van een geheel kalenderjaar en deze laatste pensioengrondslag te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover ZW-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
6. Nadere voorwaarden
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer:
a. arbeidsongeschikt in de zin van de WAO was op het tijdstip, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving. Indien de deelnemer op dat tijdstip gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WAO was, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover de WAO- uitkering tijdens de deelneming wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming leidt tot een hogere pensioenopbouw volgens het derde en vierde lid;
b. niet binnen een jaar na ingang van de WAO-uitkering aan het pensioenfonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel;
c. niet de inlichtingen verstrekt, die het pensioenfonds voor de toepassing van dit artikel nodig oordeelt. In dit geval bepaalt het pensioenfonds het tijdstip waarop dit artikel niet meer toegepast wordt.
Het bestuur is bevoegd de premievrije pensioenopbouw met ingang van een door haar te bepalen datum toe te kennen, indien niet binnen de onder b genoemde termijn een verzoek tot toepassing van dit artikel is ontvangen.
Artikel 33 Voortzetting bij WIA-uitkering
1. Voortzetting van de pensioenopbouw
Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, wordt de pensioenopbouw, met uitzondering van de pensioenopbouw op grond van hoofdstuk IV, geheel of gedeeltelijk voortgezet, zonder dat premie aan het pensioenfonds verschuldigd is, voor:
- (branche)ouderdomspensioen;
- (branche)partnerpensioen; en
- wezenpensioen.
2. Basis voor de premievrije voortzetting
De rechten op pensioen over de in het eerste lid bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd in de zin van de WIA, vermeerderd met eventuele verhogingen als bedoeld in artikel 43 verleend in deze wachttijd. Indien de deelneming direct voorafgaande aan de eerste dag van bedoelde wachttijd korter dan een jaar heeft geduurd, wordt de pensioengrondslag die gold in die kortere periode herleid tot een pensioengrondslag op jaarbasis.
3. Hoogte van de pensioengrondslag
De pensioengrondslag per kalenderjaar over de in het eerste lid bedoelde periode wordt vastgesteld, door de in het tweede lid bedoelde pensioengrondslag te vermenigvuldigen met:
a. 25% bij een arbeidsongeschiktheid van 35-45%;
b. 50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45-65%;
c. 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 65-100%.
Indien recht bestaat op premievrije voortzetting gedurende een deel van een kalenderjaar, wordt de volgens het tweede lid vastgestelde pensioengrondslag voor dat kalenderjaar eerst vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen waarover WIA-uitkering wordt verleend en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.
4. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid
Indien een toeneming van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een hogere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een werkgever, wordt deze hogere pensioenopbouw - in afwijking van het tweede lid - gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag waarop de WIA- uitkering wordt herzien. Indien de deelneming bij deze werkgever korter dan een jaar heeft geduurd, wordt de pensioengrondslag die gold in die kortere periode herleid tot een pensioengrondslag op jaarbasis.
Indien de WIA-uitkering wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij de verminderde arbeidsgeschiktheid plaatsvindt bij een werkgever, dan wel als gevolg van afneming van de arbeidsongeschiktheid, en deze toeneming of afneming tot een hogere of lagere pensioenopbouw overeenkomstig het derde lid leidt, wordt de premievrije pensioengrondslag aangepast met ingang van de dag waarop de WIA-uitkering wordt herzien.
5. Premievrije voortzetting bij ZW-uitkering of WIA volgend op werkloosheid
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de deelnemer:
a. die recht heeft op een premiebijdrage van het FVP, ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, gedurende de periode waarin hij een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) ontvangt;
b. als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, g en h, gedurende de periode dat betrokkene – buiten dienstverband – een ZW-uitkering ontvangt, mits aanspraak gemaakt wordt op een partnerpensioen als gevolg van overlijden van de deelnemer.
c. die recht heeft op een uitkering krachtens de werkloosheidswet, maar geen recht heeft op premiebijdrage van het FVP, aansluitend ziek wordt en vervolgens in aanmerking komt voor een WIA uitkering, naar een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, gedurende de periode waarin hij een WIA uitkering ontvangt
Bij toepassing van dit lid is de pensioengrondslag voor bedoelde perioden gelijk aan de pensioengrondslag die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag waarover ZW-uitkering wordt verleend.
6. Nadere voorwaarden
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet of niet meer van toepassing indien de deelnemer:
a. reeds arbeidsongeschikt in de zin van de WIA was op het tijdstip, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving. Indien de deelnemer op dat tijdstip gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van de WIA was, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover de WIA- uitkering tijdens de deelneming wordt herzien als gevolg van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, waarbij deze toeneming leidt tot een hogere pensioenopbouw volgens het derde en vierde lid;
b. niet binnen een jaar na ingang van de WIA-uitkering aan het pensioenfonds een verzoek doet tot toepassing van dit artikel;
c. niet de inlichtingen verstrekt, die het pensioenfonds voor de toepassing van dit artikel nodig oordeelt. In dit geval bepaalt het pensioenfonds het tijdstip waarop dit artikel niet meer toegepast wordt.
Het bestuur is bevoegd de premievrije pensioenopbouw met ingang van een door haar te bepalen datum toe te kennen, indien niet binnen de onder b genoemde termijn een verzoek tot toepassing van dit artikel is ontvangen.
Artikel 34 Vervallen
Artikel 35 Vervallen
HOOFDSTUK VII WAARDE-OVERDRACHT
Artikel 36 Waardeoverdracht
1. Uitgaande individuele waardeoverdracht
Het pensioenfonds is, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen in de Pensioenwet en aanverwante wet- en regelgeving, verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien:
a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en
b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in artikel 37 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
2. Automatische waardeoverdracht van klein pensioen
Als de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum lager is dan de afkoopgrens zoals opgenomen in artikel 66 van de Pensioenwet, dan draagt het pensioenfonds de waarde van de premievrije aanspraken rechtstreeks over aan de nieuwe pensioenuitvoerder. Het pensioenfonds doet na einde deelneming tenminste gedurende vijf jaar jaarlijks een poging tot automatische waardeoverdracht.
1. Ingaande individuele waardeoverdracht
Het pensioenfonds is, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen in de Pensioenwet en aanverwante wet- en regelgeving, verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
2. Aanvraagtermijn
De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder.
3. Nadere regels
De relevante bepalingen in de artikelen 70, 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier
bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing.
Artikel 37 Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht
1. Geen plicht tot waardeoverdracht
De in artikel 36 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:
a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt;
b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of
c. de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat.
2. Herleving plicht tot waardeoverdracht
Indien de in het eerste lid genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn:
a. herleven in artikel 36 genoemde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder met inachtneming van artikel 23a Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. wordt de in artikel 36, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te vragen en daarna een verzoek tot waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het derde lid.
3. Informatieplicht overdragende pensioenuitvoerder
Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
4. Informatieplicht ontvangende pensioenuitvoerder
Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
Artikel 38 Collectieve waardeoverdracht
1. Bevoegdheid
Het pensioenfonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien:
a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij het pensioenfonds, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het pensioenfonds de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b. de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder; of
c. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het pensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomst.
2. Voorwaarden
Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens het pensioenfonds kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;
b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.
3. Nadere regels
De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing.
HOOFDSTUK VIII SCHEIDING
Artikel 39 Bijzonder partnerpensioen
1. Voorwaarden
De gewezen partner heeft aanspraak op bijzonder partnerpensioen indien:
- het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of is ontbonden na scheiding van tafel en bed,
- het geregistreerd partnerschap is geëindigd anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk; óf
- de gezamenlijke huishouding is geëindigd waarbij de datum van beëindiging van de gezamenlijke huishouding blijkt uit een door de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde of de ex-partner overgelegde notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of de (Eenzijdige) Verklaring beëindiging samenleving van het pensioenfonds.
2. Uitkeringsperiode
Het bijzonder partnerpensioen gaat in op
- de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt
en eindigt op
- de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
-
3. Hoogte van het bijzonder partnerpensioen
Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen op de dag van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van
- het vonnis van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, óf
- de verklaring dan wel de rechterlijke uitspraak van het met wederzijds goedvinden eindigen respectievelijk van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
- dan wel op de dag van eindiging van de gezamenlijke huishouding.
In geval aanspraak op een bijzonder partnerpensioen bestaat voor twee of meer gewezen partners, wordt het bijzonder partnerpensioen voor de tweede of volgende gewezen partner verminderd met de reeds toegekende aanspraak dan wel aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
4. Afwijkende regeling
Er bestaat geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen, indien de man en de vrouw bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien het pensioenfonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
Artikel 40 Verevening van pensioen
1. Pensioenverevening
In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk, heeft de gewezen partner overeenkomstig dit artikel recht op pensioenverevening, tenzij de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden. Op de pensioenverevening is het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding overigens onverminderd van toepassing.
