Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex)...
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
►B OVEREENKOMST
opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties
(PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2)
Gewijzigd bij: | |||
Publicatieblad | |||
nr. | blz. | datum |
Gerectificeerd bij:
►C1 Rectificatie PB C 219 van 1.8.2000, blz. 6 (41998A0123(01))
OVEREENKOMST
opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties
DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN, lidstaten van de Euro- pese Unie,
VERWIJZEND naar de akte van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1997,
MEMOREREND dat de verplichtingen in de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douaneadministraties, ondertekend te Rome op 7 september 1967, moeten worden versterkt,
OVERWEGENDE dat de douaneadministraties op het douanegebied van de Ge- meenschap, met name op de plaats van binnenkomst en de plaats van vertrek, verantwoordelijk zijn voor de voorkoming, de opsporing en de bestrijding van inbreuken, niet alleen op communautaire regelingen, maar ook op nationale wetten, in het bijzonder in de gevallen als bedoeld in de artikelen 36 en 223 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
OVERWEGENDE dat de zich steeds verder ontwikkelende illegale handel van allerlei aard een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, openbare zedelijk- heid en openbare veiligheid vormt,
OVERWEGENDE dat er regels moeten worden opgesteld voor de bijzondere samenwerkingsvormen die grensoverschrijdende acties meebrengen ter voor- koming, opsporing en bestrijding van bepaalde inbreuken op zowel de nationale wetgeving van de lidstaten als de communautaire douaneregelgeving; dat derge- lijke grensoverschrijdende acties steeds moeten worden uitgevoerd met inacht- neming van het legaliteitsbeginsel (dat wil zeggen overeenkomstig het toepasse- lijke recht van de aangezochte lidstaat en de richtsnoeren van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat), het subsidiariteitsbeginsel (dergelijke acties mogen slechts worden gevoerd wanneer andere vormen van actie met minder verstrek- kende gevolgen niet geschikt blijken te zijn) en het evenredigheidsbeginsel (bij de vaststelling van de omvang en de duur van de actie moet worden uitgegaan van de ernst van de vermoedelijke inbreuk),
ERVAN OVERTUIGD dat het noodzakelijk is om de samenwerking tussen douaneadministraties te versterken door procedures vast te leggen in het kader waarvan douaneadministraties gezamenlijk kunnen optreden en gegevens over illegale handelsactiviteiten kunnen uitwisselen,
INDACHTIG dat het tot de dagelijkse werkzaamheden van de douaneadministra- ties behoort om zowel communautaire als nationale bepalingen toe te passen en dat er dientengevolge een onmiskenbare noodzaak bestaat om te garanderen dat de bepalingen betreffende wederzijdse bijstand en samenwerking in beide secto- ren zich zoveel mogelijk parallel ontwikkelen,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Onverminderd de bevoegdheden van de Gemeenschap verlenen de lidstaten van de Europese Unie elkaar wederzijds bijstand en werken zij samen via hun douaneadministraties, om:
— inbreuken op nationale douanevoorschriften te voorkomen en op te sporen,
en
— inbreuken op communautaire en nationale douanevoorschriften te vervolgen en te bestraffen.
2. Onverminderd artikel 3 doet deze overeenkomst geen afbreuk aan toepasselijke bepalingen inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen justitiële autoriteiten, of aan verdergaande bepalingen van bilate- rale of multilaterale overeenkomsten tussen lidstaten aangaande samen- werking tussen de douaneautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals voorzien in lid 1, alsmede van regelingen die op hetzelfde gebied zijn overeengekomen op basis van een uniforme wetgeving of van specifieke regelingen die in wederkerige toepassing van wederzijdse bijstand voorzien.
Artikel 2
Bevoegdheden
De douaneadministraties passen deze overeenkomst toe binnen de gren- zen van de bevoegdheden die hen krachtens nationale bepalingen zijn toegekend. Niets in deze overeenkomst kan worden uitgelegd als een wijziging in de bevoegdheden die krachtens nationale bepalingen aan de douaneadministraties in de zin van deze overeenkomst zijn toegekend.
Artikel 3
Verhouding tot de wederzijdse rechtshulp van de justitiële autoriteiten
1. Deze overeenkomst is van toepassing op wederzijdse bijstand en samenwerking in het kader van strafrechtelijke onderzoeken betreffende inbreuken op nationale en communautaire douanevoorschriften, terzake waarvan de verzoekende autoriteit bevoegd is op grond van de nationale bepalingen van de betrokken lidstaat.
2. Wanneer een strafrechtelijk onderzoek wordt verricht door of on- der leiding van een justitiële autoriteit, bepaalt deze autoriteit of ver- zoeken om wederzijdse bijstand of samenwerking in verband daarmee ingediend worden op de grondslag van de toepasselijke bepalingen betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken dan wel op grondslag van deze overeenkomst.
Artikel 4
Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. „nationale douanevoorschriften”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat ter uitvoering waarvan de douaneadmini- stratie van deze lidstaat geheel of gedeeltelijk bevoegdheid bezit, met betrekking tot:
— het grensoverschrijdende verkeer van goederen die zijn onder- worpen aan verboden, beperkingen of controlemaatregelen, in het bijzonder de maatregelen als bedoeld in de artikelen 36 en
223 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen- schap,
— niet-geharmoniseerde accijnzen;
2. „communautaire douanevoorschriften”:
— alle bepalingen van communautaire aard en alle bepalingen voor de toepassing van de communautaire voorschriften in verband met de invoer, de uitvoer, de doorvoer en de aanwezigheid van
▼C1
▼B
goederen waarin wordt gehandeld tussen de lidstaten en derde landen alsmede tussen de lidstaten onderling wat goederen betreft die niet de status van communautaire goederen in de zin van artikel 9, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bezitten of die ter verkrijging van deze status aan- vullende controles en onderzoeken dienen te ondergaan,
— alle bepalingen die op communautair niveau zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de spe- cifieke voorschriften die ten aanzien van door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen zijn vastgesteld,
— alle bepalingen die op communautair niveau zijn vastgesteld ter- zake van geharmoniseerde accijnzen en terzake van BTW op de invoer, alsmede de nationale bepalingen tot uitvoering daarvan;
3. „inbreuken”: handelingen in strijd met de nationale dan wel com- munautaire douanevoorschriften, welke mede omvatten:
— de deelneming aan of de poging tot het begaan van dergelijke inbreuken,
— de deelneming aan een criminele organisatie die dergelijke in- breuken begaat,
— het witwassen van geld dat afkomstig is van de in dit punt ver- melde inbreuken;
4. „wederzijdse bijstand”: het verlenen van bijstand tussen douanead- ministraties als bepaald in deze overeenkomst;
5. „verzoekende autoriteit”: de bevoegde autoriteit van de lidstaat die een verzoek om bijstand indient;
6. „aangezochte autoriteit”: de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar- aan een verzoek om bijstand wordt gericht;
7. „douaneadministraties”: de douaneautoriteiten van de lidstaten, als- mede de andere autoriteiten die belast zijn met de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst;
8. „persoonsgegevens”: alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Als identificeerbaar wordt beschouwd, een persoon die direct of indirect kan worden geïdenti- ficeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;
9. „grensoverschrijdende samenwerking”: samenwerking tussen dou- aneadministraties met overschrijding van de grenzen van afzonder- lijke lidstaten.
Artikel 5
Centrale coördinatiediensten
1. De lidstaten wijze bij hun douaneautoriteiten een centrale dienst (coördinatiedienst) aan. Deze is, onverminderd lid 2, belast met het ontvangen van de verzoeken om wederzijdse bijstand krachtens deze overeenkomst en het coördineren van de wederzijdse bijstand. Deze dienst is ook belast met de samenwerking met andere autoriteiten die bij een bijstandsmaatregel krachtens deze overeenkomst betrokken zijn. De coördinatiediensten van de lidstaten onderhouden met name in de gevallen als bedoeld in titel IV de nodige rechtstreekse onderlinge con- tacten.
