PLEIDOOI MILIEUDEFENSIE C.S. DE REDUCTIEPLICHT VAN SHELL – DEEL 2 KLIMAATPROTOCOLLEN EN RICHTLIJNEN
Gerechtshof Den Haag Zaaknummer: 200.302.332
Zittingsdatum: 4 april 0000
XXXXXXXX MILIEUDEFENSIE C.S.
DE REDUCTIEPLICHT VAN SHELL – DEEL 2 KLIMAATPROTOCOLLEN EN RICHTLIJNEN
inzake:
1. Vereniging Milieudefensie
gevestigd te Amsterdam
2. Stichting Greenpeace Nederland
gevestigd te Amsterdam
3. Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee
gevestigd te Harlingen
4. Stichting ter bevordering van de Fossielvrij- beweging
gevestigd te Amsterdam
5. Stichting Both ENDS
gevestigd te Amsterdam
6. Jongeren Milieu Actief* gevestigd te Amsterdam
Geïntimeerden, oorspronkelijk eiseressen,
Gezamenlijk te noemen: “Milieudefensie c.s.” Advocaten:
mr. R.H.J. Xxx, mr. X.X. Xxxx, mr. X.X.X. xxx Xxxx
tegen:
Shell plc
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk
Appellante, oorspronkelijk gedaagde Advocaten:
mr. X.X. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, xx. X. Xxxxxx
en:
Stichting Milieu en Mens
gevestigd te Zwolle
Gevoegde partij aan de zijde van Shell plc Advocaat:
mr. dr. D.J.B. Bosscher
* De Vereniging Jongeren Milieu Actief - de jongerenorganisatie van Vereniging Milieudefensie - is per 1 september 2022 ontbonden. Haar activiteiten zijn voortgezet binnen Milieudefensie.
Edelgrootachtbaar college,
Inleiding
1. In de memorie van antwoord formuleerde Milieudefensie c.s. de volgende twee essentiële rechtsvragen die centraal staan in deze zaak.
1. Rust er op een bedrijf in de positie van Shell een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid en rechtsplicht om proportioneel en adequaat bij te dragen aan het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering?
2. Wat houdt die proportionele en adequate bijdrage specifiek voor Shell in?1
2. Op grond van alles wat Milieudefensie c.s. in deze procedure heeft aangevoerd kan over de eerste vraag – of op Shell een rechtsplicht rust – wat haar betreft geen twijfel bestaan. Ook Shell erkent in deze procedure dat er consensus over bestaat dat “niets doen onaanvaardbaar is en dat bedrijven maatregelen moeten nemen om hun emissies te reduceren.”2
3. Dit deel van het pleidooi gaat daarom in het bijzonder over de vraag wat Shell precies zou moeten doen.
4. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de mondiale CO2-emissies in 2030 met minimaal 45% moeten zijn gedaald om nog een 50% kans te behouden de opwarming tot 1,5°C te beperken.3 Milieudefensie c.s. heeft in dit hoger beroep toegelicht dat de opgave inmiddels groter is geworden, omdat er in de afgelopen jaren wereldwijd te weinig actie is ondernomen om CO2- emissies te reduceren. Daardoor is er cumulatief meer uitgestoten, en is het nog beschikbare koolstofbudget geslonken.
5. Milieudefensie c.s. heeft bij schriftelijk pleidooi toegelicht dat de laatste inschatting is dat het koolstofbudget per begin 2023 nog maar zo’n 250 Gt CO2 bedroeg.4 Op basis van het huidige niveau van CO2-emissies betekent dit dat per begin 2024 nog maar 5 ¼ jaar resteert tot het koolstofbudget voor 1,5°C op is.
6. Het is daarmee duidelijk dat de noodzaak van maximale inspanningen om CO2-emissies te reduceren urgenter is dan ooit. Er is simpelweg geen andere optie om de alomvattende gevaren van klimaatverandering, inclusief de risico’s op het passeren van kantelpunten, nog zoveel mogelijk te beperken. In het schriftelijk pleidooi zijn die risico’s nog eens uitgebreid toegelicht aan de hand van de laatste inzichten uit de klimaatwetenschap.
7. Daarbij is ook toegelicht dat een overschrijding van voornoemd koolstofbudget leidt tot een grotere opwarming van de aarde dan 1,5˚C. Die overschrijding van 1,5˚C wordt in de wetenschap ook wel overshoot genoemd.
8. Aan zo’n overshoot-scenario zijn diverse onoverkomelijke risico’s verbonden.
1 Memorie van Antwoord Milieudefensie c.s., par. 162.
2 Memorie van Grieven Shell, par. 7.2.3(a)(iii). Zie tevens par. 2.2.9, 2.3.10, 3.2.17 en 5.2.3.b.
3 Memorie van Grieven Shell, par. 1.1.1, 1.1.2, 1.2.2, 1.4.1, 2.8.1, 3.2.10.b en 3.2.16.
4 Schriftelijk pleidooi Milieudefensie c.s., par. 35, op basis van Productie MD-518, p. 2312 en p. 2316 (Figure 7).
9. Ten eerste stelt elke fractie van verdere opwarming mensen wereldwijd bloot aan grote additionele gevaren. Boven de 1,5°C wordt onder meer het risico op het passeren van kantelpunten groter, wat bovendien weer processen in gang kan zetten die verdere CO2-uitstoot veroorzaken. Ik verwijs voor de bespreking van al deze omvangrijke risico’s naar het schriftelijk pleidooi.
10. Ten tweede betekent een overshoot dat alles in het werk gesteld moet worden om de temperatuur weer terug te brengen tot 1,5˚C. Voor het terugbrengen van de temperatuur moeten grote hoeveelheden CO2 uit de atmosfeer worden gehaald. Dat noemen we negatieve emissies. De technieken voor verwijdering van CO2 uit de atmosfeer noemen we Carbon Dioxide Removal, afgekort “CDR”. Er zijn echter grote beperkingen aan de mogelijkheden van CDR.
11. Een te grote overshoot van 1,5˚C kan niet ongedaan gemaakt worden. Of een kleine overshoot ongedaan gemaakt kan worden is hoogst onzeker. Op dit moment is CDR namelijk helemaal niet op schaal beschikbaar. Ook is in grote mate onzeker of CDR op schaal beschikbaar zal komen. Ook dit is toegelicht in het schriftelijk pleidooi. In een recente wetenschappelijke publicatie is dat als volgt verwoord:
“The world’s ability to bring temperature down after exceeding 1.5°C warming […] depends on removing more CO₂ from the atmosphere than is emitted […]. There are significant unresolved questions regarding the feasibility, risks and effectiveness of CDR at scale, so achieving net- negative emissions is far from a given.”5
12. Het is daarom glashelder dat alles op alles moet worden gezet om binnen het koolstofbudget te blijven en een eventuele overschrijding zoveel als mogelijk te beperken. Tijdens COP28 heeft de internationale gemeenschap van staten ook weer de noodzaak van het behalen van het 1,5°C- doel bevestigd. Daarbij is door de internationale gemeenschap ook de noodzaak erkend om overshoot te voorkomen en in ieder geval tot een absoluut minimum te beperken.6
13. Mede indachtig het voorkomen en beperken van een overshoot van 1,5˚C, hebben landen ook erkend dat onmiddellijke actie nodig is om diepgaande en blijvende emissiereducties te bereiken en elkaar daar ook toe opgeroepen.7
14. Shell heeft een zorgplicht om proportioneel bij te dragen aan deze snelle en diepgaande emissiereducties. Het is vervolgens de vraag wat dat voor Shell betekent.
15. Milieudefensie c.s. heeft in eerste aanleg en hoger beroep al uitgebreid toegelicht dat een reductie van de Scope 1, 2 en 3 CO2-emissies met (netto) 45% in 2030, de absolute ondergrens is van wat Shell moet doen.8 Dit mede op basis van de toepassing van de gevaarzettingsleer, het mensenrechtenrecht en internationale rechtsbeginselen zoals het voorzorgsbeginsel en het CBDR-beginsel.
5 Productie MD-576, p. 15.
6 Productie MD-569B, par. 23 t/m 28.
7 Productie MD-569B, par. 23 t/m 28.
8 Onder meer: Memorie van Antwoord Milieudefensie c.s., hoofdstuk 5.2, Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, par. 12 t/m 20 en par. 40 en 41 t/m 45.
16. Milieudefensie c.s. heeft er ook op gewezen dat de reductieverplichting van 45% in 2030 wordt ondersteund door klimaatprotocollen voor bedrijven en door internationale richtlijnen over de verplichtingen van bedrijven ter bescherming van mensenrechten.
17. Naast het Oxford-rapport uit 2020, heeft Milieudefensie c.s. in hoger beroep gewezen op de onder de vlag van de VN ontwikkelde Race to Zero-criteria. Die criteria maken duidelijk dat bedrijven zich maximaal moeten inspannen ("maximum effort") om een billijke bijdrage ("fair share") te leveren aan de mondiaal noodzakelijke emissiereductie van (inmiddels) bijna 50% in 2030. Voor ieder bedrijf geldt dat zij zo snel als mogelijk Scope 1, 2 en 3-emissies moet reduceren.9 Behoudens specifieke beperkingen geldt voor veel bedrijven dat zij hun emissies sneller dan het mondiaal gemiddelde moeten reduceren.10 Dit geldt volgens de criteria in het bijzonder voor invloedrijke westerse bedrijven met omvangrijke emissies en een grote historische verantwoordelijkheid voor het klimaatprobleem. De VN Race to Zero verwijst in dat kader expliciet naar de preambule en artikelen 2 en 4 van het Parijs Akkoord, waarin het CBDR-beginsel is neergelegd.11 De VN past het CBDR-beginsel dus ook toe op het Race to Zero initiatief en dit CBDR-beginsel geldt daardoor dus ook voor bedrijven. Het CBDR-beginsel geldt in het bijzonder ook voor Shell. Shell heeft namelijk zowel een grote historische verantwoordelijkheid als controle en invloed op een zeer omvangrijke hoeveelheid emissies. Ook behaalt Shell het overgrote deel van haar omzet in rijke en veelal westerse landen. Dat wil zeggen de landen die het voortouw moeten nemen bij de klimaataanpak en dus het snelst fossiele brandstoffen moeten uitfaseren om hun emissies omlaag te brengen.12
18. De consensus over de actie die van bedrijven en andere niet-statelijke actoren mag worden verwacht, is sinds de indiening van de memorie van antwoord alleen maar robuuster geworden. Zo heeft de International Organization for Standardization (het “ISO”) de Net Zero Guidelines gepubliceerd13 en heeft het Exponential Roadmap Initiative het 1,5°C Business Playbook uitgebracht.14 Ik kom over deze twee nieuwe protocollen zometeen nog te spreken.
