Auteursrechterlijke overeenkomst
Auteursrechterlijke overeenkomst
Opdat de Universiteit Hasselt uw eindverhandeling wereldwijd kan reproduceren, vertalen en distribueren is uw akkoord voor deze overeenkomst noodzakelijk. Gelieve de tijd te nemen om deze overeenkomst door te nemen, de gevraagde informatie in te vullen (en de overeenkomst te ondertekenen en af te geven).
Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling met Titel: Instrumenten van reguleringsmanagement en wetgevingskwaliteit
Richting: master in de toegepaste economische wetenschappen - beleidsmanagement Jaar: 2008
in alle mogelijke mediaformaten, - bestaande en in de toekomst te ontwikkelen - , aan de Universiteit Hasselt.
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt.
Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt.
Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd.
Universiteit Hasselt zal mij als auteur(s) van de eindverhandeling identificeren en zal geen wijzigingen aanbrengen aan de eindverhandeling, uitgezonderd deze toegelaten door deze overeenkomst.
Ik ga akkoord,
XXX XXXXXXXXXXX, Xxxxxxxx Datum: 5.11.2008
Instrumenten van reguleringsmanagement en wetgevingshwaliteit
Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx
promotor :
Prof. dr. Xxxx XXXXXXX
Eindverhandeling voorgedragen tot het bekomen van de graad master in de toegepaste economische wetenschappen beleidsmanagement
Samenvatting
In Vlaanderen bestaan er meer dan 500 wetten en decreten en om en bij de 1500 besluiten. Vlaanderen mag dan wel veel wetgeving bezitten, toch bestaat er te weinig goede wetgeving. De Vlaamse wetgevingskwaliteit laat namelijk maar al te dikwijls te wensen over. Om het begrip wetgevingskwaliteit te omvatten, heeft de Vlaamse overheid acht kenmerken van goede regelgeving opgesteld. Volgens haar is kwaliteitsvolle wetgeving noodzakelijk en doeltreffend, doelmatig en afgewogen, uitvoerbaar en handhaafbaar, rechtmatig, samenhangend, eenvoudig, duidelijk en toegankelijk, onderbouwd en overlegd, en tot slot blijvend relevant en actueel.
De meeste Vlaamse wetgeving voldoet niet aan deze acht kenmerken. Dit ondanks de implementatie van het reguleringsmanagement. Hieruit volgt dan ook de centrale onderzoekshypothese, namelijk de vraag op welke wijze de instrumenten van het reguleringsmanagement kunnen bijdragen aan de verbetering van de wetgevingskwaliteit in Vlaanderen. Reguleringsmanagement omvat zowel het management van het proces voor het opmaken van nieuwe regelgeving als het beheer van de bestaande regelgeving. Ter ondersteuning van het reguleringsmanagement zijn er verscheidene instrumenten beschikbaar. Zo is er eerst en vooral de reguleringsimpactanalyse (RIA). De RIA is een hulpmiddel ter verbetering van het begrip van de economische en maatschappelijke welzijnseffecten van regelgeving. Ze maakt een systematische schatting van de kosten en baten die geassocieerd zijn met een nieuwe beleidsmaatregel. Op deze manier verhindert de RIA maatschappelijk ongewenste regulering, legt ze verborgen kosten bloot, zorgt ze voor een brede raadpleging van de belangengroepen en verhoogt ze bovendien de politieke verantwoording en transparantie. Het is hierbij van belang om steeds voor ogen te houden dat de RIA de besluitvorming niet vervangt. Het is slechts één van de instrumenten om onderbouwde beslissingen te nemen en dient dan ook in het beslissingsproces ingebed te worden.
Eens de wetgeving van kracht, is het belangrijk dat de wetgever deze blijft opvolgen. Dit leidt dan ook tot het volgende instrument van het reguleringsmanagement, namelijk monitoring. Monitoring is het opvolgen van kernindicatoren van de RIA om indien nodig tijdig bij te sturen. Wanneer evenwel de gewenste effecten achterwege blijven, kan dit een signaal zijn dat een reguleringsimpactevaluatie of RIE noodzakelijk is. De RIE is een instrument van het reguleringsmanagement, dat systematisch nagaat welke effecten de toepassing van een bestaande regel heeft op burgers, bedrijven en non-profit organisaties. Op deze manier maakt de RIE het mogelijk om de oorzaken te achterhalen waardoor de wetgeving ineffectief blijkt te zijn en daardoor dus niet in staat is om haar doelstellingen te bereiken. In principe maakt de RIE gebruik van de RIA-methodiek om de bestaande regelgeving ex-post door te lichten. Toch zijn er belangrijke verschillen tussen de RIE en de RIA. Zo is de RIE is ondermeer een feedbackloop naar de RIA toe. Het is immers mogelijk dat de RIA cruciale schattingsfouten bevat, dankzij de RIE
komen deze aan het licht. Op deze manier is de RIE een terugkoppeling naar de RIA waardoor de RIA-kwaliteit erop vooruitgaat. Aangezien de RIE ex-post plaatsvindt, zijn mogelijks de doelstellingen ondertussen veranderd, dit tengevolge van een gewijzigde situatie of van nieuwe informatie die aan het licht gekomen is. Het is dan ook niet onmogelijk dat de RIE een andere beleidsoptie als optimaal aanduidt dan de initiële RIA. Ook na de RIE blijft opvolging vereist. Wederom is het van belang om de wetgeving aan de hand van enkele kernindicatoren te monitoren. Dit onderzoek beschrijft beknopt de stappen die de wetgever moet volgen om de regelgeving te monitoren en om een RIE uit te voeren.
Vervolgens past dit onderzoek de uiteengezette RIE-methodiek toe op de federale wapenwet van 8 juni 2006. Het betreft hier een federale wapenwet, de rechtvaardiging van deze keuze ligt in het feit dat aan federale wetgeving nooit een RIA voorafgaat. Daarbij komt dat het hier gaat om een impulswetgeving. De wet is namelijk (versneld) ingevoerd naar aanleiding van de gebeurtenissen met Xxx Xxxxxxxx. Het maatschappelijk probleem dat zich hier stelde betrof agressief en racistisch gedrag. De overheid heeft evenwel gereageerd door de wapenwetgeving aan te passen. Op deze manier pakt ze de symptomen aan in plaats van de kern van het probleem. De toepassing van de RIA had dit kunnen vermijden, de RIA dwingt de wetgever er namelijk toe zijn doelstellingen expliciet te specificeren. In realiteit heeft de wetgever evenwel andere doelstellingen vooropgesteld. Zo streeft ze een verhoging van de veiligheid na. Ook het vermijden van impulsaankopen van wapens behoort tot haar doelstellingen. En ten slotte wil de wetgever wapens traceerbaar maken en dus uit de illegaliteit halen. Teneinde dit te bereiken heeft de overheid voor wetgeving gekozen. Er zijn evenwel nog andere beleidsmogelijkheden, niet alleen ex-ante maar ook ex-post. Aangezien de wet van 8 juni 2006 reeds van kracht is, is het daarom interessanter om de beleidsopties die ex-post nog open liggen, te verkennen.
Uiteraard kan de wetgever de situatie in eerste instantie behouden. Dit houdt echter in dat de aanzienlijke administratieve last, waaronder de vijfjaarlijkse vergunningsaanvraag, die met wetgeving gepaard gaat, blijft bestaan. Naast het behoud van de situatie, zijn de voornaamste beleidsopties deregulering of een versoepeling van de wet met daarnaast een sensibiliseringscampagne. Deze opties brengen een aanzienlijke daling van de administratieve lasten teweeg, toch gaan er ook kosten mee gepaard. Zo vereisen beide alternatieven, op grond van rechtvaardigheid en gelijkheid, een compensatieregeling voor de burgers die kosten gemaakt hebben bij de naleving van de opgeheven of versoepelde wet. De compensatieregeling is noodzakelijk teneinde enige maatschappelijke steun te verwerven. Daarbij komt het risico dat de veiligheid van de maatschappij er mogelijks op achteruit gaat. Dit is een onmiskenbare kost die zeker niet over het hoofd gezien mag worden. De mate waarin de maatschappelijke veiligheid er al dan niet op achteruit gaat hangt af van de relatie die er tussen wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit bestaat. Een blik op de literatuur brengt ons echter tot de conclusie dat betreffende deze relatie nog veel onenigheid bestaat. Ongeacht de vorm die deze relatie in werkelijkheid
aanneemt, valt het van de politieke wereld sowieso te verwachten dat zij op zijn minst alle mogelijke beleidsopties in overweging nemen. Zowel de RIA als de RIE zouden in dit geval een onmiskenbare meerwaarde betekenen. Uit de case study komt duidelijk naar voren dat er niet alleen nog ruimte is om de RIA maar ook de RIE verder te ontwikkelen, maar dat vooral de correcte toepassing ervan het meeste aandacht vereist.
In het kader van mijn opleiding tot Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen, afstudeerrichting Beleidsmanagement, heb ik als onderwerp gekozen voor ‘Instrumenten van reguleringsmanagement en wetgevingskwaliteit’. Dit werk handelt over een sterk evoluerend gebied dat bovendien door de toenemende bezorgdheid naar kwaliteitsvolle regelgeving voortdurend aan belang wint. Daarnaast is het een thema dat door de verscheidene toepassingsmogelijkheden blijft boeien.
Graag wil ik bij deze de mensen bedanken die geholpen hebben bij het tot stand komen van deze thesis. Hierbij denk ik in de eerste plaats aan Prof. dr. Xxxx Xxxxxxx; zonder zijn deskundig advies en ondersteuning, was de realisatie van dit werk niet mogelijk geweest. Daarnaast wil ik ook mijn naaste omgeving bedanken, die mij te allen tijde gesteund hebben. Voorts zijn tijdens mijn informatieverzameling verscheidene personen mij van dienst geweest. Ook aan hen wil ik tot slot nog een dankwoord richten voor hun bereidwillige medewerking.
Samenvatting Xxxxx Xxxxxx Inhoudsopgave
Inleiding 8
Hoofdstuk 1: Probleemstelling en onderzoeksopzet 10
1.1 Probleemstelling 10
1.2 Onderzoeksopzet 10
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ex-ante 12
2.1 Algemene situering 12
2.2 Reguleringsimpactanalyse 13
2.2.1 Omschrijving van de RIA 13
2.2.2 Voordelen van het uitvoeren van een impact analyse 16
2.2.3 Stappen in het RIA-proces 18
2.2.3.1 Analytische methodes voor RIA 21
2.2.3.2 Lichte en zware RIA 22
2.3 Wetgevingskwaliteit 24
2.3.1 Omschrijving wetgevingskwaliteit 24
2.3.1.1 Goede regelgeving in Vlaanderen 25
2.3.1.1.1 Noodzakelijk en doeltreffend 25
2.3.1.1.2 Doelmatig en afgewogen 25
2.3.1.1.3 Uitvoerbaar en handhaafbaar 26
2.3.1.1.4 Rechtmatig 26
2.3.1.1.5 Samenhangend 26
2.3.1.1.6 Eenvoudig, duidelijk en toegankelijk 27
2.3.1.1.7 Onderbouwd en overlegd 27
2.3.1.1.8 Blijvend relevant en actueel 27
2.3.1.2 Goede regelgeving in het buitenland 28
2.3.1.2.1 Organisatie voor Economische Samenwerking en ontwikkeling
(OESO) 28
2.3.1.2.2 De Europese Commissie 29
2.3.1.2.3 Het Verenigd Koninkrijk: Vijf principes van goede regulering 30
2.3.1.2.4 Nederland: De Tafel van Elf 30
2.3.2 Wetgevingskwaliteit in Vlaanderen 31
2.4 Kwaliteitsvolle RIA 33
2.4.1 Omschrijving RIA-kwaliteit 33
2.4.2 Kritiek op kwaliteitsprincipes RIA 35
2.4.3 Problemen met RIA-kwaliteit 36
2.4.3.1 RIA-kwaliteit in de Europese Unie 39
2.4.3.2 RIA-kwaliteit in Vlaanderen 41
2.4.4 Verbetering RIA-kwaliteit 44
2.4.5 Verbetering RIA-kwaliteit in Vlaanderen 47
Hoofdstuk 3: Theoretisch kader ex-post 49
3.1 Monitoring van RIA 50
3.1.1 Indicatoren 51
3.1.2 Begrippenkader en doelstellingen van monitoring 53
3.2 Opvolging en evaluatie van reguleringsmanagement 54
3.2.1 Evaluatie van bestaande regelgeving 54
3.2.2 Evaluatie van de RIA 58
3.2.2.1 Compliance test (input): Algemeen en toegepast op Vlaanderen 59
3.2.2.2 Performance test (output) 60
3.2.2.3 Function test (impact) 60
3.2.3 Reguleringsimpactevaluatie (RIE) 61
3.2.4 Noodzakelijkheid van een RIE 62
3.2.5 Methodiek om te monitoren 63
Hoofdstuk 4: Case study 68
4.1 Wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit 68
4.1.1 Wapenbezit en zelfmoord 69
4.1.2 Wapenbezit en ongevallen 70
4.1.3 Wapenbezit en zelfverdediging 70
4.1.4 Wapenbezit en criminaliteit 71
4.1.4.1 Wapenbezit en criminaliteit in het algemeen 71
4.1.4.2 Wapenbezit en moord 72
4.1.5 De typische wapenbezitter. 75
4.1.6 De wapenmarkt 75
4.1.7 Wapenwetgeving en criminaliteit 77
4.1.8 Conclusie literatuurstudie wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit 80
4.2 Case study: Federale wapenwet van 8 juni 2006 81
4.2.1 Aanleiding 81
4.2.2 Beknopte inhoud 82
4.2.3 De RIE toegepast 84
4.2.3.1 Titel 84
4.2.3.2 Aanleiding en doel 85
4.2.3.3 Opties 87
4.2.3.3.1 Beleidsoptie 1 87
4.2.3.3.2 Beleidsoptie 2 88
4.2.3.3.3 Beleidsoptie 3 88
4.2.3.3.4 Beleidsoptie 4 88
4.2.3.3.5 Beleidsoptie 5 88
4.2.3.3.6 Overzicht van de aangereikte beleidsopties 89
4.2.3.4 Analyse van de effecten 90
4.2.3.4.1 Beleidsoptie 1: Behoud van de situatie 90
4.2.3.4.2 Beleidsoptie 4: Dereguleren 106
4.2.3.4.3 Beleidsoptie 5: Versoepeling van de wapenwet aangevuld met een sensibiliseringscampagne 113
4.2.3.5 Uitvoering 119
4.2.3.5.1 Beleidsoptie 1: Behoud van de situatie 119
4.2.3.5.2 Beleidsoptie 4 en beleidsoptie 5: Dereguleren en een versoepeling
van de wapenwet aangevuld met een sensibiliseringscampagne 124
4.2.3.6 Consultatie 124
4.2.4 Conclusie case study 126
Hoofdstuk 5: Conclusies 127
Literatuurlijst Lijst met figuren Xxxxx met tabellen Bijlagen
Inleiding
Wetgeving is mede bepalend voor de sociaal-economische prestaties van een regio of een land.1 Omwille hiervan is het dan ook noodzakelijk dat de wetgeving kwaliteitvol is. Op deze manier is het mogelijk om bepaalde inefficiënties te vermijden. Lage wetgevingskwaliteit kan immers de consument benadelen, de competitiviteit van bedrijven begrenzen, werkloosheid creëren, economische groei afremmen, enz.2
“Wetten maken is makkelijker dan regeren” is een citaat van de Russische schrijver Xxxxxxx. Voor slechte wetgeving gaat deze stelling zeker op.3 Maar al te vaak komt regelgeving tot stand zonder aandacht te schenken aan de neveneffecten die ermee gepaard gaan.4 Goede wetgeving daarentegen komt enkel tot stand door middel van een complex proces waarbij de wetgever verschillende aspecten in rekening moet nemen.
De laatste twee decennia is de vraag naar een efficiënt en effectief beleid dan ook enorm toegenomen. Er is een ‘smart regulation’ beweging op gang gekomen die zich richt op het verbeteren van de wetgevende staat die steeds meer onder druk staat om betere resultaten aan een lagere kost te produceren. Als respons hierop hebben de OESO5, de WTO6 en de Europese Commissie sinds midden jaren 90 maatregelen genomen om de wetgevingkwaliteit te verbeteren. Sindsdien heeft de RIA-methode al in 23 OESO-landen haar intrede gemaakt. Dit is het gevolg van de toenemende competitieve druk waardoor de nood aan empirische beslissingsmethodes zoals de reguleringsimpactanalyse (RIA) alsmaar toeneemt.7
Het toenemende belang van kwaliteitsvolle wetgeving heeft er ondermeer voor gezorgd dat ook de ex-post evaluatie meer aandacht krijgt.8 De ex-post analyse dient als een soort van feed-back loop, waarbij de resultaten kunnen dienen om procedures te verbeteren of te verfijnen. Dit vereist uiteraard enige flexibiliteit van het reguleringsproces. Het proces moet namelijk openstaan voor
1 Vlaams Parlement (2007) ‘Gedachtewisseling SERV-rapporten inzake wetgevingskwaliteit, reguleringsimpactanalyse (RIA) en regelgevingsagenda’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/0000- 2007/g1094-1.pdf.
2 Xxxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Modern regulatory impact analysis: The experience of the European Union’, Regulatory Toxicology and Pharmacology, Vol. 44, Issue 1, p. 57-68.
3 Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Reguleringsmanagement in Vlaanderen’, Toespraak Studiedag Reguleringsmanagement in Vlaanderen, xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxx/Xxxxxxxxx/xxXXX_Xxxxxxxxxx&xxxx0000000000000&xxxxx NL&lyt=1141721307967&p=1103027410260&pagename=ministersites%252FMIN_Publicatie%252FPublicatie PageMIN&title=minister+Xxxxx+Bourgeois.
4 Xxxxxx, X. X. xx Xxxxxx, J. B. (1995) ‘Risk versus Risk: Tradeoffs in Protecting Health and the Environment’, Harvard University Press, Cambridge, MA.
5 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
6 World trade organization.
7 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
8 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory performance: ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
continue verbetering.1 Dit is evenwel makkelijker gezegd dan gedaan. In de loop van dit onderzoek zal dan ook duidelijk blijken dat de ontwikkeling van kwaliteitsvolle wetgeving geen sinecure is.
1 Xxxxxxx, X. ‘Improving Regulatory Outcomes: Ex-Post Evaluation’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxx/ imco/public_hearings/050915_konvitz_speech_en.pdf.
Hoofdstuk 1: Probleemstelling en onderzoeksopzet
1.1 Probleemstelling
Goede wetgeving is één van de belangrijkste steunpilaren voor elke moderne overheid. Vlaanderen heeft daarom in de afgelopen jaren heel wat maatregelen genomen om de reguleringskwaliteit te verbeteren.1 Eén van deze maatregelen is de reguleringsimpactanalyse (RIA). Deze schat de impact die nieuwe wetgeving met zich mee zou brengen. De RIA blijkt echter niet de gewenste verbeteringen in de wetgeving op te leveren. Daarom is het nuttig andere mogelijkheden te verkennen. Zo is het ook mogelijk om de impact van bestaande regelgeving te analyseren, dit door middel van een reguleringsimpactevaluatie (RIE). Dit zou waarschijnlijk een grote verbetering in de wetgevingskwaliteit in Vlaanderen opleveren. Daarom gaat dit onderzoek verder in op de volgende centrale onderzoeksvraag:
Op welke wijzen kunnen de instrumenten van het reguleringsmanagement (RIA, monitoring, RIE) bijdragen aan de verbetering van de wetgevingskwaliteit in Vlaanderen?
Verder bekijkt dit onderzoek de volgende deelvragen:
▪ Wat is de RIA en wat is een kwaliteitsvolle RIA?
▪ Wat is goede regelgeving en wat is wetgevingskwaliteit?
▪ Hoe staat het met de RIA-kwaliteit in Vlaanderen en in Europa?
▪ Wat is monitoring en hoe kan de wetgevingskwaliteit gemonitord worden?
▪ Wat is de RIE en welke elementen zijn er nodig voor een kwaliteitsvolle RIE?
▪ Case: toepassing van de RIE-methodiek op de federale wapenwet van 8 juni 2006.
1.2 Onderzoeksopzet
Aan de hand van een literatuurstudie schetst dit onderzoek eerst en vooral een theoretisch kader waarin de reguleringsimpactanalyse zich bevindt, daarna volgt een beschrijving van het begrip wetgevingskwaliteit. Vervolgens geeft het onderzoek aan wat een kwaliteitsvolle RIA precies inhoudt en hoe de wetgever dit kan bereiken. Voorts werpt het werk kort een blik op de prestaties van Vlaanderen en Europa op dit gebied.
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
Hoofdstuk drie tracht duidelijk te stellen dat kwalitatieve wetgeving het gevolg is van een dynamisch proces. Teneinde dit inzicht te bieden, vestigt het hoofdstuk de aandacht op de relatie die tussen RIA, monitoring, en RIE bestaat. Aan de hand van de literatuur probeert het werk inzicht te geven in de begrippen monitoring en RIE. Tot slot reikt dit hoofdstuk een mogelijk stappenplan aan om het reguleringsproces te monitoren.
Het vierde hoofdstuk zal de RIE-methodiek toepassen op een case study omtrent de Belgische wapenwetgeving. Eerst en vooral zal het hoofdstuk aan de hand van een beknopte literatuurstudie die een blik werpen op de relatie tussen wapenbezit, wetgeving en criminaliteit. Dit kan inzichten opleveren die hun nut kunnen bewijzen bij de analyse van de Belgische wapenwetgeving. Het doel van dit gedeelte is namelijk de eerder geschetste RIE-methodiek toe te passen op de federale wapenwet van 8 juni 2006. Er werd gekozen voor een federale wetgeving omwille van het feit dat hieraan sowieso geen RIA is voorafgegaan.
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ex-ante
Dit hoofdstuk schetst eerst en vooral een theoretisch kader waarin de reguleringsimpactanalyse zich bevindt (paragraaf 2.2). Vervolgens tracht dit hoofdstuk een duidelijk beeld te geven van het begrip wetgevingskwaliteit (paragraaf 2.3). Tenslotte komt ook nog de RIA-kwaliteit uitgebreid aan bod (paragraaf 2.4).
2.1 Algemene situering
Reguleringsmanagement omvat zowel het management van het proces voor het opmaken van nieuwe regelgeving als het beheer van de bestaande regelgeving. Het doel hiervan is te komen tot goede regelgeving. Om een duidelijk beeld te krijgen van wat goede regelgeving is, zijn in Vlaanderen de acht kenmerken van goede regelgeving ontwikkeld. Paragraaf 2.3.1 beschrijft deze acht kenmerken en legt de link met het buitenland. Ter ondersteuning van de implementatie van het reguleringsmanagement in de verschillende beleidsdomeinen zijn er al meerdere instrumenten beschikbaar. De beschikbare instrumenten zijn globaal volgens drie sporen van het reguleringsmanagement ingedeeld.1 Zo bestaat er de juridisch-technische vereenvoudiging. Deze heeft als doel verouderde, onvoldoende gestructureerde, inconsistente, overbodig complexe, onvoldoende duidelijke, onvoldoende leesbare of moeilijk te vinden wetgeving aan te passen of te verwijderen.2 Verder is er de administratieve lastenverlaging. Administratieve lasten zijn kosten die voortvloeien uit administratieve handelingen die actoren moeten uitvoeren om aan bepaalde wettelijke verplichtingen te voldoen. Ongeacht of deze handelingen zonder de wettelijke verplichting ook uitgevoerd zouden worden. Deze kosten beperken de creativiteit van de burgers en remmen de zin voor initiatief van ondernemingen af. Daarom is het van belang deze administratieve lasten te verlagen. Tenslotte is er nog de reguleringsimpactanalyse, die ex-ante een inschatting maakt van de effecten van nieuwe regelgeving. Een van de effecten die de RIA ook in kaart brengt, zijn de administratieve lasten.3 De volgende paragraaf gaat dieper in op de reguleringsimpactanalyse.
1 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (2004a), ‘Leidraad reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid, p. 10.
2 De Geest, X. et al. (2003), ‘Studie juridisch-technische vereenvoudiging’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx. be/vereenvoudiging/pdf/EindrapportJTV150603.pdf.
3 Kenniscel Wetsmatiging (2006a), ‘Meten om te weten, leidraad voor het meten van administratieve lasten’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxxxxxxxx _herwerkteversie_jan2006.pdf.
2.2 Reguleringsimpactanalyse
2.2.1 Omschrijving van de RIA
Een reguleringsimpactanalyse of RIA is een hulpmiddel gebruikt ter verbetering van het begrip van economische en maatschappelijke welzijnseffecten van een wet of andere vormen van regelgeving.1 Zo analyseert de RIA op een gestructureerde wijze de effecten van een regulering.2 Hierbij gaat het om een systematische schatting van de kosten en baten die geassocieerd zijn met de nieuwe beleidsmaatregel en om een evaluatie van de prestaties van een bestaande regulering.3 De Europese commissie omschrijft, in zijn handleiding voor impactanalyses, de RIA als een set van logische stappen die de voorbereiding van de beleidsvoorstellen structureert. De RIA wordt ingepast in het proces van de beleidsontwikkeling om zo de ontwikkeling van de wetgeving te bepalen. Het RIA document geeft een diepere analyse en formalisering van de resultaten in een autonoom rapport dat bij de wetgeving wordt gevoegd.4
De RIA is ontworpen om een kwalitatief hoogstaand reguleringsbeleid te creëren. Dit wordt verkregen door maatschappelijk ongewenste regulering te verhinderen, verborgen kosten bloot te leggen, brede raadpleging van de bevolking, politieke verantwoording en transparantie.5 De RIA stelt beleidsmakers in staat om de nood aan en de impact van nieuwe regulering te onderzoeken.6 Eveneens moedigt de RIA publieke consultatie aan. Op deze manier kan een betere identificatie van de kosten en baten van de regelgeving plaatsvinden.7 Voorts is de RIA een belangrijk instrument in de communicatie tussen overheid en burger. De verhoogde transparantie in het regelgevingproces geeft namelijk meer inzicht in de beweegredenen voor bepaalde regelgeving.8
1 Xxxxxx, X. (2004) ‘Regulatory Impact Assessment and the Economic Transition to Markets’, Public Money & Management, Vol. 24 Issue 5, p. 283-290.
2 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
3 Xxxxxxxxxxx, X. et al (2003) ‘Regulatory impact assessment in developing and transition economies: a survey of current practice and recommendations for further development’ xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx- xxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxx00/xxxx0.xxx.
4 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’,xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
5 Institute for Applied Law and Economics ‘RIA de ontwikkeling van het instrumentarium voor de reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx%00xxxxxxx%00XXX 1.pdf.
6 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
7 Xxxxxxxxxxx, X. et al (2003) ‘Regulatory impact assessment in developing and transition economies: a survey of current practice and recommendations for further development’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx- xxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxx00/xxxx0.xxx.
8 Xxx Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Betere Vlaamse regelgeving: voorstellen voor een slagvaardig beleid’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxx/XxxxxxXxxxxxx regelgeving 2004.pdf.
Het is eveneens mogelijk om de RIA te zien als een empirische benadering van het besluitvormingsproces. Door systematisch de mogelijke impact van overheidsacties te analyseren kan het de noodzakelijkheid en doeltreffendheid van voorgenomen regelgeving versterken. Deze informatie wordt aan de besluitmakers meegedeeld zodat zij een volledig beeld krijgen van zowel de positieve als de negatieve effecten van de voorgestelde regelgeving.1 Hoewel de RIA belangrijke analytische informatie bevat, die een bepaald niveau van expertise vereist, is vandaag de dag de RIA meer dan enkel een analytische methode die precieze antwoorden geeft op kwantitatieve vragen. Het proces draait eveneens om het stellen van de juiste vragen, het voeren van een transparant politiek debat, het onderzoeken van de potentiële impact van al dan niet reguleren en het communiceren van informatie van wetgevers naar stakeholders.2
De Dienst Wetsmatiging omschrijft de RIA als een systeem bestaande uit een product, een proces en een procedure. De RIA is een product aangezien het gaat over een reguleringsimpactrapport dat de noodzaak en de wenselijkheid van de regelgeving aantoont door de doelstelling en de verwachte effecten van de regelgeving te beschrijven en te vergelijken met de verschillende reguleringsopties (de nuloptie en twee andere mogelijkheden). De RIA is een proces omdat het uitvoeren van een RIA inzicht geeft in de problematiek en de mogelijke oplossingen. Het is een werkwijze om op een systematische wijze informatie te verkrijgen en te structureren over een maatschappelijk probleem en de oplossingen ervan. Op deze manier is het nemen van beter onderbouwde beslissingen mogelijk. Het is ook mogelijk de RIA te beschouwen als een procedure. Het gaat dan om de afspraken over de inhoud van de RIA als document en over de opmaak van een RIA als proces. Maar de RIA is bovenal een systeem. Enerzijds gaat het om de verbanden en de samenhang tussen de RIA als product, proces en procedure. Anderzijds zijn er ondersteunende initiatieven nodig zoals handleidingen, opleidingen, enz. Figuur 1 geeft hier een duidelijk beeld van.3
1 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
2 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
3 Kenniscel Wetsmatiging (2004b) ‘Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/ vereenvoudiging/pdf/VlaamseRIAgids.pdf.
Figuur 1: RIA als systeem
(Bron: Kenniscel Wetsmatiging (2004) ‘Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’)
Het is van belang te benadrukken dat de RIA de besluitvorming niet vervangt, maar dat het één van de instrumenten is om onderbouwde beslissingen te nemen.1 De methodes die besluitvormers in OESO landen gebruiken bij reguleringsbeslissingen, zijn globaal in vijf categorieën onder te verdelen. De eerste categorie wordt ‘deskundige’ genoemd. Hier gebruikt de wetgever of een externe deskundige zijn expertise om een beslissing te maken. Bij de tweede categorie ‘consensus' is een beslissing bereikt wanneer stakeholders een gemeenschappelijke positie innemen waarbij hun interesses gebalanceerd zijn. In de categorie ‘politiek’ nemen de politieke vertegenwoordigers beslissingen. Bij hun beslissing baseren zij zich op partijkwesties die van belang zijn voor het politieke proces. Wanneer de beslissing gebaseerd is op een model van buitenaf, behoort dit tot de categorie ‘benchmarking’. In de laatste categorie ‘empirisch’ zijn de beslissingen gebaseerd op feiten en analyses.2 Zoals eerder vermeld, is de reguleringsimpactanalyse een empirische methode en hoort deze dus in de laatste categorie van beslissingsmethoden thuis.3 Iedere beleidsbeslissing is een mix van deze beslissingsmethoden. Per land kan echter de samenstelling van de mix
1 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
Institute for Applied Law and Economics ‘RIA de ontwikkeling van het instrumentarium voor de reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx%00xxxxxxx%00XXX 1.pdf.
Xxxxxx, X. (2005) ‘An overview of regulatory impact analysis in OECD countries’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
Xxxxxxxxxxx, X. xx al (2003) ‘Regulatory impact assessment in developing and transition economies: a survey of current practice and recommendations for further development’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx- xxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxx00/xxxx0.xxx.
Xxxxxxxx, X. (2004b) ‘The diffusion of regulatory impact analysis – Best practice of lesson-drawing?’, European Journal of Political Research, Vol. 43, Issue 5, p. 723-747.
2 Xxxxxx, X. (2005) ‘An overview of regulatory impact analysis in OECD countries’, xxxx://xxx.xxxx. org/dataoecd/21/59/35258828.pdf.
3 Xxxxxxxxxxx, X. et al (2003) ‘Regulatory impact assessment in developing and transition economies: a survey of current practice and recommendations for further development’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx- xxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxx00/xxxx0.xxx.
veranderen. De RIA zelf vervangt het beslissingsproces niet, maar is een onderdeel van de mix van beslissingsmethoden. Het speelt een belangrijke rol in de versterking van de kwaliteit van het debat.1 Het is dus duidelijk dat de RIA geen alleenstaand proces is. De RIA moet ingebed worden in het kaderwerk van besluitvorming.2
2.2.2 Voordelen van het uitvoeren van een impact analyse
De prestaties van regulering zijn essentieel voor het succes van het moderne bestuur. Daarom is het belangrijk dat overheden weten wanneer en op welke manier ze moeten reguleren in een markteconomie. Dit geldt zowel op nationaal als internationaal vlak.3
Op 1 januari 2005 is in Vlaanderen de reguleringsimpactanalyse ingevoerd. Dit met als doel dat de invoering van regelgeving pas plaatsvindt na grondige consideratie van de effecten ervan.4 Momenteel hebben al 23 van de 30 OESO landen het gebruik van de RIA in hun binnenlands beleid goedgekeurd. Vandaag de dag is de RIA dan ook een norm voor moderne geïndustrialiseerde landen. Als gevolg van competitieve druk beginnen ook niet-OESO landen gebruik te maken van RIA’s.5 In ontwikkelingslanden gebeurt de toepassing van de RIA veel minder. Hier kunnen de opbrengsten van betere regulering echter groot zijn.6 De ontwikkeling naar efficiënte en resultaatgeoriënteerde regulering verlaagt immers de barrières voor internationale handel en investeringen door de vestiging van meer transparante standaarden voor het nationale beslissingsproces.7
De RIA zorgt ervoor dat er meer en betere informatie beschikbaar is op elk moment van het besluitvormingsproces, hierdoor komen beter geïnformeerde beslissingen makkelijker tot stand. Als doel beoogt de reguleringsimpactanalyse de beleidsinstrumenten te verbeteren, en het aantal
1 Xxxxxx, X. (2005) ‘An overview of regulatory impact analysis in OECD countries’, xxxx://xxx.xxxx. org/dataoecd/21/59/35258828.pdf.
2 Xxxxxxxxxxx, X. et al (2003) ‘Regulatory impact assessment in developing and transition economies: a survey of current practice and recommendations for further development’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx- xxxxxxxxxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxx00/xxxx0.xxx.
Xxxxxxxxx, X. (2005) ‘Improving Business Environments through Regulatory Impact Analysis – Opportunities and challenges for developing countries’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxx/xx/xxxx/00/Xxxxxxx0.0 LadegaardDoc.pdf.
3 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
4 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
5 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
6 Xxxxxxxxxxx, X. et al. (2004) ‘Regulatory Impact assessment in Developing and Transition Economies: a Survey of Current Practice’, Public Money & Management, Vol. 24, Issue 5, p. 291-296.
