Contract
Overeenkomst tussen België en Frankrijk tot voorkoming van dubbel belasting en tot regeling van wederzijdse administratieve en juridische bijstand inzake inkomstenbelastingen.
Artikel 1
1. Deze Overeenkomst heeft tot doel de verblijfhouder van elk der verdragsluitende Staten te beveiligen voor dubbele belasting die zou kunnen voortvloeien uit de gelijktijdige toepassing van de belastingwetgeving van deze Staten.
2. Een natuurlijke persoon wordt geacht verblijfhouder te zijn van de verdragsluitende Staat waar hij over een duurzaam tehuis beschikt;
a) Indien hij in beide verdragsluitende Staten over een duurzaam tehuis beschikt, wordt hij geacht verblijfhouder te zijn van de verdragsluitende Staat, waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn, dit is van de verdragsluitende Staat waar hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft;
b) Indien niet kan worden bepaald in welke verdragsluitende Staat deze persoon het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, wordt hij geacht verblijfhouder te zijn van de verdragsluitende Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
c) Indien deze persoon in elk van beide verdragsluitende Staten gewoonlijk verblijft of indien hij in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht verblijfhouder van de verdragsluitende Staat te zijn, waarvan hij de nationaliteit bezit;
d) Indien deze persoon de nationaliteit van beide verdragsluitende Staten bezit of indien hij de nationaliteit van geen van beide bezit, zullen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten de gelegenheid in gemeen overleg regelen.
3. De natuurlijke personen wier duurzaam tehuis zich aan boord van een in internationaal verkeer geëxploiteerd schip bevindt, worden geacht verblijfhouder te zijn van de verdragsluitende Staat waar de zetel van de werkelijke leiding van de onderneming zich bevindt. Hetzelfde geldt voor de natuurlijke personen die hun duurzaam tehuis aan boord van een schip in binnenvaart hebben en wier bedrijvigheid zich over het grondgebied van beide verdragsluitende Staten uitstrekt.
Indien de zetel van de werkelijke leiding van de zee- of binnenscheepvaartonderneming
aan boord van een schip of vaartuig is wordt deze zetel geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende Staat waar de thuishaven is of bij ontstentenis van een thuishaven in de verdragsluitende Staat waarvan de ondernemer de nationaliteit heeft.
4. Een rechtspersoon wordt geacht verblijfhouder te zijn van de verdragsluitende Staat waar zijn zetel van werkelijke leiding is gelegen.
Hetzelfde geldt voor de personenvennootschappen en de verenigingen die volgens de geldende nationale wetten, geen rechtspersoonlijkheid bezitten.
Artikel 2
1. Deze Overeenkomst is van toepassing op de inkomstenbelastingen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van de Staat, de provinciën en de plaatselijke gemeenschappen.
2. Als inkomstenbelastingen worden beschouwd de belastingen die worden geheven op het gehele inkomen, op bestanddelen van het inkomen of op de winsten verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen.
3. De bestaande belastingen, waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn :
A. Met betrekking tot België :
1°de personenbelasting;
2°de vennootschapsbelasting;
3°de rechtspersonenbelasting;
4°de belasting der niet-verblijfhouders,
met inbegrip van het gedeelte van die belastingen geïnd bij wijze van voorheffingen en aanvullende voorheffingen;
5°de opcentiemen en bijkomende taksen gevestigd op de basis of op het bedrag van die belastingen.
B. Met betrekking tot Frankrijk
1° de belasting op het inkomen van natuurlijke personen (impôt sur le revenu des personnes physiques);
2°de aanvullende belasting (taxe complémentaire);
3° de belasting op de winsten van vennootschappen en andere rechtspersonen (impôt sur les bénéfices des sociétés et autres personnes morales);
4° de grondbelasting op de gebouwde en ongebouwde grondeigendommen (contribution foncière des propriétés baties et des propriétés non baties) en de bij deze belastingen komende taksen.
4. De Overeenkomst zal mede van toepassing zijn op de belastingen van gelijke of gelijksoortige aard met inbegrip van de opcentiemen en bijkomende taksen gevestigd op de basis of op het bedrag van deze belastingen, die in de toekomst aan de bestaande belastingen zouden worden toegevoegd of deze zouden vervangen. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten zullen op het einde van elk jaar onderling mededeling geven van de aan hun belastingwetgeving gebrachte wijzigingen.
5. Indien wijzigingen aan sommige regelen in verband met de toepassing van de Overeenkomst opportuun worden geacht hetzij in geval van uitbreiding als bedoeld in de voorgaande paragraaf hetzij wegens veranderingen die de algemene beginselen van de belastingwetgeving van één der verslagsluitende Staten niet aantasten zoals die bij het opstellen van deze Overeenkomst in aanmerking werden genomen zullen de nodige aanpassingen het voorwerp zijn van aanvullende akkoorden die door wisseling van diplomatieke nota's in de geest van de overeenkomst zullen worden getroffen.
Artikel 3
1. Inkomsten uit onroerende goederen met inbegrip van hun toebehoren zomede de levende en dode have van landbouw en bosbedrijven zijn slechts belastbaar in een verdragsluitende Staat waar deze goederen zijn gelegen.
2. Het begrip "onroerend goed" wordt bepaald volgens de wetten van de Verdragsluitende Staat waar het betreffende goed is gelegen.
3. De rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, het vruchtgebruik van onroerende goederen en de rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen, worden beschouwd als onroerende goederen in de zin van dit artikel.
4. De bepalingen van de paragrafen 1 tot 3 zijn van toepassing op de inkomsten uit de rechtstreekse exploitatie uit het verhuren of verpachten zomede uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen met inbegrip van inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven. Zij zijn mede van toepassing op de winsten uit de vervreemding van onroerende goederen.
5. De bepalingen van de paragrafen 1 tot 4 zijn mede van toepassing op de inkomsten uit onroerende goederen van andere bedrijven dan landbouw of bosbedrijven en op de inkomsten uit onroerende goederen gebruikt voor de uitoefening van een vrij beroep.
Artikel 4
1. Handels en nijverheidswinsten zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gelegen waardoor zij worden voortgebracht.
De uitdrukking "handels en nijverheidwinsten" omvat niet de inkomsten als bedoeld in de artikelen 3, 7, 8, 9, 11, 15 en 16. Onder voorbehoud van de bepalingen van deze Overeenkomst worden deze inkomsten afzonderlijk of samen belast met de handels- en nijverheidswinsten, overeenkomstig de wetten van elk van de verdragsluitende Staten.
2. De deelneming van een vennoot in de handelswinsten van een onderneming opgericht in de vorm van een burgerlijke vennootschap of van een vennootschap onder gezamenlijke naam zomede de deelneming in de handelswinsten van vennootschappen en verenigingen zonder rechtsbestaan zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de betrokken onderneming een vaste inrichting heeft naar rata van de deelgerechtigheid van deze vennoot in de winsten van bedoelde inrichting; hetzelfde geldt voor de deelneming van een gecommanditeerde vennoot in de winsten van een vennootschap bij wijze van eenvoudige geldschieting.
3. De uitdrukking "vaste inrichting" betekent een vaste bedrijfsinrichting waar de onderneming al of een deel van haar activiteit uitoefent.