19. Een zeer belangrijke andere ontwikkeling is het werk van de United Nations’ High-Level Expert Group on the Net Zero Emissions Commitments of Non-State Entities. Ik zal deze commissie van VN experts hierna kortweg aanduiden als de “VN-expertgroep”. Deze VN-expertgroep heeft op verzoek van de Secretaris-Generaal van de VN tien belangrijke aanbevelingen gedaan over hoe geloofwaardige netto-nul doelstellingen van bedrijven eruit behoren te zien. Die aanbevelingen zijn hoog nodig, omdat steeds meer bedrijven zich in woord weliswaar committeren aan een netto-nul doelstelling, maar de integriteit van die beloftes is vaak ronduit slecht. Het doel was dus om sterkere en duidelijkere normen te ontwikkelen voor netto-nul doelstellingen om greenwashing door bedrijven en verdere vertraging van betekenisvolle klimaatactie te voorkomen.
20. De aanbevelingen van de VN-expertgroep zijn neergelegd in het rapport Integrity Matters.15 In de rest van dit pleidooi zal ik naar dit rapport verwijzen als het “VN-expertrapport”.
9 Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, par. 41 t/m 45.
10 Memorie van Antwoord Milieudefensie c.s., par. 500 t/m 507 en Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, par. 41 t/m 45.
11 Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, par. 44 (voetnoot 51).
12 Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, par. 44 (voetnoot 51).
13 Productie MD-488.
14 Productie MD-490.
15 Productie MD-487.
21. Het VN-expertrapport bouwt voort op bestaande initiatieven zoals het VN Race to Zero-initiatief. Het VN-expertrapport bevestigt het cruciale belang van geloofwaardige en ambitieuze klimaatactie van bedrijven en andere niet-statelijke actoren. De aanbevelingen in het VN- expertrapport vormen een zeer belangrijke maatstaf om netto-nul doelstellingen te beoordelen. Dat wordt ook bevestigd door een recent rapport van de universiteit van Oxford (het “Oxford- rapport”).16
22. In eerste aanleg heeft de rechtbank waarde gehecht aan de bevindingen van de universiteit van Oxford uit 2020, vanwege hun onderzoek naar klimaatprotocollen voor bedrijven. De universiteit van Oxford rapporteert inmiddels jaarlijks over de ontwikkelingen op dit gebied. In haar meest recente rapport bevestigt de universiteit van Oxford de bijzondere status van het rapport van de VN-expertgroep. Daar wordt het volgende over gezegd:
“the crucial aspect about the UN panel is that it is a UN panel: as Xx. Xxxxxxxx has said, its recommendations will now frame all discussions of net zero within the UN system. The recommendations provide everyone a universal yardstick to assess their own net zero targets and those of others. No company, city or region can any longer claim not to know what a credible target looks like.”17
23. Kortom, de aanbevelingen van de VN-expertgroep hebben een bijzondere en universele status. Zoals door Oxford terecht aangegeven, kan geen bedrijf meer claimen niet te weten wat een geloofwaardige klimaatdoelstelling is.
24. Bij de verdere behandeling van het VN-expertrapport zal nogmaals duidelijk worden dat Shell’s beleid met geen mogelijkheid als “net-zero aligned” valt aan te merken, zoals Shell zelf claimt. Shell’s beleid is de definitie van greenwashing en loze beloftes die het VN-expertrapport bedoelt tegen te gaan. Het rapport heet niet voor niets Integrity Matters.
25. In de woorden van de VN-expertgroep: “Deceptive or misleading net zero claims by non-state actors not only erode confidence in net zero pledges overall, they undermine sovereign state commitments and understate the work required to achieve global net zero.”18
26. We kunnen dus constateren dat de vaststelling van de rechtbank dat er internationaal brede consensus bestaat dat “ieder bedrijf zelfstandig naar het doel van netto nul emissies in 2050 moet toewerken”19, nog eens in vele aanvullende en gezaghebbende bronnen is bevestigd. Die bronnen geven zeer duidelijke aanknopingspunten over wat tot 2030 van een bedrijf in de positie van Shell mag worden verwacht. Duidelijk is namelijk dat deze bronnen in belangrijke mate dezelfde kant op wijzen.
27. Naast al deze nieuwe ontwikkelingen op het gebied van klimaatprotocollen zijn afgelopen jaar ook de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen geüpdatet.20 Ten slotte hebben er ook belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden onder de UN Guiding Principles for Business and
16 Productie MD-489, p. 10. Zie ook p. 3 en 5.
17 Productie MD-489, p. 10.
18 Productie MD-487, p. 12.
19 Xxxxxx, x.ov. 4.34.
20 Productie MD-492.
Human Rights (de “UNGP”). Ook die richtlijnen wijzen dezelfde kant op als de genoemde klimaatprotocollen. Ik zal eerst de ontwikkelingen op het gebied van de klimaatprotocollen voor bedrijven bespreken. Ik kom over de OESO-richtlijnen en de UNGP daarna nog te spreken.
Klimaatprotocollen voor bedrijven
28. Vooraf is het goed in herinnering te brengen dat de klimaatprotocollen voor bedrijven zijn ontstaan door de erkenning van de noodzaak van niet-statelijke actie bij het beperken van de opwarming. Die noodzaak werd in 2011 al onder woorden gebracht in de Scope 3 Standaard.21 De rechtbank heeft vastgesteld dat er al sinds 2012 brede internationale consensus bestaat over de noodzaak van niet-statelijke actie, omdat staten de klimaatopgave niet alleen aan kunnen.22 De rechtbank heeft ook gewezen op de erkenning van het belang van niet-statelijke actie in het besluit bij het Parijs Akkoord.23 Ten slotte heeft de rechtbank vastgesteld dat daartoe het VN Race to Zero-initiatief is ontwikkeld, met daarin protocollen voor emissiereducties voor niet-statelijke partijen.24 Dit alles om niet-statelijke actie zo snel mogelijk op te schalen om de emissiekloof tot 2030 te dichten. Al deze vaststellingen staan tussen partijen niet ter discussie.
29. Dat is van belang, omdat Shell met verwijzing naar Nederlandse en Europese regelgeving betoogt dat klimaatbeleid en het vormgeven van de energietransitie, uitsluitend aan overheden moet worden gelaten. Een reductiebevel aan Shell zou overheidsregelgeving doorkruisen of ondermijnen, aldus Shell.
30. Het tegendeel is waar. Alle partijen bij het Parijs Akkoord hebben juist onderkend hoe belangrijk proactieve actie van bedrijven en andere organisaties is. Dat komt onder meer omdat ambitieuze klimaatactie van bedrijven een vliegwieleffect aan bredere klimaatactie veroorzaakt, zoals in eerste aanleg al is besproken.25 De VN Race to Zero spreekt in dit verband ook wel over het activeren van een ‘ambition loop’. Dat betekent het volgende. Als niet-statelijke actoren robuuste toezeggingen doen en ambitieuze klimaatactie ondernemen, dan geeft dat ook staten het vertrouwen om snellere en verdergaande klimaatactie te ondernemen. Dat ambitieuzere beleid van staten helpt niet-statelijke actoren vervolgens weer bij het versnellen van hun eigen actie om het 1,5°C-doel binnen bereik te houden.26 De wisselwerking tussen statelijke en niet-statelijke klimaatactie is daarmee de onmisbare basis voor positieve transformatie richting het 1,5°C-doel. Dit alles is ook bevestigd in het UNEP Emissions Gap Report.27
31. Ik breng hier ook het rapport van Xxxxxxx House uit 2018 in herinnering, waarin de onmisbare actie van bedrijven werd benadrukt: “Sub-state/non-state climate action can boost the confidence, resources and political will of governments to raise their own ambition, strengthening the Paris process.”28
21 Memorie van Antwoord Milieudefensie c.s., par. 831-832.
22 Xxxxxx, x.ov. 4..4.26.
23 Xxxxxx, x.ov. 2.4.7.
24 Xxxxxx, x.ov. 2.4.8.
25 Openingspleidooi Milieudefensie c.s., par. 130 t/m 149: ‘De belangrijke rol van niet-statelijke partijen onder het VN klimaatregime’.
26 Productie MD-491, p. 74-75.
27 Zie Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, par. 72 t/m 78, met verwijzing naar Productie MD-368, p. 1 en p. 28.
28 Productie MD-272, p. 4-5. Zie ook p. 1 (samenvatting).
32. In dit verband is in eerste aanleg ook toegelicht dat het belangrijk is te beseffen dat bedrijven een veel directere en grotere controle hebben over hun beleid en hun CO2-emissies dan staten controle hebben over de CO2-emissies van burgers en bedrijven.29 Bedrijven zoals Shell kunnen daardoor ook ambitieuzer zijn en sneller acteren dan vele nationale staten en dus ook snel een vliegwieleffect creëren zodra zij tot het nemen van hun verantwoordelijkheid overgaan.30
33. Het uitblijven van adequate klimaatactie door de private sector betekent dat dit belangrijke vliegwieleffect ook uitblijft.
34. Maar niet alleen het vliegwieleffect blijft uit. Evenzo belangrijk is dat het uitblijven van klimaatactie van bedrijven de implementatie van overheidsbeleid ondermijnt en ondergraaft. Dit bleek al uit het citaat uit het VN-expertrapport dat ik zojuist aanhaalde. Het blijkt ook het Oxford- rapport. Ik citeer:
“In countries with national targets, the lack of corresponding sub-national and private sector targets creates a significant barrier to implementation of national climate policies and undercuts the credibility of national pledges”31
35. Kortom, de achtergrond van deze protocollen en initiatieven toont nu juist hoe belangrijk het is dat ook de private sector haar proportionele klimaatbijdrage levert. Staten roepen daar als internationale gemeenschap ook al meer dan tien jaar toe op.
36. De VN Race to Zero en andere belangrijke initiatieven geven zoals gezegd ook belangrijke inzichten in de klimaatactie die nu van bedrijven wordt verwacht.
37. Net als de VN Race to Zero, bepalen het VN-expertrapport, de ISO Net Zero Guidelines en het 1,5°C Business Playbook dat alle bedrijven zich maximaal moeten inspannen om emissies te reduceren in lijn met het 1,5°C-doel.32 In de woorden van het VN-expertrapport: “All non-state actors must reduce emissions as fast as possible.”33 Het is de hoogste klimaatambitie die van partijen wordt gevraagd en dat is ook passend in het licht van de urgentie van het klimaatprobleem en de omvang van het gevaar.
38. Als steevast uitgangspunt geldt daarbij in deze protocollen de halvering van Scope 1, 2 en 3 emissies in 2030.34 Al deze bronnen bevestigen bovendien expliciet dat de bedrijven die de capaciteit hebben om sneller te bewegen, dat ook moeten doen.35 Ik zal een en ander verder toelichten aan de hand van de meest relevante aanbevelingen uit het VN-expertrapport.