7 Xxxxxx, X. (2004) ‘Regulatory Impact Assessment and the Economic Transition to Markets’, Public Money & Management, Vol. 24, Issue 5, p. 283-290.
rechtsinstrumenten te verminderen door de onnodige wetgeving te vermijden.1 De RIA beschrijft grondig de objectieven van de voorgestelde regelgeving, de bijhorende risico’s en de mogelijke opties om de objectieven te bereiken. De verwachte kosten en baten worden transparant gemaakt en er wordt besproken welke mogelijkheden er zijn om naleving te verzekeren of af te dwingen.2 De toepassing van de RIA resulteert in een publiek beleid waarbij beslissingen op een zodanige wijze tot stand komen dat de aanwending van de schaarse beschikbare middelen op een efficiënte manier gebeurt. Door het opstellen van een RIA zijn besluitvormers beter ingelicht, worden er meer mogelijke opties overwogen en meer nagedacht over de kosten en de betrokkenheid met de belanghebbenden versterkt.3 Jacobs noemt dit een culturele verschuiving waarbij wetgevers hun beslissingen met betrekking tot regulering zo aanpassen dat de kosten tot een minimum gereduceerd worden.4
De Dienst Wetsmatiging5 vat dit alles samen in 9 potentiële functies van de RIA. De twee belangrijkste functies zijn de bevordering van de kwaliteit van de regelgeving, en dit via een betere onderbouwing. Dankzij de RIA is het mogelijk om inhoudelijke gebreken, zoals een onduidelijke omschrijving van het maatschappelijke probleem, in regelgeving te vermijden. Een RIA bekijkt die kenmerken van goede regelgeving die voorheen doorgaans minder aandacht kregen bij beleidsvorming. Het gaat hier dan om de noodzakelijkheid en doeltreffendheid, doelmatigheid en afweging, en uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid6. Meer onderbouwde beslissingen leiden tot regulering die kwaliteitsvoller is. Zoals eerder vermeld, voegt de RIA een empirische dimensie toe aan besluitvorming. Ze versterkt namelijk de rationele en analytische basis voor beslissingen. Verder kan de RIA de evenwichtige besluitvorming bevorderen. Zo brengt ze informatie aan de oppervlakte die anders onbelicht zou blijven. Regelgeving gaat immers dikwijls gepaard met ongewenste neveneffecten, het is dan aan de RIA om deze voldoende in kaart te brengen. De reguleringsimpactanalyse biedt een kader voor een gestructureerde samenwerking over de beleidsdomeinen heen. De beleidscoördinatie wordt dus bevorderd. Wetgevers staan voor de uitdaging om de uiteenlopende doelstellingen die elkaar wederzijds beïnvloeden te integreren of af te wegen, dit met het oog op meer welvaart en welzijn. De RIA helpt hierbij en zorgt ervoor dat de nadelen van regelgeving niet disproportioneel staan ten opzichte van het doel. De RIA houdt er rekening mee dat belangen niet onevenredig geschaad worden en zorgt op deze manier voor meer sociale bescherming en rechtvaardigheid. De reguleringsimpactanalyse zorgt er eveneens voor dat
1 Support for Improvement in Governance and Management (2001) ‘Improving policy instruments through impact assessment’, xxxx://xxxxx0.xxxx.xxx/xxxx/0000xxx.xxx/00xx0000x0x00x0xx00000xx000x000x/x00000 85004c66e3c1256a4f004b5bd4/$FILE/JT00107877.PDF.
2 National Audit Office (2001) ‘Better regulation: making good use of regulatory impact assessments’, xxxx://xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/0000000.xxx
3 Institute for Applied Law and Economics ‘RIA de ontwikkeling van het instrumentarium voor de reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx%00xxxxxxx%00XXX 1.pdf.
4 Xxxxxx, X. (2005) ‘An overview of regulatory impact analysis in OECD countries’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
5 Kenniscel Wetsmatiging (2004b) ‘Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/ vereenvoudiging/pdf/VlaamseRIAgids.pdf.
6 Deze kenmerken van goede regelgeving worden uitvoerig besproken in de paragrafen 2.3.1.1.1-2.3.1.1.3.
er niet te snel naar wetgeving gegrepen wordt om maatschappelijke problemen op te lossen. Reguleren is enkel de gepaste oplossing als er geen beter geschikte alternatieven voorhanden zijn. Op deze manier versterkt de overheid haar doeltreffendheid en efficiëntie en vermijdt ze onnodige kosten en lasten voor gezinnen, bedrijven en andere organisaties. Verder draagt de RIA bij aan de openheid en kwaliteit van het maatschappelijke debat en verhoogt ze de transparantie van het regelgevingproces. Zo zorgt de RIA voor een betere motivering van de regelgeving, een meerwaarde in het consultatieproces en een versterking van de politieke verantwoording. De regelgeving moet haar doel blijvend en doeltreffend bereiken. De reguleringsimpactanalyse helpt hierbij in die zin dat ze beleidsmakers reeds bij de opmaak van de regulering aanspoort om rekening te houden met de organisatie en opvolging van de uitvoering. Op deze manier draagt de RIA dus bij aan de dynamiek van regelgeving. De Dienst Wetsmatiging schat de mogelijke bijdrage voor meer welvaart en welzijn, sociale rechtvaardigheid en dynamiek het laagst in.1
Het is echter moeilijk om de precieze impact van de reguleringsimpactanalyse in te schatten omdat ze slechts een deel uitmaakt van de volledige wetgevende omgeving. Het installeren van een RIA- procedure werpt namelijk pas vruchten af als deze procedure volledig geïntegreerd is in het besluitvormingsproces. Om toch een indicatie van de impact van een RIA te krijgen zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar gedragsveranderingen bij stakeholders. Via de RIA krijgen de stakeholders bijvoorbeeld een duidelijker beeld omtrent de beweegredenen voor de nieuwe wetgeving. Hierdoor zijn de stakeholders onder andere gewilliger om de wetgeving te aanvaarden en na te leven.2
2.2.3 Stappen in het RIA-proces
De RIA doorloopt verscheidene stadia vooraleer er een finaal document ontstaat. De Europese Commissie onderscheidt een aantal stappen in haar richtlijnen voor een impact analyse. Ook Vlaanderen heeft soortgelijke richtlijnen ontwikkeld voor de RIA.
Als eerste stap onderscheidt de Europese Commissie de definiëring van het probleem. Hierbij moeten de reikwijdte, de oorzaken en de hoofdrolspelers van het probleem vastgesteld worden. Consultatie van de stakeholders zou kunnen helpen om inzicht te verkrijgen in het maatschappelijke probleem. Een gedetailleerde omschrijving van het probleem is essentieel om een geschikte doelstelling en een passend beleidsinstrument vast te stellen. Het is belangrijk om
1 Kenniscel Wetsmatiging (2004b) ‘Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/ vereenvoudiging/pdf/VlaamseRIAgids.pdf.
2 Xxxxxxxx, X. (2004b) ‘The diffusion of regulatory impact analysis – Best practice of lesson-drawing?’, European Journal of Political Research, Vol. 43, Issue 5, p. 723-747.
uit te leggen waarom het een probleem is en wat de drijvers van het probleem zijn. Verder moet de bevoegdheid om te reguleren en de noodzakelijkheid van de regelgeving nagegaan worden.1
De tweede stap is de definiëring van de doelstellingen. Deze doelstellingen moeten rechtstreeks in verband staan met de oorzaken van het probleem. De Dienst Wetsmatiging benadrukt hierbij dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de aanleiding en de doelstelling. De aanleiding beschrijft hoe de situatie vroeger was, de doelstelling daarentegen beschrijft de toekomstige situatie.2 De Europese Commissie wijst erop dat deze doelstellingen SMART moeten zijn. Dit houdt in dat de objectieven specifiek, meetbaar, aanvaard, realistisch en tijdsafhankelijk zijn.3 Volgens de Dienst Wetsmatiging is het belangrijk om doelstellingen te formuleren als te behalen resultaten en niet als in te zetten middelen. Zo blijven de meeste opties open.4 Voorts is het opmerkelijk dat in de meeste doelstellingen een hiërarchie zit. Op het eerste niveau zijn de algemene doelstellingen te vinden, deze drukken het algemene doel uit in termen van de uitkomsten of impact. Specifieke doelstellingen zijn het tweede niveau, deze gaan over de directe, korte-termijn effecten. Ze zijn de onmiddellijke doelen van het beleid. Voor het bereiken van de algemene doelen moeten eerst de specifieke doelen bereikt zijn. De operationele doelstellingen zijn het laatste niveau en zijn uitgedrukt in outputs.5
De derde stap is volgens de Europese Commissie het onderscheiden van de beleidsopties die het gewenste doel bereiken. Het consulteren van de stakeholders kan hierbij een belangrijk hulpmiddel zijn. Bij de identificatie van de beleidsopties is het vooral belangrijk ruim te denken. Zo zou de ‘niets-doen’-optie, ook wel de nuloptie genoemd, steeds beschouwd moeten worden. De integratie van de nuloptie maakt bovendien het relatief vergelijken van de andere mogelijkheden makkelijker.6 De eliminatie van opties gebeurt door beperkingen en criteria van effectiviteit, efficiëntie en consistentie op te leggen. Op deze manier is het eenvoudig om stakeholders uit te leggen waarom sommige opties niet gekozen werden. De overblijvende beleidsopties zijn kandidaat voor verdere analyse.
De volgende stap gaat na wat de waarschijnlijke impact van de regulering zal zijn op de drie pijlers van de duurzame ontwikkeling namelijk de economische, de sociale en de ecologische pijler. Hierbij behandelt de RIA eveneens de vraag of deze effecten omkeerbaar zijn. In deze analyse komen
1 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
2 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
3 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
4 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
5 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
6 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
zowel de directe als indirecte effecten aan bod. De indirecte effecten kunnen al dan niet gewenst zijn. Er moet nagegaan worden welke groepen getroffen worden en op welke manier. De winnaars en de verliezers moeten dus gekend zijn. De Europese Commissie gaat in haar impact analyse eveneens de impact op bestaande ongelijkheden (sekse, regio, etnische groepering enz.) na.1 Volgens Xxxxxx kunnen zulke evaluaties echter tot foute beleidsbeslissingen leiden. Ongelijkheden zijn namelijk een product van de macro-omgeving. Over de tijd heen zullen efficiënte micro- economische interventies grote macro-economische effecten hebben. Micro interventies zijn een onderdeel van een complex economisch systeem, daarom is het onmogelijk om de marginale effecten van één enkele interventie te identificeren. Wanneer dit toch geprobeerd wordt, zal dit leiden tot foute beleidsbeslissingen omdat deze gedreven zijn door statische korte termijn resultaten.2 Het is echter toch nodig om deze ongelijkheden aan te halen in het RIA document aangezien er een inschatting van alle effecten vereist is. Tevens laat de RIA toe om naar andere opties te zoeken die de marginale ongelijkheid van de regelgeving kunnen verminderen.
Verder moet nagegaan worden op welke manier de naleving zal gebeuren. Hierbij is het onder andere belangrijk om rekening te houden met het feit of de doelgroep de nieuwe regulering wel wil naleven en of ze dit ook kan.3 Het is nuttig om hierbij de ‘tafel van elf’4 in beschouwing te nemen.
Hierna volgt een grondige analyse van de impact van de regulering. Hierbij worden zowel kwalitatieve als kwantitatieve data verzameld. Dit is het duurste en meest tijdrovende onderdeel van het hele RIA-proces.5 Volgens de Dienst Wetsmatiging is het zinvol om bij het kwantificeren van de kosten en baten enkele vuistregels in beschouwing te nemen. Zo moeten onder meer de kosten en baten van verschillende opties vergeleken worden ten opzichte van eenzelfde referentiepunt. Het is daarom nuttig om ze uit te drukken ten opzichte van de nuloptie. Kosten en baten omvatten dus geen effecten die ook zonder regulering zouden plaatsvinden. Wanneer baten of kosten zich op verschillende tijdstippen voordoen, moeten ze tegen actuele waarde gewaardeerd worden. Verder is het van belang om dubbeltellingen te vermijden en om rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich zal voordoen.6
De resultaten van de analyse moeten vooral transparant, reproduceerbaar en robuust zijn. Dit houdt ondermeer in dat de resultaten duidelijk verstaanbaar zijn en dat wanneer de analyse opnieuw op dezelfde wijze zou plaatsvinden, dit hetzelfde resultaat zou opleveren. Wanneer de
1 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
2 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
3 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
4 Paragraaf 2.3.1.2.4 bespreekt de Tafel van Elf.
5 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
6 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
analyse op een andere manier uitgevoerd zou worden, zouden de nieuwe resultaten niet te sterk mogen afwijken van de oude.1
De volgende stap vergelijkt de resultaten en gaat hierbij na of de positieve en negatieve effecten voor elke optie tegen elkaar opwegen. In de allerlaatste fase wordt nagegaan hoe de opvolging en de evaluatie van de regulering zou kunnen gebeuren. Betreffende de evaluatie van de regulering is het mogelijk om bijvoorbeeld een eindtermijn voor wetten of bepalingen vast te leggen. Deze automatische herzieningsclausule, ook wel horizonartikel of ‘sunset clause’ genoemd, kan nuttig zijn bij regelgeving die omwille van een crisissituatie snel ontwikkeld is, bij snel evoluerende technologieën of bij wetenschappelijke onzekerheid. Er zijn alternatieven voor dit horizonartikel. Zo bestaat er een wetsevaluatief artikel, dit is een verplichte evaluatie van de regelgeving op een bepaald tijdstip. Een rapportageartikel is ook een mogelijkheid, dit is een verplichte periodieke verslaggeving over bepaalde aspecten van de regulering. Tenslotte kan ook een evaluatiebevoegdheid toegekend worden aan een bepaald orgaan.2
2.2.3.1 Analytische methodes voor RIA
De volgende analytische methodes zijn het meest voorkomend in de RIA.3 Eerst en vooral is er de kosten-batenanalyse, deze drukt alle effecten in monetaire termen uit. De neoklassieke economie spoort de overheid ertoe aan om gebruik te maken van de kosten-batenanalyse. Dit met als doel de maximalisering van de sociale welvaart en het bereiken van het Xxxxx-Xxxxxx optimum4. De meest geëvolueerde landen maken echter gebruik van een lichtere versie van de kosten- batenanalyse. Deze combineert kwantitatieve en kwalitatieve maatstaven en stelt ze vervolgens systematisch voor. Het is aan te raden om gebruik te maken van een geïntegreerd RIA-kaderwerk gebaseerd op een lichte kosten-batenanalyse met een sterke nadruk op de kwantitatieve metingen van de impact.5 Aangezien een lichte kosten-batenanalyse zowel de kwantitatieve als kwalitatieve effecten in rekening neemt, schetst ze het meest volledige beeld van de impact van de voorgenomen regelgeving. Hierbij is het van belang zoveel mogelijk effecten te kwantificeren om een zo scherp en objectief mogelijk beeld te verkrijgen.
1 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
2 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
3 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
4 Volgens het Xxxxx-Xxxxxx criterium is er sprake van een verbetering van de maatschappelijke welvaart, indien er sprake is van een verandering waarbij alle betrokken individuen erop vooruit zouden kunnen gaan. De winst van de winnaars is groot genoeg om het verlies van de verliezers te compenseren. (Deze compensatie hoeft zich in werkelijkheid niet voor te doen, de mogelijkheid tot compenseren alleen al is voldoende.) Het Xxxxx-Xxxxxx optimum is bereikt wanneer men zich in een situatie bevindt waarin het niet meer mogelijk is om op grond van het Xxxxx-Xxxxxx criterium een welvaartsverbetering te bereiken.
xxx Xxxxxxxxx, B. C. J. en xxx Xxxxx, P. W. (2007), ‘Recht en efficiëntie’, vierde druk, Kluwer, p. 2.
5 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
Verder bestaat er nog de kosteneffectiviteitanalyse. Dit is een techniek die de kosten van de verschillende mogelijkheden, die dezelfde output produceren, vergelijkt. Het nadeel van deze methode is dat ze niet nagaat of de baten de kosten wel verantwoorden. Aanvullend aan een kosten-batenanalyse kan deze methode wel zijn nut bewijzen. Terwijl de kosten-batenanalyse de overheid helpt bij de beslissing wat gedaan moet worden, helpt de kosteneffectiviteitanalyse bij de beslissing hoe dit gedaan moet worden.
De ene impact is al meer belangrijk dan de andere. Zo is de impact op bedreigde diersoorten belangrijker dan die op niet bedreigde. Daarom is het mogelijk om gewichten toe te kennen aan bepaalde impacts. Logischerwijs duwt een dergelijke weging de beleidsbeslissing in een bepaalde richting. Het is vooral belangrijk niet te evolueren naar een extreme vorm van weging, de partiële analyse. Een partiële analyse geeft namelijk slechts een gedeeltelijk beeld van de gevolgen van de regulering.1
Tenslotte is er nog de risico- en onzekerheidsanalyse. Een risicoanalyse onderzoekt de kans dat een bepaald effect zich voordoet omwille van een gekende en specifieke oorzaak. Een onzekerheidsanalyse of sensitiviteitsanalyse gaat de waarschijnlijkheid na dat bepaalde uitkomsten zich voordoen ten gevolge van inschattingsfouten. Een variant hierop is het voorzichtigheidsprincipe. Het voorzichtigheidsprincipe verantwoordt interventie wanneer er grote risico’s zijn met mogelijk onomkeerbare gevolgen. Voorzichtigheid is echter geen analytische methode maar een beleidskeuze.2
2.2.3.2 Lichte en zware RIA
De meeste landen hebben RIA’s op verschillende niveaus. Zo heeft de Europese Commissie de ‘Roadmap’ of partiële RIA ingevoerd. Deze ‘Roadmap’ gaat na welke data reeds beschikbaar zijn en welke nog verworven moeten worden. Verder geeft ze een schatting van de waarschijnlijke tijd die nodig is om de impactanalyse te vervolledigen en een korte omschrijving van de waarschijnlijke impact van elke beleidsoptie. Een uitgebreidere impactanalyse volgt op de ‘Roadmap’.3
In het Verenigd Koninkrijk bestaat het RIA-proces uit drie fasen, de initiële, de partiële en de finale RIA. De initiële RIA definieert de beleidsdoelstellingen. Eveneens maakt ze een ruwe schets van de kosten en baten van de opties voor de implementatie van het beleid. De consultatie van de belangengroepen en de raadpleging van de experts vinden plaats in de partiële RIA op deze manier
1 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
2 Ibidem.
3 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
ontstaat er een duidelijk beeld van de kosten en baten van de verscheidene opties. Hierna volgt de formele consultatie, deze test de assumpties die de partiële RIA maakt. Degenen die waarschijnlijk invloed zullen ondervinden van de regulering, hebben dan de opportuniteit om te reageren. De finale RIA geeft een overzicht van de resultaten van de consultatie. De assumpties worden aangepast aan de resultaten van de consultatie, waardoor de finale RIA een herziene versie is van de partiële RIA.1
In Vlaanderen is de RIA verplicht voor alle regelgeving met een regulerend effect op de burger, de bedrijven of andere vormen van organisaties. Hieronder worden dus alle voorontwerpen van decreten en ontwerpen van besluiten gerekend. Uitzonderingen hierop zijn autoreguleringen, regulering met betrekking tot de begroting en fiscale maatregelen, regulering ter goedkeuring van internationale en interregionale verdragen, decreten en besluiten zonder inhoudelijke impact of met een louter formeel karakter, regulering vervat in ruimtelijke plannen, beslissingen van de Vlaamse Regering of van een Vlaamse minister die geen regelgeving inhouden en ministeriële besluiten. Tot in 2006 bestond het onderscheid tussen de lichte en de zware RIA. Een lichte RIA werd uitgevoerd voor alle regelgeving met een regulerend effect op de burger, de bedrijven of de non-profitorganisaties. Het was een document dat hooguit vijf pagina’s telde. Een zware RIA, hoewel zeer gelijkend op een lichte RIA, was uitgebreider. Er werden strengere eisen aan gesteld op inhoudelijk en methodologisch vlak. Een zware RIA werd opgemaakt voor regelgevingen met een zware impact op de burger, de bedrijven of andere vormen van organisaties.2 Dit onderscheid bestaat sinds 2006 niet meer. Er wordt nu geval per geval bekeken hoe diepgaand de RIA moet zijn.3 Dit noemt het proportionaliteitsprincipe, het principe houdt in dat regelgeving met een grote impact een uitgebreide RIA vereist, daar waar voor regelgeving met een kleine impact slechts een beperkte RIA nodig is. Op deze manier worden de middelen voor de RIA daar gebruikt waar ze het grootste nut opleveren.4
1 National Audit Office (2001) ‘Better regulation: making good use of regulatory impact assessments’, xxxx://xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/0000000.xxx.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Betere Vlaamse regelgeving: voorstellen voor een slagvaardig beleid’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxx/XxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxx0000. pdf.
3 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
4 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
2.3 Wetgevingskwaliteit
2.3.1 Omschrijving wetgevingskwaliteit
Eén van de elementen die een invloed heeft op het investeringsvolume en de tewerkstelling van een regio is de wetgevingskwaliteit.1 Het kwaliteitsconcept is een fundamenteel onderdeel van de reguleringshervorming die de laatste jaren aan de gang is. Eén van de belangrijkste instrumenten om tot kwaliteitsvolle regulering te komen, is de reguleringsimpactanalyse.2
Voor het begrip wetgevingskwaliteit hanteert de OESO de volgende definitie: Wetgevingskwaliteit verwijst naar de mate waarin een reguleringssysteem haar onderliggende doelen nastreeft. Deze doelstellingen omvatten de specifieke beleidsdoelstellingen die de reguleringsinstrumenten nastreven, de efficiëntie waarmee deze doelstellingen bereikt worden, alsook de op het beleid gebaseerde doelstellingen inclusief transparantie en verantwoording.3
Ook Van Humbeeck gebruikt een zeer gelijkaardige definitie. Zijn definitie van regelgevingkwaliteit in economische termen verwijst naar de effectiviteit en de efficiëntie waarmee de overheid het instrument regelgeving toepast. Regelgeving is effectief wanneer ze de beleidsdoelstellingen bereikt. Het begrip efficiëntie houdt in dat er een gunstige verhouding bestaat tussen de kosten en de baten van de regelgeving. De baten moeten dus groter zijn dan de kosten en het verschil is liefst zo groot mogelijk. Het is belangrijk om hierbij ook de neveneffecten in rekening te nemen. Er mag bovendien geen alternatief voor de regulering bestaan dat een betere kosten-batenverhouding heeft. De bovenstaande definitie is echter sterk economisch getint.4 Er zijn nog andere factoren buiten efficiëntie en effectiviteit die bepalen of regelgeving ‘goed’ is, de acht kenmerken van goede regelgeving uit de volgende paragrafen tonen dit duidelijk aan.
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2004), ‘Betere Vlaamse regelgeving: voorstellen voor een slagvaardig beleid’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxx/XxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxx0000. pdf.
2 Xxxxxxxx, X. (2004b), ‘The diffusion of regulatory impact analysis – Best practice of lesson-drawing?’,
European Journal of Political Research, Vol. 43, Issue5, p. 723-747.
3 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory performance: ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
4 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
2.3.1.1 Goede regelgeving in Vlaanderen
De Vlaamse overheid keurde in 2003 acht kenmerken van goede regelgeving goed.1 De Dienst Wetsmatiging werkte deze kenmerken verder uit in hun Gids Kenmerken van Goede Regelgeving. Hieronder staan deze acht kenmerken uitvoerig beschreven.2
2.3.1.1.1 Noodzakelijk en doeltreffend
Goede regelgeving is noodzakelijk om het beoogde maatschappelijke doel te bereiken. Er zijn geen alternatieven die een betere oplossing voor het probleem bieden, de regelgeving is de beste manier om het doel te bereiken. Belangrijk hierbij is een goede probleemanalyse, deze zal op zichzelf al oplossingen voor het probleem aanreiken. De beoogde doelstelling en de doelgroep zijn duidelijk aangegeven. Tussenkomst van de overheid is overbodig wanneer de doelstelling spontaan bereikt kan worden. Wanneer duidelijk is dat de overheid moet ingrijpen, is het van belang om de meest gepaste vorm van overheidsinterventie te kiezen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het schaalniveau. Niet enkel moet de vraag gesteld worden of Vlaanderen wel bevoegd is om te reguleren, maar er moet ook nagegaan worden of het probleem niet beter op een hoger of lager niveau op te lossen valt.3
2.3.1.1.2 Doelmatig en afgewogen
Goede regelgeving vergroot de maatschappelijke welvaart aangezien de kosten ervan kleiner zijn dan de maatschappelijke baten. Het is echter niet steeds nodig dat de kosten kleiner zijn dan de baten. In dit geval zal de verhouding tussen de kosten en de baten van de regelgeving het meest gunstig zijn ten opzichte van de andere alternatieven. De regelgeving vermijdt onnodige kosten en bereikt het doel tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kost. Een reguleringsimpactanalyse brengt deze baten en kosten in kaart. De diepgang van deze analyse is situatieafhankelijk (proportionaliteitsprincipe). Verder mogen individuele belangen niet onevenredig geschaad worden. De oneven verdeling van baten en kosten kan aanleiding geven tot de verkenning van alternatieven of tot de compensaties voor de meest getroffen groepen.4
1 Vlaamse Regering (2003), ‘Beslissing goedkeuring acht kenmerken goede regelgeving’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxx_xxxx%00xxxxx%00xxxxxxxxxxx%00000000.xxx
2 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 16.
3 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 16-17.
4 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 18-19.
2.3.1.1.3 Uitvoerbaar en handhaafbaar
Aan goede regelgeving moet in de praktijk gevolg gegeven worden. Dit is niet alleen essentieel voor het bereiken van het doel van de regelgeving, maar ook voor de geloofwaardigheid van de overheid. De beleidsmaker moet de kosten voor het handhaven van de regelgeving in kaart brengen, alsook de beschikbare middelen hiervoor. Het is van belang om reeds vooraf na te denken over de concrete organisatie en uitvoering van de handhaving. Bij de handhaving zijn strafrechtelijke sancties niet de enige mogelijkheid, maar ook administratieve geldboetes, schorsing, waarschuwingen, zelfcontrole, intrekking van vergunningen, enz. kunnen een oplossing bieden.1
2.3.1.1.4 Rechtmatig
Volgens de Dienst Wetsmatiging respecteert goede regelgeving de eisen en grenzen die het recht aan wetgeving stelt. Bovendien komt ze tegemoet aan democratische principes die de samenleving vooropstelt. De regelgeving heeft een wettelijke basis en houdt rekening met het geldende Europese recht. Voorts respecteert ze de algemene rechtsbeginselen. Hieronder valt rechtszekerheid, de regelgeving is duidelijk geformuleerd, toegankelijk en verandert niet om de haverklap. De regulering is tijdig bekendgemaakt, de eventuele overgangsperiodes zijn ruim, en de terugwerkende kracht geldt slechts wanneer de feitelijke en juridische toestand dit verantwoordt. De doelgroepen van de regulering zijn niet op willekeurige wijze geselecteerd. Dit betekent dat vergelijkbare gevallen op een gelijke manier en niet-vergelijkbare gevallen op een verschillende manier behandeld worden. Conform het gelijkheidsbeginsel brengt de regelgeving geen ontoelaatbare ongelijkheid of discriminatie met zich mee. Het beginsel van individuele rechtsbedeling geldt. Ongewenste gevolgen die hun oorzaak vinden in de toepassing van de regelgeving kunnen in een individueel geval ondervangen worden. Op deze manier relativeert het beginsel van individuele rechtsbedeling het gelijkheidsbeginsel. Voorts is het beginsel van toewijzing en delegatie van bevoegdheden van toepassing. Het decreet beperkt zich tot hetgeen wat voor de regulering van essentieel belang is. Tot slot komt de regelgeving tegemoet aan democratische eisen zoals inspraak en beroep.2
2.3.1.1.5 Samenhangend
Goede regelgeving vormt een coherent geheel. De regulering is intern consistent, er zijn geen tegenstrijdigheden, dubbele regels of onverenigbaarheden. Ze is afgestemd op de bestaande
1 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 20-21.
2 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 22- 23.
regulering en vertoont geen overlapping met andere reguleringen. De samenhang met regelgeving op andere beleidsterreinen en bevoegdheidsniveaus is noodzakelijk.1
2.3.1.1.6 Eenvoudig, duidelijk en toegankelijk
Eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid zijn volgens de Dienst Wetsmatiging essentiële vereisten om tot goede regelgeving te komen. Eenvoudige en duidelijke teksten vergemakkelijken de kennisname van de wetgeving, bovendien zijn ze makkelijker handhaafbaar. Eenduidige en nauwkeurige formulering minimaliseren interpretatie verschillen. De regelgeving moet vlot toegankelijk zijn en op een geschikte manier bekend gemaakt worden, bijvoorbeeld door publicatie in het Belgisch Staatsblad. Indien nodig wordt aanvullende publiciteit gemaakt op maat van de doelgroep.2
2.3.1.1.7 Onderbouwd en overlegd
De regelgeving moet gebaseerd zijn op alle nuttige wetenschappelijke en empirische informatie die redelijkerwijze beschikbaar is. Op deze manier wordt de rationele basis voor de beslissing versterkt. De Dienst Wetsmatiging benadrukt dat de informatieverzameling op een zodanige manier moet gebeuren, dat ze alle relevante invalshoeken en effecten in kaart brengt. De consultatie van de belanghebbende moet in een vroeg stadium van het beslissingsproces gebeuren. Deze consultatie moet evenwichtig zijn, ook minder goed georganiseerde doelgroepen moeten aan bod kunnen komen. Er wordt inzicht verkregen in de huidige toestand waarop de regelgeving van toepassing zal zijn en er wordt nagegaan welke gevolgen de regelgeving met zich mee zal brengen. Hierdoor is het mogelijk om ongewenste neveneffecten te voorkomen. De argumentatie voor de uitkomst wordt publiek gemaakt, zo kan gemotiveerd worden waarom met sommige bemerkingen wel of geen rekening gehouden werd.3
2.3.1.1.8 Blijvend relevant en actueel
Het doel van de regelgeving moet doelmatig en doeltreffend bereikt worden doorheen de tijd. De regelgeving moet daarom regelmatig herbekeken worden. Deze ex-postevaluatie kan gebeuren onder de vorm van een reguleringsimpactevaluatie (RIE). De RIE beoordeelt de regelgeving zodat de noodzaak, doeltreffendheid, doelmatigheid en samenhang blijvend gegarandeerd kunnen worden. De regelgeving op zichzelf kan hier al aandacht aan besteden door bijvoorbeeld
1 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 24-25.
2 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 26-27.
3 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 28-30.
automatische herzieningsclausules of sunset clauses. De regulering kan ook aandacht besteden aan de terugkoppeling van informatie over de uitvoering van de wet in de praktijk. Dit is geregeld in het Klachtendecreet1. Goede regelgeving documenteert voldoende haar doelstellingen, beweegredenen en onderbouwing, zodat de evaluatie op een gemakkelijke wijze kan plaatsvinden.2
2.3.1.2 Goede regelgeving in het buitenland
2.3.1.2.1 Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)
De OESO ontwikkelde in 1995 een checklist met tien kernvragen die beleidmakers in staat moet stellen om tot kwalitatieve regulering te komen.3 Bij elke kernvraag is het eenvoudig om de link met Vlaanderen en haar acht kenmerken van goede regelgeving te leggen4:
▪ Is het probleem correct gedefinieerd?
▪ Is de interventie van de overheid verantwoord?
▪ Is regulering de beste vorm van overheidsactie?
De drie bovenstaande kernvragen komen overeen met de eerste twee kenmerken van goede wetgeving in Vlaanderen. De regelgeving is noodzakelijk en doeltreffend om het beoogde doel te bereiken en er zijn geen alternatieven voor de overheidsinterventie die het probleem beter kunnen oplossen. De Vlaamse overheid benadrukt hierbij eveneens het belang van een goede probleemanalyse. Deze zal namelijk op zichzelf al oplossingen voor het probleem aanreiken. De regelgeving is doelmatig en afgewogen, dit betekent dat er een grondige analyse van de kosten en baten moet plaatsvinden.
▪ Is er een wettelijke basis om te reguleren?
Het vierde kenmerk van goede regulering in Vlaanderen gaat na of de regelgeving rechtsmatig is.
▪ Wat is het gepaste overheidsniveau voor deze regulering?
Volgens de Dienst Wetsmatiging moet regelgeving noodzakelijk en doeltreffend zijn. Om te verzekeren dat regelgeving doeltreffend haar doel bereikt, is het van belang om bij de oplossing van het probleem rekening te houden met het schaalniveau.
▪ Verantwoorden de baten van de regulering de kosten?
▪ Is de verdeling van de effecten over de maatschappij transparant?
1 Het uitgangspunt van dit decreet was dat de burger gebaat is bij één duidelijke klachtenprocedure. Sectorale klachtenregelingen zijn pas van toepassing als ze strenger zijn dan het Klachtendecreet.
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 32.
2 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 31.
3 Organisation for Economic Co-operation and Development (1995) ‘Recommendation of the council of the OECD on improving the quality of government regulation’, xxxx://xxx.xxxx.xxxx.xxx/xxxx/ 0000xxx.xxx/LinkTo/OCDE-GD(95)95.
4 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, (2003), Kenmerken van goede regelgeving, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 16-31.
De twee bovenstaande kernvragen komen overeen met het tweede kenmerk van goede regelgeving. Zoals eerder vermeld moet goede regulering in Vlaanderen doelmatig en afgewogen zijn. Om hieraan te voldoen is een goed inzicht in de kosten en baten noodzakelijk.
▪ Is de regulering duidelijk, consistent, begrijpbaar en toegankelijk voor de gebruikers? In Vlaanderen is dit exact het zesde kenmerk van goede regelgeving.
▪ Hebben alle belangengroepen de mogelijkheid om hun visie te communiceren?
Goede regelgeving moet volgens de Dienst Wetsmatiging goed onderbouwd en overlegd zijn. De informatieverzameling moet op een zodanige manier gebeuren dat ze alle mogelijke invalshoeken belicht.
▪ Hoe zal de naleving bereikt worden?
Ook de Dienst Wetsmatiging bekijkt op welke manier de uitvoering en de handhaving van de regelgeving zal plaatsvinden. Dit is het derde kenmerk van goede regelgeving.