4. Als vaste inrichtingen worden inzonderheid beschouwd :
a) een zetel van leiding;
b) een filiaal;
c) een kantoor;
d) een fabriek;
e) een werkplaats;
f) een mijn een steengroeve of een andere plaats van opdelving van natuurlijke hulpbronnen;
g) een constructieof montagewerkplaats waarvan de duur zes maanden overschrijdt;
h) de installaties waarover de organisatoren of ondernemers van enigerlei vertoningen, vermakelijkheden of spelen zomede de foorreizigers de rondreizende kooplieden de ambachtslieden en andere personen die werkzaamheden uitoefenen welke in het kader van dit artikel vallen in een van beide Staten beschikken wanneer
deze installaties gedurende een totale duur van ten minste dertig dagen in de loop van een kalenderjaar in deze Staat te hunner beschikking staan.
5. Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht wanneer :
a) gebruik wordt gemaakt van installaties uitsluitend voor de opslag uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende koopwaren;
b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende koopwaren wordt aangelegd uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende koopwaren wordt aangelegd uitsluitend voor het verwerken door een andere onderneming;
d) gebruik wordt gemaakt van een vaste bedrijfsinstallatie uitsluitend voor de aankoop van koopwaren of het inwinnen van inlichtingen voor de onderneming;
e) gebruik wordt gemaakt van een vaste bedrijfsinstallatie uitsluitend voor reclamedoeleinden voor het geven van inlichtingen voor wetenschappelijk onderzoek of voor het verrichten van soortgelijke werkzaamheden welke voor de onderneming van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.
Wanneer wordt vastgesteld dat ten opzichte van dezelfde onderneming verschillende van de bij a tot e bedoelde gevallen kunnen worden ingeroepen zullen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten overleg plegen om uit te maken of deze toestand niet kenmerkend is voor het bestaan van een vaste inrichting van de onderneming.
6. Een persoon andere dan een vertegenwoordiger met onafhankelijk statuut, in de zin van §
8 hierna die in een verdragsluitende Staat voor een onderneming van de andere verdragsluitende Staat werkzaam is wordt als in de eerstgenoemde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd indien hij in deze Staat over machten beschikt die hij er gewoonlijk uitoefent om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten, tenzij de activiteit van deze persoon zich tot de aankoop van koopwaren voor de onderneming beperkt.
Wordt inzonderheid geacht dergelijke machten uit te oefenen de vertegenwoordiger die gewoonlijk uit een aan de onderneming toebehorende voorraad produkten of koopwaren opneemt die hij aan de cliëntele verkoopt en levert.
7. Een verzekeringsonderneming van een van beide verdragsluitende Staten wordt geacht een vaste inrichting in de andere verdragsluitende Staat te hebben zodra zij op het grondgebied van deze Staat premiën int of op dit grondgebied gelegen risico's verzekert door bemiddeling van een vertegenwoordiger die niet kan worden gerangschikt onder de personen als bedoeld in § 8 hierna.
8. Een onderneming van een verdragsluitende Staat wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere verdragsluitende Staat te bezitten enkel op grond van het feit dat zij aldaar zaken doet door bemiddeling van een makelaar, een algemeen commissionair of enig ander tussenpersoon met onafhankelijk statuut, op voorwaarde dat deze personen in het normaal kader van hun activiteit handelen.
9. Het feit dat een vennootschap, verblijfhouder van een verdragsluitende Staat een vennootschap controleert of door een vennootschap wordt gecontroleerd die verblijfhouder is van de andere verdragsluitende Staat of in die andere Staat handelsverrichtingen doet, al dan niet door bemiddeling van een vaste inrichting volstaat op zichzelf niet om een van deze vennootschappen tot een vaste inrichting van de andere vennootschap te maken.
Artikel 5
1. De handels of nijverheidswinsten van de vaste inrichtingen zijn die welke voortkomen uit de gezamenlijke verrichtingen van deze inrichting zomede uit de gehele of gedeeltelijke vervreemding van in deze inrichting geïnvesteerde goederen.
2. Bij ontstentenis van een regelmatige boekhouding of van andere bewijskrachtige gegevens die een nauwkeurige vaststelling van het werkelijke bedrag van de winsten der vaste inrichting mogelijk maken plegen de bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten zo nodig overleg om de quota van de gezamenlijke winst van de onderneming vast te stellen, die redelijkerwijze aan deze inrichting kan worden toegerekend.
3. De winsten van de vaste inrichting zoals deze werden omschreven in paragraaf 1 hierboven, omvatten inzonderheid alle baten en voordelen die, volgens normale handelspraktijken, niet aan derden toegekend zouden geweest zijn en die op een of andere wijze, direct of indirect door de vaste inrichting worden toegekend of verleend, hetzij aan de onderneming zelf of aan andere inrichtingen van deze onderneming, hetzij aan haar leiders, aandeelhouders vennoten of andere deelgenoten of aan personen die met laatstgenoemden gemeenschappelijke belangen hebben.
4. Wanneer een onderneming die door een verblijfhouder van een van beide verdragsluitende Staten wordt gedreven, afhankelijk is van of de controle bezit over een onderneming die door een verblijfhouder van de andere verdragsluitende Staat wordt gedreven of wanneer beide ondernemingen afhankelijk zijn van eenzelfde persoon of van eenzelfde groep, en één van deze ondernemingen aan de andere onderneming voorwaarden oplegt of toestaat die verschillend zijn van die welke normaal zouden worden bedongen met werkelijk onafhankelijke ondernemingen, mogen alle winsten die normaal uit de rekeningen van een van deze ondernemingen hadden moeten blijken maar die aldus, direct of indirect, naar de andere onderneming werden overgeheveld, bij de belastbare winsten van de eerste onderneming worden gevoegd. In dit geval zal dubbele belasting van de op die wijze overgehevelde winsten worden voorkomen overeenkomstig de geest van de Overeenkomst en de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten zullen zo nodig overleg plegen om het bedrag van de overgehevelde winsten te bepalen.
5. Om de inkomsten vast te stellen van de vaste inrichting die een onderneming van een van beide verdragsluitende Staten in de andere verdragsluitende Staat bezit zal rekening worden gehouden :
eensdeels met de werkelijke onkosten en uitgaven die de onderneming heeft gedragen in de verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gelegen en die rechtstreeks en speciaal het verwerven en behouden van die inkomsten bezwaren;
anderdeels met het aan de vaste inrichting normaal toerekenbare aandeel in de andere onkosten met inbegrip van de normale onkosten van bestuur en algemeen beheer die ten zetel van de werkelijke leiding ten behoeve van de ganse onderneming werden gemaakt.
Artikel 6
In afwijking van artikel 4 :
1* zijn de winsten uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de zetel van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen;
2* zijn de winsten uit de exploitatie van de schepen dienend tot vervoer in de binnenwateren slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de zetel van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 7
1. De inkomsten of baten verkregen door een verblijfhouder van een verdragsluitende Staat ter zake van de uitoefening van een vrij beroep of andere persoonlijke activiteiten en waarvan het regime niet speciaal geregeld is door de bepalingen van deze Overeenkomst zijn slechts dan in de andere verdragsluitende Staat belastbaar, indien bedoelde verblijfhouder voor de uitoefening van zijn activiteit beschikt over een vaste installatie waarvan hij geregeld gebruik maakt. In dit geval zijn de inkomsten of baten die door de in laatstgenoemde Staat uitgeoefende activiteit worden voortgebracht, slechts in die Staat belastbaar.
2. Worden inzonderheid bij paragraaf 1 bedoeld de activiteiten van geneesheren, advocaten, architecten en ingenieurs-raadgevers zomede de activiteit op het gebied van de wetenschap, de kunst, de letterkunde, het onderwijs en de opvoedkunde; hetzelfde geldt voor de activiteit van hen die het schouwspel in de sport beroepshalve beoefenen van de musici en andere personen die in het openbaar optreden tijdens voorstellingen die door hen zelf of voor hun eigen rekening worden ingericht.
