Nr. 10. OPZEGGING TOELATINGSOVEREENKOMST. ONREGELMATIGHEDEN BIJ DECLAREREN
Nr. 10. OPZEGGING TOELATINGSOVEREENKOMST. ONREGELMATIGHEDEN BIJ DECLAREREN
Opvragen van gegevens bij verzekeraar. Vergelijking door ziekenhuis van cijfers die specialist aan verzekeraar opgeeft met door hem gedane verrichtingen. Onjuist declareren schaadt belangen ziekenhuis. Ingewikkeldheid van declaratiesysteem geen verzachtende omstandigheid en evenmin het werken als solist. Meten met twee maten niet aanwezig. Gewichtige reden voor opzegging aanwezig.
Scheidsgerecht voor het Nederlandse Ziekenhuiswezen
(mr. X.X. xxx Xxxxx, voorzitter, dr. B.T.P. Fontein, mevrouw mr. A.M. Goudsmit,
drs. X.X. xxx xxx Xxxxxx en drs. J.G.M. Kegelaer, leden, met bijstand van mr. M. Bitter, griffier)
18 juli 1997
Bindend advies (97/02) in de zaak van: A, wonende te Z,
verzoeker,
gemachtigde: mr. X.X.X. xxx Xxxxxx, tegen:
de Stichting Ziekenhuis B, gevestigd te Z, verweerster,
gemachtigde: mr. X.X. xxx Xxxxxxx.
1. De procesgang
1.1. Xxxxxxxxx heeft bij memorie van eis geconcludeerd dat de opzegging van zijn toelatingsovereenkomst door verweerster met ingang van 1 juli 1997, op grond van alle in de memorie van eis aangevoerde feiten, omstandigheden en argumenten, niet rechtsgeldig is geschied althans niet gehandhaafd dient te blijven.
1.2. Verweerster heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd dat het Scheidsgerecht de vordering van verzoeker zal afwijzen met zijn veroordeling in de kosten, die van het Scheidsgerecht en van de rechtskundige bijstand van verweerster daaronder begrepen.
1.3. Xxxxxxxxx heeft bij aanvullende memorie van eis subsidiair gevorderd dat het Scheidsgerecht verweerster zal veroordelen aan hem een schadeloosstelling te betalen van in totaal ƒ 2.615.000,= althans een zodanig bedrag als het Scheidsgerecht gelet op alle omstandigheden in dit geval redelijk acht, ook hier met veroordeling van verweerster in de kosten, die van het Scheidsgerecht en van de rechtskundige bijstand van verzoeker daaronder begrepen.
1.4. Bij nadere memorie van antwoord heeft verweerster geconcludeerd dat het Scheidsgerecht de subsidiaire vordering van verzoeker zal afwijzen met zijn veroordeling in de kosten, die van het Scheidsgerecht en van de rechtskundige bijstand van verweerster daaronder begrepen.
1.5. Op 24 juni 1997 heeft te M mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij waren partijen
– verweerster vertegenwoordigd door C, algemeen directeur, D, directeur patiëntenzorg en E, directiesecretaris – vergezeld van hun gemachtigden aanwezig. Voorts waren van de kant van verzoeker aanwezig F en G en van de kant van verweerster H, account-manager bij ANOZ-verzekeringen, en I, voorzitter van de medische staf van verweerster.
Beide partijen hebben hun standpunt aan de hand van pleitnota’s toegelicht.
2. Samenvatting van het geschil
2.1. Xxxxxxxxx is met ingang van 1 juli 1981 als oogarts toegelaten tot het ziekenhuis van (de rechtsvoorgangster van) verweerster. De toelatingsovereenkomst dateert van 25 februari 1985. In het ziekenhuis zijn op dit ogenblik vijf oogartsen werkzaam. Zij vormen geen maatschap.
Bij brief van 20 december 1996 heeft verweerster, op grond van artikel 22 van de toelatingsovereenkomst, die overeenkomst met ingang van 1 juli 1997 wegens gewichtige redenen opgezegd. Zij is van oordeel dat met betrekking tot verzoeker een situatie is ontstaan waarin redelijkerwijs van verweerster niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomst te continueren. Voor dat oordeel worden in de brief vier gronden genoemd, die als volgt kunnen worden samengevat:
1. Gepleegde onregelmatigheden met betrekking tot het declareren van het honorarium. Een voorlopig onderzoek door ANOZ heeft aan het licht gebracht dat sprake is van slechte statusvoering en ongeoorloofde declaraties.