2. De activiteiten van de centrale coördinatiediensten vormen geen beletsel, met name in spoedgevallen, voor rechtstreekse samenwerking tussen andere diensten van de douaneautoriteiten van de lidstaten. Om redenen van doeltreffendheid en samenhangendheid dienen de centrale coördinatiediensten op de hoogte te worden gesteld van acties waarbij deze rechtstreekse samenwerking plaatsvindt.
3. Indien de douaneautoriteit niet of slechts gedeeltelijk bevoegd is voor de behandeling van een verzoek, zendt de centrale coördinatie- dienst het verzoek door aan de bevoegde nationale autoriteit en stelt hij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis.
4. Indien het op juridische of feitelijke gronden niet mogelijk is het verzoek in te willigen, dan zendt de coördinatiedienst het verzoek terug aan de verzoekende autoriteit met een toelichting betreffende de belet- selen.
Artikel 6
Verbindingsfunctionarissen
1. De lidstaten kunnen afspreken om voor een bepaalde of onbe- paalde duur en op onderling overeen te komen voorwaarden verbin- dingsfunctionarissen uit te wisselen.
2. De verbindingsfunctionarissen hebben geen operationele bevoegd- heid in het ontvangende land.
3. Ter bevordering van de samenwerking tussen de douaneadmini- straties van de lidstaten kunnen de verbindingsfunctionarissen, met toe- stemming of op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, worden belast met de volgende taken:
a) de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te bespoedigen;
b) bijstand te verlenen bij onderzoeken die betrekking hebben op hun eigen lidstaat of de lidstaat die zij vertegenwoordigen;
c) steun te verlenen bij het behandelen van verzoeken om bijstand;
d) het ontvangende land te adviseren en bij te staan bij de voorberei- ding en de uitvoering van grensoverschrijdende operaties;
e) eventuele andere door de lidstaten onderling overeen te komen taken.
4. De lidstaten kunnen bilaterale of multilaterale afspraken maken over het mandaat en de standplaats van de verbindingsfunctionarissen. De verbindingsfunctionarissen kunnen ook de belangen van een of meer andere lidstaten behartigen.
Artikel 7
Legitimatieplicht
Behoudens andersluidende bepalingen in deze overeenkomst dienen de functionarissen van de verzoekende autoriteit die in een andere lidstaat aanwezig zijn om de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen, te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen overleggen waarin hun identiteit en hun officiële functie zijn aangegeven.
BIJSTAND OP VERZOEK
Artikel 8
Beginselen
1. Bij de bijstand als bedoeld in deze titel gaat de aangezochte au- toriteit of de door haar benaderde bevoegde autoriteit te werk als han- delde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen lidstaat. Daartoe gebruikt zij al de haar in het kader van haar nationale wetgeving ter beschikking staande wettelijke bevoegdheden ter inwilliging van het verzoek.
2. De aangezochte autoriteit breidt deze bijstand uit tot alle aspecten van de inbreuk die duidelijk samenhangen met de in het verzoek om bijstand vermelde zaak, zonder dat daartoe een aanvullend verzoek wordt verlangd. In twijfelgevallen neemt de aangezochte autoriteit eerst contact op met de verzoekende autoriteit.
Artikel 9
Vorm en inhoud van de verzoeken om bijstand
1. Verzoeken om bijstand worden steeds schriftelijk gedaan. Het ver- zoek gaat vergezeld van de voor de behandeling ervan noodzakelijke bescheiden.
2. De overeenkomstig het bepaalde in lid 1 ingediende verzoeken behelzen de hiernavolgende gegevens:
a) de verzoekende autoriteit;
b) de gevraagde maatregel;
c) het voorwerp en de reden van het verzoek;
d) de betrokken wetgeving, regelgeving en andere wettelijke voorschrif- ten;
e) zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie over de natuurlijke of rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft;
f) een overzicht van de betrokken feiten, behalve in de in artikel 13 bedoelde gevallen.
3. De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de lid- staat van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aan- vaardbare taal.
4. Wanneer zulks vereist is wegens het spoedeisende karakter van de situatie, worden mondelinge verzoeken aanvaard, mits zij zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
5. Indien een verzoek niet voldoet aan de vormvereisten, kan de aangezochte autoriteit om correctie of aanvulling daarvan verzoeken. Ondertussen kunnen de nodige maatregelen echter reeds worden getrof- fen.
6. De aangezochte autoriteit stemt in met het toepassen van een bepaalde procedure in antwoord op een verzoek, voorzover deze pro- cedure niet in strijd is met wettelijke, bestuursrechtelijke en bestuurlijke bepalingen van de aangezochte lidstaat.
Verzoeken om inlichtingen
1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit aan eerstgenoemde alle inlichtingen mee die zij nodig heeft om ervoor te kunnen zorgen dat inbreuken worden voorkomen, opge- spoord en vervolgd.
2. De meegedeelde inlichtingen gaan vergezeld van rapporten en andere documenten of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan waarop de verstrekte inlichtingen gebaseerd zijn en die de aangezochte autoriteit ter beschikking staan of die voor de uit- voering van het verzoek om inlichtingen zijn opgesteld of verkregen.
3. De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat door de verzoekende autoriteit daartoe gemachtigde functionarissen, met inachtneming van gedetailleerde instructies van de aangezochte autoriteit, in de kantoren van de aangezochte lidstaat ge- gevens als bedoeld in lid 1 mogen inzamelen. Dit geldt voor alle in- formatie die is afgeleid uit de documentatie waartoe de personeelsleden van deze kantoren toegang hebben. De betrokken functionarissen zijn gemachtigd kopieën te maken van deze documentatie.
Artikel 11
Verzoeken tot uitoefening van toezicht
Op verzoek van de verzoekende autoriteit oefent de aangezochte auto- riteit voorzover mogelijk bijzonder toezicht uit of laat zij voorzover mogelijk bijzonder toezicht uitoefenen op personen ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan dat zij inbreuken op de communautaire of nationale douanevoorschriften begaan of hebben begaan of daartoe voorbereidingen hebben getroffen. Voorts oefent de aangezochte auto- riteit op verzoek van de verzoekende autoriteit toezicht uit op plaatsen, vervoermiddelen en goederen die verband houden met activiteiten die een inbreuk zouden kunnen betekenen op deze douanevoorschriften.
Artikel 12
Verzoeken tot onderzoeken
1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit verricht de aangezochte autoriteit een passend onderzoek of doet zij dit verrichten naar handelin- gen die een inbreuk vormen of die volgens de verzoekende autoriteit een inbreuk lijken te vormen.
De aangezochte autoriteit deelt de resultaten van het onderzoek mee aan de verzoekende autoriteit. Artikel 10, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.
2. De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen overeen- komen dat door de verzoekende autoriteit aangewezen functionarissen aanwezig mogen zijn bij het in lid 1 bedoelde onderzoek. Het onderzoek wordt altijd uitgevoerd door functionarissen van de aangezochte autori- teit. De functionarissen van de verzoekende autoriteit mogen niet op eigen initiatief de aan functionarissen van de aangezochte autoriteit toegekende bevoegdheden uitoefenen. Daarentegen hebben zij wel toe- gang tot dezelfde plaatsen en documenten als de laatstgenoemden, zulks door hun tussenkomst en alleen ten behoeve van het lopende onderzoek.
Kennisgeving
1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit en met inachtneming van de nationale regels van de lidstaat waar zij is gevestigd, geeft de aangezochte autoriteit de geadresseerde kennis of laat zij hem kennis geven van alle besluiten of beslissingen die uitgaan van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd en die betrekking hebben op de toepassing van deze overeenkomst.
