AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Xxx xxx Xxxxxxxx
XXXXXXXX
0 - 0000
XXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXX OVEREENKOMST
Daad - Algemeen - Burenhinder - Abnormale burenhinder - Schadevergoeding
Iemand kan slechts tot vergoeding van schade ingevolge een abnormale burenhinder gehouden zijn, indien die burenhinder is veroorzaakt door een daad, een verzuim of een gedraging die hem kan worden toegerekend (1). (1) Cass. 17 januari 2020, AR C.19.0115.F, AC 2020, nr. 51; Cass. 24 juni 2019, AR C.18.0609.F, AC 2019, nr. 393; Cass. 16 februari
2017, AR C.16.0115.N, AC 2017, nr. 114; Cass. 3 april 2009, AR C.07.0617.N, AC 2009, nr.
239.
- Art. 544 Oud Burgerlijk Wetboek
9 september 2021 C.21.0078.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.6
AC nr. ...
Daad - Fout - Contractspartij - Fout in de precontractuele fase
Wanneer een contractspartij in de aan het sluiten van een overeenkomst voorafgaande fase een fout begaat, is zij overeenkomstig de artikelen 1382 en 0000 Xxx Xxxxxxxxxx wetboek verplicht de hierdoor aan een derde veroorzaakte schade te vergoeden.
- Xxxx. 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
23 juni 2022 C.20.0470.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220623.1N.4
AC nr. ...
Herstelplicht - Zaken - Gebrek van de zaak
Een zaak is gebrekkig in de zin van artikel 1384, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont waardoor zij in bepaalde gevallen schade kan veroorzaken (1). (1) Cass. 8 maart 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 162; Cass. 4
januari 2016, AR C.15.0191.F, AC 2016, nr. 1; Cass. 13 maart 2015, AR C.14.0284.N, AC
2015, nr. 193; Cass. 31 oktober 2013, AR C.12.0628.N, AC 2013, nr. 570.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
6 december 2021 C.21.0146.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211206.3N.6
AC nr. ...
Herstelplicht - Zaken - Gebrek van de zaak
Het is niet voldoende om een zaak als gebrekkig te beschouwen dat aan de zaak iets wordt toegevoegd waardoor schade ontstaat; vereist is dat de zaak in haar geheel een abnormaal kenmerk vertoont; het abnormaal kenmerk moet geen intrinsiek kenmerk betreffen of een blijvend element zijn dat inherent is aan de zaak (1). (1) Cass. 13 maart 2015, AR C.14.0284.N, AC 2015, nr. 193; Cass. 31 oktober 2013, AR C.12.0628.N, AC 2013,
nr. 570.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
6 december 2021 C.21.0146.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211206.3N.6
AC nr. ...
Schade - Algemeen - Vrijwillig verrichte prestaties - Schade
Diegene die ingevolge de fout van een derde op vrijwillige basis prestaties verricht is gerechtigd op schadevergoeding voor zover hij hierdoor schade lijdt, hetgeen onder meer het geval is wanneer deze prestaties op redelijke gronden worden verricht ten behoeve van het slachtoffer teneinde bij deze de schadelijke gevolgen van de door de derde begane fout te lenigen en wanneer het niet in de bedoeling van de verstrekker van de prestaties ligt om de last ervan definitief voor zijn rekening te nemen (1). (1) Cass. 4 maart 2002, AR C.01.0284.N, AC 2002, nr. 154.
- Xxxx. 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
23 juni 2022 C.20.0470.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220623.1N.4
AC nr. ...
ARBEID
Arbeidsbescherming - Wet Welzijn Werknemers - Statutair ambtenaar - Ziekte - Disponibiliteit - Reïntegratietraject - Toepassingsvoorwaarden
Voor de in disponibiliteitstelling is niet vereist dat de aanstellende overheid een
reïntegratietraject “van een werknemer die het overeengekomen werk tijdelijk of definitief niet kan uitoefenen” heeft gevolgd (1). (1) Zie concl. OM.
- Afdeling 6/1 KB 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers
4 oktober 2021 S.20.0049.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211004.3N.2
AC nr. ...
ARBEIDSONGEVAL
Aansprakelijkheid - Werknemer - Werkgever - Derde aansprakelijke - Regresvordering lastens werkgever - Artikel 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek - Immuniteit
De werkgever kan zijn burgerrechtelijke immuniteit ten aanzien van de getroffene van het arbeidsongeval en diens rechthebbenden uit artikel 46, § 1, Arbeidsongevallenwet tegenwerpen aan de derde, door wiens fout het arbeidsongeval mede is ontstaan en die ingevolge zijn betaling aan de getroffene, diens rechthebbenden of de arbeidsongevallenverzekeraar op hem verhaal tracht uit te oefenen; dit geldt zelfs indien de derde zijn verhaal steunt op artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 46, § 1, en 47 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
8 november 2021 C.20.0108.N
Verzekering - Indeplaatsstelling
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.10
AC nr. ...
De subrogatoire vordering uit artikel 47 Arbeidsongevallenwet heeft betrekking op vergoedingen die de arbeidsongevallenverzekeraar aan het slachtoffer en zijn rechthebbenden uitbetaalt krachtens de Arbeidsongevallenwet en niet op vergoedingen die hij hen boven voormelde vergoedingen uitbetaalt in het kader van een aanvullende verzekeringspolis (1). (1) Zie andersluidende concl. OM.
- Art. 47 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
30 september 2021 C.20.0360.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.2
AC nr. ...
ARBEIDSOVEREENKOMST
BEGRIP. BESTAANSVEREISTEN. VORM
Begrip - Bestaansvereisten - Vorm - Algemeen - Rechtspersoon - Veinzing - Natuurlijke persoon - Werkgever - Toepassing
Om vast te stellen dat een natuurlijke persoon, lasthebber van een rechtspersoon, de werkgever is van een ander persoon, is niet vereist dat het arrest ook uitdrukkelijk vaststelt dat een formele tewerkstelling van diezelfde arbeidskracht door de rechtspersoon niet met de realiteit overeenstemt en dus geveinsd is; de rechter moet enkel vaststellen dat er in werkelijkheid een arbeidsovereenkomst bestaat tussen die natuurlijke persoon en de bedoelde werknemer.
- Artt. 2 en 3 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
- Inhouding van btw-tegoeden - Wettelijke regeling - Gevolgen - Mogelijkheid tot rechterlijke toetsing
De belastingplichtige beschikt over het recht op een daadwerkelijke rechterlijke toetsing van de regelmatigheid en de rechtmatigheid van de inhouding, hetzij door de beslagrechter aan wie het toekomt te onderzoeken of de schuldvordering prima facie een zekere en vaststaande vordering is in de zin van artikel 1415 Gerechtelijk Wetboek, hetzij door de rechter in het geschil ten gronde die de inhouding van btw-kredieten kan opheffen voordat zijn beslissing kracht van gewijsde heeft wanneer hij van oordeel is dat de schuldvordering ongegrond is (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 8 KB nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde
- Art. 76 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
30 april 2021 F.19.0150.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.4
AC nr. ...
- Uitgaven die ten goede komen van derden - Aftrek van de voorbelasting
Het Hof stelt de vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of artikel 17 van de richtlijn nr. 77/388/EEG aldus dient te worden geïnterpreteerd dat wanneer een uitgave ook ten goede komt aan een derde - zoals dit het geval is wanneer een promotor bij de verkoop van appartementen publiciteitskosten, administratiekosten en makelaarslonen betaalt die ook ten goede komen aan de grondeigenaren - dit niet eraan in de weg staat dat de op die kosten drukkende btw volledig in aftrek kan worden gebracht, op voorwaarde dat wordt vastgesteld dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de uitgave en de economische activiteit van de belastingplichtige en dat het voordeel voor de derde ondergeschikt is aan de behoeften van het bedrijf van de belastingplichtige (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 45, § 1 Wetboek van de Belasting over de Xxxxxxxxxxx Xxxxxx
00 mei 2021 F.18.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210521.1N.3
AC nr. ...
- Uitgaven die ten goede komen van derden - Aftrek van de voorbelasting
Het Hof stelt de vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of artikel 17 van de richtlijn nr. 77/388/EEG aldus dient te worden geïnterpreteerd dat wanneer een uitgave ook ten goede komt aan een derde - zoals dit het geval is wanneer een promotor bij de verkoop van appartementen publiciteitskosten, administratiekosten en makelaarslonen betaalt die ook ten goede komen aan de grondeigenaren - dit niet eraan in de weg staat dat de op die kosten drukkende btw volledig in aftrek kan worden gebracht, op voorwaarde dat wordt vastgesteld dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de uitgave en de economische activiteit van de belastingplichtige en dat het voordeel voor de derde ondergeschikt is aan de behoeften van het bedrijf van de belastingplichtige (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 45, § 1 Wetboek van de Belasting over de Xxxxxxxxxxx Xxxxxx
00 mei 2021 F.18.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210521.1N.3
AC nr. 251
- Invordering binnen de verjaringstermijn van vijf jaar - Voorafgaande kennisgeving
van de vermoedens van belastingontduiking
De belasting over de toegevoegde waarde waarvan de voldoening binnen de verjaringstermijn van vijf jaar kan worden gevorderd, betreft niet enkel de belasting die is verschuldigd voor feiten bedoeld in de voorafgaande kennisgeving van vermoedens van belastingontduiking (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2022, nr. 518.
- Artt. 81bis, § 1, tweede lid, en 84 Wet 3 juli 1969 tot invoering van de belasting over de toegevoegde waarde
8 september 2022 F.21.0083.F
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220908.1F.4
AC nr. ...
BESLAG
Algemeen - Geschillen over regelmatigheid - Beslagrechter - Bevoegdheid - Omvang - Geschil ten gronde
De beslagrechter die in het raam van het onderzoek van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbare titel oordeelt dat de betekening ervan rechtsgeldig is, beslecht slechts het gerezen executiegeschil en zijn beslissing bindt de bodemrechter niet (1). (1) Zie Cass. 30 september 2016, XX X.00.0000.X, AC 2016, nr. 535; Cass. 11 mei 1995, AR C.93.0315.F, AC
1995, nr. 233.
- Art. 1395 Gerechtelijk Wetboek
22 november 2021 C.21.0289.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211122.3N.14
AC nr. ...
BEVOEGDHEID EN AANLEG
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Bevoegdheid van de Belgische rechter - Extraterritoriale bevoegdheid - Omkoping van een buitenlandse ambtenaar - Toepassingsvoorwaarden
De regel van de dubbele strafbaarstelling, alsook de voorwaarden met betrekking tot de nationaliteit of de hoofdverblijfplaats van de dader, bepaald in artikel 10quater, § 2, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, veronderstellen dat de omkoping van de buitenlandse ambtenaar werd gepleegd buiten het grondgebied van het Rijk.
- Art. 10quater Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Artt. 3, 4 en 246 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - Uitsluiting
Om de toepassing van het territorialiteitsbeginsel van de strafwet uit te sluiten, moet de rechter vaststellen dat het wanbedrijf door geen van zijn bestanddelen verbonden is met het grondgebied van het Rijk (1). (1) Cass. 4 oktober 2017, AR P.17.0138.F, AC 2017, nr.
525.
- Art. 3 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - Toepassingsvoorwaarde - Complex misdrijf
Het complexe misdrijf, dat het stellen van meerdere materiële handelingen van verschillende aard inhoudt, wordt geacht in België te zijn gepleegd wanneer een van de bestanddelen ervan daar werd gepleegd.
- Art. 3 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - Valsheid en gebruik van valse stukken - In het buitenland gepleegde valsheid en gebruik ervan in België - Ondeelbaarheid
Het Belgisch gerecht kan kennisnemen van een in het buitenland gepleegde valsheid in geschriften wanneer de vervalser van het valse stuk gebruik heeft gemaakt in België: de ondeelbaarheid, ontstaan ten gevolge van de eenheid van opzet, heeft de bevoegdheid tot gevolg van de gerechten van de Staat op het grondgebied waarvan een deel van het geheel werd begaan (1). (1) Cass. 25 mei 2016, AR P.16.0194.F, AC 2016, nr. 348.
- Artt. 3, 196 en 197 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - Toepassingsvoorwaarde - Oplichting en
verduistering
Een oplichting of een verduistering wordt geacht op het grondgebied van het Rijk te zijn gepleegd indien er op zijn grondgebied voorbereidende handelingen zijn gesteld die een van de noodzakelijke bestanddelen van de listige kunstgreep of van de verandering van eigendomstitel vormen.
- Artt. 3, 491 en 496 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
BEWIJS
Burgerlijke zaken - Geschriften - Bewijswaarde - Onderscheiden belangen - Tijdstip beoordeling - Taak van de rechter
Of partijen eenzelfde of een onderscheiden belang hebben, in de zin van artikel 1325, eerste en tweede lid, Oud Burgerlijk Wetboek, moet worden beoordeeld op het ogenblik waarop de overeenkomst wordt gesloten.
- Art. 1325, eerste en tweede lid Oud Burgerlijk Wetboek
9 september 2021 C.20.0371.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.10
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Geschriften - Bewijswaarde - Onderhandse akte - Bewijs van de opgenomen verbintenis - Vormvoorwaarden
Gelet op het doel van het vormvoorschrift van artikel 1326 Oud Burgerlijk Wetboek, wordt het bewijs van de door de schuldenaar opgenomen verbintenis eveneens geleverd wanneer zij is opgenomen in een wederkerige overeenkomst die voldoet aan artikel 1325 Oud Burgerlijk Wetboek.
- Xxxx. 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
9 september 2021 C.20.0371.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.10
AC nr. ...
Strafzaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Bevel tot overlegging van stukken
Uit de artikelen 871 en 877 Gerechtelijk Wetboek, die van toepassing zijn voor de strafgerechten wanneer die uitspraak doen over het bestaan en de omvang van de schade, volgt dat de rechter de mogelijkheid, maar niet de verplichting heeft om de overlegging van een stuk te bevelen; hij beslist onaantastbaar of de overlegging nodig is voor zijn oordeelsvorming.
- Artt. 871 en 877 Gerechtelijk Wetboek
1 december 2020 P.20.0573.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.6
AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Verhoor - Onderzoeksrechter - Opdracht - Geen verplichting om verhoor zelf te verrichten
De onderzoeksrechter is niet verplicht het verhoor van getuigen zelf te verrichten en hij kan het verhoor van getuigen ook opdragen aan de politie in welk geval de artikelen 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn; de artikelen 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering zijn overigens niet op straffe van nietigheid voorgeschreven en evenmin substantieel.
- Artt. 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering
8 december 2020 P.20.0800.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.9
AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Verhoor zonder tolk - Nietigheid - Dekking
- Art. 32 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 40 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
8 december 2020 P.20.0719.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.5
AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Onregelmatigheid - Nietigheid gedekt - Toetsing overeenkomstig artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering
Dekking van een nietigheid bij toepassing van artikel 40, tweede lid, Taalwet Gerechtszaken heeft tot gevolg dat de niet-naleving van de Taalwet Gerechtszaken niet meer op ontvankelijke wijze kan worden aangevoerd voor het appelgerecht; een dergelijke gedekte onregelmatigheid kan dan ook niet worden getoetst overeenkomstig artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, welke een niet gedekte onregelmatigheid veronderstelt.
- Art. 32 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 40 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
8 december 2020 P.20.0719.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.5
AC nr. ...
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
- Strafzaken - Hoger beroep van de beklaagde - Onbeperkt hoger beroep - Verzoekschrift met grieven of grievenformulier - Aankruisen van enkel de grief schuld - Rechtsmacht van het rechtscollege in hoger beroep
Indien een beklaagde in zijn verzoekschrift of grievenformulier aangeeft te zijn gegriefd door de uitspraak over de schuld betreffende een of meerdere telastleggingen, zonder aan te geven dat hij is gegriefd door de beslissing over de tegen hem gerichte burgerlijke rechtsvordering, dan is de saisine van het appelgerecht beperkt tot de beslissing over de schuld van de beklaagde op strafgebied en de daarmee onafscheidelijk verbonden beslissingen; het beslissingsonderdeel betreffende de schuld van een beklaagde op strafgebied en dat betreffende de burgerlijke rechtsvordering, zelfs al hebben ze betrekking op dezelfde feiten, zijn geen onafscheidelijk verbonden beslissingen voor de toepassing van artikel 204 Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.19.1024.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.11
AC nr. ...
- Strafzaken - Vonnisgerechten - Bevel tot overlegging van stukken
Uit de artikelen 871 en 877 Gerechtelijk Wetboek, die van toepassing zijn voor de strafgerechten wanneer die uitspraak doen over het bestaan en de omvang van de schade, volgt dat de rechter de mogelijkheid, maar niet de verplichting heeft om de overlegging van een stuk te bevelen; hij beslist onaantastbaar of de overlegging nodig is voor zijn oordeelsvorming.
- Artt. 871 en 877 Gerechtelijk Wetboek
1 december 2020 P.20.0573.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.6
AC nr. ...
CASSATIE
Vernietiging - Omvang - Strafzaken - Strafvordering - Beklaagde en verdachte - Meerdaadse samenloop van misdrijven - Samenvoeging van de straffen - Autonome probatiestraffen - Grens - Straf die in zijn geheel twee jaar te boven gaat
Wanneer het hof van beroep, in overtreding van artikel 60 Strafwetboek, een autonome probatiestraf heeft uitgesproken waarvan de duur, samengevoegd bij die van de straf die reeds werd opgelegd door een eerder vonnis voor samenlopende misdrijven, meer dan twee jaar bedraagt, vernietigt het Hof, op de vordering die zijn procureur-generaal heeft ingesteld bij toepassing van artikel 441 Wetboek van Strafvordering, het aangegeven arrest in zoverre het beslist dat de autonome probatiestraf de toegestane strafmaat te boven gaat en in zoverre het een vervangende straf oplegt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 43.
- Art. 441 Wetboek van Strafvordering
- Art. 60 Strafwetboek
20 januari 2021 P.20.1252.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.11
AC nr. ...
Vernietiging - Omvang - Strafzaken - Strafvordering - Beklaagde en verdachte - Meerdaadse samenloop van misdrijven - Samenvoeging van de straffen - Werkstraffen - Grens - Straf die in zijn geheel driehonderd uur te boven gaat
Wanneer de rechtbank, in overtreding van artikel 60 Strafwetboek, werkstraffen heeft uitgesproken waarvan de duur meer dan driehonderd uur bedraagt, vernietigt het Hof, op de vordering die zijn procureur-generaal heeft ingesteld bij toepassing van artikel 441 Wetboek van Strafvordering, het aangegeven vonnis in zoverre het beslist dat de werkstraf die de tweede feiten betreft de toegestane strafmaat te boven gaat en in zoverre het een vervangende straf oplegt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 42.
- Art. 441 Wetboek van Strafvordering
- Art. 60 Strafwetboek
20 januari 2021 P.20.1251.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.12
AC nr. ...