Artikel 8
1. Royalties en andere opbrengsten voortkomend hetzij uit de concessie van het gebruik van onlichamelijke roerende goederen, zoals uitvindersoctrooien, modellen, geheime formules en procédés, fabrieksmerken en andere gelijkaardige rechten, hetzij uit de verkoop van deze goederen, auteurs en reproductierechten zomede de inkomsten uit de verhuring van bioscoopfilms, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan de beneficiant verblijfhouder is.
Nochtans, indien de beneficiant van deze inkomsten of opbrengsten in de andere verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste installatie bezit, die op een of andere wijze betrokken is in de verrichtingen waaruit deze inkomsten voortkomen, zijn deze slechts belastbaar in deze andere Staat.
Deze bepalingen zijn mede van toepassing op de opbrengsten en royalties ter vergoeding van het gebruik op de verkoop van lichamelijke roerende goederen.
2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 hierboven zijn de aldaar vermelde royalties, opbrengsten en rechten eveneens belastbaar in de verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de onderneming is gelegen die hiervan de last draagt :
a) wanneer en in de mate dat deze royalties opbrengsten en rechten, volgens de praktijken van deze Staat, een normaal bedrag overschrijden, rekening houdend met de handelsgebruiken, de intrinsieke waarde van de bij vermelde paragraaf bedoelde goederen en het gezamenlijk rendement voortgebracht door het benuttigen van deze goederen;
b) wanneer en in de mate dat deze royalties opbrengsten en rechten de aan de debiteuronderneming toerekenbare en met een normale winst verhoogde quota in de werkelijke lasten en uitgaven overschrijden, die door de verkrijgende onderneming tijdens de belastingperiode werden gedragen voor de verwerving, de vervolmaking of de afschrijving en het behoud van de geconcedeerde of afgestane rechten, in het geval één van deze ondernemingen feitelijk afhangt van of gecontroleerd wordt door de andere onderneming, of nog wanneer deze beide ondernemingen feitelijk afhangen van of gecontroleerd worden door een derde onderneming of door ondernemingen die van dezelfde groep afhangen;
c) ingeval deze opbrengsten of royalties aan vennootschappen of verenigingen worden betaald, wanneer en in de mate dat de bedoelde rechten direct of indirect bij hen werden ingebracht of aan hen werden ingebracht of aan hen werden geconcedeerd door de onderneming die de royalties is verschuldigd, of door haar leiders, aandeelhouders, vennoten of andere deelgenoten of door personen die met dezen gemeenschappelijke belangen hebben.
3. In de bijzondere gevallen waarin blijkt dat de bepalingen van paragraaf 2 hierboven dienen te worden toegepast, plegen de bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten overleg om het gedeelte van de royalties, opbrengsten en rechten vast te stellen dat normaal mag worden geacht en om overeenkomstig de geest van de Overeenkomst, dubbele belasting te voorkomen van het gedeelte van deze inkomsten dat in de andere verdragsluitende Staat dan de Staat waarvan de beneficiant verblijfhouder, is aan de belasting werd onderworpen.
Artikel 9
1. Welkdanig vaste of veranderlijke bezoldigingen wegens de uitoefening van hun mandaat toegekend aan beheerders, commissarissen, vereffenaars, vennotenzaakvoerders en andere gelijkaardige mandatarissen van naamloze vennootschappen, vennootschappen bij wijze van geldschieting op aandelen en coöperatieve vennootschappen, zomede van de Franse vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en van de Belgische personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, zijn slechts belastbaar in die van de twee verdragsluitende Staten waarvan de vennootschap verblijfhouder is.
2. Nochtans zijn de normale bezoldigingen die de belanghebbenden in een andere hoedanigheid ontvangen volgens het geval belastbaar onder de voorwaarden bepaald hetzij in artikel 7, hetzij in artikel 11, paragraaf 1, van deze overeenkomst.
Artikel 10
1. De bezoldigingen in de vorm van salarissen, lonen, wedden soldijen en pensioenen toegekend door één van de verdragsluitende Staten of door een publiekrechtelijke rechtspersoon van deze Staat, die geen nijverheids of handelsactiviteit uitoefent, zijn uitsluitend in deze Staat belastbaar.
2. Met wederzijds akkoord zal deze bepaling kunnen worden uitgebreid tot de bezoldigingen van de personeelsleden van openbare lichamen of instellingen of van juridische zelfstandige instellingen, door een van de verdragsluitende Staten of door de politieke onderdelen van deze Staatopgericht of gecontroleerd zelfs indien deze lichamen of instellingen een nijverheids of handelsactiviteit uitoefenen.
3. Nochtans vinden de voorafgaande bepalingen geen toepassing wanneer de bezoldigingen worden betaald aan verblijfhouders van de andere Staat, die de nationaliteit van deze Staat hebben.
Artikel 11
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 9, 10 en 13 van deze Overeenkomst, zijn de salarissen lonen en andere soortgelijke bezoldigingen slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de persoonlijke activiteit, die de bron van deze inkomsten is, worden uitgeoefend.
2. In afwijking van paragraaf 1 hierboven :
a) mogen de salarissen lonen en andere bezoldigingen slechts worden belast in de verdragsluitende Staat waarvan de loontrekker verblijfhouder is, indien de volgende drie voorwaarden vervuld zijn :
1 de beneficiant verblijft tijdelijk in de andere verdragsluitende Staat voor een of meer tijdvakken welke gedurende het kalenderjaar 183 dagen niet te boven gaan;
2 zijn bezoldiging voor de tijdens dit verblijf uitgeoefende activiteit wordt ten laste genomen door een in eerstgenoemde Staat gevestigde werkgever;
3 hij oefent zijn activiteit niet uit ten laste van een in de andere Staat gelegen vaste inrichting of vaste installatie van de werkgever;
b) zijn de bezoldigingen met betrekking tot de activiteit uitgeoefend aan boord van een schip of een luchtvaartuig in internationaal verkeer, of aan boord van een schip dienend tot het vervoer in de binnenwateren op het grondgebied van beide verdragsluitende Staten, slechts belastbaar in diegene van deze Staten, waar de zetel van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen; indien deze Staat geen belasting op bedoelde bezoldigingen heft, zijn deze belastbaar in de verdragsluitende Staat, waarvan de beneficianten verblijfhouders zijn.
De bezoldigingen van personen die dienst doen op andere vervoermiddelen, welke het vervoer op het grondgebied van beide verdragsluitende Staten onderhouden, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de vaste inrichting is gelegen waarvan deze personen afhangen of, indien dergelijke inrichting niet aanwezig, is in de verdragsluitende Staat waarvan deze personen verblijfhouders zijn;
c) zijn de grensarbeiders die deze hoedanigheid aantonen door het overleggen van de grenskaart welke door de tussen de verdragsluitende Staten gesloten bijzondere overeenkomsten werd ingesteld, op hun salarissen, lonen en andere bezoldigingen die zij als dusdanig ontvangen slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan zij verblijfhouders zijn
3. De bepalingen van paragraaf 2 zijn niet van toepassing op de bezoldigingen bedoeld in artikel 9 van deze Overeenkomst.
Artikel 12
Andere pensioenen dan die welke worden bedoeld in artikel 10 van deze Overeenkomst zomede lijfrenten zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan de beneficiant verblijfhouder is.
Artikel 13
Professoren en andere leden van het onderwijzend personeel van éen van beide verdragsluitende Staten, die zich naar de andere verdragsluitende Staat begeven uitsluitend om er gedurende een tijdvak dat twee jaar niet te boven gaat onderwijs te geven aan een universiteit, lyceum, college, school of andere onderwijsinstelling, zijn in laatstbedoelde Staat vrijgesteld van belasting op de bezoldiging die zij aldaar uit hoofde van hun onderwijs tijdens bedoelde periode ontvangen.