2. De verzoeken om kennisgeving, die het onderwerp moeten ver- melden van de besluiten of beslissingen waarvan kennis moet worden gegeven, gaan vergezeld van een vertaling in de officiële taal of een officiële taal van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, onverminderd het recht van deze laatste om van een dergelijke vertaling af te zien.
Artikel 14
Gebruik als bewijsmiddel
De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit gevestigd is, kunnen de vaststellingen, bevindingen, informatie, docu- menten, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften en overige docu- menten die, overeenkomstig hun nationaal recht, door functionarissen van de aangezochte autoriteit in de in de artikelen 10 tot en met 12 bedoelde gevallen van bijstand worden verkregen en aan de verzoe- kende autoriteit worden toegezonden, als bewijsmiddel gebruiken over- eenkomstig de nationale wetgeving.
TITEL III
BIJSTAND OP EIGEN INITIATIEF
Artikel 15
Beginsel
Zoals bepaald in de artikelen 16 en 17 en onder voorbehoud van even- tuele beperkingen uit hoofde van de nationale wetgeving, verlenen de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat bijstand aan de bevoegde auto- riteiten van de andere lidstaten, ook wanneer deze laatste hierom niet vooraf hebben verzocht.
Artikel 16
Toezicht
Wanneer zulks dienstig is voor het voorkomen, opsporen en vervolgen van inbreuken in een andere lidstaat, gaan de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat als volgt te werk:
a) voorzover mogelijk oefenen zij het in artikel 11 omschreven bijzon- der toezicht uit of laten zij dit uitoefenen;
b) zij doen de bevoegde autoriteit van de andere betrokken lidstaten mededeling van de hun ter beschikking staande gegevens, met name rapporten en andere documenten of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, betreffende verrichtingen die sa- menhangen met een voorgenomen of reeds begane inbreuk.
Inlichtingen op eigen initiatief
De bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat zenden de bevoegde auto- riteiten van de andere betrokken lidstaten onverwijld alle relevante in- lichtingen over voorgenomen of reeds begane inbreuken, in het bijzon- der inlichtingen over de daarbij betrokken goederen en over nieuwe middelen en methoden die bij deze inbreuken worden gebruikt.
Artikel 18
Gebruik als bewijsmiddel
De door functionarissen van een lidstaat verkregen gegevens over toe- zicht en inlichtingen die aan een andere lidstaat worden doorgezonden in de gevallen van bijstand op eigen initiatief als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17, kunnen door de bevoegde instanties van de ontvan- gende lidstaat overeenkomstig het nationale recht als bewijsmiddel wor- den gebruikt.
TITEL IV
BIJZONDERE VORMEN VAN SAMENWERKING
Artikel 19
Beginselen
1. Tussen douaneadministraties vindt grensoverschrijdende samen- werking plaats overeenkomstig deze titel. Die administraties bieden el- kaar de nodige personele en organisatorische bijstand. Verzoeken om samenwerking worden in beginsel gedaan in de vorm van de verzoeken om bijstand in de zin van artikel 9. In de specifieke gevallen als bedoeld in deze titel kunnen functionarissen van de verzoekende autoriteit met toestemming van de aangezochte autoriteit op het grondgebied van de aangezochte staat optreden.
De coördinatie en planning van de grensoverschrijdende operaties be- horen tot de bevoegdheid van de centrale coördinatiediensten als be- doeld in artikel 5.
2. Grensoverschrijdende samenwerking in de zin van lid 1 is toe- gestaan ter voorkoming, opsporing en vervolging van inbreuken in ge- val van:
a) de illegale handel in drugs en psychotrope stoffen, wapens, munitie, explosieven, cultuurgoederen, gevaarlijke en giftige afvalstoffen, nu- cleair materiaal of stoffen en voorwerpen die bestemd zijn voor de vervaardiging van nucleaire, biologische en/of chemische wapens (verboden goederen);
b) de handel in stoffen genoemd in tabel I en tabel II bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende mid- delen en psychotrope stoffen, die bestemd zijn voor de illegale ver- vaardiging van drugs (precursoren);
d) alle andere handel in krachtens de communautaire en nationale dou- anevoorschriften verboden goederen.
3. De aangezochte autoriteit is niet verplicht tot een van de in deze titel genoemde concrete vormen van samenwerking, indien de beoogde onderzoeksmethode strijdig is met of niet opgenomen is in de nationale wetgeving van de aangezochte lidstaat. In dergelijke situaties heeft de verzoekende autoriteit het recht om in het omgekeerde geval de over- eenkomstige wijze van grensoverschrijdende samenwerking die de au- toriteit van de aangezochte lidstaat voorstelt, te weigeren.
4. Indien de nationale wetgeving van de lidstaten zulks voorschrijft, dienen de betrokken autoriteiten bij hun justitiële autoriteiten een ver- zoek in om toestemming voor het beoogde onderzoek. Indien de be- voegde justitiële autoriteiten deze toestemming slechts onder bepaalde voorwaarden en verplichtingen verlenen, zien de betrokken autoriteiten erop toe dat deze voorwaarden en verplichtingen bij het onderzoek gerespecteerd worden.
5. Indien functionarissen van een lidstaat overeenkomstig deze titel op het grondgebied van een andere lidstaat optreden en in die andere lidstaat door hun optreden schade veroorzaken, vergoedt de laatst- bedoelde lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving deze schade op dezelfde wijze als hij zou hebben gedaan indien de schade door zijn eigen functionarissen veroorzaakt was. Deze lidstaat wordt volledig schadeloos gesteld door de lidstaat waarvan de functionarissen de schade hebben veroorzaakt voor alle bedragen die zijn uitgekeerd aan slachtoffers of aan andere rechthebbende personen of instellingen.
6. Onverminderd zijn rechten tegenover derden en niettegenstaande de verplichting om schade te vergoeden overeenkomstig lid 5, tweede zin, ziet elke lidstaat in het geval als bedoeld in lid 5, eerste zin, ervan af het bedrag van door hem geleden schade op een andere lidstaat te verhalen.
7. Gegevens die door functionarissen zijn verkregen bij de in de artikelen 20 tot en met 24 bedoelde grensoverschrijdende samenwer- king, mogen overeenkomstig de nationale wetgeving en onder de bij- zondere voorwaarden die zijn gesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de gegevens zijn verkregen, als bewijsmateriaal worden gebruikt door de bevoegde instanties van de lidstaten die de gegevens ontvangen.
8. Tijdens de in de artikelen 20 tot en met 24 bedoelde operaties, worden de functionarissen die optreden op het grondgebied van een andere lidstaat gelijkgesteld met de functionarissen van de betrokken lidstaat voor de inbreuken waarvan zij het slachtoffer worden of die zij begaan.
Artikel 20
Grensoverschrijdende achtervolging
1. Functionarissen van de douaneadministratie van een lidstaat die in hun eigen land een persoon achtervolgen die als dader of mededader op heterdaad is betrapt op één van de in artikel 19, lid 2, genoemde
inbreuken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering, zijn bevoegd de achtervolging op het grondgebied van een andere lidstaat zonder voor- afgaande toestemming van laatstgenoemde lidstaat voort te zetten, wan- neer de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat wegens het spoed- eisende karakter van het optreden niet vooraf kunnen worden gewaar- schuwd of wanneer deze niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achter- volging over te nemen.
De achtervolgende functionarissen treden uiterlijk bij de grensover- schrijding in contact met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar- van zij het grondgebied hebben betreden. De achtervolging dient te worden afgebroken zodra de lidstaat op het grondgebied waarvan de achtervolging wordt voortgezet, zulks te verstaan geeft. De bevoegde autoriteiten van die lidstaat houden op verzoek van de achtervolgende functionarissen de achtervolgde persoon staande om zijn identiteit vast te stellen of om tot aanhouding over te gaan. De lidstaten delen de depositaris mee welke functionarissen voor de grensoverschrijdende achtervolging aangewezen zijn; de depositaris stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.