2. Recht op uitbetaling van ouderdomspensioen
De gewezen partner heeft jegens het pensioenfonds een recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen, mits binnen twee jaar na de inschrijving, bedoeld in artikel 39, derde lid, het pensioenfonds is geïnformeerd door een van beide partners door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bekend is gemaakt in de Staatscourant. Een recht op uitbetaling jegens het pensioenfonds sluit een recht op uitbetaling jegens de tot verevening verplichte partner uit.
3. Uitbetaling
Het deel van het ouderdomspensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bedraagt de helft van het ouderdomspensioen dat zou moeten worden uitbetaald indien:
- de tot verevening verplichte partner uitsluitend gedurende de deelnemingsjaren tussen de aanvang van het huwelijk dan wel het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap zou hebben deelgenomen; én
- hij op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap de deelneming beëindigd zou hebben.
Indien het ouderdomspensioen na ingang daarvan wordt verhoogd, wordt het bedrag dat uitbetaald moet worden aan de ex-partner evenredig verhoogd. Een ouderdomspensioen wordt niet verevend, indien op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van dat
ouderdomspensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens.
4. Afwijkende verdeling
Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners, in afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, overeenkomen, dat het deel van het ouderdomspensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bepaald wordt op een door hen te kiezen vast percentage, dan wel dat de in het derde lid, onder a, bepaalde periode gewijzigd wordt. Het door de partners overeen te komen deel van het ouderdomspensioen dat uitbetaald moet worden aan de ex- partner, kan niet worden bepaald op een percentage dat op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap resulteert in een pensioenaanspraak gelijk aan of lager dan de in artikel 41, tweede lid onder a, bedoelde afkoopgrens.
5. Eigen recht op ouderdomspensioen (conversie)
Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners in geval van echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding overeenkomen, dat het tweede lid buiten toepassing blijft en dat de partner die anders een recht op uitbetaling van ouderdomspensioen zou hebben verkregen, in de plaats van dat recht én zijn aanspraak op partnerpensioen jegens het pensioenfonds een eigen recht op ouderdomspensioen verkrijgt. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het pensioenfonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting.
6. Nadere voorwaarden
Indien de partners omzetting van een deel van de aanspraak op ouderdomspensioen én de aanspraak op partnerpensioen zijn overeengekomen, zoals bedoeld in het vijfde lid, wordt een bedrag van € 115 aan kosten in rekening gebracht. In dat geval kan tevens een gezondheidsverklaring worden verlangd.
HOOFDSTUK IX AFKOOP
Artikel 41 Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming
1. Afkoop na einde van de deelneming
a. Het pensioenfonds koopt op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming een aanspraak op ouderdomspensioen af, indien op basis van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum gelijk is aan of minder bedraagt dan de verlaagde afkoopgrens, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. De bij de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht. Tot de in de eerste volzin bedoelde premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, behoren ook een op grond van artikel 11 lid 3, Hoofdstuk III en/of Hoofdstuk IV verworven aanspraak respectievelijk premievrije aanspraak op ouderdomspensioen.
b. Het pensioenfonds informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
c. Het arbeidsongeschiktheidspensioen en het ANW-pensioen worden niet afgekocht.
2. Afkoop op de pensioendatum
a. De premievrije aanspraak op ouderdomspensioen wordt op de pensioendatum afgekocht, indien de pensioendatum ligt vóór het verstrijken van de in het eerste lid onder a. genoemde termijn van twee jaar en de hoogte van het ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum gelijk is aan of minder bedraagt dan de afkoopgrens. De bij de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht.
b. Het pensioenfonds informeert de gepensioneerde over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de pensioendatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
3. Afkoop met instemming
Het pensioenfonds koopt na de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen af indien:
a. de gewezen deelnemer of de gepensioneerde daarmee instemt; en
b. de hoogte van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar gelijk is aan of minder bedraagt dan de verlaagde afkoopgrens.
4. Uitbetaling van de afkoopwaarde
Het pensioenfonds stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een eventueel bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner. Het pensioenfonds betaalt de uitkering op de dag dat de premievrije pensioenaanspraken vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
5. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene van wie de pensioenaanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage in de in Bijlage 2 opgenomen tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde wiens pensioenaanspraken worden afgekocht op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald.
Artikel 42a Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
1. Afkoop na overlijden
Het pensioenfonds koopt een recht op partnerpensioen of wezenpensioen af, indien de uitkering van het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. Het pensioenfonds informeert de nabestaande over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.
2. Afkoop met instemming
Het pensioenfonds kan alleen het in het eerste lid genoemde partnerpensioen of wezenpensioen afkopen indien na afloop van de in lid 1 termijn:
a. de partner daarmee instemt; of
b. ten aanzien van het wezenpensioen alleen het kind dat de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt daarmee instemt; en
c. de hoogte van het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
3. Uitbetaling afkoopwaarde
Het pensioenfonds stelt de afkoopwaarde van het recht op partnerpensioen of wezenpensioen ter beschikking aan de partner, met dien verstande dat de afkoopwaarde van het recht op wezenpensioen ter beschikking wordt gesteld aan de wees indien deze meerderjarig is. Het pensioenfonds betaalt de uitkering op de dag dat de rechten vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenrecht wordt afgekocht. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door het af te kopen pensioenrecht te vermenigvuldigen met het percentage in de in Bijlage 2 opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de partner dan wel de wees op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. In afwijking van het voorgaande wordt, indien een af te kopen wezenpensioen een kind betreft tussen de 18-jarige en de 27-jarige leeftijd, de afkoopwaarde van dat wezenpensioen vastgesteld door het af te kopen wezenpensioen te vermenigvuldigen met het percentage in de in Bijlage 2 opgenomen tabel dat overeen komt met de verwachte resterende studieduur van de wees tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald; de verwachte resterende studieduur wordt op ten hoogste vier jaar gesteld.
Artikel 42b Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Afkoop na scheiding
Het pensioenfonds koopt een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens. Het pensioenfonds informeert de gewezen partner over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.
2. Afkoop met instemming
Het pensioenfonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af indien:
a. de gewezen partner daarmee instemt; en
b. de hoogte van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
3. Uitbetaling afkoopwaarde
Het pensioenfonds stelt de afkoopwaarde van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter beschikking aan de gewezen partner. Het pensioenfonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraak vervalt in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraak wordt afgekocht. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraak te vermenigvuldigen met het percentage in de in Bijlage 2 opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen partner op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald..
HOOFDSTUK X TOESLAGVERLENING
Artikel 43 Toeslagbeleid
1. Voorwaardelijke toeslagverlening
Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt in beginsel jaarlijks toeslag verleend van maximaal de in het tweede lid genoemde maatstaf. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Ambitieniveau
Het bestuur streeft ernaar jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen, dievoor de pensioenaanspraken van de deelnemers maximaal gelijk is aan de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle bestedingen afgeleid, over de periode van juli tot juli daaraan voorafgaand.
3. Voorbehoud
Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de hierbij gehanteerde voorwaarden aan gewijzigde omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden.
Artikel 44 Uitvoering
Indien het bestuur besloten heeft een toeslag te verlenen, wordt deze toeslag gegeven op:
a. de pensioenrechten;
b. de pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers;
zoals deze pensioenrechten en pensioenaanspraken bedroegen per 31 december van het voorlaatste kalenderjaar. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen en verevend ouderdomspensioen worden op dezelfde wijze verhoogd. Toeslagen worden op gelijke wijze verleend op reeds eerder verleende toeslagen.
HOOFDSTUK XI HERSCHIKKEN
Artikel 45 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. Het keuzemoment
De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een partnerpensioen op de volgende momenten:
a. bij beëindiging van de deelneming; en
b. op de pensioendatum, doch uiterlijk op de pensioenrichtdatum.
2. Ruilvoeten
Indien gekozen wordt om een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het percentage in de tabel in Bijlage 2 dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van de uitruil.
3. Nadere bepalingen
Na uitruil als hier bedoeld bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. Na uitruil van ouderdomspensioen is het uitgeruilde ouderdomspensioen vervangen door het partnerpensioen na uitruil.
4. Geen uitruil
Er vindt geen uitruil van een deel van het ouderdomspensioen plaats indien:
a. dit betrekking heeft op verevend ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 40;
b. het ouderdomspensioen op jaarbasis door de uitruil lager zou worden dan de afkoopgrens.
Artikel 46 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. Het keuzemoment
De (gewezen) deelnemer heeft het recht het partnerpensioen op het moment van pensionering, doch uiterlijk op de pensioenrichtdatum, geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een ouderdomspensioen.
2. Toestemming partner
Bij de keuze om partnerpensioen uit te ruilen in een ouderdomspensioen is, wanneer de (gewezen) deelnemer een partner heeft, de toestemming van deze partner vereist. De betreffende partner doet, hiermee tevens afstand van het deel van het partnerpensioen dat wordt uitgeruild. De (gewezen) deelnemer en de partner dienen tevens te verklaren ermee bekend te zijn, dat als gevolg van de uitruil vanaf de pensioendatum het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk vervalt, alsmede dat deze uitruil, toestemming en afstandsverklaring niet herroepen kunnen worden.