Artikel 14
Studenten en leerlingen van één van beide verdragsluitende Staten, die in de andere verdragsluitende Staat verblijven, uitsluitend om het te studeren of om er zich in hun beroep te bekwamen, worden in laatstbedoelde Staat niet onderworpen aan enige belasting op de toelagen die zij van buiten het land ontvangen.
Artikel 15
1. Inkomsten en opbrengsten uit aandelen, uit oprichtersaandelen, uit interestaandelen en uit aandelen van commanditaire vennoten in naamloze vennootschappen, vennootschappen bij wijze van geldschieting, coöperatieve vennootschappen, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid naar Frans recht en personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht zijn belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de beneficiant verblijfhouder is.
2. Xxxxxxxxx 0 is niet van toepassing indien de beneficiant van de inkomsten en opbrengsten een vaste inrichting in de andere verdragsluitende staat bezit en de aandelen of delen, die de inkomsten en opbrengsten hebben voortgebracht, van de activa van deze inrichting deel uitmaken; in dit geval zijn bedoelde inkomsten en opbrengsten slechts in deze andere staat belastbaar.
3. De verdragsluitende staat waar de inkomsten en opbrengsten hun bron hebben, behoudt het recht deze inkomsten en opbrengsten te onderwerpen aan een bij de bron geheven belasting, waarvan het tarief niet meer dan achttien ten honderd van het bedrag der dividenden mag bedragen; in dat geval wordt de aldus geheven belasting, onder de bij artikel
19 bepaalde voorwaarden, verrekend met de in de andere verdragsluitende staat verschuldigde belasting.
De bevoegde autoriteiten van beide staten plegen overleg omtrent de wijze van toepassing van die beperking.
4. De bron van de in paragraaf 1 hierboven bedoelde inkomsten en opbrengsten is gelegen in de verdragsluitende staat waarvan de schuldenaar van deze inkomsten en opbrengsten verblijfhouder is.
5. De kosteloze uitdeling, door een vennootschap, verblijfhouder van een van beide verdragsluitende staten, van aandelen of maatschappelijke delen ter vertegenwoordiging van naar haar maatschappelijk kapitaal overgeschreven reserves wordt in de andere verdragsluitende staat niet beschouwd, ongeacht de modaliteiten van deze verrichting, als aanleiding gevend tot een uitkering door deze vennootschap van dividenden of andere inkomsten van welkdanige aandelen of delen.
6. Ingeval van fusie van vennootschappen die verblijfhouders van slechts één van beide verdragsluitende staten zijn, worden de kosteloze uitdelingen van aandelen of maatschappelijke delen van de opslorpende of nieuwe vennootschap, die verblijfhouder van dezelfde staat is, in de andere verdragsluitende staat niet geacht uitkeringen van inkomsten te zijn.
Artikel 16
1. Interesten en opbrengsten van obligaties of andere verhandelbare titels van leningen, van kasbons, leningen, deposito's en alle andere schuldvorderingen zijn belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan de beneficiant verblijfhouder is.
2. Xxxxxxxxx 0 is niet van toepassing indien de beneficiant van de interesten en opbrengsten in de andere verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft en de schuldvordering of het deposito van de activa van deze inrichting deel uitmaakt. In dat geval zijn bedoelde interesten en opbrengsten slechts in deze andere Staat belastbaar.
3. De verdragsluitende Staat waar de interesten en opbrengsten hun bron hebben, behoudt het recht deze inkomsten en opbrengsten te onderwerpen aan een bij de bron geheven belasting waarvan het tarief niet meer dan vijftien ten honderd mag bedragen. In dat geval wordt de aldus geheven belasting, onder de bij artikel 19 bepaalde voorwaarden, verrekend met de in de andere verdragsluitende Staat verschuldigde belasting.
De beperking tot 15 ten honderd van het tarief van de bij de bron geheven belasting is niet van toepassing op het gedeelte van de interesten dat, rekening houdend met de schuldvordering waarvoor de rente wordt betaald, een billijke en redelijke rentevoet te boven gaat. In dat geval plegen de bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten overleg om het gedeelte van de interesten dat normaal mag worden geacht, vast te stellen.
4. De bron van de in paragraaf 1 hierboven bedoelde interesten en opbrengsten is gelegen in de verdragsluitende Staat waarvan de schuldenaar van deze interesten en opbrengsten verblijfhouder is Nochtans worden de interesten en opbrengsten van obligaties en enigerlei leningen die een verblijfhouder van één van beide verdragsluitende Staten in de andere verdragsluitende Staat plaatst of aangaat voor de eigen behoeften van zijn in laatstgenoemde Staat gelegen vaste inrichtingen geacht hun bron in deze andere Staat te hebben.
Artikel 17
1.Vennootschappen, die verblijfhouders van België zijn en in Frankrijk een vaste inrichting hebben, blijven, wegens deze inrichting en met betrekking tot de winstverdelingen die zij doen, onderworpen aan de toepasing van een inhouding bij de bron als belasting op het inkomen van natuurlijke personen, onder de voorwaarden bepaald bij artikel 109-2 van het Algemeen Wetboek der belastingen.
Nochtans mag het gedeelte van de winstverdelingen, dat werkelijk door die inhouding wordt getroffen, niet meer bedragen dan een vierde van het in-komen dat volgens voormeld artikel 109-2 belastbaar is, terwijl dit inkomen op zijn beurt niet het bedrag mag overschrijden van de door de Franse vaste inrichting behaalde nijverheids- en handelswinsten, zoals dit bedrag, onder voorwaarden vastgesteld door de bepalingen van deze overeenkomst, in aanmerking wordt genomen voor de zetting van de belasting die de winsten van deze aard treft.
Indien de vennootschap kan aantonen, onder voorwaarden waarmede de bevoegde autoriteiten van beide vedragsluitende staten hebben kunnen instemmen, dat meer dan drie vierde van haar gezamenlijke aandelen, oprichtersaandelen of maatschappelijke deelbewijzen toebehoren aan verblijfhouders van België, wordt het gedeelte van de winstverdelingen dat volgens het voorgaande lid aan de Franse belasting onderhevig is, verminderd tot het passend bedrag.
2. Een vennootschap die verblijfhouder van België is mag in Frankrijk aan de in paragraaf 1 hierboven bedoelde inhouding niet worden onderworpen wegens hare deelneming in het beheer of in het kapitaal van een vennootschap die verblijfhouder van Frankrijk is of wegens enige andere verhouding tot deze vennootschap, maar de winsten uitgekeerd door laatstbedoelde vennootschap en vatbaar voor deze inhouding zullen voor de heffing van gezegde inhouding eventueel worden vermeerderd met alle winsten of voordelen die de Belgische vennootschap indirect uit de Franse vennootschap zou hebben betrokken onder de voorwaarden bepaald bij artikel 5, paragraaf 4 de dubbele belasting zijnde voor deze winsten en voordelen voorkomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 19.
3. Vennootschappen die verblijfhouders van Frankrijk zijn en in België een vaste inrichting bezitten, worden in laatstgenoemde Staat, uit hoofde van te aldaar behaalde xxxxxxx, onderworpen aan het regime dat op gelijkaardige buitenlandse vennootschappen van toepassing is.