ALGEMEEN. OPDRACHT EN BESTAANSREDEN VAN HET HOF. AARD VAN HET CASSATIEGEDING
Algemeen - Opdracht en bestaansreden van het hof - Aard van het cassatiegeding - Strafzaken - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Recht van verdediging - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en in stukken van het strafdossier - Wettigheidscontrole
De rechter oordeelt op grond van de omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en van de stukken waarvan de beklaagde kennis heeft kunnen nemen en waarop hij zich heeft kunnen verdedigen, onaantastbaar welk precies feit het voorwerp van de betichting uitmaakt en of de beklaagde beschikt over voldoende informatie om zich daarop te verdedigen; het Hof gaat wel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die ermee geen verband houden of op grond ervan niet kunnen worden verantwoord (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 182 Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.a Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
VORDERINGEN TOT VERNIETIGING. CASSATIEBEROEP IN HET BELANG VAN DE WET
Vorderingen tot vernietiging - Cassatieberoep in het belang van de wet - Aangifte op verzoek van de procureur-generaal bij een hof van beroep - Onwettige straf - Meerdaadse samenloop van misdrijven - Samenvoeging van de straffen - Autonome probatiestraffen - Grens - Straf die in zijn geheel twee jaar te boven gaat
Wanneer het hof van beroep, in overtreding van artikel 60 Strafwetboek, een autonome probatiestraf heeft uitgesproken waarvan de duur, samengevoegd bij die van de straf die reeds werd opgelegd door een eerder vonnis voor samenlopende misdrijven, meer dan twee jaar bedraagt, vernietigt het Hof, op de vordering die zijn procureur-generaal heeft ingesteld bij toepassing van artikel 441 Wetboek van Strafvordering, het aangegeven arrest in zoverre het beslist dat de autonome probatiestraf de toegestane strafmaat te boven gaat en in zoverre het een vervangende straf oplegt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 43.
- Art. 441 Wetboek van Strafvordering
- Art. 60 Strafwetboek
20 januari 2021 P.20.1252.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.11
AC nr. ...
Vorderingen tot vernietiging - Cassatieberoep in het belang van de wet - Aangifte op verzoek van de procureur-generaal bij een hof van beroep - Onwettige straf - Meerdaadse samenloop van misdrijven - Samenvoeging van de straffen - Werkstraffen - Grens - Straf die in zijn geheel driehonderd uur te boven gaat
Wanneer de rechtbank, in overtreding van artikel 60 Strafwetboek, werkstraffen heeft uitgesproken waarvan de duur meer dan driehonderd uur bedraagt, vernietigt het Hof, op de vordering die zijn procureur-generaal heeft ingesteld bij toepassing van artikel 441 Wetboek van Strafvordering, het aangegeven vonnis in zoverre het beslist dat de werkstraf die de tweede feiten betreft de toegestane strafmaat te boven gaat en in zoverre het een vervangende straf oplegt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 42.
- Art. 441 Wetboek van Strafvordering
- Art. 60 Strafwetboek
20 januari 2021 P.20.1251.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.12
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
Burgerlijke zaken - Termijnen van cassatieberoep en betekening - Duur, begin en einde - Faillietverklaring - Termijn voor het instellen van cassatieberoep - Aanvang
De bepalingen van boek XX WER, wijken niet af van de regel dat de termijn om zich in cassatie te voorzien begint te lopen vanaf de betekening van een in laatste aanleg gewezen vonnis of arrest.
- Artt. 57, eerste lid, en 1073, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
9 september 2021 C.21.0043.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.2
AC nr. ...
Strafzaken - Termijnen van cassatieberoep en van betekening - Strafvordering - Duur, begin en einde - Duur, begin en einde - Jeugdbescherming - Arrest van de jeugdkamer dat uitspraak doet over beschermende maatregelen - Termijn van cassatieberoep
Krachtens artikel 423 Wetboek van Strafvordering en artikel 62 Jeugdbeschermingswet moet de verklaring van xxxxxxxxxxxxxx gericht tegen een arrest van de jeugdkamer van het hof van beroep dat uitspraak doet over beschermende maatregelen worden gedaan binnen vijftien dagen na de bestreden beslissing (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 176.
- Art. 62 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Art. 423 Wetboek van Strafvordering
10 maart 2021 P.21.0237.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.6
AC nr. ...
Strafzaken - Termijnen van cassatieberoep en van betekening - Strafvordering - Voorbarig cassatieberoep (geen eindbeslissing) - Voorbarig cassatieberoep (geen eindbeslissing) - Jeugdbescherming - Beschikking die voorlopige maatregelen vastlegt - Hoger beroep - Arrest van de jeugdkamer dat uitspraak doet over het hoger beroep - Termijn van cassatieberoep - Aanvang
Het arrest dat uitspraak doet over het hoger beroep tegen een beschikking van de jeugdrechter die voorlopige maatregelen vastlegt, is geen eindbeslissing in de zin van artikel 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, en valt niet onder de in het tweede lid van die bepaling bedoelde gevallen; het cassatieberoep tegen een dergelijke beslissing kan pas na het eindarrest worden ingesteld (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 176.
- Art. 62 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Art. 420 Wetboek van Strafvordering
10 maart 2021 P.21.0237.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.6
AC nr. ...
COLLECTIEVE SCHULDENREGELING
- Herroeping - Nieuw verzoek - Xxxxxxx - Xxxx - Xxxxxxxxxxxx
Uit artikel 1675/2 Gerechtelijk Wetboek en zijn wetsgeschiedenis volgt dat de termijn van vijf jaar om een nieuw verzoek in te dienen die ingeval van herroeping aan de schuldenaar wordt opgelegd, een wachttermijn is waarbinnen de schuldenaar geen ontvankelijk verzoek tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling kan indienen; deze termijn kan door de rechter dan ook niet worden verlengd of verkort.
- Art. 1675/2 Gerechtelijk Wetboek
18 oktober 2021 S.20.0065.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211018.3N.6
AC nr. ...
DESKUNDIGENONDERZOEK
- Strafzaken - Vonnisgerechten - Verzoek tot aanstelling van een deskundige - Beoordeling
De rechter kan weigeren om een deskundigenonderzoek te bevelen wanneer de procespartij haar verzoek op geen enkel gegeven grondt dat de tot staving van haar vordering aangevoerde feiten aannemelijk kan maken of wanneer er geen dienstige reden bestaat om die maatregel te bevelen (1). (1) Cass. 15 juni 2012, AR C.11.0721.F, AC 2012,
nr. 390; Cass. 31 januari 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 76; Cass. 9 mei 2005, XX
X.00.0000.X, AC 2005, nr. 108. Zie X. XXXXXXX, "Het bewijs en de onderzoeksmaatregelen", in De rol van de accountant en belastingconsulent, Die Keure, 2003, 37-40; X. XXXXXXXXXXX, Taakverdeling in het burgerlijk proces, Intersentia, 2007, 413; X. XX XXXX, Handboek correctioneel procesrecht, Intersentia, 2013, 79-83; X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, 2014, 905; X. XX XXXX, Deskundigen in het strafproces. Algemene beginselen, Kluwer, 2015, 47-50.
- Art. 962 Gerechtelijk Wetboek
1 december 2020 P.20.0573.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.6
AC nr. ...
DOUANE EN ACCIJNZEN
- Accijnzen - Energiebijdrage - Nultarief - Vergunning energieproducten en elektriciteit - Vereiste
Uit de artikelen 420, § 6, eerste en tweede lid, van de Programmawet van 27 december 2004, 1 van het K.B. van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen en 9, § 1, van de Wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, volgt dat een bedrijf dat voldoet aan de wettelijke grondvoorwaarden om te genieten van het nultarief, zonder evenwel in het bezit te zijn van een vergunning “energieproducten en elektriciteit”, recht heeft op terugbetaling van de onterecht betaalde accijnzen.
- Art. 9, § 1 Wet 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen
- Art. 1 KB 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen
- Art. 420, § 6, eerste en tweede lid Programmawet 27 december 2004
30 april 2021 F.19.0125.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.1
AC nr. ...
- Gecombineerde nomenclatuur - Uitlegging - GS Toelichtingen - Bindend karakter
De GS-toelichtingen vormen weliswaar belangrijke middelen ter verzekering van een eenvormige toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief door de douaneautoriteiten van de Lidstaten en kunnen als zodanig als waardevolle hulpmiddelen bij de uitleg ervan worden beschouwd, maar zij zijn niettemin rechtens niet bindend, zodat in voorkomend geval moet worden onderzocht of de inhoud ervan met de bepalingen zelf van het gemeenschappelijk douanetarief in overeenstemming is en de draagwijdte ervan niet wijzigt.
30 april 2021 F.19.0130.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.8
AC nr. ...
EIGENDOM
- Privatieve scheidsmuur - Gemeen maken - Vordering prijs van de nabuur
De eigenaar van een privatieve scheidsmuur kan de prijs voor het gemeen maken van die muur van zijn nabuur vorderen indien en voor zover deze laatste van deze muur een zodanig gebruik maakt dat hij zich het mede-bezit daarvan aanmatigt, aldus inbreuk pleegt op het uitsluitend eigendomsrecht van zijn nabuur en daarmee redelijkerwijze niet kan voortgaan zonder de impliciete wil de muur voor gemeen te houden.
- Art. 661 Oud Burgerlijk Wetboek
9 september 2021 C.21.0027.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.3
AC nr. ...
- Privatieve scheidsmuur - Voordeel voor de nabuur
De enkele omstandigheid dat de nabuur uit het bestaan van de scheidsmuur voordeel haalt, houdt geen bezitsaanmatiging van de scheidsmuur in.
- Art. 661 Oud Burgerlijk Wetboek
9 september 2021 C.21.0027.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.3
AC nr. ...
ERFENISSEN
- Gerechtelijke vereffening-verdeling - Vordering tot betalen van de prijs van aandelen - Te volgen procedure
Een vordering tegen een deelgenoot tot betaling van de prijs van de aandelen die deze door optielichting van de nalatenschap heeft verkregen, kan in een afzonderlijke procedure worden ingesteld en niet enkel in het kader van de procedure van vereffening en verdeling, ook al heeft een dergelijke vordering een weerslag op de omvang van de te vereffenen en verdelen boedel.
- Art. 1209, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
9 september 2021 C.20.0308.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.4
AC nr. ...
EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL
- Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgronden - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Vermoeden van eerbiediging van grondrechten - Kennelijk gevaar van aantasting grondrechten - Beoordeling
Het onderzoeksgerecht oordeelt bij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel onaantastbaar of de aangevoerde omstandige gegevens die wijzen op een kennelijk gevaar voor de fundamentele rechten van de betrokkene afdoende zijn om het vermoeden van eerbiediging van fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat te weerleggen; die beoordeling heeft enkel betrekking op het concrete geval van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en niet op andere gevallen (1). (1) Cass. 28 maart 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 215; Cass. 19 november
2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 615; Cass. 23 januari 2013, AR P.13.0087.F, AC 2013, nr.
55; Cass. 25 november 2009, AR P.09.1624.F, AC 2009, nr. 697; Cass. 10 maart 2020, AR
P.20.0242.N, AC 2020, nr. 179; Cass. 24 maart 2020, AR P.20.0320.N, AC 2020, nr. 212. Zie
M.-X. XXXXXXXXX, H.D. BOSLY et X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, 2017, 8ste ed., T. II, 1806-1810; J. XXX XXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel in de praktijk, Kluwer, 2013, 86-104. Specifiek over de verenigbaarheid van de Zweedse regels over voorlopige hechtenis met artikel 5 EVRM zie HvJ 12 december 2019, zaak PPU, C- 625/19, §51-53, xxx.xxxxx.xxxxxx.xx
- Preambule, overweging 10 Kaderbesluit nr. 2002/584/JBZ van de Raad van de EU van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgrond - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Controle op de wettigheid, noodzaak en redelijke termijn van de voorlopige hechtenis - Vrijlating onder voorwaarden in de uitvoerende lidstaat - Beoordeling
Uit de artikelen 5.1.c en 5.3 EVRM volgt dat een rechterlijke autoriteit dient te oordelen of rekening houdend met deze verdragsbepalingen en de nationale regelgeving een voorlopige hechtenis wettig en noodzakelijk is en blijft, alsook of de duur van die hechtenis nog wel redelijk is; een stelsel waarbij het loutere feit van een verdenking wegens een bepaald misdrijf verplicht tot voorlopige hechtenis is strijdig met deze bepalingen, maar uit deze bepalingen volgt niet dat een verdachte over een absoluut recht op vrijlating onder voorwaarden of tegen een borgsom moet beschikken.
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Artt. 5.1.c en 5.3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgronden - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Onderzoek naar de verenigbaarheid van het recht van de uitvaardigende lidstaat met het EVRM - Informatie in het dossier en aangebracht door de partijen - Inwinnen van informatie bij de uitvaardigende lidstaat
Het onderzoeksgerecht dat zich op basis van informatie die het dossier bevat en die door de partijen werd voorgelegd voldoende voorgelicht acht over de draagwijdte van de regelgeving in de uitvaardigende staat is niet verplicht aanvullende informatie in te winnen bij de uitvaardigende staat alvorens zich uit te spreken over de verplichte weigeringsgrond van artikel 4, 5° Wet Europees aanhoudingsbevel; uit het enkele feit dat in bepaalde rechtsleer vragen worden gesteld over de verenigbaarheid van het recht van de uitvaardigende staat met een EVRM-bepaling volgt niet dat het onderzoeksgerecht daarover noodzakelijkerwijze aanvullende informatie moet inwinnen.
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Verplichte weigeringsgronden - Dubbele incriminatie - Lijst van artikel 5, § 2, Wet Europees Aanhoudingsbevel - Categorie van strafbare feiten - Handel in verdovende middelen - Voorbereidende handelingen - Strafbaarheid van feiten gepleegd na inwerkingtreding van de Wet Europees Aanhoudingsbevel
De feiten van de lijst van artikel 5, §2, Wet Europees Aanhoudingsbevel zijn niet strafrechtelijk omschreven, maar moeten generisch of criminologisch worden beschouwd, dus als een strafrechtelijk domein of een categorie van strafbare feiten; tot de strafbare feiten die in die lijst worden omschreven als de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen behoren bijgevolg ook het stellen van voorbereidende handelingen met het oog op de aanmaak, de verkoop, de levering of de illegale verschaffing van een in artikel 2bis, §1, Drugswet bedoelde stof, met het oog op het verbouwen van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken, zoals strafbaar gesteld door artikel 2bis,
§6, Drugswet; de omstandigheid dat deze feiten in België werden strafbaar gesteld na de inwerkingtreding van de Wet Europees Aanhoudingsbevel doet daaraan geen afbreuk.
- Artt. 2bis, §§ 1 en 6 Wet 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende mid
- Art. 5, § 2 Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
1 december 2020 P.20.1163.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.15
AC nr. ...
- Tenuitvoerlegging gevraagd aan België - Europees aanhoudingsbevel op grond van een veroordeling bij verstek - Facultatieve weigeringsgrond - Uitsluiting van de facultatieve weigeringsgrond
- Art. 7, § 1, 1° Decreet 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004
- Art. 4bis Kaderbesluit nr. 2002/584/JBZ van de Raad van de EU van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten
20 januari 2021 P.21.0032.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.18
AC nr. ...
- Europees aanhoudingsbevel op grond van een veroordeling bij verstek - Tenuitvoerlegging gevraagd aan België - Facultatieve weigeringsgrond - Uitsluiting van de facultatieve weigeringsgrond - Kamer van inbeschuldigingstelling - Verificatie van de voorwaarden
Wanneer de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, aanvoert dat het Europees aanhoudingsbevel op grond van een veroordeling bij verstek, niet de in artikel 7, § 1, 1° tot 4°, Wet Europees Aanhoudingsbevel voorgeschreven vermeldingen bevatte, zodat moest worden overwogen om de tenuitvoerlegging ervan te weigeren, moeten de appelrechters nagaan of, volgens het Europees aanhoudingsbevel, de informatie tijdig aan de eiser was meegedeeld en met de precisering dat er bij niet- verschijning een veroordeling kon worden uitgesproken (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2021, nr. 45.
- Art. 7, § 1, 1° Decreet 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004
- Art. 4bis Kaderbesluit nr. 2002/584/JBZ van de Raad van de EU van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten
20 januari 2021 P.21.0032.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.18
AC nr. ...
EUROPESE UNIE
Allerlei - CITES-Verordening - Uitvoeringsverordening van de Cites-Verordening - Begrip "verzaagd hout" - Bewerking - Draagwijdte
Met de CITES-Wijzigingsverordening is vanaf 14 december 2019, dit is na de vervolgde feiten, de annotatie #5 voor Pericopsis elata vervangen door de annotatie #17 die vermeldt: "Stammen of blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout", waarbij de term "bewerkt hout" in de bijlage "Opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D" gedefinieerd wordt als: "hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V- verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden"; hieruit volgt dat vanaf 14 december 2019 niet enkel "verzaagd hout", maar ook "bewerkt hout" onderworpen is aan de vergunningsplicht doch dat impliceert niet dat "verzaagd hout" dat een verdere bewerking heeft ondergaan, vóór die datum niet viel onder de vergunningsplicht (1). (1) Ten tijde van de feiten was Pericopsis elata (Afrormosia) in bijlage B van de CITES-Verordening voorzien van een annotatie #5: "ter omschrijving van stammen of blokken, planken en vellen fineer" en vielen aldus enkel dergelijke stammen of blokken, planken en vellen fineer onder de vergunningsplicht; met de term "planken" wordt "verzaagd hout" bedoeld; zie Cass. 21 mei 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 303, met concl. van advocaat-generaal m.o. X. XXXXXXX.
15 december 2020 P.20.0682.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201215.2N.2
AC nr. ...
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie van de Europese Unie - Aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag - Zesde richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 - Artikel 17 - Btw - Uitgaven die ten goede komen van derden - Recht op aftrek van voorbelasting
Het Hof stelt de vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of artikel 17 van de richtlijn nr. 77/388/EEG aldus dient te worden geïnterpreteerd dat wanneer een uitgave ook ten goede komt aan een derde - zoals dit het geval is wanneer een promotor bij de verkoop van appartementen publiciteitskosten, administratiekosten en makelaarslonen betaalt die ook ten goede komen aan de grondeigenaren - dit niet eraan in de weg staat dat de op die kosten drukkende btw volledig in aftrek kan worden gebracht, op voorwaarde dat wordt vastgesteld dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de uitgave en de economische activiteit van de belastingplichtige en dat het voordeel voor de derde ondergeschikt is aan de behoeften van het bedrijf van de belastingplichtige (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 45, § 1 Wetboek van de Belasting over de Xxxxxxxxxxx Xxxxxx
00 mei 2021 F.18.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210521.1N.3
AC nr. ...