2. Het achtervolgingsrecht wordt uitgeoefend volgens de onder- staande modaliteiten vastgesteld in een verklaring als bedoeld in lid 6:
a) aan de achtervolgende functionarissen komt geen staandehoudings- bevoegdheid toe;
b) indien evenwel niet te verstaan wordt gegeven dat de achtervolging dient te worden afgebroken en de bevoegde autoriteiten van de lid- staat op het grondgebied waarvan zij optreden niet tijdig ter plaatse kunnen zijn, mogen de achtervolgende functionarissen de achter- volgde persoon staande houden, totdat de terstond te waarschuwen functionarissen van de genoemde lidstaat tot de vaststelling van diens identiteit dan wel tot diens aanhouding overgaan.
3. Het achtervolgingsrecht wordt overeenkomstig de leden 1 en 2 uitgeoefend volgens één van onderstaande vormen, vastgesteld in de verklaring als bedoeld in lid 6:
a) binnen een in de verklaring vast te stellen zone of tijdbestek te rekenen vanaf de plaats, respectievelijk het tijdstip van grensover- schrijding;
b) zonder enige in afstand of in tijd uitgedrukte beperking.
4. Het achtervolgingsrecht mag alleen worden uitgeoefend onder de volgende algemene voorwaarden:
a) de achtervolgende functionarissen zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij optreden; zij dienen de aanwijzingen van de plaatselijk bevoegde autoriteiten op te volgen;
b) ingeval de achtervolging op zee plaatsvindt, wordt deze in de volle zee of in de exclusieve economische zone uitgevoerd overeenkom- stig het internationale zeerecht, zoals weergegeven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en, in de territoriale wateren van een andere lidstaat, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel;
c) het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan;
d) de achtervolgende functionarissen dienen als zodanig uiterlijk direct herkenbaar te zijn, hetzij door middel van het dragen van een uni- form of een armband, hetzij door middel van aan hun vervoermiddel aangebrachte herkenningsmiddelen; het is hun niet toegestaan in burgerkleding met gebruikmaking van een niet als zodanig herken- baar dienstvervoermiddel op te treden; de achtervolgende functiona- rissen dienen te allen tijde in staat te zijn hun officiële functie aan te tonen;
e) de achtervolgende functionarissen mogen tijdens een achtervolging hun dienstwapen dragen, tenzij i) de aangezochte lidstaat een alge- mene verklaring heeft afgelegd dat op zijn grondgebied nooit wapens mogen worden binnengebracht, of ii) de aangezochte lidstaat uit- drukkelijk bezwaar heeft gemaakt. Wanneer de functionarissen van een andere lidstaat hun dienstwapen mogen dragen, is het gebruik ervan uitsluitend in geval van noodweer toegestaan;
f) na de aanhouding als bedoeld in lid 2, onder b), mag ten aanzien van de achtervolgde persoon ten behoeve van diens voorgeleiding aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de achtervolging heeft plaatsgevonden uitsluitend een veiligheidsfouillering worden verricht en mogen tijdens diens overbrenging handboeien worden gebruikt; de door de achtervolgde persoon meegedragen voorwerpen mogen in beslag worden genomen;
g) de achtervolgende functionarissen melden zich na elk optreden als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij zijn opgetreden en doen verslag van hun handelen; op verzoek van deze autoriteiten zijn zij verplicht zich beschikbaar te houden totdat omtrent de toedracht van hun optreden duidelijkheid is verkregen; deze voorwaarde geldt ook in die gevallen waarin de achtervolging niet tot de aanhouding van de achtervolgde persoon heeft geleid;
h) de autoriteiten van de lidstaat van het grondgebied waarvan de ach- tervolgende functionarissen afkomstig zijn, verlenen desgevraagd medewerking aan nader onderzoek van de lidstaat op het grond- gebied waarvan werd opgetreden, met inbegrip van gerechtelijke procedures.
5. Een persoon die na een optreden als bedoeld in lid 2 werd aange- houden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de achter- volging heeft plaatsgevonden, kan ongeacht zijn nationaliteit voor ver- hoor worden vastgehouden. De terzake geldende regels van nationaal recht zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien deze persoon niet de nationaliteit heeft van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij is aangehouden, wordt hij uiterlijk zes uren na zijn aanhouding - de uren tussen middernacht en negen uur niet mee- geteld - in vrijheid gesteld, tenzij de plaatselijk bevoegde autoriteiten voordien in enigerlei vorm een verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering hebben ontvangen.
6. Elke lidstaat legt bij ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af waarin hij met betrekking tot de leden 2, 3 en 4 aangeeft hoe het achtervolgingsrecht op zijn grondgebied dient te worden toege- past.
Elke lidstaat kan zijn verklaring op ieder tijdstip door een andere ver- vangen, mits de latere verklaring de strekking van de eerdere niet be- perkt.
7. De lidstaten kunnen bilateraal het toepassingsgebied van het be- paalde in lid 1 uitbreiden en nadere regelingen ter uitvoering van dit artikel treffen.
8. Elke lidstaat kan bij de neerlegging van zijn akte van aanneming van deze overeenkomst verklaren dat hij zich de toepassing van dit artikel of een gedeelte daarvan voorbehoudt. Deze verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 21
Grensoverschrijdende observatie
1. Functionarissen van de douaneadministratie van een lidstaat die in hun eigen land een persoon observeren ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan dat hij betrokken is bij een in artikel 19, lid 2, genoemde inbreuk, zijn bevoegd deze observatie op het grondgebied van een andere lidstaat voort te zetten, wanneer laatstgenoemde lidstaat daarvoor toestemming heeft gegeven op basis van een van te voren ingediend verzoek om bijstand. Aan de toestemming kunnen voorwaar- den worden verbonden.
De lidstaten delen de depositaris mee welke functionarissen voor de grensoverschrijdende observatie aangewezen zijn; de depositaris stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.
Desgevraagd dient de observatie te worden overgedragen aan de func- tionarissen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt.
Het verzoek als bedoeld in de eerste alinea dient te worden gericht aan de door elk der lidstaten daartoe aangewezen autoriteit, die bevoegd is het verzoek in te willigen of het door te zenden.
De lidstaten delen de depositaris mee welke autoriteit te dien einde is aangewezen; de depositaris stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.
2. Wanneer wegens het bijzonder spoedeisende karakter van het op- treden geen voorafgaande toestemming van de andere lidstaat kan wor- den gevraagd, mogen de functionarissen de observatie van een persoon ten aanzien van wie een ernstig vermoeden van betrokkenheid bij één van de in artikel 19, lid 2, genoemde inbreuken bestaat, onder de na- volgende voorwaarden op het grondgebied van die lidstaat voortzetten:
a) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waar- van de observatie wordt voortgezet, dienen nog tijdens de observatie onverwijld van de grensoverschrijding in kennis te worden gesteld;
b) een verzoek als bedoeld in lid 1, waarin tevens de redenen zijn aangegeven waarom zonder voorafgaande toestemming tot grens- overschrijding is overgegaan, dient onverwijld ingediend te worden.