Nochtans mag de volgens de Belgische wetgeving op die winsteneisbare aanslag niet hoger zijn dan de som van de verscheidene belastingen, berekend tegen het gewone tarief, die door een gelijkaardige vennootschap, verblijfhouder van België, zouden verschuldigd zijn op haar winsten en op de inkomsten uitgekeerd als haar aandeelhouders of vennoten, ingeval die winsten dezelfde bestemming zouden krijgen als die van de vennootschap, die verblijfhouder van Frankrijk is.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt de belasting, die de uitgekeerde winsten van een gelijkaardige vennootschap, verblijfhouder van België zou treffen, berekend op een fractie van de winst van de Belgische vaste inrichting van die vennootschap, verblijfhouder van Frnkrijk, die overeenstemt met de verhouding tussen de door laatstgenoemde vennootschap uitgekeerde winst en haar totale winst, zonder dat bedoelde fractie meer mag bedragen dan één vierde van de door de Belgische vaste inrichting behaalde winsten zoals die, onder de voorwaarden vastgesteld door de bepalingen van deze overeenkomst, in aanmerking worden genomen voor de zetting van de vennootschapsbelasting.
Artikel 18
Voor zover de vorenstaande artikelen van deze Overeenkomst niet anders luiden, zijn de inkomsten van de verblijfhouders van één van beide verdragsluitende Staten slechts in deze Staat belastbaar.
Artikel 19
Dubbele belasting wordt op de volgende wijze voorkomen :
A. Met betrekking tot België :
1. De inkomsten en opbrengsten uit roerende kapitalen ressorterend onder het in artikel 15,
§1, omschreven regime, die in Frankrijk werkelijk de inhouding bij de bron hebben ondergaan en die worden verkregen door vennootschappen, verblijfhouders van België,
onderhevig uit dien hoofde aan de vennootschapsbelasting, worden, mits de roerende voorheffing wordt geïnd tegen het normale tarief op hun bedrag netto van Franse belasting, vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en van de belasting bij de uitkering, onder de voorwaarden bepaald bij de Belgische interne wetgeving.
Voor de in vorenstaand lid bedoelde inkomsten en opbrengsten, die door andere verblijfhouders van België worden verkregen, alsmede voor de inkomsten en opbrengsten uit roerende kapitalen, die onder het in artikel 16, paragraaf 1, omschreven regime ressorteren en die in Frankrijk de inhouding bij de bron werkelijk hebben ondergaan, wordt de belasting in België verschuldigd op hun bedrag netto van Franse inhouding, verminderd, eensdeels, met de tegen het gewone tarief geïnde roerende voorheffing en, anderdeels, met het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting dat onder de door de Belgische wetgeving vastgestelde voorwaarden aftrekbaar is, zonder dat bedoeld gedeelte minder dan 15 pct. van het evenvermelde nettobedrag mag belopen.
2.Andere inkomsten dan die bedoeld in paragraaf 1 hierboven worden van de in artikel 2, paragraaf 3, A, van deze Overeenkomst vermelde Belgische belastingen vrijgesteld wanneer de belastingheffing ervan uitsluitend aan Frankrijk wordt toegekend.
3. In afwijking van paragraaf 2 mogen de Belgische belastingen worden geheven van inkomsten, waarvan de belastingheffing aan Frankrijk is toegekend in de mate dat deze inkomsten in Frankrijk niet werden belast omdat zij er werden gecompenseerd met verliezen die voor enigerlei dienstjaar ook van de in België belastbare inkomsten werden afgetrokken.
4. Niettegenstaande de vorenstaande bepalingen mogen de in deze overeenkomst bedoelde Belgische belastingen worden berekend, op de inkomsten die krachtens deze Overeenkomst in België belastbaar zijn tegen het tarief overeenstemmend met het gezamenlijke van de volgens de Belgische wetgeving belastbare inkomsten.
B. Met betrekking tot Frankrijk :
1. a) Wanneer zij hun bron in België hebben en aan verblijfhouders van Frankrijk ten goede komen, zijn de inkomsten en opbrengsten uit roerende goederen en kapitalen, die aan het in artikel 15, paragraaf 1, van deze overeenkomst bepaalde regime zijn onderworpen, zomede de interesten en opbrengsten van obligaties en andere verhandelbare titels van leningen, waarvan de belastingheffing bij artikel 16, paragraaf 1, wordt geregeld, in Frankrijk voor hun brutobedrag onderworpen aan de inhouding bij de bron eisbaar als belasting op het inkomen van natuurlijke personen, maar het tarief van die inhouding, die onder de voorwaarden van het gemeen recht wordt geheven, wordt, om rekening te houden met de in België op dezelfde inkomsten werkelijk geheven belasting, verminderd met achttien punten voor de in artikel 15, xxxxxxxx 0, xxxxxxxx inkomsten en opbrengsten en met vijftien punten voor de in artikel 16, xxxxxxxxx 0, xxxxxxxx interesten en opbrengsten.
b) De inkomsten uit schuldvorderingen onderworpen aan het in artikel 16, paragraaf 1, bepaalde regime, die hun bron in België hebben en aan verblijfhouders van Frankrijk ten goede komen, zijn in Frankrijk voor hun brutobedrag belastbaar, naargelang van het geval, aan de belasting op het inkomen van natuurlijke personen en de aanvullende belasting of aan de vennootschapsbelasting, maar het bedrag van de desbetreffende aanslag wordt met vijftien punten verminderd om rekening te houden met de in België op dezelfde inkomsten werkelijk geheven belasting.
2. Andere inkomsten dan die bedoeld in paragraaf 1 hierboven zijn vrijgesteld van de onder artikel 2, paragraaf 3, B, van deze Overeenkomst vermelde Franse belasting, wanneer de belastingheffing ervan uitsluitend aan België is toegekend.
3. Niettegenstaande de vorenstaande bepalingen mogen de in deze Overeenkomst bedoelde Franse belastingen worden berekend op de inkomsten die krachtens gezegde Overeenkomst in Frankrijk belastbaar zijn, tegen het tarief overeenstemmend met het gezamenlijke van de volgens de Franse wetgeving belastbare inkomsten.
Artikel 20
1. De bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten zullen, onder voorwaarde van wederkerigheid, de inlichtingen uitwisselen die in overeenstemming met hun respectieve belastingwetten kunnen worden verkregen voor de vaststelling van de belastbare inkomsten van de in artikel 1 van deze Overeenkomst bedoelde belastingplichtigen en die, op het stuk der belastingen waarop deze overeenkomst van toepassing is, noodzakelijk zullen zijn hetzij om de bepalingen hiervan ten uitvoer te leggen, hetzij om de juiste heffing van deze belastingen te verzekeren of om de wetsbepalingen tot voorkomen van belastingontwijking toe te passen.
2. De in uitvoering van paragraaf 1 verkregen inlichtingen zullen als geheim worden beschouwd; zij zullen, buiten de belastingplichtige of zijn gevolmachtigde, niet ter kennis worden gebracht van andere personen dan die welke zich bezig houden met de aanslagregeling en de invordering van de belastingen waarop deze overeenkomst van toepassing is alsmede met de desbetreffende bezwaarschriften en verhalen, en zij zullen noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks mogen worden aangewend tot andere doeleinden dan de vestiging en de invordering van deze belastingen.
(1) De huidige tekst is op 19 juli 1973 in werking getreden en is voor de eerste maal van toepassing op de dividenden welke van 1 januari 1970 werden betaalbaar gesteld of op boekjaren welke met ingang van die datum worden afgesloten.