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie van de Europese Unie - Aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag - Zesde richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 - Artikel 17 - Btw - Uitgaven die ten goede komen van derden - Recht
op aftrek van voorbelasting
Het Hof stelt de vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of artikel 17 van de richtlijn nr. 77/388/EEG aldus dient te worden geïnterpreteerd dat wanneer een uitgave ook ten goede komt aan een derde - zoals dit het geval is wanneer een promotor bij de verkoop van appartementen publiciteitskosten, administratiekosten en makelaarslonen betaalt die ook ten goede komen aan de grondeigenaren - dit niet eraan in de weg staat dat de op die kosten drukkende btw volledig in aftrek kan worden gebracht, op voorwaarde dat wordt vastgesteld dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de uitgave en de economische activiteit van de belastingplichtige en dat het voordeel voor de derde ondergeschikt is aan de behoeften van het bedrijf van de belastingplichtige (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 45, § 1 Wetboek van de Belasting over de Xxxxxxxxxxx Xxxxxx
00 mei 2021 F.18.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210521.1N.3
AC nr. 251
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJ
BEVOORRECHTE EN HYPOTHECAIRE SCHULDEISERS
Bevoorrechte en hypothecaire schuldeisers - Faillissement - Contractuele bezettingsvergoeding - Bestemming
Gelden verkregen in het raam van een contractuele bezetting van een onroerend goed worden, net zoals huur- en pachtgelden, vanaf het beslagexploot voor onroerend gehouden om, samen met de prijs van het onroerend goed, volgens de rang van de hypotheken te worden verdeeld, ook indien de schuldenaar het voorwerp wordt van een faillissement.
- Art. 45, 2°, tweede lid Burgerlijk Wetboek - Boek III - Titel XVIII: Voorrechten en hypotheken. - Hypotheekwet
- Art. 1576, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
9 december 2021 C.21.0159.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.5
AC nr. ...
Rechtspleging - Derdenverzet tegen faillissementsvonnis - Belanghebbende
Artikel XX.108, §2, WER betreft een afwijking van het gemene procesrecht doordat het derdenverzet tegen een faillissementsvonnis openstelt voor elke belanghebbende in de zin van de artikelen 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek, zo ook voor elke belanghebbende schuldeiser buiten de beperkende voorwaarden van artikel 1122, tweede lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek.
- Artt. 17, 18 en 122, tweede lid, 3° Gerechtelijk Wetboek
- Art. XX.108, § 2 Wetboek van economisch recht
9 september 2021 C.21.0043.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.2
AC nr. ...
GEMEENSCHAPS- EN GEWESTBELASTING
- Vlaams Gewest - Heffing op de waterverontreiniging - Overgangsregeling van artikel 35vicies, § 4 oppervlaktewaterenwet - Berekening van de vuilvracht
Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet van 21 december 2012 en uit het
gebruik van de woorden “verminderd met” in artikel 35vicies, §4, Oppervlaktewaterenwet, volgt dat de in deze bepaling uitgewerkte overgangsregeling, die ertoe strekte te vermijden dat bedrijven zouden worden geconfronteerd met een plotse stijging van de heffingskost en hen de mogelijkheid te bieden zich aan te passen aan de nieuwe regeling, slechts van toepassing is wanneer de vuilvracht berekend volgens de nieuwe regels hoger is dan de vuilvracht berekend volgens de vroegere regels.
- Art. 35vicies, § 4 Wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging
2 april 2021 C.19.0315.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210402.1N.1
AC nr. ...
- Kilometerheffing - Herhaalde overtredingen - Nieuwe sanctie voor dezelfde overtreding
In geval van herhaalde overtredingen op de kilometerheffing, binnen de grenzen bepaald in artikel 3.18.0.0.1, § 4/1, VCF, kan voor dezelfde overtreding een nieuwe sanctie worden opgelegd, ook wanneer de overtreder geen kennis heeft van de eerste overtreding, maar het bevoegde personeelslid kan de administratieve geldboete voor dezelfde overtreding begaan binnen een beperkte tijdspanne verminderen als de belastingplichtige te goeder trouw handelde (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 3.18.0.0.1 Decreet 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit
2 april 2021 F.20.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210402.1N.2
AC nr. ...
- Kilometerheffing - Herhaalde overtredingen - Nieuwe sanctie voor dezelfde overtreding - Mildering
In geval van herhaalde overtredingen op de kilometerheffing, binnen de grenzen bepaald in artikel 3.18.0.0.1, § 4/1, VCF, kan voor dezelfde overtreding een nieuwe sanctie worden opgelegd, ook wanneer de overtreder geen kennis heeft van de eerste overtreding, maar het bevoegde personeelslid kan de administratieve geldboete voor dezelfde overtreding begaan binnen een beperkte tijdspanne verminderen als de belastingplichtige te goeder trouw handelde (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 3.18.0.0.1 Decreet 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit
2 april 2021 F.20.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210402.1N.2
AC nr. ...
GEMEENTE-, PROVINCIE- EN PLAATSELIJKE BELASTINGEN
Gemeentebelastingen - Vergoeding voor wegenisrecht - Begrenzing in de Gasordonnantie - Implementatie in de gemeentelijke belastingreglementen - Uitvoeringsbesluit - Vereiste
De inwerkingtreding op 1 januari 2007 van het gewijzigde artikel 28, § 3, Gasordonnantie belet niet dat de toepassing van dat artikel onderworpen is aan nadere regels die door de regering moeten worden uitgewerkt en die moeten vaststellen hoe de maximumbegrenzing van artikel 28, § 3, eerste lid, Gasordonnantie in de diverse gemeentelijke belastingreglementen moet worden geïmplementeerd; zolang de regering die nadere regels niet heeft vastgesteld, kan het gewijzigde artikel 28, § 3, Gasordonnantie niet worden toegepast, ook al is deze ordonnantie reeds in werking getreden (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 28 Ordonnantie 1 april 2004 betreffende de organisatie van de gasmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, betreffende wegenisretributies inzake gas en elektriciteit en houdende wijziging van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van
14 oktober 2021 C.20.0040.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211014.1N.3
AC nr. ...
Gemeentebelastingen - Vergoeding voor wegenisrecht - Doorrekening wegenisbijdrage aan een contractspartij met fiscale immuniteit
Ook al geniet een contractspartij een vrijstelling van een cijns, belasting of taks, zelfs voor verstrekte diensten, door de provincie Vlaams-Brabant, de stad Brussel of de Brusselse gemeenten opgelegd uit hoofde van de concessies of vergunningen welke zij zal verkregen hebben, dan kan die contractspartij aan de leveranciers die haar bevoorraden, niettemin de terugbetaling niet weigeren van een gemeentelijke belasting die opgelegd is aan de netbeheerders als vergoeding voor het wegenisrecht van die netbeheerders en die de netbeheerders aan de leveranciers hebben doorgerekend, wanneer de leveringsovereenkomsten tussen die contractspartij en de leveranciers bepalen dat aan die contractspartij alle belastingen worden doorgerekend (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 11 Wet 17 juni 1953 op de inrichting van het gemeenschappelijk vervoer in de streek van Brussel
14 oktober 2021 C.20.0040.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211014.1N.3
AC nr. ...
XXXXXXX - XXXXXXXXx
- Strafzaken - Hoger beroep - Grievenformulier - Tijdig aanvoeren van grieven - Ontbreken van datumstempel - Inventaris van het dossier
Wanneer het dossier van de rechtspleging een grievenschrift bevat waarop geen datumstempel van de griffie is aangebracht, oordelen de appelrechters op grond van de hen regelmatig voorgelegde en aan tegenspraak onderworpen gegevens onaantastbaar op welke datum dat formulier ter griffie is neergelegd; zij kunnen de datum van de neerlegging van het grievenformulier onder meer afleiden uit de datum die bij dat formulier is vermeld in de inventaris van het hen overgemaakte dossier.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
1 december 2020 P.20.0746.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.4
AC nr. ...
GRONDWET
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE)
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 149 - Redenen van de vonnissen en arresten - Geen motivering
Het arrest dat geen melding maakt van de waarde die het toekent aan de bijdrage in natura die de verweerder levert door de kinderen te huisvesten, stelt het Hof niet in staat te onderzoeken of het bedrag van het aan de verweerder opgelegde aandeel in de opvoedings- en onderhoudskosten is vastgesteld in verhouding tot zijn aandeel in de samengevoegde middelen van de partijen en schendt bijgevolg artikel 149 Grondwet.
- Art. 149 De gecoördineerde Grondwet 1994
4 maart 2021 C.20.0443.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.3
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 159 - Administratieve rechtshandeling
Een administratieve rechtshandeling is een door een administratieve overheid genomen uitvoerbare rechtshandeling bekleed met het vermoeden van wettigheid die doelbewust wordt gesteld om rechtsgevolgen in het leven te roepen of om te beletten dat rechtsgevolgen tot stand komen; de aanmaning en de ingebrekestelling bedoeld in artikel 11, § 1, tweede en vierde lid, van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, zijn geen administratieve rechtshandelingen maar loutere uitvoeringshandelingen (1). (1) Zie andersluidende concl. OM.
- Art. 11, § 1, tweede en vierde lid Wet 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
30 september 2021 C.20.0242.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.4
AC nr. ...
HELING
- Witwasmisdrijf - Vermogensvoordeel - Verhullen van de illegale herkomst - Verrichtingen via rekeningen van de dader van het basismisdrijf
Het plaatsen van een illegaal vermogensvoordeel bestaande in cash gelden, cheques of buitenlandse overschrijvingen op een bankrekening, het afhalen van deze gelden via een bankcheque en het deponeren van de gelden op een andere rekening van dezelfde titularis kan een door artikel 505, eerste lid, 3° en 4° Strafwetboek bedoelde verrichting zijn, voor zover ze telkens geschiedt met het vereiste opzet (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 505, 3° en 4° Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
HOGER BEROEP
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Grievenformulier - Tijdig aanvoeren van grieven - Ontbreken van datumstempel - Inventaris van het dossier
Wanneer het dossier van de rechtspleging een grievenschrift bevat waarop geen datumstempel van de griffie is aangebracht, oordelen de appelrechters op grond van de hen regelmatig voorgelegde en aan tegenspraak onderworpen gegevens onaantastbaar op welke datum dat formulier ter griffie is neergelegd; zij kunnen de datum van de neerlegging van het grievenformulier onder meer afleiden uit de datum die bij dat formulier is vermeld in de inventaris van het hen overgemaakte dossier.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
1 december 2020 P.20.0746.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.4
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Hoger beroep van de beklaagde - Onbeperkt hoger beroep - Grievenformulier - Grieven beperkt tot bepaalde beslissingsonderdelen
De omstandigheid dat een appellant in zijn verklaring van hoger beroep aangeeft dit rechtsmiddel te richten tegen alle beschikkingen van het beroepen vonnis, maar in het grievenformulier slechts grieven aanvoert tegen bepaalde beslissingsonderdelen, heeft niet tot gevolg dat de saisine van het appelgerecht zich uitstrekt tot alle beschikkingen van het beroepen vonnis; zij is beperkt tot die beslissingsonderdelen waartegen de appellant grieven aanvoert, alsook tot de beslissingsonderdelen die daarmee onafscheidelijk zijn verbonden (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 203 en 204 Wetboek van Strafvordering
1 december 2020 P.19.1024.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.11
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Hoger beroep van de beklaagde - Onbeperkt hoger beroep - Verzoekschrift met grieven of grievenformulier - Aankruisen van enkel de grief schuld - Effect op de beslissing van de burgerlijke rechtspleging
Indien een beklaagde in zijn verzoekschrift of grievenformulier aangeeft te zijn gegriefd door de uitspraak over de schuld betreffende een of meerdere telastleggingen, zonder aan te geven dat hij is gegriefd door de beslissing over de tegen hem gerichte burgerlijke rechtsvordering, dan is de saisine van het appelgerecht beperkt tot de beslissing over de schuld van de beklaagde op strafgebied en de daarmee onafscheidelijk verbonden beslissingen; het beslissingsonderdeel betreffende de schuld van een beklaagde op strafgebied en dat betreffende de burgerlijke rechtsvordering, zelfs al hebben ze betrekking op dezelfde feiten, zijn geen onafscheidelijk verbonden beslissingen voor de toepassing van artikel 204 Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.19.1024.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.11
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Strafvordering - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Berusting van
het openbaar ministerie in het beroepen vonnis
De strafvordering is geen rechtsvordering waarover het openbaar ministerie naar eigen goeddunken kan beschikken, aangezien deze hem niet toebehoort; zijn berusting in een vonnis waartegen het nochtans hoger beroep heeft ingesteld, ontneemt aan zijn rechtsmiddel noch het vereiste belang noch zijn bestaansreden (1). (1) M.-X. XXXXXXXXX, H.-D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, Brussel, Die Keure, 9de uitg., 2021, p. 160.
- Art. 202 Wetboek van Strafvordering
- Art. 1 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Rechtspleging in hoger beroep - Vermindering van de straf - Ontnemen van het in eerste aanleg verleende uitstel - Eenstemmigheid
Het appelgerecht dat een door de eerste rechter opgelegde straf vermindert, maar het voor deze straf geheel of gedeeltelijk verleende uitstel intrekt, verzwaart de straf niet en moet bijgevolg die beslissing niet eenstemmig nemen (1). (1) Cass. 16 september 2003,
XX X.00.0000.X, AC 2003, nr. 437; Cass. 10 februari 1998, AR P.96.0785.N, AC 1998, nr. 79,
R.W. 1998-99, 405 noot X. XXXXXXXXX; Cass. 19 mei 1981, AC 1980-81, nr. 538; Cass. 25
oktober 1976, AC 1977, 236; Cass. 4 oktober 1971, AC 1972-72, 133. Zie X. XXXXXXXX,
Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, 2014, 1402.
- Art. 211bis Wetboek van Strafvordering
1 december 2020 P.19.0808.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.12
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Rechtspleging in hoger beroep - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Onnauwkeurige omschrijving van de telastlegging - Bijkomende informatie op vraag van de beklaagde tijdens de procedure in hoger beroep - Recht op voldoende tijd en faciliteiten voor zijn verdediging
Niets belet dat het openbaar ministerie in de loop van het proces voor de vonnisrechter nadere informatie bijbrengt over de redenen van de beschuldiging en dat de rechter met die informatie rekening houdt om de beoordelen of de beklaagde weet waarop hij zich precies moet verdedigen; het enkele feit dat kennisgeving van die informatie een gevolg is van het verweer van de beklaagde of pas in de procedure in hoger beroep wordt bijgebracht of vervolledigd, impliceert niet dat de beklaagde niet onverwijld in kennis is gesteld van de redenen van de beschuldiging; daarvoor is enkel vereist dat hij na ontvangst van die informatie kan beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 6.3.a en 6.3.b Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
HOOFDELIJKHEID
- Vennootschappen - Handelsvennootschappen - Vennootschappen onder firma - Vennoten - Aandelenoverdracht - Aansprakelijkheid - Belastingschuld van de vennootschap - Tijdstip - Ontstaan voor de aandelenoverdrachten
Uit de artikelen 204 en 209 Wetboek van Vennootschappen volgt dat de vennoten onder firma die hun deelneming hebben overgedragen, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle verbintenissen van de vennootschap die vóór de overdracht zijn ontstaan; dit geldt eveneens voor de belastingschuld die ontstaan is voor de overdracht van de aandelen, zodat een ingekohierde aanslag die betrekking heeft op het inkomstenjaar dat voorafgaat aan de overdracht van de aandelen kan worden ten uitvoer gelegd op het vermogen van de vennoot die zijn aandelen heeft overgedragen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 204 en 209 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
30 april 2021 F.19.0133.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.3
AC nr. ...
HUUR VAN DIENSTEN
- Woningbouwwet - Gebrek aan voorlopige oplevering
De omstandigheid dat er nog geen voorlopige oplevering heeft plaatsgevonden, staat niet er aan in de weg dat de eigendom van de grond en de opstallen reeds is overgegaan op de kopers ervan, met inbegrip van de rechten van de verkoper die nauw verbonden zijn met het gebouw (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 4 en 5, eerste lid Wet 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
14 mei 2021 C.20.0351.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210514.1N.6
AC nr. ...
XXXX XXX XXXXXXXXxx
Pacht - Algemeen - Pachtovername - Overnemer - Beroepsbekwaamheid
De Pachtwet legt geen algemene verplichting tot beroepsbekwaamheid van de overnemer op waaruit zou volgen dat de pacht met toepassing van artikel 38 Pachtwet niet zou overgaan op de erfgenaam of rechtverkrijgende die op het ogenblik van de pachtoverdracht niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt.
- Artt. 1, 1°, 34, 37, § 1, 5°, en 38 Wet van 4 november 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen
11 juni 2021 C.20.0277.N
Pacht - Algemeen - Pachtovername
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210611.1N.2
AC nr. ...
De Pachtwet voorziet dat de pacht in geval van overlijden van de pachter zonder meer doorloopt ten voordele van diens erfgenamen of rechtverkrijgenden; er wordt niet vereist dat zij ook het landbouwbedrijf van de pachter overnemen.
- Art. 38 Wet van 4 november 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen
11 juni 2021 C.20.0277.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210611.1N.2
AC nr. ...
HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS
Algemeen - Nederlands recht - Huwelijksovereenkomst - Uitlegging - Haviltex rechtspraak - Toepassing
De Haviltex-rechtspraak naar Nederlands recht die inhoudt dat de verhouding tussen contractspartijen in een schriftelijke overeenkomst niet alleen op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de contractsbepalingen moet bepaald worden maar veeleer op grond van de zin die de contractspartijen in de gegeven omstandigheden aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op grond van wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, geldt ook voor huwelijksovereenkomsten (1). (1) Zie HR, 6 oktober 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AX8847); HR, 28 november 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AK3697); HR, 13
maart 1981 (ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
- Art. 6:248 Nederlands Burgerlijk Wetboek
23 september 2021 C.20.0162.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210923.1N.5
AC nr. ...
Wettelijk stelsel - Verrijking van het eigen vermogen - Vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen
De verrijking van het eigen vermogen door arbeid van een echtgenoot buiten een professionele context en in die zin zonder inkomstenderving brengt geen verarming van het gemeenschappelijk vermogen mee en kan bijgevolg geen aanleiding geven tot vergoeding.
- Artt. 221, eerste lid, 1405.1 en 4, 1432, en 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
9 september 2021 C.21.0017.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210909.1N.11
AC nr. ...
INFORMATICA
- Informaticabedrog - Onrechtmatig economisch voordeel
Het door artikel 504quater Strafwetboek bedoelde misdrijf, dat voor strafbaarheid het beogen veronderstelt van de verwerving voor zichzelf of voor een ander van een onrechtmatig economisch voordeel, vereist niet dat door dit beogen andermans vermogen wordt aangetast of kan worden aangetast.