De observatie dient te worden afgebroken zodra de lidstaat op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt, na ontvangst van de hierboven onder a) bedoelde kennisgeving of het onder b) bedoelde verzoek zulks te verstaan geeft, of indien de toestemming vijf uren na de grensoverschrijding nog niet is verleend.
a) de observerende functionarissen zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan het recht van de lidstaat op het grondgebied waar- van zij optreden; zij dienen de aanwijzingen van de bevoegde au- toriteiten van de genoemde lidstaat op te volgen;
b) behoudens in de gevallen als bedoeld in lid 2 dienen de functiona- rissen tijdens de observatie te zijn voorzien van een document waar- uit blijkt dat de toestemming is verleend;
c) de observerende functionarissen dienen te allen tijde in staat te zijn hun officiële functie aan te tonen;
d) de observerende functionarissen mogen tijdens de observatie hun dienstwapen dragen, tenzij i) de aangezochte lidstaat een algemene verklaring heeft afgelegd dat op zijn grondgebied nooit wapens mo- gen worden binnengebracht, of ii) de aangezochte lidstaat uitdruk- kelijk bezwaar heeft gemaakt. In situaties waarin functionarissen van een andere lidstaat hun dienstwapen mogen dragen, is het gebruik ervan verboden, behalve in geval van noodweer;
e) het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan;
f) de observerende functionarissen zijn niet bevoegd de geobserveerde persoon staande te houden of aan te houden;
g) van elk optreden wordt verslag gedaan aan de autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt; de persoonlijke verschijning van de observerende functionarissen kan worden verlangd;
h) de autoriteiten van de lidstaat van het grondgebied waarvan de ob- serverende functionarissen afkomstig zijn, verlenen desgevraagd me- dewerking aan nader onderzoek van de lidstaat op het grondgebied waarvan werd opgetreden, met inbegrip van gerechtelijke procedures.
4. De lidstaten kunnen bilateraal het toepassingsgebied van het be- paalde in dit artikel uitbreiden en nadere regelingen ter uitvoering daar- van treffen.
5. Elke lidstaat kan bij de neerlegging van zijn akte van aanneming van deze overeenkomst verklaren dat hij zich de toepassing van dit artikel of een gedeelte daarvan voorbehoudt. Deze verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 22
Gecontroleerde aflevering
1. Elke lidstaat verbindt zich ertoe dat op verzoek van een andere lidstaat een gecontroleerde aflevering in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar inbreuken welke voor uitlevering vatbaar zijn, op zijn grondgebied kan worden toegestaan.
2. De beslissing om gecontroleerde aflevering te doen plaatsvinden, wordt voor ieder geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autori- teiten van de aangezochte lidstaat met inachtneming van het nationale recht van die lidstaat.
3. De uitvoering van de gecontroleerde aflevering vindt plaats vol- gens de procedure van de aangezochte lidstaat. De leiding en de be- voegdheid tot ingrijpen berust bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat.
De bevoegde autoriteiten nemen, om onderbrekingen in het toezicht te voorkomen, het toezicht op de aflevering over op het moment van grensoverschrijding of op een overeengekomen plaats. Zij zorgen ervoor dat er doorlopend toezicht wordt uitgeoefend op het verdere verloop van het transport, zodat zij te allen tijde de daders kunnen aanhouden en de goederen in beslag kunnen nemen.
4. Zendingen waarvoor gecontroleerde aflevering is overeengekomen, kunnen, wanneer de betrokken lidstaten hiermee instemmen, onder- schept en vervolgens doorgelaten worden, waarbij de oorspronkelijke inhoud ervan onaangeroerd blijft dan wel geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd of vervangen door andere goederen.
Artikel 23
Infiltratie
1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit kan de aangezochte autoriteit functionarissen van de douaneadministratie van de verzoe- kende lidstaat of in opdracht van deze administratie werkzame functio- narissen die onder een fictieve identiteit optreden (infiltranten), toestem- ming geven om op het grondgebied van de aangezochte lidstaat op te treden. De verzoekende autoriteit dient hiertoe alleen een verzoek in wanneer de zaak zeer moeilijk zou kunnen worden opgehelderd zonder gebruik te maken van deze onderzoeksmaatregelen. De betrokken func- tionarissen zijn in het kader van hun opdracht bevoegd om informatie te verzamelen en contacten te leggen met verdachten of andere personen in hun omgeving.
2. Infiltratieoperaties in de aangezochte lidstaat zijn van beperkte duur. De voorbereiding van de leiding van de operatie wordt geregeld in nauwe samenwerking tussen de betrokken autoriteiten van de aange- zochte en de verzoekende lidstaat.
3. De voorwaarden waaronder infiltratieoperaties zijn toegestaan en de voorwaarden waaronder zij worden uitgevoerd, worden door de aan- gezochte autoriteit bepaald overeenkomstig haar nationale recht. Indien bij een infiltratieoperatie informatie wordt verkregen over een andere inbreuk dan die waarop het oorspronkelijke verzoek betrekking had, worden de voorwaarden betreffende het gebruik dat van die informatie mag worden gemaakt, eveneens door de aangezochte autoriteit overeen- komstig haar nationale recht bepaald.
4. De aangezochte autoriteit levert de nodige personele en technische ondersteuning. Zij treft maatregelen om de in lid 1 genoemde functio- narissen gedurende hun optreden in de aangezochte lidstaat te bescher- men.
5. Elke lidstaat kan bij de neerlegging van zijn akte van aanneming van deze overeenkomst verklaren dat hij zich de toepassing van dit artikel of een gedeelte daarvan voorbehoudt. Deze verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 24
Gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams
1. Met wederzijdse instemming kunnen de autoriteiten van verschil- lende lidstaten een gemeenschappelijk bijzonder onderzoeksteam oprich- ten dat gestationeerd is in één lidstaat en dat uit op de betrokken gebieden gespecialiseerde functionarissen bestaat.
Het gemeenschappelijk bijzonder onderzoeksteam heeft de volgende taken:
— het voeren van moeilijke onderzoeken betreffende specifieke inbreu- ken die aanzienlijke middelen vereisen om concrete inbreuken op te sporen en waarvoor een gelijktijdig, gecoördineerd optreden in de betrokken lidstaten vereist is;
— het coördineren van gemeenschappelijke acties om bepaalde soorten inbreuken te voorkomen of op te sporen en informatie te verzamelen over de betrokkenen, hun omgeving en werkwijze.
2. De gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams moeten aan de volgende algemene voorwaarden voldoen:
a) zij worden alleen voor een bepaald doel en voor een beperkte peri- ode opgericht;
b) zij staan onder leiding van een functionaris uit de lidstaat op het grondgebied waarvan het team optreedt;
c) de betrokken functionarissen moeten zich voegen naar het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan het team optreedt;
d) de lidstaat op het grondgebied waarvan het team optreedt, verschaft dit team het voor zijn functioneren benodigde organisatorische kader.
3. Deelname aan het team verleent de betrokken functionarissen geen operationele bevoegdheid op het grondgebied van een andere lidstaat.
TITEL V
GEGEVENSBESCHERMING
Artikel 25
Gegevensbescherming bij gegevensuitwisseling
1. Bij het uitwisselen van gegevens houden de douaneadministraties in elk afzonderlijk geval rekening met de vereisten inzake de bescher- ming van persoonsgegevens. Zij eerbiedigen de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde ver- werking van persoonsgegevens. In het belang van de bescherming van de gegevens kan een lidstaat overeenkomstig lid 2 voorwaarden opleg- gen met betrekking tot de verwerking door een andere lidstaat van de gegevens die deze heeft ontvangen.