2. Gepleegde valsheid in geschrifte door het ‘bijwerken’ van de medische status/patiëntenkaart van een patiënt.
3. De directie van verweerster heeft ieder vertrouwen in verzoeker verloren. Zeker in het licht van de gepleegde onregelmatigheden met de declaraties is het ‘bijwerken’ van de medische status van een patiënt de druppel die de emmer deed overlopen.
4. Uit de kring van de verwijzende huisartsen is negatieve kritiek geuit op het professioneel functioneren.
In de schriftelijke stukken en ter zitting heeft verweerster over de opzeggingsgronden – zakelijk weergegeven – voorts het volgende gesteld.
Ad 1
Xxxxxxxxx heeft bij het declareren van FAG’s (fluorescentieangiografieën) en bij low-vision onderzoeken onjuiste declaraties uitgebracht aan de verzekeraars. Uit een onderzoek door ANOZ-verzekeringen is naar voren gekomen dat in 1994 86 FAG’s ten onrechte zijn gedeclareerd en in 1995 144. Van de in 1995 gedeclareerde 122 low-vision onderzoeken kwamen slechts 8 onderzoeken in aanmerking van declaratie. Ter zitting heeft verweerster ook nog aangevoerd dat verzoeker bij patiënten onnodige onderzoeken zou hebben uitgevoerd.
Ad 2
Bij brief van 23 november 1996 heeft een patiënt een klacht over verzoeker ingediend bij het ziekenhuis, omdat hij van oordeel was tijdens een spoedconsult op 17 juli 1996 verkeerd te zijn behandeld. Vervolgens is op
5 december 1996 op verzoek van de directie door het Patiënten Service Bureau een kopie gemaakt van de medische status/ patiëntenkaart van de patiënt. Op 12 december 1996 heeft de directie het Bureau verzocht opnieuw het medisch dossier van genoemde patiënt te lichten met het oog op de opstelling van verzoeker in deze zaak. Toen bleek dat op de plek, waar het consult van 17 juli is beschreven, de woorden ‘Ge.ex’ of ‘ep’ waren bijgeplaatst.
Ad 3
Er bestaat geen enkele garantie dat zich niet opnieuw gevallen zullen voordoen van door verzoeker opzettelijk gepleegde oneerlijkheid in welke vorm dan ook ten detrimente van de patiëntenzorg en van zowel de materiële belangen als de goede naam van het ziekenhuis.
Ad 4
In de loop van 1996 hebben directie en medische staf gesprekken gevoerd met de verwijzende huisartsen. Dezen hebben – zoals ook blijkt uit een overgelegde productie – een verpletterende negatieve kritiek geuit op het professioneel functioneren van verzoeker. Verwijzingen vinden niet of nauwelijks meer plaats.
Verweerster is van mening dat de genoemde gronden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, de gedane opzegging ten volle rechtvaardigen.
2.2. Verzoeker heeft de vier voor de opzegging aangevoerde gronden – zakelijk weergegeven – als volgt bestreden.
Ad 1
Verzoeker erkent dat hij bij het declareren fouten heeft gemaakt. XXXX heeft evenwel geen aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie en er is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dat hij bij patiënten onnodige onderzoeken zou hebben laten plaatsvinden, is volstrekt onwaar.
Verweerster stelt dat verzoeker in 1995 122 low-vision onderzoeken heeft gedeclareerd, maar dat slechts 8 daarvan voor declaratie in aanmerking kwamen. Die 8 hebben echter alleen betrekking op de onderzoeken die door een firma in het ziekenhuis zelf zijn uitgevoerd. Xxxxxxxxx liet zijn low-vision onderzoeken meestal niet in het ziekenhuis, maar door een andere firma buiten het ziekenhuis uitvoeren.
Volgens de directeur patiëntenzorg kan declaratie alleen plaatsvinden indien het onderzoek in het ziekenhuis wordt uitgevoerd. Dit is onjuist. Een low-vision onderzoek is alleen declarabel indien de oogarts daarbij zelf direct betrokken is en niet wanneer hij dat door anderen laat doen. Dit betekent dat de declaraties van de andere oogartsen, die de low-vision onderzoeken in het ziekenhuis door de eerder genoemde firma laten verrichten, bij welke onderzoeken die andere oogartsen niet zelf direct betrokken waren, en de daarop betrekking hebbende declaraties van het ziekenhuis voor het kostendeel, (ook) onjuist zijn.