Deze checklist was de eerste internationale standaard voor goede regulering. De lijst is bovendien zeer invloedrijk geweest op verschillende overheden bij hun benadering van reguleringskwaliteit.1 Het is eveneens duidelijk dat de Vlaamse overheid hieruit haar inspiratie voor de acht kenmerken van goede regelgeving geput heeft.
2.3.1.2.2 De Europese Commissie
Volgens de Europese Commissie moet de regulering efficiënt, effectief, coherent en eenvoudig zijn vooraleer er sprake kan zijn van kwalitatief hoogstaande regulering. Ook hier valt op dat de principes, waaraan goede regelgeving volgens de Europese Commissie moet voldoen, zeer gelijkaardig zijn aan de acht kenmerken door de Dienst Wetsmatiging opgesteld. De principes waaraan de Europese Commissie regelgeving toetst zijn de volgende2:
▪ Proportionaliteit: De regelgeving bereikt zijn doel zonder onnodig veel lasten op te leggen.
▪ Nabijheid: Stakeholders zijn betrokken bij het ontwikkelingsproces, ze herkennen en begrijpen de wetgeving en zien het nut ervan in.
▪ Samenhang of coherentie: De regelgeving creëert een synergie samen met andere regulering op hetzelfde domein of op andere domeinen.
▪ Wettelijke zekerheid: De regulering is duidelijk, betrouwbaar en makkelijk te interpreteren.
▪ Tijdloos: De regulering kan eenvoudig aangepast worden om actueel te blijven.
▪ Hoge standaard: De regulering is de oplossing die de belangen van het publiek het beste beschermt.
1 Xxxxxxxxx, X. (2005) ‘Improving Business Environments through Regulatory Impact Analysis – Opportunities and challenges for developing countries’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxx/xx/xxxx/00/Xxxxxxx0.0 LadegaardDoc.pdf.
2 Europese Commissie (2001) ‘Handling the Process of Producing and Implementing Community Rules’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxx/xxxxx0/xxxxxx_xx.xxx.
▪ Afdwingbaarheid: De regulering heeft een hoog niveau van naleving.
2.3.1.2.3 Het Verenigd Koninkrijk: Vijf principes van goede regulering
De Better Regulation Commission uit het Verenigd Koninkrijk heeft het over vijf principes van goede regelgeving, deze vijf principes zijn eveneens gelijkaardig aan de acht kenmerken van goede regelgeving die in Vlaanderen van toepassing zijn1:
▪ Proportionaliteit: Slechts in noodzakelijke gevallen moeten wetgevers tussenkomen. De oplossing moet in geproportioneerde verhouding staan tot het probleem. De nalevingkosten moeten verantwoord kunnen worden.
▪ Verantwoordelijkheid: Wetgevers moeten hun beslissingen kunnen verantwoorden aan het grote publiek.
▪ Consistentie: De reguleringen moeten consistent en geïntegreerd zijn met elkaar. De implementatie moet daarenboven op een eerlijke wijze gebeuren.
▪ Transparant: Beleidmakers moeten open staan voor de resultaten van de consultatie van belangengroepen. De regelgeving moet bovendien gebruiksvriendelijk zijn.
▪ Gerichtheid: De regulering moet doelgericht zijn en neveneffecten moeten geminimaliseerd worden.
2.3.1.2.4 Nederland: De Tafel van Elf
De Tafel van Elf is een checklist die de ontwikkeling van wetgeving waarin gedragsnormen zijn opgenomen ondersteund. Het is een instrument uit Nederland dat zich enkel richt op de handhaving en de naleving van de regelgeving, en dus niet de totale wetgevingskwaliteit beschouwt. De Tafel van Elf is opgebouwd uit 11 dimensies, die dus samen de mate van naleving van de regelgeving bepalen. De eerste vijf factoren zijn de spontane nalevingsfactoren. De zes andere zijn de handhavingfactoren.2:
▪ Kennis van regels: Is de regelgeving bekend en duidelijk bij de doelgroep? Weet de doelgroep welke eisen uit de regelgeving voortvloeien?
▪ Kosten en baten: Wat zijn de voor- en nadelen, zowel materieel als immaterieel, van de regelgeving? Heeft de doelgroep veel kosten bij naleving en veel opbrengsten bij overtreding?
▪ Mate van acceptatie: In welke mate accepteert de doelgroep de maatregel? Beschouwt de doelgroep de regulering als zinvol?
1 Better Regulation Commission (2000) ‘Five principles of good regulation’, xxxx://xxx.xxx.xxx. uk/ upload/assets/xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxx.xxx.
2 Expertisecentrum Rechtshandhaving (2004) ‘De Tafel van Elf’ Beknopte toets voor handhaafbaarheid van regels’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxx/Xxxxxxxx%00 Tafel%20van%20Elf%20uitgebreid
_tcm39-30321.pdf.
▪ Normgetrouwheid van de doelgroep: In welke mate is de doelgroep bereid zich te conformeren aan datgene wat de overheid vraagt?
▪ Maatschappelijke controle: Wat is volgens de doelgroep de kans op positieve of negatieve sanctionering door andere groepen?
▪ Meldingskans: Wat is volgens de doelgroep de kans dat een overtreding, die niet door de overheid maar wel door een andere geconstateerd werd, aan de overheid gemeld wordt? In welke mate zijn derde bereid te gaan klagen?
▪ Controlekans: Wat is volgens de doelgroep de kans dat de overheid hen op overtredingen controleert?
▪ Detectiekans: Wat is volgens de doelgroep de kans dat bij een controle de overheid een begane overtreding ook werkelijk constateert?
▪ Selectiviteit: Is er volgens de doelgroep een verhoogde kans op controle en detectie door een selectie van de te controleren bedrijven, personen, handelingen of gebieden?
▪ Sanctiekans: Wat is volgens de doelgroep de kans op een sanctie wanneer er na controle een overtreding is vastgesteld?
▪ Sanctie-ernst: Wat is de hoogte en soort van de sanctie bij overtreding en wat zijn de bijkomende nadelen?
2.3.2 Wetgevingskwaliteit in Vlaanderen
In het kader van de Lissabonstrategie1 en het stabiliteitspact2, maken de Europese Commissie en de OESO ieder jaar rapporten op ter versterking van het economische beleid. Opmerkelijk is dat België steeds als aandachtspunt de wetgeving overhoudt. Ook voor Duitsland en Frankrijk is dit het geval. Over het algemeen doet België het op het vlak van wetgevingskwaliteit dus slecht.3
Uit een vergelijking van het Vlaams reguleringsmanagement met dat van de EU en OESO-landen blijkt echter dat er toch sterke punten naar voren komen. Zo scoort Vlaanderen met zijn RIA- systeem boven het landengemiddelde. Ook op het gebied van administratieve vereenvoudiging doet Vlaanderen het beter dan het landengemiddelde.4 Hoewel onder andere de SERV een bredere visie van reguleringskwaliteit promoot, is het politieke overleg nog steeds voornamelijk gericht op
1 Deze strategie werd ontwikkeld in maart 2000 in Lissabon. De Europese Raad besliste toen namelijk om van Europa tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Europa zou dan in staat moeten zijn een duurzame economische groei te ontwikkelen met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.
Xxxxxxx, X. (2005) ‘Nota aan de Vlaamse Regering betreffende de Lissabonstragie’, xxxx://xxxx. xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxxxxx_xxxxxxxxxxxxx.xxx.
2 Het stabiliteitspact is een reeks afspraken tussen de lidstaten van de Europese Unie betreffende het begrotingsbeleid van deze landen, in het kader van de Economische en Monetaire Unie.
Encarta Encyclopedie Xxxxxxx Prins (2002).
3 Vlaams Parlement (2007) ‘Gedachtenwisseling SERV-rapporten inzake wetgevingskwaliteit, reguleringsimpactanalyse (RIA) en regelgevingsagenda’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/0000- 2007/g1094-1.pdf.
4 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
deregulering en administratieve vereenvoudiging. Als een gevolg hiervan wordt het reguleringsbeleid heen en weer geslingerd tussen structurele hervormingen met enorme politieke en administratieve impacts en ‘quick wins’ om de kiezers tevreden te stellen. Op internationaal vlak staat Vlaanderen nog voor een aantal uitdagingen. Zo worden stakeholders, externe experts en het parlement te weinig betrokken bij het reguleringsbeleid. Verdere tekortkomingen zijn onder andere het te weinig in rekening nemen van de alternatieven, het niet verantwoorden van actie en het onvoldoende nagaan op welke manier de naleving en handhaving zal plaatsvinden. Tenslotte moet Vlaanderen vooral de transparantie van haar reguleringsbeleid verbeteren. Deze tekortkomingen in het reguleringsmanagement zorgen ervoor dat de wetgevingskwaliteit in Vlaanderen er nauwelijks op vooruit gaat.1 Dit terwijl de Vlaamse wetgevingskwaliteit nog steeds te wensen overlaat. Zo is er het gebrek aan stabiliteit. Wetgeving moet gemoderniseerd worden, maar wanneer dit binnen het eerste jaar al gebeurt, wijst dit op een slechte voorbereiding. Een wet twee of meerdere keren per jaar aanpassen is evenmin normaal. Toch komt dit geregeld voor. Vlaanderen heeft te veel wetgeving, en te weinig goede wetgeving. Zo bestaan er 530 wetten en decreten en 1478 besluiten.2 Veel regelgeving is historisch gegroeid, dit zonder afstemming met al bestaande regelgeving. Bovendien is wetgeving vaak geschreven vanuit het perspectief van de overheid.3 Daarbij komt nog de verdwaalde regelgeving, deze maakt zoeken lastig en maakt de wetgeving ongestructureerd.4
Goede regelgeving moet in Vlaanderen voldoen aan de reeds besproken acht kenmerken. Wanneer er voor elk van deze kenmerken indicatoren ontwikkeld worden, is het mogelijk om de kwaliteit van de regelgeving op te volgen en de impact van het wetgevingsbeleid na te gaan.5 Paragraaf 3.2.1 gaat hier dieper op in.
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
2 Vlaams Parlement (2007) ‘Gedachtewisseling SERV-rapporten inzake wetgevingskwaliteit, reguleringsimpactanalyse (RIA) en regelgevingsagenda’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/0000- 2007/g1094-1.pdf.
3 Xxx Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Betere Vlaamse regelgeving: voorstellen voor een slagvaardig beleid’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxx/XxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxx0000.xxx.
4 Vlaams Parlement (2007) ‘Gedachtewisseling SERV-rapporten inzake wetgevingskwaliteit, reguleringsimpactanalyse (RIA) en regelgevingsagenda’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/0000- 2007/g1094-1.pdf.
5 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
2.4 Kwaliteitsvolle RIA
2.4.1 Omschrijving RIA-kwaliteit
In 1995 maakte de OESO een checklist voor beslissingvorming. Deze is hiervoor reeds ruim aan bod gekomen.1 De checklist beschouwde echter de institutionele en contextuele componenten van beleidsvorming niet.2 Daarom ontwikkelde de OESO in 1997 tien richtlijnen om de opbrengsten die voortkomen uit het gebruik van RIA’s te maximaliseren. De ‘10 best practices for the design of RIA systems’ zijn de volgende3:
▪ Maximaliseer de politieke steun voor XXX’x.
▪ Wijs duidelijk de verantwoordelijkheden betreffende het RIA-proces toe.
▪ Geef training aan de regulatoren.
▪ Integreer de RIA in het beleidvormingsproces, zorg ervoor dat de RIA al vroeg in het proces begint.
▪ Ontwikkel en implementeer dataontwikkelingsstrategieën.
▪ Maak de inspanningen voor de RIA doelgericht.
▪ Gebruik een consistente maar flexibele analytische methode.
▪ Communiceer de resultaten.
▪ Betrek het publiek sterk in het RIA-proces.
▪ Pas de RIA zowel toe op nieuwe als reeds bestaande regulering.
In een onderzoek stelde het NAO vast dat goede RIA’s drie karakteristieken vertonen.4 Deze drie karakteristieken, die eveneens opgenomen zijn in de ‘best practices’ van de OESO, zijn hieronder verder uitgediept. Ten eerste moet een reguleringsimpactanalyse vroeg genoeg beginnen. Een RIA zal meer waarschijnlijk waarde toevoegen als ze gemaakt wordt op een moment wanneer alle beleidsmogelijkheden nog open liggen. Daarom is een RIA meestal ineffectief wanneer snel tot een beleidsbeslissing gekomen moet worden.5 Ook het tweede kenmerk, de consultaties, zullen in een vroeg stadium van het beslissingsproces vlotter verlopen omdat de geconsulteerden dan meer het gevoel hebben dat hun mening telt. De consultaties zijn bovendien van belang om er zeker van te zijn dat de voorstellen werkbaar zijn en een minimum aan (onverwachte) neveneffecten zullen
1 Paragraaf 2.3.1.2.1.
2 Xxxxxxxxx, X. (2005) ‘Improving Business Environments through Regulatory Impact Analysis – Opportunities and challenges for developing countries’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxx/xx/xxxx/00/Xxxxxxx0.0 LadegaardDoc.pdf.
3 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004a) ‘Regulatory impact analysis (RIA) inventory’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/0/00000000.xxx.
4 National Audit Office (2001) ‘Better regulation: making good use of regulatory impact assessments’, xxxx://xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/0000000.xxx.
5 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
veroorzaken.1 De RIA dient om het besluitvormingsproces te managen. Het is niet de bedoeling dat de RIA enkel dient om de gekozen optie te verantwoorden.2 Als derde en laatste karakteristiek heeft het NAO het over een grondige analyse en kwantificering van de kosten en baten. Bij een grondige analyse van de kosten moet soms vastgesteld worden dat de voorgestelde regulering disproportionele kosten veroorzaakt, dit voor de maatschappij als geheel of voor bepaalde sectoren. Ook een grondige analyse van de baten is van belang, dit is dikwijls lastiger dan het op het eerste zicht lijkt. De kosten van de kwantificering van de baten zijn dikwijls veel hoger dan de waarde van de informatie die ze opleveren. Sommige van de, door het NAO, onderzochte RIA’s hielden het betreffende de baten slechts bij algemene uitspraken in plaats van cijfers, of kwantificeerde enkel de voorgedragen beleidsoptie.3
Xxxxxxxxxxx en Xxxxxx hebben het over zes universele principes voor een kwaliteitsvolle RIA. Voor het maken van goede RIA’s heeft de overheid eerst en vooral nood aan de ontwikkeling van expertise en vaardigheden, vooral op het vlak van het kwantificeren van kosten en baten. Ten tweede is het belangrijk dat de reikwijdte van de consultatie verzekert dat die informatie verzameld wordt die nodig is om een gepast beeld te vormen van de impact van de regulering. Er is voldoende informatie nodig en de informatie moet relevant zijn. Ten derde is het belangrijk prioriteiten te stellen. Niet elk voorstel tot regulering vereist een gedetailleerde RIA. Het uitvoeren van een RIA is kostelijk en tijdconsumerend, daarom is een gedetailleerde RIA slechts nodig bij reguleringen met waarschijnlijk een hoge impact. Zoals reeds aangehaald, noemt dit het proportionaliteitsprincipe. Het vierde belangrijke punt is politieke steun. Politieke steun is essentieel wil de RIA een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het beleidvormingsproces. Ten vijfde kan de RIA een culturele verandering vereisen binnen de overheid om tot een meer open beleidsvormingsproces te komen. En tot slot moet de RIA de confrontatie met ‘regulatory capture’ aangaan. In markteconomieën vloeien de middelen naar die plaats waar de return het hoogste is. Ook op beleidsvorming is dit van toepassing. Sommige belangengroepen die de tijd, de middelen en de stimulans hebben om te investeren gaan het beleidsvormingsproces beïnvloeden en bepalen uiteindelijk de inhoud van de regulering. Aangezien het gaat om een objectief en rationeel proces, zouden belangengroepen de RIA niet mogen beïnvloeden.4 Ook Xxxxxxxx benadrukt dit punt. Volgens hem hebben vele landen met corporatistische beleidsvorming nood aan een meer pluralistische visie. De RIA kan ervoor zorgen dat er minder gewicht toegekend wordt aan het corporatisme zodat de introductie van een pluralistisch beleidsvormingsproces kan plaatsvinden.5
1 National Audit Office (2001) ‘Better regulation: making good use of regulatory impact assessments’, xxxx://xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/0000000.xxx.
2 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
3 National Audit Office (2001) ‘Better regulation: making good use of regulatory impact assessments’, xxxx://xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/0000000.xxx.
4 Xxxxxxxxxxx, X. en Xxxxxx, X. (2004) ‘Editorial: Regulatory Impact Assessment – An Overview’, Public Money & Management, Vol.24, Issue 5, p. 267-270.
5 Xxxxxxxx, X. (2002) ‘The politics of regulatory impact analysis in the OECD countries: Best practice and lesson-drawing’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx.xx/Xxxxxx/XXX Xxxxxxxx.doc.
De Dienst Wetsmatiging heeft eveneens een aantal punten ontwikkeld waaraan volgens hen een goede RIA moet voldoen. Haar visie omtrent goede RIA’s komt sterk overeen met het voorgaande beschreven. Kort samengevat is volgens de Dienst Wetsmatiging een goede RIA een weergave van het eerste onderdeel van het wetgevingsproces. Hierin wordt gezocht naar een oplossing voor het maatschappelijke probleem. Tevens bevat het een duidelijke redenering waarom voor een bepaalde optie gekozen is. Verder is een goede RIA qua diepgang en omvang evenredig met het belang van de regelgeving en de verwachte effecten. Ze bespreekt de relevante baten en kosten en maakt hierbij gebruik van de best beschikbare informatie voor het afwegingsproces. Tenslotte is een goede RIA overlegd met de belanghebbende doelgroepen en de andere beleidsdomeinen.1
2.4.2 Kritiek op kwaliteitsprincipes RIA
Hoewel uit het voorgaande blijkt dat er eensgezindheid bestaat omtrent het begrip een ‘kwaliteitsvolle’ RIA, roepen deze algemene principes toch kritiek op. Algemene principes, zoals de 10 ‘best practices’ van de OESO zijn weliswaar nuttig, ze zijn namelijk een goed vertrekpunt voor het leerproces. Het is echter fout om de ‘best practices’ te zien als eindpunten, ze zijn op zichzelf onvoldoende om een efficiënt RIA-proces te creëren.2 Dit komt onder andere omdat het concept kwaliteit afhankelijk is van de context. Een grondige analyse van de omgeving of de context waarin de RIA plaatsvindt, is daarom nodig en zal haar kwaliteit doen toenemen. Zo is het mogelijk dat elke groep stakeholders het begrip kwaliteit anders invult. Xxxxxxxx citeert Xxxxxx en Xxxxxxxx, die in hun studie uit 2003 stellen dat er drie soorten stakeholders zijn die elk op een verschillende manier kwaliteit interpreteren. Xxxxxxxx voegt er nog twee stakeholdergroepen aan toe. De eerste groep worden de ‘experts’ genoemd, bij hen staat kwaliteit in het teken van efficiëntie. De ‘bureaucraten’, die de tweede groep vormen, zien kwaliteit als het goed volgen van de procedures. Volgens de ‘politici’ houdt kwaliteit het tegemoetkomen aan pressiegroepen in. Bij de ‘bedrijven’ staat kwaliteit in het teken van winst en dus het minimaliseren van de kosten. De allerlaatste groep stakeholders, de ‘burgers’, zien de effectieve bescherming tegen risico als een criterium voor kwaliteit. In de echte wereld zijn de meeste personen een mengeling van de zonet vermelde types. Algemeen besluit Xxxxxxxx hieruit dat een ‘one-size-fits-all’ aanpak van het RIA-proces niet kan werken. Het is dus van belang om bij het begrip kwaliteit de vraag ‘kwaliteit voor wie?’ te stellen.3
Verder is het opmerkelijk dat er in de meeste landen een omschrijving bestaat van het begrip ‘goede regelgeving’. Zo heeft Vlaanderen hiervoor acht kenmerken opgesteld. De RIA heeft als doel
1 Kenniscel Wetsmatiging (2006b) ‘Richtlijnen voor de opmaak van een Regulering Impact Analyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxx_xxx_xxxxxx0.xxx.
2 Xxxxxxxx, X. (2002) ‘The politics of regulatory impact analysis in the OECD countries: Best practice and lesson-drawing’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx.xx/Xxxxxx/XXXXxxxxxxx.xxx.
3 Xxxxxxxx, X. (2004a) ‘Getting to Grips with Quality in the Diffusion of Regulatory Impact Assessment in Europe’, Public Money & Management, Vol. 24, Issue 5, p. 271-282.
het bijdragen aan kwaliteitsvolle regelgeving. Om deze reden zou de inhoud en de structuur van de RIA gebaseerd moeten zijn op de acht kenmerken van goede regelgeving. Zoals paragraaf 2.2.3 reeds vermeld heeft, zou uit de formulering van het probleem en van de doelstellingen, de noodzakelijkheid van de regelgeving moeten blijken. De verkenning van de verschillende beleidsopties en de analyse van de effecten, tonen dan weer de evenredigheid van de regulering aan. Het laatste gedeelte van de RIA bekijkt de uitvoering en monitoring van de wetgeving. Hierin komen uiteraard de naleving en handhaving ruim aan bod. Toch is er voorts in de Vlaamse RIA geen duidelijke link naar deze acht kenmerken. Is het in de praktijk dus wel mogelijk om tot goede wetgeving te komen via het gebruik van een RIA?
2.4.3 Problemen met RIA-kwaliteit
Het NAO identificeerde drie RIA-types. De pro-forma RIA, deze heeft totaal geen invloed op het beleid en wordt enkel gemaakt omdat ze verplicht is. In dit geval wordt de RIA gezien als een bureaucratische verplichting, die geen enkele meerwaarde voor het beslissingsproces creëert. Vervolgens is er de informatieve RIA, deze heeft een beperkte impact. De beperkte impact vloeit vooral voort uit het feit dat ze niet geïntegreerd is in het beleidvormingsproces en omdat ze meestal ook te laat gestart is.1 Het EPF spreekt hier van ‘windowdressing’, de RIA draagt niet bij aan het beslissingsproces maar is slechts een gesofisticeerde vorm om te verbloemen dat de beslissing reeds lang op voorhand gebeurde.2 Dit type RIA is echter wel een nuttig communicatiemiddel. Tenslotte is er nog de geïntegreerde RIA, deze informeert het beleidsvormingsproces en stelt de voorgestelde regelgeving in vraag. Deze RIA is vroeg gestart en helpt bij de vorming van beleidsbeslissingen.3
Uit een onderzoek van het EPF op Europees niveau blijkt dat er inderdaad RIA’s van de eerste twee types bestaan. Toch heeft de invoering van de RIA er duidelijk voor gezorgd dat het wetgevende proces transparanter geworden is en er van fouten geleerd kan worden.4
Volgens Xxxxxx zijn de problemen met de RIA-kwaliteit voornamelijk te wijten aan twee oorzaken. Eerst en vooral is gedurende de laatste jaren de standaard voor RIA’s gestegen. Vooral de verbeteringen op het vlak van reguleringsimpactanalyse door de Europese Commissie en door andere Europese landen hebben ervoor gezorgd dat de verwachtingen van de RIA-methode hoger
1 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
2 European Policy Forum (2004) ‘Reducing the regulatory burden: the arrival of meaningful regulatory impact analysis’, xxxx://000.00.00.000/XX/xxxxxxxxx/X0X0XX00-X000-0X00-00000X00XX000X00/0/XX_XX_xxx report_0407_FR.pdf.
3 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
4 European Policy Forum (2004) ‘Reducing the regulatory burden: the arrival of meaningful regulatory impact analysis’, xxxx://000.00.00.000/XX/xxxxxxxxx/X0X0XX00-X000-0X00-00000X00XX000X00/0/XX_XX_xxx report_0407_FR.pdf.
zijn. De meeste landen hebben bovendien meer ervaren verworven in de beoordeling van hun eigen RIA’s. Ten tweede, is er vastgesteld dat de evolutie in de RIA-kwaliteit een U-vormig verloop heeft. Dit in tegenstelling tot de verwachte opwaartse trend. De oorzaak hiervan is te wijten aan het feit dat in de beginfase, wanneer de RIA geïntroduceerd wordt, er slechts enkele RIA’s uitgevoerd zullen worden. Bovendien zal de uitvoering voornamelijk door deskundigen gebeuren. Wanneer de RIA dan geïntegreerd wordt, zal het aantal uitgevoerde RIA’s toenemen en zal de uitvoering gebeuren door een grotere groep van minder bekwame personen.1 Zo stelde een onderzoek uitgevoerd door het NAO in het Verenigd Koninkrijk vast dat de meeste departementen niet goed begrepen wat een RIA precies inhoudt of op welke manier deze juist uit te voeren. Om deze reden gebeurt de uitvoering van XXX’x dikwijls op een foute manier, de RIA stelt dan de voorgestelde regulering niet in vraag en gaat niet alle mogelijke beleidsopties na.2 Hierdoor zal de kwaliteit van deze RIA’s afnemen. In een volgende fase zullen de training en de controle mechanismen de mogelijkheid geven om het toegenomen aantal RIA's op een juiste manier te verwerken en zal de kwaliteit toenemen. Deze fase noemt de consolidatiefase. Uiteindelijk wanneer de training en de controlemechanismen volledig in het systeem van de overheid geïnstitutionaliseerd zijn, zal de RIA-kwaliteit een plateau bereiken. Momenteel zitten de meeste geëvolueerde landen in de consolidatie fase.3
Een van de meest voorkomende tekortkomingen van de onderzochte RIA’s is het onvoldoende kwantificeren van de impact. Vooral bij het kwantificeren van de baten, beperken de RIA’s zich tot algemene stellingen.4 Tevens is het onvoldoende onderzoeken van de alternatieven een veel voorkomende vaststelling. De RIA is dan eerder een verklaring van de geprefereerde beleidsoptie.5 Xxxxxx noemt dit een structureel probleem dat waarschijnlijk te wijten is aan een ineffectieve allocatie van de RIA-middelen en een tekort aan informatie om de alternatieven grondig te onderzoeken. Er is onvoldoende expertise om de sleutelvariabelen te onderscheiden. Beleidsmakers zijn meestal slecht voorbereid om kwaliteitsvolle data te verzamelen, wat ten koste gaat van de RIA-kwaliteit. De RIA’s zijn bovendien meer vatbaar voor ‘data capture’ door die groepen met asymmetrische informatie.6
1 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
2 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
3 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
4 National Audit Office (2001) ‘Better regulation: making good use of regulatory impact assessments’, xxxx://xxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/0000000.xxx.
5 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
6 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
Xxxxxxxxx heeft Xxxxxxxx het nog over de zeven valkuilen voor de RIA. Het zijn fouten die veel voorkomen in het RIA-proces en verdienen daarom extra aandacht. De zeven valkuilen zijn hieronder kort beschreven1:
▪ Eerst en vooral is er de RIA als ritueel. In plaats van de RIA te zien als een proces, kijken wetgevers naar de RIA als een document dat ze op een bepaald tijdstip moeten produceren. Op deze manier negeren wetgevers het doel van de reguleringsimpactanalyse compleet.
▪ Ten tweede is er het negeren van het vernieuwende aspect van de RIA. Sommige administraties, die niet bereid zijn het RIA-systeem toe te passen, gebruiken het argument dat ze al een vorm van impactanalyse toepassen.
▪ De derde valkuil is de legitimiteit. Voor legitimiteit is sociale en politieke consensus nodig. De aanwezigheid van een dominante groep kiezers verhoogt het gevaar voor ‘regulatory capture’, en ondermijnt zo de legitimiteit. De overheid zou de belangen van zoveel mogelijk groepen in rekening moeten nemen.
▪ Vervolgens denken sommige beleidmakers dat de RIA een technisch document is dat een centrale eenheid met meer expertise zou moeten maken. Hoewel sommige analyses voor bepaalde aspecten nood hebben aan de inbreng van een expert, is het van belang dat de beleidsmaker de impact analyse uitgevoerd. De verleiding om de RIA uit te besteden is dikwijls groot, maar meestal leidt dit tot mislukking. Toch wijzen recente voorbeelden zoals Australië er op dat uitbesteding niet steeds gepaard moet gaan met slechtere RIA-kwaliteit. Zolang de RIA-consultanten vroeg in het beleidsproces betrokken zijn en er een relatie met een goede dialoog en een transfer van informatie bestaat, is er geen probleem. Voor zeer gedetailleerde en technisch complexe RIA’s is uitbesteding zelfs aan te raden.2
▪ Het tijdstip van de RIA is van cruciaal belang. De RIA moet in een vroeg stadium plaatsvinden, een te laat gestarte RIA is dikwijls niet meer dan een verantwoording van een reeds gemaakte beleidskeuze.
▪ Het ontwijken van de kwestie is de zesde valkuil. Er bestaat geen duidelijke oppositie tegen de RIA. Geen enkele overheid heeft argumenten opgeworpen tegen de reguleringsimpactanalyse, of alternatieven voorgesteld. Toch zijn er landen die verdacht stil blijven omtrent de implementatie van de RIA. Een kritische blik op de RIA, kan echter knelpunten of gebreken blootleggen.
▪ Ten slotte zijn er de te hoge verwachtingen. De voorstanders van het RIA-systeem hebben wel eens de neiging om de rol van de RIA in het beleidvormingsproces te overdrijven. Toch
1 Xxxxxxxx, X. (2002) ‘The politics of regulatory impact analysis in the OECD countries: Best practice and lesson-drawing’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx.xx/Xxxxxx/XXXXxxxxxxx.xxx.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
is het van belang te beseffen dat de RIA enkel goed werkt in een breder programma voor reguleringshervorming.1
2.4.3.1 RIA-kwaliteit in de Europese Unie
Na een pilootjaar zijn de RIA-activiteiten van de Europese Commissie toegenomen. Zoals Xxxxxx verwacht, evolueert de RIA-kwaliteit dan volgens de reeds besproken U-vorm.2 De RIA-kwaliteit van 2003 tot 2005 vertoont een duidelijk zichtbare daling. Een veel voorkomende tekortkoming in de RIA’s, is het onvoldoende kwantificeren van de kosten en baten. Ook de RIA’s van de Europese Commissie vertonen dit gebrek. Verder gebeurt het slechts in uitzonderlijke gevallen dat de RIA de kosten en baten met elkaar vergelijkt. Zelden vindt een vergelijking van de alternatieven plaats en nog geen 20% van de RIA’s beschouwde zelfregulering of co-regulering als een mogelijkheid. De meeste RIA’s bechouwen eveneens de sociale impact en de impact op het milieu niet. Voorts is doorgaans de methodologie te sterk vereenvoudigd en zijn de administratieve lasten te weinig gemeten.3
Figuur 2: Evolutie van het kwantificeren van kosten en baten in RIA’s gedurende 2003-2006 (Bron: Xxxxx, X. (2007) ‘Mainstreaming Impact Assessment in the EU: an update’)
1 Xxxxxxxx, X. (2002) ‘The politics of regulatory impact analysis in the OECD countries: Best practice and lesson-drawing’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx.xx/Xxxxxx/XXXXxxxxxxx.xxx.
2 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
3 Xxxxx, X. (2007) ‘Mainstreaming Impact Assessment in the EU: an update’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx. be/downloads/Xxxxxx%20Renda.ppt.
Vanaf 2006 is er terug een duidelijke verbetering in de kwaliteit van de RIA’s te merken. De bovenstaande figuur geeft dit ook duidelijk weer. Vooral het kwantificeren van de kosten gaat erop vooruit en bereikt zelfs het hoogste niveau sinds 2003. Het kwantificeren van de baten gaat er in 2006 weliswaar op vooruit, maar blijft toch nog onder het niveau van 2003. Bovendien is het duidelijk op te merken dat het kwantificeren van de baten achter blijft op dat van de kosten. Verder neemt eveneens het in beschouwing nemen en het kwantificeren van de alternatieven neemt toe, toch is het opmerkelijk dat ook hierbij het kwantificeren van de baten beduidend lager ligt dan dat van de kosten. De aandacht voor de impact op het milieu daalt en het aantal RIA’s dat de sociale impact bekijkt stijgt nauwelijks. Daarentegen belicht meer dan de helft van de onderzochte RIA de administratieve lasten. Dit is het hoogste niveau dat over de laatste drie jaren bereikt is. Het percentage RIA’s dat zelfregulering beschouwt stijgt naar bijna 30% terwijl het percentage RIA’s dat co-regulering als mogelijkheid met ongeveer 5% daalt. Uit het bovenstaande blijkt dat op enkele uitzonderingen na de U-vorm in de RIA-kwaliteit duidelijk vast te stellen is.1
De grote stijging in de RIA-kwaliteit, die vanaf 2006 vast te stellen is, is mogelijk te verklaren door het Better Regulation Programme van de Europese Commissie. Voortbouwend op eerdere initiatieven heeft de Europese Commissie in 2005 namelijk het Better Regulation Programme ontwikkeld. Dit is een beleid met als doel kwaliteitsvolle initiatieven en het bestaande wetgevingscorpus te moderniseren en te vereenvoudigen. Dit programma heeft betrekking op alle fasen van de beleidscyclus. Zo moeten de geleverde inspanningen de bestaande wetgeving vereenvoudigen en moderniseren en waar nodig de administratieve lasten verminderen. Voor nieuwe voorstellen is er de impact analyse. Deze beoordeelt de effecten en raadpleegt de belanghebbenden en deskundigen om de ontwikkeling en de coherentie van het beleid te verbeteren. Verder gaat de Commissie na waarom sommige voorstellen nog in behandeling zijn bij medewetgevers en of deze niet ingetrokken moeten worden. Al deze maatregelen versterken elkaar wederzijds. Alvorens de wetgeving te vereenvoudigen vindt er een beoordeling van de effecten en van de impact plaats, eveneens worden de mogelijkheden om de administratieve lasten te verlagen onderzocht. Tenslotte worden overlappingen en tegenstrijdigheden weggewerkt.2 Het is duidelijk dat het Better Regulation Programme de RIA in een groter kaderwerk van besluitvorming inbedt. Hierdoor gaan wetgevers de RIA minder bekijken als een verplichte bureaucratische taak, maar eerder als een onderdeel van het besluitvormingproces. En zo dus ook meer aandacht schenken aan de uitvoering ervan. Enkel op deze manier kan de RIA bijdragen aan de verbetering van de regelgevingkwaliteit.
1 Xxxxx, X. (2007) ‘Mainstreaming Impact Assessment in the EU: an update’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx. be/downloads/Xxxxxx%20Renda.ppt.