2. Onverminderd de bepalingen van de overeenkomst inzake het ge- bruik van informatica op douanegebied, zijn de volgende bepalingen van toepassing wanneer er op grond van de toepassing van deze over- eenkomst persoonsgegevens worden verstrekt.
a) Verwerking van de persoonsgegevens door de ontvangende autoriteit is uitsluitend toegestaan voor het in artikel 1, lid 1, genoemde doel. Die autoriteit kan de gegevens zonder voorafgaande toestemming van de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt, toezenden aan haar douaneadministratie, aan de autoriteiten die belast zijn met de ver- volging en aan de gerechtelijke instanties, met het oog op de ver- volging en bestraffing van inbreuken in de zin van artikel 4, punt 3. In alle andere gevallen is toestemming vereist van de lidstaat die de gegevens heeft verstrekt.
b) De autoriteit van de lidstaat die de gegevens verstrekt, zorgt ervoor dat deze juist en bijgewerkt zijn. Mocht blijken dat er onjuiste ge- gevens zijn verstrekt, of dat er gegevens zijn verstrekt die niet ver- strekt hadden mogen worden, of dat wettig verstrekte gegevens in een later stadium volgens de wetgeving van de verstrekkende lidstaat verwijderd moeten worden, dan wordt de ontvangende autoriteit daarvan onverwijld op de hoogte gebracht. Zij is verplicht deze gegevens te corrigeren of te verwijderen. Indien de ontvangende autoriteit reden heeft om aan te nemen dat verstrekte gegevens on- juist zijn of verwijderd moeten worden, stelt zij de verstrekkende lidstaat daarvan in kennis.
c) In gevallen waarin de verstrekte gegevens volgens de wetgeving van de verstrekkende lidstaat verwijderd of gewijzigd moeten worden, moet de betrokken persoon daadwerkelijk in de gelegenheid worden gesteld om de gegevens te doen corrigeren.
d) De betrokken autoriteiten zijn verplicht de verstrekking en de ont- vangst van de uitgewisselde gegevens schriftelijk vast te leggen.
e) De verstrekkende en de ontvangende autoriteit zijn gehouden de betrokken persoon op diens verzoek te informeren over de gegevens die over hem zijn verstrekt en over het doel waarvoor zij zullen worden gebruikt. Deze informatieverplichting komt te vervallen wan- neer na onderzoek blijkt dat het algemeen belang dat de informatie niet wordt gegeven, zwaarder weegt dan het belang van de betrokken persoon om die informatie te ontvangen. Voorts wordt het recht van de betrokkene op informatie over de gegevens die over hem zijn verstrekt, bepaald overeenkomstig de nationale wetten, voorschriften en procedures van de lidstaat op het grondgebied waarvan om de informatie wordt verzocht. Voordat wordt besloten informatie te ge- ven, dient de verstrekkende autoriteit in staat te worden gesteld zich daarover uit te spreken.
f) De lidstaten zijn overeenkomstig hun eigen wettelijke en bestuurs- rechtelijke bepalingen en procedures aansprakelijk voor schade die in de betrokken lidstaat door de verwerking van de verstrekte gegevens aan personen wordt berokkend. Dat geldt ook wanneer de schade wordt veroorzaakt door de verstrekking van onjuiste gegevens of doordat de verstrekkende autoriteit in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld.
g) De gegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor het bereiken van het doel waarvoor zij zijn verstrekt. De noodzaak van verdere bewaring wordt door de betrokken lidstaat te gelegener tijd beoordeeld.
h) In ieder geval krijgen de verstrekte gegevens ten minste dezelfde bescherming als die welke de ontvangende lidstaat verleent aan ge- gevens van dezelfde aard.
i) Elke lidstaat neemt passende maatregelen om er door middel van doeltreffende controles voor te zorgen dat het bepaalde in dit artikel wordt nageleefd. Iedere lidstaat kan deze controle delegeren aan de nationale controleautoriteiten als bedoeld in artikel 17 van de Over- eenkomst inzake het gebruik van informatica op douanegebied.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de zinsnede „de verwer- king van persoonsgegevens” opgevat in de zin van de definitie in ar- tikel 2, onder b), van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuur- lijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1).
(1) PB L 281 van 23. 11. 1995, blz. 31.
UITLEGGING VAN DE OVEREENKOMST
Artikel 26
Hof van Justitie
1. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop een van zijn leden het hem heeft voorgelegd.
2. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten en de Commissie be- treffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst dat niet door onderhandeling kon worden opgelost. Een dergelijk geschil kan aan het Hof van Justitie worden voorgelegd na het verstrijken van een periode van zes maanden na de datum waarop een van de partijen de andere partij van het bestaan van een geschil in kennis heeft gesteld.
3. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in de leden 4 tot en met 7 omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitleg- ging van deze overeenkomst.
4. Door middel van een verklaring afgelegd op het tijdstip van onder- tekening van deze overeenkomst of op enig later tijdstip kan een lidstaat de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeen- schappen aanvaarden om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uit- spraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst onder de in lid 5, onder a) of b), vermelde voorwaarden.
5. Wanneer een lidstaat een verklaring heeft afgelegd uit hoofde van lid 4, geeft hij aan dat ofwel:
a) elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat waarvan de be- slissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de uitlegging van deze overeen- komst, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis;
b) elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de uitlegging van deze overeenkomst die wordt opge- worpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.
6. Het protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.
7. Elke lidstaat mag, ongeacht of hij een verklaring uit hoofde van lid 4 heeft afgelegd of niet, memories of schriftelijke opmerkingen bij het Hof indienen in gevallen als bedoeld in lid 5.
8. Het Hof van Justitie is niet bevoegd om de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties die in een lidstaat zijn uitge- voerd door de in het kader van deze overeenkomst bevoegde wetshand- havingsinstanties, noch om een uitspraak te doen over de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de hand- having van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.
TITEL VII
TOEPASSING EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 27
Vertrouwelijkheid
De douaneadministraties houden in elk afzonderlijk geval van informa- tie-uitwisseling rekening met de vereisten inzake de geheimhouding van het onderzoek. Te dien einde kan een lidstaat voorwaarden opleggen met betrekking tot het gebruik dat door een andere lidstaat wordt ge- maakt van de informatie die hem zou kunnen worden verstrekt.
Artikel 28
Uitzonderingen op de verplichting tot bijstandsverlening
1. Deze overeenkomst verplicht de autoriteiten van de lidstaten niet elkaar bijstand te verlenen wanneer deze bijstand schade kan berokke- nen aan de openbare orde of andere wezenlijke belangen, met name op het gebied van gegevensbescherming, van de betrokken lidstaat of wan- neer de draagwijdte van het gevraagde optreden, met name in de context van de bijzondere vormen van samenwerking van titel IV, duidelijk niet in verhouding tot de ernst van de vermeende inbreuk staat. In die gevallen kan de bijstand volledig of gedeeltelijk worden geweigerd of aan bepaalde voorwaarden worden onderworpen.
2. Elke weigering van bijstand wordt met redenen omkleed.
Artikel 29
Kosten
1. De lidstaten zien normaliter af van alle aanspraken op vergoeding van de kosten verbonden aan de uitvoering van deze overeenkomst, met uitzondering van de kosten voor aan deskundigen betaalde vergoedin- gen.
2. Indien de uitvoering van een verzoek gepaard gaat met aanzien- lijke en buitengewone kosten, dient de betrokken douaneadministratie overleg te plegen om de voorwaarden en praktische regels voor de uitvoering van het verzoek vast te stellen en om uit te maken op welke wijze de kosten worden betaald.
Artikel 30
Voorbehouden
1. Afgezien van de voorbehouden bedoeld in artikel 20, lid 8, arti- kel 21, lid 5, en artikel 23, lid 5, zijn voorbehouden bij deze over- eenkomst niet toegestaan.
2. Lidstaten die onderling reeds overeenkomsten hebben gesloten over aangelegenheden die in titel IV van deze overeenkomst worden geregeld, mogen slechts voorbehouden krachtens lid 1 maken in zoverre deze geen afbreuk doen aan hun uit die overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen.
3. Zo wordt aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van de overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaf- fing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, en die voor- zien in een versterkte samenwerking, geen afbreuk gedaan door deze overeenkomst in het kader van de betrekkingen tussen de lidstaten die aan die bepalingen zijn gebonden.
Artikel 31
Territoriale toepassing
▼M1
1. Deze overeenkomst is van toepassing op het grondgebied van de lidstaten die tot het douanegebied van de Gemeenschap behoren, en voor de Bondsrepubliek Duitsland met inbegrip van het eiland Helgo- land en het grondgebied van Büsingen (in het kader van en krachtens het Verdrag tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Zwitserse Bonds- staat over de opneming van de gemeente Büsingen am Hochrhein in het douanegebied van de Zwitserse Bondsstaat van 23 november 1964 of de laatste versie daarvan), en voor de Italiaanse Republiek, met inbegrip van de gemeenten Livigno en Campione d’Italia, en op de territoriale wateren, de maritieme binnenwateren en het luchtruim bij die gebieden van de lidstaten.