3. Ruilvoet
Indien gekozen wordt partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een ouderdomspensioen, wordt het op de pensioendatum geldende ouderdomspensioen verhoogd met een bedrag. Dat bedrag is gelijk aan het uit te ruilen deel van het partnerpensioen vermenigvuldigd met het percentage vermeld in Bijlage 2 dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum. Indien de pensioendatum niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de pensioendatum in maanden nauwkeurig.
4. Nadere bepalingen
Door de uitruil als hier bedoeld kan het ouderdomspensioen meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon. Na uitruil van het partnerpensioen is de uitgeruilde aanspraak op partnerpensioen vervangen door het ouderdomspensioen na uitruil.
5. Geen uitruil
Partnerpensioen wordt niet uitgeruild indien:
a. het ouderdomspensioen op de pensioendatum gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens;
b. een deel van het ouderdomspensioen wordt uitgeruild in partnerpensioen.
Artikel 47 Vervroegen en uitstellen van ouderdomspensioen
1. Keuze om ouderdomspensioen te vervroegen of uit te stellen
- De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen aan te wenden om het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum, maar niet eerder dan de vijfenvijftigste verjaardag. Het ouderdomspensioen kan slechts eerder ingaan dan de zestigste verjaardag van de deelnemer voor zover de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd.
- De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen aan te wenden om het ouderdomspensioen later te laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum, maar niet later dan de zeventigste verjaardag. Het ouderdomspensioen kan slechts later ingaan dan de pensioenrichtdatum, voor zover en zolang in dienstbetrekking wordt doorgewerkt tenzij er sprake is van afkoop overeenkomstig artikel 41.
2. Eerder en later ingaand ouderdomspensioen
a) Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan op de pensioenrichtdatum, wordt het herrekend tot een lager ouderdomspensioen en vindt verdere opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats, voor zover en zolang in dienstbetrekking in de detailhandel wordt doorgewerkt.
b) Indien het ouderdomspensioen later ingaat dan op pensioenrichtdatum wordt het herrekend tot een hoger ouderdomspensioen.
3. Ruilvoeten
a. Indien gekozen wordt (een deel van) het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum, wordt het ouderdomspensioen vastgesteld door (het deel van) het ouderdomspensioen dat vervroegd wordt, te vermenigvuldigen met het percentage in de tabel in Bijlage 2 dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum. Indien de pensioendatum niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de pensioendatum in maanden nauwkeurig.
b. Indien gekozen wordt (een deel van) het ouderdomspensioen later te laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum, wordt (het deel van) het ouderdomspensioen dat uitgesteld wordt vermenigvuldigd met het percentage in de tabel in Bijlage 2 dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum dat het ouderdomspensioen ingaat. Indien de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat in maanden nauwkeurig.
Het ouderdomspensioen kan niet langer worden uitgesteld dan tot de eerste dag van de maand waarin het herrekende ouderdomspensioen de 100%-grens als bedoeld in artikel 18a Wet op de Loonbelasting 1964 overschrijdt.
4. Nadere bepalingen
a. Na vervroeging van het ouderdomspensioen bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. In de periode tussen de pensioendatum en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd blijft bij de beoordeling van deze verhouding van de uitkering maximaal buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met twee maal het bedrag bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
b. Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor uitstel van de ingangsdatum van (een deel van) het ouderdomspensioen, heeft hij de verplichting iedere wijziging in de omvang van de dienstbetrekking aan het pensioenfonds te melden.
Artikel 48 Variatie in de hoogte van het pensioen
1. Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
De (gewezen) deelnemer bij wie het ouderdomspensioen ingaat op de pensioendatum, heeft het recht de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren. Daarbij kan eerst gedurende ten minste één maand en ten hoogste honderden vierenveertig maanden een hogere dan wel lagere uitkering en vervolgens een
lagere dan wel hogere uitkering worden genoten. De laagste uitkering is gelijk aan 75% van de hoogste uitkering. De mate van variatie wordt uiterlijk op de pensioendatum vastgesteld.
2. Ruilvoet
Indien gekozen wordt de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren, wordt het ouderdomspensioen in de eerste uitkeringsperiode respectievelijk in de tweede uitkeringsperiode, vastgesteld door het ouderdomspensioen op de pensioendatum te vermenigvuldigen met het percentage in de tabel in Bijlage 2 dat overeenkomt met de leeftijd aan het einde van de eerste uitkeringsperiode. Indien deze eindleeftijd niet valt in de maand waarin de in de eerste kolom genoemde leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met deze eindleeftijd in maanden.
3. Nadere bepalingen
Door variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen wijzigt de hoogte van het niet ingegaan partner- en/of wezenpensioen niet.
HOOFDSTUK XII INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET PENSIOENFONDS
Artikel 49 Informatie over de pensioenregeling
1. Startbrief
Het pensioenfonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming, door middel van een startbrief, over:
a. de inhoud van de verplichte pensioenregeling;
b. de toeslagverlening;
c. het recht van de werknemer om bij het pensioenfonds het geldende pensioenreglement op te vragen;
d. het bestaan van de vrijwillige pensioenregeling;
e. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het pensioenfonds; en
f. het recht van de werknemer om bij het pensioenfonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
Er wordt geen startbrief verstrekt als de werknemer uiterlijk zes maanden vóór aanvang van de deelneming in dienst is getreden bij dezelfde werkgever, op grond waarvan de deelnemer de hiervoor bedoelde informatie heeft ontvangen.
Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
2. Informatie over de verplichte pensioenregeling, en indien van toepassing, de aanvullende pensioenregeling
De informatie over de inhoud van de verplichte pensioenregeling, en indien van toepassing, de aanvullende pensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende:
a. de datum van aanvang van de deelneming;
b. de pensioensoorten,;
c. het karakter van de pensioenovereenkomst;
d. de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld;
e. de ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering;
f. de gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken, waarbij aangegeven wordt welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn;
g. de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van pensioenaanspraken;
h. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
i. de informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en het pensioenfonds.
3. Verdere informatie
In de startbrief wordt ook informatie verstrekt over:
a. het wettelijk recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
b. de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil;
c. de pensioensoorten waarop de vrijwillige pensioenregeling betrekking heeft;
x. xxxxx informatie op verzoek wordt verstrekt;
e. het actueel zijn van een korte- of lange termijn herstelplan; en
f. de bij het pensioenfonds geldende klachtenprocedure.
4. Wijziging pensioenreglement
Het pensioenfonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Artikel 50 Vervallen
Artikel 51 Jaarlijkse pensioenopgave
1. Jaarlijkse informatie
Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer jaarlijks:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c. informatie over toeslagverlening; en
d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken.
2. Te bereiken pensioenaanspraken
De reglementair te bereiken pensioenaanspraken betreffen een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen. Bij deze opgave wordt ten aanzien van het partnerpensioen en wezenpensioen aangegeven wat de gevolgen zijn van de gekozen wijze van financieren.
Artikel 52 Informatie aan gewezen deelnemers
1. Bij beëindiging van de deelneming
Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken, die behouden blijven bij beëindiging van de deelneming;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de het pensioenfonds;
e. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt;
f. informatie over het recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
g. informatie over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
h. informatie over het actueel zijn van een korte- of lange termijn herstelplan;
i. informatie over de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
j. informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen.
2. Periodiek
Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks in de persoonlijke pensioenomgeving, of op basis van zijn schriftelijke voorkeur eens in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over toeslagverlening.
Artikel 53 Informatie aan gewezen partners
1. Bij scheiding
Het pensioenfonds verstrekt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer:
a. een opgave van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; en
d. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt.
2. Periodiek
Het pensioenfonds verstrekt de gewezen partner jaarlijks in de persoonlijke pensioenomgeving, of op basis van zijn schriftelijke voorkeur eens in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; en
b. informatie over toeslagverlening.
Artikel 54 Informatie aan pensioengerechtigden
1. Bij pensioeningang
Het pensioenfonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn ouderdomspensioen;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen; en
e. de mogelijkheid om het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een ouderdomspensioen
f. de mogelijkheid om het ouderdomspensioen te vervroegen;
g. de mogelijkheid om het ouderdomspensioen om te zetten in een periode met een hoge uitkering en een periode met een lage uitkering;
h. de mogelijkheid om het ouderdomspensioen uit te stellen.
2. Periodiek
Het pensioenfonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks in de persoonlijke pensioenomgeving, of op basis van zijn voorkeur schriftelijk:
a. een opgave van zijn ouderdomspensioen;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen; en
c. informatie over toeslagverlening.
Artikel 55 Informatie over toeslagverlening
1. Inhoudelijk
De in de artikelen 49 tot en met 54 bedoelde informatie over toeslagverlening heeft betrekking op:
a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening;
b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien daartoe technische voorzieningen worden gecreëerd, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening;
c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en
d. de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagbeleid is geweest.