2 Europese Commissie (2006) ‘A strategic review of Better Regulation in the European Union’, xxxx://xxx.xxx. xxxxxx.xx/xxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxxxx/xx/Xxxx/xxx0000_0000xx.xxx.
2.4.3.2 RIA-kwaliteit in Vlaanderen
Omdat de RIA in Vlaanderen pas in 2005 ingevoerd is, is er nog niet zoveel informatie beschikbaar omtrent de kwaliteit ervan. Bovendien bestond de kwaliteitscontrole in 2005 vooral uit het aanwezig zijn van een RIA. De Dienst Wetsmatiging kende sinds april 2005 een score toe aan elke RIA en een eindoordeel. De marginale kwaliteitscontrole ging voornamelijk na of het doel, de verschillende opties en de effecten beschreven werden en of de wijziging in de administratieve lasten gemeten werd. Wanneer de RIA onvoldoende scoorde voor twee van deze aspecten, kreeg ze toch nog een gunstig eindoordeel. Deze score gaf echter geen informatie over de kwaliteit van de afweging, over de relevantie van de onderzochte opties en over de consultatie (als die er al was). Bovendien zou een RIA al deze aspecten moeten bezitten vooraleer er sprake is van een ‘goede’ RIA. Een RIA die onvoldoende scoort voor één van deze aspecten zou dus al een negatief eindoordeel moeten krijgen.1 Vanaf april 2006 is de kwaliteitsnorm voor de RIA daarom ook verhoogd. Sindsdien is de beoordeling inhoudelijk beter onderbouwd en vindt de toepassing van het evenredigheidsprincipe of proportionaliteitsprincipe plaats. Belangrijke reguleringen vereisen een grondigere RIA en dus ook een grondigere beoordeling van de RIA-kwaliteit. De beoordeling gaat eveneens na of de RIA gericht is op de realisatie van de acht kenmerken van goede regelgeving.2 Zoals reeds vermeld dringt zich hierbij de vraag op of het wel mogelijk is goede RIA’s te produceren wanneer er geen duidelijke link bestaat met deze acht kenmerken.
Opmerkelijk is het feit dat de nieuwe kwaliteitscontrole vanaf 2006 nog belangrijke gebreken vertoond. Zo worden de exacte RIA-scores niet meer publiek bekend gemaakt. Verder is de berekening van de score overdreven gedetailleerd. Als gevolg hiervan zijn minder belangrijke en meer belangrijke kwaliteitsaspecten moeilijk te onderscheiden. Tenslotte zijn het enkel de kwaliteitsaspecten van de RIA met het label ‘verplicht’ die voor de totaalscore meetellen, hierdoor worden belangrijke aspecten zoals de consultatie, monitoring en de evaluatie niet beschouwd.3
Uit de kwaliteitscontrole van de RIA’s uit het tweede kwartaal van 2005, uitgevoerd door de Dienst Wetsmatiging, komen een aantal kwaliteitsproblemen naar voren. Zo blijkt uit de cijfers dat XXX’x nog te vaak te laat in het beleidvormingsproces starten. Ook omschrijven de meeste RIA’s in te beperkte mate de aanleiding en het beleidsdoel. Verder gebeurt de meting van de administratieve lasten en de toepassing van de compensatieregel niet in alle gevallen, vindt er te weinig onderzoek naar de alternatieve beleidsopties plaats en is de kwantitatieve onderbouwing van de metingen te beperkt. Tenslotte gebeurt de afweging van de verschillende effecten binnen één beleidsoptie en
1 Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (2006) ‘Reguleringsimpactanalyse in Vlaanderen, evaluatie en aanbevelingen’, xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxx/0000.xxx.
2 Dienst Wetsmatiging (2006) ‘De ontwikkeling van indicatoren voor het reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse overheid, p. 36-39.
3 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
tussen verschillende beleidsopties onvoldoende. De oorzaak hiervan ligt bij het onvoldoende kwantificeren van de effecten en de beperkte aandacht voor de ongewenste effecten. Hierdoor is het moeilijk de effecten onderling objectief af te wegen.1
Ook uit een analyse van de SERV van 46 RIA’s die opgemaakt zijn tussen 1 januari 2005 en 15 september 2006 blijkt dat er belangrijke kwaliteitsproblemen vast te stellen zijn. De cijfers geven aan dat ongeveer 60% van de onderzochte RIA’s slecht tot zeer slecht zijn. Er zijn enkele voorbeelden van goede RIA’s, maar over het algemeen laat de inhoudelijke kwaliteit te wensen over. Zo bevatten slechts 37% van de onderzochte RIA’s een duidelijke probleemdefiniëring en maar 28% beschrijft duidelijk de doelstellingen van de regulering. Slechts 1/3e van de onderzochte XXX’x neemt buiten de nuloptie ook nog andere alternatieven in beschouwing. Verder zijn er nog problemen vast te stellen met betrekking tot het proportionaliteitsprincipe. De omvang en diepgang van de analyse was slechts in 37% van de gevallen proportioneel met het belang van de regelgeving. In de andere gevallen bleek de RIA niet gedetailleerd genoeg te zijn. Hoewel 72% van de Vlaamse RIA’s een vorm van kwantitatieve informatie bevat, bleken slechts in 13% van de gevallen de belangrijke effecten gekwantificeerd te zijn. Ook de manier waarop de naleving, de monitoring en de handhaving zou moeten plaatsvinden, wordt te weinig in beschouwing genomen.2 Zoals paragraaf 2.2.3.2 reeds aanhaalde heeft in Vlaanderen sinds 2006 het proportionaliteitsprincipe de plaats ingenomen van het onderscheid tussen de lichte en zware RIA’s. Aangezien het voorgaande aangeeft dat een groot gedeelte van de Vlaamse RIA’s niet gedetailleerd genoeg is, rijst er de vraag of er toch geen nood is aan een onderscheid tussen een lichte en zware RIA. Het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie, die tot de koplopers op het gebied van impact analyse behoren, maken eveneens een dergelijk onderscheid in hun RIA’s. Het valt daarom te overwegen om terug een minimumdrempel voor de opmaak van een zwaardere RIA in te stellen. Dit geeft de wetgever niet alleen een indicatie van wanneer een meer gedetailleerde RIA nodig is. Maar omwille van het feit dat de wetgever nu op voorhand gaat kijken welk type RIA voor een bepaald wetsvoorstel vereist is, is er bovendien de intentie om de RIA’s in de algemene planning omtrent wetgevingsactiviteiten in te passen. Hierdoor verkleint de kans dat de RIA te laat start.
1 Xxxxxxxx, X. (2005) ‘Nota aan de Vlaamse Regering betreffende de evaluatie van de reguleringsimpactanalyse (RIA) en van de compensatieregel voor administratieve lasten’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxx_xxxxxxxxxXXX_000000.xxx.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
Figuur 3: Kwaliteitsbeoordeling per onderdeel van de Vlaamse RIA
(Bron: SERV (2006) ‘Reguleringsimpactanalyse in Vlaanderen, evaluatie en aanbevelingen’)
Hoewel de consultatie in de meeste landen een sterk punt is, gebeurt vooral deze gebrekkig in Vlaanderen.1 (Zie ook figuur 3.) Xxxxxx stelde namelijk vast dat in de meeste landen de consultatie in positieve zin evolueert. Zo zijn de consultaties flexibeler, effectiever en meer toegankelijk. Ze zijn ook meer open doordat ze vroeger in het proces plaatsvinden en transparanter zijn. Verder zijn ze meer gericht en gestructureerd, zodat de nodige informatie gelinkt wordt met de juiste stakeholdergroep.2 In Vlaanderen daarentegen geeft slechts 17% van de RIA’s effectief inzicht in de opmerkingen en commentaren die de geconsulteerden gaven. Bovendien gebeurt de consultatie van alle relevante stakeholdergroepen slechts in 7% van de onderzochte gevallen. Dit terwijl toch 80% van de RIA’s meldt de doelgroepen geconsulteerd te hebben. Daarbij komt dat maar 21% van de RIA’s aangaf hoe er rekening gehouden werd met de resultaten van de consultatie.3 Het is opmerkelijk dat indien de consultatie plaatsvindt, deze dikwijls corporatistisch is en gericht is op consensusvorming in plaats van op consultatie. Bovendien zijn de adviestermijnen veelal te kort en ontbreekt er in de meeste gevallen een uitleg over de mate waarin de resultaten van de consultatie al dan niet in rekening genomen zijn. Verder is het informele overleg met belangengroepen ondoorzichtig. Dit kan mogelijk leiden tot de eerder besproken ‘regulatory capture’.4 Bovendien is
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
2 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
3 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
4 Xxx Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Betere Vlaamse regelgeving: voorstellen voor een slagvaardig beleid’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx/xxx/XxxxxxXxxxxxxxxxxxxxxxxx0000.xxx.
er nog de opmerkelijke vaststelling dat er een sterke correlatie bestaat tussen het onderdeel consultatie van de RIA en de globale kwaliteit van de RIA.1
Over het algemeen is er geen duidelijke verbetering van de RIA-kwaliteit in de tijd zichtbaar. Het is echter duidelijk dat de RIA in Vlaanderen nog niet het gewenste niveau en impact heeft bereikt. Toch is het van belang om bij de bovenstaande bemerkingen een kanttekening te maken. Zo is de RIA in Vlaanderen nog maar recent geïntroduceerd, de RIA vereist echter een radicale verandering in de beleidscultuur en hiervoor is tijd nodig. Bovendien kampen ook andere landen met gelijkaardige kwaliteitsproblemen. In de beginfase is niet enkel de kwaliteit van de RIA van belang. Gedurende de eerste jaren ligt de meerwaarde van de RIA namelijk bij het bewustmaken van de beleidsmakers van het feit dat de regelgeving van slechte kwaliteit is en dat het reguleringsproces belangrijke gebreken vertoond.2
2.4.4 Verbeteringen RIA-kwaliteit
Uit een onderzoek uitgevoerd door het NAO in het Verenigd Koninkrijk bleek dat ambtenaren RIA’s dikwijls als een bureaucratische taak zien. XXX’x zouden echter geïntegreerd moeten zijn in het besluitvormingsproces. Daarom is het raadzaam dat beleidsmakers hun kennis omtrent het RIA- proces verbeteren. Het is belangrijk dat beleidsmakers het nut en het belang van de RIA inzien.3 Zo worden de eerder vermelde pro-forma RIA’s vermeden.
In vele landen start de RIA te laat, op deze manier resulteert het proces in de productie van informatieve RIA’s.4 De timing van de RIA is cruciaal voor een volledige en eerlijke waardebepaling van de alternatieven. Het is moeilijk voor de RIA om waarde toe te voegen aan het beleidsvormingsproces wanneer de invoering ervan pas gebeurt nadat de keuze van de geprefereerde beleidsoptie al heeft plaatsgevonden. Bovendien legt dit druk op degene die de kosten en baten van de gekozen optie en van de alternatieven moet analyseren. De analyse mag namelijk geen bevindingen bevatten waaruit blijkt dat de gekozen optie toch niet de beste beleidskeuze blijkt te zijn, omdat bijvoorbeeld de baten van de geprefereerde optie de kosten niet blijken te overstijgen.5
Om tot een efficiënte publieke consultatie te komen is het van belang dat ook deze zo vroeg mogelijk in het proces plaatsvindt. Dit is één van de belangrijkste factoren voor een geslaagde RIA.
1 Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (2006) ‘Reguleringsimpactanalyse in Vlaanderen, evaluatie en aanbevelingen’, xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxx/0000.xxx.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
3 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
4 Ibidem.
5 Xxxxxxxxxx, W en Xxxxxxxxxxx, R.D. (2004) ‘Evaluating Regulatory Impact Analyses’, xxxx://xxx.xxx. org/Documents/RFF-DP-04-04.pdf.
Opmerkelijk is dat RIA’s vroeger starten in landen waar een duidelijke planning plaatsvindt van de activiteiten omtrent wetgeving. Over het algemeen start de RIA dus vroeger wanneer ze ingebed is in de strategische planning.1 Een goed voorbeeld hiervan is de Europese Commissie, zij integreert zware impact analyses in haar jaarlijkse Strategic Planning and Programming.2 Voorts vertonen vele landen een duidelijke trend in eerdere planning van de RIA. Zo zijn er de ‘lichte’ RIA’s die vroeg plaatsvinden, ook bekend als de ‘initial’ RIA’s van het Verenigd Koninkrijk of de ‘Roadmaps’ van de Europese Commissie.
Een andere oorzaak voor het falen van vele RIA’s is een tekort aan effectieve kwaliteitscontrole en stimulansen in de ambtenarij. Het instellen van een toezichthoudend orgaan zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Dit centrale toezichtorgaan is het meest effectief wanneer het geassocieerd wordt met de centrale overheid, waar de autoriteiten voor interministerieel overzicht reeds gevestigd en aanvaard zijn. Een goed voorbeeld hiervan is het OIRA3 in de Verenigde Staten. Deze dankt haar autoriteit aan haar nauwe band met het Witte Huis. Het OIRA werkt met een ‘return letter’. Hierin beschrijft ze publiekelijk en gedetailleerd haar bezorgdheden en kritiek omtrent de regulering in de RIA. Voor de Europese Commissie is het introduceren van een centraal toezichtorgaan niet zo eenvoudig omwille van de complexe structuur van de Europese Unie. In plaats hiervan is er het Inter-institiutional agreement (IIA) on better-lawmaking. Hierin staat een globale strategie voor een beter wetgevingsproces in de Europese Unie beschreven. Het tekort aan een centraal toezichthoudend orgaan zorgt ervoor dat het IIA-model maar beperkte resultaten oplevert.4 Wanneer de Europese Commissie de verantwoordelijkheid voor het overzien van het RIA-proces van het Secretariaat-Generaal zou versterken, kan dit volgens Ballantine en Devonald een oplossing voor het probleem bieden.5 Volgens Xxxxxx is de organisatie van een dergelijk controleorgaan voor de RIA-kwaliteit in de toekomst toch onvermijdelijk. Hoewel er nog geen duidelijk equivalent is voor het OIRA, is er duidelijk een toename in het nauwkeurige toezicht en de verantwoordelijkheid voor de RIA-kwaliteit in de Europese Commissie.
Het centrale toezichthoudende orgaan werkt uiteraard niet in volledige isolatie. In de meeste, door Xxxxxx onderzochte landen, was er een netwerk van instituties doorheen het hele beslissingsproces om betere regelgeving aan te moedigen.6 Beleidsinstrumenten hebben een dergelijk netwerk nodig. De verschillende stakeholders mogen dan wel elk een andere visie hebben op de RIA- kwaliteit, toch zijn de kritische bemerkingen van iedere groep belangrijk. Op deze manier stijgt de
1 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
2 Europese Commissie (2005) ‘Impact Assessment Guidelines’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/ better_regulation/impact_assessment/docs/sec_2005_791_guidelines_annexes.pdf.
3 Office of Information and Regulatory Affairs.
4 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
5 Xxxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Modern regulatory impact analysis: The experience of the European Union’, Regulatory Toxicology and Pharmacology, Vol. 44, Issue 1, p. 57-68.
6 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
standaard voor de RIA, dit is essentieel voor de verbetering van het beleid. In dit verband is de ontwikkeling van een netwerk bestaande uit leden van academische wereld en de private sector aan te raden.1
Sterk gerelateerd aan de controle functie is de actieve opvolging van de naleving en prestaties. Toewijzing van verantwoordelijkheid en rapportering zou echter in de meeste RIA-systemen opgevoerd moeten worden. De meest geëvolueerde landen identificeren de regulatoren die slechte RIA-prestaties leveren publiekelijk. Zo publiceert het OIRA haar ‘return letters’ op het Internet. In een parlementair systeem is deze aanpak evenwel minder vanzelfsprekend. Het is voor een gedeelte van de regering soms moeilijk om een ander gedeelte publiekelijk te bekritiseren. Daarom is het waarschijnlijk beter om prestatie-evaluaties te laten afhangen van de RIA-kwaliteit. In deze lijn heeft de Europese Commissie haar jaarlijks rapport ‘Better Lawmaking’. Dit rapport bevat algemene conclusies over de prestaties van het RIA-proces en bevat eveneens anekdotes over bepaalde gevallen.2 Volgens Ballantine en Devonald zou de Europese Commissie ook de Rekenkamer verantwoordelijk kunnen maken voor het toezicht op en het rapporteren over de effectiviteit van het RIA-proces.3
Xxxxxxxx wijst er op dat de rol van het toezichthoudende orgaan eruit bestaat de kwaliteit van het hele netwerk in goede banen te leiden. Het is niet de bedoeling om waarderingscijfers te geven aan de departementen. De RIA moet voor een ambtenaar een opportuniteit zijn om beloond te worden in plaats van een last welke sancties met zich mee kan brengen.4
De laatste tien jaar is de wetgeving meer technisch en wetenschappelijk onderbouwd. Dit kan moeilijkheden opleveren voor beleidsmakers. Zij beschikken immers niet altijd over de vaardigheden die nodig zijn om de aan de beslissing onderliggende wetenschap te interpreteren of toe te passen. De toegang tot wetenschappelijke expertise bij het beleidsproces neemt toe aan belang. Peer review is een mogelijke manier om toegang tot wetenschappelijke expertise te bieden. Er zou echter een meer georganiseerde, top-down benadering van peer review moeten komen, deze zou voor een efficiënt gebruik van de schaars beschikbare wetenschappelijke bronnen kunnen zorgen.5
1 Xxxxxxxx, X. (2005b) ‘What does Regulatory Impact Assessment mean in Europe?’, xxxx://xxx- xxxxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxxx/xxxx.xxx?xxx0000.
2 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
3 Xxxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Modern regulatory impact analysis: The experience of the European Union’, Regulatory Toxicology and Pharmacology, Vol. 44, Issue 1, p. 57-68.
4 Xxxxxxxx, X. (2002) ‘The politics of regulatory impact analysis in the OECD countries: Best practice and lesson-drawing’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx.xx/Xxxxxx/XXXXxxxxxxx.xxx.
5 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
Ook de data-kwaliteit van de RIA laat in vele gevallen te wensen over. De oorzaak hiervan ligt dikwijls bij de beleidsmakers die slecht voorbereid zijn op het verzamelen van kwaliteitsvolle data. Beleidsmakers moeten daarom de vaardigheden en contacten verwerven om de bronnen van data te identificeren, data te presenteren en om te gaan met onzekerheden. De wijze waarop de verzameling van de data plaatsvindt en de kwaliteitsstandaarden voor de data zijn geen beslissingen die voor iedere RIA opnieuw genomen moeten worden. Deze beslissingen maken eerder een onderdeel uit van het RIA-beleid dat gericht is op het produceren van kwaliteitsvolle data tegen de laagst mogelijke kost.1
Uit het voorgaande is reeds gebleken dat de kwaliteit van RIA’s voor een groot deel afhangt van de vaardigheden van de wetgevers. Het bouwen aan deze vaardigheden kost tijd en geld. De voorbije jaren zijn de overheden op dit gebied tekort geschoten. Momenteel is er evenwel een groeiend belang voor voldoende training.2 In hun rapport over de Europese Unie zijn ook Ballantine, en Devonald het erover eens dat de Europese Unie moet investeren in training van ambtenaren die betrokken zijn bij het beleidsvormingsproces.3
Verder is het nuttig regulatoren toegang te geven tot kwaliteitsvolle technische ondersteuning. Momenteel zijn er in de meeste landen RIA-handleidingen beschikbaar, deze bieden hulp bij het consultatieproces, het kwantificeren van de impact en de analyse van de alternatieven. Overheden zouden minstens elke vijf jaar moeten investeren in het up-to-date maken van deze handleidingen.4
2.4.5 Verbetering RIA-kwaliteit in Vlaanderen
Zoals uit het bovenstaande blijkt bestaan er verscheidene mogelijkheden om de RIA-kwaliteit te verbeteren. Het is evident dat de implementatie van de verschillende maatregelen niet ineens op hetzelfde moment kan gebeuren. Er zijn bepaalde maatregelen waaraan Vlaanderen op korte termijn prioriteit moet geven. Zo zou in Vlaanderen eerst en vooral de politieke betrokkenheid moeten vergroten. De RIA vereist een radicale verandering in het beslissingproces en in de politieke cultuur. Om dit te bewerkstellingen is politieke steun essentieel. Verder moet de negatieve connotatie rondom de RIA verdwijnen. De RIA wordt maar al te vaak gezien als een analytische methode die de rol van de overheid beperkt en de kosten voor de bedrijven verlaagd. Het is echter van belang om de RIA te zien als een proces. Daarom is er nood aan initiatieven en goede voorbeelden om de negatieve connotatie kwijt te raken en de publieke steun te versterken.
1 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
2 Ibidem.
3 Xxxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Modern regulatory impact analysis: The experience of the European Union’, Regulatory Toxicology and Pharmacology, Vol. 44, Issue 1, p. 57-68.
4 Xxxxxx, X. (2006) ‘Current trends in Regulatory Impact Analysis: The Challenges of Mainstreaming RIA into Policy-making’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xxx.
Voorts zou de invoering van een reguleringsagenda de planning bevorderen en er op deze manier voor zorgen dat de RIA vroeger in het regelgevingproces start.1
Vlaanderen kan meer openheid en transparantie creëren door ondermeer de publicatie van voorlopige en finale RIA’s, door vroegere consultatie van de stakeholders en door publieke publicatie van de periodieke evaluatie van de RIA-kwaliteit. Het onderscheid tussen de lichte en zware RIA bestaat in Vlaanderen niet meer, in plaats hiervan is het proportionaliteitsprincipe ingevoerd. Het gevolg hiervan is dat momenteel de meeste RIA’s te licht zijn. Het is nodig om een aantal toekomstige reguleringen te selecteren om een zwaardere RIA te ondergaan. Deze selectie zou niet op basis van formele criteria moeten gebeuren. Zo is het niet de legale vorm van de regulering die de omvang van de RIA bepaald, het is de inhoud die van belang is. Niet elke EU- richtlijn moet een zware RIA ondergaan simpelweg omdat het een EU-richtlijn is. Het is echter wel nuttig om EU-richtlijnen met een belangrijke impact voor Vlaanderen een RIA te laten ondergaan. De Europese impact analyses focussen zich vooral op de effecten op alle staten gezamenlijk en minder op de effecten tussen de staten onderling. Door de EU-richtlijnen te onderwerpen aan een RIA verstevigt Vlaanderen haar onderhandelingspositie op Europees niveau.
Voorts zou de Dienst Wetsmatiging meer gedifferentieerde trainingen en handleidingen moeten ontwikkelen, de dataverzameling moeten bevorderen en de monitoring van de RIA-kwaliteit moeten optimaliseren. Tenslotte zou het Parlement een meer prominente rol moeten krijgen. De RIA vergemakkelijkt namelijk het werk van het Parlement, omdat ze reeds een indicatie geeft van de doelstellingen, de impact en de voor- en nadelen van de voorgestelde regelgeving.2
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
2 Ibidem
Hoofdstuk 3: Theoretisch kader ex-post
Zoals het voorgaande hoofdstuk duidelijk aangegeven heeft, is de RIA een instrument dat een ex- ante inschatting maakt van de effecten van een voorgenomen wetgeving. Een ex-ante impactanalyse op zich is echter ontoereikend om tot kwaliteitsvolle wetgeving te komen. Zo zegt Renda ondermeer het volgende:
“Setting up an efficient and effective procedure for ex-ante evaluation is doomed to remain an incomplete measure, if methods for ex post evaluation and monitoring are not correspondingly fine-tuned.”1
Het is dus van belang de wetgeving ook na de RIA nog op te volgen. Zo is het nuttig om de RIA te monitoren, dit is het opvolgen van bepaalde indicatoren die in de RIA opgenomen zijn. Enkel een aantal kernindicatoren opvolgen is evenwel onvoldoende. Uit het monitoren van de RIA kan namelijk blijken dat de gewenste effecten achterwegen blijven, dit is dan een signaal dat een RIE noodzakelijk is. Na het invoeren van de wetgeving, is het nuttig om na verloop van tijd een reguleringsimpactevaluatie (RIE) of een nieuwe, ex-post effectenraming uit te voeren. Bovendien kan de RIE systematische schattingsfouten in de RIA aan het licht brengen. Het is dus mogelijk om uit de RIE lessen te trekken en op deze manier de kwaliteit van de toekomstige RIA’s te verbeteren. De onderstaande figuur geeft een overzicht van dit verband. Hetgeen volgt gaat dieper in op de relatie tussen RIA, monitoring en RIE.
1 Xxxxx, X. (2006) ‘Impact Assessment in the EU: the State of the Art and the Art of the State’, Centre for European Policy Studies, Brussels.
Kernindicatoren van
RIA opvolgen
RIA
Monitoring
Systematische fouten in RIA blootleggen
Knipperlicht voor RIE
RIE
Figuur 4: Schematisch overzicht van de relatie RIA, monitoring, RIE
3.1 Monitoring van XXX
Wanneer de evaluatie van het beleid tijdens de uitvoering ervan plaatsvindt, is er sprake van monitoring. Zo beoordeelt monitoring wie wat moet doen, of dat gedaan is en of dat binnen de randvoorwaarden gebeurd is. Tijdens de uitvoering van het beleid toont monitoring aan in hoeverre de beleidsmaatregelen of beleidsinstrumenten de doelstellingen realiseren.1 Het begrip monitoring verwijst namelijk naar het verzamelen van informatie over geselecteerde aspecten of factoren, in de context van het beleid en het beheer. Op deze manier is het mogelijk om de werkelijkheid op te volgen en veranderingen in kaart te brengen. Zo kan bij de opvolging van de implementatie van reguleringsmanagement, het gebruik van een monitoringsysteem nuttig zijn. Een monitoringsysteem omvat het geheel van procedures en kanalen om gegevens op te slaan, te verwerken en te rapporteren.2 Een goed monitoringinstrument moet het mogelijk maken om de behaalde resultaten te vergelijken met de vooropgestelde doelen. Het instrument moet eveneens dynamisch, eenvoudig, transparant, gebruiksvriendelijk en zo kwantitatief mogelijk zijn. Verder houdt een goed monitoringinstrument rekening met de diversiteit van de beleidsdomeinen en met hun projecten en acties. Tenslotte is het eveneens van belang dat het monitoringinstrument maximaal gestandaardiseerd is. Op deze manier gebruikt elk beleidsdomein hetzelfde systeem, dit
1 Xxx xxx Xxxxxx, X.X.X. (2005) ‘Beleidsinstrumentatie, Sturingsinstrumenten voor het overheidsbeleid’, tweede druk, Lemma, Utrecht, p. 141.
2 De Xxxxxx, B. et al. (2007) ‘Spoor Beleid en Monitoring, Handleiding Beleidsevaluatie Deel 2: Monitoring van Beleid’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/x0000000_xxxx0.xxx.
maakt het eenvoudiger om de resultaten te aggregeren tot op Vlaams niveau. Het monitoringinstrument dat aan de bovenstaande criteria voldoet is de indicatorenset.1 Paragraaf
3.1.1 legt het begrip indicator verder uit.
3.1.1 Indicatoren
Volgens Xxx Xxxx is een indicator een getal dat een betrouwbare aanwijzing is voor de waarde van iets.2 Dit is echter een zeer ruime definitie van het begrip, er bestaan definities die specifieker zijn. Zo definiëren de Xxxxxx et al. een indicator als een kwantitatieve weergave van de kwantiteit of kwaliteit van een meetobject.3 Volgens Van Humbeeck is een indicator een (getal)waarde die een redelijk betrouwbare aanduiding geeft van gegevens van een groter geheel. Indicatoren kunnen verschillende aspecten meten, namelijk4:
▪ Een te behalen objectief
▪ De ingezette middelen
▪ Een behaald resultaat of effect
▪ De mate van kwaliteit
▪ Een contextuele variabele.
Een meetobject is hetgeen wat gemeten wordt. Een indicator geeft aan hoe een meetobject meetbaar gemaakt wordt en hoe het gemeten wordt. Het is belangrijk te benadrukken dat een indicator slechts een aanwijzing geeft voor de evolutie van de onderliggende realiteit. Om het meetobject in kaart te brengen zijn er dus meerdere indicatoren nodig. Het is echter in de meeste gevallen, zelfs met een set van indicatoren, onmogelijk om de volledige realiteit op een kwantitatieve wijze samen te vatten.5
Verder is het mogelijk om de volgende types indicatoren te onderscheiden6:
▪ Input, output en impact indicatoren. Input indicatoren verwijzen naar de ingezette middelen. Impactindicatoren zijn echter minder geschikt voor de opvolging van concrete resultaten en van de impact van het reguleringsmanagement. Outputindicatoren verwijzen naar de rechtstreekse resultaten van de genomen acties. En impactindicatoren refereren
1 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (2004a) ‘Leidraad Reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid, p. 66.
2 Xxx Xxxx (2002), ‘Hedendaags Nederland, Groot Woordenboek’, Versie 2, Utrecht/Antwerpen.
3 De Xxxxxx, B. et al. (2007) ‘Spoor Beleid en Monitoring, Handleiding Beleidsevaluatie Deel 2: Monitoring van Beleid’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/x0000000_xxxx0.xxx.
4 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
5 De Peuter, B. et al. (2007) ‘Spoor Beleid en Monitoring, Handleiding Beleidsevaluatie Deel 2: Monitoring van Beleid’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/x0000000_xxxx0.xxx.
6 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
Dienst Wetsmatiging (2006) ‘De ontwikkeling van indicatoren voor het reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid.
naar de onrechtstreekse en/of lange termijnresultaten die voortvloeien uit de projecten en initiatieven. Via de impactindicatoren is het mogelijk om de relatie te leggen tussen de behaalde resultaten en de algemene strategische doelstellingen.
▪ Kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Kwantitatieve indicatoren drukken een getalwaarde uit. Kwalitatieve indicatoren daarentegen verwijzen naar observaties van feiten, ideeën of gedragingen die oorspronkelijk niet in numerieke vorm kunnen weergegeven worden. Er bestaat echter wel de mogelijkheid om kwalitatieve indicatoren om te zetten in een getalwaarde, dit door middel van bijvoorbeeld kwalitatieve uitspraken waaraan een bepaalde score aan vast hangt.
▪ Objectieve en subjectieve indicatoren. Objectieve indicatoren vinden hun basis in onbetwistbare feiten. Subjectieve indicatoren zijn gebaseerd op percepties en opinies van bepaalde respondenten.
▪ Directe en benaderende indicatoren. Directe indicatoren staan rechtstreeks in verband met het bereiken van een bepaald doel. Benaderende indicatoren (of proxy indicatoren) vinden hun oorsprong in veronderstellingen.
▪ Enkelvoudige en samengestelde indicatoren. Een samengestelde indicator is opgebouwd uit meerdere enkelvoudige indicatoren.
▪ Individuele en synthetische indicatoren. Bij een synthetische indicator vindt een weging en groepering plaats van individuele indicatoren. Dit gebeurt weliswaar op een subjectieve wijze. Op deze manier probeert de synthetische indicator de informatie uit een reeks individuele indicatoren samen te vatten of te combineren.
Zoals eerder aangehaald, is het een moeilijke, misschien zelfs een onmogelijke opdracht om de volledige realiteit te omvatten met een set indicatoren. Daarom is het des te belangrijker om gebruik te maken van goede, kwaliteitsvolle indicatoren om op die manier op zijn minst de realiteit zo goed mogelijk te benaderen. Een goede indicator voldoet aan de volgende kwaliteitscriteria1:
▪ Specifiek: het is duidelijk wat de indicator wil meten. De indicator meet exact één aspect van het meetobject. Een meetsysteem kan wel meerdere indicatoren bevatten om alle dimensies van de realiteit in kaart te brengen.
▪ Meetbaar: de indicator is eenvoudig te kwantificeren en uit te drukken in een meeteenheid. Het is technisch haalbaar om de meetgegevens vast te stellen en te verzamelen.
▪ Aanvaardbaar: de indicator roept zo weinig mogelijk weerstand op bij de betrokkenen.
▪ Aggregeerbaar: de indicatoren van de verschillende beleidsdomeinen moeten zoveel mogelijk aggregeerbaar zijn tot op hogere niveaus.
▪ Relevant: er bestaat een duidelijke link tussen de indicator en de objectieven van het opgevolgde onderwerp. Hierbij is het belangrijk om rekening te houden met het feit dat in
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
De Peuter, B. et al. (2007) ‘Spoor Beleid en Monitoring, Handleiding Beleidsevaluatie Deel 2: Monitoring van Beleid’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxx/x0000000_xxxx0.xxx.
sommige gevallen enkel een combinatie van indicatoren een duidelijk beeld geeft van het meetobject.
▪ Periodiciteit: de indicator kan tijdig verzameld worden. Na verloop van tijd geeft de indicator een evolutiepad weer. Hierbij is het van belang dat de indicator stabiel is. Veelvuldige wijziging in de definitie van de indicator of een sterk verloop van indicatoren belemmeren het opstellen van tijdreeksen.
▪ Communiceerbaarheid: De indicatoren moeten begrijpbaar zijn voor de doelgroep. Bovendien mag de indicator mag niet gevoelig liggen.
▪ Controleerbaarheid: de bron is gekend en het is mogelijk om de indicator te controleren op betrouwbaarheid en juistheid.
▪ Validiteit: Het is voor de indicator duidelijk wanneer een resultaat als slecht geëvalueerd kan worden. Validiteit zorgt er namelijk voor dat een indicator datgene meet wat oorspronkelijk bedoeld was. Problemen ontstaan wanneer het mogelijk is om de indicator op verschillende manieren te interpreteren. Verschillende interpretaties van de indicators zorgen voor verschillende resultaten en conclusies. Het is dus van belang extra aandacht te besteden aan de ontwikkeling van indicatoren. Toch loopt dit vaak fout. Zo wordt dikwijls onterecht verondersteld dat de indicator heel het meetobject afdekt. Ook gebeurt het dat moeilijk meetbare aspecten geen aandacht krijgen, of dat het meetobject gereduceerd wordt tot datgene wat de indicator afdekt.
3.1.2 Begrippenkader en doelstellingen van monitoring
De onderstaande figuur geeft het begrip monitoring en de doelstellingen ervan weer.