▼B
2. De Raad, die overeenkomstig de procedure van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie met eenparigheid van stemmen een besluit neemt, kan het eerste lid aanpassen aan elke wijziging van de daarin bedoelde bepalingen van het Gemeenschapsrecht.
Artikel 32
Inwerkingtreding
1. Deze overeenkomst wordt de lidstaten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.
2. De lidstaten stellen de depositaris in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze overeenkomst vereiste procedure.
3. Deze overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de staat die als laatste overgaat en die op het tijdstip waarop de akte tot vaststelling van deze overeenkomst door de Raad wordt aangenomen, lidstaat van de Europese Unie is.
4. Tot de inwerkingtreding van deze overeenkomst kan elke lidstaat, bij de kennisgeving als bedoeld in lid 2, of op enig ander later tijdstip, verklaren dat de overeenkomst, met uitzondering van artikel 26, op hem van toepassing is in zijn betrekkingen met de andere lidstaten die een- zelfde verklaring hebben afgelegd. Deze verklaringen worden van kracht negentig dagen na de nederlegging ervan.
5. Deze overeenkomst is alleen van toepassing op verzoeken die worden ingediend na de datum waarop deze in werking is getreden of tussen de aangezochte staat en de verzoekende staat van toepassing is geworden.
6. Op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt de overeenkomst tussen de lidstaten inzake wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douaneadministraties van 7 september 1967 ingetrok- ken.
Artikel 33
Toetreding
1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie kan tot deze over- eenkomst toetreden.
2. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van de overeenkomst in de taal van de toetredende staat is authentiek.
3. De akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris.
4. Deze overeenkomst treedt ten aanzien van elke toetredende staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van haar inwerkingtreding indien deze overeenkomst bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden.
5. Indien de overeenkomst nog niet in werking is getreden op het moment waarop een toetredende staat zijn akte van toetreding heeft neergelegd, is voor deze staat artikel 32, lid 4, van toepassing.
Artikel 34
Wijzigingen
1. Wijzigingen in deze overeenkomst kunnen worden voorgesteld door elke lidstaat die hoge overeenkomstsluitende partij is. Ieder wijzi- gingsvoorstel wordt toegezonden aan de depositaris, die de Raad en de Commissie daarvan in kennis stelt.
2. Onverminderd artikel 31, lid 2, worden wijzigingen van de over- eenkomst vastgesteld door de Raad, die de lidstaten aanbeveelt deze overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen.
3. De overeenkomstig lid 2 vastgestelde wijzigingen treden in wer- king overeenkomstig artikel 32, lid 3.
Artikel 35
Depositaris
1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is de- positaris van deze overeenkomst.
2. De depositaris maakt de stand van de aannemingen en toetredin- gen, de toepassing, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere mededelingen met betrekking tot deze overeenkomst bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
En fe de lo cual los plenipotenciarios abajo firmantes suscriben el presente Convenio.
Til bekræftelse heraf har undertegnede befuldmægtigede underskrevet denne konvention.
Zu Xxxxxx dessen haben die unterzeichneten Bevollmächtigten ihre Unterschrift unter dieses Übereinkommen gesetzt.
Σε πίστωση τον ανωτερω, οι υπογράφοντες πληρεξούσιοι έθεσαν την υπογραφή τους κάτω από την παρούσα σύμβαση.
In witness whereof, the undersigned Plenipotentiaries have hereunto set their hands.
En foi de quoi, les plénipotentiaires soussignés ont apposé leurs signa- tures au bas de la présente convention.
Dá Xxxxxx sin, chuir la Lánchumhachtaigh thíos-sínithe a lámh leis an gCoinbhinsiún seo.
In fede di che, i plenipotenziari sottoscritti hanno apposto le loro firme in calce alla presente convenzione.
Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden hun handteke- ning onder deze Overeenkomst hebben gesteld.
Em fé do que, os plenipotenciários abaixo-assinados apuseram as suas assinaturas no final da presente Convenção.
Tämän vakuudeksi alia mainitut täysivaltaiset edustajat ovat allekirjoit- taneet tämän yleissopimuksen.
Till bekräftelse härav har undertecknade befullmäktigade ombud under- tecknat denna konvention.
Hecho en Bruselas, el dieciocho de diciembre de mil novecientos no- venta y siete, en un ejemplar único, en lenguas alemana, danesa, espa- ñola, finesa, francesa, griega, inglesa, irlandesa, italiana, neerlandesa, portuguesa y sueca, cuyos textos son igualmente auténticos y que será depositado en los archivos de la Secretaría General del Consejo de la Unión Europea.
Udfærdiget i Bruxelles, den attende december nitten hundrede og syvog- halvfems, i ét eksemplar på dansk, engelsk, finsk, fransk, græsk, irsk, italiensk, nederlandsk, portugisisk, spansk, svensk og tysk, idet hver af disse tekster har samme gyldighed; de deponeres i arkiverne i Gener- alsekretariatet for Rådet for Den Europæiske Union.
Geschehen zu Brüssel am achtzehnten Dezember neunzehnhundertsie- benundneunzig in einer Urschrift in dänischer, deutscher, englischer, finnischer, französischer, griechischer, irischer, italienischer, niederlän- discher, portugiesischer, schwedischer und spanischer Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlich ist; die Urschrift wird im Archiv des Generalsekretariats des Rates der Europäischen Union hin- terlegt.
Έγινε οτις Βρυξέλλες, στις δέκαοκτώ Δεκεμβρίου χίλια εννιακόσια ενενήντα επτά, σε ένα μόνο αντίτυπο στην αγγλική, γαλλική, γερμανική, δανική, ελληνική, ιρλανδική, ισπανική, ιταλική, ολλανδική, πορτογαλική, σουηδική και φινλανδική γλώσσα• κάθε κείμενο είναι εξίσου αυθεντικό και κατατίθεται στα αρχεία της Γενικής Γραμματείας του Συμβουλίου της Ευρωπαϊκής Ένωσης.
Done at Brussels on the eighteenth day of December in the year one thousand nine hundred and ninety-seven in a single original, in the Danish, Dutch, English, Finnish, French, German, Greek, Irish, Italian, Portuguese, Spanish and Swedish languages, each text being equally authentic, such original remaining deposited in the archives of the Ge- neral Secretariat of the Council of the European Union.
Fait à Bruxelles, le dix-huit décembre mil neuf cent quatre-vingt-dix- sept, en un exemplaire unique, en langues allemande, anglaise, danoise, espagnole, finnoise, française, grecque, irlandaise, italienne, néerlandai- se, portugaise et suédoise, chaque texte faisant également foi, exem- plaire qui est déposé dans les archives du Secrétariat général du Conseil de l’Union européenne.
Arna dhéanamh sa Bhruiséil ar an ochtú lá déag de Nollaig sa bhliain míle naoi gcéad nócha a seacht, i scríbhinn bhunaidh amháin sa Bhé- arla, sa Danmhairgis, san Fhionlainnis, sa Fhraincis, sa Ghaeilge, sa Ghearmáinis, sa Ghréigis, san lodáilis, san Ollainnis, sa Phortaingéilis, sa Spáinnis agus sa tSualainnis agus comhúdarás ag na téacsanna i ngach ceann de na teangacha sin; déanfar an scríbhinn bhunaidh sin a thaisceadh i gcartlann Ardrúnaíocht Chomhairle an Aontais Eorpaigh.