39. De eerste aanbeveling ziet op de netto-nuldoelstelling van een bedrijf. Dat doel moet voorzien in het bereiken van netto-nul emissies in 2050 of eerder, moet de maximale ambitie reflecteren en
29 Dagvaarding, par. 609-618, Pleitnotitie 3 Milieudefensie c.s. (IPR deel), par. 50-53.
30 Dagvaarding, par. 609-618, Pleitnotitie 3 Milieudefensie c.s. (IPR deel), par. 50-53 met verwijzing naar productie MD-272, p. 4. Zie ook Pleitnotitie 7 van Milieudefensie c.s., par. 27 t/m 40.
31 Productie MD-489, p. 38.
32 Productie MD-487, p. 16, Productie MD-488, p. 16 (onder 8.2.6), Productie MD-490, p. 5.
33 Productie MD-487, p. 16.
34 Productie MD-487, p. 16-17, Productie MD-488, p. 19 (onder 8.2.6), Productie MD-490, p. 12.
35 Productie MD-487, p. 16-17, Productie MD-488, p. 19 (onder 8.2.6), Productie MD-490, p. 12.
moet als uitgangspunt voorzien in een absolute emissiereductie van 50% tegen 2030.36 Dit mogelijk met uitzondering van bedrijven uit ontwikkelingslanden. Ik citeer het VN-expertrapport:
“Those that have the capacity to move faster than a 50% reduction by 2030 and net zero by 2050 should do so, while some developing country non-state actors may require more support on their path to net zero.”37
40. De ISO Net Zero Guidelines bepalen eveneens dat de doelstellingen op weg naar 2050 gebaseerd moeten zijn op de wetenschap en de maximaal mogelijke inspanning van bedrijven. Ook hier geldt het uitgangspunt een “minimum target to halve all types of GHG emissions every decade, if possible”.38 Daar wordt aan toegevoegd dat organisaties met een hoge capaciteit, een grote historische verantwoordelijkheid of een grote emissieomvang, zodanig snelle klimaatactie moeten nemen dat zij “well before the global average” op netto-nul uitkomen. Bedrijven met een grote verantwoordelijkheid en een grote emissieomvang moeten dus sneller dan het mondiaal gemiddelde hun emissies reduceren.39 Shell voldoet aan al deze criteria en heeft bij monde van haar voormalige CEO ook erkend dat zij sneller moet bewegen dan het mondiaal gemiddelde.40
41. Ook het 1,5°C Business Playbook is gebaseerd op het uitgangspunt dat bedrijven hun Scope 1, 2 en 3 emissies elk decennium minimaal halveren, waarbij de rijkste bedrijven veel sneller moeten bewegen en zouden moeten streven naar netto-nul in 2040.41
42. Het belang van de snelst mogelijk klimaatactie door bedrijven wordt in de tweede aanbeveling van het VN-expertrapport ook nog eens extra benadrukt: “It is crucial that non-state actors have short-term targets that prioritise immediate reductions aligned with pathways that keep 1.5 °C in sight across their value chain to avoid crossing dangerous climate tipping points.”42
43. Gelet op het snel slinkende koolstofbudget is het ook evident dat bedrijven hun actie niet kunnen uitstellen tot later in dit decennium, zoals Shell doet voorkomen.43 Het VN-expertrapport benadrukt het cruciale belang dat bedrijven meteen korte termijn doelen stellen, omdat het overheden helpt bij de implementatie van hun eigen doelstellingen en omdat het een vliegwieleffect kan creëren voor het aanscherpen van bestaande doelen.44
44. Het VN-expertrapport benadrukt expliciet dat bedrijven hun emissies in absolute zin moeten reduceren. De reductiedoelstelling moet daarbij zien op alle emissies van het bedrijf, zowel de Scope 1 en 2-emissies, als de Scope 3 emissies. Ook het Oxford-rapport stelt in haar analyse van deze en andere klimaatprotocollen vast dat reductiedoelen betrekking moeten hebben op alle emissie scopes.45 De ISO Net Zero Guidelines benadrukken in dit verband ook nog eens dat het
36 Productie MD-487, p. 15 en 16.
37 Productie MD-487, p. 16.
38 Productie MD-488, p. 19 (onder 8.2.6).
39 Productie MD-488, p. 9 (onder 5.3 en 5.4) en p. 28 (onder 12.2).
40 Memorie van Antwoord Milieudefensie c.s., par. 491.
41 Productie MD-490, p. 5.
42 Productie MD-487, p. 17.
43 Schriftelijk pleidooi, par. 35.
44 Productie MD-487, p. 17.
45 Productie MD-489, p. 30.
nodig is dat bedrijven “take full responsibility for reducing Scope 1, Scope 2 and Scope 3 emissions without shifting undue responsibility for GHG emissions to another organization.”46
45. De derde aanbeveling van het VN-expertrapport is dat carbon credits niet mogen worden ingezet om korte termijn reductiedoelstellingen te halen. Carbon credits, en dan alleen carbon credits met een gegarandeerde hoge integriteit, mogen enkel worden gebruikt voor “beyond value chain mitigation”. Dat betekent dat carbon credits alleen in aanvulling op de eigen reductiedoelstellingen mogen worden gebruikt, en niet in plaats van daadwerkelijke eigen emissiereducties.47
46. De schandalen over carbon credits-projecten stapelen zich maand na maand alleen maar verder op, zo blijkt nogmaals uit recent onderzoek. Daar werden 26 projecten onderzocht. Van deze projecten wordt geschat dat slechts 6% echt voor minder CO2-uitstoot hebben gezorgd.48 Dat bevestigt maar weer eens dat het overgrote deel van de carbon credits onvoldoende integriteit heeft. Het verklaart ook waarom het VN-expertrapport niet wil dat bedrijven carbon credits inzetten om aan hun eigen reductiedoelstellingen te voldoen.
47. Het verbaast dan ook niet dat de andere klimaatprotocollen het gebruik van carbon credits
eveneens uitsluiten, of benadrukken dat daar zeer terughoudend mee om moet worden gegaan.49
48. Ik breng hier in herinnering dat Shell volledige LNG-ladingen in combinatie met carbon credits als CO2-neutraal gas verkoopt.50 Ook verkoopt Shell in nog minimaal 21 landen carbon credits aan automobilisten, terwijl de Reclame Code Commissie Shell’s reclames daarover al meermaals als misleidend heeft beoordeeld.51 Feitelijk promoot Shell op deze manieren fossiele activiteiten als duurzame activiteiten, waarmee klimaatactie wordt ondermijnd.52 Ook zet Shell carbon credits in om aan haar eigen reductiedoelen te voldoen. Sterker nog, in 2023 zette Shell maar liefst 20 miljoen carbon credits in.53 Shell is daarmee één van de grootverbruikers van carbon credits wereldwijd. De manier waarop Shell met carbon credits omgaat is duidelijk niet in lijn met de gangbare richtlijnen. En dat is een understatement.
49. De vierde aanbeveling van het VN-expertrapport specificeert dat bedrijven een adequaat transitieplan moeten opstellen, waarin wordt toegelicht welke actie zal worden ondernomen om de gestelde reductiedoelen te bereiken. Daarin moet ook worden verduidelijkt hoe onder meer kapitaalinvesteringen, R&D-uitgaven en lobbyactiviteiten in lijn gebracht worden met de gestelde reductiedoelen.54 Shell heeft geen adequate doelen, en ook geen adequaat transitieplan.
50. Aanbeveling 5 ziet op een specifieke doelstelling om fossiele brandstoffen uit te faseren. Het is volgens het VN-expertrapport duidelijk dat bestaande fossiele infrastructuur het nog resterende
46 Productie MD-488, p. 21 (9.1.2 onder l).
47 Productie MD-487, p. 19.
48 Productie MD-513B, p. 3-4. Zie ook Productie MD-513C, p. 1-4 (het NOS-nieuwsbericht over deze studie).
49 Productie MD-488, p. 23-24 (onder 10.1), Productie MD-489, p. 22 en 37, Productie MD-490, p. 33.
50 Memorie van Antwoord Milieudefensie c.s., hoofdstuk 6.4.6. Zie ook Shell’s Sustainability Report, Productie S-172, p. 30.
51 Ibid.
52 Zie ook Openingspleidooi deel 2, par. 30, met verwijzing naar Productie MD-544, p. 6.
53 Shell Energy Transition Strategy 2024, p. 41 .
koolstofbudget voor 1,5˚C ruimschoots overschrijdt.55 Het VN-expertrapport stelt daarom vast dat: “there is no room for new investment in fossil fuel supply and [there is] a need to decommission existing assets.”56
51. Volgens het VN-expertrapport moeten bedrijven daarom de exploratie naar nieuwe olie- en gasvelden beëindigen. Ook moeten zij de uitbreidingen van olie- en gasreserves en olie- en gasproductie beëindigen.57 Iedere investering in nieuwe olie- en gasprojecten, draagt immers bij aan de verdere lock-in die de energietransitie vertraagt en aanzienlijke nieuwe drempels opwerpt voor klimaatactie. Dat is in deze procedure al uitgebreid ter sprake gekomen. Het is bovendien ook mogelijk om de transitie binnen een 1,5°C-pad vorm te geven zonder nieuwe fossiele projecten aan de bestaande olie- en gasvelden toe te voegen, zo toont het IEA in haar NZE- scenario en zo blijkt uit het mitigatiepotentieel dat het IPCC in kaart brengt. Hierover komen we later nog te spreken.
52. Het beleid en de investeringen van Shell staan haaks op deze belangrijke voorwaarde om te stoppen met nieuwe fossiele projecten. De rechtbank onderkende met het Vonnis al dat een consequentie van het reductiebevel zou kunnen zijn dat Shell nieuwe investeringen in het winnen van fossiele grondstoffen nalaat en/of haar productie van fossiele grondstoffen beperkt.58 De ontwikkelingen na het Vonnis tonen het gelijk van de rechtbank dat nieuwe fossiele projecten zich niet verhouden met het 1,5°C-doel. In de woorden van de voorzitter van de VN-expertgroep: “Non-state actors cannot claim to be net zero while continuing to build or invest in new fossil fuel supply.”59
53. Shell heeft echter alleen sinds het Vonnis al minstens 20 nieuwe olie- en gasprojecten goedgekeurd. Dat blijkt uit onderzoek van Oil Change International, op basis van Rystad-data.60 Als deze projecten allemaal worden geëxploiteerd, zal Shell alleen al met die 20 nieuwe projecten naar schatting ruim vijf keer de emissies van alle burgers en bedrijven in Nederland extra uitstoten.61 Alleen al wat Shell dus sinds het Vonnis aan nieuwe projecten heeft ontwikkeld, levert dus vijf keer de jaarlijkse hoeveelheid emissies van Nederland op. Het gaat dus om enorme hoeveelheden emissies.