Ook over de wijze waarop de onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen, is het nodige op te merken. Ter voorbereiding van de visitatie van de afdeling oogheelkunde door een visitatiecommissie van het NOG (Nederlands Oogheelkundig Genootschap) op 21 juni 1996 hebben alle oogartsen aan de commissie opgaven verstrekt van hun productiegegevens over 1995. Een van de oogartsen heeft vervolgens de door verzoeker aan de commissie vertrouwelijk verstrekte gegevens doorgespeeld aan de directie. De directie heeft deze gegevens vergeleken met de door verzoeker uitgevoerde verrichtingen zoals geregistreerd door het ziekenhuis en heeft daarbij aanzienlijke discrepantie geconstateerd met betrekking tot bepaalde verrichtingen. Dit heeft de directie vervolgens gemeld aan ANOZ. De visitatiecommissie heeft op deze gang van zaken forse kritiek geuit en erop gewezen dat de vertrouwelijkheid van de door de specialisten verstrekte gegevens een wezenlijk bestanddeel van het visitatiegebeuren is. De commissie was van oordeel dat een nader onderzoek door een neutrale observator zou moeten plaatsvinden, maar de directeur patiëntenzorg is zelf op onderzoek uitgegaan.
Zonder de gemaakte fouten te willen goed praten, zijn er wel een aantal verzachtende omstandigheden.
In de eerste plaats is het declaratiesysteem voor verrichtingen van specialisten erg ingewikkeld. Daardoor kunnen gemakkelijk foutieve declaraties ontstaan als gevolg van verschillen in interpretaties van de codes. Zo kreeg de secretaresse van verzoeker van de zorgverzekeraars het verzoek om alle foto’s onder één nummer te declareren. Op deze manier wordt het verschil tussen een FAG-foto en een gewone fundusfoto veronachtzaamd en dat kan ertoe leiden dat ten onrechte fundusfoto’s als FAG-foto’s worden gedeclareerd. Wat het low-vision onderzoek betreft, heeft de geneeskundige van ANOZ erkend dat er over de declaratienorm onvoldoende duidelijkheid bij de specialisten bestaat. In een recent landelijk onderzoek van de ECD is de grote ingewikkeldheid van het declaratiesysteem erkend.
In de tweede plaats heeft het verzoeker parten gespeeld dat de vijf oogartsen als solisten werkzaam zijn en niet in één maatschap met een goed georganiseerd secretariaat samenwerken.
XXXX heeft zich, mede gelet op het feit dat in de jarenlange relatie met verzoeker niet eerder problemen over het declaratiegedrag zijn voorgekomen, bereid verklaard tot een minnelijke schikking. Deze schikking houdt kort gezegd in dat verzoeker wegens de geconstateerde onregelmatigheden een totaal bedrag van ƒ 68.000,= zal betalen en dat ANOZ aan verzoeker op basis hiervan finale kwijting verleent over de jaren 1990 tot en met medio 1996. Dit bedrag is inmiddels betaald.
De geconstateerde problemen met de declaraties vormen geen gewichtige reden voor opzegging van de overeenkomst. Het betreft hier een probleem dat primair speelt in de contractuele relatie tussen verzoeker en ANOZ. Dat – zoals verweerster meent – de belangen van het ziekenhuis ernstig zouden zijn geschaad is sterk overdreven en door verweerster ook niet nader onderbouwd. Bovendien is het merkwaardig dat verweerster in december 1996 mede op grond van deze problemen tot opzegging is overgegaan, terwijl bekend was dat op dat moment tussen verzoeker en ANOZ nog onderhandelingen over een minnelijke regeling liepen.
Verweerster wekt bovendien de schijn met twee maten te meten, omdat ten aanzien van twee collega’s van verzoeker ook onregelmatigheden waren geconstateerd met betrekking tot hun declaraties voor hun extramurale praktijk.
Een van deze twee collega’s is wel strafrechtelijk en (in eerste instantie) veroordeeld.
Ad 2
Deze kwestie is buiten proporties opgeblazen. Het gaat om een paar woorden die door verzoeker later op de patiëntenkaart zijn bijgeschreven. Dat is op zichzelf niet verkeerd, maar dan dient wel te worden vermeld op
welke datum die aanvullingen – die op zichzelf juist waren – hebben plaatsgevonden. Dat laatste heeft verzoeker verzuimd en dat was onjuist.