2. Wijziging toeslagbeleid
Het pensioenfonds informeert de gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 56 Informatie op verzoek
1. Algemene informatie
Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds;
c. het uitvoeringsreglement;
d. de verklaring inzake beleggingsbeginselen;
e. het korte- of lange termijn herstelplan als dat van toepassing is;
f. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad;
g. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder; en
h. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder.
2. Specifieke informatie
Het pensioenfonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is, waaronder de mogelijkheden van uitruil.
3. Gewezen deelnemer
Het pensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
Artikel 57 Informatie bij vertrek naar een andere Europese lidstaat
Het pensioenfonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere Europese lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
HOOFDSTUK XIIIOVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 58 Voortzetting pensioenregeling 2002
1. Voor wie de oude pensioenregeling voortgezet wordt
Het pensioenreglement 2005 wordt met ingang van 1 januari 2006 voortgezet voor de deelnemers voor wie op 31 december 2005 en vervolgens vanaf 1 januari 2006 de pensioenopbouw wordt voortgezet wegens volledige arbeidsongeschiktheid of wegens vervroegd uittreden indien de VUT-uitkering is toegekend met ingang van 1 januari 2006 of eerder.
2. Ouderdomspensioen
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt voor elk opbouwjaar 0,54% van het pensioengevend loon over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum bedraagt het jaarlijks ouderdomspensioen 0,54% van de som van de pensioengevende lonen, die tijdens de deelneming hebben gegolden.
3. Extra ouderdomspensioen
In aanvulling op het ouderdomspensioen, bedoeld in het tweede lid, heeft de deelnemer met een pensioengevend loon dat hoger is dan de franchise, vanaf 2002 per opbouwjaar aanspraak op een extra ouderdomspensioen van 1,46% van het pensioengevend loon, verminderd met de voor het loontijdvak overeenkomende franchise.
Op de ingangsdatum bedraagt het extra ouderdomspensioen 1,46% van de som van de pensioengevende lonen, die vanaf 2002 tijdens de deelneming hebben gegolden, verminderd met de voor de desbetreffende loontijdvakken overeenkomende franchises.
4. Partnerpensioen
Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt voor elk opbouwjaar 0,378% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar.
a. Indien een deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen op de ingangsdatum het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van overlijden tot eerste dag van de maand waarin de 63- jarige leeftijd bereikt zou worden, zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar vóór het overlijden.
b. Indien een gepensioneerde of een gewezen deelnemer overlijdt, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen het tijdens de deelneming opgebouwde partnerpensioen.
5. Extra partnerpensioen
In aanvulling op het partnerpensioen, bedoeld in het vierde lid, heeft de nabestaande van een (gewezen) deelnemer met een pensioengevend loon dat hoger is dan de franchise, per opbouwjaar aanspraak op een extra partnerpensioen van 1,022% van het pensioengevend loon, verminderd met de voor het loontijdvak overeenkomende franchise. Op de ingangsdatum bedraagt het extra partnerpensioen 1,022% van de som van de pensioengevende lonen, die vanaf 2002 tijdens de deelneming hebben gegolden, verminderd met de voor de desbetreffende loontijdvakken overeenkomende franchises. Het bepaalde in het vierde lid, onder a, en artikel 12, vijfde tot en met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 59 Overgangsbepalingen
1. Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2005
De tot en met 31 december 2005 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen blijven per die datum vastgesteld overeenkomstig hetgeen in die periode bepaald was in het pensioenreglement 2005.
2. Premie verschuldigd tot en met 31 december 2005
De tot en met 31 december 2005 verschuldigde premies blijven verschuldigd overeenkomstig hetgeen in die periode bepaald was in het pensioenreglement 2005.
3. Arbeidsongeschiktheid vóór 1 januari 2006
1. Indien de pensioenopbouw op 31 december 2005 wordt voortgezet wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, wordt de pensioenopbouw met ingang van 1 januari 2006 voortgezet overeenkomstig de artikelen 11. Tweede lid, en 12, tweede lid.
2. Volledige arbeidsongeschikten
a. Indien de pensioenopbouw op 31 december 2005 wordt voortgezet wegens volledige arbeidsongeschiktheid, wordt de pensioenopbouw met ingang van 1 januari 2006 voortgezet overeenkomstig de artikelen 9, tweede lid, en 10, tweede lid, en, indien van toepassing, de artikelen 9, derde lid, en 10, derde lid, van het pensioenreglement 2005. Vanaf het moment dat de betrokkene geheel of gedeeltelijk re-integreert in de detailhandel, wordt de pensioenopbouw voortgezet overeenkomstig de artikelen 11, tweede lid, en 12, tweede lid.
b. Indien de pensioenopbouw van de deelnemers als bedoeld in lid 2a van dit artikel op 31 december 2012 wordt voortgezet wegens volledige arbeidsongeschiktheid wordt de pensioenopbouw met
ingang van 1 januari 2013 voortgezet overeenkomstig de artikelen 11, tweede lid, en 12, tweede lid, en indien van toepassing de artikelen 11, derde lid, en 12, derde lid, met dien verstande dat de pensioengrondslag, waarop de pensioenopbouw 2013 en volgende jaren wordt gebaseerd, per 1 januari 2013 éénmalig wordt omgerekend zodat de pensioenopbouw overeenkomstig de artikelen 11, tweede lid, en 12, tweede lid, en indien van toepassing de artikelen 11, derde lid, en 12, derde lid gelijk is aan de pensioenopbouw overeenkomstig de artikelen 9, tweede lid, en 10, tweede lid, en, indien van toepassing, de artikelen 9, derde lid, en 10, derde lid, van het pensioenreglement 2005.
c. Voor de deelnemers, als bedoeld in lid 2b van dit artikel, worden de opgebouwde pensioenaanspraken per 31 december 2012 opgebouwd in het pensioenreglement 2005 geconverteerd naar pensioenaanspraken in het pensioenreglement 2013.
De conversie wordt uitgevoerd voor aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, alsmede (latent) bijzonder partnerpensioen en ingegaan tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen. De methode van de conversie is vastgelegd in artikel 60 van het pensioenreglement 2013.
d. Iedere deelnemer, als bedoeld in lid 2b van dit artikel, ontvangt een schriftelijke opgave van de onder lid 2c bedoelde conversie. Iedere deelnemer heeft daarbij de mogelijkheid om schriftelijk kenbaar te maken niet akkoord te gaan met de conversie. In dat geval blijven de opgebouwde pensioenaanspraken van ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen, levenslang (latent) bijzonder partnerpensioen en ingegaan tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen als opgebouwde pensioenaanspraken in het pensioenreglement 2005 bestaan.
4. Versnelde inkoop van aanvullend prepensioen
Voor degene die zowel op 31 december 2001 als op 1 januari 2002 deelnemer was in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a of b, én onafgebroken tot en met 31 december 2005 deelnemer is gebleven in deze zin, wordt een deel van het aanvullend prepensioen dat volgens artikel 8, vierde en negende lid van het pensioenreglement 2005, nog opgebouwd zou worden tussen 31 december 2005 en de 60-jarige leeftijd als de prepensioenregeling niet per 1 januari 2006 beëindigd zou zijn, per 31 december 2005 versneld ingekocht; de laatste volzin van artikel 8, vierde lid van het pensioenreglement 2005 is van overeenkomstige toepassing. Het toe te kennen deel van dit aanvullend prepensioen is:
a. 70% als hij geboren is in 1946 tot en met 1949;
b. 40% als hij geboren is in 1950 tot en met 1954;
c. 30% als hij geboren is in 1955 tot en met 1959;
d. 20% als hij geboren is in 1960 tot en met 1976.
De deelneming wordt geacht ononderbroken te zijn bij een onderbreking van maximaal één maand, dan wel bij een onderbreking wegens werkloosheid indien en zolang de deelnemer recht heeft op een loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, die eventueel onderbroken is door een uitkering krachtens de Ziektewet.
5. Beperking inkoop bij vrijwillige voortzetting
Indien de deelneming op 31 december 2005 vrijwillig wordt voortgezet, en dit ook vanaf 1 januari 2006 wordt voortgezet overeenkomstig de artikelen 11, tweede lid, en 12, tweede lid, en, indien van toepassing, de artikelen 11, derde lid, en 12, derde lid, wordt in het vijfde lid in plaats van de 60-jarige leeftijd gelezen de leeftijd waarop de vrijwillige voortzetting zou eindigen overeenkomstig artikel 31, eerste lid, onder b, dan wel het vierde lid van dit artikel. De eerste volzin geldt eveneens voor het vóór 2007 opgebouwde prepensioen van (gewezen) deelnemers die vóór 2007 prepensioen hebben opgebouwd bij Stichting Pensioenfonds Vendex KBB.