- Art. 504quater Strafwetboek
8 december 2020 P.20.0719.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.5
AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Uitvoerbaar verklaard kohier - Tenuitvoerlegging
Het uitvoerbaar verklaarde kohier kan in de regel slechts ten uitvoer worden gelegd tegen de bij name in dat kohier vermelde belastingschuldige of belastingschuldigen; de tenuitvoerlegging van het kohier tegen andere personen is slechts mogelijk wanneer zulks voortvloeit uit het systeem van de wet (1). (1) Zie concl. OM.
30 april 2021 F.19.0133.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.3
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Bewijsvoering - Algemeen - Abnormaal of goedgunstig voordeel - Economische verantwoording van de verrichting - Bewijslast
De administratie moet het bewijs leveren van het bestaan van een abnormaal of goedgunstig voordeel, van de omvang ervan en van de band van wederzijdse afhankelijkheid; op de belastingplichtige rust de bewijslast van de economische omstandigheden die hij aanvoert ter verantwoording van de verrichtingen die in beginsel een abnormaal of goedgunstig voordeel uitmaken.
- Artt. 79, 207 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
2 april 2021 F.19.0111.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210402.1N.10
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Bewijsvoering - Tekenen of indiciën van gegoedheid - Bewijslast - Verdeling
Wanneer de administratie de belastbare grondslag overeenkomstig artikel 341 WIB92 heeft vastgesteld volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, moet de belastingplichtige, om het op hem rustende tegenbewijs te leveren, aan de hand van positieve en controleerbare gegevens aantonen dat die hogere gegoedheid voortkomt uit andere inkomsten dan die welke in de inkomstenbelastingen kunnen worden belast of uit inkomsten die tijdens een vroeger tijdvak dan het belastbare tijdvak zijn verkregen.
- Art. 341 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
14 oktober 2021 F.20.0047.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211014.1N.6
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Sancties - verhogingen - administratieve boeten - straffen - Uitstel, probatie
Wanneer, in strafzaken, de veroordeelde voldoet aan de voorwaarden om het uitstel te genieten, komt het aan het vonnisgerecht toe om, op grond van overwegingen eigen aan de veroordeelde, te beoordelen of die maatregel moet worden opgelegd (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2022, nr. 518.
- Artt. 8, § 1, en 18bis Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
8 september 2022 F.21.0083.F
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220908.1F.4
AC nr. ...
Algemeen - Belastingschuld - Definitief ontstaan - Tijdstip
Inzake inkomstenbelastingen ontstaat de belastingschuld definitief op het tijdstip waarop de periode wordt afgesloten waarin de inkomsten zijn verkregen die de belastbare grondslag vormen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 360 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
30 april 2021 F.19.0133.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.3
AC nr. ...
Internationale verdragen - Overeenkomst tussen België en Duitsland - Vrijstelling in België - Uit Duitsland afkomstige inkomsten
Met de uit de Bondsrepubliek Duitsland afkomstige inkomsten die krachtens artikel 23, § 2, 1°, van de Overeenkomst in België vrijgesteld zijn van belastingen, worden de netto inkomsten bedoeld; bijgevolg dienen aftrekposten die specifiek van deze categorie van inkomsten aftrekbaar zijn, in aftrek te worden gebracht.
- Art. 15 en 23 Overeenkomst 30 juni 1958 tussen het Koninkrijk België en de Bondsrepubliek Duitsland
30 april 2021 F.19.0161.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.2
AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Algemeen - Inkomsten behaald in verschillende landen - Berekening belastbare nettobedrag - Beroepskosten - Omdeling per land
Uit Artikel 7, § 3, KB WIB92 volgt dat de beroepskosten per land moeten worden gesplitst en afgetrokken van de inkomsten waarop zij betrekking hebben.
- Art. 7 Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992
30 april 2021 F.19.0161.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.2
AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Bedrijfslasten - Schuld van een vennootschap - Borgstelling door de bedrijfsleider - Uitwinning - Aftrekbaarheid
De kosten die een vennootschapsbestuurder maakt in het kader van zijn borgstelling voor de schulden van de vennootschap, zijn aftrekbare beroepskosten indien aan de voorwaarden van artikel 49 WIB92 is voldaan, wat veronderstelt dat hij de bedoelde kosten maakte om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden; wanneer de vennootschapsbestuurder tevens aandeelhouder van de vennootschap is, zijn de kosten niet aftrekbaar wanneer zij zijn gemaakt om zijn persoonlijk vermogen veilig te stellen.
- Art. 49 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
2 april 2021 F.19.0110.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210402.1N.7
AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Bedrijfslasten - Inkomsten in België en in het buitenland - Omdeling
Uit Artikel 7, § 3, KB WIB92 volgt dat de beroepskosten per land moeten worden gesplitst en afgetrokken van de inkomsten waarop zij betrekking hebben.
- Art. 7 Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.2
AC nr. ...
Voorziening in cassatie - Verzoekschrift tot cassatie - Ondertekening door een advocaat bij het Hof van Cassatie - Vereiste
Uit de artikelen 1080 Gerechtelijk Wetboek en 378 WIB92 volgt dat inzake inkomstenbelastingen het verzoekschrift ondertekend en neergelegd mag worden door een advocaat, die niet een advocaat bij het Hof dient te zijn; het feit dat de cassatievoorziening gericht is tegen een beslissing die uitspraak doet over een vordering betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en tegelijk ook over een vordering in tussenkomst en gemeenverklaring van het te vellen arrest, wat een louter bewarende maatregel is, leidt er niet ertoe dat de voorziening moet ondertekend en neergelegd worden door een advocaat bij het Hof.
- Art. 378 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 1080 Gerechtelijk Wetboek
4 november 2021 F.20.0092.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211104.1N.5
AC nr. ...
INTEREST
Moratoire interest - Termijnschulden
Artikel 2277 Oud Burgerlijk Wetboek strekt ertoe de schuldenaar te beschermen tegen een aangroei van achterstallen van termijnschulden uit een en dezelfde rechtsverhoudingen; de vermeerderingen bedoeld in artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en de verdubbelingen van die vermeerderingen bedoeld in artikel 11, § 1, derde lid, zijn geen termijnschulden uit een en dezelfde rechtsverhouding zoals bedoeld bij artikel 2277 Oud Burgerlijk Wetboek; de verkorte verjaringstermijn van artikel 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek is bijgevolg niet van toepassing op voormelde heffingen (1). (1) Zie Cass. 3 december 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 723 met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxxx; Cass. 25 januari 2010, AR C.09.0410.F, AC 2010, nr. 59; Cass. 13 maart 2008, AR C.07.0132N, AC 2008, nr. 175.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
30 september 2021 C.20.0242.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.4
AC nr. ...
JEUGDBESCHERMING
- Beschikking die voorlopige maatregelen vastlegt - Hoger beroep - Arrest van de jeugdkamer dat uitspraak doet over het hoger beroep - Termijn van cassatieberoep - Aanvang
Het arrest dat uitspraak doet over het hoger beroep tegen een beschikking van de jeugdrechter die voorlopige maatregelen vastlegt, is geen eindbeslissing in de zin van artikel 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, en valt niet onder de in het tweede lid van die bepaling bedoelde gevallen; het cassatieberoep tegen een dergelijke beslissing kan pas na het eindarrest worden ingesteld (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 176.
- Art. 62 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Art. 420 Wetboek van Strafvordering
10 maart 2021 P.21.0237.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.6
AC nr. ...
- Arrest van de jeugdkamer dat uitspraak doet over beschermende maatregelen - Cassatieberoep - Termijn van cassatieberoep
Krachtens artikel 423 Wetboek van Strafvordering en artikel 62 Jeugdbeschermingswet moet de verklaring van xxxxxxxxxxxxxx gericht tegen een arrest van de jeugdkamer van het hof van beroep dat uitspraak doet over beschermende maatregelen worden gedaan binnen vijftien dagen na de bestreden beslissing (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 176.
- Art. 62 Wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
- Art. 423 Wetboek van Strafvordering
10 maart 2021 P.21.0237.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.6
AC nr. ...
KOOP
- Woningbouwwet - Gebrek aan voorlopige oplevering
De omstandigheid dat er nog geen voorlopige oplevering heeft plaatsgevonden, staat niet er aan in de weg dat de eigendom van de grond en de opstallen reeds is overgegaan op de kopers ervan, met inbegrip van de rechten van de verkoper die nauw verbonden zijn met het gebouw (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 4 en 5, eerste lid Wet 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
14 mei 2021 C.20.0351.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210514.1N.6
AC nr. ...
- Koopvernietigende gebreken - Rechtsvordering van de verkoper tegen diegene van wie hij de zaak heeft gekocht - Korte termijn - Aanvang
Hoewel de korte termijn waarbinnen de vordering op grond van koopvernietigende gebreken van de verkoper tegen diegene van wie hij de zaak heeft gekocht moet worden ingesteld, in beginsel begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de verkoper kennis had of behoorde te hebben van het gebrek, begint, wanneer het gebrek pas aan het licht komt nadat het goed werd doorverkocht, de korte termijn eerst te lopen vanaf het tijdstip waarop de verkoper zelf door zijn koper in rechte wordt aangesproken (1). (1) Cass. 27 mei 2011, XX X.00.0000.X, AC 2011, nr. 357; Cass. 25 juni 2010, AR C.09.0085.F, AC 2010,
nr. 463; Cass. 29 januari 2004, AR C.01.0491.N, AC 2004, nr. 52.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
23 juni 2022 C.20.0470.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220623.1N.4
AC nr. ...
KORT GEDING
- Woninghuurdecreet - Overgangsregeling - Kortgedingbevoegdheid vrederechter - Voorwaardelijke volheid van bevoegdheid voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend in kort geding - Exceptie van materiële onbevoegdheid
De exceptie van onbevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in kort geding, omwille van de bevoegdheid van de vrederechter op grond van artikel 43, § 2, eerste lid Vlaams Woninghuurdecreet, moet vóór alle exceptie of verweer worden aangevoerd.
- Art. 43, § 2, eerste lid Decreet 9 november 2018 houdende bepalingen betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan
- Art. 584, eerste lid en 854 Gerechtelijk Wetboek
21 oktober 2021 C.20.0391.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.8
AC nr. ...
LASTGEVING
- Vertegenwoordiging - Begrip
Er is sprake van vertegenwoordiging wanneer een persoon aan een ander de macht geeft om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten; de feitenrechter beoordeelt onaantastbaar, in feite, de omvang van een volmacht, mits hij de bewijskracht niet miskent van de akte waarin zij wordt vastgesteld.
- Xxxx. 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
30 april 2021 F.19.0125.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210430.1N.1
AC nr. ...
MAATSCHAPPELIJK WELZIJN (OPENBARE CENTRA VOOR)
- Menselijke waardigheid - Globalisering van het inkomen - Samenwoning
Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen; het begrip "samenwonen" houdt een zekere duurzaamheid in (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 9bis Wet 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
- Art. 5 KB 1 december 2013 betreffende de minimumvoorwaarden voor het sociaal onderzoek verricht overeenkomstig artikel 9bis van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
- Artt. 1, eerste lid, 57, § 1, eerste lid, en § 2, 1° Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
4 oktober 2021 S.20.0036.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211004.3N.1
AC nr. ...
- Vreemdeling - Dringende medische hulp - Menselijke waardigheid - Globalisering van het inkomen
Het OCMW dient dringende medische hulp te verstrekken aan de vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, indien blijkt dat deze zonder die tussenkomst geen leven kan leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid; bij de beoordeling van de mogelijkheid een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid kunnen de bestaansmiddelen van bepaalde gezins- en familieleden met wie hij samenwoont in aanmerking worden genomen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 9bis Wet 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
- Art. 5 KB 1 december 2013 betreffende de minimumvoorwaarden voor het sociaal onderzoek verricht overeenkomstig artikel 9bis van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
- Artt. 1, eerste lid, 57, § 1, eerste lid, en § 2, 1° Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
4 oktober 2021 S.20.0036.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211004.3N.1
AC nr. ...
MAKELAAR
- Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars - Kamer van beroep - Bevoegdheden - Vastgoedmakelaar - Stagiair - Examen - Schriftelijke proef - Niet geslaagd - Weglating van de lijst van stagiairs - Beroep
Wanneer de kamer van beroep van het Beroepsinstituut van Xxxxxxxxxxxxxxxxx uitspraak doet over het beroep tegen de beslissing van de uitvoerende kamer om een stagiair ambtshalve weg te laten van de kolom van de lijst van stagiairs waarop hij is ingeschreven omdat hij voor de tweede maal niet is geslaagd voor de schriftelijke proef van de praktische bekwaamheidstest, kan die kamer nagaan of die proef bestaat in het oplossen van vragen en praktische casussen en of deze de materies betreft die in het door het Instituut vastgelegde examenprogramma worden vermeld; Hieruit volgt echter niet dat de kamer van beroep bevoegd is om uitspraak te doen over de formulering van de gestelde vragen of de kwaliteit van de antwoorden die van de stagiair worden geëist of die hij heeft gegeven (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 160.
- Art. 60 KB 20 juli 2012 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars
- Art. 8, § 1 Xxxxxxxx 0 augustus 2007 betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen
4 maart 2021 D.20.0009.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.2
AC nr. ...
- Vastgoedmakelaar - Kamer van beroep - Weglating van een stagiair van de lijst van stagiairs - Beslissing buiten de termijn van 36 maanden na inschrijving
De Kamer van beroep die, buiten de termijn van 36 maanden na inschrijving van de stagiair op de kolom of kolommen van de lijst van stagiairs, de stagiair weglaat van deze of die kolommen wegens het niet afleggen of niet slagen in de praktische bekwaamheidstest binnen de termijn van 36 maanden, belet de stagiair niet om hangende de procedure zijn beroep uit te oefenen en miskent niet de schorsende kracht van het hoger beroep.
- Art. 32 Stagereglement van het Beroepsinstituut voor vastgoedmakelaars
23 september 2021 D.18.0009.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210923.1N.7
AC nr. ...
MILIEURECHT
- Bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten - CITES- Verordening - Uitvoeringsverordening van de Cites-Verordening - Begrip "verzaagd hout" - Bewerking - Draagwijdte
Met de CITES-Wijzigingsverordening is vanaf 14 december 2019, dit is na de vervolgde feiten, de annotatie #5 voor Pericopsis elata vervangen door de annotatie #17 die vermeldt: "Stammen of blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout", waarbij de term "bewerkt hout" in de bijlage "Opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D" gedefinieerd wordt als: "hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V- verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden"; hieruit volgt dat vanaf 14 december 2019 niet enkel "verzaagd hout", maar ook "bewerkt hout" onderworpen is aan de vergunningsplicht doch dat impliceert niet dat "verzaagd hout" dat een verdere bewerking heeft ondergaan, vóór die datum niet viel onder de vergunningsplicht (1). (1) Ten tijde van de feiten was Pericopsis elata (Afrormosia) in bijlage B van de CITES-Verordening voorzien van een annotatie #5: "ter omschrijving van stammen of blokken, planken en vellen fineer" en vielen aldus enkel dergelijke stammen of blokken, planken en vellen fineer onder de vergunningsplicht; met de term "planken" wordt "verzaagd hout" bedoeld; zie Cass. 21 mei 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 303, met concl. van advocaat-generaal m.o. X. XXXXXXX.
15 december 2020 P.20.0682.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201215.2N.2
AC nr. ...
MISBRUIK VAN VERTROUWEN
- Misbruik van vennootschapsvermogen - Betekenisvol nadeel van de vermogensbelangen - Kennis van het betekenisvol nadeel - Opeenvolgende daden van gebruik van goederen of van krediet van de vennootschap - Toetsing aan het globaal vermogen van de vennootschap
Bij het onderzoek of de dader wist dat het gebruik van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon op betekenisvolle wijze in het nadeel was van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en die van zijn schuldeisers of vennoten, is de strafrechter niet verplicht om elke daad van gebruik van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon afzonderlijk te toetsen aan het op dat ogenblik bestaande vermogen van de rechtspersoon en de inkomsten ervan, maar mag hij voor die toets de diverse zich in de tijd opvolgende daden van gebruik van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon als een geheel beschouwen en ze toetsen aan het globaal vermogen van de rechtspersoon (1). (1) Cass. 28 februari 2017, XX X.00.0000.X, AC 2017, nr. 139; GwH 5 maart2006, nr. 40/2006, ro B.6 en B.7. Zie A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Kluwer, 2005, 292-293; S. LOSSY, "Misbruik van vennootschapsgoederen", in Comm. Sr. 2019, 17-18.
- Art. 492bis Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0814.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.10
AC nr. ...
- Precair bezit van een roerende zaak - Verduistering of verspilling van zaken in een vennootschapsverband - Opname van gelden van de vennootschap - Toewijzing van de transactie aan een natuurlijke persoon - Goedkeuring van de transactie door de raad van bestuur - Beoordeling door de rechter - Autonomie van het strafrecht
Bij de beoordeling van verduistering of verspilling van roerende zaken binnen een vennootschapsverband is de rechter, gelet op het beginsel van de autonomie van het strafrecht, niet noodzakelijk gebonden aan de bevoegdheden die de vennootschapswetgeving formeel toewijst aan een vennootschapsorgaan zoals de raad van bestuur of aan beweerde vermogensrechtelijke gevolgen die daaruit voortvloeien; bijgevolg kan de rechter op grond van de feiten die hij onaantastbaar vaststelt oordelen dat een welbepaalde natuurlijke persoon misbruik van vertrouwen heeft gepleegd ten nadele van de vennootschap, ongeacht of de geldtransactie die het voorwerp uitmaakt van dat misdrijf is gedekt door een beslissing van diens raad van bestuur.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Materieel bestanddeel - Verduistering van een roerende zaak - Wederrechtelijke toe-eigening van hetgeen ter bede is toevertrouwd - Verduistering van gelden van een vennootschap door de bestuurder
Misbruik van vertrouwen vereist als materieel bestanddeel een verduistering of verspilling; een verduistering is een wederrechtelijke toe-eigening van hetgeen ter bede is toevertrouwd en kan bestaan in het feit dat de bestuurder van een vennootschap zich persoonlijk gelden van die vennootschap toe-eigent (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 491 Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Materieel bestanddeel - Verduistering - Wederrechtelijke toe-eigening van gelden van de vennootschap door de bestuurder - Registratie van de geldopnames in de boekhouding (rekening-courant) - Omzetting van een actief naar een fictief bestanddeel - Verhulling van de verduistering
Het feit dat de bestuurder de persoonlijke toe-eigening van gelden van de vennootschap boekhoudkundig registreert als een schuld die hij is aangegaan ten opzichte van de vennootschap houdt een strafbare verduistering van gelden in wanneer de bestuurder reeds op het moment van toe-eigening weet dat hij niet bij machte zal zijn die schuldvordering aan te zuiveren; in dat gval vervangt hij immers een reëel actiefbestanddeel van de vennootschap, dit is het verduisterde geld, door een fictief bestanddeel, namelijk een oninbare schuldvordering; een dergelijke handelwijze poogt enkel de werkelijke aard van de materiële verduistering te verhullen en houdt geen verband met het bedrieglijk opzet van de bestuurder.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - Toepassingsvoorwaarde
Een oplichting of een verduistering wordt geacht op het grondgebied van het Rijk te zijn gepleegd indien er op zijn grondgebied voorbereidende handelingen zijn gesteld die een van de noodzakelijke bestanddelen van de listige kunstgreep of van de verandering van eigendomstitel vormen.