Figuur 5: Monitoring: Begrippenkader en doelstellingen
(Bron: Kenniscel Wetsmatiging (2004) ‘Leidraad Reguleringsmanagement’)
De projecten betreffende reguleringsmanagement en ook de toestand of context produceren gegevens en informatie. De registratie van deze gegevens moet op een gestructureerde wijze gebeuren. Aangezien niet alle gegevens even belangrijk zijn, is het nuttig een set van indicatoren te ontwikkelen. Deze indicatorenset moet de belangrijkste gegevens en informatie weergeven en voldoende opvolging garanderen. De vorige paragraaf heeft het begrip indicator reeds uitvoerig besproken. Zoals het schema aangeeft, zijn er drie redenen waarom een goed monitoringsysteem belangrijk is. Ten eerste biedt een geregistreerde opvolging een goede basis om de rapportageverplichtingen na te komen. Ten tweede stuurt een adequaat monitoringsysteem projecten en acties bij wanneer dit nodig is. En tenslotte is er op deze manier een goede basis gevormd om na afloop de initiatieven en projecten te evalueren op hun effectiviteit, efficiëntie en impact.1
3.2 Opvolging en evaluatie van reguleringsmanagement
Samen met de ontwikkeling van reguleringsmanagement, groeit ook de aandacht voor de evaluatie van de uitkomsten en de prestaties van dit beleid en haar instrumenten. Dit is het resultaat van drie met elkaar verband houdende ontwikkelingen. Ten eerste worden beleidsmakers verantwoordelijk gehouden voor de economische bronnen en het politieke kapitaal geïnvesteerd in reguleringsmanagement. Ten tweede ontwikkelt er zich een groeiende interesse om na te gaan op welke manier reguleringsbeleid zich meer kan baseren op feiten en empirische resultaten. Ten slotte bestaat er een trend naar de ex-post evaluatie. Deze trend maakt deel uit van de progressieve ontwikkeling van het reguleringsbeleid.2
3.2.1 Evaluatie van bestaande regelgeving
Paragraaf 2.3.2 stelde reeds vast dat de wetgevingskwaliteit in Vlaanderen nog niet het gewenste niveau bereikt heeft. Om de wetgevingskwaliteit op te volgen en de impact van het wetgevingsbeleid na te gaan, zouden voor ieder van de acht kenmerken van goede regelgeving indicatoren ontwikkeld moeten worden. Dit is echter niet zo eenvoudig als het lijkt. Zo zijn de kenmerken van goede regelgeving wel concreet, toch zijn ze moeilijk te beoordelen in concrete situaties. Bovendien duiden de principes wel aan welke kenmerken goede regelgeving moet bezitten, maar niet hoe ze bereikt kunnen worden. De principes van goede regelgeving definiëren
1 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (2004a) ‘Leidraad Reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid, p. 67.
2 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory performance: ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
wat regelgevingkwaliteit is, maar dit is enkel bereikbaar via een goed wetgevingsbeleid. Het is daarom in de praktijk eenvoudiger om indicatoren voor wetgevingsbeleid te ontwikkelen.1
Wetgevingsbeleid is het beleid gericht op het beter reguleren en op het maken van betere regelgeving. Het gaat hier om het geheel van organisatorische, instrumentele, procesmatige en institutionele beleidsmaatregelen en concrete acties, met als doel de kwaliteit van de regelgeving te verbeteren. In de praktijk is het eenvoudiger om indicatoren voor het wetgevingsbeleid te ontwikkelen. Er bestaat overigens een duidelijke link tussen de kwaliteit van het wetgevingsbeleid en die van regelgeving. Zonder performante instrumenten, structuren en procedures is het onmogelijk om tot goede regelgeving te komen. Door het wetgevingsbeleid te toetsen aan institutionele indicatoren en ‘best practices’, is het mogelijk om een uitspraak te doen over de regelgevingkwaliteit. Bovendien ontstaat er op deze manier een referentiepunt om het wetgevingsbeleid te verbeteren.
Maar institutionele indicatoren op zich zijn onvoldoende. De aanwezigheid van bepaalde institutionele voorzieningen (bv. de RIA) zegt niets over de manier waarop ze functioneren. Het is niet omdat er een RIA-verplichting bestaat, dat de uitgevoerde RIA’s ook van goede kwaliteit zijn. Verder is de relatie tussen de institutionele voorzieningen en regelgevingkwaliteit niet noodzakelijk rechtlijnig. Zelfs wanneer een RIA feilloos is uitgevoerd, is dit alleen onvoldoende om kwaliteit te garanderen.2 Het is fout om te zoeken naar ‘de’ maatstaf voor wetgevingskwaliteit. Zoals eerder besproken, betekent kwaliteit voor iedere stakeholdergroep iets anders, het is daarom haast onmogelijk om dit alles in één indicator samen te vatten.3 Ten slotte is betere regelgeving geen doel op zich, maar een middel om de maatschappelijke doelstellingen beter te realiseren.4
Daarom is het belangrijk om een indicatorenset te ontwikkelen voor de regelgevingkwaliteit en het wetgevingsbeleid dat op verschillende niveaus informatie oplevert.5 Voor een goed monitoringsysteem raadt de Dienst Wetsmatiging het gebruik van een driedimensionale indicatorenset aan. De onderstaande figuur geeft de structuur van de voorgestelde indicatorenset voor de beleidsdomeinen schematisch weer.6
1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
3 De Xxxxxxxxx, X. xx Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Project on Indicators of Regulatory Quality’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxx_xxxxxxxxxx_xxxxxxxxxx 240105/radaelli_finalreport_executivesummary.pdf.
4 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
5 Ibidem.
6 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (2004a) ‘Leidraad Reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid, p. 70.
Figuur 6: Structuur indicatorenset beleidsdomeinen
(Bron: Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (2004a) ‘Leidraad Reguleringsmanagement’)
Zoals uit het schema blijkt, bestaat de eerste dimensie uit kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. De input voor kwantitatieve indicatoren kan uit meerdere bronnen afkomstig zijn. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is het streven naar een minimale belasting van de beleidsdomeinen bij het aanleveren van informatie. De formulering van de indicatoren moeten daarom op een zodanige manier gebeuren, dat de bestaande databanken ze zoveel mogelijk kunnen invullen. Wanneer het beleidsdomein zelf informatie moet aanleveren, zou die ook voor hen zelf van nut moeten zijn. De informatieverzameling voor kwalitatieve indicatoren kan plaatsvinden aan de hand van enquêtes bij bijvoorbeeld personeelsleden van de cellen wetskwaliteit, opstellers van RIA’s, enz.1 De tweede dimensie verwijst naar de drie sporen van reguleringsmanagement en naar het reguleringsmanagement als een geheel. De drie sporen zijn zoals eerder al vermeld de juridisch- technische vereenvoudiging, administratieve lastenverlaging en reguleringsimpactanalyse. Tenslotte verwijst de derde dimensie naar het type indicator. Zich baserend op de Europese richtlijnen onderscheidt de Dienst Wetsmatiging drie types indicatoren: inputindicatoren, outputindicatoren en impactindicatoren.2 Deze drie types indicatoren leveren de volgende informatie op3:
▪ Inputindicatoren of institutionele indicatoren: Leveren informatie over de voorzieningen of systeemcomponenten van het wetgevingsbeleid die aanwezig zijn.
▪ Outputindicatoren of performantie indicatoren: Gaan na op welke manier de componenten functioneren en welke prestaties ze leveren.
1 Dienst Wetsmatiging (2006) ‘De ontwikkeling van indicatoren voor het reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid.
2 Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (2004a) ‘Leidraad Reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid, p. 70-71.
3 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
▪ Impactindicatoren: Gaan na wat de effecten van het wetgevingsbeleid zijn en leveren informatie op over de impact van het wetgevingsbeleid op de achterliggende doelstellingen.
Het is belangrijk in gedachten te houden dat de indicatorenset geen statisch gegeven is, maar een evoluerend systeem. Dit systeem wordt verfijnd en bijgesteld door de ervaring die men opdoet.1 In het kader hiervan heeft Xxxxxxxx het over drie indicatorsystemen die geschikt zijn voor de evaluatie van het gehele reguleringsbeleid. Volgens Xxxxxxxx zou de Europese Unie er baat bij hebben als alle deelstaten hetzelfde evaluatie- en monitoringsysteem zouden gebruiken.
Het eerste systeem gaat de kwaliteit van het proces na. Het gaat hier om een ex-ante macrosysteem dat gebaseerd is op objectieve indicatoren. Dit systeem bekijkt onder andere het ontwerp van de programma’s voor reguleringshervorming, de beleidsinstrumenten en hun handleidingen, de ondersteuning en de activiteiten die instaan voor de garantie van de kwaliteit. Het eerste systeem is niet zo diepgaand dat het ook individuele RIA’s bekijkt.2
Bij het tweede systeem gaat het om een ex-post microsysteem dat nagaat wat beleidsinstrumenten bereiken in een bepaalde tijdsperiode. Dit systeem omvat onder andere een eenvoudige checklist over de kwaliteit van individuele RIA’s en van belangrijke consultaties, indicatoren voor de werkelijk behaalde uitkomsten en maakt verder nog beperkt gebruik van enquêtes bij wetgevers en stakeholders.
Het derde en laatste systeem is de externe evaluatie. Dit systeem biedt een brug tussen de meting van de wetgevingskwaliteit en de systematische evaluatie van betere regelgeving. Interviews, case studies, enz. vervolledigen de indicatoren. Om te komen tot een pluralistische evaluatie moeten denktanks, academici en stakeholders de externe evaluatie uitvoeren.3
Het eerste systeem van indicatoren is toepasbaar op landen die nog in een experimentele fase zitten met de benadering van de wetgevingskwaliteit en de reguleringsimpactanalyse. Deze landen zouden zo snel mogelijk moeten evalueren naar het tweede systeem. Dit systeem is bruikbaar in landen waar de consultatie, de vereenvoudiging en de meting van administratieve lasten reeds goed geïntegreerd zijn. Alle lidstaten van de Europese Unie zouden in staat moeten zijn om het eerste systeem en reeds een aantal indicatoren van het tweede systeem binnen de 15 à 18 maanden in te voeren. Het grootste obstakel in de meeste landen om het tweede systeem volledig
1 Dienst Wetsmatiging (2006) ‘De ontwikkeling van indicatoren voor het reguleringsmanagement’, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Overheid.
2 De Xxxxxxxxx, X. xx Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Project on Indicators of Regulatory Quality’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxx_xxxxxxxxxx_xxxxxxxxxx 240105/radaelli_finalreport_executivesummary.pdf.
Xxxxxxxx, X. (2005a) ‘Indicators of regulatory quality’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx_ regulation/impact_assessment/docs_concluding_conference240105/Radaelli_Universitybradford_UK.pdf.
3 Ibidem.
in te voeren is het feit dat in deze landen de RIA en de consultatie nog niet voldoende geïntegreerd zijn in het wetgevingsproces. Het derde systeem tenslotte is toepasbaar op landen die gesofisticeerde mechanismen van kwaliteitsverzekering bezitten.1 Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat een indicatorensysteem over de tijd heen evolueert en dus geen statisch iets is.
3.2.2 Evaluatie van de RIA
Het is belangrijk om de RIA van tijd tot tijd te evalueren. Het feit alleen al dat de geschatte effecten later met de werkelijke effecten vergeleken zullen worden, is een stimulans om betere RIA’s te produceren.2 Het belang van goede RIA’s is daarenboven niet te verwaarlozen, aangezien de RIA een significante rol in het wetgevingsproces speelt. Eens de regelgeving is ingevoerd, kunnen er achteraf problemen ontstaan bij de aanpassing of afschaffing ervan. De reden hiervoor ligt in het feit dat een bestaande situatie dikwijls voordelen oplevert voor bepaalde groepen. Het is daarom aannemelijk dat deze groepen zich zullen verzetten tegen aanpassingen van de regulering. Wijzigingen aan bestaande regelgeving zijn niet alleen moeilijker te realiseren, maar ook minder efficiënt omwille van de sunk costs3. Dit zijn bijvoorbeeld reeds gedane uitgaven voor de naleving van de bestaande regelgeving.4 Tenslotte reikt een goede RIA reeds data aan voor de ex-post evaluatie van regelgeving. Zo geeft ze onder meer een grondige beschrijving en analyse van de situatie zonder regulering en hoe de situatie zou evolueren zonder de voorgenomen regulering. Dit is noodzakelijk voor de RIE bij haar impact analyse van de regulering. Op het ogenblik van de RIE bestaat de situatie zonder regelgeving namelijk niet meer.5
Hetgeen wat volgt beschrijft de ex-postevaluatie van de RIA. Deze evaluatie kan op drie manieren plaatsvinden: de compliance test, de performance test en de function test. Dit komt overeen met de driedimensionale indicatorenset met de input-, output- en impactindicatoren.
1 De Xxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxx, X. (2004) ‘Project on Indicators of Regulatory Quality’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxxxxx/xxxx_xxxxxxxxxx_xxxxxxxxxx 240105/radaelli_finalreport_executivesummary.pdf.
Xxxxxxxx, X. (2005a) ‘Indicators of regulatory quality’, xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx/xxxxxx_ regulation/impact_assessment/docs_concluding_conference240105/Radaelli_Universitybradford_UK.pdf.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2007) ‘Best practices in regulatory impact analysis: a review of the Flemish region in Belgium’, Brussel, SERV.
3 Sunk costs zijn kosten die voortvloeien uit beslissingen die in het verleden genomen zijn. Deze kosten zijn onvermijdbaar en niet te veranderen, ongeacht de acties die genomen worden.
Xxxxxxxx et al. (2003), ‘Cost Accounting, a managerial emphasis’, p. 371.
4 Kenniscel Wetsmatiging (2004b) ‘ Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx. be/vereenvoudiging/pdf/VlaamseRIAgids.pdf.
5 Xxxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxxxxx, R.D. (2004) ‘Evaluating Regulatory Impact Analyses’, xxxx://xxx.xxx. org/Documents/RFF-DP-04-04.pdf.
3.2.2.1 Compliance test (input): Algemeen en toegepast op Vlaanderen
De ‘compliance test’ gaat na of de RIA de richtlijnen voor de opmaak van een reguleringsimpactanalyse naleeft. Ze is gebaseerd op de assumptie dat naleving van de kwaliteitsrichtlijnen noodzakelijk is om een rol te spelen bij de verbetering van de wetgevingskwaliteit. Niet enkel bevordert deze test de vergelijkbaarheid en transparantie, het is bovendien de goedkoopste en minst methodologische evaluatiemethode. De test gaat na of bepaalde acties ondernomen zijn, het kwaliteitsniveau van de ondernomen acties speelt hierbij geen rol. Hierop gaat de volgende test dieper in.
Over het algemeen blijkt de naleving van de richtlijnen vrij laag te zijn. Hiervoor kunnen verschillende verklaringen bestaan. Zo is het mogelijk dat het RIA-systeem nog maar pas ingevoerd is en de wetgevers nog niet helemaal vertrouwd zijn met de richtlijnen. Verder zal de kwaliteit van RIA’s voor minder belangrijke regelgeving lager liggen dan die voor belangrijke. Dit omwille van het proportionaliteitsprincipe, de middelen vloeien naar daar waar ze het meeste nut opleveren. Voorts is er nog het kwantificeren van de kosten en baten. Het is algemeen geweten dat alle landen hier problemen mee hebben. De lage naleving kan ook voortvloeien uit politieke druk om het reguleringsproces niet nog langer te laten duren. Ook het gebrek aan motivatie, vaardigheden, expertise en culturele verandering kunnen de oorzaak zijn.1
In Vlaanderen bestaat de RIA-procedure uit drie verplichte stappen. Eerst en vooral is er de adviesvraag aan de Dienst Wetsmatiging ter verbetering van de uitgevoerde RIA voorafgaand aan de eerste agendering van het regelgevingdossier op de Vlaamse Regering. Ten tweede is er de formele controle door de Kanselarij van de aanwezigheid van een RIA-paragraaf in de nota aan de Vlaamse Regering. Tenslotte is er nog de controle door de Dienst Wetsmatiging voorafgaand aan de eerste bespreking van het regelgevingdossier door de Vlaamse Regering van de redenen waarom er eventueel geen RIA werd opgemaakt.
De Dienst Wetsmatiging houdt bij voor hoeveel regelgevingdossiers het verplichte RIA-advies van de Dienst Wetsmatiging gevraagd wordt. Verder is er nog de rapportage over de adviesplicht voor het wetgevingsadvies. Deze rapportage vindt per kwartaal plaats via het dashbord op de site van de Dienst Wetsmatiging. De naleving van de adviesplicht wordt daarentegen niet afzonderlijk gerapporteerd.2
1 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory Performance: Ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
2 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV.
3.2.2.2 Performance test (output)
Deze performance test of prestatietest houdt zich bezig met de kwaliteit van de verschillende onderdelen van de RIA en hun interne consistentie. De test focust zich op de vraag of de methodologische elementen correct toegepast zijn gegeven de omstandigheden. De test gaat na of er geen kosten dubbel geteld werden, of de RIA transparant en duidelijk is, of de auteurs hun berekeningen uitleggen, of de RIA goed getimed was, enz. De test kan zowel ex ante als ex post plaatsvinden. Een andere, meer gesofisticeerde vorm van de prestatietest, houdt zich vooral bezig met de voorspellende capaciteit van het toegepaste instrument.1 Er vindt een vergelijking plaats van de ex ante voorspellingen met de ex post waarnemingen. Dit is niet onbelangrijk, als de RIA geen accurate voorspellingen kan maken, zal ze uiteindelijk aan geloofwaardigheid moeten inboeten en dus haar waarde voor het besluitvormingsproces verliezen.2 De toepassing van deze vorm van evaluatie komt weinig voor. De reden hiervoor ligt in het feit dat autoriteiten weinig stimulansen ondervinden om deze evaluatie uit te voeren. Negatieve resultaten zouden namelijk de geloofwaardigheid van de voorgestelde regulering ondermijnen, terwijl een positief resultaat enkel een bevestiging is van de baten van de reeds geïmplementeerde regelgeving.3
3.2.2.3 Function test (impact)
De function test houdt zich bezig met het effect dat de kwaliteit van de reguleringsinstrumenten heeft op de uitkomsten van regelgeving. De test gaat na of het gebruik van deze instrumenten en instellingen bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit en de prestaties van de regulering en van het beleidvormingsproces. In het geval van de RIA gaat deze test na of de nieuwe opties die via het proces geïdentificeerd zijn ook voldoende geëvalueerd werden ten opzichte van de initiële opties.
Er zijn vier vormen van de function test. De meeste fundamentele vorm bekijkt de frequentie waarin veranderingen aan de initieel voorgestelde regulering plaatsvinden. Een dergelijke test veronderstelt dat de wijzigingen een gevolg zijn van het RIA-proces. De frequentie van beleidsveranderingen kan echter een misleidend signaal geven. Het is mogelijk dat de een lage frequentie wijst op een non-responsief beleid. Het is echter ook mogelijk dat het beleid reeds een niveau bereikt heeft waar de voorgestelde opties reeds grondig onderzocht zijn en dus niet zo dikwijls om aanpassingen vragen. De tweede test onderzoekt het verschil tussen het initieel voorgestelde opties en de uiteindelijk gekozen regelgeving. Dit verschil wordt in kosten/baten-
1 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory Performance: Ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
2 Xxxxxxxxxx, X. en Xxxxxxxxxxx, R.D. (2004) ‘Evaluating Regulatory Impact Analyses’, xxxx://xxx.xxx. org/Documents/RFF-DP-04-04.pdf.
3 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory Performance: Ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
termen uitgedrukt. De kritiek op deze methode is het feit dat de initiële beleidsoptie waarschijnlijk ook zonder de RIA onderhevig aan verandering geweest zou zijn. De derde methode, de audit trail, is een variant op de voorgaande. Deze methode focust zich specifiek op de aanpassingen aan het reguleringsvoorstel die stakeholders gedurende het RIA-proces naar voren brengen. De laatste test tenslotte concentreert zich voornamelijk op de effecten die het RIA-systeem veroorzaakt in de administratieve of reguleringscultuur. Dit omvat de appreciatie en het begrip van de voordelen die het RIA-proces oplevert. Deze methode veronderstelt dat de maximering van de baten alleen plaatsvindt wanneer de fundamentele logica achter het proces begrepen en geaccepteerd is. Dit type function test is zeer kwalitatief en subjectief van aard. Dit bemoeilijkt uiteraard de interpretatie, toch levert dit type test waarschijnlijk meer informatie op over de mate waarin de RIA haar doel bereikt dan de anderen testen.1
3.2.3 Reguleringsimpactevaluatie (RIE)
Het doel van reguleringsmanagement is te komen tot goede regelgeving. Teneinde betere regulering te bereiken, is een ex-ante, prospectieve reguleringsimpactanalyse echter onvoldoende. Conform het achtste kenmerk van goede regelgeving is het aan te raden om op geregelde tijdstippen over te gaan tot een ex-post evaluatie van de oorspronkelijke RIA en van de effecten van de reeds operatieve regulering.2 Een reguleringsimpactevaluatie of RIE is een instrument dat systematisch nagaat welke effecten de toepassing van een bestaande regel heeft op burgers, bedrijven, instanties, enz..3 Dit instrument gebruikt de RIA-methodiek voor de ex-post doorlichting van bestaande regelgeving. Een RIE kan om verschillende redenen van belang zijn.
Zo bestaat er nog steeds regelgeving die tot stand gekomen is zonder een ex-ante analyse te ondergaan. Een ex-post evaluatie zou kunnen dienen om die regelgeving alsnog te evalueren en knelpunten bloot te leggen. Ook wanneer er al een ex-ante evaluatie van de regelgeving heeft plaatsgevonden, kan een RIE toch nog nuttig zijn.4 Een RIA baseert zich namelijk op schattingen, deze schattingen kunnen echter fout zijn. De RIE laat het toe om een vergelijking te maken tussen de ex-ante verwachte kosten en baten en de ex-post geactualiseerde kosten en baten zoals deze zich daadwerkelijk ontwikkelden. De vergelijking maakt het mogelijk om systematische fouten in
1 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b) ‘Regulatory Performance: Ex-post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
2 Institute for Applied Law and Economics ‘RIA de ontwikkeling van het instrumentarium voor de reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx%00xxxxxxx%00XXX 1.pdf.
3 Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (2007),
xxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxx.x spx?pa ge_I D=01- 00-00 -17-106.
4 Kenniscel Wetsmatiging (2004b) ‘Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx. be/vereenvoudiging/pdf/VlaamseRIAgids.pdf.
de ex-ante berekeningen van de RIA te ontdekken.1 Buiten systematische fouten zijn er nog voldoende redenen waarom de schattingen van de RIA vertekend kunnen zijn. Zo kunnen er veranderingen in de sociale, economische, institutionele en beleidsmatige omstandigheden plaatsvinden, deze leiden tot foute schattingen in de ex-ante analyse. Verder kan de RIE complementair zijn aan de RIA. De RIE kan meerdere afzonderlijk tot stand gekomen regelgeving tegelijk evalueren en zo dwarsverbanden en cumulatieve effecten identificeren.
Evaluatie van bestaande regelgeving is meestal eenvoudiger omdat het makkelijker is om aan de benodigde datagegevens te geraken. Bovendien is er in die gegevensverzameling al enige ervaring opgebouwd. Toch is de beleidsimpact van een RIE meestal kleiner. Zoals reeds vermeld, kunnen bepaalde groepen zich mogelijk verzetten tegen aanpassingen aan regelgeving, omdat deze voor hen voordelen oplevert. Bovendien is niet alleen moeilijk om de bestaande regelgeving aan te passen, het is eveneens inefficiënt omwille van de sunk costs.2
3.2.4 Noodzakelijkheid van een RIE
De RIA schat de impact van nieuwe wetgeving. Het is echter onmogelijk exact de impact van de voorgenomen regelgeving in te schatten. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de meeste RIA’s systematische vertekening vertonen in hun schattingen. Een reguleringsimpactevaluatie is daarom zeker geen overbodige luxe. Zo stelde het NAO vast dat de meeste RIA’s volledige naleving veronderstellen. Dit is een overdreven optimistische veronderstelling en resulteert daarom in een systematische overschatting van de baten van de regulering.3 Ook Xxxxxxxxxx et al. kwamen tot deze conclusie. Er bestaan ook verschillende redenen waarom de ex-ante schattingen van de kosten kunnen verschillen van de ex-post berekeningen. Zo moeten onder andere bedrijven dikwijls kosten maken om te voldoen aan de voorgenomen regulering. Wetgevers hebben de neiging deze kosten te overschatten omdat ze hierbij een statische aanpak hanteren. Op deze manier houden ze die geen rekening met de technologische evolutie. Deze evolutie kan echter zorgen voor een afname van de nalevingkosten. Het is evenwel moeilijk om deze technische evolutie te voorspellen. De kosten van naleving zullen zeer waarschijnlijk dalen, maar in welke mate dit zal gebeuren is onmogelijk exact te voorspellen.4 Toch is er kritiek op de bovenstaande beweringen betreffende het kostenreducerende effect van de technische evolutie. De technische
1 Institute for Applied Law and Economics ‘RIA de ontwikkeling van het instrumentarium voor de reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxx %20rapport% 20RIA 1.pdf.
2 Kenniscel Wetsmatiging (2004b) ‘Wegwijs in reguleringsimpactanalyse’, xxxx://xxx.xxx.xxxxxxxxxx. be/vereenvoudiging/pdf/VlaamseRIAgids.pdf.
3 National Audit Office (2006) ‘Evaluation of Regulatory Impact Assessments 2005-06’, xxxx://xxx.xxx. xxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxx_xxxxxxx/00-00/00000000.xxx.
4 Xxxxxxxxxx,X. et al. (1999), ‘On the accuracy of regulatory cost estimates’, xxxx://xxx.xxx. org/documents/RFF-DP-99-18.pdf.
evolutie is namelijk het resultaat van R&D-inspanningen. Hieraan hangt een opportuniteitskost1 vast, namelijk de gemiste opbrengsten wanneer de R&D-inspanningen voor een alternatief aangewend zouden worden. Deze opportuniteitskost is uiteraard moeilijk te schatten, maar daarom niet minder belangrijk.2
Er zijn nog andere redenen om aan te nemen dat de kostenschattingen van de RIA vertekend zijn. Zo wordt regelgeving dikwijls aangepast in de periode tussen het voorstel en de werkelijke invoering van de regulering. Deze aanpassingen vinden in vele gevallen pas op het einde van het regelgevingproces plaats. Het is dan echter de vraag of deze aanpassingen alsnog opgenomen zijn in de schattingen van de RIA. In sommige gevallen zijn deze aanpassingen een antwoord op het lobbyen van bepaalde belangengroepen. Het gaat dan meestal om een opwaartse aanpassing van de geschatte kosten van naleving en een versoepeling van de voorgestelde regelgeving.
Verder is het mogelijk dat de wetgever de neiging heeft de maximumkosten van naleving te schatten in plaats van de gemiddelde kosten. De kostenschattingen zijn mogelijk gebaseerd op kosteninformatie die afkomstig is van de betrokken groepen zelf. Deze belangengroepen hebben er zelf baat bij de nalevingkosten te overschatten. Zelfs wanneer de wetgever zelf kosteninformatie verzamelt, kan de kosteninformatie van de belangengroepen hierop invloed hebben. De wetgever zal de kosten van naleving dan hoger schatten om mogelijke conflicten te vermijden.
Tenslotte is er nog het feit dat onderschatting van de nalevingkosten zal botsen op kritiek van de betrokken doelgroepen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat een gelijkaardig verband bestaat bij overschatting van de kosten van naleving. De doelgroep heeft er geen baat bij deze schattingsfout aan het licht te brengen, dit leidt tot een opwaartse vertekening van de geschatte kosten.3
3.2.5 Methodiek om te monitoren
Uit het bovenstaande blijkt dat er voldoende mogelijke oorzaken bestaan waarom de schattingen van de RIA vertekend kunnen zijn. Het is daarom nuttig om bepaalde indicatoren van de RIA op te volgen ofwel de RIA te monitoren. Op deze manier wordt het onmiddellijk duidelijk of de ingevoerde regelgeving het gewenste effect bereikt. Indien dit niet het geval is, geeft dit een indicatie van de noodzakelijkheid van een RIE. De RIE maakt het mogelijk een duidelijk beeld te vormen van de werkelijke impact van de ingevoerde regelgeving en geeft mogelijkheden tot verbeteringen aan. Hetgeen volgt is een stappenplan om het reguleringsproces te monitoren. Om het stappenplan te verduidelijken is er gebruik gemaakt van een voorbeeld.
1 De opportuniteitskost van het gebruik van middelen voor een bepaald doel wordt bepaald door de baten die men opgeeft door de middelen niet voor het beste alternatief aan te wenden.
Xxxxxx, X. X. xx.xx. (1999), ‘Economics, twelfth edition’, Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx, United States, p. 6.
2 Organisation for Economic Co-operation and Development (2004b), ‘Regulatory performance: ex post evaluation of regulatory tools and institutions’, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/00/00/00000000.xxx.
3 Xxxxxxxxxx, X. et al. (1999), ‘On the accuracy of regulatory cost estimates’, xxxx://xxx.xxx. org/documents/RFF-DP-99-18.pdf.
Beschouw het volgende probleem: een stijging van het aantal arbeidsongevallen in de bedrijvensector gedurende de laatste jaren. Voor dit probleem bestaan er verscheidene oplossingen. Zo kan de overheid via aansprakelijkheid het aantal ernstige arbeidsongevallen terugdringen. Het is zeer waarschijnlijk dat bedrijven hun veiligheidsnormen zullen aanpassen wanneer ze hoofdelijk verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor een arbeidsongeval. Een andere mogelijkheid zou de heffing van belastingen zijn. Deze belastingen zouden dan in een gemeenschappelijk fonds terechtkomen en telkens wanneer er zich een arbeidsongeval voordoet, komt de vergoeding uit dit fonds. Ook het omgekeerde is mogelijk. In plaats van belastingen te heffen, is het evenals mogelijk om subsidies te geven aan bedrijven die inspanningen leveren om de veiligheid van hun arbeiders te verzekeren. Als laatste mogelijkheid in dit voorbeeld, is er nog een regulering die bedrijven verplicht aan een aantal minimum veiligheidsvoorschriften te voldoen. Om te verzekeren dat bedrijven aan deze verplichtingen voldoen zijn er uiteraard controles nodig. Arbeidsinspecteurs zouden deze controles kunnen uitvoeren. Stel nu dat een RIA dit probleem zou behandelen, en dat deze zou besluiten dat de laatste mogelijkheid de beste beleidskeuze is. Een concreet praktijkvoorbeeld hiervan is het Federaal Actieplan voor de Reductie van Arbeidsongevallen (kortweg FARAO) uit 2004. Het beoogde doel hiervan was het aantal arbeidsongevallen terug te dringen. Dit actieplan omvatte ondermeer het uitbreiden van het aantal arbeidsinspecties. Het was namelijk de bedoeling om in 2004 alle vertrekkende inspecteurs te vervangen en bovendien 14 nieuwe inspecteurs bij aan te nemen.1
Na de invoering van de wetgeving of van het beleid is het belangrijk deze toch nog op te volgen via monitoring:
Stap 1: Identificeer de belangrijkste indicatoren van de RIA. Welke factoren geven aan of de regelgeving het gewenste doel bereikt.
Enkele belangrijke indicatoren zijn hier:
• het aantal aangegeven arbeidsongevallen
• het aantal uitgevoerde arbeidsinspecties
Stap 2: Zoek bronnen waar je informatie over de kernindicatoren kan vinden.
Toegepast op het voorbeeld zijn de volgende bronnen mogelijk:
• het Fonds voor Arbeidsongevallen
• de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
1 Van Brempt, K. en Xxxxxxxxxxxxx, X. (2004) ‘Beleidsnota: Xxxxxxxx Xxx Xxxxxx: Federaal Actieplan voor Reductie van Arbeidsongevallen’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxx/xxxxx.xxx?xxx000&xxxxxxx.
Stap 3: Bepaal de wijze (elektronisch, manueel,…) en de frequentie waarop je de indicatoren opvolgt.
De beleidsmaker kan zowel het aantal arbeidsongevallen op jaarbasis als het aantal uitgevoerde arbeidsinspecties op jaarbasis bijhouden in een Excel file.
Stap 4: Probeer per indicator, uit de verzamelde gegevens, de evolutie vast te stellen. Het aantal arbeidsongevallen op jaarbasis stijgt en het aantal arbeidsinspecties op jaarbasis stijgt.
Stap 5: Stel vast of de indicatoren aangeven of het gewenste effect bereikt wordt. De RIA geeft reeds een beschrijving van het doel van de regelgeving. Eveneens beschrijft ze welke effecten de regelgeving beoogt teweeg te brengen. Het is dan eenvoudig om te toetsen of de beschreven effecten bereikt zijn. Het belang van een kwaliteitsvolle RIA komt hier nogmaals naar voor. Wanneer de RIA op een duidelijke en eenduidige wijze de doelstellingen en de effecten beschrijft, is het uiteraard eenvoudiger om achteraf vast te stellen of de regelgeving werkelijk effectief is.
Het gewenste effect (een daling van het aantal arbeidsongevallen) wordt niet bereikt want het aantal arbeidsongevallen op jaarbasis stijgt.
Het gewenste effect wordt bereikt want het aantal arbeidsinspecties stijgt.
Voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de indicatoren. Zo betekent een stijging van het aantal arbeidsinspecties niet noodzakelijk een daling van het aantal arbeidsongevallen. Andere factoren (vb. de werkloosheidsgraad) kunnen hierop ook een invloed uitoefenen.
Stap 6: Is het gewenste effect bereikt? Blijf de kernindicatoren opvolgen.
Is het gewenste effect niet bereikt? Bepaal de oorzaken hiervan door middel van de RIE.
Wanneer uit de kernindicatoren blijkt dat de wetgeving niet de gewenste effecten teweeg brengt, is dit een indicatie dat een RIE noodzakelijk is. De RIE maakt het namelijk mogelijk om de oorzaken te achterhalen waardoor de wetgeving ineffectief blijkt te zijn en daardoor dus niet in staat is om haar doelstellingen te bereiken. Het onderstaande zet dan ook een stappenplan uiteen ter uitvoering van een RIE.
Stappen van de RIE:
Stap I: Formuleer opnieuw het maatschappelijk probleem. Stel vast of het probleem en de onderliggende factoren ondertussen gewijzigd zijn. De onderliggende factoren zijn o.a. de risico’s verbonden aan het maatschappelijk probleem en het gedrag dat aan de basis ligt van dit probleem.
Het maatschappelijk probleem is onveranderd, namelijk een stijging van het aantal arbeidsongevallen in de bedrijvensector gedurende de laatste jaren.