Fatto a Bruxelles, addì diciotto dicembre millenovecentonovantasette, in un unico esemplare, in lingua danese, finlandese, francese, greca, ingle- se, irlandese, italiana, portoghese, spagnola, svedese e tedesca, ciascun testo facente ugualmente fede, e depositato negli archivi del Segretariato generale del Consiglio dell’Unione europea.
Gedaan te Brussel, de achttiende december negentienhonderd zeven- ennegentig, in één exemplaar, in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelij- kelijk authentiek, dat wordt neergelegd in het archief van het Secreta- riaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
Feito em Bruxelas, em dezoito de Dezembro de mil novecentos e no- venta e sete em exemplar único, nas línguas alemã, dinamarquesa, espanhola, finlandesa, francesa, grega, inglesa, irlandesa, italiana, neer- landesa, portuguesa e sueca, fazendo igualmente fé todos os textos, depositado nos archivos do Secretariado-Geral do Conselho da União Europeia.
Tehty Brysselissä kahdeksantenatoista päivänä joulukuuta vuonna tuha- tyh- deksänsataayhdeksänkymmentäseitsemän englannin, espanjan, hol- xxxxxx, iirin, italian, kreikan, portugalin, ranskan, ruotsin, saksan, suo- men ja tanskan kielellä yhtenä alkuperäiskappaleena, joka talletetaan Euroopan unionin neuvoston pääsihteeristön arkistoon ja jonka jokainen teksti on yhtä todistusvoimainen.
Som skedde i Bryssel den artonde december nittonhundranittiosju i ett enda exemplar på danska, engelska, finska, franska, grekiska, iriska, italienska, nederländska, portugisiska, spanska, svenska och tyska språ- ken, vilka samtliga texter är lika giltiga, vilket skall deponeras i arkivet vid generalsekretariatet vid Europeiska unionens råd.
Pour le gouvernement du royaume de Belgique Voor de Regering van het Koninkrijk België Für die Regierung des Königreichs Belgien
For regeringen for Kongeriget Danmark
Für die Regierung der Bundesrepublik Deutschland
Για την κυβέρνηση Ελληνικής Δημοκρατίας
Por el Gobierno del Xxxxx xx Xxxxxx
Pour le gouvernement de la République française
Thar ceann Rialtas na hÉireann For the Government of Ireland
Per il governo della Repubblica italiana
Pour le gouvernement du grand-duché de Luxembourg
Voor de regering van het Koninkrijk der Nederlanden
Für die Regierung der Republik Österreich
Pelo Governo da República Portuguesa
Suomen hallituksen puolesta På finska regeringens vägnar
På Konungariket Sveriges vägnar
For the Government of the United Kingdom of Great Britain and Nort- hern Ireland
AAN DE OVEREENKOMST TE HECHTEN EN IN HET PUBLICATIEBLAD BEKEND TE MAKEN VERKLARINGEN
1. Ad artikel 1, lid 1, en artikel 28
Onder verwijzing naar de uitzonderingen op de verplichting tot bijstandsver- lening uit hoofde van artikel 28 van de overeenkomst verklaart Italië dat de uitvoering van verzoeken om wederzijdse bijstand, op basis van de overeen- komst, betreffende inbreuken die krachtens de Italiaanse wetgeving geen inbreuken op nationale of communautaire douanevoorschriften zijn, om rede- nen die verband houden met de verdeling van bevoegdheid tussen binnen- landse autoriteiten terzake van preventie en vervolging van misdrijven, de openbare orde of andere wezenlijke nationale belangen kan schaden.
2. Ad artikel 1, lid 2, en artikel 3, lid 2
Denemarken en Finland verklaren dat zij de woorden „justitiële autoriteiten” en „justitiële autoriteit” in artikel 1, lid 2, respectievelijk artikel 3, lid 2, van de overeenkomst verstaan in de zin van hun verklaringen overeenkomst artikel 24 van het op 20 april 1959 in Straatsburg ondertekende Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken.
3. Ad artikel 4, punt 3, tweede streepje
Denemarken verklaart dat naar zijn oordeel artikel 4, punt 3, tweede streepje, alleen van toepassing is op deelneming door een persoon aan het begaan door een groep personen, met een gemeenschappelijk doel, van een of meer van dergelijke inbreuken, met inbegrip van situaties waarbij de betrokkene geen deel neemt aan het feitelijke begaan van het/de betrokken strafbaar feit/straf- bare feiten; een dergelijke deelneming moet gebaseerd zijn op kennis van het oogmerk en de algemene criminele activiteiten van de groep, of op kennis van het voornemen van de groep om de betrokken inbreuken te begaan.
4. Ad artikel 4, punt 3, derde streepje
Denemarken verklaart dat naar zijn oordeel artikel 4, punt 3, derde streepje, alleen van toepassing is op de met het witwassen van geld verband houdende basisdelicten ten aanzien waarvan heling van gestolen goederen te allen tijde strafbaar is naar Deens recht, namelijk krachtens artikel 191 A van het Deense strafwetboek betreffende heling van gestolen drugs en artikel 284 van het strafwetboek betreffende heling van goederen in samenhang met smokkel met bijzonder verzwarende omstandigheden.
5. Ad artikel 6, lid 4
Denemarken, Finland en Zweden verklaren dat de in artikel 6, lid 4, bedoelde verbindingsfunctionarissen ook de belangen van Noorwegen en IJsland kun- nen behartigen, en vice versa. De vijf Noordse landen kennen sinds 1982 een regeling waarbij de gestationeerde verbindingsfunctionarissen van een van de betrokken landen tevens de andere Noordse landen vertegenwoordigen. Deze regeling werd getroffen om de strijd tegen de drugshandel te intensiveren en om de kosten van elk land afzonderlijk door het stationeren van verbindings- functionarissen te beperken. Denemarken, Finland en Zweden hechten er groot belang aan dat deze goed werkende regeling gehandhaafd blijft.
6. Ad artikel 20, lid 8
Denemarken verklaart het bepaalde in artikel 20 te aanvaarden, onder voor- behoud van de volgende voorwaarden:
In geval van een grensoverschrijdende achtervolging over zee of door de lucht, die door de douaneautoriteiten van een andere lidstaat wordt uitge- voerd, mag een dergelijke achtervolging uitsluitend worden voortgezet op het Deense grondgebied, met inbegrip van de Deense territoriale wateren en het luchtruim boven het Deense grondgebied en de Deense territoriale wateren, wanneer de Deense autoriteiten daar tevoren van in kennis zijn gesteld.
7. Ad artikel 21, lid 5
Denemarken verklaart het bepaalde in artikel 21 te aanvaarden, onder voor- behoud van de volgende voorwaarden:
Grensoverschrijdende observatie zonder voorafgaande toestemming mag al- leen worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 21, leden 2 en 3, wanneer er een ernstig vermoeden bestaat van betrokkenheid van de geobser- veerde personen bij één van de in artikel 19, lid 2, genoemde inbreuken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.
8. Ad artikel 25, lid 2, onder i)
De lidstaten verbinden zich ertoe elkaar wederzijds in de Raad op de hoogte te brengen van de maatregelen die genomen zijn om de naleving van de onder i) bedoelde verbintenissen te waarborgen.
9. Verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 26, lid 4 Bij de ondertekening van deze overeenkomst hebben:
Ierland overeenkomstig artikel 26, lid 5, onder a),
— de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Italiaanse Re- publiek en de Republiek Oostenrijk overeenkomstig artikel 26, lid 5, onder b),
— verklaard de bevoegdheid van het Hof op de in artikel 26, lid 5, vast- gestelde wijze te aanvaarden.
VERKLARING
De Bondsrepubliek Duitsland, de Italiaanse Republiek en de Republiek Oosten- rijk behouden zich het recht voor in hun interne wetgeving te bepalen dat, wanneer een vraag die betrekking heeft op de uitlegging van de overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties aan de orde komt in een zaak die aanhangig is bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, deze instantie gehouden is zich tot het Hof van Justitie te wenden.