- Artt. 3, 491 en 496 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
MISDRIJF
ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Weerspannigheid in bende zonder voorafgaande afspraak - Daad van deelneming - Bewijs in hoofde van elke beklaagde
Weerspannigheid veronderstelt een aanval of verzet met geweld of bedreiging tegen de in artikel 269 Strafwetboek bedoelde beschermde personen, die handelen ter uitvoering van de wetten, van de bevelen of de beschikkingen van het openbaar gezag, van rechterlijke bevelen of van vonnissen; de omstandigheid dat de weerspannigheid wordt gepleegd door verscheidende personen, al dan niet na voorafgaande afspraak, is een verzwarende omstandigheid; wanneer er een voorafgaande afspraak is, draagt iedere weerspannige de gevolgen van de strafverzwaring, ongeacht zijn persoonlijke deelneming aan de daden van weerspannigheid, wanneer het groepsoptreden geen gevolg is van een voorafgaande afspraak, moeten de constitutieve bestanddelen van elke daad van weerspannigheid in de persoon van elke beklaagde worden aangetoond (1). (1) Cass. 18 februari 2020, AR P.19.1117.N, AC 2020, nr. 137. Zie A. DE NAUW en F. XXXX, Xxxxxx de droit pénal spécial, Mechelen, Kluwer, 2014, 147 ; J.P. XXXXXX , « La rébellion », in Droit pénal et de procédure pénale, Mechelen, Kluwer, 2015, 18.
- Artt. 269 en 272 Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0580.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.9
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Informaticabedrog - Onrechtmatig economisch voordeel
Het door artikel 504quater Strafwetboek bedoelde misdrijf, dat voor strafbaarheid het beogen veronderstelt van de verwerving voor zichzelf of voor een ander van een onrechtmatig economisch voordeel, vereist niet dat door dit beogen andermans vermogen wordt aangetast of kan worden aangetast.
- Art. 504quater Strafwetboek
8 december 2020 P.20.0719.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.5
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Autonomie van het strafrecht - Sociaal strafrecht - Sociaalrechtelijke verplichtingen - Bepaling
De bepalingen in de sociale wetten die de wettelijke verplichtingen van de werkgevers omschrijven zijn geen strafbepalingen, zodat de strafrechter aan die bepalingen en de begrippen die ze bevatten geen eigen betekenis kan geven, maar voor de interpretatie ervan integendeel toepassing moet maken van sociaalrechtelijke bepalingen en artikel 16, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering.
- Art. 16, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Autonomie van het strafrecht - Sociaal strafrecht - Dader - Bepaling
Op grond van de autonomie van het strafrecht mag de strafrechter bij de interpretatie en toepassing van strafbepalingen aan begrippen uit andere rechtstakken weliswaar een betekenis geven die afwijkt van de betekenis die geldt in de rechtstak waaruit het begrip afkomstig is; bepalingen uit de sociale wetten of uit het sociaal strafrecht die bepalen wat strafbaar is en wie strafbaar is, zijn strafbepalingen (1). (1) Zie Cass. 4 september 2018, AR P.17.1273.N, AC 2018, nr. 440.
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Autonomie van het strafrecht - Sociaal strafrecht - Sociaalrechtelijke verplichtingen - Inbreuk - Bepaling
Om te bepalen of een inbreuk werd gepleegd op een sociaalrechtelijke verplichting die het bestaan van een arbeidsovereenkomst en de hoedanigheid van werknemer vereist, moet de rechter het bewijs van het bestaan van die overeenkomst beoordelen overeenkomstig de regels van het sociaal recht.
- Art. 16, eerste lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
8 november 2021 S.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211108.3N.7
AC nr. ...
Deelneming - Weerspannigheid in bende zonder voorafgaande afspraak - Deelname aan een daad van weerspannigheid - Beoordeling
Wie schuldig is aan weerspannigheid in groep zonder voorafgaande afspraak is niet noodzakelijk schuldig aan de deelname aan de daden van weerspannigheid, gepleegd door anderen in de groep (1). (1) Cass. 18 februari 2020, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 137.
- Artt. 66, 67, 269 en 272 Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0580.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.9
AC nr. ...
Soorten - Gewoontemisdrijf - Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - Gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval
Het zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval, strafbaar gesteld krachtens de artikelen 4.2.1,5°, a), en 6.2.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, is geen aflopend misdrijf, maar een gewoontemisdrijf; met gewoonlijk gebruik beoogt de decreetgever geen vergunningsplicht voor het toevallig opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval, maar vereist hij een gebruik van de grond met een zekere regelmaat over een zekere periode vooraleer een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is; het misdrijf bestaat van zodra door meerdere handelingen van gebruik zonder dat daartoe de nodige vergunning was verkregen, het gewoonlijk gebruik ontstaat, wat de rechter onaantastbaar in feite beoordeelt (1). (1) Cass. 30 januari 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 62; Cass. 7 maart
2017, AR P.15.1340.N, AC 2017, nr. 159.
- Artt. 4.2.1, 5°, a), en 6.2.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening
8 december 2020 P.20.0683.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.4
AC nr. ...
NATIONALITEIT
- Verkrijging van de Belgische nationaliteit - Procureur des Konings - Negatief advies - Gewichtige feiten eigen aan de persoon - Lijst aangevuld bij besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad - Beperkende opsomming
Door de Koning te belasten met het aanvullen van de door hemzelf opgemaakte lijst van gewichtige feiten eigen aan de persoon, heeft de wetgever gewild dat die lijst en de lijst die door de Koning zou worden opmaakt, de limitatieve opsomming zouden vormen van de enige gewichtige feiten eigen aan de persoon die als motivering kunnen dienen voor het negatief advies van de procureur des Konings inzake de verkrijging van de Belgische nationaliteit door de persoon die de verklaring aflegt.
- Artt. 1, § 2, eerste lid, 4°, tweede lid, en 15, § 3, eerste lid Wetboek van de Belgische nationaliteit
17 juni 2022 C.20.0448.F
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220617.1F.3
AC nr. ...
OMKOPING
- Omkoping van een buitenlandse ambtenaar - Bevoegdheid van de Belgische rechter - Extraterritoriale bevoegdheid - Toepassingsvoorwaarden
De regel van de dubbele strafbaarstelling, alsook de voorwaarden met betrekking tot de nationaliteit of de hoofdverblijfplaats van de dader, bepaald in artikel 10quater, § 2, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, veronderstellen dat de omkoping van de buitenlandse ambtenaar werd gepleegd buiten het grondgebied van het Rijk.
- Art. 10quater Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Artt. 3, 4 en 246 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
- Strafzaken - Onderzoeksgerechten - Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgronden - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Vermoeden van eerbiediging van grondrechten - Kennelijk gevaar van aantasting grondrechten - Beoordeling
Het onderzoeksgerecht oordeelt bij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel onaantastbaar of de aangevoerde omstandige gegevens die wijzen op een kennelijk gevaar voor de fundamentele rechten van de betrokkene afdoende zijn om het vermoeden van eerbiediging van fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat te weerleggen; die beoordeling heeft enkel betrekking op het concrete geval van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en niet op andere gevallen (1). (1) Cass. 28 maart 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 215; Cass. 19 november
2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 615; Cass. 23 januari 2013, AR P.13.0087.F, AC 2013, nr.
55; Cass. 25 november 2009, AR P.09.1624.F, AC 2009, nr. 697; Cass. 10 maart 2020, AR
P.20.0242.N, AC 2020, nr. 179; Cass. 24 maart 2020, AR P.20.0320.N, AC 2020, nr. 212. Zie
M.-X. XXXXXXXXX, H.D. BOSLY et X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, 2017, 8ste ed., T. II, 1806-1810; J. XXX XXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel in de praktijk, Kluwer, 2013, 86-104. Specifiek over de verenigbaarheid van de Zweedse regels over voorlopige hechtenis met artikel 5 EVRM zie HvJ 12 december 2019, zaak PPU, C- 625/19, §51-53, xxx.xxxxx.xxxxxx.xx
- Preambule, overweging 10 Kaderbesluit nr. 2002/584/JBZ van de Raad van de EU van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Strafzaken - Vonnisgerechten - Verdovende middelen - Cannabis - Vereiste van een THC-gehalte van meer dan 0,2 - Wettigheidscontrole door het Hof
De rechter oordeelt onaantastbaar of cannabis een samenstelling bevat van delta-9- tetrahydrocannabinol en delta-9-tetrahydrocannabinolic acid groter dan 0.2; hij is daarbij niet gebonden aan enig bijzonder bewijsmiddel zoals een wetenschappelijke analyse van de cannabis die het voorwerp van de vervolging uitmaakt; hij kan zijn oordeel gronden op alle hem regelmatig overgelegde en aan tegenspraak onderworpen gegevens; het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond ervan niet kunnen worden verantwoord.
- Artt. 1 en 2bis Wet 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende mid
1 december 2020 P.20.0866.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.3
AC nr. ...
- Strafzaken - Vonnisgerechten - Hoger beroep - Grievenformulier - Tijdig aanvoeren van grieven - Ontbreken van datumstempel - Inventaris van het dossier
Wanneer het dossier van de rechtspleging een grievenschrift bevat waarop geen datumstempel van de griffie is aangebracht, oordelen de appelrechters op grond van de hen regelmatig voorgelegde en aan tegenspraak onderworpen gegevens onaantastbaar op welke datum dat formulier ter griffie is neergelegd; zij kunnen de datum van de neerlegging van het grievenformulier onder meer afleiden uit de datum die bij dat formulier is vermeld in de inventaris van het hen overgemaakte dossier.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
1 december 2020 P.20.0746.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.4
AC nr. ...
- Precair bezit van een roerende zaak - Verduistering of verspilling van zaken in een vennootschapsverband - Opname van gelden van de vennootschap - Toewijzing van de transactie aan een natuurlijke persoon - Goedkeuring van de transactie door de raad van bestuur - Autonomie van het strafrecht
Bij de beoordeling van verduistering of verspilling van roerende zaken binnen een vennootschapsverband is de rechter, gelet op het beginsel van de autonomie van het strafrecht, niet noodzakelijk gebonden aan de bevoegdheden die de vennootschapswetgeving formeel toewijst aan een vennootschapsorgaan zoals de raad van bestuur of aan beweerde vermogensrechtelijke gevolgen die daaruit voortvloeien; bijgevolg kan de rechter op grond van de feiten die hij onaantastbaar vaststelt oordelen dat een welbepaalde natuurlijke persoon misbruik van vertrouwen heeft gepleegd ten nadele van de vennootschap, ongeacht of de geldtransactie die het voorwerp uitmaakt van dat misdrijf is gedekt door een beslissing van diens raad van bestuur.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Strafzaken - Recht van verdediging - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en in stukken van het strafdossier - Wettigheidscontrole door het Hof
De rechter oordeelt op grond van de omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en van de stukken waarvan de beklaagde kennis heeft kunnen nemen en waarop hij zich heeft kunnen verdedigen, onaantastbaar welk precies feit het voorwerp van de betichting uitmaakt en of de beklaagde beschikt over voldoende informatie om zich daarop te verdedigen; het Hof gaat wel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die ermee geen verband houden of op grond ervan niet kunnen worden verantwoord (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 182 Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.a Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Strafzaken - Vonnisgerechten - Burgerlijke vordering - Bevel tot overlegging van stukken
- Artt. 871 en 877 Gerechtelijk Wetboek
1 december 2020 P.20.0573.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.6
AC nr. ...
- Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - Gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval - Ontstaan van het gewoonlijk gebruik - Beoordeling
Het zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval, strafbaar gesteld krachtens de artikelen 4.2.1,5°, a), en 6.2.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, is geen aflopend misdrijf, maar een gewoontemisdrijf; met gewoonlijk gebruik beoogt de decreetgever geen vergunningsplicht voor het toevallig opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval, maar vereist hij een gebruik van de grond met een zekere regelmaat over een zekere periode vooraleer een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is; het misdrijf bestaat van zodra door meerdere handelingen van gebruik zonder dat daartoe de nodige vergunning was verkregen, het gewoonlijk gebruik ontstaat, wat de rechter onaantastbaar in feite beoordeelt (1). (1) Cass. 30 januari 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 62; Cass. 7 maart
2017, AR P.15.1340.N, AC 2017, nr. 159.
- Artt. 4.2.1, 5°, a), en 6.2.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening
8 december 2020 P.20.0683.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.4
AC nr. ...
ONDERNEMINGSRAAD EN VEILIGHEIDSCOMITE
Beschermde werknemers - Ontslag om technische of economische redenen - Sluiting van afdeling
Onder sluiting wordt verstaan, de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming of van een afdeling ervan (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1, § 2, 6° Wet 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden
4 oktober 2021 S.20.0051.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211004.3N.4
AC nr. ...
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Verhoor getuige - Geen verplichting voor onderzoeksrechter om verhoor zelf te verrichten
De onderzoeksrechter is niet verplicht het verhoor van getuigen zelf te verrichten en hij kan het verhoor van getuigen ook opdragen aan de politie in welk geval de artikelen 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn; de artikelen 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering zijn overigens niet op straffe van nietigheid voorgeschreven en evenmin substantieel.
- Artt. 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering
8 december 2020 P.20.0800.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.9
AC nr. ...
ONDERZOEKSGERECHTEN
- Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgrond - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Onderzoek naar de verenigbaarheid van het recht van de uitvaardigende lidstaat met het EVRM - Informatie in het dossier en aangebracht door de partijen - Inwinnen van informatie bij de uitvaardigende lidstaat
Het onderzoeksgerecht dat zich op basis van informatie die het dossier bevat en die door de partijen werd voorgelegd voldoende voorgelicht acht over de draagwijdte van de regelgeving in de uitvaardigende staat is niet verplicht aanvullende informatie in te winnen bij de uitvaardigende staat alvorens zich uit te spreken over de verplichte weigeringsgrond van artikel 4, 5° Wet Europees aanhoudingsbevel; uit het enkele feit dat in bepaalde rechtsleer vragen worden gesteld over de verenigbaarheid van het recht van de uitvaardigende staat met een EVRM-bepaling volgt niet dat het onderzoeksgerecht daarover noodzakelijkerwijze aanvullende informatie moet inwinnen.
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgronden - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Controle op de wettigheid, noodzaak en redelijke termijn van de voorlopige hechtenis - Vrijlating onder voorwaarden in de uitvoerende lidstaat - Beoordeling
Uit de artikelen 5.1.c en 5.3 EVRM volgt dat een rechterlijke autoriteit dient te oordelen of rekening houdend met deze verdragsbepalingen en de nationale regelgeving een voorlopige hechtenis wettig en noodzakelijk is en blijft, alsook of de duur van die hechtenis nog wel redelijk is; een stelsel waarbij het loutere feit van een verdenking wegens een bepaald misdrijf verplicht tot voorlopige hechtenis is strijdig met deze bepalingen, maar uit deze bepalingen volgt niet dat een verdachte over een absoluut recht op vrijlating onder voorwaarden of tegen een borgsom moet beschikken.
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Artt. 5.1.c en 5.3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgronden - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Vermoeden van eerbiediging van grondrechten - Kennelijk gevaar van aantasting grondrechten - Beoordeling
Het onderzoeksgerecht oordeelt bij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel onaantastbaar of de aangevoerde omstandige gegevens die wijzen op een kennelijk gevaar voor de fundamentele rechten van de betrokkene afdoende zijn om het vermoeden van eerbiediging van fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat te weerleggen; die beoordeling heeft enkel betrekking op het concrete geval van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en niet op andere gevallen (1). (1) Cass. 28 maart 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 215; Cass. 19 november
2013, AR P.13.1765.N, AC 2013, nr. 615; Cass. 23 januari 2013, AR P.13.0087.F, AC 2013, nr.
55; Cass. 25 november 2009, AR P.09.1624.F, AC 2009, nr. 697; Cass. 10 maart 2020, AR
P.20.0242.N, AC 2020, nr. 179; Cass. 24 maart 2020, AR P.20.0320.N, AC 2020, nr. 212. Zie
M.-X. XXXXXXXXX, H.D. BOSLY et X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, 2017, 8ste ed., T. II, 1806-1810; J. XXX XXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel in de praktijk, Kluwer, 2013, 86-104. Specifiek over de verenigbaarheid van de Zweedse regels over voorlopige hechtenis met artikel 5 EVRM zie HvJ 12 december 2019, zaak PPU, C- 625/19, §51-53, xxx.xxxxx.xxxxxx.xx
- Preambule, overweging 10 Kaderbesluit nr. 2002/584/JBZ van de Raad van de EU van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
- Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgronden - Dubbele incriminatie - Lijst van artikel 5, § 2, Wet Europees Aanhoudingsbevel - Categorie van strafbare feiten - Handel in verdovende middelen - Voorbereidende handelingen - Strafbaarheid van feiten gepleegd na inwerkingtreding van de Wet Europees Aanhoudingsbevel
De feiten van de lijst van artikel 5, §2, Wet Europees Aanhoudingsbevel zijn niet strafrechtelijk omschreven, maar moeten generisch of criminologisch worden beschouwd, dus als een strafrechtelijk domein of een categorie van strafbare feiten; tot de strafbare feiten die in die lijst worden omschreven als de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen behoren bijgevolg ook het stellen van voorbereidende handelingen met het oog op de aanmaak, de verkoop, de levering of de illegale verschaffing van een in artikel 2bis, §1, Drugswet bedoelde stof, met het oog op het verbouwen van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken, zoals strafbaar gesteld door artikel 2bis,
§6, Drugswet; de omstandigheid dat deze feiten in België werden strafbaar gesteld na de inwerkingtreding van de Wet Europees Aanhoudingsbevel doet daaraan geen afbreuk.
- Artt. 2bis, §§ 1 en 6 Wet 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende mid
- Art. 5, § 2 Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
1 december 2020 P.20.1163.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.15
AC nr. ...