Stap II: Stel opnieuw de doelstellingen vast. Zijn deze veranderd? Is de gewenste gedragsverandering dezelfde?
De doelstelling blijft ongewijzigd, namelijk een daling van het aantal arbeidsongevallen.
Stap III: Stel de werkelijke impact van de gekozen regelgeving vast. Welke groepen worden door de regelgeving beïnvloedt? Welke directe effecten brengt de regelgeving te weeg? Welke indirecte effecten zijn er? Zijn er verdelingseffecten?
Stap IV: Vergelijk de werkelijke impact van de gekozen optie met de ex-ante geschatte impact en bepaal de verschillen tussen beide analyses. Bevat de (ex-ante) RIA systematische of cruciale schattingsfouten? Heeft de RIA belangrijke effecten over het hoofd gezien?
Stap V: Bepaal wat de reden is voor het niet behalen van het gewenste resultaat. Zijn er andere factoren die een invloed hadden op het probleem? Was het probleem verkeerd ingeschat? Of was het probleem onvoldoende duidelijk gedefinieerd? Zijn er niet voldoende effecten in kaart gebracht? Was er een probleem met de handhaving? Wat was de mate van naleving? Gebruik de Tafel van 11 om ex-post de spontane nalevingsfactoren1 te bepalen.
Een stijging van het aantal arbeidsongevallen kan eveneens te wijten zijn aan een zeer lage de werkloosheidsgraad. Het is dan de
1 Dit zijn 5 factoren namelijk: kennis van regels, kosten en baten van de regel, mate van acceptatie, normgetrouwheid van de doelgroep, maatschappelijke controle. Zie paragraaf 2.3.1.2.4.
structurele werkloosheid1 die aangepakt wordt. Hierdoor worden mensen aangeworven die niet over de gepaste scholing beschikken, omwille hiervan vinden arbeidsongevallen sneller en vaker plaats.
Stap VI: Identificeer de mogelijke beleidsopties voor het probleem. Zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan? Vermeld geen onrealistische opties, maar denk enkel aan de meest relevante beleidsopties. Vergeet hierbij dereguleren niet als mogelijke optie. Het is mogelijk dat omwille van veranderde omstandigheden of omwille van schattingsfouten in de RIA, blijkt dat de oorspronkelijke nuloptie (niets doen) de beste beleidskeuze geweest zou zijn.
De bovenstaande probleemstelling identificeerde aansprakelijkheid, het heffen van belastingen, het geven van subsidies en een regulering, die een minimum aan veiligheidsvoorschriften bepaalt, als mogelijke oplossingen voor het probleem. Wanneer blijkt dat de stijging in het aantal arbeidsongevallen vooral te verklaren valt door een lage werkloosheidsgraad en het probleem dus te wijten is aan een tekort aan goed geschoold personeel, kunnen herscholingen of extra opleidingen ook een mogelijke oplossing bieden.
Stap VII: Schat de impact van de alternatieve beleidsopties. Hou hierbij rekening met de resultaten die in stap IV naar voren kwamen. Ga ook na op welke manier de uitvoering zal plaatsvinden en wat de uitvoeringskosten zullen zijn. Verifieer eveneens de wijze waarop de handhaving zal gebeuren. Geef aan of er strafsancties of administratieve boetes voorzien zijn en of er een specifieke inspectiedienst bevoegd is.
Stap VIII: Vergelijk de verschillende beleidsopties. Bepaal hieruit de meest optimale optie. Dat is de optie die de meeste baten genereert en het minste kosten veroorzaakt.
Stap IX: Bepaal de nieuwe indicatoren om te monitoren.
Stap X: Hervat de stappen om te monitoren.
1 Structurele werkloosheid is werkloosheid die zich voordoet omwille van het feit dat de kenmerken van het aanbod van arbeid zich niet goed afstemmen op de kenmerken van de vraag naar arbeid, en dit zelfs wanneer de algemene vraag naar arbeid gelijk is aan het algemene aanbod.
Xxxxxx, X. X. xx.xx. (1999), ‘Economics, twelfth edition’, Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx, United States, p. 452.
Hoofdstuk 4: Case study
Dit hoofdstuk past de voorgaande theoretische uiteenzetting toe op de federale wapenwet van 8 juni 2006. De achterliggende reden van de keuze voor een federale wet ligt in het feit dat deze sowieso niet voorafgegaan wordt door een RIA. Toch zijn er sterke vermoedens dat een RIA in dit geval haar nut had kunnen bewijzen. De wetgever had namelijk op zijn minst de andere beleidsopties in overweging moeten nemen. Omwille van het feit dat de wetgeving reeds in voegen getreden is, is het evenwel enkel nog mogelijk om de uiteengezette RIE-methodiek toe te passen. Om de effecten van de mogelijke beleidsopties in kaart te brengen is er echter cijfermateriaal nodig. Aangezien het alles behalve een eenvoudige zaak is om bepaalde aspecten te kwantificeren, werpt dit hoofdstuk eerst en vooral een blik op de literatuur omtrent de relatie tussen wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit, om op deze manier het nodige cijfermateriaal te verwerven.
4.1 Wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit
De beslissing om een wapen te bezitten is geen louter persoonlijke beslissing, ook de omgeving ondervindt er invloed van. Met andere woorden, een dergelijke beslissing gaat gepaard met externaliteiten. Het is evenwel onduidelijk of het hier gaat om positieve of negatieve externaliteiten. Zo is het mogelijk dat wapenbezitters de gemeenschap veiliger maken, bijvoorbeeld doordat ze criminelen afschrikken. Wanneer de positieve externaliteiten overwegend aanwezig zijn, zal individuele besluitvorming tot een te laag wapenbezit leiden. Langs de andere kant kunnen vuurwapens de veiligheid van een gemeenschap eveneens negatief beïnvloeden, bijvoorbeeld door de toegenomen kans op ongevallen met wapens. Wanneer de negatieve externaliteiten overwegen, zal individuele besluitvorming ertoe leiden dat te veel mensen in het bezit van een wapen zijn. Teneinde de veiligheid in een gemeenschap te maximaliseren is het echter noodzakelijk om de optimale grootte van wapenbezit onder de bevolking te bepalen. Om dit te bereiken is het van belang eerst en vooral twee vragen te beantwoorden. Maken wapens een gezin veiliger? En zorgen wapens in het bezit van het ene gezin ervoor dat de andere gezinnen van de gemeenschap zich veiliger voelen of juist niet? Op deze laatste vraag heeft het Harvard Injury Control Center getracht een antwoord aan te reiken. Uit hun onderzoek in enkele Amerikaanse staten naar de relatie tussen wapenbezit en veiligheidsgevoel, blijkt dat 71% van de populatie, de gemeenschap als onveiliger beschouwt wanneer het wapenbezit toeneemt. Dit terwijl slechts 19% het gevoel heeft dat de gemeenschap er veiliger op wordt. Het is van belang te benadrukken dat het hier gaat om een gevoel, of de perceptie van onderzochte populatie correct is echter onduidelijk.1 Cook stelt daarenboven vast dat een gemiddeld Amerikaans gezin bereid is om $200 te betalen om het geweld met wapens met 30% te verminderen. Hieruit volgt dat de bereidheid tot
1 Xxxxxxxx, X., et. al. (1995) ‘Firearms and the community feelings of safety’, Journal of Criminal Law & Criminology, Vol. 86, Issue 1, p. 121-132.
betalen om een schotwonde te vermijden rond de $860 000 ligt.1 Aangezien deze bereidheid tot betalen vrij hoog ligt, is het zeker interessant om na te gaan of toegenomen wapenbezit werkelijk meer slachtoffers met zich meebrengt of juist een daling in het aantal slachtoffers teweeg brengt.
4.1.1 Wapenbezit en zelfmoord
Er bestaan tal van onderzoeken die nagaan of meer wapens levens redden of juist levens kosten. Eensgezindheid omtrent het onderwerp bestaat er evenwel niet. Zo zijn er verscheidene auteurs die geen bewijs vinden dat er een verband bestaat tussen zelfmoord en wapenbezit, terwijl andere auteurs dit ten stelligste tegenspreken. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat het aantal zelfmoorden met wapens weliswaar gecorreleerd is met de totale wapenvoorraad in het land, het totaal aantal zelfmoorden (op welke wijze dan ook gepleegd) vertoont deze correlatie evenwel niet of slechts in beperkte mate.2 Killias et. al. besluiten hieruit dat een wapen in huis brengen, toch een risico inhoudt. Volgens hen kunnen wapens een belangrijke rol spelen bij zelfmoord omwille van het feit dat ze toevallig op het juiste moment, op de juiste plaats zijn. Zelfmoord gebeurt vooral thuis, de plaats waar het wapen meestal ook bewaard wordt.3 Hetzelfde geldt echter ook voor bepaalde medicijnen. Deze bevinden zich ook vaak thuis en bieden mensen eveneens de mogelijkheid om zelfmoord te plegen. Wanneer bovendien het aantal wapens voorhanden schaars is, gaan deze mensen volgens Xxxxx op zoek naar andere methodes om hun zelfmoordneigingen te beantwoorden. Mensen plegen namelijk zelfmoord niet omwille van het feit dat er een wapen voorhanden is, maar omwille van problemen of situaties waarin ze zich bevinden, die voor hen onoverkomelijk lijken. Het is dus best mogelijk dat mensen met zelfmoordgedachten naar een overdosis zullen grijpen wanneer er geen wapen beschikbaar is. Dit fenomeen staat beter bekend als het substitutiemotief.4 Xxxxxx komt eveneens tot deze conclusie. In zijn onderzoek naar de Amerikaanse Brady Act, xxxxxxx een wachttijd en een achtergrondcontrole van de aanvrager van wapenbezit verplicht, stelt hij namelijk vast dat de wet weliswaar een daling in het aantal zelfmoorden met wapens veroorzaakte, het totaal aantal zelfmoorden bleef gedurende die periode evenwel constant.5
1 Xxxx, X.X. en Xxxxxx X. (2000) ‘Gun Violence: The Real Costs’, Oxford University Press, New York.
2 Xxxxx, X. (1997) ‘Targeting guns: firearms and their control’, Aldine De Gruyter, New York.
Xxxxxxx M. et. al. (2001) ‘Guns, violent crime, and suicide in 21 countries’ Canadian Journal of Criminology, Vol. 43, Issue 4, p. 429-448.
3 Xxxxxxx M. et. al. (2001) ‘Guns, violent crime, and suicide in 21 countries’ Canadian Journal of Criminology, Vol. 43, Issue 4, p. 429-448.
4 Xxxxx, X. (1997) ‘Targeting guns: firearms and their control’, Aldine De Gruyter, New York.
5 Xxxxxx, X. X. (2002) ‘Can gun control work?’, Oxford University Press, New York.
4.1.2 Wapenbezit en ongevallen
Een ander, vaak aangehaald argument tegen wapenbezit stelt dat wapens meer ongevallen met zich meebrengen. Hoewel Xxxx en Mustard stellen dat wapenbezit het aantal ongevallen met wapens op geen enkele significante wijze beïnvloedt1, zijn er dus andere auteurs die dit tegenspreken. Zo stelt ondermeer Duggan vast dat regio’s waar wapenbezit meer prominent aanwezig is, met significant meer dodelijke ongevallen met wapens te kampen hebben.2 Ook Southwick is van mening dat er een relatie bestaat tussen wapenbezit en ongevallen. In zijn onderzoek stelt hij vast dat het voornamelijk mensen zijn die voor het eerst een wapen kopen die het hoogste risico lopen op ongevallen. Dit is logisch aangezien zij het minst ervaring hebben in het hanteren van een wapen. Als veiligheid in nauwe relatie staat met de ervaring die de bezitter heeft met wapens, volgt hieruit dat het opleiden van nieuwe of potentieel nieuwe wapenbezitters mogelijks veel ongevallen zou kunnen voorkomen.3
4.1.3 Wapenbezit en zelfverdediging
Voorstanders van wapenbezit zijn ervan overtuigd dat wapenbezit de manier bij uitstek is om misdadigers af te schrikken en op die manier de criminaliteit aan banden te leggen.4 Anderen, waaronder Ayres en Donohue, delen deze mening evenwel niet. Zij zijn er namelijk van overtuigd dat het bezit van een wapen een risico inhoudt. Een klein dispuut kan door de aanwezigheid van een wapen namelijk escaleren. Zo is het niet ondenkbaar dat in een opwelling naar het wapen gegrepen wordt, dit mogelijks met onherstelbare schade tot gevolg.5
Bovendien blijkt uit onderzoek uitgevoerd door Southwick, dat wapenbezit ter verdediging bij het potentiële slachtoffer significant gecorreleerd is met het wapengebruik van de agressor. Dit is een logische vaststelling aangezien degene die het grootste risico lopen om slachtoffer te worden van een misdaad, meer waarschijnlijk zich zullen bewapenen. Dit wetende, zullen ook criminelen hun voorzorgen nemen en eerder bewapend een misdaad plegen. Voorts stelt het onderzoek vast dat slachtoffers die gewapend zijn, minder materieel verlies lijden. De verwondingen die slachtoffers oplopen blijken evenwel het minst zwaar te zijn wanneer de slachtoffers niet gewapend zijn. De
1 Xxxx, X. xx Xxxxxxx, X. (1997) ‘Crime, Deterrence, and Right-to-Carry Concealed Handguns’, The Journal of Legal Studies, Vol. 26, Issue 1, p. 1-68.
2 Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, Issue 5, p. 1086-1104.
3 Xxxxxxxxx, Xx., X. (1997) ‘Do Guns Cause Crime? Does Crime Cause Guns? X Xxxxxxx Test’, Atlantic Economic Journal, Vol. 25, Issue 3, p. 256-273.
4 Xxxx, X. xx Xxxxxxx, X. (1997) ‘Crime, Deterrence, and Right-to-Carry Concealed Handguns’, The Journal of Legal Studies, Vol. 26, Issue 1, p. 1-68.
5 Xxxxx, X. en Xxxxxxx, J. J. (2002) ‘Shooting Down the More Guns, Less Crime Hypothesis’, Stanford Law & Economic Working Paper 247; Stanford Public Law Research Paper 44; Yale Public Law Research Paper 28; Yale Law & Economic Research Paper 272; xxxx://xxxxxx.xxxx.xxx/xxx0/xxxxxx.xxx?xxxxxxxx_xxx000000.
slachtoffers lopen daarentegen de zwaarste verwondingen op wanneer ze een ander wapen dan een vuurwapen hanteren.1
4.1.4 Wapenbezit en criminaliteit
4.1.4.1 Wapenbezit en criminaliteit in het algemeen
Wanneer de wetgever wapenbezit beperkt, welke invloed heeft dit dan op de veiligheid en meer bepaald op de criminaliteit? Als er al een invloed is, gaat het dan om een afname of eerder een toename van de criminaliteit? Welk effect zich zal voordoen hangt af van de relatie die tussen criminaliteit en wapenbezit bestaat. Wanneer veel mensen een wapen bezitten is het eenvoudiger voor misdadigers om (vb. door diefstal) aan een wapen te komen. Een toename van de beschikbaarheid van wapens leidt dan tot een stijging van de criminaliteit. Als reactie hierop gaan potentiële slachtoffers zich een wapen aanschaffen ter zelfverdediging. Dit leidt tot een grotere beschikbaarheid van wapens, wat op zijn beurt leidt tot een toename in de criminaliteit, enz.. Deze vicieuze cirkel zorgt ervoor dat zowel wapenbezit als criminaliteit zullen toenemen, en dit totdat een evenwicht bereikt is. Wapenbezit of criminaliteit beperken zou hoe dan ook tot een daling van beide leiden. Een andere veronderstelling zou zijn dat algemeen wapenbezit de beschikbaarheid van wapens voor criminelen niet beïnvloedt. De enige reden waarom mensen een wapen in huis zouden halen ter zelfverdediging, is wanneer een wapen een effectief middel is om de criminaliteit te bestrijden. Aangezien misdadigers weinig problemen ondervinden om een wapen te bemachtigen, veroorzaakt een beperking van het wapenbezit bij de gewone burgers en dus het wegnemen van een effectief verdedigingsmiddel, voor een toename van de criminaliteit. Aangezien de opbrengst van misdadig gedrag nu hoger ligt, gaan meer mensen tot de misdaadsector toetreden. Het ligt nu dus hoger. Tot slot is het ook mogelijk dat wapenbezit enkel de criminelen ten goede komt. Meer wapenbezit zou namelijk de kost om een crimineel te zijn, doen afnemen. Wanneer de winst die aan crimineel gedrag vast hangt, toeneemt, zullen meer mensen geneigd zijn tot de wereld van misdaad toe te treden. Pogingen om wapenbezit in te perken zouden dan ondubbelzinnig een daling van de criminaliteit inhouden.2
Welk van de zonet beschreven relaties komt overeen met de werkelijkheid? Zorgt wapenbezit nu voor meer of juist minder criminaliteit? Teneinde tot effectieve wetgeving te komen, is het noodzakelijk om de werkelijke relatie die tussen wapenbezit en criminaliteit bestaat te kennen. Dit lijkt evenwel eenvoudiger dan het in realiteit is. Een blik op de literatuur maakt al snel duidelijk dat er veel onzekerheid omtrent deze relatie bestaat. Zo beweren sommigen dat meer verspreid
1 Xxxxxxxxx, Xx., X. (2000) ‘Self-defense with guns, the consequences’, Journal of Criminal Justice, Vol. 28, Issue 5, p. 351-370.
2 Xxxxxxxxx, Xx., X. (1997) ‘Do Guns Cause Crime? Does Crime Cause Guns? X Xxxxxxx Test’, Atlantic Economic Journal, Vol. 25, Issue 3, p. 256-273.
wapenbezit ertoe leidt dat de criminaliteit toeneemt. Op die manier kunnen namelijk meer wapens via verlies en diefstal in de handen van criminelen terechtkomen.1 Duggan beweert zelfs dat een toename in het wapenbezit kan leiden tot een escalatie van geweld, er zullen zich meer en ernstigere criminele feiten voordoen.2 Hiertegenover staan Lott en Mustard, zij stellen dat een toename in wapendracht onder burgers criminelen afschrikt en op die manier voor een daling van de criminaliteit zorgt.3 Het is denkbaar dat beide argumenten opgaan, in dat geval kan het netto effect dat wapenbezit veroorzaakt positief, negatief of nul zijn. Zo stellen Marvell en Xxxxx vast dat het effect van wapenbezit, en meer bepaald het bezit van pistolen, geen effect heeft op de criminaliteit. Mogelijk heffen beide effecten elkaar op en sommeren ze tot nul ofwel bestaat er gewoonweg geen relatie.4
Wanneer het gaat over wapenbezit en criminaliteit, ligt de focus in de meeste onderzoeken veelal op moord. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat het een van de meest gevreesde misdaden is.5 Bovendien stellen de meeste auteurs vast dat de correlatie die tussen wapenbezit en andere vormen van criminaliteit zoals aanranding, diefstal, enz. (verwaarloosbaar) klein is.6 Anderen vinden daarentegen wel een verband, mogelijks als gevolg van een substitiutie-effect. Zo is het niet ondenkbaar dat criminelen als reactie op wijzigingen in het wapenbezit, bepaalde vormen van misdaad gaan prefereren.7 De volgende paragraaf gaat in het bijzonder de relatie tussen het moordcijfer en wapenbezit na.
4.1.4.2 Wapenbezit en moord
Wapens maken het eenvoudiger om te doden, omwille daarvan is het voor velen een onbetwistbaar feit dat wapens tot een verhoging van het aantal moorden en dus ook tot een verhoging van de criminaliteit leiden. Zo vindt Xxxxxx in zijn onderzoek een significante positieve relatie tussen het aantal moorden en wapenbezit. Volgens hem zorgt een stijging van het wapenbezit met 10% voor een toename van het moordcijfer met 2%.8 De jaarlijkse marginale sociale kost van een gezin dat
1 Xxxx, X. X., et. al. (1995) ‘Regulating Gun Markets’, Journal of Criminal Law & Criminology, Vol. 86, Issue 1, p. 59-92.
2 Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, nr. 5, p. 1086-1104.
3 Xxxx, X. xx Xxxxxxx, X. (1997) ‘Crime, Deterrence, and Right-to-Carry Concealed Handguns’, The Journal of Legal Studies, Vol. 26, Issue 1, p. 1-68.
4 Marvell, T. B. en Xxxxx, C. E. (2005) ‘Guns and crime’, Southern Economic Journal, Vol. 71 Issue 4, p. 720- 736.
5 Xxxxxxxxx, Xx., X. (1997) ‘Do Guns Cause Crime? Does Crime Cause Guns? X Xxxxxxx Test’, Atlantic Economic Journal, Vol. 25, Issue 3, p. 256-273.
6 Xxxx, X. X. xx Xxxxxx, X. (2006) ‘The social cost of gun ownership’, Journal of Public Economics, Vol. 90, Issue 1/2, p. 379-391.
Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, Issue 5, p. 1086-1104. Xxxxxxx M. et. al. (2001) ‘Guns, violent crime, and suicide in 21 countries’ Canadian Journal of Criminology, Vol. 43, Issue 4, p. 429-448.
7 Xxxx, X. xx Xxxxxxx, X. (1997) ‘Crime, Deterrence, and Right-to-Carry Concealed Handguns’, The Journal of Legal Studies, Vol. 26, Issue 1, p. 1-68.
8 Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, Issue 5, p. 1086-1104.
ervoor kiest om een wapen in huis te halen, ligt dan ook tussen de $100 en $1800.1 De omgekeerde relatie, de toename van het wapenbezit ten gevolge van een stijging van de criminaliteit, is veel minder uitgesproken aanwezig. Volgens Xxxxxx is het voornamelijk het wapenbezit dat de criminaliteit beïnvloedt en niet omgekeerd. Voor zijn onderzoek hanteert Xxxxxx een unieke dataset. Hij gebruikt namelijk de verkoop van een Amerikaans wapenmagazine als proxy voor het wapenbezit in Amerika, dit omwille van het feit dat officiële cijfers in verband met wapenbezit alles behalve betrouwbaar zijn.2 Het is echter niet ondenkbaar dat ook eigenaars van een illegaal wapen, wapenmagazines aanschaffen. Omwille daarvan is het mogelijk dat de dataset in bepaalde mate ook betrekking heeft op illegaal wapenbezit. Het is uiteraard plausibel dat in regio’s waar er meer illegaal wapenbezit aanwezig is, dan ook meer moorden gepleegd worden. De dataset geeft deze nuance evenwel niet weer.
In tegenstelling tot Xxxxxx vindt Southwick wel een indicatie dat criminaliteit wapenbezit beïnvloedt. Hoewel niet significant, meent hij toch dat een toenemend aantal moorden voor een toename in het wapenbezit zorgt. Het wapenbezit op zijn beurt zou evenwel het aantal moorden niet beïnvloeden. Dit is opmerkelijk aangezien bij een toename van het aantal moorden, mensen juist een wapen in huis gaan halen ter zelfverdediging en dus een daling in het aantal moorden te verwachten valt. Mogelijks zullen moordenaars juist die mensen, die geen wapen in hun bezit hebben, als slachtoffer kiezen. Wapenbezitters zijn dus veiliger terwijl het risico voor diegenen die geen wapen bezitten toeneemt.3
Uit het onderzoek van Xxxxxxx et. al. blijkt daarentegen dat er op geen enkele wijze een significante relatie tussen het wapenbezit in een samenleving en het aantal moorden bestaat.4 Eveneens Xxxxx en Xxxxxx komen tot deze conclusie. Volgens hen zou er geen toename in gewelddadig gedrag merkbaar zijn mochten alle ordelievende burgers een wapen in huis halen. Omgekeerd zou het aantal geweldsmisdrijven niet afnemen wanneer alle vuurwapens verbannen zouden worden. Het zijn namelijk niet die burgers die moorden, overvallen, of verkrachten.5 De meeste personen die betrokken raken bij levensbedreigend gewelddadig gedrag, hebben reeds een lange geschiedenis van misdadig gedrag.6 Op basis hiervan zou het dus verdedigbaar zijn om een achtergrondcontrole uit te voeren vooraleer een wapenvergunning af te leveren. Op die manier zou de overheid mogelijks kunnen voorkomen dat wapens in de verkeerde handen terecht komen. Het is echter simplistisch om te veronderstellen dat deze maatregel enig significant effect zou hebben. Hoewel
1 Xxxx, X. X. xx Xxxxxx, X. (2006) ‘The social cost of gun ownership’, Journal of Public Economics, Vol. 90, Issue 1/2, p. 379-391.
2 Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, Issue 5, p. 1086-1104.
3 Xxxxxxxxx, Xx., X. (1997) ‘Do Guns Cause Crime? Does Crime Cause Guns? X Xxxxxxx Test’, Atlantic Economic Journal, Vol. 25, Issue 3, p. 256-273.
4 Xxxxxxx M. et. al. (2001) ‘Guns, violent crime, and suicide in 21 countries’ Canadian Journal of Criminology, Vol. 43, Issue 4, p. 429-448.
5 Kates D. B. en Xxxxxx X. (2007) ‘Would Banning Firearms Reduce Murder and Suicide?’, Harvard Journal of Law & Public Policy, Vol. 30, Issue 2, p. 649-694.
6 Xxxxxx, X. X. (1998) ‘Life-threatening Violence is primarily a Crime problem: a focus on prevention’, University of Colorado Law Review, xxxx://xxx.xxx.xxx/XxxXxxxxxx/Xxxxxxx0.xxx.
ervoor kiest om een wapen in huis te halen, ligt dan ook tussen de $100 en $1800.1 De omgekeerde relatie, de toename van het wapenbezit ten gevolge van een stijging van de criminaliteit, is veel minder uitgesproken aanwezig. Volgens Xxxxxx is het voornamelijk het wapenbezit dat de criminaliteit beïnvloedt en niet omgekeerd. Voor zijn onderzoek hanteert Xxxxxx een unieke dataset. Hij gebruikt namelijk de verkoop van een Amerikaans wapenmagazine als proxy voor het wapenbezit in Amerika, dit omwille van het feit dat officiële cijfers in verband met wapenbezit alles behalve betrouwbaar zijn.2 Het is echter niet ondenkbaar dat ook eigenaars van een illegaal wapen, wapenmagazines aanschaffen. Omwille daarvan is het mogelijk dat de dataset in bepaalde mate ook betrekking heeft op illegaal wapenbezit. Het is uiteraard plausibel dat in regio’s waar er meer illegaal wapenbezit aanwezig is, dan ook meer moorden gepleegd worden. De dataset geeft deze nuance evenwel niet weer.
In tegenstelling tot Xxxxxx vindt Southwick wel een indicatie dat criminaliteit wapenbezit beïnvloedt. Hoewel niet significant, meent hij toch dat een toenemend aantal moorden voor een toename in het wapenbezit zorgt. Het wapenbezit op zijn beurt zou evenwel het aantal moorden niet beïnvloeden. Dit is opmerkelijk aangezien bij een toename van het aantal moorden, mensen juist een wapen in huis gaan halen ter zelfverdediging en dus een daling in het aantal moorden te verwachten valt. Mogelijks zullen moordenaars juist die mensen, die geen wapen in hun bezit hebben, als slachtoffer kiezen. Wapenbezitters zijn dus veiliger terwijl het risico voor diegenen die geen wapen bezitten toeneemt.3
Uit het onderzoek van Xxxxxxx et. al. blijkt daarentegen dat er op geen enkele wijze een significante relatie tussen het wapenbezit in een samenleving en het aantal moorden bestaat.4 Eveneens Xxxxx en Xxxxxx komen tot deze conclusie. Volgens hen zou er geen toename in gewelddadig gedrag merkbaar zijn mochten alle ordelievende burgers een wapen in huis halen. Omgekeerd zou het aantal geweldsmisdrijven niet afnemen wanneer alle vuurwapens verbannen zouden worden. Het zijn namelijk niet die burgers die moorden, overvallen, of verkrachten.5 De meeste personen die betrokken raken bij levensbedreigend gewelddadig gedrag, hebben reeds een lange geschiedenis van misdadig gedrag.6 Op basis hiervan zou het dus verdedigbaar zijn om een achtergrondcontrole uit te voeren vooraleer een wapenvergunning af te leveren. Op die manier zou de overheid mogelijks kunnen voorkomen dat wapens in de verkeerde handen terecht komen. Het is echter simplistisch om te veronderstellen dat deze maatregel enig significant effect zou hebben. Hoewel
1 Xxxx, X. X. xx Xxxxxx, X. (2006) ‘The social cost of gun ownership’, Journal of Public Economics, Vol. 90, Issue 1/2, p. 379-391.
2 Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, Issue 5, p. 1086-1104.
3 Xxxxxxxxx, Xx., X. (1997) ‘Do Guns Cause Crime? Does Crime Cause Guns? X Xxxxxxx Test’, Atlantic Economic Journal, Vol. 25, Issue 3, p. 256-273.
4 Xxxxxxx M. et. al. (2001) ‘Guns, violent crime, and suicide in 21 countries’ Canadian Journal of Criminology, Vol. 43, Issue 4, p. 429-448.
5 Kates D. B. en Xxxxxx X. (2007) ‘Would Banning Firearms Reduce Murder and Suicide?’, Harvard Journal of Law & Public Policy, Vol. 30, Issue 2, p. 649-694.
6 Xxxxxx, X. X. (1998) ‘Life-threatening Violence is primarily a Crime problem: a focus on prevention’, University of Colorado Law Review, xxxx://xxx.xxx.xxx/XxxXxxxxxx/Xxxxxxx0.xxx.
4.1.5 De typische wapenbezitter
Als een moordenaar werkelijk bepaalde eigenschappen bezit, is het interessant om de vraag te stellen of deze dan ook overeenkomen met de doorsnee wapenbezitter. Verscheidene auteurs gingen op zoek naar eigenschappen die de meeste wapenbezitters vertonen. Zij concludeerden dat de doorsnee wapenbezitter een conservatieve, getrouwde, blanke man is van middelbare leeftijd. Het gaat meestal om een arbeider met een inkomen dat zich boven het gemiddelde situeert. Tot slot zijn het vooral die mensen die op het platteland wonen die een wapen bezitten. Het wapenbezit ligt iets lager bij mensen met een betere opleiding. Ook Gleaser en Xxxxxxx kwamen tot gelijkaardige bevindingen. Volgens hen is de doorsnee wapenbezitter een getrouwde, blanke man van ongeveer 40 jaar, met kinderen die in hun tienerjaren zijn. Voorts zijn de meeste wapenbezitters eveneens eigenaar van het huis waarin ze wonen. Mogelijks neemt de behoefte aan een wapen toe, wanneer de hoeveelheid goederen die bescherming vereisen toeneemt. Verder zijn angstige personen en personen die reeds het slachtoffer van een overval waren, in de meeste gevallen geen wapenbezitter. Dit laatste is een opmerkelijke vaststelling, of misschien juist niet aangezien wapenbezitters over het algemeen geen angstige personen zijn. Bovendien maken zij juist omwille van hun wapen minder kans om betrokken te raken bij een overval. Het is hoe dan ook van belang op te merken dat er nergens indicatie merkbaar is van het bestaan van een relatie tussen wapenbezit en crimineel gedrag van de wapeneigenaar. Wapenbezit ligt dus niet hoger in groepen die zich voornamelijk door gewelddadig gedrag typeren.1 Ondanks het feit dat het hier steeds om Amerikaanse studies gaat, is het niet ondenkbaar dat gelijkaardige eigenschappen ook bij de Belgische wapenbezitter voorkomen.
4.1.6 De wapenmarkt
Logischerwijs, zijn het voornamelijk de erkende wapenhandelaars die nieuwe wapens verkopen. Een keer deze wapens in privé-bezit terechtkomen, veranderen ze dikwijls meerdere malen van bezitter. Bij dergelijke transacties is veelal geen erkend handelaar bij betrokken. Wanneer een erkend handelaar betrokken is bij de transactie, ongeacht het feit of het nu om een nieuw of een gebruikt wapen gaat, behoort de transactie tot de primaire markt. Wanneer dit echter niet het geval is, is er sprake van de secundaire markt. Om een wapen in de primaire markt te kopen, is uiteraard een vergunning vereist. Dit neemt dikwijls veel tijd in beslag. Bovendien kunnen degenen die niet voor een vergunning in aanmerking komen, dan ook nooit een wapen op de primaire markt aankopen. Om deze reden doen sommige mensen een beroep op de secundaire markt. Op de secundaire markt vinden transacties nog al eens plaats zonder enige registratie of betaling van retributies. De transacties zijn daarenboven sneller en goedkoper dan op de primaire markt het
1 Xxxxx, X. (1997) ‘Targeting guns: firearms and their control’, Aldine De Gruyter, New York.
Xxxxxxx, E. L. en Xxxxxxx, X. (1998) ‘Who Owns Guns? Criminals, Victims, and the Culture of Violence’, The American Economic Review, Vol. 88, Issue 2, p. 458-462.
geval zou zijn. De secundaire markt heeft evenwel ook haar beperkingen, niet alleen kost het meer moeite voor koper en verkoper om elkaar te vinden, bovendien zijn ook niet alle wapentypes even makkelijk verkrijgbaar, daarbij komt nog dat er geen garantie is dat het wapen geen mankementen vertoont.1
Volgens Xxxx et. al. vindt ongeveer 60% van de transacties plaats in de primaire en 40% in de secundaire markt. Het is van belang om beide markten niet als twee los van elkaar staande entiteiten te beschouwen. Zo blijkt dat een toename in de prijzen voor wapens in de primaire markt, ook de prijzen in de secundaire markt omhoog jaagt. Dit omwille van het feit dat een prijsstijging in de primaire markt veel mensen doet overstappen naar de secundaire markt. Aangezien de secundaire markt haar vraag ziet toenemen, zal volgens eenvoudige marktwerking eveneens de prijs omhoog gaan. Ook wetgeving die het moeilijker maakt om wapens in de primaire markt te kopen, heeft een invloed op de secundaire markt. De secundaire markt wordt op deze manier aantrekkelijker, de vraag neemt toe en dus ook de prijzen gaan stijgen. Aangezien de wapens die in de secundaire markt circuleren, initieel afkomstig zijn van de primaire markt, zal het aanbod op de secundaire markt afnemen wanneer wapens op de primaire markt moeilijker te verkrijgen zijn. Ook dit zorgt voor een opwaartse druk op de prijzen van de secundaire markt. Dit betekent dat het eveneens voor criminelen, die sowieso op de secundaire markt aangewezen zijn, duurder is geworden om een wapen aan te kopen. Elke poging om de beschikbaarheid van wapens voor criminelen te beperken moet dan ook alle relevante markten in rekening nemen.2
Wanneer wapens moeilijker verkrijgbaar zijn of gewoonweg duurder worden, brengt dit twee effecten met zich mee. Eerst en vooral zal het wapenbezit onder misdadigers afnemen. De mate waarin dit zal gebeuren hangt af van de prijselasticiteit van crimineel wapengebruik. Als gevolg van het afgenomen wapenbezit bij criminelen, zullen er ook minder misdaden plaatsvinden. Dit laatste is echter een effect op lange termijn. Op korte termijn doet zich in eerste instantie het omgekeerde voor. De opbrengst die criminelen uit hun misdaden halen zal lager liggen omwille van het feit dat slachtoffers minder bereid zijn eigendom af te staan aan een agressor die niet gewapend is. Criminelen gaan daarom meer misdaden moeten plegen om hun levensstandaard te behouden. Op lange termijn zal het aantal misdaden afnemen, dit volgt uit het feit dat minder mensen criminaliteit zullen plegen omdat de verwachte opbrengst ervan afgenomen is. Het tweede potentiële effect betreft de mogelijkheid dat slachtoffers zich eveneens minder gaan bewapenen. Dit leidt dan weer tot een prikkel voor criminelen om een misdaad te plegen. Ongewapende slachtoffers zullen namelijk sneller hun bezittingen afstaan dan een gewapend slachtoffer. De vraag is uiteraard welk van de twee effecten uiteindelijk zal domineren.3
1 Xxxx, X. X., et. al. (1995) ‘Regulating Gun Markets’, Journal of Criminal Law & Criminology, Vol. 86, Issue 1, p. 59-92.