6. Uitruil van prepensioen
Het vóór 2006 opgebouwde (branche)prepensioen, inclusief het op grond van het vierde lid per 31 december 2005 versneld ingekochte aanvullend prepensioen, wordt met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen uitgeruild in ouderdomspensioen, tenzij de (gewezen) deelnemer daar bezwaar tegen maakt. Deze uitruil geldt niet voor de (gewezen) deelnemers die in 2006 de pensioenrichtdatum bereiken, als bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en 9, vierde lid van het pensioenreglement 2005.
7. Uitruil naar prepensioen
Het op grond van de laatste zin van het zesde lid verworven ouderdomspensioen kan, samen met het voor de betreffende (gewezen) deelnemers vóór 2007 opgebouwde ouderdomspensioen, bij de ingang van het pensioen worden uitgeruild in prepensioen. Dit prepensioen kan niet meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon.
8. Niet uitgeruild prepensioen
Indien de (gewezen) deelnemer bezwaar maakt tegen de uitruil bedoeld in het zesde lid, gaat het prepensioen in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 63 jaar wordt of de eerdere of latere datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer tussen 55 en 65 jaar.
Indien gekozen wordt het prepensioen eerder of later te laten ingaan, wordt op de gekozen ingangsdatum van het prepensioen het prepensioen vermenigvuldigd met het percentage in de tabel in Bijlage 2 dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op deze ingangsdatum.
Indien de ingangsdatum van het prepensioen niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de ingangsdatum van het prepensioen in maanden nauwkeurig.
Door de herrekening als hier bedoeld kan het prepensioen niet meer bedragen dan 100% van het laatstelijk geldende pensioengevend loon. Een eventueel restant wordt uitgeruild in een hoger ouderdomspensioen, tenzij de rechthebbende ervoor
gekozen heeft het prepensioen te laten ingaan zodra het als gevolg van het uitstel de hiervoor bedoelde grens van 100% bereikt. Na ingang van het herrekende prepensioen is de oorspronkelijke aanspraak op prepensioen vervangen door de aanspraak op prepensioen na herrekening.
Artikel 60 Pensioenaanvullingsregeling voormalige deelnemers Stichting bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven
1. Voor de deelnemers die op 31 december 2009 deelnemer waren in de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven geldt, indien zij voldoen aan de voorwaarden genoemd in lid 2, de pensioenaanvullingsregeling, zoals in dit artikel bepaald.
2. De pensioenaanvullingsregeling geldt voor de volgende deelnemers:
x. xxxxxxx die op of vóór 1 januari 1951 geboren zijn, mits zij vanaf 31 december 2005 tot de pensioenrichtdatum respectievelijk tot de eerdere pensioendatum ononderbroken deelnemer zijn geweest;
x. xxxxxxx die ná 1 januari 1951 doch op of vóór 1 januari 1966 geboren zijn, mits zij vanaf 31 december 2005 tot en met 31 december 2020 of tot de eerdere pensioendatum respectievelijk pensioendatum ononderbroken deelnemer zijn geweest, én mits zij vanaf 31 december 2003 tot en met 31 december 2005 ononderbroken werknemer zijn geweest bij een werkgever in de optiekbranche én mits zij, in geval van pensionering vóór 1 januari 2014, ten minste10 jaren direct voorafgaande aan de pensioendatum ononderbroken werknemer zijn geweest bij een werkgever in de optiekbranche, evenwel met uitzondering van deelnemers:
▪ voor wie de aansluiting bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven tot aan minimaal 31 december 2009 op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden;
▪ óf die de deelneming vrijwillig voortzetten overeenkomstig het bepaalde in artikel 31;
▪ óf die in dienst waren van een aangesloten onderneming in de optiekbranche die tot 1 januari 2006 vrijstelling had van het bepaalde in de CAO Optiekbedrijven van 21 december 2004 (UAW Nr. 10261).
Voor de toepassing van de in sub a en b gestelde voorwaarden wordt de deelneming respectievelijk het werknemerschap geacht ononderbroken te zijn, indien betrokkene binnen drie weken na de beëindiging van het dienstverband met een aangesloten onderneming in de optiekbranche opnieuw bij deze onderneming of bij een andere aangesloten onderneming in de optiekbranche in dienst treedt.
3. Het bestuur zal jaarlijks ernaar streven aan de deelnemers, die in het komende boekjaar aan de in lid 2 genoemde voorwaarden zullen voldoen, aanvullende pensioenaanspraken toe te kennen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. Bij de besluitvorming hierover worden de in lid 4 omschreven beleidslijnen door het
bestuur in acht genomen. De in lid 1 bedoelde deelnemers, die nog niet aan de genoemde voorwaarden voldoen, of die wel daaraan voldoen maar nog niet krachtens bestuursbesluit voor aanvullende pensioenaanspraken in aanmerking zijn gekomen, kunnen aan dit beleidsvoornemen geen aanspraken ontlenen.
4. Het bestuur zal in december van elk jaar bezien of de in het komende boekjaar potentieel optredende pensioenlasten van de pensioenaanvullingsregeling binnen het raam van de daartoe beschikbare middelen van het pensioenfonds zullen vallen. Indien het bestuur tot de overtuiging komt dat de financiering van die potentiële pensioenlasten haalbaar en verantwoord is, zal het tot toekenning van aanvullende pensioenaanspraken aan alle in het desbetreffende jaar daarvoor in aanmerking komende deelnemers overgaan. Indien de beschikbare middelen onvoldoende worden geacht, zal de beoogde toekenning van aanvullende pensioenaanspraken worden beperkt of volledig worden opgeschort naar een volgend boekjaar waarin de financiering ervan wel haalbaar wordt geacht. Bij zijn besluitvorming zal het bestuur zich laten leiden door een desbetreffend advies van de actuaris en zal het tevens rekening houden met de ter zake door De Nederlandsche Bank gegeven aanwijzingen.
5. Indien het bestuur in enig jaar tot toekenning van aanvullende pensioenaanspraken besluit, verkrijgen de daarvoor in aanmerking komende deelnemers aanvullende pensioenaanspraken krachtens het bepaalde in lid 6, evenwel met inachtneming van de maxima als omschreven in lid 9. De omvang van de pensioenen volgens lid 6 wordt afgeleid van een fictief spaarsaldo dat door de administrateur individueel per deelnemer wordt bijgehouden. Het fictieve spaarsaldo is bij de inwerkingtreding van deze pensioenaanvullingsregeling vastgesteld op twee maal het verschil tussen:
a. een bepaald percentage van het hierna omschreven salaris, én
b. het per 31 december 2005 bereikbare jaarlijkse prepensioen krachtens de voordien geldende pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven.
Het fictieve spaarsaldo wordt met ingang van 1 januari 2006 tot 31 december 2009 geïndexeerd overeenkomstig de verleende indexaties bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven. Met ingang van 1 januari 2010 wordt het fictieve spaarsaldo geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 43.
Het sub a. bedoelde percentage bedraagt 40%, plus 2% voor elk vol jaar dat de deelnemer op 1 januari 2006 ouder is dan 40 jaren, met een maximum van 70%.
- Het sub a. bedoelde salaris is voor deelnemers als omschreven in lid 2, sub b gelijk aan het per 1 januari 2005 geldende pensioengevende salaris, bestaande uit:
- 12 maal het vaste maandsalaris, of 13 maal het vaste vier- wekelijkse productiesalaris, of 52,14 maal het vaste weeksalaris, vermeerderd met;
- vakantietoeslag en de eventuele gegarandeerde eindejaarsuitkering afgerond op een heel eurobedrag.
Het voor de vaststelling van het fictieve spaarsaldo in aanmerking te nemen salaris is maximaal gelijk aan € 43.770,--.
6. Bij het bereiken van de pensioenrichtdatum respectievelijk pensioeningangsdatum doch uiterlijk op 31 december 2020 worden, op basis van het fictieve spaarsaldo op dat moment, de volgende aanvullende pensioenaanspraken voor de deelnemer vastgesteld. Als de berekening plaatsvindt op de pensioenrichtdatum respectievelijk de pensioendatum, en de deelnemer dan gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of een gezamenlijke huishouding is gaan voeren, dan wordt een aanvullend levenslang ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding 100:70 vastgesteld. Wanneer de deelnemer dan ongehuwd is, noch een geregistreerd partnerschap is aangegaan, noch een gezamenlijke huishouding is gaan voeren, wordt alleen een levenslang ouderdomspensioen berekend. Als de berekening plaatsvindt op 31 december 2020, dan wordt een levenslang ouderdoms- en partnerpensioen plus wezenpensioen in de verhouding 100:70:14 vastgesteld. Bij deze pensioenberekeningen wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het aanvullende ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum ingaat. De deelnemer heeft echter de mogelijkheid om het aldus berekende ouderdomspensioen te vervroegen overeenkomstig het bepaalde in artikel 47.
7. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor deelnemers die op 31 december 2020 of bij het bereiken van de pensioenrichtdatum respectievelijk de pensioendatum volledig arbeidsongeschikt zijn. Voor deelnemers, die op dat moment gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, wordt het fictieve spaarsaldo slechts voor zodanig deel voor de berekening van de aanvullende pensioenaanspraken in aanmerking genomen, als geacht wordt niet gerelateerd te zijn aan de arbeidsongeschiktheidsgraad van betrokkene op het berekeningstijdstip.
8. De pensioenberekeningen volgens de leden 5 en 6 vinden plaats op basis van de actuariële factoren in Bijlage 2 bij dit pensioenreglement. Het bestuur kan tevens nadere regels stellen die voor de onderhavige berekeningen zullen worden toegepast.
9. De volgens de leden 5 en 6 berekende aanvullende pensioensaanspraken worden zo nodig beperkt tot bedragen die voldoen aan de fiscale wet- en regelgeving krachtens de Wet LB, met dien verstande dat deze hooguit gelijk zijn aan het verschil van:
a. de maximaal haalbare pensioenen volgens de fiscale rekenregels voor een eindloonpensioenregeling die geacht wordt gegolden te hebben in de jaren van deelneming in het pensioenfonds gelegen vóór 1 januari 2006, met inbegrip van dienstjaren gelegen vóór 1 januari 2006 doorgebracht bij een werkgever in de optiekbranche in een periode dat deze werkgever niet bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven was aangesloten, én
b. het ouderdomspensioen, levenslange partnerpensioen en wezenpensioen dat in de sub a bedoelde jaren reeds binnen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Optiekbedrijven en / of elders is opgebouwd, met uitzondering van de pensioenen voortvloeiende uit de omzetting
van het tot en met 31 december 2005 opgebouwde jaarlijkse prepensioen.
10. De betrokken deelnemers worden van het bestuursbesluit tot toekenning van aanvullende pensioenaanspraken individueel schriftelijk op de hoogte gebracht, onder opgave van de toegekende jaarlijkse pensioenaanspraken. De bepalingen in de overige artikelen van dit pensioenreglement zijn op deze aanvullende pensioenaanspraken onverminderd van toepassing.
11. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing voor een deelnemer als bedoeld in lid 1, die gebruik maakt van de mogelijkheid van deeltijdpensionering als omschreven in artikel 47, met dien verstande dat het fictieve spaarsaldo slechts voor een zodanig deel voor de berekening van de aanvullende pensioenaanspraken in aanmerking wordt genomen als geacht wordt overeen te komen met de procentuele arbeidsvermindering van betrokkene op de deeltijdpensioendatum.
12. Aan deze aanvullingsregeling kan geen enkele aanspraak worden ontleend indien de deelneming vóór 31 december 2020, of vóór de eerdere pensioendatum, ten gevolge van overlijden dan wel door het verliezen van de hoedanigheid van werknemer eindigt, tenzij de deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid van pensioenvervroeging als bedoeld in artikel 47 dan wel er sprake is van ononderbroken deelnemerschap als bepaald in lid 2.
13. De pensioenaanvullingsregeling is in werking getreden op 1 januari 2006 en deze eindigt per 31 december 2020.
14. De in lid 15 vervatte tekst wordt opgenomen in:
a. de jaarlijkse pensioenopgave aan de deelnemer, zoals bedoeld in artikel 51;
b. de schriftelijke informatie over de in te kopen aanvullende pensioenaanspraken die op verzoek van de deelnemer wordt verstrekt.
15. Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) een of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer uw deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, heeft u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd.
Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
Artikel 61 Hardheidsclausule
In incidentele, niet van algemene aard zijnde, gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, alsmede in gevallen, waarin strikte toepassing van dit reglement tot onbillijkheden zou leiden, beslist het bestuur, met inachtneming van eventuele wettelijke bepalingen, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met de statuten.
Artikel 62 Inwerkingtreding
1. Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2012 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2021.
2. Met ingang van 1 januari 2013 is de werkingssfeer van dit reglement als volgt gewijzigd:
a. Voor de deelnemers, die op 1 januari 2013 deelnemers waren van de pensioenregeling in de zin van artikel 1 lid 1 van dit pensioenreglement, wordt met ingang van 1 januari 2013 het pensioenreglement 2013 van kracht en worden de opgebouwde pensioenaanspraken per 31 december 2012 opgebouwd in het pensioenreglement 2012 geconverteerd naar pensioenaanspraken in het pensioenreglement 2013.
De conversie wordt uitgevoerd voor aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, alsmede (latent) bijzonder partnerpensioen en ingegaan tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen. De methode van de conversie is vastgelegd in artikel 60 van het pensioenreglement 2013.
b. Iedere deelnemer, voor wie per 1 januari 2013 het pensioenreglement 2013 van kracht wordt, ontvangt een schriftelijke opgave van de onder lid 2a bedoelde conversie. Iedere deelnemer heeft daarbij de mogelijkheid om schriftelijk kenbaar te maken niet akkoord te gaan met de conversie. In dat geval blijven de opgebouwde pensioenaanspraken van levenslang ouderdomspensioen, levenslang partnerpensioen, wezenpensioen, levenslang (latent) bijzonder partnerpensioen en ingegaan tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen als opgebouwde pensioenaanspraken in het pensioenreglement 2012 bestaan.
c. Voor alle overige (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en aanspraakgerechtigden, die niet voldoen aan lid 2a van dit artikel, blijft het pensioenreglement 2012 van kracht.
Bijlagen
BIJLAGE 1: Kengetallen
Onderstaand zijn de kengetallen opgenomen zoals deze gelden voor 2013.
Artikel 1 lid 17
Maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis € 50.853
Artikel 1 lid 18
Franchise € 12.489
Artikel 1 lid 23
Afkoopgrens als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet € 451,22
Artikel 1 lid 24 Vervallen Artikel 16 lid 3
Door het bestuur bepaald jaarlijks ANW-pensioen € 7.980
Artikel 58 lid 3
Franchise voortzetting pensioenregeling 2002 € 22.790
BIJLAGE 2: Flexibiliseringsfactoren, afkoopfactoren en conversiefactoren (pensioenleeftijd 65 jaar)
Algemeen
De in deze bijlage genoemde flexibiliserings-, afkoop-, en conversiefactoren zijn van toepassing op pensioeningangen, beëindiging van deelneming, datum waarop pensioenen worden uitgeruild en datum waarop pensioenen worden afgekocht die gelegen zijn op of na 1 juli 2021. De factoren zijn gebaseerd op een pensioenleeftijd van 65 jaar en zijn geldig voor een periode van één jaar, van 1 juli 2021 tot 1 juli 2022. Tot 1 juli 2021 zijn de factoren van toepassing in Bijlage 2 van het Pensioenreglement 2012 - 2020.
Bovengenoemde factoren worden onder andere vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur per 30 september 2020 waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe UFR-methodiek per 1 januari 2021 (hierna “Blended UFR 2021”). Deze wordt niet door DNB gepubliceerd maar wordt door Xxxxxx (Nederland) B.V. bepaald.
De factoren worden in deze bijlage gepresenteerd voor gehele leeftijden. Voor tussenliggende leeftijden moet lineair worden geïnterpoleerd.
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen (pensioenreglement, artikel 45 lid 2)
a1. Bij beëindiging van de deelneming
Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van het recht om het opgebouwde ouderdomspensioen ingaand op de leeftijd van 65 jaar om te zetten in een partnerpensioen conform artikel 45 lid 2 van pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 85%/15%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers voor de leeftijden tot 65 jaar in het deelnemersbestand per 31 december 2019 (40%/60%). Op deze verhouding is een correctie toegepast naar een verhouding van 85%/15% aangezien in de praktijk veelal door mannen wordt gekozen voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met
het percentage in de volgende tabel dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van uitruil.
Leeftijd | Xxxxxxxx Xxxxxxxx | Xxxxxxxx Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | ||||
21 | 360% | 36 | 316% | 51 | 279% | ||
22 | 357% | 37 | 313% | 52 | 277% | ||
23 | 354% | 38 | 310% | 53 | 276% | ||
24 | 351% | 39 | 307% | 54 | 275% | ||
25 | 347% | 40 | 305% | 55 | 274% | ||
26 | 344% | 41 | 302% | 56 | 274% | ||
27 | 341% | 42 | 299% | 57 | 273% | ||
28 | 338% | 43 | 297% | 58 | 273% | ||
29 | 335% | 44 | 294% | 59 | 274% | ||
30 | 332% | 45 | 292% | 60 | 275% | ||
31 | 330% | 46 | 289% | 61 | 276% | ||
32 | 327% | 47 | 287% | 62 | 278% | ||
33 | 324% | 48 | 285% | 63 | 281% | ||
34 | 321% | 49 | 283% | 64 | 286% | ||
35 | 318% | 50 | 281% | 65 | 290% |
a2. Op de pensioendatum
Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van het recht om het opgebouwde ouderdomspensioen ingaand op de pensioendatum (direct ingaand) om te zetten in een partnerpensioen conform artikel 45 lid 2 van pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 85%/15%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken voor de leeftijden 60 tot 65 jaar in het deelnemersbestand per 31 december 2019 (60%/40%). Op deze verhouding is een correctie toegepast naar een verhouding van 85%/15% aangezien in de praktijk veelal door mannen wordt gekozen voor uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
Indien gekozen wordt een deel van het direct ingaande ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het percentage in de volgende tabel dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van uitruil.