- Vreemdelingen - Vasthouding - Verlenging - Voorwaarden - Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG - Mogelijkheid om de vreemdeling daadwerkelijk binnen een redelijke termijn te verwijderen - In acht te nemen tijdstip - Tijdstip van de beslissing - Tijdstip waarop de wettigheid van de vasthouding opnieuw door het onderzoeksgerecht wordt onderzocht - Invloed op het toezicht van de onderzoeksgerechten op de vasthoudingstitel
Krachtens artikel 15, §§ 1 en 5, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, kan de inbewaringstelling van een persoon met het oog op zijn verwijdering slechts worden gehandhaafd gedurende de periode waarin de verwijderingsprocedure loopt en met de vereiste zorgvuldigheid wordt uitgevoerd; het redelijke vooruitzicht dat de verwijdering tot een goed einde kan worden gebracht, moet dus nog steeds bestaan op het ogenblik dat het nationale gerecht de wettigheid van de bewaring onderzoekt (1). (1) Cass. 10 juni 2020, AR P.20.0603.F, AC 2020, nr. 387; zie HvJ (xx. x.) 00 xxxxxxxx 0000, Xxxxxxx, C-357/09, ECLI:EU:C:2009:741, §§65-67; HvJ 14 mei 0000, Xxxxxxxx e.a., C-924/19 en C-925/19, ECLI:EU:C:2020:367, § 27.
- Art. 15 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
- Art. 7, vijfde lid Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
27 januari 2021 P.20.1348.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210127.2F.6
AC nr. ...
ONDERZOEKSRECHTER
- Verhoor van getuigen
De onderzoeksrechter is niet verplicht het verhoor van getuigen zelf te verrichten en hij kan het verhoor van getuigen ook opdragen aan de politie in welk geval de artikelen 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn; de artikelen 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering zijn overigens niet op straffe van nietigheid voorgeschreven en evenmin substantieel.
- Artt. 71 tot en met 73 Wetboek van Strafvordering
8 december 2020 P.20.0800.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.9
AC nr. ...
OPENBAAR MINISTERIE
- Onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie - Toepassing
Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie heeft betrekking op de rechters en niet op het openbaar ministerie (1); de omstandigheid dat het schriftelijk advies van het openbaar ministerie over een door een veroordeelde gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit werd opgesteld door een parketmagistraat tegen wie die veroordeelde een klacht heeft ingediend en die is tussengekomen in het opsporingsonderzoek naar aanleiding van een klacht tegen de veroordeelde, heeft niet tot gevolg dat het recht van die laatste op een behandeling door een onafhankelijke rechter werd miskend. (1) Cass. 28 november 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 603;
Cass. 28 april 1999, AR P.98.0936.F, AC 1999, nr. 244; Cass. 7 mei 1996, XX X.00.0000.X,
XX 0000, nr. 157.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
OPLICHTING
- Listige kunstgrepen - Geheel van geënsceneerde feiten - Feiten voor en na de afgifte of levering van de zaak
Listige kunstgrepen kunnen worden opgeleverd door een geheel van geënsceneerde feiten die gedeeltelijk voor en gedeeltelijk na de afgifte of levering van de zaak plaatsvinden; dit is onder meer het geval wanneer een persoon een leugenachtige belofte doet om een derde te overtuigen hem gelden af te leven en volgend op die afgifte met deze derde een overeenkomst sluit die aan deze belofte bijkomende geloofwaardigheid verleent, aangezien die gedragingen deel uitmaken van eenzelfde enscenering (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Listige kunstgrepen - Leugenachtige beweringen - Uitwendige handelingen - Determinerend voor de afgigte van gelden
Listige kunstgrepen als bestanddeel van oplichting zijn misleidende middelen die bestaan in of gepaard gaan met uitwendige handelingen met het oog op afgifte of levering van de zaak; louter leugenachtige beweringen leveren slechts listige kunstgrepen op wanneer zij gepaard gaan met uitwendige handelingen die er enige geloofwaardigheid aan verlenen; dergelijke handelingen kunnen onder meer bestaan in een geheel van praktijken die niet als dusdanig maar wel in hun geheel genomen een listige kunstgreep uitmaken omdat zij gezamenlijk determinerend zijn voor de navolgende afgifte van gelden (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 496 Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - Toepassingsvoorwaarde
Een oplichting of een verduistering wordt geacht op het grondgebied van het Rijk te zijn gepleegd indien er op zijn grondgebied voorbereidende handelingen zijn gesteld die een van de noodzakelijke bestanddelen van de listige kunstgreep of van de verandering van eigendomstitel vormen.
- Artt. 3, 491 en 496 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
OVEREENKOMST
Algemeen - Ontbindende voorwaarde - Intreding - Keuzerecht van de schuldenaar
Artikel 1174 Oud Burgerlijk Wetboek betreft de zuiver potestatieve opschortende voorwaarde, namelijk de opschortende voorwaarde waarvan de vervulling uitsluitend afhangt van de wil van de partij die zich verbindt; zij verhindert niet de gewoon potestatieve opschortende voorwaarde, dit is de opschortende voorwaarde waarvan de vervulling weliswaar in de macht van de schuldenaar ligt, maar ook afhangt van externe factoren, en verhindert evenmin de zuiver potestatieve ontbindende voorwaarde en de gewoon potestatieve ontbindende voorwaarde; hieruit volgt dat een toekomstige en voor de partijen onzekere gebeurtenis als ontbindende voorwaarde kan worden bedongen, ook al is haar werking afhankelijk van de wilsuiting van de partij die zich verbindt (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1168, 1174 en 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
14 oktober 2021 F.20.0081.N
Algemeen - Geldigheid - Nieuwe wet
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211014.1N.7
AC nr. ...
Inzake overeenkomsten blijft de oude wet van toepassing, tenzij de nieuwe wet van openbare orde is of uitdrukkelijk de toepassing ervan voorschrijft op de lopende overeenkomsten; indien de geldigheid van de overeenkomst dient te worden beoordeeld op grond van de op het ogenblik van haar totstandkoming toepasselijke wet, dan is de uitvoering ervan slechts mogelijk binnen de perken gesteld door een latere dwingende wet; indien een latere wet de geldigheidsvoorwaarden van de vroegere wet afschaft of versoepelt, dan kan de nietigheid op grond van de vroegere wet niet meer worden gevorderd (1). (1) Zie Cass. 17 september 2004, AR C.02.0282.N, AC 2004, nr. 418.
- Art. 2 Oud Burgerlijk Wetboek
22 november 2021 C.21.0046.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211122.3N.13
AC nr. ...
Allerlei - Handelsagentuurovereenkomst - Uitwinningsvergoeding - Berekening
Bij de berekening van de uitwinningsvergoeding dient niet enkel rekening te worden gehouden met de in België bemiddelde zaken maar ook met de in het buitenland bemiddelde zaken.
- Art. 4.1, b) Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
- Art. 20 Wet 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst
11 juni 2021 C.20.0354.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210611.1N.8
AC nr. ...
Allerlei - Handelsagentuurovereenkomst - Handelsagent - Eigen kosten - Vergoeding
Tenzij het een vergoeding van uitzonderlijke kosten betreft, moeten de bedragen betaald ter vergoeding van de eigen kosten van de handelsagent verbonden aan de uitvoering van de handelsagentuurovereenkomst, opgenomen worden in de berekeningsbasis van de uitwinningsvergoeding.
- Art. 20 Wet 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst
11 juni 2021 C.20.0354.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210611.1N.8
AC nr. ...
Bestanddelen - Toestemming - Algemene contractvoorwaarden - Gebondenheid
De gebondenheid aan algemene contractvoorwaarden vereist dat de wederpartij voor of bij de contractsluiting kennis had van deze voorwaarden of ten minste de mogelijkheid had om hiervan effectief kennis te nemen en zij hiermee heeft ingestemd zodat de loutere verwijzing naar deze contractvoorwaarden voor of bij de contractsluiting daartoe, in beginsel, ontoereikend is (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
14 mei 2021 C.20.0506.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210514.1N.10
AC nr. ...
Bestanddelen - Toestemming - Derde - Begunstigde - Rechten
De overeenkomst tussen bedinger en belover is de bron en de maat van de rechten van de derde-begunstigde, zodat deze rechten onderworpen zijn aan de in de overeenkomst bepaalde modaliteiten en beperkingen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
14 mei 2021 C.20.0374.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210514.1N.5
AC nr. ...
Bestanddelen - Toestemming - Bedrog
Een overeenkomst is slechts nietig wegens strijdigheid met de openbare orde of met dwingende wetsbepalingen wanneer zij een ongeoorloofd voorwerp of een ongeoorloofde oorzaak heeft.
- Xxxx. 0, 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
30 september 2021 C.21.0002.N
Bestanddelen - Oorzaak - Nietigheid
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.10
AC nr. ...
Een overeenkomst is slechts nietig wegens strijdigheid met de openbare orde of met dwingende wetsbepalingen wanneer zij een ongeoorloofd voorwerp of een ongeoorloofde oorzaak heeft.
- Xxxx. 0, 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
30 september 2021 C.21.0002.N
Bestanddelen - Voorwerp - Nietigheid
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.10
AC nr. ...
Een overeenkomst is slechts nietig wegens strijdigheid met de openbare orde of met dwingende wetsbepalingen wanneer zij een ongeoorloofd voorwerp of een ongeoorloofde oorzaak heeft.
- Xxxx. 0, 0000 xx 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
30 september 2021 C.21.0002.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.10
AC nr. ...
Uitlegging - Huwelijksovereenkomst - Nederlands recht - Haviltex rechtspraak - Toepassing
De Haviltex-rechtspraak naar Nederlands recht die inhoudt dat de verhouding tussen contractspartijen in een schriftelijke overeenkomst niet alleen op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de contractsbepalingen moet bepaald worden maar veeleer op grond van de zin die de contractspartijen in de gegeven omstandigheden aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op grond van wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, geldt ook voor huwelijksovereenkomsten (1). (1) Zie HR, 6 oktober 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AX8847); HR, 28 november 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AK3697); HR, 13
maart 1981 (ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
- Art. 6:248 Nederlands Burgerlijk Wetboek
23 september 2021 C.20.0162.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210923.1N.5
AC nr. ...
POLITIE
- Rechtspositie - Tuchtstraf - Loonanciënniteit - Dienstanciënniteit - Onderscheid
Het personeelslid aan wie de tuchtstraf terugzetting in weddeschaal wordt opgelegd, bouwt gedurende de termijn van de terugzetting wel dienstanciënniteit maar geen loonschaalanciënniteit op in de weddeschaal waaruit het door de tuchtstraf van de terugzetting tijdelijk is verwijderd; na afloop van die tuchtstraf zal het personeelslid de oorspronkelijke weddeschaal herwinnen met de vóór de tuchtstraf in die weddeschaal verworven loonschaalanciënniteit en de intussen verworven dienstanciënniteit.
- Art. 13, eerste en tweede lid Wet 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten
- Artt II.I.1, II.I.2, § 3, II.I.3 en VII.II.24, eerste en tweede lid KB 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten
18 oktober 2021 C.17.0306.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211018.3N.5
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
Burgerlijke zaken - Algemeen rechtsbeginsel, beschikkingsbeginsel genaamd - Bevoegdheid van de rechter - Omvang - Grenzen - Akkoord van de partijen
Krachtens het algemeen rechtsbeginsel, beschikkingsbeginsel genaamd, mag de rechter geen enkel geschil opwerpen waarvan een akkoord tussen de partijen het bestaan uitsluit; dat akkoord moet zeker zijn en kan niet uitsluitend worden afgeleid uit het feit dat een partij, in haar conclusie, een door de andere partij aangevoerd middel niet heeft betwist (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2022, nr. 517.
- Art. 1138, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
8 september 2022 C.21.0537.F
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220908.1F.7
AC nr. ...
Strafzaken - Vermoeden van onschuld - Draagwijdte - Niet-toepasselijkheid op de motivering van de straf - In aanmerking nemen van de vrees voor recidive die is afgeleid uit een gerechtsdeskundigenverslag
Het vermoeden van onschuld (1) betreffende de vervolgde feiten is niet meer van toepassing wanneer de schuld van de beklaagde of de beschuldigde bewezen is; het staat los van de procedure tot bepaling van de straf, zowel wat betreft de aard van de straf als de strafmaat (2), aldus kan de miskenning van het vermoeden van onschuld niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de rechter, om de aard van de straf en de strafmaat met redenen te omkleden, de vrees uitdrukt dat de eiser zou recidiveren (3), zelfs al wordt die vrees afgeleid uit een gerechtsdeskundigenverslag. (1) Gewaarborgd door de artikelen
6.2 EVRM en 14.2 IVBPR; zie X. XXXXXXX, “Principes généraux du droit”, R.P.D.B.,
Bruylant, 2014, nrs. 145 tot 149. (2) “Het vermoeden van xxxxxxxx belet de rechter niet om bij de bepaling van de strafmaat alle regelmatig verkregen elementen in overweging te nemen die eigen zijn aan de persoon van de beklaagde en waarover de partijen
tegenspraak hebben kunnen voeren” (Cass. 3 oktober 2012, AR P.12.0700.F, AC 2012, nr. 507, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas.; zie Cass. 28 mei 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 387, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas.). (3) Cass. 29 oktober 2003, AR P.03.1116.F, arrest
niet gepubliceerd, geciteerd door X. XXXX, “Justice pénale et procès équitable”, vol. 0, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, p. 218, nr. 1598; zie Cass. 16 november 1993, AR 5223, AC 1993, nr. 463 (inaanmerkingneming van het gerechtelijk verleden).
27 januari 2021 P.20.1213.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210127.2F.3
AC nr. ...
RECHTBANKEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Zetelsamenstelling - Beginsel van de continuïteit van de zetelsamenstelling - Aard
De artikelen 91, eerste lid, 92, § 1/1, en 779 Gerechtelijk wetboek raken de openbare orde niet zodat met instemming van de partijen kan worden afgeweken van het beginsel van de continuïteit van de zetelsamenstelling met één of drie rechters (1). (1) Zie Cass. 22 februari 2013, AR C.12.0309.N, AC 2013, nr. 124.
- Artt. 91, eerste lid, 92, § 1/1, en 779 Gerechtelijk Wetboek
21 oktober 2021 C.21.0050.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.3
AC nr. ...
Strafzaken - Algemeen - Correctionele rechtbank - Samenstelling van de zetel - Verhinderde rechter - Vervanging door een plaatsvervangende rechter - Vormvereiste
Noch de artikelen 87, § 1, en 322 Strafwetboek, noch enige andere bepaling vereisen dat de stukken van de rechtspleging, naar aanleiding van de vervanging van een verhinderde rechter door een plaatsvervangende rechter, vermelden dat de andere rechters niet
beschikbaar zijn of nog dat de bezetting van het gerecht niet volstaat (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2021, nr. 175.
- Artt. 87, § 1, en 322 Gerechtelijk Wetboek
10 maart 2021 P.21.0026.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.4
AC nr. ...
Strafzaken - Allerlei - Rechter - Juridische analyse - Verzoek om hiervan kennis te nemen - Juridisch advies
Wanneer de rechter de eiser gelast aan de Amerikaanse autoriteiten langs officiële weg kennis te geven van een afschrift van het bestreden arrest en die autoriteiten te verzoeken van de daarin besloten juridische analyse te willen kennisnemen, geeft hij geen juridisch advies maar beslecht hij een geschilpunt tussen de partijen (1). (1) Zie concl. OM in Pas.
2021, nr. 157.
- Art. 828, 9° Gerechtelijk Wetboek
4 maart 2021 C.19.0555.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.6
AC nr. ...
Belastingzaken - Vastgoedmakelaar - Stagiair - Examen - Schriftelijke proef - Niet geslaagd - Weglating van de lijst van stagiairs - Beroep - Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars - Kamer van beroep - Bevoegdheden
Wanneer de kamer van beroep van het Beroepsinstituut van Xxxxxxxxxxxxxxxxx uitspraak doet over het beroep tegen de beslissing van de uitvoerende kamer om een stagiair ambtshalve weg te laten van de kolom van de lijst van stagiairs waarop hij is ingeschreven omdat hij voor de tweede maal niet is geslaagd voor de schriftelijke proef van de praktische bekwaamheidstest, kan die kamer nagaan of die proef bestaat in het oplossen van vragen en praktische casussen en of deze de materies betreft die in het door het Instituut vastgelegde examenprogramma worden vermeld; Hieruit volgt echter niet dat de kamer van beroep bevoegd is om uitspraak te doen over de formulering van de gestelde vragen of de kwaliteit van de antwoorden die van de stagiair worden geëist of die hij heeft gegeven (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 160.
- Art. 60 KB 20 juli 2012 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars
- Art. 8, § 1 Xxxxxxxx 0 augustus 2007 betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen
4 maart 2021 D.20.0009.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.2
AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
Verdrag rechten van de mens - Algemeen - Europees aanhoudingsbevel - Tenuitvoerlegging - Verplichte weigeringsgrond - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Onderzoek naar de verenigbaarheid van het recht van de uitvaardigende lidstaat met het EVRM - Informatie in het dossier en aangebracht door de partijen - Inwinnen van informatie bij de uitvaardigende lidstaat
Het onderzoeksgerecht dat zich op basis van informatie die het dossier bevat en die door de partijen werd voorgelegd voldoende voorgelicht acht over de draagwijdte van de regelgeving in de uitvaardigende staat is niet verplicht aanvullende informatie in te winnen bij de uitvaardigende staat alvorens zich uit te spreken over de verplichte weigeringsgrond van artikel 4, 5° Wet Europees aanhoudingsbevel; uit het enkele feit dat in bepaalde rechtsleer vragen worden gesteld over de verenigbaarheid van het recht van de uitvaardigende staat met een EVRM-bepaling volgt niet dat het onderzoeksgerecht daarover noodzakelijkerwijze aanvullende informatie moet inwinnen.
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.1 - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Controle op de wettigheid en noodzaak van de voorlopige hechtenis - Vrijlating onder voorwaarden in de uitvoerende lidstaat - Beoordeling
Uit de artikelen 5.1.c en 5.3 EVRM volgt dat een rechterlijke autoriteit dient te oordelen of rekening houdend met deze verdragsbepalingen en de nationale regelgeving een voorlopige hechtenis wettig en noodzakelijk is en blijft, alsook of de duur van die hechtenis nog wel redelijk is; een stelsel waarbij het loutere feit van een verdenking wegens een bepaald misdrijf verplicht tot voorlopige hechtenis is strijdig met deze bepalingen, maar uit deze bepalingen volgt niet dat een verdachte over een absoluut recht op vrijlating onder voorwaarden of tegen een borgsom moet beschikken.
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Artt. 5.1.c en 5.3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.3 - Eerbied voor fundamentele rechten in de uitvaardigende lidstaat - Controle op de redelijke termijn van de voorlopige hechtenis - Vrijlating onder voorwaarden in de uitvoerende lidstaat - Beoordeling
Uit de artikelen 5.1.c en 5.3 EVRM volgt dat een rechterlijke autoriteit dient te oordelen of rekening houdend met deze verdragsbepalingen en de nationale regelgeving een voorlopige hechtenis wettig en noodzakelijk is en blijft, alsook of de duur van die hechtenis nog wel redelijk is; een stelsel waarbij het loutere feit van een verdenking wegens een bepaald misdrijf verplicht tot voorlopige hechtenis is strijdig met deze bepalingen, maar uit deze bepalingen volgt niet dat een verdachte over een absoluut recht op vrijlating onder voorwaarden of tegen een borgsom moet beschikken.