2 Ibidem.
3 Xxxxxxxxx, Xx., X. (1997) ‘Do Guns Cause Crime? Does Crime Cause Guns? X Xxxxxxx Test’, Atlantic Economic Journal, Vol. 25, Issue 3, p. 256-273.
4.1.7 Wapenwetgeving en criminaliteit
Wanneer een land reeds lage criminaliteitscijfers heeft, zal er ook geen impuls zijn om een strenge wapenwetgeving te hanteren. Voornamelijk die landen waar criminaliteit in grote mate aanwezig is, zullen overgaan tot het verstrengen van hun wapenwetgeving. Het verstrengen van de wapenwetgeving pakt evenwel de symptomen aan in plaats van de socio-culturele en economische factoren die aan de basis van het probleem liggen. Een strengere wapenwetgeving zal daarom slechts een beperkt effect hebben op de criminaliteitscijfers.1 Ook Xxxxxxxxx en Wanner kwamen tot deze bevinding. Wapenwetgeving heeft simpelweg geen invloed op het gedrag van misdadigers en hun inspanningen om een vuurwapen te bemachtigen. De gehoorzame burger zal zich aan de wetgeving conformeren en de vergunningen aanvragen, de wapens laten registreren en eventueel de verplichte veiligheidscursussen volgen. Criminelen daarentegen zullen zich hoogstwaarschijnlijk niet storen aan de wetgeving en hun wapens op de zwarte markt aankopen of gewoonweg stelen.2 Uit de wijze waarop de meeste criminelen hun wapen bekomen valt het al eenvoudig af te leiden dat criminelen wetgeving die de registratie van een wapen vereist meestal niet naleven. Dat blijkt ook uit het onderzoek van Xxxxx en Xxxxxx. Zij stellen namelijk vast dat de helft tot driekwart van de wapens die op de plaats van het delict aangetroffen worden, illegale wapens zijn. De vraag is dan wat de baten van wapenregistratie zijn als het toch haast onmogelijk is om misdadigers via het systeem op te sporen.3
Voor het overige regelen de meeste vormen van wapenwetgeving de relatie tussen de wapenhandelaar en aankoper. Een wapen is evenwel een duurzaam goed, wapens worden dan ook dikwijls verscheidene generaties in een familie doorgegeven of aan vrienden, kennissen en zelfs vreemden verkocht. Het is echter moeilijk om de laatste vorm van transactie te reglementeren. Dit is dan ook meteen de reden waarom wapenwetgeving als beleidsinstrument slechts een beperkte of misschien zelfs geen invloed uitoefent op de criminaliteit.4 Langs de andere kant betekent het niet omdat er bepaalde personen zijn die de wetgeving met voeten treden, dat wetgeving overbodig is. Hoewel naleving een belangrijk element is teneinde goede wetgeving te bekomen, is er niemand die stelt dat een wet pas succesvol is wanneer elke rechtsonderhorige ze naleeft.5 Hoe
1 Kates D. B. en Xxxxxx X. (2007) ‘Would Banning Firearms Reduce Murder and Suicide?’, Harvard Journal of Law & Public Policy, Vol. 30, Issue 2, p. 649-694.
2 Xxxxxxxxx, X. X. xx Xxxxxx, X. (2006) ‘Does Gun Control Reduce Crime or Does Crime Increase Gun Control?’, CATO Journal, Vol. 26, Issue 1, p. 103-124.
3 Xxxxx, X. X. xx Xxxxxx, P. H. (1986) ‘Armed And Considered Dangerous: a Survey of Felons and their Firearms, expanded edition’, Aldine De Gruyter, New York.
4 Xxxxxxxxx, X. X. xx Xxxxxx, X. (2006) ‘Does Gun Control Reduce Crime or Does Crime Increase Gun Control?’, CATO Journal, Vol. 26, Issue 1, p. 103-124.
5 Xxxxx, X. (2005) ‘Point Blank: Guns and violence in Amerika’, Aldine Transactions, U.S.A..
dan ook, blijft wapenwetgeving voor politici een aantrekkelijke uitweg, zeker in landen waar criminaliteit sterk de kop opsteekt.1
Het voorgaande impliceert dat bepaalde landen niet alleen een strenge wapenwetgeving, maar ook nog steeds een hoge criminaliteit hebben.2 Lott houdt er evenwel een andere mening op na. Volgens hem is de relatie namelijk omgekeerd. Een strenge wapenwet zorgt ervoor dat de gewone gehoorzame burger geen wapen meer bezit. Criminelen zullen dan sneller geneigd zijn om misdaden te plegen waarbij ze hun slachtoffer confronteren, de kans dat deze een wapen bezit, is namelijk uitermate klein.3 Verdergaand op deze redenering besluit Lott dat 1% stijging in het wapenbezit voor een daling van de criminaliteit met 4% kan zorgen. Xxxxx en Xxxxxx stelden namelijk reeds vast dat criminelen angst hebben om met een gewapend slachtoffer geconfronteerd te worden. Uit hun onderzoek bleek dat één derde van de onderzochte misdadigers al eens weggejaagd, beschoten, verwond of gevangen genomen werden door een gewapend slachtoffer.4 De theorie stelt dus dat criminelen in landen met een wijdverspreid wapenbezit van bepaalde misdaden afzien, uit angst dat hun slachtoffer ter zelfverdediging een wapen zal bovenhalen. Het valt volgens Xxxx dan ook aan te bevelen om wetgeving te ontwikkelen die wapendracht toelaat (zoals CCW5-wetten), op deze manier verhoogt de kans namelijk dat een slachtoffer, dewelke in het bezit is van een wapen, het op het moment van de misdaad ook wel degelijk bij heeft.6 Bovendien blijkt uit het onderzoek van Xxxx en Mustard dat het toestaan van verborgen wapendracht aan burgers zonder een geschiedenis van crimineel gedrag of van mentale ziekte, criminelen afschrikt en daarenboven geen significante stijging van het aantal accidentele doden veroorzaakt. Langs de andere kant is er ook een substitutiemotief merkbaar bij criminelen. Zo zien de auteurs het aantal diefstallen na de invoering van de CCW-wet met 2,7% toenemen. Criminelen gaan namelijk eerder kiezen voor misdadig gedrag waarbij confrontatie met het slachtoffer minimaal is. Deze kost weegt evenwel niet op tegen de baten, namelijk de moorden en verkrachtingen die dankzij de CCW-wet voorkomen zijn. Lott en Mustard beweren zelfs dat verborgen wapendracht de meest kosteffectieve manier is om misdaad terug te dringen.7 Volgens Xxxx zorgt elk additioneel jaar dat een wet die wapendracht toe laat van kracht is, voor een daling van het moordcijfer met 1,5%, daarenboven zouden het aantal verkrachtingen, overvallen en aanranding met 3% afnemen.8 Dezhbakhsh en Rubin nuanceren deze bevindingen. Volgens hen zijn de baten die met verborgen wapendracht gepaard gaan veel kleiner dan Lott en Mustard doen
1 Xxxxxxxxx, X. X. xx Xxxxxx, X. (2006) ‘Does Gun Control Reduce Crime or Does Crime Increase Gun Control?’, CATO Journal, Vol. 26, Issue 1, p. 103-124.
2 Kates D. B. en Xxxxxx X. (2007) ‘Would Banning Firearms Reduce Murder and Suicide?’, Harvard Journal of Law & Public Policy, Vol. 30, Issue 2, p. 649-694.
3 Xxxx, Xx., J. R. (2000a) ‘More guns, less crime, understanding crime and gun control laws’, second edition, University of Chicago press.
4 Xxxxx, X. X. xx Xxxxxx, P. H. (1986) ‘Armed And Considered Dangerous: a Survey of Felons and their Firearms, expanded edition’, Aldine De Gruyter, New York.
5 Carry Concealed Weapon.
6 Xxxx, Xx., J. R. (2000b) ‘When Gun Control Costs Lives’, National Forum, Vol. 80, Issue 4, p. 29-32.
7 Xxxx, X. xx Xxxxxxx, X. (1997) ‘Crime, Deterrence, and Right-to-Carry Concealed Handguns’, The Journal of Legal Studies, Vol. 26, Issue 1, p. 1-68.
8 Xxxx, Xx., J. R. (2000b) ‘When Gun Control Costs Lives’, National Forum, Vol. 80, Issue 4, p. 29-32.
uitschijnen. Zo is de daling in het aantal moorden slechts beperkt en voor de andere categorieën van criminaliteit is het resultaat onduidelijk. Voorts stellen Xxxxxxxxxx en Xxxxx in hun onderzoek vast dat gemeenschappen die meer in de politiemacht investeren, de CCW-wet tot een grotere reductie in criminaliteit leidt dan anders het geval zou zijn.1 Lott en Mustard beweren dat een hoger aantal arrestaties en veroordelingen eveneens misdadigers afschrikt en dus een afname van de criminaliteit veroorzaakt. Met dit laatste zijn Dezhbakhsh en Xxxxx het echter niet eens, wanneer er meer arrestaties en veroordelingen plaatsvinden duidt dit volgens hen eerder op het feit dat er juist meer criminaliteit aanwezig is.2
Ook Ayres en Donohue hebben hun bedenkingen bij de theorie van Xxxx en Xxxxxxx. Volgens hen is het best mogelijk dat CCW-wetten ervoor zorgen dat een slachtoffer zich kan verdedigen en dat dit feit sommige criminelen afschrikt. Toch zijn ze ervan overtuigd dat wetten die verborgen wapendracht toelaten eveneens een onmiskenbare, stimulerende invloed op de criminaliteit uitoefenen. Zoals paragraaf 4.1.1.2 reeds aanhaalde, zullen misdadigers ook meer hun wapen gaan dragen, wetende dat de kans dat de slachtoffers van hun misdaden gewapend zijn, significant hoger ligt. Daarbij komt dat criminelen bij hun criminele daad sneller hun wapen zullen afvuren. Door de aanwezigheid van mogelijk gewapende slachtoffers ligt de kost om dit niet te doen namelijk hoger. Op deze manier is het mogelijk dat CCW-wetten zelfs tot een toename van de criminaliteit leiden.3
Net als Ayres en Donohue, is ook Duggan het niet eens met de bevindingen van Lott en Mustard. In zijn onderzoek gaat hij de impact na die de CCW-wet heeft op de staten die deze wet toepassen. Indien de CCW-wet inderdaad een impact heeft op de veiligheid van een staat, kan dit enkel wanneer één van de volgende twee feiten zich voordoen. Ofwel stijgt het wapenbezit in die staat, ofwel stijgt de frequentie van wapendracht bij bestaande wapenbezitters. In zijn analyse constateert hij dat er geen significante stijging in het wapenbezit merkbaar is in de staten die de CCW-wet invoerden, noch is er een significante daling in de criminaliteitscijfers vast te stellen. De frequentie van de wapendracht is naar aanleiding van de CCW-wet niet toegenomen of heeft alleszins geen merkbare invloed op de criminaliteit van de staten in kwestie gehad.4 Zelfs wanneer het aannemelijk zou zijn dat een toename van wapenbezit en de mogelijk daarmee gepaarde toename in wapendracht, een reductie van de criminaliteit zou inhouden, blijft de vraag bestaan waaraan de verschillen in de criminaliteitscijfers tussen landen, met een gelijkaardig wapenbezit, te
1 Xxxxxxxxxx, X. xx Xxxxx, P. H. (1998) ‘Lives Saved or Lives Lost? The Effects of Concealed-Handgun Laws on Crime’, American Economic Review, Vol. 88, Issue 2, p. 468-474.
2 Xxxx, X. xx Xxxxxxx, X. (1997) ‘Crime, Deterrence, and Right-to-Carry Concealed Handguns’, The Journal of Legal Studies, Vol. 26, Issue 1, p. 1-68.
3 Xxxxx, X. en Xxxxxxx, J. J. (2002) ‘Shooting Down the More Guns, Less Crime Hypothesis’, Stanford Law & Economic Working Paper 247; Stanford Public Law Research Paper 44; Yale Public Law Research Paper 28; Yale Law & Economic Research Paper 272; xxxx://xxxxxx.xxxx.xxx/xxx0/xxxxxx.xxx?xxxxxxxx_xxx000000.
4 Xxxxxx, X. (2001) ‘More Guns, More Crime’, Journal of Political Economy, Vol. 109, nr. 5, p. 1086-1104.
wijten zijn.1 Zo hebben Zwitserland, Nieuw Zeeland en Israël hetzelfde gemiddeld aantal wapens per gezin als de Verenigde Staten, toch ligt de criminaliteit daar lager. Daar tegenover staat dat Mexico en Zuid-Afrika een strikte wapenwetgeving toepassen, maar echter met dubbel zoveel criminaliteit te maken hebben dan de Verenigde Staten.2 Volgens Xxxx kunnen deze verschillen, niet louter het gevolg zijn van de wetgeving. Hij benadrukt hierbij het belang van cultuur. Zo zien verscheidene regio’s, waaronder Canada, het dodental waarbij een wapen gemoeid was, afnemen. Xxxx meent dat deze daling mede te wijten is aan een cultuurverschuiving; er ontstaat namelijk een cultuur die wapens minder tolereert, dit omwille van het beeld van geweld dat ze weerspiegelen en de schade die ze kunnen aanrichten.3 Ook Mauser en Maki stellen vast dat er een aantal factoren zoals werkloosheid, de immigratiestroom, en het aantal jongeren in een regio een grotere invloed uitoefenen op het aantal (gewapende) overvallen dan de wetgeving.4 Mogelijks is dit een indicatie dat er helemaal geen verband bestaat tussen criminaliteit, wapenbezit en wapenwetgeving, of dat er andere factoren waaronder socio-culturele en economische factoren, een (grotere) rol spelen.
4.1.8 Conclusie literatuurstudie wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit
Zoals uit het voorgaande blijkt, bestaan er veel tegenstrijdige meningen omtrent de relatie tussen wapenbezit, wapenwetgeving en criminaliteit. Over het algemeen vallen er twee grote stromingen te onderscheiden. Eerst en vooral is er de stroming die veronderstelt dat verspreid wapenbezit de criminaliteit in positieve zin beïnvloedt. Zij wijten de oorzaak hiervan voornamelijk aan het feit dat wapenbezit misdadigers zal afschrikken waardoor deze minder misdaden zullen plegen en dus de criminaliteit zal afnemen. Daarbij komt dat wapenbezit volgens deze stroming geen invloed heeft op het aantal moorden of zelfmoorden. Volgens hen gaat hier namelijk het substitutiemotief op. Wanneer iemand een moord wil plegen of zelfmoord wil plegen zal deze zich niet laten tegenhouden door het feit dat er geen wapen voor handen is, er zijn namelijk voldoende alternatieven beschikbaar. Tegenover deze stroming staan degenen die van mening zijn dat wapenbezit wel degelijk een toename van de criminaliteit veroorzaakt. Zo zorgt verspreid wapenbezit ervoor zorgt dat criminelen eenvoudiger aan een wapen raken, dit door diefstal of via de secundaire markt. Bovendien zijn zij ervan overtuigd dat de aanwezigheid van een wapen in huis een onmiskenbaar risico inhoudt en weerleggen ze op deze manier het substitutiemotief. Het wapen is er immers op de juiste plaats en op het juiste moment. Als gevolg hiervan zou
1 Kates, D. B. en Xxxxxx G. (2007) ‘Would Banning Firearms Reduce Murder and Suicide?’, Harvard Journal of Law & Public Policy, Vol. 30, Issue 2, p. 649-694.
2 Cooter, R. en Xxxx, X. (2004) ‘Law and Economics’, vierde editie, Xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx, Xxxxxxxxx Xxxxxx.
3 Xxxx, X. (2003) ‘Gun Control: Placing Costs in Context’, Journal of Criminology and Criminal Justice, Vol. 45, Issue 4, p. 473-478.
4 Xxxxxx, X. X. xx Xxxx, X. (2003) ‘An evaluation of the 1977 Canadian firearm legislation: robbery involving a firearm’, Applied Economics, Vol. 35, Issue 4, p. 423-436.
wapenbezit het moordcijfer en eveneens het zelfmoordcijfer in positieve zin beïnvloeden. Tot slot zijn er nog diegenen die stellen dat wapenbezit volledig los staat van criminaliteit. Wanneer criminelen een wapen wensen te bezitten, zullen ze wel op eender welke manier toegang tot een wapen vinden. Dit onafhankelijk van het feit of de burger al dan niet een wapen bezit.
Omtrent de relatie wapenbezit en criminaliteit bestaat dus veel onenigheid. Toch is het van belang een standpunt in te nemen wanneer het om wapenwetgeving gaat. Wanneer de overheid van mening is dat er geen relatie bestaat tussen wapenbezit en criminaliteit, zou het beperken van wapenbezit bij de burger via wetgeving een ineffectief instrument zijn om de criminaliteit te bestrijden. Zoals uit onderstaande case zal blijken, is het duidelijk dat de overheid die stroming volgt, die van mening is dat wapenbezit een toename van de criminaliteit veroorzaakt. Vanuit dit standpunt is een strenge wapenwetgeving volgens de overheid de optimale beleidsoptie. Of dit ook wel degelijk het geval is zal de onderstaande case study nader bekijken.
4.2 Case study: Federale wapenwet van 8 juni 2006
4.2.1 Aanleiding
Op 11 mei 2006 vond in het centrum van Antwerpen een racistische moordpartij plaats. Een 18- jarige man, Xxxx Xxx Xxxxxxxx, opende het vuur op een Turkse vrouw, een zwangere Malinese vrouw en een tweejarig Belgisch meisje. De zwangere vrouw en de peuter laten hierbij het leven. Het jachtwapen dat hij hiervoor gebruikte had hij die ochtend, op legale wijze, bij een wapenhandelaar gekocht.1 Gebeurtenissen zoals deze, shockeren het land en roepen vragen op over de algemene veiligheid. Bovendien legde het gemak waarmee Xxx Xxxxxxxx een jachtwapen kon kopen, op een ongelukkige manier een hiaat in de Belgische wapenwetgeving bloot. Een dergelijk voorval oefent uiteraard een enorme druk uit op de politieke wereld, die zo snel mogelijk met een oplossing wil komen aandraven. Nog geen maand na de dramatisch gebeurtenissen werd de oude wapenwet van 1933 dan ook opgeheven. Het Belgisch Staatsblad van 9 juni 2006 bevatte namelijk de publicatie van de wet van 8 juni 2006 houdende de regeling van economische en individuele activiteiten met wapens2, vanaf dat moment was de nieuwe wapenwet een feit. Samen met de publicatie ging eveneens de bekendmaking van een omzendbrief en een brochure met
1 Nieuwsblad, (2006) ‘Xxxx Xxx Xxxxxxxx aangehouden voor moord en poging tot moord’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx/XX/Xxxxx.xxxx?xxxxxxxXxx000&xxxxxxxXxxXXX00000000_000.
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (2007), ‘Xxxx Xxx Xxxxxxxx: centrum waakt over correcte toepassing antiracismewet’, xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xx/XXXX/XX/xxxxx_xxx_xxxxxx/xxxxx/xxxx_ press_ 07-10-01.htm.
2 Zie bijlage 1.
toelichtingen respectievelijk voor overheden en voor het brede publiek gepaard.1 De onderstaande paragraaf bekijkt de wapenwet van 8 juni 2006 naderbij.
4.2.2 Beknopte inhoud
De wet van 8 juni 20062 bevat 3 categorieën wapens, namelijk de verboden wapens, de vrij verkrijgbare wapens en tenslotte als restcategorie de vergunningsplichtige wapens.
Artikel 3, §1 WW bevat een exhaustieve lijst van de verboden wapens. Deze lijst is voornamelijk gebaseerd op de vroegere wet van 1933 en de talrijke KB’s, die door de jaren heen bepaalde wapens als verboden classificeerde. Toch bevat de wet uit 2006 enkele markante vernieuwingen. Zo behoren de volautomatische wapens en de wapenstokken voortaan tot de verboden wapens, terwijl degen- en geweerstokken, die historische sierwapens zijn, dolken, dolkmessen en de plooibare messen waarvan het lemmet geblokkeerd kan worden uit deze categorie verdwijnen. Om permanent op de evoluerende markt te kunnen inspelen, kunnen de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken bovendien wapens en munitie die een ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid kunnen vormen, als verboden aanduiden. Tenslotte is voortaan het voorhanden hebben van verboden wapens eveneens strafbaar.
Volgens artikel 3, §2 WW zijn blanke wapens3, niet-vuurwapens en namaakwapens waarvoor geen bijzondere regeling geldt, vrij verkrijgbare wapens. Eveneens vuurwapens met een historische, folkloristische of decoratieve waarde, zoals bepaald door de Koning, zijn vrije wapens. Ook vuurwapens die definitief voor schieten onbruikbaar gemaakt zijn, en vuurwapens die ontworpen zijn voor het geven van alarm of signalen, reddingsactiviteiten, het slachten van dieren of de visserij met harpoenen of die bestemd zijn voor industriële of technische doeleinden, zijn vrij verkrijgbaar. Ondanks het feit dat deze wapens vrij verkrijgbaar zijn, is de dracht ervan enkel toegelaten voor degenen die daartoe een wettige reden kunnen aantonen.4
Zoals artikel 3, §3 WW aangeeft zijn alle overige vuurwapens vergunningsplichtig. Dit laatste wijst erop dat de vernieuwde wet duidelijk strenger is dan de oude uit 1933. Terwijl voorheen de wapens die niet in een bepaalde categorie thuishoorden tot de vrij verkrijgbare wapens behoorden, zijn deze nu namelijk vergunningsplichtig. Daarenboven kunnen enkel personen die aan de criteria zoals bepaald in artikel 11, §3 WW voldoen een vergunning krijgen. Het is de gouverneur die zich
1 Xx Xxxx, X. (2006) ‘De 12 geboden van de nieuwe wapenwet’, Rechtspraak Antwerpen Xxxxxxx Xxxx, 00-00, Xxxxxxx, p. 1067-1072.
2 Verder aangegeven als WW.
3 Een blank wapen is elk wapen voorzien van één of meerdere klingen die één of meerdere snedes hebben. Artikel 2, 13° WW.
4 Belgisch Staatsblad (2006) ‘Wet van 8 juni 2006, houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxx/XX00000000.xxx.
Xx Xxxx, X. (2006) ‘De 12 geboden van de nieuwe wapenwet’, Rechtspraak Antwerpen Xxxxxxx Xxxx, 00-00, Xxxxxxx, p. 1067-1072.
uitspreekt over de goedkeuring van de vergunning, en dit op advies van de lokale politie. De vergunning blijft slechts voor vijf jaar geldig. Houders van een jachtverlof en een sportschutterslicentie vormen echter een uitzondering; zij vallen onder een gunstiger uitzonderingsregime en zijn dus niet aan het voorgaande onderworpen.
Een belangrijke vernieuwing ligt in het feit dat de wet van 8 juni 2006 een einde maakt aan de levenslange vergunning of erkenning. Zo heeft de erkenning van wapenhandelaars nog een maximale geldigheidsduur van zeven jaar. Voor wapenverzamelaars en schietstanduitbaters is de geldigheid van de erkenning zelfs tot vijf jaar beperkt. En zoals zonet aangehaald, kent eveneens de wapenbezitvergunning een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar.
Voorts breidt de nieuwe wet de verbodsbepalingen uit. Naast de postorderverkoop van wapens, is nu ook de verkoop via het internet verboden, evenals de verkoop op beurzen en openbare markten. Tot slot bepaalt de wet dat reclame enkel is toegestaan mits duidelijke vermelding dat een vergunning vereist is voor de aankoop.
Verder bepaalt artikel 36 WW de oprichting van de federale wapendienst. Deze heeft als opdracht het geven van richtlijnen aan de gouverneurs voor de toepassing van de wet en het plegen van overleg met de verscheidene belangengroepen en overheden. Eveneens de organisatie van het examen betreffende beroepsbekwaamheid voor kandidaat-wapenhandelaars behoort tot haar takenpakket. De wet voorziet alsook in de oprichting van een Adviesraad. Hierin zijn de de betrokken sectoren én overheden vertegenwoordigd. De raadpleging ervan door de Minister van Justitie is in sommige gevallen zelfs verplicht.1
Inzake strafbepalingen is de vernieuwde wapenwet duidelijker strenger dan de oude wet uit 1933. Zo betekent de invoering van de nieuwe wet zowel een verhoging van de geldboetes als van de duur van de gevangenisstraffen.
De wapenwet is evenwel niet van toepassing op de bestellingen van wapens of munitie door de Staat of openbare besturen en publiekrechtelijke musea. Ook wapens of munitie speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving zijn van deze wet vrijgesteld. De wet is evenmin van toepassing op de ambtenaren van het openbaar gezag of van de openbare macht, waarbij een wapen tot hun voorgeschreven uitrusting behoort.
Betreffende het toezicht op de naleving van de wapenwet, zijn de burgemeester en de gouverneur bevoegd om maatregelen te nemen tegenover wapenbezitters bij ernstige bedreiging van de
1 Belgisch Staatsblad (2006) ‘Wet van 8 juni 2006, houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxx/XX00000000.xxx.
Xx Xxxx, X. (2006) ‘De 12 geboden van de nieuwe wapenwet’, Rechtspraak Antwerpen Xxxxxxx Xxxx, 00-00, Xxxxxxx, p. 1067-1072.
openbare orde. Verder kunnen de gerechtelijke en bestuurlijke politie overgaan tot het voorlopig administratief beslag op wapens, munitie, erkenningen en vergunningen. Dit met het oog op de bescherming van de openbare orde of de fysieke integriteit van personen.
Tot slot bepaalt het laatste hoofdstuk van de wet dat ieder persoon in het bezit van een vergunningsplichtig geworden wapen, zes maanden de tijd heeft om hiervan aangifte te doen bij de lokale politiedienst. Tevens werd er een tijdelijke amnestiemaatregel afgekondigd. Degenen die een wapen bezaten dat reeds onder de oude wet als illegaal beschouwd werd, konden gedurende zes maanden hiervoor een vergunning aanvragen of er anonieme afstand van doen bij de lokale politie. Er was dan geen vervolging mogelijk mits het niet ging om een gezocht of geseind wapen. Het voorgaande was evenzeer van toepassing op verboden wapens.1
Het is duidelijk dat de vernieuwde wapenwetgeving diende als reactie op de gebeurtenissen met Xxx Xxxxxxxx, het gaat hier dus om een impulswetgeving. Daarbij komt dat de wetgeving op een zodanig korte tijd tot stand gekomen is, dat het interessant is om zich de vraag te stellen of dergelijke wetgeving wel in staat is om haar doelstellingen te bereiken. De volgende paragrafen gaan hier dieper op in.
4.2.3 De RIE toegepast
Aangezien het hier gaat om een federale wetgeving, is deze dan ook niet onderworpen aan de RIA- verplichting. Toch kan het nuttig zijn om na te gaan tot welke inzichten het toepassen van de RIA- techniek had kunnen leiden. Hetgeen volgt gaat dit na door op een beknopte manier de stappen van het RIE-proces uit hoofdstuk 3 te doorlopen.
4.2.3.1 Titel
De wet van 8 juni 2006 houdende de regeling van economische en individuele activiteiten met wapens. Met de volgende Koninklijke Besluiten:
• Het KB van 29 december 2006 tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en van de wet van 8 juni 2006 houdende de regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
1 Belgisch Staatsblad (2006) ‘Wet van 8 juni 2006, houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens’, xxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxx/XX00000000.xxx.
Xx Xxxx, X. (2006) ‘De 12 geboden van de nieuwe wapenwet’, Rechtspraak Antwerpen Xxxxxxx Xxxx, 00-00, Xxxxxxx, p. 1067-1072.
• Het KB van 15 september 2006 tot de vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
• Het KB van 25 januari 2007 met betrekking tot de werkwijze van de Adviesraad voor wapens
• Het KB van 2 maart 2007 tot de vaststelling van de officiële Duitse vertaling van de wet van 9 januari 2007 tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
• Het KB van 9 juli 2007 tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 8 juni 2006 houdende de regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
4.2.3.2 Aanleiding en doel
Paragraaf 4.2.1 gaf reeds een uitvoerige beschrijving van de aanleiding van de nieuwe wetgeving, namelijk de zaak Xxx Xxxxxxxx. De onrust die de moordpartij veroorzaakte, zorgde ervoor dat de algemene veiligheid van het land in vraag gesteld werd. De politieke wereld moest hierop reageren en heeft in allerijl een nieuwe wapenwet goedgekeurd.
Het achterliggende maatschappelijk probleem dat zich hier stelt, betreft het feit dat sommige personen agressief en racistisch gedrag stellen. De oplossing ligt dus in het tegengaan van agressie en racisme. Dan rijst uiteraard de vraag of de overheid met een wijziging van de wapenwetgeving niet eerder de symptomen aanpakt in plaats van de oorzaak van het probleem en of ze op deze manier een effectieve oplossing biedt. Als Xxx Xxxxxxxx niet in de mogelijkheid verkeerd had om een wapen aan te schaffen, hadden de feiten dan vermeden kunnen worden? Mogelijks had hij dan een andere manier gevonden om zijn agressie en racistische gevoelens te uiten. Zo blijkt ondermeer dat sinds de nieuwe wapenwet de impulsieve aankopen van vuurwapens aan banden gelegd heeft, een stijging van het aantal drama’s met messen, bijlen, hamers, enz. vast te stellen is.1
De overheid is evenwel van mening dat het plegen van een moord met een wapen eenvoudiger is dan bijvoorbeeld iemand met een mes ombrengen. Dit omwille van het gebruiksgemak en het gebrek aan fysiek contact dat met een wapen gepaard gaat.2 Ook Vermassen kwam tijdens zijn onderzoek3 tot deze conclusie. Van de 1272 levensdelicten, die Vermassen onderzocht, waren er 36,9% met een vuurwapen gepleegd. Terwijl het afvuren van een wapen slechts een fractie van
1 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers (2007), ‘Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens’, DOC 52 0000/000, 2e zitting van de 52e zittingsperiode, Xxxxxx Xxxxxxxx, secretaris-generaal van de Federatie van Belgische Wapen- en Munitieverzamelaars, p. 52, xxxx://xxx0.xxxxxxx.xx/Xxxx/Xxxx.xxx/xXXX/XXXX000/xXXXX/000000.xxx.
2 Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxx, Federale Wapendienst en voorzitter van de Adviesraad.
3 Voor het schrijven van zijn boek ‘Moordenaars en hun motieven. Monsters of mensen?’ onderzocht Xxxxxxxxx gedurende zeventien jaar, 1272 levensdelicten in Vlaanderen en Brussel.
een seconde inneemt en bovendien ook onomkeerbaar is, neemt het wurgen van een persoon drie à vier minuten in beslag, gedurende dewelke de agressor nog tot rede kan komen. Uit het onderzoek blijkt daarenboven dat de meerderheid van de levensdelicten gepleegd werd door personen met een blanco strafregister. Het zijn mensen die in een opwelling handelden en nu levenslang berouw hebben van hun daden. Ze vervloeken de dag waarop ze een wapen in huis gehaald hebben.1 Zoals uit paragraaf 4.1.4.1 blijkt, staat dit laatste haaks op de bevindingen van Xxxxxx. Volgens hem is geen enkele moordenaar een doodgewone gehoorzame burger. Uit zijn onderzoek blijkt dat nagenoeg de overgrote meerderheid van personen, die betrokken raken bij levensbedreigende gewelddadige misdaden, reeds een lange geschiedenis van crimineel gedrag kennen en al verscheidene keren in aanraking kwamen met justitie.2 De overheid deelt evenwel de visie van Vermassen. Met de gewijzigde wetgeving beoogt ze dan ook voornamelijk preventief op te treden om op deze manier de kans dat ongevallen, zelfmoorden en familiedrama’s zich voordoen, te reduceren. Zoals eerder aangehaald kan men zich afvragen of iemand die zelfmoordgedachten bezit, als gevolg van sociale, economische, culturele, enz. omstandigheden, zich zal laten tegenhouden door het feit dat het geen sinecure is om op een legale wijze een wapens aan te schaffen. Het is dan ook interessant om zich de vraag te stellen of een dergelijke strenge wapenwet zoals die van 8 juni 2006 wel nodig was. Pakt de overheid op deze manier de oorzaak van het probleem aan? Wat zou het risico geweest zijn, mocht de toestand van voor 8 juni 2006 behouden zijn?