Leeftijd | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx |
55 | 407% | 67 | 272% | 79 | 185% |
56 | 393% | 68 | 263% | 80 | 180% |
57 | 380% | 69 | 255% | 81 | 175% |
58 | 367% | 70 | 247% | 82 | 170% |
59 | 355% | 71 | 239% | 83 | 166% |
60 | 343% | 72 | 231% | 84 | 162% |
61 | 332% | 73 | 224% | 85 | 158% |
62 | 321% | 74 | 217% | 86 | 155% |
63 | 310% | 75 | 210% | 87 | 152% |
64 | 300% | 76 | 203% | 88 | 149% |
65 | 290% | 77 | 197% | 89 | 147% |
66 | 281% | 78 | 191% | 90 | 146% |
Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen (pensioenreglement, artikel 46 lid 3)
Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van het recht om partnerpensioen te ruilen voor direct ingaand ouderdomspensioen conform artikel 46 lid 3 van het pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 50%/50%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken voor de leeftijden 60 tot 65 jaar in het deelnemersbestand per 31 december 2019 (60%/40%).
Op deze verhouding is een correctie toegepast naar een verhouding van 50%/50% aangezien in de praktijk veelal door vrouwen wordt gekozen voor uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen.
In onderstaande tabel is opgenomen met welke factor het partnerpensioen op de pensioendatum moet worden vermenigvuldigd om de hoogte te kunnen vaststellen van het ouderdomspensioen dat ingaat op de pensioendatum (direct ingaand).
Leeftijd | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx | Xxxxxxxx |
55 | 17,8% | 67 | 25,7% | 79 | 37,3% |
56 | 18,4% | 68 | 26,5% | 80 | 38,4% |
57 | 19,0% | 69 | 27,3% | 81 | 39,6% |
58 | 19,6% | 70 | 28,1% | 82 | 40,8% |
59 | 20,2% | 71 | 29,0% | 83 | 41,9% |
60 | 20,8% | 72 | 29,9% | 84 | 43,1% |
61 | 21,4% | 73 | 30,9% | 85 | 44,3% |
62 | 22,1% | 74 | 31,9% | 86 | 45,4% |
63 | 22,8% | 75 | 32,9% | 87 | 46,5% |
64 | 23,5% | 76 | 33,9% | 88 | 47,4% |
65 | 24,2% | 77 | 35,0% | 89 | 48,4% |
66 | 24,9% | 78 | 36,1% | 90 | 49,2% |
Vervroegen van ouderdomspensioen (pensioenreglement, artikel 47 lid 3) Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen conform artikel 47 lid 3 van het pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 60%/40%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken voor de leeftijden 60 tot 65 jaar in het deelnemersbestand per 31 december 2019.
In onderstaande tabel is opgenomen met welke factor het ouderdomspensioen dat ingaat op 65-jarige leeftijd, moet worden vermenigvuldigd om de hoogte te kunnen vaststellen van het ouderdomspensioen dat ingaat op de leeftijd op de pensioendatum.
Bij ingangsleeftijd ouderdomspensioen op leeftijd | Factor |
55 | 68% |
56 | 70% |
57 | 73% |
58 | 76% |
59 | 78% |
60 | 81% |
61 | 85% |
62 | 88% |
63 | 92% |
64 | 96% |
65 | 100% |
Variatie in de hoogte van het pensioen (pensioenreglement, artikel 48 lid 2) Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van het recht om het ingaande ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen dat gedurende een periode hoger c.q. lager is dan het
oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager c.q. hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen conform artikel 48 lid 2 van het pensioenreglement. De verhoogde c.q. verlaagde pensioenen worden uitgekeerd voor een periode naar keuze, maar tenminste één maand en maximaal 144 maanden, en uiterlijk tot de leeftijd van 77 jaar. De hoogste uitkering staat in een verhouding van 100:75 tot de laagste uitkering.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 60%/40%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken voor de leeftijden 60 tot 65 jaar in het deelnemersbestand per 31 december 2019.
Indien gekozen wordt de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren, wordt het ouderdomspensioen in de eerste uitkeringsperiode respectievelijk in de tweede uitkeringsperiode, vastgesteld door het ouderdomspensioen op de pensioendatum te vermenigvuldigen met het percentage in de tweede respectievelijk in de derde kolom van onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd aan het einde van de eerste uitkeringsperiode. Voor tussenliggende leeftijden worden onderstaande factoren lineair geïnterpoleerd.
Vanaf 65 hoog tot | Hoog | Laag |
65 | 133,3% | 100,0% |
66 | 131,4% | 98,5% |
67 | 129,4% | 97,1% |
68 | 127,6% | 95,7% |
69 | 125,8% | 94,3% |
70 | 124,0% | 93,0% |
71 | 122,4% | 91,8% |
72 | 120,8% | 90,6% |
73 | 119,2% | 89,4% |
74 | 117,7% | 88,3% |
75 | 116,3% | 87,2% |
76 | 114,9% | 86,2% |
77 | 113,6% | 85,2% |
Vanaf 65 laag tot | Laag | Hoog |
65 | 75,0% | 100,0% |
66 | 75,9% | 101,1% |
67 | 76,7% | 102,3% |
68 | 77,6% | 103,5% |
69 | 78,5% | 104,7% |
70 | 79,5% | 105,9% |
71 | 80,4% | 107,2% |
72 | 81,4% | 108,5% |
73 | 82,3% | 109,7% |
74 | 83,3% | 111,0% |
75 | 84,3% | 112,3% |
76 | 85,2% | 113,7% |
77 | 86,2% | 115,0% |
Vervroegen of uitstellen van prepensioen (pensioenreglement, artikel 59 lid 8) Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de ingangsdatum van het prepensioen te vervroegen of uit te stellen conform artikel 59 lid 8 van het pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 80%/20%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken op prepensioen in het deelnemersbestand per 31 december 2019.
In onderstaande tabel is opgenomen met welke factor het prepensioen dat ingaat op 60-jarige leeftijd en eindigt op de 65-jarige leeftijd moet worden vermenigvuldigd om de hoogte te kunnen vaststellen van het prepensioen dat ingaat op de leeftijd op de gewijzigde prepensioendatum en eindigt op de 65-jarige leeftijd.
Indien het prepensioen ingaat bij het bereiken van de navolgende leeftijd | Factor |
55 | 50% |
56 | 55% |
57 | 62% |
58 | 71% |
59 | 83% |
60 | 100% |
61 | 125% |
62 | 167% |
63 | 251% |
64 | 502% |
In onderstaande tabel is opgenomen met welke factor het prepensioen dat eindigt op de 65-jarige leeftijd moet worden vermenigvuldigd om de hoogte te kunnen vaststellen van het levenslange ouderdomspensioen dat ingaat op de 65-jarige leeftijd.
Indien het prepensioen ingaat bij het bereiken van de navolgende leeftijd | Factor |
60 | 24% |
61 | 19% |
62 | 14% |
63 | 9% |
64 | 5% |
Uitstel van ouderdomspensioen (pensioenreglement, artikel 47 lid 3)
Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de ingangsdatum van het ouderdomspensioen uit te stellen conform artikel 47 lid 3 van het pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 60%/40%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken voor de leeftijden 60 tot 65 jaar in het deelnemersbestand per 31 december 2019.
In onderstaande tabel is opgenomen met welke factor het ouderdomspensioen dat ingaat op 65-jarige leeftijd, moet worden vermenigvuldigd om de hoogte te kunnen vaststellen van het ouderdomspensioen dat ingaat op de leeftijd op de gewijzigde pensioendatum.
Bij ingangsleeftijd ouderdomspensioen op leeftijd | Factor |
65 | 100% |
66 | 105% |
67 | 110% |
68 | 116% |
69 | 122% |
70 | 129% |
71 | 137% |
72 | 145% |
73 | 155% |
Afkoopfactoren bij einde deelneming en ingang pensioen (pensioenreglement, artikel 41 lid 5, artikel 42a lid 4 en artikel 42b lid 4)
Onderstaand zijn de factoren opgenomen die van kracht zijn als gebruik wordt gemaakt van het recht een pensioenrecht of pensioenaanspraak af te kopen conform artikel 41 lid 5, artikel 42a lid 4 en artikel 42b lid 4 van het pensioenreglement.