54. Ook heeft Shell naar schatting nog 14,7 miljard barrels of oil equivalent aan niet-ontwikkelde olie- en gasreserves, waarmee een extra uitstoot van maar liefst 38 keer de Nederlandse uitstoot zou kunnen samenhangen.62 Op dit moment heeft Shell geen plan om haar olie- en gasproductie omlaag te brengen en koerst zij de komende jaren zelfs nog op een productiestijging. Gisteren heeft Shell ook zelf bevestigd dat zij de productie van olie dit decennium op hetzelfde niveau wil houden, en daarnaast de productie van gas aanzienlijk wil laten toenemen. Shell heeft de door Oil Change International gebruikte Rystad-data ook niet betwist.63 Oil Change International heeft in kaart gebracht dat Shell’s CO2-emissies uit eigen productie aanzienlijk zouden dalen, namelijk met
55 Productie MD-487. Zie ook Productie MD-523, p. 35, Productie MD-525, p. 150.
56 Productie MD-487, p. 23.
57 Productie MD-487, p. 23-24.
58 Xxxxxx, x.ov. 4.4.39.
59 Productie MD-487, p. 7.
60 Productie MD-573A, p. 4.
61 Productie MD-573A, p. 17.
62 Productie MD-573A, p. 17.
63 Productie MD-573A, p. 19, figuur 7.
44% ten opzichte van 2019, als Shell begin 2023 zou zijn gestopt met het goedkeuren van nieuwe olie- en gasproductie en de constructie van nog in aanbouw zijnde velden had stopgezet.64 Twee derde van de nog in aanbouw zijnde velden zijn velden waarvoor Shell de investeringsbeslissing pas in 2021 of later heeft genomen.65
55. De laatste aanbeveling van het VN-expertrapport die ik hier wil noemen is aanbeveling 6. Deze aanbeveling roept bedrijven op hun lobbykracht in te zetten voor positieve systeemverandering: “non-state actor leaders need to ensure that their full influence is working as part of the solution, not undermining it.”66
56. Bedrijven moeten hun lobby, inclusief de lobby via belangenorganisaties, in lijn brengen met het mondiale doel om emissies minstens te halveren in 2030. Het VN-expertrapport benoemt ook de noodzaak dat bedrijven transparant zijn over hun lidmaatschappen van belangenorganisaties en bereid moeten zijn die organisaties te verlaten wanneer de noodzakelijke veranderingen niet worden doorgevoerd.67 Er bestaat bij de VN-expertgroep dus ook bewustzijn dat bedrijven via hun directe en indirecte lobbyactiviteiten in de weg staan aan ambitieuze klimaatactie.
57. Ook de Race to Zero, de ISO Net Zero Guidelines en het 1.5°C Business Playbook benadrukken het belang van het zo breed mogelijk inzetten van positieve veranderkracht door bedrijven, waaronder via hun belangenorganisaties.68 Ook hier geldt weer dat Shell precies het tegenovergestelde doet, en direct en indirect blijft lobbyen om vraag en aanbod van fossiele brandstoffen te vergroten.69
58. Shell wijst dan nog op het Science Based Targets Initiative (“SBTi”), dat momenteel bezig is met het ontwikkelen van specifieke criteria voor olie- en gasbedrijven. Ten eerste doet dit niks af aan alle voorgaande bevindingen. Die bevindingen tonen dat bestaande protocollen in belangrijke mate dezelfde kant op wijzen als het gaat om de actie die van alle bedrijven, dus ook olie- en gasbedrijven, kan worden verwacht. Het SBTi is ook een partner van de VN Race to Zero en onderschrijft dus ook de uitgangspunten van de VN Race to Zero.70 Zo stelt het SBTi dat bedrijven gebruik moeten maken van de meest ambitieuze scenario’s die leiden tot de snelst mogelijke reducties en de minste cumulatieve emissies.71 Het SBTi heeft reductiepaden ontwikkeld voor en met de private sector, waarbij bedrijven desgewenst ook kunnen aansluiten bij een sectoraal pad. Over die sectorale paden die het SBTi ook hanteert, en waar Shell en haar deskundige Xxxxxx op hebben gewezen, komt mr. Xxx Xxxx straks nog te spreken.
59. Voor nu is echter van belang dat het SBTi evenzeer bedrijven oproept tot het tonen van de hoogst mogelijke ambitie en dat ook de reductiepaden van het SBTi in alle gevallen voorzien in snelle en diepgaande emissiereducties.72 Ik citeer:
64 Productie MD-573A, p. 20-22.
65 Productie MD-573A, p. 22.
66 Productie MD-487, p. 25.
67 Productie MD-487, p. 25.
68 Productie MD-353, p. 3, Productie MD-354, p. 14, Productie MD-488, p. 13 (7.2), p. 14 (7.3(k)), Productie MD-
490, p. 26.
69 Zie openingspleidooi deel 2 van Milieudefensie c.s. van 2 april 2024.
70 Zie over het SBTi ook Pleitnota 7 van Milieudefensie c.s. van 15 december 2020, par. 30 t/m 34 met verwijzing naar Productie MD-322, p. 5-6.
71 xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxx/xxxxx/XXXx-Xxxxxxxxx-Xxxxxx.xxx, p. 13.
72 Zie bijvoorbeeld Productie S-141, p. 8.
“Rapid, deep cuts to direct and indirect value-chain emissions must be the overarching priority for companies. Companies must set near-term science-based targets to roughly halve emissions before 2030.”73
60. Olie- en gasbedrijven kunnen hun doelstellingen momenteel niet bij het SBTi laten valideren. Er bestaat ook geen sectoraal pad binnen de SBTi voor de olie- en gassector. Dat heeft een achtergrond.
61. De ontwikkeling van specifieke criteria voor olie- en gasbedrijven is binnen het SBTi al een aantal jaren gaande. Het SBTi heeft als uitgangspunt om bedrijven te betrekken bij de totstandkoming van een reductiepad. Dit in de hoop dat zoveel mogelijk bedrijven aan de SBTi-protocollen zullen deelnemen.74 Dat is in het geval van de olie- en gassector extra uitdagend. De olie- en gassector zal namelijk, anders dan andere sectoren, noodzakelijkerwijs moeten krimpen en in een bepaalde mate in een sterfhuisconstructie terecht komen. Het is dan moeilijk om olie- en gasbedrijven aan boord te krijgen en vrijwillig aansluiting te laten zoeken bij een richtlijn. Zoals één van de betrokken NGOs terecht opmerkte: “Fossil fuel companies are not going to design their own demise”.75 Dat is een belangrijke conclusie, want de olie- en gasbedrijven zitten zelf mee aan tafel bij het SBTi en de ontwikkeling van de standaard. Dit is een reden waarom de totstandkoming van een specifieke SBTi-richtlijn voor olie- en gasbedrijven zeer moeizaam is.76 Xx. Xxxxxx haalde xxxxxxxx aan dat het SBTi heeft opgemerkt dat de olie- en gasindustrie complex is en dat dit de noodzaak van een olie- en gasstandaard duidelijk maakt. Xx. Xxxxxx noemt echter niet de woorden die meteen na zijn geciteerde woorden volgen, namelijk dat het van belang is om een standaard te ontwikkelen voor olie- en gasbedrijven, omdat hun producten de belangrijkste veroorzaker zijn van klimaatverandering. Een paragraaf verder benadrukt het SBTi dat die standaard eens temeer van belang is, omdat het IPCC heeft vastgesteld dat de emissies uit bestaande en geplande fossiele infrastructuur het nog beschikbare koolstofbudget zullen overschrijden.77 Het SBTi wijst zelfs op het vonnis van de rechtbank Den Haag tegen Shell om duidelijk te maken wat volgens de Nederlandse rechter een Parijsconforme aanpak voor Shell zou moeten zijn.78 Tegen deze achtergrond is duidelijk dat het punt dat Shell wenst te maken, dat, zolang er nog geen methodologie is, geen sprake kan zijn van een rechtsplicht, niet opgaat. De niet door xx. Xxxxxx geciteerde passages zijn belangrijke objectieve aanknopingspunten vóór het aannemen van een rechtsplicht.
62. Uit de huidige stand van zaken blijkt in ieder geval duidelijk dat ook het SBTi van olie- en gasbedrijven zal vereisen dat absolute emissiereducties moeten worden behaald.79 Ook intensiteitsdoelstellingen zullen moeten leiden tot absolute emissiereducties.80 Dit sluit ook aan bij de bestaande protocollen van het SBTi.81
73 xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxx-xxxx (‘Key components of the Corporate Net-Zero Standard’).
74 Productie MD-572B, p. 2.
75 Productie MD-572B, p. 3.
76 Productie MD-489, p. 25 (voetnoot 14). Zie ook Productie MD-572B, p. 1 t/m 3.
77 Productie S-141, p. 8.
78 Ibid.
79 Productie S-141, p. 14. Zie ook Productie MD-572A, p. 10-11.
80 Ibid.
81 Productie Md-572A, p. 11.
63. Bovendien ligt uitdrukkelijk de voorwaarde op tafel om bedrijven te laten stoppen met het ontwikkelen van nieuwe olie- en gasprojecten, alsook om bestaande productie versneld uit te faseren. De Expert Advisory Group van het SBTi heeft daar in januari 2023 positief over geadviseerd.82
64. Kortom, ook het SBTi gaat uit van dezelfde belangrijke uitgangspunten die zich nu zullen moeten vertalen naar een adequate standaard. In de woorden van het SBTi:
“We must phase out fossil fuels at the societal level - and that starts with individual O&G companies cutting emissions across scopes 1, 2, and 3 in line with science.”83
65. De conclusie van al het bovenstaande moet zijn dat gezaghebbende klimaatprotocollen voor bedrijven belangrijke uitgangspunten geven voor de vaststelling van reductiedoelen door niet- statelijke actoren. Bedrijven moeten een maximale inspanning leveren om hun Scope 1, 2 en 3 emissies in absolute zin te reduceren. Die bijdrage moet een fair share zijn van de mondiale opgave en dat zal voor veel bedrijven betekenen dat zij meer moeten doen dan het mondiaal gemiddelde. Ook voor Shell geldt dat zij meer moet doen dan het mondiaal gemiddelde. In het licht van Shell’s grote verantwoordelijkheid voor het klimaatprobleem, Shell’s grote emissieomvang en het feit dat Shell het overgrote deel van haar omzet behaald in de rijkste landen kan daar geen twijfel over bestaan. Ook heeft Shell ontegenzeggelijk de capaciteit om zo snel te veranderen. Het toont eens te meer dat Milieudefensie c.s. met haar vordering van een 45%-reductie in 2030 niet overvraagt.
66. Met deze conclusie heb ik het onderwerp van de klimaatprotocollen afgesloten. Voordat ik toekom aan het bespreken van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van mensenrechtelijke richtlijnen nog het volgende.