3. De bevoegde autoriteiten van één van beide verdragsluitende Staten zullen aan de bevoegde autoriteiten van de andere verdragsluitende Staat geen mededeling doen van enige inlichting die een handels of nijverheidsgeheim zou kunnen schenden; zij zullen alle inlichtingen kunnen weigeren waarvan zij zouden oordelen dat het verstrekken niet mogelijk is wegens redenen van openbare orde of die uiteraard in de andere verdragsluitende Staat niet kunnen worden verkregen op grond van de belastingwetgeving van deze andere Staat. Daarenboven zullen zij kunnen weigeren met betrekking tot hun eigen onderdanen of de vennootschappen en andere rechtspersonen opgericht naar hun eigen wetgeving, alle andere inlichtingen te verstrekken dan die welke noodzakelijk zijn voor de schifting van de inkomsten van deze belastingplichtigen overeenkomstig de artikelen 4 en 5, zomede voor de controle van hun rechten op de door deze overeenkomst bepaalde belastingvrijstellingen of - verminderingen.
4. De in dit artikel omschreven bijstand zal, met wederzijds akkoord, kunnen worden uitgebreid, binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in de paragrafen 1 tot 3, tot de inlichtingen noodzakelijk voor de zetting of de inning van alle andere jaarlijkse of exceptionele directe belastingen die reeds werden geheven of die later door één van de beide verdragsluitende Staten zouden worden geheven.
Artikel 21
1. De verdragsluitende Staten verbinden er zich toe, op grond van wederkerigheid, mekaar hulp en bijstand te verlenen voor de invordering, volgens de regelen van hun eigen wetgeving van de definitief verschuldigde belastingen waarop deze Overeenkomst van
toepassing is, zomede voor de aanvullende aanslagen, verhogingen, interesten en onkosten die op deze belastingen betrekking hebben.
2. De vervolgingen en uitvoeringsmaatregelen geschieden op voorlegging van een officieel afschrift van de executoir verklaarde bescheiden, eventueel vergezeld van de beslissingen die kracht van gewijsde hebben verworven.
3. De in te vorderen belastingschuldvorderingen worden in de aangezochte verdragsluitende Staat niet als bevoorrechte schuldvorderingen beschouwd en deze Staat zal niet verplicht zijn een uitvoeringsmiddel toe te passen dat door de wetgeving van de verzoekende verdragsluitende Staat niet is voorgeschreven.
4. Wanneer een belastingschuldvordering nog vatbaar is voor verhaal, kan de verzoekende verdragsluitende Staat aan de aangezochte verdragsluitende Staat vragen om conservatoire maatregelen te nemen, waarop de vorenstaande bepalingen mutatis mutandis van toepassing zijn.
5. De bepalingen van artikel 20, § 2, zijn mede van toepassing op de inlichtingen die, ter uitvoering van onderhavige artikel, ter kennis worden gebracht van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte verdragsluitende Staat.
Artikel 22
Elke niet in deze overeenkomst nader omschreven térm zal tenzij het zinsverband een andere verklaring vereist, de betekenis hebben welke aan die term wordt toegekend door de wetgeving die in elke verdragsluitende Staat voor de in deze Overeenkomst bedoelde belastingen geldt.
Artikel 23
1. De term "Frankrijk" in de zin van deze Overeenkomst omvat het Franse moederland en de overzeese departementen (Guadeloupe, Guyane, Martinique en Réunion).
De term "België" in de zin van deze Overeenkomst duidt het grondgebied van het Koninkrijk België aan.
2. Deze Overeenkomst zal als dusdanig of met de nodige wijzigingen kunnen worden uitgebreid tot de overzeese gebieden van de Franse Republiek of tot een of meer van deze gebieden, op voorwaarde dat deze gebieden belastingen heffen van gelijksoortige aard als de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Een zulkdanige uitbreiding heeft uitwerking met ingang van de datum, met de wijzigingen en onder de voorwaarden (met inbegrip van de voorwaarden omtrent het ophouden van de toepasselijkheid), die in gemeen overleg tussen de verdragsluitende Staten bij wisseling van diplomatieke nota's worden vastgesteld.
3. Tenzij de verdragsluitende Staten er anders hebben over beschikt, maakt de opzegging van deze Overeenkomst krachtens artikel 28 door een van hen een einde aan de toepassing van haar bepalingen wat betreft ieder gebied waartoe ze overeenkomstig dit artikel werd uitgebreid.
Artikel 24
1. De bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten zullen overleg plegen met betrekking tot de administratieve maatregelen die voor de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst nodig zijn en inzonderheid omtrent de rechtvaardigingen door de verblijfhouders van elke Staat te verstrekken om in de andere Staat de bij deze Overeenkomst bepaalde belastingvrijstellingen ofverminderingen te genieten.
2. Ingeval de uitvoering van sommige bepalingen van deze Overeenkomst tot moeilijkheden of twijfel aanleiding zou geven, zullen de bevoegde autoriteiten van beide verdragsluitende Staten overleg plegen om deze bepalingen in de geest van de Overeenkomst toe te passen. In bijzondere gevallen zullen zij in algemeen overleg de bij deze Overeenkomst bepaalde regelen kunnen toepassen op natuurlijke of rechtspersonen, die geen verblijfhouders van een van beide verdragsluitende Staten zijn, maar die in één van deze Staten een vaste inrichting bezitten waarvan sommige inkomsten hun bron in de andere Staat hebben.
3. Indien een verblijfhouder van een van beide verdragsluitende Staten oordeelt dat de aanslagen die te zijnen laste werden gevestigd of waarvan de vestiging te zijnen laste wordt overwogen, voor hem hebben geleid of moeten leiden tot een dubbele belastingheffing waarvan het in stand houden onverenigbaar zou zijn met de bepalingen van de Overeenkomst, kan hij, onverminderd het gebruik van zijn rechten inzake bezwaar en verhaal volgens de interne wetgeving van elke Staat, bij de bevoegde autoriteiten van de Staat waarvan hij verblijfhouder is een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek tot herziening van deze aanslagen indienen. Dit verzoek moet worden ingediend voor het verstrijken van een termijn van zes maanden ingaande op de datum van de betekening of van de heffing bij de bron van de tweede aanslag. Indien zij de gegrondheid van dit verzoek erkennen, zullen de autoriteiten bij wie het verzoek aanhangig werd gemaakt, zich met de bevoegde autoriteiten van de andere verdragsluitende Staat verstaan om dubbele belastingheffing te voorkomen.
4. Indien blijkt dat om tot overeenstemming te komen, besprekingen opportuun zijn, zal de aangelegenheid worden voorgelegd aan een gemengde commissie waarvan de leden door de bevoegde autoriteiten van de beide verdragsluitende Staten zullen worden aangeduid.
Artikel 25
1. Onderdanen van elke verdragsluitende Staat worden in de andere verdragsluitende Staat niet onderworpen aan enige belastingheffing of desbetreffende verplichting, die anders of zwaarder is dan die waaraan de onderdanen van deze andere Staat die zich in dezelfde toestand bevinden, zijn onderworpen.
2. Het woord "onderdanen" betekend voor elke verdragsluitende Staat :
a) al de natuurlijke personen die de nationaliteit van deze Staat bezitten;
b) al de rechtspersonen, personenvennootschappen en verenigingen opgericht volgens de wetgeving van deze Staat.
3. In het bijzonder genieten de onderdanen van een van beide verdragsluitende Staten die op het grondgebied van de andere verdragsluitende Staat belastbaar zijn, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van laatstgenoemde Staat, enigerlei belasting of taksvrijstellingen, verlagingen in de basisaftrek en verminderingen die ter zake van gezinslasten worden toegekend.
Artikel 26
1. Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te Parijs worden uitgewisseld (1).