- Art. 4, 5° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Artt. 5.1.c en 5.3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.1159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.13
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op voldoende informatie over de telastlegging - Wijze van verstrekken van informatie
Noch artikel 6.1 of 6.3.a EVRM, noch enig algemeen rechtsbeginsel legt enige bijzondere vorm op voor wat betreft de wijze waarop de vervolgde partij op de hoogte moet worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging; een beklaagde moet niet tot in de details worden ingelicht over de redenen van de beschuldiging; vereist is enkel dat hij met de gegevens waarover hij redelijkerwijze kan beschikken, voldoende informatie heeft om zich naar behoren te kunnen verdedigen tegen die beschuldiging (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 6.1 en 6.3.a Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Recht op wapengelijkheid - Kennisname van processtukken
Het recht op een eerlijk proces, waaronder het recht op wapengelijkheid valt, houdt in dat iedere partij in het proces dezelfde processuele middelen moet kunnen aanwenden en op gelijke wijze kennis moet kunnen nemen van en vrij tegenspraak moet kunnen voeren over de stukken en gegevens die aan het oordeel van de rechter die van de zaak kennis neemt, worden voorgelegd (1). (1) Cass. 27 april 2010, AR P.10.0119.N, AC 2010, nr. 288;
Cass. 16 oktober 1996, AR P.96.1278.F, AC 1996, nr. 385; GwH 1 december 1994, BS, 1995,
p. 1100. Zie X. XXXXXXXXXXX, "Het recht op wapengelijkheid", RW 2015-16, 402-423 (420); C. XXX XXX XXXXXXXX, X. XXXXXXXXX en X. XXXXXX, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Gompel&Svacina, 2019, 732-736.
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0573.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.6
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op bewijs - Overleggen van eigen stukken en doen overleggen van stukken van de tegenpartij
Het recht op bewijs is het recht van elke procespartij om de bewijselementen over te leggen waarover zij zelf beschikt en om aan de rechter te vragen dat de bewijselementen waarover zij niet beschikt, zouden worden verzameld door de uitvoering van bepaalde onderzoeksmaatregelen, waarover de rechter oordeelt; het recht op bewijs is geen onbeperkt recht en schakelt bijgevolg de beoordelingsvrijheid van de rechter niet uit (1). (1) Cass. 11 september 2020, AR C.19.0448.N, AC 2020, nr. 525.
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0573.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.6
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Onafhankelijke en onpartijdige
rechterlijke instantie - Openbaar ministerie - Toepassing
Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie heeft betrekking op de rechters en niet op het openbaar ministerie (1); de omstandigheid dat het schriftelijk advies van het openbaar ministerie over een door een veroordeelde gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit werd opgesteld door een parketmagistraat tegen wie die veroordeelde een klacht heeft ingediend en die is tussengekomen in het opsporingsonderzoek naar aanleiding van een klacht tegen de veroordeelde, heeft niet tot gevolg dat het recht van die laatste op een behandeling door een onafhankelijke rechter werd miskend. (1) Cass. 28 november 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 603;
Cass. 28 april 1999, AR P.98.0936.F, AC 1999, nr. 244; Cass. 7 mei 1996, XX X.00.0000.X,
XX 0000, nr. 157.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie - Openbaar ministerie - Strafuitvoeringsrechtbank - Schriftelijk advies door parketmagistraat tegen wie veroordeelde klacht heeft ingediend
Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie heeft betrekking op de rechters en niet op het openbaar ministerie (1); de omstandigheid dat het schriftelijk advies van het openbaar ministerie over een door een veroordeelde gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit werd opgesteld door een parketmagistraat tegen wie die veroordeelde een klacht heeft ingediend en die is tussengekomen in het opsporingsonderzoek naar aanleiding van een klacht tegen de veroordeelde, heeft niet tot gevolg dat het recht van die laatste op een behandeling door een onafhankelijke rechter werd miskend. (1) Cass. 28 november 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 603;
Cass. 28 april 1999, AR P.98.0936.F, AC 1999, nr. 244; Cass. 7 mei 1996, XX X.00.0000.X,
XX 0000, nr. 157.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie - Strafuitvoeringsrechtbank - Uitlatingen van een andere rechter
Uit de omstandigheid dat een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank zich op een beweerdelijk onaanvaardbare wijze zou hebben uitgelaten over de strafuitvoeringsmodaliteiten van een veroordeelde en op de hoogte is gebleven van diens dossier, kan niet worden afgeleid dat die strafuitvoeringsrechtbank, samengesteld uit een zetel waarvan die rechter geen deel uitmaakt, niet op een onafhankelijke en onpartijdige wijze zou kunnen oordelen over het verzoek van die veroordeelde om hem een bepaalde strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.2 - Vermoeden van onschuld - Draagwijdte - Niet-toepasselijkheid op de motivering van de straf
Het vermoeden van onschuld (1) betreffende de vervolgde feiten is niet meer van toepassing wanneer de schuld van de beklaagde of de beschuldigde bewezen is; het staat los van de procedure tot bepaling van de straf, zowel wat betreft de aard van de straf als de strafmaat (2), aldus kan de miskenning van het vermoeden van onschuld niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de rechter, om de aard van de straf en de strafmaat met redenen te omkleden, de vrees uitdrukt dat de eiser zou recidiveren (3), zelfs al wordt die vrees afgeleid uit een gerechtsdeskundigenverslag. (1) Gewaarborgd door de artikelen
6.2 EVRM en 14.2 IVBPR; zie X. XXXXXXX, “Principes généraux du droit”, R.P.D.B., Xxxxxxxx, 2014, nrs. 145 tot 149. (2) “Het vermoeden van xxxxxxxx belet de rechter niet om bij de bepaling van de strafmaat alle regelmatig verkregen elementen in overweging te nemen die eigen zijn aan de persoon van de beklaagde en waarover de partijen
tegenspraak hebben kunnen voeren” (Cass. 3 oktober 2012, AR P.12.0700.F, AC 2012, nr. 507, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas.; zie Cass. 28 mei 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 387, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas.). (3) Cass. 29 oktober 2003, AR P.03.1116.F, arrest
niet gepubliceerd, geciteerd door X. XXXX, “Justice pénale et procès équitable”, vol. 0, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, p. 218, nr. 1598; zie Cass. 16 november 1993, AR 5223, AC 1993, nr. 463 (inaanmerkingneming van het gerechtelijk verleden).
27 januari 2021 P.20.1213.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210127.2F.3
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op voldoende tijd en faciliteiten voor zijn verdediging - Onnauwkeurige omschrijving van de telastlegging - Bijkomende informatie op vraag van de beklaagde tijdens de procedure in hoger beroep
Niets belet dat het openbaar ministerie in de loop van het proces voor de vonnisrechter nadere informatie bijbrengt over de redenen van de beschuldiging en dat de rechter met die informatie rekening houdt om de beoordelen of de beklaagde weet waarop hij zich precies moet verdedigen; het enkele feit dat kennisgeving van die informatie een gevolg is van het verweer van de beklaagde of pas in de procedure in hoger beroep wordt bijgebracht of vervolledigd, impliceert niet dat de beklaagde niet onverwijld in kennis is gesteld van de redenen van de beschuldiging; daarvoor is enkel vereist dat hij na ontvangst van die informatie kan beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 6.3.a en 6.3.b Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Valsheid in geschrifte - Akte van aanhangigmaking - Informatie over de valsheid
Bij een vervolging wegens valsheid in geschriften is het niet vereist dat de akte van aanhangigmaking uitdrukkelijk verwijst naar bepaalde stukken van het strafdossier of de beklaagde uitdrukkelijk inlicht over de precieze onjuistheden die elke akte bevat of over de mate waarin elke akte vals is (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op voldoende informatie over
de aard en reden van de beschuldiging - Verband tussen de akte van aanhangigmaking en bijkomende stukken en gegevens van het strafdossier - Vervolging voor een groot aantal misdrijven - Verweer dat de beklaagde voert tegen de beschuldiging - Beoordeling
Het staat aan een beklaagde om, aan de hand van de vermeldingen in de akte van aanhangigmaking zoals eventueel gespecifieerd in bijkomend overgelegde stukken en van de gegevens van het strafdossier, na te gaan voor welke precieze feiten hij wordt vervolgd; dat de telastlegging geen verwijzing naar een proces-verbaal bevat of de beklaagde wordt vervolgd voor een groot aantal misdrijven, doet daaraan geen afbreuk; bij dat oordeel of de beklaagde tijdig en afdoende op de hoogte is gebracht van een beschuldiging kan de rechter rekening houden met onder meer de omvang van diens verweer tegen de beschuldiging (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Bijkomende informatie over de telastlegging op vraag van de beklaagde tijdens de procedure in hoger beroep - Recht op voldoende tijd en faciliteiten voor zijn verdediging
Niets belet dat het openbaar ministerie in de loop van het proces voor de vonnisrechter nadere informatie bijbrengt over de redenen van de beschuldiging en dat de rechter met die informatie rekening houdt om de beoordelen of de beklaagde weet waarop hij zich precies moet verdedigen; het enkele feit dat kennisgeving van die informatie een gevolg is van het verweer van de beklaagde of pas in de procedure in hoger beroep wordt bijgebracht of vervolledigd, impliceert niet dat de beklaagde niet onverwijld in kennis is gesteld van de redenen van de beschuldiging; daarvoor is enkel vereist dat hij na ontvangst van die informatie kan beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 6.3.a en 6.3.b Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.a - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Wijze van verstrekken van informatie
Noch artikel 6.1 of 6.3.a EVRM, noch enig algemeen rechtsbeginsel legt enige bijzondere vorm op voor wat betreft de wijze waarop de vervolgde partij op de hoogte moet worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging; een beklaagde moet niet tot in de details worden ingelicht over de redenen van de beschuldiging; vereist is enkel dat hij met de gegevens waarover hij redelijkerwijze kan beschikken, voldoende informatie heeft om zich naar behoren te kunnen verdedigen tegen die beschuldiging (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 6.1 en 6.3.a Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op voldoende informatie over de aard en reden van de beschuldiging - Omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en in stukken van het strafdossier - Onaantastbare beoordeling door de vonnisrechter - Wettigheidscontrole door het Hof
De rechter oordeelt op grond van de omschrijving van de feiten in de akte van aanhangigmaking en van de stukken waarvan de beklaagde kennis heeft kunnen nemen en waarop hij zich heeft kunnen verdedigen, onaantastbaar welk precies feit het voorwerp van de betichting uitmaakt en of de beklaagde beschikt over voldoende informatie om zich daarop te verdedigen; het Hof gaat wel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die ermee geen verband houden of op grond ervan niet kunnen worden verantwoord (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 182 Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.3.a Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 10 - Artikel 10.2 - Vrijheid van meningsuiting - Opleggen van een beperking - Taak van de rechter
De rechter die een beperking van de vrijheid van meningsuiting oplegt moet in zijn beslissing dit recht afwegen tegen de andere rechten bedoeld in artikel 10.2 EVRM zoals het recht op goede naam, maar ook nagaan of, in de gegeven omstandigheden, de opgelegde beperking beantwoordt aan een dwingende sociale noodzakelijkheid en pertinent is, en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel (1). (1) Zie Cass. 20 maart 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 212; Cass. 9 november 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 608;
Cass. 12 januari 2012, AR C.10.0610.N, AC 2012, nr. 29; Cass. 23 mei 2011, AR C.09.0216.F,
AC 2011, nr. 336.
- Art. 10.2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
23 september 2021 C.20.0310.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210923.1N.3
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 10 - Vrijheid van meningsuiting - Concurrerende ondernemingen - Vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te verspreiden - Beperking - Taak van de rechter
Hoewel de vrijheid om inlichtingen en denkbeelden te verspreiden in de commerciële sfeer valt onder de bescherming van artikel 10 EVRM, komt aan de rechter een ruime beoordelingsmarge toe om beperkingen op te leggen wanneer het de verhouding betreft tussen concurrerende ondernemingen die onderworpen zijn aan het mededingingsrecht dat de openbare orde raakt.
- Artt. VI.104, VI.105, 1°, c), XVII.9 Xxxxxxx 00 februari 2013 van economisch recht
- Art. 10 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
23 september 2021 C.20.0310.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210923.1N.3
AC nr. ...
RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Strafzaken - Uitspraak van het vonnis of arrest - Wettige verhindering van de kamervoorzitter - Aanwijzing van een andere rechter - Beslissing van de voorzitter van het rechtscollege - Toevoeging van een afschrift van de beslissing aan het dossier
Uit artikel 782bis, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek volgt niet dat bij wettige verhindering van de kamervoorzitter om het vonnis uit te spreken waarvoor hij aan de beraadslaging heeft deelgenomen, de aanwijzing van een andere rechter door de voorzitter van het rechtscollege, uitdrukkelijk moet gebeuren in een beschikking waarvan een eensluidend afschrift aan het dossier van de rechtspleging moet worden toegevoegd.
- Art. 782bis Gerechtelijk Wetboek
1 december 2020 P.20.0580.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.9
AC nr. ...
Strafzaken - Correctionele rechtbank - Samenstelling van de zetel - Verhinderde rechter - Vervanging door een plaatsvervangende rechter - Vormvereiste
Noch de artikelen 87, § 1, en 322 Strafwetboek, noch enige andere bepaling vereisen dat de stukken van de rechtspleging, naar aanleiding van de vervanging van een verhinderde rechter door een plaatsvervangende rechter, vermelden dat de andere rechters niet
beschikbaar zijn of nog dat de bezetting van het gerecht niet volstaat (1). (1) Zie concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2021, nr. 175.
- Artt. 87, § 1, en 322 Gerechtelijk Wetboek
10 maart 2021 P.21.0026.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.4
AC nr. ...
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
- Recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie - Strafuitvoeringsrechtbank - Openbaar ministerie - Schriftelijk advies door parketmagistraat tegen wie veroordeelde klacht heeft ingediend
Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie heeft betrekking op de rechters en niet op het openbaar ministerie (1); de omstandigheid dat het schriftelijk advies van het openbaar ministerie over een door een veroordeelde gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit werd opgesteld door een parketmagistraat tegen wie die veroordeelde een klacht heeft ingediend en die is tussengekomen in het opsporingsonderzoek naar aanleiding van een klacht tegen de veroordeelde, heeft niet tot gevolg dat het recht van die laatste op een behandeling door een onafhankelijke rechter werd miskend. (1) Cass. 28 november 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 603;
Cass. 28 april 1999, AR P.98.0936.F, AC 1999, nr. 244; Cass. 7 mei 1996, XX X.00.0000.X,
XX 0000, nr. 157.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
- Recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie - Strafuitvoeringsrechtbank - Uitlatingen van een andere rechter
Uit de omstandigheid dat een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank zich op een beweerdelijk onaanvaardbare wijze zou hebben uitgelaten over de strafuitvoeringsmodaliteiten van een veroordeelde en op de hoogte is gebleven van diens dossier, kan niet worden afgeleid dat die strafuitvoeringsrechtbank, samengesteld uit een zetel waarvan die rechter geen deel uitmaakt, niet op een onafhankelijke en onpartijdige wijze zou kunnen oordelen over het verzoek van die veroordeelde om hem een bepaalde strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
- Verbod van ongerechtvaardigde verrijking - Vermogensverschuiving - Rechtsgrond - Afwezigheid - Bewijslast
De verarmde dient voldoende aanwijzingen te verstrekken die waarschijnlijk maken dat iedere rechtsgrond voor de vermogensverschuiving ontbreekt alvorens van de verrijkte kan gevraagd worden alsnog het bestaan van een rechtsgrond hiervoor aan te tonen.
11 juni 2021 C.20.0322.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210611.1N.1
AC nr. ...
- "Fraus omnia corrumpit" - Burgerlijke zaken - Overeenkomst - Toestemming - Bedrog - Nietigverklaring
Wanneer de schade veroorzaakt is door de opzettelijk begane samenlopende fouten van verschillende personen, staat het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit er niet aan in de weg dat de rechter oordeelt in welke mate de fout van ieder van hen heeft bijgedragen tot de schade en op basis daarvan het aandeel in de schade bepaalt dat de aansprakelijke die de benadeelde heeft vergoed van de anderen kan terugvorderen (1). (1) Zie Cass. 16 mei 2011, XX X.00.0000.X, AC 2011, nr. 319; Cass. 2 oktober 2009, AR
C.08.0168.F, AC 2009, nr. 548; Cass. 6 november 2002, AR P.01.1108.F, AC 2002, nr. 584.
- Art. 0000 Xxx Xxxxxxxxxx Wetboek
30 september 2021 C.20.0591.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210930.1N.6
AC nr. ...
RECHTSMISBRUIK
- Woninghuurdecreet - Overgangsregeling - Kortgedingbevoegdheid vrederechter - Voorwaardelijke volheid van bevoegdheid voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg zetelend in kort geding - Exceptie van materiële onbevoegdheid
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtige en bedachtzame persoon; de rechter moet onderzoeken of het voordeel dat de houder van het recht heeft nagestreefd of verkregen in verhouding staat tot de schade die de andere partij hierdoor heeft geleden.
- Art. 1134, derde lid Oud Burgerlijk Wetboek
4 maart 2021 C.20.0404.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.1
AC nr. ...
- Rechter - Beoordeling - Criteria - Verhouding tussen het nagestreefde voordeel en de veroorzaakte schade
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtige en bedachtzame persoon; de rechter moet onderzoeken of het voordeel dat de houder van het recht heeft nagestreefd of verkregen in verhouding staat tot de schade die de andere partij hierdoor heeft geleden.
- Art. 1134, derde lid Oud Burgerlijk Wetboek
4 maart 2021 C.20.0404.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.1
AC nr. ...
RECHTSPLEGINGSVERGOEDING
- Tweedelijns juridische bijstand - Minimumbedrag - Kennelijk onredelijke situatie - Gevolg - Taak van de rechter
Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand geniet, moet de rechter de rechtsplegingsvergoeding bepalen op het toepasselijke minimumbedrag, met dien verstande dat hij, mits bijzondere motivering omwille van een kennelijk onredelijke situatie, de rechtsplegingsvergoeding kan verlagen onder het minimumbedrag (1) (2). (1) Zie concl. OM. (2) Art. 1022, vierde lid, Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing voor en na de wijziging bij wet van 21 februari 2010 tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering.
- Art. 1022, vierde lid Gerechtelijk Wetboek
18 november 2021 C.21.0034.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211118.1N.6
AC nr. ...