67. Gisteren hoorden wij Shell haar verantwoordelijkheid voor Scope 3 emissies betwisten, omdat niet alle bedrijven rapporteren over Scope 3.84 Daarbij noemt Shell het “veelzeggend dat de regelgeving over klimaatrapportage die de Amerikaanse beurswaakhond SEC op 7 maart 2024 heeft gepubliceerd, niet eens de verplichting bevat om over Scope 3 te rapporteren”.85
68. Maar dat deze SEC Climate Rule geen rapportage van Scope 3-emissies voorschrijft, is mede het resultaat van de tegendruk van Shell en andere grote bedrijven in de olie- en gassector en daarbuiten. Direct nadat de SEC het voornemen tot deze Climate Rule naar buiten bracht, doet de Financial Times verslag met de volgende titel: “Fossil fuel groups step up lobbying of SEC to dilute climate reporting rules, Oil and gas industry stiffens resistance to tougher new environmental regime.” In dat artikel valt te lezen dat “Lobbying reports show greater arm-twisting at the Securities and Exchange Commission, both by individual companies and industry groups”.86
82 Productie MD-572A, p. 5. Zie ook p. 15, 45-46.
83 xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxx/xxx-xxx-xxx-xxxx-xxxxx-xxx-xxx-xxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxxx.
84 Spreekaantekeningen Shell zittingsdag 2 – Deel 3 van 4, par. 8.4.7 onder (c).
85 Spreekaantekeningen Shell zittingsdag 2 – Deel 3 van 4, par. 8.4.9.
86 Financial Times, 2 augustus 2021, Fossil fuel groups step up lobbying of SEC to dilute climate reporting rules, Oil and gas industry stiffens resistance to tougher new environmental regime, beschikbaar via xxxxx://xxx.xx.xxx/xxxxxxx/xx000x00-0000-0000-xxx0-0x00x000xx00. “The API has previously sued the SEC to stop regulations aimed at oil and gas companies. The oil and gas sector’s lobbying to dilute the SEC’s rules come as these companies are rushing to portray themselves as eco-friendly amid the boom in environmental, social and governance investing.”
69. Op basis van openbare lobbygegevens, melden de Financial Times en persbureau Reuters87 dat deze lobby onder meer wordt gevoerd door het American Petroleum Institute (API) en de US Chamber of Commerce. Invloedrijke lobbyorganisaties waarin Shell een prominente rol vervult. Zowel in het American Petroleum Institute als in de US Chamber of Commerce heeft Shell zitting in het bestuur, zoals wij op de eerste zittingsdag al bespraken.
70. Shell heeft ons er gisteren aan herinnerd dat deze lobby succesvol is geweest. De SEC Climate Rule is vastgesteld in uitgeklede vorm, ten koste van goede rapportage over onder meer Scope 3 emissies. Inmiddels wordt zelfs deze uitgeklede vorm van de SEC Climate Rule door de bedrijfslobby juridisch aangevochten, onder meer door de US Chamber of Commerce.88
71. Shell wijst ook op het Production Gap Report om te betogen dat daarin geen Scope 3-emissies worden genoemd. Maar dat is ook niet gek en het zegt ook niks. Het rapport analyseert uitsluitend en alleen de productieplannen van staten om in kaart te brengen hoe ver die nog afstaan van de 1,5°C-doelstelling. Het is dan ook niet vreemd dat de opmerkingen in dat rapport zich tot staten richten. Maar het Production Gap Report zegt ook andere dingen, die mr. Lunsingh Scheurleer gisteren niet heeft benoemd. Zoals al in de antwoordakte én in het openingspleidooi toegelicht, wijst het Production Gap Report namelijk uitdrukkelijk ook op de enorme blokkerende werking die uitgaat van de politieke invloed van de fossiele sector op het succes van de duurzame energietransitie.89 En in de zin ná de zin die Shell citeert over de verantwoordelijkheden van overheden staat: “private-sector actors - including energy companies and financial institutions – should also move away from extracting and investing in fossil fuels."90
72. Shell haalt ook de Scope 3 Standaard aan en wijst – als herhaling van zetten van haar argument in de memorie van grieven – op dubbeltelling van Scope 3-emissies. 91 Die dubbeltelling is echter de essentie van de Scope 3-standaard, die de klimaataanpak effectief moet maken. We hebben dat al uitgebreid besproken bij de memorie van antwoord, waar ik naar verwijs.92
73. Ten slotte wijst Shell – feitelijk als enige bron – op Xxxx Xxxxx die gechargeerd gezegd van mening zou zijn dat iedereen gewoon zijn eigen Scope 1 (en/of 2)-emissies terug moet brengen en niemand verantwoordelijkheden heeft of kan hebben voor Scope 3-emissies. Zoals al eerder gezegd, verhoudt deze opvatting van Xxxx Xxxxx zich niet met alle gezaghebbende bronnen die Milieudefensie c.s. heeft aangehaald over het belang dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor Scope 3-emissies.93 Xxxx Xxxxx heeft zich – en dat bedoelen we met alle respect in zijn richting
87 Reuters 22 juni 0000, Xxxxxxxxx Xxxxxxx looks for leeway on U.S. climate disclosures, beschikbaar via xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxxxx-xxxxx-xxxxxx-xx-xxxxxxx-xxxxxxxxxxx- 2022-06-22/: “Groups including the U.S. Chamber of Commerce, the Bank Policy Institute, the National Association of Manufacturers (NAM) and the American Petroleum Institute (API)”
88 Reuters 22 maart 2024, Challenges to SEC's climate rules sent to conservative-leaning US appeals court, xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxxxxx-xxxx-xxxxxxx-xxxxx-xxxx-xxxxxxxxxxxx-xxxxxxx-xx-xxxxxxx-xxxxx- 2024-03-21/: “The consolidated lawsuits include challenges filed by at least 25 Republican-led states, energy industry companies and business groups, including the U.S. Chamber of Commerce, the nation's largest business lobby, seeking to overturn the rules.”
89 Antwoordakte van Milieudefensie c.s. van 19 december 2023 na uitlating producties Shell, hoofdstuk 8.
90 Productie MD-357, p. 11.
91 Zittingsdag 2, deel 3 van 4, par. 8.2.4-8.2.5.
92 MvA, hoofdstuk 7.2.
93 MvA, par. 862 t/m 866. Zie ook Antwoordakte Milieudefensie c.s. van 19 december 2023, hoofdstuk 38.
– ook helemaal geen rekenschap gegeven van al deze bronnen. Noch heeft Xxxx Xxxxx zich er rekenschap van gegeven dat dit feitelijk betekent dat het oplossen van het klimaatprobleem grotendeels bij de individuele burger wordt neergelegd. Hij geeft zich er dus ook geen rekenschap van dat er nogal een verschil is in de machtspositie tussen een willekeurige burger en Shell. Hij geeft zich dus ook geen rekenschap van de vraag, of het probleem überhaupt op te lossen als olie- en gasbedrijven alleen maar “duurzamer” olie en gas hoeven te produceren.94
74. Dan kom ik nu toe aan de ontwikkelingen die zich rondom de richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten hebben voorgedaan, te weten de OESO-richtlijnen en de UNGP.
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights
75. Die ontwikkelingen bevestigen – net als alle klimaatprotocollen – dat bedrijven een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid hebben om hun Scope 1, 2 en 3-emissies te reduceren. Zonder adequaat klimaatbeleid dragen bedrijven bij aan mensenrechtenschendingen die zij ingevolge de OESO-richtlijnen en de UNGP moeten voorkomen en verhelpen. Ik licht dat toe.
76. Vooraf breng ik in herinnering dat Milieudefensie c.s. in de memorie van antwoord uitgebreid heeft toegelicht dat de verantwoordelijkheid voor Scope 1, 2 en 3-emissies reeds volgt uit toepassing van de gevaarzettingsleer, vanwege de controle en invloed van Shell op al deze emissies.95
77. De zorgplicht wordt dus reeds gevonden zonder gebruik te maken van de internationale richtlijnen en vloeit rechtstreeks voort uit de controle en invloed die Shell over de Scope 1, 2 en 3-emissies van de Shell Groep heeft, en aan welke controle en invloed het Nederlandse onrechtmatige daadsrecht consequenties verbindt.96 Dat gezegd hebbende, deze internationale gedragsnormen zijn een verdere bevestiging en ondersteuning om te komen tot een bekrachtiging van het aan Shell opgelegde bevel. Xxx kom ik nu toe aan de bespreking van de internationale richtlijnen.
78. Zoals bekend maken de OESO-richtlijnen en de UNGP duidelijk wat respectievelijk de OESO- landen97 en de VN verwachten van bedrijven in relatie tot het beschermen van mensenrechten en het klimaat. De verantwoordelijkheden van bedrijven onder de OESO-richtlijnen en de UNGP komen goeddeels overeen, zodat deze gezamenlijk kunnen worden besproken.
79. De OESO-richtlijnen en de UNGP reflecteren een universele gedragsnorm voor bedrijven om de mensenrechten te respecteren. Die norm geldt voor alle bedrijven, ongeacht omvang, sector, operationele context, eigendomsverhoudingen en structuur.98 Deze factoren kunnen echter wel een rol spelen bij de vraag welke acties van bedrijven mogen worden verwacht. Ook de ernst van de impact van bedrijfsactiviteiten op de mensenrechten is een belangrijke factor. Hoe groter de
94 MvA, par. 861. Als daar gezegd: “Het aannemen van deze Scope 3 verantwoordelijkheid is ook volstrekt logisch, aangezien het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering een illusie zou zijn als de grootste vervuilende bedrijven ter wereld onbeperkt fossiele brandstoffen kunnen blijven verkopen.”
95 MvA, par. 211 e.v., par. 247 e.v. en par. 432 e.v. Zie ook MvA, hoofdstuk 7 over de controle en invloed van Shell over Scope 3-emissies.
96 Ibid.
97 Productie MD-492, p. 6. Het gaat om alle OESO-landen en 13 andere landen, in totaal 49 landen.
98 Zie ook Vonnis, r.ov. 4.4.16.
omvang en invloed van het bedrijf en hoe ernstiger de risico’s voor mensenrechten, hoe meer er van een bedrijf mag worden verwacht bij het invullen van zijn verantwoordelijkheid.99
80. De OESO-richtlijnen zijn in 2023 geüpdatet. Daarbij is klimaatverandering toegevoegd aan de milieuparagraaf.100 De UNGP zijn weliswaar niet geüpdatet, maar een speciale VN-werkgroep onder mandaat van de VN-Mensenrechtenraad heeft een Information Note uitgebracht omtrent de UNGP en het klimaatvraagstuk. De werkgroep die het betreft is The Working Group on the issue of human rights and transnational corporations and other business enterprises.