2. De overeenkomst zal dadelijk bij de uitwisseling van de akten van bekrachtiging (1) in werking treden en haar bepalingen zullen voor de eerste maal van toepassing zijn.
1* Met betrekking tot de in artikel 8 bedoelde inkomsten op de belastingen waarvan het tot de belastingschuld aanleiding gevende feit plaats zal hebben gevonden :
a) van 1 januari 1960 af ingeval deze belastingen werkelijk ten laste van de beneficiant van de inkomsten werden ingehouden, met dien verstande dat, in dit geval, in afwijking van artikel 2, paragraaf 3, A, de Overeenkomst mede van toepassing zal zijn op de mobiliënbelasting in België eisbaar op grond van de wetgeving die voor de wet van 20 november 1962 van kracht was;
b) na verloop van een termijn van drie maanden te rekenen van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging in de andere gevallen.
2* Met betrekking tot de in de artikelen 15 en 16 bedoelde inkomsten, op de bij de bron verschuldigde belastingen waarvan het tot de belastingschuld aanleiding gevende feit plaats zal vinden na verloop van een termijn van drie maanden te rekenen van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging.
3* Met betrekking tot de andere inkomsten op de belastingen verschuldigd op de inkomsten die verband houden hetzij met het jaar van deze uitwisseling, hetzij met boekjaren afgesloten in de loop van het volgend jaar.
3. Met afwijking van paragraaf 2, 1*, zal artikel 8 eveneens van toepassing zijn op de belastingen, werkelijk ten laste van de beneficianten van de inkomsten, die op datum van 31 maart 1961 nog niet waren betaald en waarvan het tot de belastingschuld aanleiding gevende feit vóór 1 januari 1960 had plaatsgevonden, zelfs indien deze belastingen niet meer kunnen worden herzien op grond van de wetgeving van een of ander van de verdragsluitende Staten. In dit geval zal de overeenkomst in afwijking van artikel 2, paragraaf 3, A, eveneens van toepassing zijn op de mobiliënbelasting in België eisbaar op grond van de wetgeving die voor de wet van 20 november 1962 van kracht was.
(1) De uitwisseling van de akten van bekrachtiging heeft plaatsgehad op 17 juni 1965.
Artikel 27
1. De bepalingen van de op 16 mei 1931 tussen België en Frankrijk ondertekende Overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van sommige andere kwesties in belastingzaken zoals zij door het akkoord van 31 december 1963 werden gewijzigd, zullen voor de laatste maal van toepassing zijn :
1* met betrekking tot de in artikel 9, paragraaf 2, van deze Overeenkomst bedoelde inkomsten op de belastingen waarvan het tot de belastingschuld aanleiding gevende feit zal hebben plaatsgevonden tot bij het verstrijken van een term_n van drie maanden, te rekenen van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging van onderhavige Overeenkomst (1);
2* met betrekking tot de in artikelen 4, 5 en 6 van deze Overeenkomst bedoelde inkomsten, op de bij de bron verschuldigde belastingen waarvan het tot de belastingschuld aanleiding
gevende feit zal hebben plaatsgevonden tot bij het verstrijken van een termijn van drie maanden te rekenen van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging van onderhavige Overeenkomst (1);
3* met betrekking tot de andere inkomsten, op de belastingen verschuldigd op de inkomsten die verband houden hetzij met boekjaren afgesloten tijdens het jaar van de uitwisseling van de akten van bekrachtiging, hetzij met het jaar dat het jaar van deze uitwisseling voorafgaat (1).
2. Met ingang van de dag waarop deze Overeenkomst in werking zal treden en zolang zij van kracht zal blijven, zullen de bepalingen van de op 7 oktober 1929 tussen België en Frankrijk gesloten Overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting van de inkomsten van zeescheepvaart-ondernemingen van beide landen en van het op 1 december 1955 bij wisseling van brieven, tussen België en Frankrijk gesloten Akkoord tot voorkoming van dubbele belasting van de winsten of inkomsten uit de luchtvaart, ophouden van toepassing te zijn (2).
Artikel 28
Deze Overeenkomst zal van kracht blijven zolang zij niet door één van beide Staten wordt opgezegd.
Iedere verdragsluitende Staat zal de Overeenkomst evenwel met een vooropzeg van zes maanden, kunnen opzeggen voor het einde van enig kalenderjaar, te rekenen van het vierde jaar dat volgt op het jaar van de bekrachtiging.
(1) De uitwisseling van de akten van bekrachtiging heeft plaatsgehad op 17 juni 1965.
(2) Zie Belgisch Staatsblad van 6 september 1930 en Rubriek 2-Overeenkomsten inzake zeescheep- en luchtvaart.
In dit geval zal de Overeenkomst voor de laatste maal van toepassing zijn :
1° met betrekking tot de in de artikelen 8, 15 en 16 bedoelde inkomsten, op de bij de bron verschuldigde belastingen waarvan het tot de belastingschuld aanleiding gevende feit zal plaatsvinden uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar voor het einde waarvan de opzegging werd betekend;
2° met betrekking tot de andere inkomsten, op de belastingen verschuldigd op de inkomsten die verband houden met het jaar voor het einde waarvan de opzegging werd betekend of met de boekjaren afgesloten in de loop van dit jaar.
Ten blijke waarvan de gevolmachtigden van beide verdragsluitende Staten deze Overeenkomst hebben ondertekend en hun zegel eraan hebben gehecht.
Gedaan te Brussel, in tweevoud, op 10 maart 1964
Voor België : Voor Frankrijk :
P.H. Xxxxx X. Xxxxxxxxxxx
Slotprotocol
Op het ogenblik dat zij zullen overgaan tot de ondertekening van de heden, tussen België en Frankrijk gesloten Overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van wederzijdse administratieve en juridische bijstand inzake inkomstenbelastingen, zijn de ondergetekende gevolmachtigden omtrent de volgende bepalingen overeengekomen die een integrerend deel van de Overeenkomst zullen vormen :
1. Zolang de aanvullende onroerende voorheffing in België eisbaar op het kadastraal inkomen van de krachtens artikel 3 van de Overeenkomst in België belastbare onroerende goederen tegen een vast tarief zal worden geheven, dat meer dan 10 pct bedraagt :
a) zal bedoelde aanvullende onroerende voorheffing, verschuldigd door verblijfhouders van Frankrijk die krachtens artikel 37, §§ 4 en 5, van de wet van 20 november 1962 zijn onderworpen aan de belasting der niet-verblijfhouders, worden terugbetaald in de mate waarin zij meer bedraagt dan door de betrokkenen verschuldigde belasting der niet- verblijfhouders;
b) zal bedoelde aanvullende onroerende voorheffing, verschuldigd door de andere verblijfhouders van Frankrijk, eventueel aldus worden beperkt, dat de totale last van die aanvullende voorheffing, en van het gedeelte van de onroerende voorheffing, dat met de personenbelasting wordt verrekend niet meer bedraagt dan het gedeelte van de fictief op de totale in België behaalde of verkregen inkomsten berekende belasting der niet- verblijfhouders, dat proportioneel met gezegd kadastraal inkomen zou overeenstemmen.
2. Artikel 15, paragraaf 1, belet niet dat Frankrijk, overeenkomstig de bepalingen van zijn interne wet, als onroerende inkomsten in de zin van artikel 3 van de Overeenkomst beschouwt de maatschappelijke rechten in het bezit van vennoten of aandeelhouders van de vennootschappen waarvan het doel in feite alleen bestaat of wel in het bouwen of verwerven van onroerende goederen of groepen van onroerende goederen met het doel deze goederen te verdelen om het eigendom of het genot van die gedeelten aan de leden toe te kennen, of wel in het beheren van de aldus verdeelde onroerende goederen of groepen van onroerende goederen. Nochtans zal België, binnen de grenzen vastgesteld in de artikelen 15, paragrafen 1 en 2, en 19A, paragraaf 1, belasting mogen heffen van de inkomsten door verblijfhouders van België behaald uit maatschappelijke rechten, die door aandelen of delen van bedoelde vennootschappen, verblijfhouders van Frankrijk, zijn vertegenwoordigd.