Ad 3
Dit is geen zelfstandige grond voor opzegging. Het opzeggen van het vertrouwen is immers gebaseerd op en vloeit rechtstreeks voort uit de drie andere gronden. Dat verweerster van mening is dat uitzicht op verbetering van verzoekers handelwijze en attitude ontbreekt, is onbegrijpelijk. Wat zijn declaratiegedrag betreft heeft hij wel degelijk het boetekleed aangetrokken en zelfs voorgesteld het declareren verder door verweerster te laten gebeuren.
Ad 4
In juli 1996 is de oogheelkunde in het ziekenhuis getoetst door de visitatiecommissie van het NOG. De commissie heeft vertegenwoordigers van de huisartsen gehoord over het functioneren van de oogartsen. Daarbij zijn geen klachten over verzoeker geuit. Voorts is van belang dat verzoeker voor het eerst op 19 december 1996, toen hij werd gehoord in verband met de voorgenomen opzegging van de overeenkomst, mondeling met de kritiek van de huisartsen is geconfronteerd. Het was voor hem volstrekt onmogelijk om zich tijdens die bespreking behoorlijk tegen die kritiek te verweren. Het is unfair dat de directie in de een dag later verzonden opzeggingsbrief die kritiek mede als grondslag voor de opzegging heeft aangevoerd. De stelling van verweerster, dat de huisartsen inmiddels niet meer naar hen verwijzen, is onjuist.
Concluderend is verzoeker van mening dat zich geen gewichtige redenen, als bedoeld in artikel 22 van de toelatingsovereenkomst, voordoen en dat de door verweerster aangevoerde gronden de opzegging niet rechtvaardigen. Bovendien dient ook rekening te worden gehouden met de staat van dienst van verzoeker. Hij is vanaf 1 juli 1981 in het ziekenhuis van verweerster werkzaam, was negen jaar lid van de kernstaf en ook lid van de bouwcommissie voor het nieuwe ziekenhuis.
2.3. Xxxxxxxxx heeft, voor het geval dat de opzegging gehandhaafd dient te blijven, schadevergoeding gevorderd die uit twee posten bestaat: 1. vergoeding van inkomensschade en 2. vergoeding van goodwill.
Ten aanzien van 1. merkt verzoeker op dat hij gedwongen zal zijn zijn praktijkvoering, ook de extramurale, volledig te staken. Uitgaande van de datum waarop zijn toelating volgens de overeenkomst zou eindigen – 1 juli 2004 – lijdt hij inkomensschade over een periode van zeven jaren. Zijn honorariumbudget bedraagt ƒ 372.000,= hetgeen afgerond neerkomt op een inkomensschade van ƒ 2.600,000,=. Wat post 2. betreft is verzoeker van mening dat verweerster hem de goodwillvergoeding voor zijn gehele praktijk dient te betalen. Per 1 juli 1997 bedraagt de goodwill ƒ 345.000,=.
2.4. Verweerster heeft de subsidiaire vordering bestreden en daartoe – kort samengevat – het volgende gesteld.
Xxxxxxxxx heeft de opzegging geheel aan zichzelf te wijten. Verweerster treft formeel noch inhoudelijk enig verwijt. Zij heeft voldoende gedaan om de zaak zodanig minnelijk te regelen, dat verzoeker grotendeels gevrijwaard werd van zijn terugbetalingsverplichting aan ANOZ en dat hij in staat bleef zijn extramurale praktijk te blijven uitoefenen. Xxxxxxxxx heeft die regeling evenwel niet willen aanvaarden.
Verzoeker heeft zijn cijfers niet onderbouwd. Ten onrechte gaat hij als grondslag voor zijn berekening uit van het honorariumbudget. Zijn omzet is, ‘sinds hij betrapt is’, aanzienlijk gedaald.
Verweerster draagt geen enkele financiële verantwoordelijkheid voor de extramurale praktijk van verzoeker en ook niet voor de goodwill daarvan. Bovendien behoeft hij met die praktijk niet te stoppen. ANOZ is ermee akkoord gegaan dat hij die praktijk voortzet.