81. Deze VN-werkgroep heeft het VN-mandaat om een effectieve implementatie van de UNGP te bevorderen.101 De Information Note dient volgens de VN-werkgroep als aanvulling op het groeiende aantal richtlijnen en voorschriften met betrekking tot de aanpak van klimaatverandering door staten en bedrijven.102 In dat kader heeft deze VN-werkgroep expliciet het volgende overwogen:
“it is clear that States and business enterprises have obligations with respect to climate change, and with respect to the impacts of climate change on human rights”103
82. Gelet op de breed erkende gevolgen van klimaatverandering voor mensenrechten wereldwijd kon daar al geen twijfel over bestaan. Ik noem het toch, omdat Shell in deze procedure desondanks heeft betoogd dat de UNGP geen betrekking zouden hebben op klimaatverandering.104
83. De milieuparagraaf van de OESO-richtlijnen is gebaseerd op het uitgangspunt dat bedrijven zo snel mogelijk en proactief moeten handelen om negatieve milieu-impact te voorkomen.105 In de toelichting op de OESO-richtlijnen staat dat bedrijven ervoor moeten zorgen dat hun uitstoot van broeikasgassen in lijn is met de mondiale temperatuurdoelstelling en de best beschikbare wetenschap. Daartoe moeten zij “science-based” reductiedoelstellingen hanteren, voor de korte, midden- en lange termijn.106
84. Het moet gaan om absolute reductiedoelstellingen voor Scope 1, 2 en 3-emissies.107 De OESO- richtlijnen maken dus duidelijk dat bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben om hun Scope 1, 2 en 3-emissies te reduceren.
85. Net als de klimaatprotocollen, wijzen ook de OESO-richtlijnen op de noodzaak om zeer voorzichtig om te gaan met het gebruik van carbon credits. Ik citeer de OESO-richtlijnen: “Enterprises should prioritise eliminating or reducing sources of emissions over offsetting […] Carbon credits, or offsets may be considered as a means to address unabated emissions as a last resort […] and should not contribute to locking-in greenhouse gas intensive processes and infrastructures.”108
99 Xxxxxx, x.ov. 4.4.16. Zie ook Productie MD-492, p. 18 (par. 19).
100 Productie MD-492, p. 33. Zie ook p. 37 (par. 76-77).
101 Over dit mandaat: xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xx/xxxxxxx-xxxxxxxxxx/xx-xxxxxxxx/xxxxx-xxxxxxx.
102 Productie MD-493, p. 2 (par. 3) en p. 3 (par. 6).
103 Productie MD-493, p. 3. Zie ook Pleitnotitie 7 van Milieudefensie c.s. van 15 december 2020, par. 8 t/m 12, met verwijzing naar Productie MD-270, p. 32.
104 Akte uitlating producties Shell van 19 september 2023, p. 16 (reactie op Productie MD-385).
105 Productie MD-492, p. 37, par. 74.
106 Productie MD-492, p. 37, par. 76-77.
107 Productie MD-492, p. 37, par. 76-77.
108 Productie MD-492, p. 37, par. 77.
86. De OESO-richtlijnen verduidelijken dus onder meer dat carbon credits niet mogen worden gebruikt om een verdere lock-in van fossiele infrastructuur mogelijk te maken.
87. Ook de eerder genoemde VN-werkgroep benadrukt ten aanzien van de UNGP dat bedrijven beleid en actieplannen moeten ontwikkelen met betrekking tot de klimaatimpact van hun activiteiten.109 Daartoe moeten zij al hun Scope 1, 2 en 3 emissies identificeren en betrekken in hun klimaatbeleid.110 De VN-werkgroep vermeldt ook expliciet dat bedrijven het gebruik van fossiele brandstoffen en de productie van emissies moeten uitfaseren en geen gebruik mogen maken van carbon offsets.111
88. Zowel de OESO-richtlijnen als de UNGP verduidelijken ten slotte nog dat bedrijven transparant en integer moeten zijn in hun lobbyactiviteiten en ervoor moeten zorgen dat die activiteiten consistent zijn met hun verantwoordelijkheden onder deze richtlijnen.112 Dat komt ook overeen met de klimaatprotocollen die ik hiervoor besprak.
89. Op basis van het voorgaande geldt dat uit de OESO-richtlijnen en uit de UNGP volgt dat bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben om hun Scope 1, 2 en 3-emissies in absolute zin te reduceren. Dit ter bescherming van de mensenrechten en het klimaat. Het moet daarbij volgens deze richtlijnen gaan om reductiedoelen in lijn met de klimaatwetenschap. Dit sluit aan bij de zojuist besproken klimaatprotocollen voor bedrijven, die in dat verband duidelijk maken dat het uitgangspunt daarbij is dat bedrijven hun emissies tegen 2030 halveren. Ook in Europees verband is – ondanks een intensieve lobby van de industrie – een Europese richtlijn in aantocht die bedrijven een zelfstandige verplichting oplegt om Scope 1, 2 en 3-emissies in absolute zin te reduceren in lijn met het beperken van de opwarming tot 1,5˚C en in lijn met de klimaatwetenschap.113 Dit vormt een nadere bevestiging van het bestaan van de zorgplicht.114
90. De OESO-richtlijnen en de UNGP maken echter nog meer duidelijk over de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechtenschendingen en klimaatverandering tegen te gaan. De OESO- richtlijnen en de UNGP bevatten immers ook due diligence-verplichtingen voor bedrijven met betrekking tot hun zakelijke relaties.115 Op basis van die due diligence-verplichtingen moeten bedrijven in kaart brengen op welke wijze zij via zakelijke relaties betrokken kunnen zijn bij negatieve gevolgen voor de mensenrechten en het klimaat. Vervolgens moeten zij zich inspannen om die negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken.116
91. De richtlijnen vergen dat bedrijven actie ondernemen wanneer zij via zakelijke relaties een aandeel hebben in negatieve gevolgen voor mensenrechten en het klimaat. Wanneer zij dergelijke
109 Productie MD-493, p. 5 (par. 17, onder b)
110 Productie MD-493, p. 6 (par. 17, onder d, f en g en par. 19 onder d).
111 Productie MD-493, p. 6 (par. 19, onder b).
112 Productie MD-492, p. 14 (onder 5) en p. 16 (onder 6). Productie MD-220, UNGP Commentary Principle 16 (p.
16-17).
113 xxxxx://xxxx.xxxxxxxxx.xxxxxx.xx/xxx/xxxxxxxx/XX-0000-0000-XXXX/XX/xxx, p. 94-95 (artikel 15).
114 Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107, r.ov. 4.2.7.
115 Productie MD-492, OESO-richtlijnen, p. 14 en 15 (par. 11 t/m 13) en p. 33. Productie MD-220, UNGP,
Principles 17 t/m 21 (p. 17 t/m 24).
116 Ibid.
negatieve gevolgen bij zakelijke relaties vaststellen, zullen bedrijven stappen moeten zetten en hun invloed aan moeten wenden om die gevolgen tegen te gaan.
92. Shell zal op grond van het voorgaande dus ook in kaart moeten brengen in hoeverre haar zakelijke relaties een adequaat klimaatbeleid voeren. Als de zakelijke relaties van Shell geen goed klimaatbeleid voeren, kan het immers zijn dat Shell tot de conclusie moet komen dat deze zakelijke relaties bijdragen aan negatieve gevolgen voor de mensenrechten en het klimaat. Daar moet zij op basis van de richtlijnen passende actie op nemen.
93. Of die zakelijke relaties nu landen of bedrijven zijn, maakt daarbij niet uit.117 Immers hebben zowel landen als bedrijven mensenrechtelijke verantwoordelijkheden.118 De OESO-richtlijnen en de UNGP hebben namelijk niet alleen betrekking op de mensenrechtelijke verantwoordelijkheden van bedrijven, maar bevestigen ook de mensenrechtelijke verantwoordelijkheden van landen.119
94. Dat betekent dat de landen en bedrijven die tot de zakelijke relaties van Shell behoren, ook eigen klimaatverplichtingen hebben en dat Shell hen daarop ook dient aan te spreken. Tegelijkertijd zullen de betreffende landen en bedrijven ook Shell op haar mensenrechtelijke verantwoordelijkheid en klimaatverplichtingen moeten aanspreken. Bovendien geldt dat de mensenrechtelijke verantwoordelijkheden van landen en bedrijven volgens beide richtlijnen los van elkaar bestaan. Het betekent dat ieder land en ieder bedrijf een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het falen van de één, doet niet af aan de verplichting van de ander. Ook mogen landen en bedrijven elkaars verplichtingen op basis van deze richtlijnen niet ondermijnen.120 Dát is wat de ketenverantwoordelijkheid voor al deze partijen op grond van deze richtlijnen inhoudt. En dit is het mensenrechtelijke vliegwieleffect dat met de OESO-richtlijnen en de UNGP wordt beoogd.
95. Een actueel voorbeeld van de ketenverantwoordelijkheid is de aanklacht van de VN-werkgroep samen met diverse VN-Special Rapporteurs, waarmee het Saudische staatsoliebedrijf Saudi Aramco en een groot aantal van haar financiers ieder individueel zijn aangesproken op hun eigen rol en verantwoordelijkheid inzake klimaatverandering.121
96. De ketenverantwoordelijkheid stopt zoals gezegd niet bij het aanspreken van zakelijke relaties. Aan de uitkomsten van het due diligence-onderzoek moeten bedrijven ook concrete consequenties verbinden. Bedrijven zullen alle mogelijke invloed op hun zakelijke relaties moeten aanwenden om negatieve gevolgen voor mensenrechten te voorkomen of te beperken. Als er geen verbetering optreedt in de bescherming van mensenrechten, dan kan dit betekenen dat de zakelijke relatie moet worden beëindigd, aldus de richtlijnen.122
97. Shell is als geen ander op de hoogte van deze specifieke verplichting, omdat vele pensioenfondsen hun zakelijke relatie met Shell inmiddels beëindigd hebben. Pensioenfondsen zoals ABP, PFZW en
117 Productie MD-492, p. 18 (par. 17). Productie MD-220, Commentary Principle 13 (p. 14-15).
118 Productie MD-492, p. 25 (par. 42 en 43). Productie MD-220, Commentary bij Principle 1 en Principle 11 (p. 8
en 13).
119 Ibid.
120 Productie MD-492, p. 12 (par. 2) en p. 25 (par. 42). Commentary bij Principle 1 en Principle 11 (p. 8 en 13). Zie voor een helder overzicht eveneens Producties MD-494A, p. 9 en Productie MD-494B, p. 10.
121 Productie MD-494A, p. 6 en p. 9 t/m 11 en Productie MD-494B, p. 6-7 en p. 10-11.
122 Productie MD-492, p. 26 (par. 48). Productie MD-220, UNGP Commentary Principle 19 (p. 21-22).
PME hebben hun relatie met Shell beëindigd, nadat langdurig pogingen om Shell tot een beter klimaatbeleid te bewegen onvoldoende hadden opgeleverd.123
98. U zult zich wellicht afvragen waarom ik deze due diligence-verplichtingen bespreek. Daar zijn twee redenen voor, die beide relevant zijn voor het beoordelen van de door Shell gevoerde argumentatie en de uitleg die Shell geeft aan de reductieverplichting en de overwegingen daarover in het Vonnis.