Onverdraagzaamheid in de samenleving is de oorzaak van het maatschappelijk probleem, de oplossing ligt daarom ondermeer in de bestrijding van racisme en agressie onder de bevolking. In realiteit heeft de wapenwet van 8 juni echter andere doelstellingen vooropgesteld. Zo streeft ze een verhoging van de veiligheid na. Ook het vermijden van impulsaankopen van wapens behoort tot haar doelstellingen. En ten slotte probeert de wetgever via de nieuwe wet wapens traceerbaar te maken en dus uit de illegaliteit te halen. Toch situeren er zich enkele problemen omtrent deze doelstellingen. Zoals eerder al aangehaald, moeten doelstellingen volgens de Europese Commissie SMART3 zijn. Dat is hier echter niet het geval. Zo gaat het hier niet om meetbare doelstellingen. Logischerwijs bemoeilijkt dit de vaststelling of de wetgeving al dan niet haar doelstellingen bereikt. Het valt namelijk moeilijk te bepalen of en wanneer de veiligheid verhoogd is. Bovendien bemoeilijken socio-culturele en economische factoren, welke mogelijks een grotere invloed uitoefenen op de veiligheid dan de wapenwetgeving, de vaststelling van de exacte impact van de wapenwet. Eveneens de doelstelling betreffende de impulsaankopen van wapens kampt met dit
1 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers (2007), ‘Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens’, DOC 52 0000/000, 2e zitting van de 52e zittingsperiode, Xxx Xxxxxxxxx, advocaat, p. 53, xxxx://xxx0.xxxxxxx.xx/Xxxx/Xxxx.xxx/xXXX/XXX T773/$FILE/071107.pdf.
2 Xxxxxx, X. X. (1998) ‘Life-threatening Violence is primarily a Crime problem a focus on prevention’, University of Colorado Law Review, xxxx://xxx.xxx.xxx/XxxXxxxxxx/Xxxxxxx0.xxx.
3 Dit houdt in dat de objectieven specifiek, meetbaar, aanvaard, realistisch en tijdsafhankelijk zijn. Zie ook paragraaf 2.2.3.
probleem. Wanneer zijn deze impulsaankopen voldoende terug gedrongen? Hoe kan dit gemeten worden? Door het terugdringen van de wapenverkoop? En met hoeveel percent zou de wapenverkoop dan moeten dalen vooraleer de wetgeving effectief is. Hetzelfde probleem doet zich nogmaals voor met het uit de clandestiniteit halen van wapens. Wanneer is de wetgeving hierin geslaagd? Zo blijkt dat slechts 10% van de illegale wapens aan het licht gekomen zijn.1 Is dit voldoende om te spreken van effectieve wetgeving? De volgende paragraaf gaat daarom na welke andere beleidsopties er eveneens voorhanden zijn.
4.2.3.3 Opties
Betreffende het tegengaan van racistisch en agressief gedrag, was mogelijks een informatie- of sensibiliseringscampagne meer op zijn plaats geweest dan een wijziging van de toen geldende wapenwetgeving. Zoals de vorige paragraaf reeds aangaf, besloot de wetgever echter het probleem op te lossen door andere doelstellingen na te streven. Het is nuttig om zich hierbij de vraag te stellen of de wetgever de vooropgestelde doelstellingen ook op een efficiënte en effectieve manier nastreeft. Met andere woorden, zijn er geen andere beleidsopties voor handen die het probleem op een betere manier kunnen oplossen dan de nieuwe wapenwetgeving van 8 juni 2006? Bij de identificatie van de beleidsopties is het evenwel belangrijk dat deze minimaal aan de Europese richtlijn, 91/477/EEG, voldoen. Dit houdt ondermeer in dat alle wapens, die onder de, in de richtlijn bepaalde, categorie B vallen, een vergunning vereisen. Voor een vuurwapen uit categorie C is een loutere aangifte bij de autoriteiten van de lidstaat al voldoende.2
4.2.3.3.1 Beleidsoptie 1
Het behoud van de huidige situatie is uiteraard de eerste beleidsoptie. Het gaat hier dan om het behoud van de huidige wapenwetgeving zoals reeds inhoudelijk beschreven in paragraaf 4.1.2. Het is evenwel nuttig om zich bij de wet van 8 juni 2006 toch enkele vragen te stellen. Zo is de vereiste om de vergunning om de vijf jaar opnieuw aan te vragen toch wel opmerkelijk. Is het wel nodig om de volledige procedure voor het verkrijgen van een vergunning elke vijf jaar opnieuw te doorlopen? Vooral wanneer de situatie in die vijf jaar ongewijzigd blijft, brengt dit een enorme overbodige administratieve last met zich mee. Valt daarom een vijfjaarlijkse meldingsplicht niet te prefereren boven een vijfjaarlijkse vernieuwing van de vergunning? Daarenboven is er nog de vraag vanwaar die termijn van vijf jaar vandaan komt. Xxxxxx vijf jaar en waarom niet meer of
1 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers (2007), ‘Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens’, DOC 52 0000/000, 2e zitting van de 52e zittingsperiode, Xxxxx Xxxxx, gouverneur van de provincie Xxxx-Xxxxxxxxxx, x. 41, xxxx://xxx0.xxxxxxx.xx/Xxxx/Xxxx.xxx/xXXX/XXXX000/xXXXX/000000.xxx.
2 Voor indeling van categorieën wapens die de Raad van de Europese Gemeenschappen toepast, zie bijlage 2. Raad van de Europese Gemeenschappen (1991) ‘Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens’, xxxx://xxx-xxx. xxxxxx.xx/XxxXxxXxxx/XxxXxxXxxx.xx?xxxxXXXXX:00000X0000:XX:XXXX.
juist minder? Misschien zou het beter zijn om de geldende regeling om te keren, namelijk vergunningen uitreiken van onbepaalde duur, de provinciediensten zouden dan kunnen instaan voor de regelmatige controle zodat personen die niet meer in staat zijn om een wapen te beheren mogelijk hun vergunning verliezen.
4.2.3.3.2 Beleidsoptie 2
Artikel 11, §1 WW stelt dat de vergunning slechts voor één wapen kan dienen. Dit roept evenzeer vragen op. Is het wel nodig dat een persoon voor ieder wapen een aparte vergunning heeft? Alternatieven zijn bovendien mogelijk. Zo moet in bepaalde staten van Australië een inwoner die een wapen wil aanschaffen eerst en vooral over een vergunning (weapons act licence) beschikken. Voor de werkelijke aankoop van een wapen heeft hij of zij dan nog een ‘permit to acquire’ nodig. Dit is een document dat de vergunninghouder moet aanvragen bij de politie vooraleer hij een nieuw wapen kan aankopen. Het is dus onnodig om voor ieder wapen de volledige vergunningsprocedure te doorlopen, en toch creëert de wetgever hier een wachttijd of afkoelingstijd.1 Op deze manier zijn impulsaankopen uiteraard uitgesloten.
4.2.3.3.3 Beleidsoptie 3
Een derde beleidsoptie zou een volledig verbod op het particulier wapenbezit kunnen zijn. Enkel voor de ordediensten en defensie zou het nog toegelaten zijn om in het bezit te zijn van wapens en munitie. De traceerbaarheid van de wapens is dan uiteraard overbodig aangezien geen enkele particulier op een legale manier over een wapen kan bezitten.
4.2.3.3.4 Beleidsoptie 4
Ex post is het eveneens mogelijk om deregulering als een beleidsmogelijkheid naar voren te schuiven. Dit houdt de opheffing van de wet van 8 juni 2006 in, in dat geval zou de oude wet uit 1933 opnieuw van toepassing zijn. De wetgever zal deze wetgeving evenwel moeten aanpassen aan de Europese richtlijn uit 19912.
4.2.3.3.5 Beleidsoptie 5
Het kan interessant zijn om zich de vraag te stellen of een ingewikkelde, strenge wapenwetgeving zoals die van 2006, de veiligheid erop vooruit doet gaan. Zorgt een dergelijke wetgeving er niet voor dat steeds meer wapens de illegaliteit induiken? Misschien is een soepelere wapenwetgeving
1 Queensland Police Service (2005) ‘Weapons Licensing’, xxxx://xxx.xxxxxx.xxx.xxx.xx/xxxxxxxx/xxxxxxx Licensing/ general/.
2 Zie bijlage 2.
in combinatie met het sensibiliseren van de bevolking meer wenselijk? Zo zou de wetgever een veiligheidscursus kunnen verplichten die voorafgaat aan het afleveren van de vergunning. Op deze manier verzekert de wetgever zich ervan dat de wapenbezitters zich bewust zijn van de mogelijke gevaren die met een wapen gepaard gaan.
4.2.3.3.6 Overzicht van de aangereikte beleidsopties
Zoals eerder al aangehaald ligt de kern van het maatschappelijk probleem in het agressief en racistisch gedrag van sommige mensen. Het is dan ook het tegengaan van dit gedrag dat de overheid als doelstelling van haar beleid had moeten hanteren. In praktijk heeft de wetgever echter andere doelstellingen nagestreefd. Ondanks het feit dat de beleidsmaker de verkeerde doelstellingen heeft vooropgesteld, is het toch nuttig om na te gaan of de gehanteerde beleidsoptie de doelstellingen op een effectieve en efficiënte wijze bereikt. De onderstaande tabel zet daarom de alternatieven, die dezelfde doelstellingen beogen, nogmaals op een rij.
Tabel 1: Weergave mogelijke beleidsopties
Optie 1 | Optie 2 | Optie 3 | Optie 4 | Optie 5 |
Behoud van de huidige situatie. Mits eventueel enkele aanpassingen zoals: • Geldigheid vergunning: - 1 jaar - 10 jaar - Levenslang | Het invoeren van een wachttijd voorafgaandelijk aan de aankoop van een wapen. | Een compleet verbod op particulier wapenbezit. | Dereguleren: • De wetgeving van 1933 geldt opnieuw • Rekening houdend met Europese Richtlijn uit 19911. | Inhoudelijke versoepeling van de wapenwet totdat nog enkel aan de Europese richtlijn voldaan wordt. Dit in combinatie met een informatie- of sensibiliserings- campagne die wijst op de risico’s die gepaard gaan met wapenbezit. |
Paragraaf 4.2.4.4 beschrijft de effecten van de meest relevante beleidsopties. Het gaat hier dan om de eerste, de vierde en de vijfde beleidsoptie. Het is op het eerste zicht al duidelijk dat de derde optie niet haalbaar is. Het zou een onmogelijke opdracht zijn om hiervoor een politieke
1 Zie bijlage 2.
meerderheid te behalen, dit mede door de invloed van de wapenlobby. Politiek gezien is deze optie dus niet verantwoordbaar. Ook de tweede optie wordt verder niet behandelt. Dit omwille van het feit dat deze optie nog steeds vereist dat de overheid een vergunning uitreikt. Het vervangen van de vijfjaarlijkse vernieuwing van de vergunning vervangen door het verplicht aanvragen van een document bij elke aankoop van een wapen, zorgt nog steeds voor een onmiskenbare administratieve last. Ten aanzien van de nuloptie zou het effect op de kosten hoogstwaarschijnlijk (te) beperkt zijn. De volgende paragraaf beoogt juist na te gaan of er manieren zijn om dezelfde doelstellingen te bereiken, dit evenwel door significant minder kosten te maken.
4.2.3.4 Analyse van de effecten
4.2.3.4.1 Beleidsoptie 1: Behoud van de situatie
Baten
Elke wapenwetgeving heeft sowieso als doelstelling de veiligheid in de maatschappij te verbeteren. Dit kan dan ook meteen als een baat voor de samenleving gezien worden. Zo zorgt de wetgeving ondermeer voor een tamelijk grote reductie van het risico dat een psychopaat een wapen zal kopen. Dit reduceert de angst van burgers om, eens ze hun woning verlaten hebben, neergeschoten te worden. Het zorgt er dus voor dat het veiligheidsgevoel van de burger aanzienlijk toeneemt. Op die manier kunnen ze zonder angst, op een normale manier in de maatschappij functioneren.
Uit de voorgaande literatuurstudie kwam reeds naar voren dat een gemiddeld Amerikaans gezin in 2000 bereid was om ongeveer $200 te betalen teneinde het geweld met wapens met 30% te reduceren.1 In de veronderstelling dat de bereidheid tot betalen van een Amerikaans gezin gelijkaardig is aan dat van een Belgisch gezin, is het mogelijk om de totale waarde van een reductie van 30% in het geweld met wapens te berekenen. Voor België zou dit zou neerkomen op
€000 000 000,7.2
1 Xxxx, X.X. en Xxxxxx X. (2000) ‘Gun Violence: The Real Costs’, Oxford University Press, New York.
2 De koopkracht van $200 in 2000 komt overeen met $226, 83 in 2005.
U.S. department of labor, bureau of labor statistics(2006) ‘Overview of BLS statistics on inflation and consumer spending’, xxxx://xxx.xxx.xxx/xxx/xxxxxxxxx.xxx.
Rekeninghoudend met de wisselkoers van 2005, komt $226, 83 overeen met €180,86.
European Central Bank (2008) ‘Euro exchange rates USD’, xxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxx/ eurofxref/html/eurofxref-graph-usd.en.html.
Wetende dat in 0000 Xxxxxx 4 439 652 huishoudens telde, komt dit neer op een bereidheid tot betalen van 4 439 652 huishoudens * €180, 86 = €000 000 000,7. Dit voor een reductie van het geweld met wapens van 30%.
Federale Overheidsdienst Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (2008) ‘Private huishoudens - België en Gewesten (1991-2005), xxxx://xxx.xxxxxxx.xxxx.xx/xxxxxxx/x00_xx.xxx.
Omdat de wapenwet tot gevolg heeft dat veel mensen niet langer in aanmerking komen voor een vergunning zorgt de wet er langs de ene kant evenwel voor dat vele voorheen legale wapens, de illegaliteit induiken. Bij verkoop zijn deze wapens sowieso toegewezen op de secundaire markt, omwille hiervan zal dus het aanbod op de secundaire markt stijgen waardoor de prijs voor een wapen zal afnemen. Langs de andere kant blijkt uit de literatuurstudie dat een strengere wapenwet die het aantal wapens op de primaire markt beperkt, er ook voor zorgt dat de prijs van wapens op de secundaire markt stijgt. Aangezien het moeilijker is om een wapen op de primaire markt te verwerven, gaan namelijk meer mensen zich tot de secundaire markt richten. Hierdoor gaat op deze markt de vraag en dus ook de prijs omhoog. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1.6 brengt dit twee effecten met zich mee. Eerst en vooral zal het eveneens voor criminelen duurder worden om een wapen aan te schaffen. Het is dan ook niet ondenkbaar dat op lange termijn de criminaliteit op deze manier zal afnemen. Daartegenover staat dat ook potentiële slachtoffers zich mogelijks minder zullen bewapenen. Ongewapende slachtoffers zorgen er echter voor dat de opbrengst van misdaden hoger liggen, waardoor dit mogelijks leidt dit tot een toename van de criminaliteit.1 Of de criminaliteit uiteindelijk zal dalen en of het hier al dan niet om een baat gaat, hangt af van welk effect primeert.
Ondanks het feit dat uit paragraaf 4.1 blijkt dat er veel onzekerheid bestaat rond de relatie tussen wapenwetgeving en criminaliteit, zou mogelijks de veronderstelling dat de wet van 8 juni 2006 een daling in de criminaliteit en meer specifiek in het aantal moorden veroorzaakt, toch kunnen opgaan. Dit zou zich dan evenwel moeten uiten in het nationaal moordcijfer. Het is van belang op te merken dat het totaal aantal moorden relevant is. Het is best mogelijk dat de wetgeving een substitutie-effect teweeg brengt, of dat er meer moorden met een illegaal wapen gepleegd worden. Het gewenste effect, namelijk een daling in het totaal aantal moorden op welke wijze dan ook gepleegd, blijft dan achterwege. Wanneer het totaal moordcijfer na de invoering van de wetgeving niet gedaald is, is de Belgische samenleving er evenwel niet veiliger op geworden.
Uit onderstaande tabel blijkt dat het aantal moorden in België voor de invoering van de nieuwe wapenwet van 8 juni 2006 niet abnormaal hoog lag in vergelijking met het buitenland. Uiteraard rijst dan de vraag of een strengere wapenwetgeving wel vereist was en of de wet bovenal een impact gehad heeft op de moordstatistieken. Het is momenteel echter te vroeg om hierover uitspraken te doen. Het is de FOD justitie die de nationale moordstatistieken opstelt. Het opstellen van deze statistieken gebeurt evenwel vrij laat, waardoor op het moment van schrijven, de statistieken voor 2006 en 2007 nog niet beschikbaar zijn.2 Daarbij komt dat specifieke cijfers die een onderscheid maken of er al dan niet een wapen bij het misdrijf gemoeid was, niet bestaan.
1 Xxxx, X. X., et. al. (1995) ‘Regulating Gun Markets’, Journal of Criminal Law & Criminology, Vol. 86, Issue 1, p. 59-92.
2 Persoonlijke communicatie met Xxx Xxxxxxxxx, advocaat en auteur van het boek ‘Moordenaars en hun motieven’.
Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxx Xxxxxxx, informatieambtenaar van de Federale Overheidsdienst Justitie.
Deze misdrijven worden naargelang hun afloop onder de categorie moord of slagen en verwondingen onder gebracht waardoor deze informatie verloren gaat.1
Tabel 2: Xxxxxxxxx aantal moorden per 100 000 inwoners in 2005
Moordcijfer voor 2005 Xxxx (xxx 000 000 xxxxxxxx) | |
Xxxxxxxx | 7,04 |
Turkije | 6,23 |
Verenigde Staten | 5,63 |
Zwitserland | 2,73 |
Finland | 2,17 |
Zweden | 2,64 |
Canada | 2,04 |
Nieuw Zeeland | 2,00 |
België | 1,80 |
Noord Ierland* | 1,68 |
Hongarije | 1,64 |
Frankrijk | 1,59 |
Australië | 1,45 |
Engeland en Wales* | 1,43 |
Denemarken | 0,98 |
Duitsland | 0,98 |
Japan | 0,64 |
Singapore | 0,48 |
GEMIDDELDE | 2,40 |
* Cijfers weerspiegelen data voor 2005-2006
(Bron: Canadian Centre for Justice Statistics (2005) ’Homicide in Canada’, Juristat, Vol.26, nr.6 en Federale Politie (2005) Criminaliteitsstatistieken, Staten - Nationaal overzicht 2005, en FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (2007) ‘Bevolking en huishoudens, totale en Belgische bevolking op 1.1.2005’)
Tot slot zijn er nog de neveneffecten waarvan sommige partijen de voordelen genieten. Zo zullen de schietclubs als gevolg van de nieuwe wapenwet, hun ledenaantal zien toenemen. Dit omwille van het feit dat het lidmaatschap van een schietclub voor velen de enige manier is om alsnog over een wettige reden te beschikken teneinde een vergunning te kunnen verkrijgen (artikel 11, §3, 9°
1 Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxx, Federale Wapendienst en voorzitter van de Adviesraad voor wapens.
WW). Zo zag ondermeer Schuttersvereniging Klein-Willebroek de volgende wijzigingen in hun ledenbestand:
Tabel 3: Evolutie ledenbestand schuttersvereniging Klein-Willebroek
% wijziging ten opzichte van Xxxx Xxxxxxxxxxx het voorgaande jaar | ||
2004 | 310 | / |
2005 | 308 | -0,006% |
2006 | 289 | -0,062% |
2007 | 454 | +59,093% |
2008 | 370 | -18,502% |
(Bron: Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxxxxx voorzitter van schuttersvereniging Klein-Willebroek, voorzitter van Belgische Vereniging van Wapenverzamelaars en lid van de Adviesraad voor Wapens)
De schuttersvereniging van Klein-Willebroek is geen alleenstaand geval, ook de schuttersvereniging van Vilvoorde, VZW Arkebuze, zag haar ledenaantal met om en bij de 30% stijgen ten gevolge van de nieuwe wapenwetgeving.1
In principe is dit een positieve evolutie, mensen leren op deze manier namelijk op een verantwoorde manier omgaan met hun wapen. Zoals paragraaf 4.1.2 reeds aangaf zijn het voornamelijk mensen die nog geen ervaring hebben met wapens, die het hoogste risico lopen op ongevallen. Het toetreden tot een schietclub zorgt er mogelijks voor dat deze mensen ervaring opbouwen in de omgang met hun wapen, waardoor de kans op ongevallen afneemt.
De vernieuwde wapenwet zorgt er dus enerzijds voor dat de schietclubs hun omzetcijfers de hoogte in zien gaan, anderzijds impliceert dit dat ze overspoeld worden door amateursschutters die zich in eerste instantie niet voor de sport interesseren. De cijfers geven dan ook aan dat veel mensen na verloop van tijd zullen afhaken. Er komt namelijk meer bij kijken dan enkel lid worden, beginnelingen moeten de nodige schietproeven (zowel praktijk als theorie) afleggen teneinde hun wapen te mogen behouden. Deze inspanningen en dus kosten wegen dikwijls niet op tegen de baten (het behoud van het wapen) ervan.
1 Persoonlijke communicatie Xxxx Xxxxxxxxxxx van de VZW Arkebuze te Vilvoorde.
Tabel 4: Overzicht baten beleidsoptie 1
Baten-drager Baat | |
Burgers | • Veiligere maatschappij: o Reductie van het risico: Afname van de kans dat een psychopaat een wapen aanschaft o Daling van de criminaliteit? o Reductie van het angstgevoel: Xxxxxx angst om mee te functioneren in de maatschappij • Positieve neveneffecten: o Stijgend ledenaantal van de schietclubs o Stijgende omzet o Mensen kunnen beter omgaan met hun wapen? |
Kosten
Wetgeving komt er niet zomaar, altijd gaan er kosten mee gepaard. De kosten die direct gerelateerd zijn aan de wetgeving, zijn de wetgevingskosten. Deze bestaan uit twee grote categorieën, namelijk het efficiëntieverlies en de reguleringskosten. Niet enkel burgers en bedrijven krijgen met deze laatstgenoemde categorie te maken, maar ook de overheid. Zo heeft de overheid in de voorbereidingsfase van wetgeving te maken met besluitvormingskosten. Deze bestaan ondermeer uit informatiekosten. Het is namelijk van belang dat de wetgever minimaal informatie inwint omtrent het maatschappelijk probleem, hier agressief en racistisch gedrag, om op die manier efficiënte beleidsopties te kunnen identificeren.1 Eveneens zal ze inzicht moeten krijgen in de gevolgen die gepaard kunnen gaan met het behoud van de huidige wetgeving van 8 juni 2006. Tenslotte zal de beleidsmaker informatie moeten verwerven om zo de optimale geldigheidsduur van de vergunning, evenals de optimale hoogte van de retributies te kunnen bepalen. De kosten die met deze informatieverzameling gepaard gaan ressorteren onder de ‘informatiekosten’.
Voorts vallen ook de kosten voor draagvlakcreatie de overheid ten laste. Teneinde een parlementaire meerderheid te bekomen zullen er ondermeer kosten, die gepaard gaan met het overleg en de bemiddeling, gemaakt worden. Veelal komen ook de kosten, die gepaard gaan met
1 Xxxxxxxx, X. en Vereeck, L. (2008) ‘De kosten van wetgeving: een taxonomie’, Tijdschrift voor Wetgeving, 2008/1, p. 2-13.
de creatie van een maatschappelijk draagvlak hier bovenop. De overheid kan een maatschappelijk draagvlak, dewelke noodzakelijk is om de wetgeving uitvoerbaar te maken, bekomen door de bevolking vooraf in te lichten of te sensibiliseren.1 Aangezien de nieuwe wapenwet reeds ingevoerd is, zijn de kosten om tot een parlementaire meerderheid te komen reeds gemaakt. Bovendien is het invoeren van een voorafgaande informatie- of sensibiliseringscampagne niet meer mogelijk. Dit resulteert in de vaststelling dat kosten voor draagvlakcreatie in dit geval niet aanwezig zijn. Enkel voor eventuele wetswijzigingen betreffende de geldigheidsduur van de vergunningen of de hoogte van de retributies kunnen er alsnog kosten voor draagvlakcreatie voorkomen.
Tot de besluitvormingskosten behoren eveneens de wetsopstelkosten. Wetsopstelkosten houden die kosten in, die betrekking hebben op het schrijven van de wettekst en de memorie van toelichting en eventueel ook op het opmaken van de RIA.2 Zoals zonet aangehaald, bestaat de wet van 8 juni 2006 reeds. De kosten van opmaak hebben zich al voorgedaan en zijn dus sunk costs. Aangezien deze kosten ongeacht de beleidskeuze blijven bestaan, zou het verkeerd zijn deze mee te tellen als wetsopstelkost. Ook hier zijn het enkel de kosten die met een wetswijziging gepaard gaan, die in rekening genomen mogen worden. Mocht de wetgever van mening zijn dat de vijfjarige geldigheidsduur van de vergunning ongepast is. Dan zijn het de kosten die met deze wetswijziging gepaard gaan die onder de wetsopstelkosten vallen. Deze kosten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de tijdsbesteding van de ambtenaren.
De kosten die de overheid maakt in de voorbereiding van de uitvoering van de wetgeving, oftewel planningskosten, behoren tevens tot de categorie van besluitvormingskosten.3 Zo kan de overheid bij deze beleidsoptie best nagaan hoeveel extra werkkrachten er op de politiediensten nodig zijn teneinde een vlot verloop te bekomen van de vergunningsaanvragen. Eveneens kan ze nagaan welke ICT-middelen hiervoor nodig zijn en welke opleidingen de werknemers moeten volgen om hun taak correct te kunnen uitvoeren. Tenslotte kan ze nog nagaan wat de totale budgettaire impact zal zijn.
In de uitvoeringsfase krijgt de overheid te maken met handhavings- en beheerskosten. Deze laatste bestaat uit opstartkosten en operationele kosten. Opstartkosten zijn die kosten die de overheid moet maken om de wetgeving in praktijk mogelijk te maken.4 Hieronder vallen de kosten van de aankoop van extra ICT-middelen die nodig zijn om de bijkomende lasten, die ondermeer het wapenregister ten gevolge van de nieuwe wet zal ondervinden, te kunnen verwerken. Zo heeft de overheid bij de inwerkingtreding van de nieuwe wapenwet voor €90 000 aan informaticamiddelen toegekend aan de provinciediensten. Teneinde de dossierverwerking vlotter te
1 Xxxxxxxx, X. en Vereeck, L. (2008) ‘De kosten van wetgeving: een taxonomie’, Tijdschrift voor Wetgeving, 2008/1, p. 2-13.
2 Ibidem.
3 Ibidem.
4 Ibidem.
laten verlopen, is eveneens beslist om het geautomatiseerd dossierbeheersysteem Xxxxxx ter beschikking te stellen van de provinciale wapendiensten. De kosten om dit systeem in operationeel te maken, behoren eveneens tot de opstartkosten. Voorts zijn de provinciediensten met 50 voltijdse equivalenten uitgebreid.1 Ook de kosten voor de aanwerving van deze extra werkkrachten en de opleidingskosten van het personeel teneinde een vlot verloop van de vergunningaanvragen en een correcte registratie van de wapens te bekomen, ressorteren onder de opstartkosten. Eveneens de vernietiging van de wapens, die omwille van de nieuwe wet afgestaan zijn, vormt een kost die zich enkel bij het in voegen treden van de wetgeving voordoet. Onder de noemer ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’, heeft de overheid evenwel kunnen bekomen dat zowel ArcelorMittal Gent als ArcelorMittal Luik, de ingeleverde wapens kosteloos vernietigen. Voor ArcelorMittal zijn de wapens schroot en dus een grondstof voor nieuw staal. Dit neemt niet weg dat de opslag en de politiebegeleide transport van de wapens naar de fabrieken wel een kostprijs voor de overheid vormen. Deze kosten zijn evenwel gewoon ondergebracht onder de werkingskosten, waardoor de specifieke omvang ervan niet meer te achterhalen valt.2 Tot slot mag de vernietiging zelf dan wel kosteloos verlopen, maar de bijhorende compensatie voor de vernietigde wapens, waarin artikel 45, §3 WW voorziet, betekent wel nog een opstartkost voor de overheid.
De variabele kosten die met de uitvoering van de wetgeving vergezeld gaan, worden aangeduid als operationele kosten. Hiertoe behoren ondermeer de loonkost van het personeel en de terugkerende materiaalkosten.3 Teneinde deze kosten te dekken werden aan de provinciediensten voor €274 000 werkingsmiddelen toegekend. In 2007 is er bovendien nog een beroep gedaan op 165 studenten, welke goed waren voor een kost van €287 000. Afhankelijk van het feit of de vacatures voor studenten eenmalig waren of in het andere geval jaarlijks zullen vrijkomen ressorteren de kosten onder opstartkosten respectievelijk onder operationele kosten. De administratieve kosten die de registratie van de wapens en de verwerking van de vergunningen met zich meebrengen, zijn eveneens recurrente kosten. Het dossierbeheersysteem Xxxxxx dat hierin voorziet, vereist voor de eerste vier jaren €160 000. Vanaf het vijfde jaar zal het gaan om een kost van €155 000.4 Betreffende de politiediensten, staat per politiezone5 over het algemeen minimaal 1 hoofdinspecteur in voor de verwerking van de vergunningsaanvraag en de hierbij horende registratie. Het gaat hier om iemand van het middenkader met een brutoloon dat zich situeert
1 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers (2008), ‘Integraal Verslag, Commissie Voor De Binnenlandse Zaken, De Algemene Zaken En Het Openbaar Ambt’, CRIV 51 COM 121, 2e zitting van de 52e zittingsperiode, Minister Xxxxxxx Xxxxxx, p. 22, xxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxx/XXXX/xxx/00/xx000.xxx.
2 Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxxxxx, Support Manager bij ArcelorMittal Gent.
Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxx, Federale Wapendienst en voorzitter van de Adviesraad voor wapens.
3 Xxxxxxxx, X. en Vereeck, L. (2008) ‘De kosten van wetgeving: een taxonomie’, Tijdschrift voor Wetgeving, 2008/1, p. 2-13.
4 Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers (2008), ‘Integraal Verslag, Commissie Voor De Binnenlandse Zaken, De Algemene Zaken En Het Openbaar Ambt’, CRIV 51 COM 121, 2e zitting van de 52e zittingsperiode, Minister Xxxxxxx Xxxxxx, p. 22, xxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxx/XXXX/xxx/00/xx000.xxx.
5 Er bestaan 196 politiezones in België.
Xxxxxxx, X. (2006) ‘Het e-verhaal van de politie, eenvoud moet sieren’, xxxx://xxx.xxxxxx- xxxxxx.xx/xxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxx0_00/xxxxxx_xx.xxx.
tussen €24 782,91 en €50 018,59 op jaarbasis.1 De hoofdinspecteur staat eveneens in voor de formulering van het advies aan de provinciediensten. Hierbij wordt hij bijgestaan door de wijkagenten, deze leggen namelijk bij elke vergunningsaanvraag een huisbezoek af. Dit huisbezoek vormt dan ook de basis voor het advies van de hoofdinspecteur.2 Aangezien een wijkagent een brutoloon heeft dat zich situeert tussen €22 163,01 en €38 449,09 op jaarbasis, en in de veronderstelling dat een huisbezoek ongeveer 1 uur duurt, komt dit per huisbezoek neer op een kost die tussen €12,08 en €20,99 ligt. 3
Tenslotte doen er zich in de uitvoeringsfase ook nog handhavingskosten voor. Het is van essentieel belang dat de wetgeving duidelijk gehandhaafd wordt.4 Zeker in het geval van een dermate strenge wapenwetgeving zoals die van 2006. Indien er geen duidelijke controle is op de naleving, zou de wetgeving mogelijk zelfs een negatieve invloed op de veiligheid kunnen hebben. Zo zullen veel burgers terughoudend zijn om hun wapen aan te geven uit angst het te moeten inleveren. Eveneens veiligheidsoverwegingen zullen mensen ertoe aanzetten hun wapen niet aan te geven. Er doet zich namelijk een Prisoner’s Dilemma5 voor. Een persoon met een wapen in zijn bezit zal immers rekening houden met het gedrag van anderen. Wanneer de anderen hun wapen niet inleveren zou het uit veiligheidsoverwegingen onverstandig zijn van hem om dat wel te doen aangezien hij op deze manier als enige onbeschermd achterblijft. In plaats van wapens dus uit de clandestiniteit te halen, is de kans reëel dat de zwarte markt zal groeien. De beoogde baat, een veiligere samenleving, converteert zich dan in een kost. Een grotere zwarte markt impliceert namelijk dat het eenvoudiger zal zijn om een illegaal wapen aan te schaffen. Op die manier zal de veiligheid niet verbeteren, maar er eerder op achteruit gaan. De kosten die de wetgever maakt om dit te voorkomen en dus de naleving van de wetgeving te garanderen zijn handhavingskosten. Onder deze kostensoort vallen eveneens de uitgaven voor informatie- of sensibiliseringscampagnes die zich na de inwerkingtreding van de wetgeving voorgedaan hebben. In het geval van de wet van
1 Loon * index 1,4282.
Koninklijk Besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, Belgisch Staatsblad 31 maart 2001, xxxx://xxx.xxxxxx.xx/XXXXXXXX_XX/00-00- 01/rechtspos.pdf.
Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxxxxxxx Dienst Personeelszaken van de Politiezone HAZODI (Diepenbeek/ Hasselt/ Zonhoven).
2 Persoonlijke communicaties met alle politiezones uit West-Vlaanderen en Limburg.
3 ((Loon * index 1,4282)/(365 dagen – 104 weekenddagen – 32 verlofdagen))/8uur.
Koninklijk Besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, Belgisch Staatsblad 31 maart 2001, xxxx://xxx.xxxxxx.xx/XXXXXXXX_XX/00-00- 01/rechtspos.pdf.
Persoonlijke communicatie met Xxxxx Xxxxxxxx Dienst Personeelszaken van de Politiezone HAZODI (Diepenbeek/ Hasselt/ Zonhoven).
4 Xxxxxxxx, X. en Vereeck, L. (2008) ‘De kosten van wetgeving: een taxonomie’, Tijdschrift voor Wetgeving, 2008/1, p. 2-13.
5 Bij een Prisoner’s dilemma gaat het om een spelsituatie waarbij de spelers afzonderlijk, afgaande op het eigen belang, een bepaalde strategie volgen die leidt tot een uitkomst die niet Pareto-optimaal is. De Pareto- optimale uitkomst correspondeert namelijk niet met een evenwicht van het spel. Individuele rationaliteit leidt in dit geval tot collectieve irrationaliteit.
Xxx xxx Xxxx, J. en xxx Xxxxxxxxx, B. C. J. (1990) ‘Democratie en welvaartstheorie’, Xxxxxx X.X. Xxxxxx Xxxxxxx, Alphen aan den Rijn, p. 73-75.