De factoren per 1 januari 2021 zullen jaarlijks worden aangepast en zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 55%/45% (voor het ingegaan partnerpensioen 45%/55%). Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken op uitgesteld ouderdomspensioen van de premievrije deelnemers in het deelnemersbestand per 31 december 2019.
De afkoopwaarde van het ouderdomspensioen en het partnerpensioen is gelijk aan het opgebouwde ouderdomspensioen of partnerpensioen vermenigvuldigd met een afkoopfactor volgens de volgende tabellen.
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel de afkoopwaarde is per € 1 pensioen.
Leeftijd | Afkoop- voet ingegaan OP | Afkoop- voet uitgesteld OP | Afkoop- voet latent PP | Afkoop- voet ingegaan PP | Afkoop- voet ingegaan pre- pensioen |
20 | 16,82 | 3,70 | 59,96 | ||
21 | 17,01 | 3,77 | 59,33 | ||
22 | 17,20 | 3,85 | 58,70 | ||
23 | 17,39 | 3,93 | 58,05 | ||
24 | 17,58 | 4,01 | 57,39 | ||
25 | 17,77 | 4,09 | 56,72 | ||
26 | 17,95 | 4,17 | 56,04 | ||
27 | 18,14 | 4,25 | 55,35 | ||
28 | 18,32 | 4,33 | 54,65 | ||
29 | 18,50 | 4,41 | 53,93 | ||
30 | 18,68 | 4,49 | 53,21 | ||
31 | 18,86 | 4,57 | 52,47 | ||
32 | 19,03 | 4,65 | 51,73 | ||
33 | 19,20 | 4,73 | 50,97 | ||
34 | 19,37 | 4,81 | 50,20 | ||
35 | 19,54 | 4,89 | 49,42 |
Leeftijd | Afkoop- voet ingegaan OP | Afkoop- voet uitgesteld OP | Afkoop- voet latent PP | Afkoop- voet ingegaan PP | Afkoop- voet ingegaan pre- pensioen |
36 | 19,69 | 4,97 | 48,63 | ||
37 | 19,85 | 5,05 | 47,83 | ||
38 | 20,00 | 5,13 | 47,01 | ||
39 | 20,14 | 5,21 | 46,19 | ||
40 | 20,28 | 5,28 | 45,36 | ||
41 | 20,42 | 5,36 | 44,52 | ||
42 | 20,54 | 5,43 | 43,66 | ||
43 | 20,66 | 5,50 | 42,80 | ||
44 | 20,77 | 5,58 | 41,93 | ||
45 | 20,87 | 5,64 | 41,05 | ||
46 | 20,96 | 5,71 | 40,16 | ||
47 | 21,05 | 5,77 | 39,27 | ||
48 | 21,13 | 5,83 | 38,37 | ||
49 | 21,21 | 5,88 | 37,46 | ||
50 | 21,28 | 5,93 | 36,54 | ||
51 | 21,35 | 5,98 | 35,62 | ||
52 | 21,41 | 6,02 | 34,69 | ||
53 | 21,47 | 6,05 | 33,76 | ||
54 | 21,53 | 6,08 | 32,82 | ||
55 | 31,59 | 21,59 | 6,10 | 31,89 | |
56 | 30,65 | 21,65 | 6,12 | 30,94 | |
57 | 29,70 | 21,70 | 6,13 | 30,00 | |
58 | 28,76 | 21,76 | 6,13 | 29,06 | |
59 | 27,82 | 21,82 | 6,13 | 28,11 | |
60 | 26,87 | 21,88 | 6,12 | 27,17 | 4,99 |
61 | 25,93 | 21,94 | 6,10 | 26,23 | 3,99 |
62 | 24,99 | 22,00 | 6,06 | 25,29 | 3,00 |
63 | 24,06 | 22,06 | 5,99 | 24,35 | 2,00 |
64 | 23,13 | 22,13 | 5,91 | 23,42 | 1,00 |
65 | 22,20 | 22,20 | 5,681 | 22,49 | |
66 | 21,28 | 21,57 | |||
67 | 20,37 | 20,65 | |||
68 | 19,46 | 19,74 | |||
69 | 18,57 | 18,84 | |||
70 | 17,69 | 17,95 | |||
71 | 16,81 | 17,07 |
1 Afkoop van latent partnerpensioen na de pensioenleeftijd geschiedt op basis van de factor op de pensioenleeftijd.
Leeftijd | Afkoop- voet ingegaan OP | Afkoop- voet uitgesteld OP | Afkoop- voet latent PP | Afkoop- voet ingegaan PP | Afkoop- voet ingegaan pre- pensioen |
72 | 15,95 | 16,20 | |||
73 | 15,11 | 15,34 | |||
74 | 14,28 | 14,50 | |||
75 | 13,46 | 13,68 | |||
76 | 12,67 | 12,87 | |||
77 | 11,89 | 12,09 | |||
78 | 11,14 | 11,32 | |||
79 | 10,41 | 10,58 | |||
80 | 9,70 | 9,87 | |||
81 | 9,03 | 9,18 | |||
82 | 8,38 | 8,52 | |||
83 | 7,76 | 7,89 | |||
84 | 7,17 | 7,29 | |||
85 | 6,61 | 6,72 | |||
86 | 6,09 | 6,19 | |||
87 | 5,61 | 5,69 | |||
88 | 5,16 | 5,23 | |||
89 | 4,74 | 4,80 | |||
90 | 4,35 | 4,41 |
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel de afkoopwaarde is per € 1 wezenpensioen.
Leeftijd | Afkoopvoet wezenpensioen tot 27 jaar | Leeftijd | Afkoopvoet wezenpensioen tot 27 jaar |
0 | 22,75 | 14 | 8,64 |
1 | 21,76 | 15 | 7,62 |
2 | 20,76 | 16 | 6,61 |
3 | 19,76 | 17 | 5,59 |
4 | 18,76 | 18 | 4,58 |
5 | 17,76 | 19 | 4,07 |
6 | 16,75 | 20 | 3,55 |
7 | 15,75 | 21 | 3,04 |
8 | 14,74 | 22 | 2,53 |
9 | 13,72 | 23 | 2,02 |
10 | 12,71 | 24 | 1,51 |
11 | 11,69 | 25 | 1,01 |
12 | 10,68 | 26 | 0,50 |
13 | 9,66 |
Conversiefactoren voor ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 jaar in ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 jaar
Onderstaand zijn de conversiefactoren opgenomen die van kracht zijn voor pensioenaanspraken van alle niet-actieve deelnemers die per 1 januari 2013 niet zijn geconverteerd naar pensioenleeftijd 67 jaar. Op het moment dat een niet-actieve deelnemer opnieuw toetreedt tot het bedrijfstakpensioenfonds en (weer) als actieve deelnemer pensioen gaat opbouwen (een zogenaamde “hertoetreder”) worden de niet-actieve pensioenaanspraken op ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 jaar alsnog omgezet naar pensioenleeftijd 67 jaar.
De factoren per 1 januari 2021 zullen jaarlijks worden aangepast en zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
• Prognosetafel AG 2020 met fondsspecifieke correctiefactoren (2020), uitgaande van startjaar 2021.
• Blended UFR 2021.
• Overige fondsgrondslagen per 31 december 2020.
• Verhouding man/vrouw: 55%/45%.
Deze verhouding is gebaseerd op de verhouding van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 jaar van alle niet- actieve deelnemers (gewezen deelnemers) in het deelnemersbestand per 31 december 2019.
In onderstaande tabel is opgenomen met welke factor het ouderdomspensioen dat ingaat op 65-jarige leeftijd moet worden vermenigvuldigd om de hoogte te kunnen vaststellen van het ouderdomspensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd.
Leeftijd | Conversiefactor | Leeftijd | Conversiefactor |
15 | 110,0% | 41 | 110,1% |
16 | 110,0% | 42 | 110,0% |
17 | 110,0% | 43 | 110,0% |
18 | 110,0% | 44 | 110,0% |
19 | 110,0% | 45 | 109,9% |
20 | 110,0% | 46 | 109,9% |
21 | 110,1% | 47 | 109,9% |
22 | 110,1% | 48 | 109,9% |
23 | 110,1% | 49 | 109,9% |
24 | 110,1% | 50 | 109,9% |
25 | 110,1% | 51 | 109,9% |
26 | 110,1% | 52 | 109,9% |
27 | 110,1% | 53 | 109,9% |
28 | 110,1% | 54 | 109,9% |
29 | 110,1% | 55 | 109,9% |
30 | 110,1% | 56 | 109,9% |
31 | 110,1% | 57 | 109,9% |
32 | 110,1% | 58 | 110,0% |
33 | 110,1% | 59 | 110,0% |
34 | 110,1% | 60 | 109,9% |
35 | 110,1% | 61 | 109,9% |
36 | 110,1% | 62 | 109,9% |
37 | 110,1% | 63 | 109,9% |
38 | 110,1% | 64 | 109,9% |
39 | 110,1% | 65 | 109,9% |
40 | 110,1% |