99. De eerste reden is dat de richtlijnen langs deze weg nogmaals duidelijk maken dat Shell zich niet kan verschuilen achter het gedrag van landen en andere bedrijven. Shell heeft een eigen verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren en haar emissies omlaag te brengen. Die verantwoordelijkheid staat los van de mensenrechtelijke verantwoordelijkheden van landen en andere bedrijven. Voor de eigen verantwoordelijkheid van Shell maakt het daarom ook niet uit of landen en andere bedrijven een goed of slecht klimaatplan hebben. Shell verwijst veelvuldig naar het klimaatbeleid van Nederland en de Europese Unie. Het voorgaande maakt echter duidelijk dat het klimaatbeleid van landen niet relevant is voor de beoordeling van de verantwoordelijkheid van Shell. Dat klimaatbeleid van landen ligt hier dus ook niet ter toetsing voor en staat ook niet aan de toetsing van uw Hof in de weg.
100. De tweede reden om deze due diligence-verplichtingen te bespreken, is dat daaruit blijkt dat deze richtlijnen overeenstemmen met hetgeen xx. Xxx vanochtend ten aanzien van het Nederlands aansprakelijkheidsrecht heeft betoogd. Xx. Xxx heeft daarbij toegelicht dat de gevaarzettende gedragingen van anderen niet tot een kleinere, maar juist tot een grotere verantwoordelijkheid van Shell leiden. Die verantwoordelijkheid maakt dat Shell, ook naar Nederlands recht, anderen op hun gevaarzettend handelen moet aanspreken. Shell zal, ook naar Nederlands recht, anderen zoveel als mogelijk moeten bewegen om Parijsconform te gaan handelen. En ook naar Nederlands recht zal Shell al haar mogelijke invloed op anderen moeten aanwenden, inclusief haar keteninvloed en lobby-invloed.124
101. Het voorgaande toont dat toepassing van de OESO-richtlijnen en de UNGP tot dezelfde uitkomsten leidt als de toepassing van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Beide laten de verantwoordelijkheid van Shell zien in relatie tot het klimaatprobleem en laten zien hoe Shell aan die verantwoordelijkheid invulling dient te geven.
102. De toepassing van het Nederlands aansprakelijkheidsrecht op de verantwoordelijkheid van Shell komt dus overeen met wat internationaal op basis van de OESO-richtlijnen en de UNGP van bedrijven wordt verwacht in relatie tot de bescherming van de mensenrechten en het klimaat. Als het gaat om het vinden van de voor Shell geldende zorgplicht, wijst dus alles dezelfde kant op.
103. Uit het voorgaande volgt aldus dat Shell haar zakelijke relaties en ketenpartners op hun mensenrechtelijke verantwoordelijkheid en klimaatverplichtingen moet aanspreken. Het maakt eens temeer duidelijk dat het Shell niet vrijstaat om zakelijke relaties aan te moedigen, te faciliteren of anderszins te ondersteunen in gedrag dat negatieve gevolgen voor mensenrechten of het milieu heeft. Met dergelijk gedrag zou Shell haar eigen verantwoordelijkheden niet naleven,
123 Producties XX-000X, XX-000X, XX-000X.
124 Pleidooi Milieudefensie c.s. van 4 april 2024, dag 3, deel 1, par. 79 e.v.
zou zij haar zakelijke relaties daar deelgenoot van maken en de verantwoordelijkheden van de zakelijke relaties ondermijnen.
104. Deze constatering brengt mij bij het Vonnis en de uitleg die Shell daaraan geeft. Shell gebruikt namelijk één specifieke zin uit een bredere overweging in het Vonnis om haar reductieverplichting uit te kleden. Het gaat om één specifieke zin uit overweging 4.4.54 van het Vonnis, waarin staat dat Shell de vrijheid heeft om de reductieverplichting naar eigen inzicht na te komen.125
105. Shell grijpt deze zinsnede aan om alle andere overwegingen van de rechtbank, inclusief alle andere overwegingen uit rechtsoverweging 4.4.54, te negeren. Shell gaat zelfs zover, dat zij in haar schriftelijke pleitnota betoogt dat deze specifieke zin gezag van gewijsde zou hebben gekregen.
106. Shell maakt hiermee een farce van zowel het Vonnis als van deze specifieke overweging 4.4.54. Ik zal de overweging waarin deze zin voorkomt daarom breder citeren. De rechtbank overweegt als volgt (onderstrepingen toegevoegd, advocaat):
“Kenmerkend voor de gevaarlijke klimaatverandering is dat iedere uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen, waar ook ter wereld en op welke wijze ook veroorzaakt, daaraan bijdraagt. Iedere reductie betekent immers dat meer ruimte overblijft in het koolstofbudget. RDS kan reductie bewerkstelligen door haar energiepakket te wijzigen. Dit een en ander rechtvaardigt een reductieverplichting die de vaststelling van het beleid van de gehele, wereldwijd opererende Shell- groep door RDS betreft. Het zwaarwegend algemeen belang dat wordt gediend met het nakomen van de reductieverplichting, legt meer gewicht in de schaal dan de nadelige effecten die RDS mogelijk zal ondervinden van de reductieverplichting en de bedrijfseconomische belangen van de Shell-groep die worden gediend met onverkorte handhaving of zelfs groei van CO2-uitstoot genererende activiteiten. Vanwege de grote gevaren en risico’s voor de mensenrechten van de Nederlandse ingezetenen en de inwoners van het Waddengebied, mogen ook van private ondernemingen zoals RDS ingrijpende maatregelen en financiële offers worden geëist om CO2- uitstoot en daarmee gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan. RDS heeft alle vrijheid om de reductieverplichting naar eigen inzicht na te komen en het concernbeleid van de Shell-groep geheel naar eigen inzicht vorm te geven. De rechtbank merkt hier op dat een ‘wereldwijde’ reductieverplichting, die het beleid van de gehele Shell-groep betreft, RDS veel meer vrijheid van handelen geeft dan een tot een bepaald territoir of bedrijfsonderdeel/-onderdelen beperkte reductieverplichting.”
107. Er kan geen misverstand over bestaan, dat de rechtbank met deze overweging heeft bedoeld dat Shell de rechtsplicht heeft om bij te dragen aan het daadwerkelijk voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering. De rechtbank maakt ook duidelijk dat dit alleen maar kan door een reductie van de uitstoot van CO2, waardoor er meer ruimte overblijft in het koolstofbudget. Dit is de essentie van de zaak.
108. De essentie van het Vonnis is dus dat Shell ervoor moet zorgen dat een bepaalde hoeveelheid CO2- emissies niet meer in de atmosfeer terecht komt, waardoor er meer ruimte overblijft in het koolstofbudget. Alleen daarmee kan gevaarlijke klimaatverandering worden voorkomen, zo oordeelt de rechtbank terecht. De rechtbank maakt duidelijk dat iedere vermeden CO2-uitstoot telt in het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering.
125 Xxxxxx, x.ov. 4.4.54.
109. De rechtsplicht van Shell is daarom volgens de rechtbank dat zij haar controle en invloed aanwendt om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk 45% minder CO2 naar de atmosfeer wordt uitgestoten. Daarmee is ook evident dat Shell bijvoorbeeld niet aan het Vonnis kan voldoen door haar fossiele assets te verkopen aan een ander, en die ander de CO2 te laten uitstoten die eerder door Shell werd uitgestoten. Het is in ieder geval onaannemelijk dat het enkel verkopen van fossiele assets in 2030 zal leiden tot de benodigde vermindering van CO2-emissies naar de atmosfeer. Dit terwijl Shell de controle en capaciteit heeft om het bevel op een voor het klimaat effectievere manier uit te voeren. De uitleg die Shell aan het Vonnis geeft, staat dus haaks op het Vonnis en op de essentie van de zaak. De uitleg van Shell toont dat Shell elke verantwoordelijkheid voor het klimaatprobleem nog steeds ten diepste blijft ontkennen.
110. Shell heeft tegen de achtergrond van alle overwegingen van het Vonnis, een bevel gekregen om haar CO2-emissies met 45% omlaag te brengen ten opzichte van haar CO2-uitstoot in 2019. In 2019 bedroegen de totale Scope 1, 2 en 3 emissies van Shell 1631 Megaton. Nu Shell daar 45% van moet verminderen, betekent dit dat zij ervoor moet zorgdragen dat in 2030 734 Megaton minder CO2 aan de atmosfeer wordt toegevoegd.
111. Het Vonnis behelst dus dat Shell haar controle over de oorspronkelijke 1631 Megaton zodanig moet aanwenden, dat 734 Megaton daarvan in 2030 niet meer in de atmosfeer terecht komt en dus niet ten koste gaat van het nog beperkte koolstofbudget. Dat is wat overweging 4.4.54 van het Vonnis behelst. Dat blijkt ook nog eens uit de door de rechtbank gekozen woorden dat van Shell ingrijpende maatregelen en financiële offers mogen worden verwacht om dit te bewerkstelligen. Ook dat laat zien dat het lukraak verkopen van assets ter uitvoering van de reductieverplichting, de essentie van het Vonnis miskent.
112. De vrijheid waar Shell steeds op wijst, houdt wel in dat Shell bij de uitvoering van haar reductieverplichting zelf mag bepalen hoe zij ervoor zal zorgen dat de te reduceren CO2-emissies niet in de atmosfeer terecht komen. Shell mag daarbij zelf bepalen waar in de wereld zij haar CO2- emissies reduceert en binnen welke bedrijfsonderdelen. Dat is wat de rechtbank in de laatste zin van overweging 4.4.54 heeft aangegeven.
113. Shell erkent overigens zelf dat het verkopen van assets tot een slechts beperkte reductie van emissies zal leiden, bij monde van haar deskundige Druce. Dit is een verdere bevestiging van het feit dat deze wijze van uitvoering van het Vonnis onvoldoende tegemoetkomt aan de rechtsplicht die op Shell rust. Shell moet zich immers inspannen een daadwerkelijke bijdrage aan het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering te leveren en niet proberen deze bijdrage zo klein mogelijk te maken. Dat gezegd hebbende: wanneer uw Hof tot een andere uitleg komt van de rechtsplicht en het Vonnis dan Milieudefensie c.s. en meent dat Shell wel uitvoering geeft aan het reductiebevel door de verkoop van assets, dan ontneemt ook dit het Vonnis niet haar gunstige klimaateffecten. Later vandaag zal xx. Xxx, in reactie op Shell’s deskundige Druce, toelichten waarom het reductiebevel ook effectief is, zelfs wanneer hieraan uitvoering wordt gegeven door het verkopen van assets.