Voor het toekennen van goodwill van de intramurale praktijk bestaat ook geen grond. In de toelatingsovereenkomst is niet voorzien in enige verplichting van verweerster tot een dergelijke vergoeding. Bovendien kan verzoeker zijn goodwill aan een opvolger overdragen. De waarde van de goodwill is voorts niet juist berekend. Er is op geen enkele wijze rekening gehouden met het door fraude gerealiseerde deel van de omzet.
2.5. Ter zitting van het Scheidsgerecht heeft H van ANOZ desgevraagd toegelicht, dat bij de tussen verzoeker en ANOZ bereikte schikking over de ten onrechte gedeclareerde low-vision en FAG’s onderzoeken is uitgegaan van de jaren 1994, 1995 en 1996, maar dat aannemelijk is dat het totale bedrag over de jaren 1990-1996 – over welke jaren finale kwijting is verleend – aanzienlijk hoger is.
I heeft verklaard dat de stafbestuur in elk geval is gehoord over de eerste twee opzeggingsgronden – declaratieproblemen en patiëntenkaart – maar dat hij zich niet kan herinneren of dat ook gebeurd is ten aanzien van de twee andere gronden. Het stafbestuur achtte zich niet in staat te beoordelen of de genoemde gronden tot opzegging van de overeenkomst zouden kunnen leiden.
F, lid van de visitatiecommissie die op 21 juni 1996 de afdeling oogheelkunde van het ziekenhuis bezocht, deelde het Scheidsgerecht desgevraagd mede, dat bij dat bezoek namens de directie de kritiek op het inhoudelijk functioneren van verzoeker wel aan de orde is geweest, maar dat dit al spoedig werd overheerst door de gebeurtenissen rond het declareren.
3. Bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht om het geschil bij wege van bindend advies te beslissen berust op artikel 28 van de toelatingsovereenkomst en wordt door partijen erkend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 22 van de toelatingsovereenkomst bepaalt dat opzegging van de overeenkomst door verweerster slechts zal plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijze van verweerster niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren. Vervolgens worden in een enuntiatieve opsomming een viertal gevallen genoemd waarin genoemde redenen aanwezig kunnen worden geacht.
Het Scheidsgerecht zal hieronder nagaan of de gronden, die verweerster voor de opzegging van de overeenkomst met verzoeker heeft aangevoerd, die opzegging kunnen dragen.
4.2. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht kunnen de gronden, hierboven onder 2.1 als 2 en 4 vermeld – bijwerken van een patiëntenkaart en kritiek van de huisartsen –, niet als grond voor de opzegging dienen.
Het door verzoeker zonder nadere datum bijwerken van de patiëntenkaart dient als onjuist te worden aangemerkt. Het gaat het Scheidsgerecht evenwel te ver te stellen dat deze handeling, waarvan op geen enkele wijze is aangetoond dat zij vaker zou zijn voorgekomen en die derhalve als eenmalig moet worden beschouwd, een gewichtige reden voor opzegging van de overeenkomst is. Het zou meer voor de hand hebben gelegen indien verweerster verzoeker een waarschuwing zou hebben gegeven met de mededeling dat bij herhaling tot opzegging van de overeenkomst zou kunnen worden besloten. Het Scheidsgerecht wijst er hierbij op dat ook artikel 22, lid 1 onder a – waar als reden wordt genoemd dat de specialist ondanks waarschuwing op ernstige wijze de plichten veronachtzaamt, welke de toelatingsovereenkomst hem oplegt – uitgaat van een waarschuwing alvorens van een gewichtige reden kan worden gesproken.
De kritiek van de huisartsen kan, daargelaten of zij juist is, om twee redenen niet aan de opzegging ten grondslag worden gelegd. In de eerste plaats is het onduidelijk of het stafbestuur over deze grond voor de opzegging is gehoord. In de tweede – en belangrijker – plaats is verzoeker niet in de gelegenheid gesteld zich behoorlijk tegen die kritiek te verdedigen. De kritiek werd hem op 19 december 1996, toen verweerster opgave deed van de gronden waarop de opzegging van de overeenkomst berustte, meegedeeld waarna reeds op 20 december 1996 de opzeggingsbrief volgde.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster opgemerkt dat verzoeker inmiddels zes maanden de tijd heeft gehad zich inhoudelijk tegen de kritiek te verweren en deze te weerleggen. Het Scheidsgerecht kan deze opmerking niet volgen. Het horen van de specialist, voordat tot opzegging wordt overgegaan, betekent niet alleen dat hem – zoals verweerster op 19 december 1996 deed – een opgave wordt gedaan van de gronden waarop de opzegging rust, maar ook dat de specialist dan, en niet nadat de opzegging is geschied, op behoorlijke wijze in staat wordt gesteld op die gronden te reageren en daarop zijn zienswijze te geven, zodat eventueel op de voorgenomen opzegging of op een of meer van de daarvoor aangevoerde gronden kan worden teruggekomen.