3. Artikel 15, paragraaf 3, van deze Overeenkomst belet niet de inning door België :
a) van de roerende voorheffing die, overeenkomstig de bepalingen van zijn interne wetgeving, wordt berekend tegen het tarief van 15 pct op een belastbaar inkomen dat overeenstemt met 85/70 van de in artikel 15 van de Overeenkomst bedoelde inkomsten en opbrengsten die door vennootschappen, verblijfhouders van België, aan verblijfhouders van Frankrijk worden toegekend;
b) van de bijzondere aanslag die, krachtens artikel 29 van de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, eisbaar is op een gedeelte van de bedragen, die in geval verdeling van het maatschappelijk vermogen van, vennootschappen, verblijfhouders van België, worden uitgekeerd;
c) van de bijzondere aanslag die, overeenkomstig artikel 28 van gezegde wet, door dezelfde vennootschappen in geval van terugkoop van hun eigen aandelen of delen is verschuldigd.
4. Voor de toepassing van artikel 17, paragraaf 3, lid 2, van de Overeenkomst is, in de huidige stand van de Belgische wetgeving, het gewone tarief in hoofdsom van de vennootschapsbelasting dat van 30 pct.
5. Rekening houdend met de in beide verdragsluitende Staten van kracht zijnde belastingwetgeving worden voor de toepassing van artikel 19, A-1 en B-1-a de inkomsten en opbrengsten, die ressorteren onder het in artikel 15 paragraaf 1 omschreven regime geacht werkelijk een belastinginhouding bij de bron te hebben ondergaan in de Staat waarvan de vennootschapschuldenaarster een verblijfhouder is.
6. Voor de toepassing van de bepalingen van de Overeenkomst :
a) worden onder voorbehoud, in voorkomend geval, van de meer gunstige bepalingen, welke hen zouden worden verleend op grond van de algemene regelen van het volkenrecht of van bijzondere overeenkomsten, de leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van beide Staten, die in de tweede Staat of in een derde Staat verblijven en de nationaliteit van de zendstaat bezitten, beschouwd als verblijfhouders van laatstgenoemde Staat indien zij er gehouden zijn tot het betalen van de belasting die normaal op hun totale inkomsten is verschuldigd,
b) worden de internationale instellingen, hun organen en ambtenaren, alsmede de personen behorende tot een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een andere Staat dan de verdragsluitende Staten, die in een van beide Staten wonen of verblijven en er niet onderworpen zijn aan de belasting die normaal op hun totale inkomsten is verschuldigd, niet als verblijfhouders van deze Staat beschouwd.
Gedaan te Brussel, in tweevoud, op 10 maart 1964.
Voor België :
P.H. Spaak.
Voor Frankrijk
H. Spitzmuller
Brussel 10 maart 1964
Xxxxxxxx de Minister,
Op het ogenblik dat wij onze handtekening zullen plaatsen onder de Overeenkomst die tussen onze beide Staten tot stand kwam tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van wederzijdse administratieve en juridische bijstand in zake inkomstenbelastingen en onder verwijzing naar artikel 4, paragraaf 7, van deze Overeenkomst, heb ik de eer U ter kennis te brengen dat de Verdragsluitende Partij die ik vertegenwoordig voorstelt de draagwijdte van voormelde bepaling te omschrijven zoals hierna volgt.
Overeengekomen wordt dat een onderneming van één van beide Staten, die een door de Autoriteiten van de andere Staat erkende vertegenwoordiger heeft, slechts moet worden geacht in laatstgenoemde Staat een vaste inrichting te bezitten, wanneer deze vertegenwoordiger er zich niet toe beperkt een administratieve taak te vervullen maar werkzaamheden verricht die, gelet op hun aard en hun belangrijkheid volstaan om te kunnen beschouwen dat de onderneming door bemiddeling van deze vertegenwoordiger in het andere Land een normale en gewone handelsbedrijvigheid uitoefent.
Deze regel zal voor de belastingheffing in Frankrijk van de Belgische verzekeringsmaatschappijen van toepassing zijn van het jaar 1960 af, dit is voor de belastingheffing van deze maatschappijen over het jaar 1960 of over het boekjaar afgesloten in de loop van dit jaar, zomede over de volgende jaren of boekjaren. Verder zal niet worden aangedrongen op de aanslagen over vorige jaren, die op datum van 31 maart 1961 eventueel nog moeten worden gevestigd.
Zijne Excellentie zou mij zeer verplichten indien hij mij de instemming van de Hoge Verdragsluitende Partij die hij vertegenwoordigt, met de vorenstaande Interpretatie zou kunnen betuigen.
Met bijzondere hoogachting.
(w.g.) H. Spitzmuller
Zijne Excellentie de Heer P.H. Spaak
Minister van Buitenlandse Zaken te Xxxxxxx
Xxxxxxx 00 maart 1964
Mijnheer de Ambassadeur,
Bij brief van heden heeft Xxx Excellentie mij het volgende medegedeeld :
"Op het ogenblik dat wij onze handtekening zullen plaatsen onder de Overeenkomst die tussen onze beide Staten tot stand kwam tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van wederzijdse administratieve en juridische bijstand inzake inkomstenbelastingen en onder verwijzing naar artikel 4, paragraaf 7, van deze Overeenkomst, heb ik de eer U ter kennis te brengen dat de Hoge Verdragsluitende Partij die ik vertegenwoordig voorstelt de draagwijdte van voormelde bepaling te omschrijven zoals hierna volgt.
Overeengekomen wordt dat een onderneming van één van beide Staten, die een door de Autoriteiten van de andere Staat erkende vertegenwoordiger heeft, slechts moet worden geacht in laatstgenoemde Staat een vaste inrichting te bezitten, wanneer deze vertegenwoordiger er zich niet toe beperkt een administratieve taak te vervullen maar werkzaamheden verricht die, gelet op hun aard en hun belangrijkheid, volstaan om te kunnen beschouwen dat de onderneming door bemiddeling van deze vertegenwoordiger in het andere Land een normale en gewone handelsbedrijvigheid uitoefent.
Deze regel zal voor de belastingheffing in Frankrijk van de Belgische verzekeringsmaatschappijen van toepassing zijn van het jaar 1960 af, dit is voor de belastingheffing van deze maatschappijen over het jaar 1960 of over het boekjaar afgesloten in de loop van dit jaar, zomede over de volgende jaren of boekjaren. Verder zal niet worden aangedrongen op de aanslagen over vorige jaren, die op datum van 31 maart 1961 eventueel nog moesten worden gevestigd.
Zijne Excellentie zou mij zeer verplichten indien hij mij de instemming van de Hoge Verdragsluitende Partij die hij vertegenwoordigt, met de vorenstaande interpretatie zou kunnen betuigen."
Ik heb de eer Xxx Excellentie te berichten dat de Hoge Verdragsluitende Partij die ik vertegenwoordig haar goedkeuring aan de tekst van bovenstaande mededeling hecht.
Met bijzondere hoogachting.
(w.g.) P.H. Spaak.
Zijne Excellentie de Heer X. Spitzmuller,
Ambassadeur van Frankrijk te Brussel.