114. Overigens volgt ook uit de OESO-richtlijnen en uit de UNGP dat het overdragen van assets onvoldoende is voor Shell om haar bijdrage te leveren aan het oplossen van het klimaatprobleem. Zij beschermt daarmee de mensenrechten en het klimaat niet op de manier waarop dat zou moeten gebeuren. In de eerste plaats voldoet Shell daarmee niet aan haar eigen
mensenrechtelijke verantwoordelijkheden. In de tweede plaats betekent het verkopen van fossiele assets aan een zakelijke relatie van Shell, dat Shell daarmee waarschijnlijk deze zakelijke relatie faciliteert of ondersteunt in het vergroten van haar klimaatimpact. De negatieve gevolgen voor mensenrechten en het klimaat die daarvan uitgaan zijn evident.
115. Er zijn ook diverse andere gezaghebbende bronnen die duidelijk maken dat bedrijven niet zomaar assets kunnen overdragen om aan hun reductiedoelen te voldoen:
de VN Race to Zero benadrukt het belang van het uitfaseren van fossiele brandstoffen.126 Ze verwijst daarbij naar het IEA NZE-scenario waarin mondiaal geen nieuwe olie- en gasvelden meer worden goedgekeurd.127 De VN Race to Zero wijst in dat kader op de noodzaak van criteria om perverse uitkomsten te voorkomen, zoals “simply passing fossil fuel assets from one owner to another.”128 Het simpelweg schuiven met assets van de ene naar de andere eigenaar wordt door de VN Race to Zero dus als een perverse uitkomst gezien die moet worden voorkomen;
Het eerder genoemde VN-expertrapport vermeldt ten aanzien van de noodzakelijke uitfasering van fossiele brandstoffen dat “the transition away from fossil fuels must […] avoid transference of fossil fuel assets to new owners”;129
Ook het IEA wijst op de perverse uitkomsten van assetverkoop om aan emissiereductiedoelen te voldoen en benadrukt dat bedrijven een rol hebben om te voorkomen dat het afstoten van activa leidt tot meer emissies.130 Het IEA noemt als voorbeeld van acties die verkopende bedrijven kunnen nemen, dat verkopende bedrijven de klimaatplannen van kopers beoordelen als onderdeel van het due diligence-proces voordat ze een deal sluiten;131
Het Greenhouse Gas Protocol en de Scope 3 Standaard schrijven voor dat bedrijven beleid moeten hebben om het basisjaar waartegen zij hun emissies rapporteren moeten hercalculeren in geval van structurele veranderingen door de verkoop van assets. Dit om te voorkomen dat emissies enkel van het ene bedrijf naar het andere bedrijf verplaatst worden.132 Shell wees gisteren op het bestaan van deze regel, maar liet de achtergrond daarvan onbesproken;
Ook het SBTi erkent dat het afschrijven van assets vanuit klimaatperspectief beter is dan het verkopen van assets: “The SBTi recommends companies to decommission fossil fuel assets, instead of divesting, as this approach better reflects the need to phase-out fossil fuels in our global economy, as science indicates is necessary.”133
116. Dit alles toont dat ook in de internationale gemeenschap duidelijke aanwijzingen zijn gegeven over de wijze waarop bedrijven om moeten gaan met de verkoop van assets in relatie tot hun
126 Productie MD-354, p. 7 (par. 5(c)).
127 Productie MD-354, p. 7 (par. 5(a) en (b)).
128 Productie MD-354, p. 7 (par. 5(c)).
129 Productie MD-487, p. 23.
130 Productie MD-528, p. 123.
131 Productie MD-528, p. 123.
132 Productie RK-15, p. 35 en Productie RK-19, p. 104.
133 xxxxx://xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxx/xxxxx/Xxx-Xxxx-Xxxxxxxx.xxx, p. 49.
klimaatverplichtingen. Deze aanwijzingen uit gezaghebbende bronnen hebben ook relevantie voor de invulling van de rechtsplicht van Shell.
117. Ik kom bijna tot een afronding. Het laatste punt dat ik wil bespreken is het beroep van Shell op het gezag van gewijsde van bepaalde overwegingen van de rechtbank.134 Volgens Shell staat dat beweerde gezag van gewijsde in de weg aan de verduidelijkingen die Milieudefensie c.s. van uw Hof heeft gevraagd over specifieke overwegingen in het Vonnis. Dit klopt niet.
118. Hoofdregel is nog steeds dat een geïntimeerde geen incidenteel appel hoeft in te stellen als hij geen wijziging van het dictum wenst. Daar bestaat een uitzondering op, maar die uitzondering is hier niet van toepassing. De door Shell aangehaalde uitspraak ziet namelijk op een hele andere situatie.135
119. De door Milieudefensie gevraagde verduidelijkingen zien slechts op de interpretatie van overwegingen in het Vonnis en op de interpretatie van de rechtsplicht, welke onderdelen op grond van de devolutieve werking gewoon onderdeel zijn van de rechtsstrijd in dit hoger beroep. Zo geldt bijvoorbeeld ten aanzien van Shell’s argumenten over de beweerde vrijwarende werking van ETS- systemen, dat Shell ook hier weer selectief citeert uit de uitspraak, zonder zich rekenschap te geven van de bredere overwegingen van de rechtbank over dit onderwerp. De rechtbank overweegt immers expliciet dat Shell “zich niet kan beroepen op de vrijwarende werking van het ETS-systeem voor zover het ETS-systeem voor de Shell-groep een minder verstrekkende reductiedoelstelling met zich brengt […] De vrijwarende werking van deze systemen geldt tot het reductiepercentage dat daarmee wordt nagestreefd. Als dat lager is dan de op RDS rustende verplichting, moet RDS meer doen.”136 Dit maakt duidelijk dat de rechtbank niet heeft overwogen dat Shell haar beleid niet hoeft aan te passen voor het deel van haar emissies dat onder ETS- systemen valt.137
120. Shell miskent met haar argumenten feitelijk de devolutieve werking van het hoger beroep, en daarmee de vrijheid van uw Hof om een nieuw oordeel te vellen over de rechtsplicht van Shell, inclusief eventuele aanvulling en verbetering van de overwegingen van de rechtbank. In dit verband is nog van belang dat het verbod van verslechtering slechts ziet op het dictum van het Vonnis, maar niet op de motivering ervan. Op grond van de devolutieve werking kan het hoger beroep immers wel leiden tot herziening van overwegingen van de rechtbank die Shell in haar voordeel probeert uit te leggen.138 Milieudefensie c.s. meent dat er, mede gelet op het huidige beleid van Shell, alle aanleiding is om tot een dergelijke herziening te komen. In het schriftelijk pleidooi is toegelicht dat Shell’s beleid ver af staat van de rechtsplicht die op Shell rust.139 Ook blijkt uit Shell’s meest recente beleidsupdate dat haar beleid nog steeds van allerlei voorbehouden is voorzien en afhankelijk wordt gesteld van het tempo waarin de maatschappij beweegt.140
134 Schriftelijke pleitnota Shell, par. 6.2 (p. 29-30).
135 Hoge Raad 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:784, r.ov. 3.1.5.
136 Xxxxxx, x.ov. 4.4.46.
137 Zie ook Xxxxxx, r.ov. 4.4.32 en 4.4.39.
138 Xxx Xxxxxxx en Andes in Sdu Commentaar Burgerlijk Procesrecht artikel 347 Rv, aantekening 2 (actueel tot 21 juli 2023), Koerts in T&C Rv, commentaar op art. 347 Rv, aantekening 4b (actueel tot 1 januari 2024). Zie ook Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. 4), 2017/85, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 347 aant. 10 en aant. 14, Conclusie A-G Verkade van 5 oktober 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BY1533, r.ov. 5.52.2.
139 Schriftelijk pleidooi Milieudefensie c.s. van 19 maart 2024, par. 122 e.v.
140 Productie S-288, p. 60. Zie ook MvA, hoofdstuk 6.2.9, alsmede par. 1103 e.v.
Afronding
121. Ik kom tot een afronding. Met dit deel van het pleidooi heb ik uw Hof inzicht willen geven in de belangrijke internationale protocollen en richtlijnen die richting geven aan hetgeen van Shell mag worden verwacht. De vele recente ontwikkelingen op dit gebied bevestigen nog eens dat er in de internationale gemeenschap in grote mate overeenstemming bestaat over wat belangrijke uitgangspunten zijn voor een Parijsconform klimaatbeleid en wat dit betekent voor de reductieopgave tot 2030.
122. Zoals ik heb toegelicht is duidelijk dat van bedrijven de hoogste ambitie mag worden gevraagd om hun Scope 1, 2 en 3 emissies in absolute zin te reduceren. Dit is een eigen verantwoordelijkheid, die los staat van de verplichtingen van zakelijke relaties en landen. Scope 3-emissies zijn dus de eigen emissies van Shell, die het rechtstreekse gevolg zijn van Shell’s eigen beslissingen. Shell en Shell alleen bepaalt hoeveel fossiele producten zij op de markt brengt, en of zij die hoeveelheid vergroot of verkleint.141 Omdat het om een eigen verantwoordelijkheid van Shell gaat, gaat het gisteren gehouden betoog van Shell over risico-aansprakelijkheid voor derden dus ook niet op. Het is niet zo dat Shell verantwoordelijk wordt gehouden voor het gedrag van anderen, zij wordt verantwoordelijk gehouden voor haar eigen gedrag.142
123. De reductieopgave zal een fair share moeten zijn van de mondiale opgave. Voor 2030 geldt dat dit dus een fair share zal moeten zijn van de mondiaal minimaal noodzakelijke halvering van CO2- emissies. Voor veel bedrijven houdt een fair share in dat zij meer zullen moeten doen dan het mondiaal gemiddelde. Dat is ook voor Shell het geval. In het licht van Shell’s grote verantwoordelijkheid voor het klimaatprobleem, Shell’s grote emissieomvang en het feit dat Shell het overgrote deel van haar omzet behaald in de rijkste landen kan daar geen twijfel over bestaan. Ook heeft Shell ontegenzeggelijk de capaciteit om zo snel te veranderen.
124. Dit alles toont dat Milieudefensie c.s. met de aansluiting bij de noodzakelijke mondiale CO2- reductie van 45% in 2030 niet overvraagt. Milieudefensie c.s. meent dat het voorgaande voldoende aanknopingspunten biedt voor de bekrachtiging van de reductieverplichting zoals neergelegd in het Vonnis. In juridische termen betekent dit dat Shell ervoor zal moeten zorgdragen dat zij met haar Scope 1, 2 en 3-emissies geen inbreuk maakt op onder meer de mensenrechten die door klimaatverandering in het geding zijn, zoals artikel 2 en 8 EVRM. In EVRM-termen gesproken zou men dit kunnen duiden als de negatieve verplichting van Shell om zich te onthouden om door middel van haar Scope 1, 2 en 3-emissies de mensenrechten te schenden. Uw Hof stelde daar een vraag over en hopelijk heb ik die hiermee beantwoord.
141 MvA, hoofdstuk 7.3.
142 MvA, hoofdstuk 10.8, par. 1137.