- Geschil met betrekking tot de titel van een uitkering tot onderhoud - Bepaling van de rechtsplegingsvergoeding - Bedrag van de vordering - Wijze van berekening
Wanneer het geschil betrekking heeft op de titel van een uitkering tot onderhoud, wordt het bedrag van de vordering, ter bepaling van de rechtsplegingsvergoeding, berekend op basis van het bedrag van de annuïteit of van twaalf maandelijkse termijnen, zonder vermenigvuldiging van dit bedrag met een factor tien.
- Art. 2, tweede lid KB 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 Wet 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarhe
- Artt. 557 tot 559, 561, 562 en 618, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
18 november 2021 C.21.0132.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211118.1N.8
AC nr. ...
- Eenzelfde procesverhouding - Meerdere partijen met eenzelfde advocaat
Wanneer binnen eenzelfde procesverhouding meerdere partijen door eenzelfde advocaat worden bijgestaan en de rechter de wederpartij in het ongelijk stelt, moet hij de rechtsplegingsvergoeding onder de in het gelijk gestelde partijen verdelen (1). (1) Cass. 16 oktober 2019, AR P.19.0718.F, AC 2019, nr. 526.
- Art. 1, tweede lid KB 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 Wet 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarhe
9 december 2021 C.21.0313.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.6
AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
Algemeen - Burgerlijke zaken - Kinderen - Opvoedings- en onderhoudskosten - Huisvesting - Bijdrage in natura - Toezicht door de rechter - Geen motivering
Het arrest dat geen melding maakt van de waarde die het toekent aan de bijdrage in natura die de verweerder levert door de kinderen te huisvesten, stelt het Hof niet in staat te onderzoeken of het bedrag van het aan de verweerder opgelegde aandeel in de opvoedings- en onderhoudskosten is vastgesteld in verhouding tot zijn aandeel in de samengevoegde middelen van de partijen en schendt bijgevolg artikel 149 Grondwet.
- Art. 149 De gecoördineerde Grondwet 1994
4 maart 2021 C.20.0443.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.3
AC nr. ...
SCHENKINGEN EN TESTAMENTEN
- Onrechtstreekse schenking - Betaling door een derde met inzicht om te schenken - Vorm
Onrechtstreekse schenkingen, zoals de betaling door een derde een onrechtstreekse schenking kan uitmaken wanneer die betaling gebeurt met het inzicht om te schenken, gebeuren niet onder de vorm van een schenkingsakte maar onder de vorm van een andere rechtshandeling die eveneens een vermogensverschuiving bewerkstelligt en neutraal is in die zin dat ze zowel onder bezwarende titel als om niet kan zijn (1). (1) Zie Cass. 25 januari 2010, AR C.09.0093.F, AC 2010, nr. 57; Cass. 11 februari 2000, AR
C.98.0196.F, AC 2000, nr. 108.
- Art. 931 Oud Burgerlijk Wetboek
21 oktober 2021 C.20.0546.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211021.1N.7
AC nr. ...
SOCIALE ZEKERHEID
Werknemers - Werkgevers - Technische bedrijfseenheid - Vennootschap - Splitsing - Doelgroepvermindering - Tijdstip
Of twee entiteiten eenzelfde technische bedrijfseenheid vormen dient te worden onderzocht op het ogenblik dat de werknemer voor wie een werkgever de doelgroepvermindering aanvraagt in dienst wordt genomen door die werkgever.
- Art. 344 Programmawet (I) 24 december 2002
18 oktober 2021 S.21.0013.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211018.3N.4
AC nr. ...
Werknemers - Werkgevers - Technische bedrijfseenheid - Vennootschap - Splitsing
Ingeval van een indienstneming door een onderneming die is ontstaan uit een splitsing van een vennootschap dient het bestaan van eenzelfde technische bedrijfseenheid tussen de afgesplitste ondernemingen in de regel te worden onderzocht volgens de toestand van de entiteiten zoals die na de splitsing bestaat.
- Art. 344 Programmawet (I) 24 december 2002
18 oktober 2021 S.21.0013.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211018.3N.4
AC nr. ...
STEDENBOUW
Bouwvergunning - Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - Gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval - Duurtijd
Het gewoonlijk gebruik blijft bestaan zolang de grond verder wordt gebruikt voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval, namelijk omdat er positieve daden worden gesteld waarbij met een zekere regelmaat wordt overgegaan tot het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen materialen, materieel of afval op de bewuste grond; de verjaring van de strafvordering neemt dan ook slechts een aanvang op het ogenblik dat de grond niet langer wordt gebruikt voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval door positieve daden van het stallen en verwijderen van voertuigen met een zekere regelmaat.
8 december 2020 P.20.0683.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.4
AC nr. ...
Bouwvergunning - Gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of
afval - Vermoeden van vergunning - Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - Toepassing
Het in artikel 4.2.14, § 2, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalde vermoeden van vergunning geldt niet voor de in artikel 4.2.1, 5°, a) en b), Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening omschreven vergunningsplichte handelingen van het gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval, of voor het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens.
- Artt. 4.2.1, 5°, a), en b), en 4.2.14, § 2 Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening
8 december 2020 P.20.0683.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.4
AC nr. ...
Bouwvergunning - Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - Gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval - Vergunningsplicht
Het zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond voor het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval, strafbaar gesteld krachtens de artikelen 4.2.1,5°, a), en 6.2.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, is geen aflopend misdrijf, maar een gewoontemisdrijf; met gewoonlijk gebruik beoogt de decreetgever geen vergunningsplicht voor het toevallig opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, materialen, materieel of afval, maar vereist hij een gebruik van de grond met een zekere regelmaat over een zekere periode vooraleer een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is; het misdrijf bestaat van zodra door meerdere handelingen van gebruik zonder dat daartoe de nodige vergunning was verkregen, het gewoonlijk gebruik ontstaat, wat de rechter onaantastbaar in feite beoordeelt (1). (1) Cass. 30 januari 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 62; Cass. 7 maart
2017, AR P.15.1340.N, AC 2017, nr. 159.
- Artt. 4.2.1, 5°, a), en 6.2.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening
8 december 2020 P.20.0683.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.4
AC nr. ...
STRAF
Allerlei - Motivering - Niet-toepasselijkheid van het vermoeden van onschuld - In aanmerking nemen van de vrees voor recidive die is afgeleid uit een gerechtsdeskundigenverslag
Het vermoeden van onschuld (1) betreffende de vervolgde feiten is niet meer van toepassing wanneer de schuld van de beklaagde of de beschuldigde bewezen is; het staat los van de procedure tot bepaling van de straf, zowel wat betreft de aard van de straf als de strafmaat (2), aldus kan de miskenning van het vermoeden van onschuld niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de rechter, om de aard van de straf en de strafmaat met redenen te omkleden, de vrees uitdrukt dat de eiser zou recidiveren (3), zelfs al wordt die vrees afgeleid uit een gerechtsdeskundigenverslag. (1) Gewaarborgd door de artikelen
6.2 EVRM en 14.2 IVBPR; zie X. XXXXXXX, “Principes généraux du droit”, R.P.D.B.,
Bruylant, 2014, nrs. 145 tot 149. (2) “Het vermoeden van xxxxxxxx belet de rechter niet om bij de bepaling van de strafmaat alle regelmatig verkregen elementen in overweging te nemen die eigen zijn aan de persoon van de beklaagde en waarover de partijen
tegenspraak hebben kunnen voeren” (Cass. 3 oktober 2012, AR P.12.0700.F, AC 2012, nr. 507, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas.; zie Cass. 28 mei 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 387, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas.). (3) Cass. 29 oktober 2003, AR P.03.1116.F, arrest
niet gepubliceerd, geciteerd door X. XXXX, “Justice pénale et procès équitable”, vol. 0, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, p. 218, nr. 1598; zie Cass. 16 november 1993, AR 5223, AC 1993, nr. 463 (inaanmerkingneming van het gerechtelijk verleden).
27 januari 2021 P.20.1213.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210127.2F.3
AC nr. ...
Samenloop - Meerdaadse - Samenvoeging van de straffen - Autonome probatiestraffen - Grens - Straf die in zijn geheel twee jaar te boven gaat
Wanneer het hof van beroep, in overtreding van artikel 60 Strafwetboek, een autonome probatiestraf heeft uitgesproken waarvan de duur, samengevoegd bij die van de straf die reeds werd opgelegd door een eerder vonnis voor samenlopende misdrijven, meer dan twee jaar bedraagt, vernietigt het Hof, op de vordering die zijn procureur-generaal heeft ingesteld bij toepassing van artikel 441 Wetboek van Strafvordering, het aangegeven arrest in zoverre het beslist dat de autonome probatiestraf de toegestane strafmaat te boven gaat en in zoverre het een vervangende straf oplegt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 43.
- Art. 441 Wetboek van Strafvordering
- Art. 60 Strafwetboek
20 januari 2021 P.20.1252.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.11
AC nr. ...
Samenloop - Meerdaadse - Samenvoeging van de straffen - Werkstraffen - Grens - Straf die in zijn geheel driehonderd uur te boven gaat
Wanneer de rechtbank, in overtreding van artikel 60 Strafwetboek, werkstraffen heeft uitgesproken waarvan de duur meer dan driehonderd uur bedraagt, vernietigt het Hof, op de vordering die zijn procureur-generaal heeft ingesteld bij toepassing van artikel 441 Wetboek van Strafvordering, het aangegeven vonnis in zoverre het beslist dat de werkstraf die de tweede feiten betreft de toegestane strafmaat te boven gaat en in zoverre het een vervangende straf oplegt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 42.
- Art. 441 Wetboek van Strafvordering
- Art. 60 Strafwetboek
20 januari 2021 P.20.1251.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.12
AC nr. ...
STRAFUITVOERING
- Strafuitvoeringsmodaliteiten - Tegenaanwijzingen - Reclasseringsplan
De loutere omstandigheid dat er een reclasseringsplan voorligt zoals bedoeld in artikel 48 Wet Strafuitvoering, impliceert niet dat er geen tegenaanwijzingen voor het toekennen van een strafuitvoeringsmodaliteit voorhanden kunnen zijn zoals bedoeld in artikel 47, § 1, Wet Strafuitvoering.
- Artt. 47, § 1, en 48 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
8 december 2020 P.20.1132.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.6
AC nr. ...
- Strafuitvoeringsrechtbank - Onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie - Uitlatingen van een andere rechter
Uit de omstandigheid dat een rechter in de strafuitvoeringsrechtbank zich op een beweerdelijk onaanvaardbare wijze zou hebben uitgelaten over de strafuitvoeringsmodaliteiten van een veroordeelde en op de hoogte is gebleven van diens dossier, kan niet worden afgeleid dat die strafuitvoeringsrechtbank, samengesteld uit een zetel waarvan die rechter geen deel uitmaakt, niet op een onafhankelijke en onpartijdige wijze zou kunnen oordelen over het verzoek van die veroordeelde om hem een bepaalde strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen.
8 december 2020 P.20.1149.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.7
AC nr. ...
- Strafuitvoeringsrechtbank - Verzoeken tot elektronisch toezicht en tot voorwaardelijke invrijheidstelling - Tenuitvoerlegging van een straf wegens zedenfeiten - Met redenen omkleed advies van een gespecialiseerde dienst - Geen advies
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank, in plaats van de zaak te verdagen om de directie of het openbaar ministerie toe te laten het ontbrekende stuk, namelijk het met redenen omkleed advies van een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten, bij het dossier te voegen, de zaak in beraad heeft genomen en over de gegrondheid van de verzoeken tot elektronisch toezicht en tot voorwaardelijke invrijheidstelling uitspraak heeft gedaan, waarbij ze die heeft afgewezen op grond van de vaststelling dat het dossier niet in staat van wijzen is omdat de procedure is aangetast door een tekortkoming die niet aan de verzoeker kan worden toegeschreven en niet door hem kan worden verholpen, is die beslissing niet naar recht verantwoord (1). (1) Zie Cass. 15 juli 2008, AR P.08.0984.F, AC 2008, nr. 423.
- Artt. 32, § 1, 49, § 3, en 50, § 2 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
20 januari 2021 P.20.1334.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210120.2F.15
AC nr. ...
STRAFVORDERING
- Uitoefening van de strafvordering - Openbaar ministerie - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Berusting van het openbaar ministerie in het beroepen vonnis
De strafvordering is geen rechtsvordering waarover het openbaar ministerie naar eigen goeddunken kan beschikken, aangezien deze hem niet toebehoort; zijn berusting in een vonnis waartegen het nochtans hoger beroep heeft ingesteld, ontneemt aan zijn rechtsmiddel noch het vereiste belang noch zijn bestaansreden (1). (1) M.-X. XXXXXXXXX, H.-D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, Brussel, Die Keure, 9de uitg., 2021, p. 160.
- Art. 202 Wetboek van Strafvordering
- Art. 1 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...
TAALGEBRUIK
GERECHTSZAKEN (WET 15 JUNI 1935)
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) - In eerste aanleg - Burgerlijke zaken - Gerechten van eerste aanleg met zetel in het arrondissement Brussel - Rechtspleging in betwiste zaken - Verweerder - Geen toereikende kennis van de taal van de gedinginleidende akte - Vraag tot taalwijziging
In een geschil voor de gerechten van eerste aanleg waarvan de zetel in het arrondissement Brussel is gevestigd, heeft de verweerder van wie niet blijkt dat hij een toereikende kennis heeft van de taal van de gedinginleidende akte, een rechtmatig belang bij een tijdige vraag tot taalwijziging en moet de rechter op die tijdige vraag
- Art. 4, §§ 1 en 2, tweede lid Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
9 december 2021 C.21.0066.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211209.1N.1
AC nr. ...
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) - Vonnissen en arresten - nietigheden - Strafzaken - Verhoor zonder tolk - Dekking
Dekking van een nietigheid bij toepassing van artikel 40, tweede lid, Taalwet Gerechtszaken heeft tot gevolg dat de niet-naleving van de Taalwet Gerechtszaken niet meer op ontvankelijke wijze kan worden aangevoerd voor het appelgerecht; een dergelijke gedekte onregelmatigheid kan dan ook niet worden getoetst overeenkomstig artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, welke een niet gedekte onregelmatigheid veronderstelt.
- Art. 32 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 40 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
8 december 2020 P.20.0719.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201208.2N.5
AC nr. ...
Sociale betrekkingen - Taaldecreet - Toepassingsgebied - Werkgever - Werknemer
Het Taaldecreet is alleen van toepassing op de sociale betrekkingen, de wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden en alle documenten uitgaande van werkgevers, die kaderen in het ondergeschikt verband tussen de personen die in naam van de werkgever geheel of gedeeltelijk belast zijn met de uitoefening van het werkgeversgezag over de werknemer en de werknemer (1). (1) Zie Cass. 22 april 2002, AR S.01.0090.N, AC 2002, nr.
244.
- Artt. 2, eerste lid, 3 en 5, § 1 Decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik der talen voor de sociale betrekking tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de onderneming
18 oktober 2021 S.19.0057.N
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211018.3N.2
AC nr. ...
UITLEVERING
- Weigeringsgrond - Opgeëiste persoon - Eerdere veroordeling - Misdrijf - Identiek feit
Artikel 5.1 van de overeenkomst inzake uitlevering tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te Brussel op 27 april 1987, dat bepaalt dat de uitlevering geweigerd wordt indien het verzoek betrekking heeft op een misdrijf waarvoor de opgeëiste persoon reeds in de aangezochte Staat werd berecht, vereist aldus dat het feit en niet de kwalificatie ervan identiek is (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr.
157.
4 maart 2021 C.19.0555.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.6
AC nr. ...
- Overlevering van de uitgeleverde persoon voltrokken - Ogenschijnlijk recht van de uitgeleverde persoon - Beginsel "non bis in idem"
Uit de overlevering van een persoon die het voorwerp uitmaakt van een verzoek tot uitlevering van het Koninkrijk België aan de Verenigde Staten van Amerika, volgt niet dat die persoon zich ten aanzien van de eiser niet kan beroepen op een ogenschijnlijk recht dat hij ontleent aan het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem, vastgelegd in artikel 5.1 van de uitleveringsovereenkomst (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2021, nr. 157.
4 maart 2021 C.19.0555.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210304.1F.6
AC nr. ...
VALSHEID EN GEBRUIK VAN VALSE STUKKEN
- Valsheid in geschriften - Beschermd geschrift - Geschrift dat zich opdringt aan het openbaar vertrouwen
Een door de wet beschermd geschrift is een geschrift dat in zekere mate tot bewijs kan strekken, dit is zich aan het openbaar vertrouwen opdringt, zodat de overheid of particulieren die ervan kennis nemen of aan wie het wordt voorgelegd, kunnen overtuigd zijn van de waarachtigheid van de rechtshandeling of van het rechtsfeit in dat geschrift vastgelegd of kunnen gerechtigd zijn daaraan geloof te hechten (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 193, 196 en 214 Strafwetboek
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Valsheid in geschriften - Beschermd geschrift - Factuur - Controle op gefactureerde prestaties
Een geschrift dat slechts bewijswaarde heeft na aanvaarding ervan door de bestemmeling, dringt zich in de regel niet op aan het openbaar vertrouwen; dit is evenwel anders wanneer controle van de in het geschrift voorkomende vermeldingen door de bestemmeling onmogelijk is of deze controle door toedoen van de uitreiker onmogelijk is gemaakt; hieruit volgt dat een factuur een beschermd geschrift uitmaakt wanneer de opsteller ervan op het moment waarop hij niet-geleverde prestaties aanrekent, ook al zijn die prestaties gedetailleerd weergegeven, weet dat die factuur in werkelijkheid niet kan worden gecontroleerd omdat hijzelf de controle ervan voor de bestemmeling doet (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Valsheid in geschrifte - Artikel 6.3.a, EVRM - Akte van aanhangigmaking - Informatie over de valsheid
Bij een vervolging wegens valsheid in geschriften is het niet vereist dat de akte van aanhangigmaking uitdrukkelijk verwijst naar bepaalde stukken van het strafdossier of de beklaagde uitdrukkelijk inlicht over de precieze onjuistheden die elke akte bevat of over de mate waarin elke akte vals is (1). (1) Zie concl. OM.
1 december 2020 P.20.0784.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201201.2N.5
AC nr. ...
- Bevoegdheid van de Belgische rechter - Territorialiteitsbeginsel - In het buitenland gepleegde valsheid en gebruik ervan in België - Ondeelbaarheid
Het Belgisch gerecht kan kennisnemen van een in het buitenland gepleegde valsheid in geschriften wanneer de vervalser van het valse stuk gebruik heeft gemaakt in België: de ondeelbaarheid, ontstaan ten gevolge van de eenheid van opzet, heeft de bevoegdheid tot gevolg van de gerechten van de Staat op het grondgebied waarvan een deel van het geheel werd begaan (1). (1) Cass. 25 mei 2016, AR P.16.0194.F, AC 2016, nr. 348.
- Artt. 3, 196 en 197 Strafwetboek
10 maart 2021 P.20.1295.F
ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210310.2F.1
AC nr. ...