4.3. Het Scheidsgerecht zal vervolgens ingaan op de onder 2.1 onder 1 genoemde opzeggingsgrond, te weten de gepleegde onregelmatigheden met betrekking tot het declareren van het honorarium.
Het Scheidsgerecht stelt voorop dat de directie van een ziekenhuis ten volle gerechtigd is de gegevens, die een specialist aan de verzekeraar(s) opgeeft voor zijn declaraties, te vergelijken met de door hem in het ziekenhuis gedane verrichtingen en daartoe, zo nodig, bij de verzekeraar(s) de nodige gegevens op te vragen. Dat een en
ander in het onderhavige geval is gebeurd naar aanleiding van een visitatie maakt dit – daargelaten de vraag of de daarop geleverde kritiek van het NOG juist is – niet anders.
Het Scheidsgerecht deelt niet het oordeel van verzoeker dat het ‘sterk overdreven’ is dat door het onjuist declareren de belangen van verweerster ernstig zouden zijn geschaad en dat het hier primair een probleem betreft in de contractuele relatie tussen verzoeker en ANOZ. Als gevolg van de onjuiste gegevens van verzoeker heeft verweerster ten onrechte het kostendeel van de niet uitgevoerde verrichtingen bij ANOZ gedeclareerd en mede daardoor zijn de belangen van verweerster geschaad. Bovendien onderschat verzoeker in hoge mate welke gevolgen foutief declareren van een specialist in de samenleving kan hebben voor de goede naam van het ziekenhuis.
Xxxxxxx volgt het Scheidsgerecht verzoeker in zijn opvatting over de ingewikkeldheid van het declaratiesysteem en dat die ingewikkeldheid voor hem als verzachtende omstandigheid zou kunnen gelden. De wijze van declareren is stellig niet altijd eenvoudig en als gevolg daarvan zullen ongetwijfeld fouten bij het declareren worden gemaakt. Bij verzoeker is echter sprake van het foutief declareren over in elk geval de periode 1990- 1996 en daarbij van een omvang die – naar door de ANOZ is gesteld en door verzoeker niet dan wel onvoldoende is weersproken – het bedrag, waarover tussen ANOZ en verzoeker een schikking is bereikt, in aanzienlijke mate overschrijdt. Overigens waren de door ANOZ geconstateerde ten onrechte gedeclareerde XXX’x ook in 1994 en 1995 reeds aanzienlijk, terwijl ANOZ over de low-vision onderzoeken in die jaren opmerkt: ‘Bij de controle van de statussen blijkt xxxxxxx wat er voor het gedeclareerde tarief is gedaan. Probleemstelling en vraag van patiënt ontbreekt. Er is geen resultaat van het al dan niet verrichte onderzoek opgetekend. Er is vrijwel nooit verwezen naar een low-vision specialist voor aanpassing van een hulpmiddel. “Waarschijnlijk te veel gedeclareerd” betekent in dit verband: “uit niets blijkt dat er een prestatie is geleverd”.’
De omstandigheid dat de oogartsen in het ziekenhuis geen maatschap vormen maar als solist werken, kan – anders dan verzoeker meent – hem evenmin disculperen. Hij heeft zijn eigen verantwoordelijkheid voor het declareren van verrichtingen en had daarbij, zo nodig, hulp van derden kunnen inschakelen.
Xxxxxxxxx heeft ook nog aangevoerd dat verweerster de schijn opwekt met twee maten te meten omdat ten aanzien van twee directe collega’s van verzoeker ook onregelmatigheden waren geconstateerd met betrekking tot de declaraties voor hun extramurale praktijk. Ook deze grief van verzoeker moet falen. In de eerste plaats heeft verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat in deze gevallen in dezelfde omvang van onjuiste declaraties sprake is als bij hem. Voorts heeft verweerster opgemerkt dat zij ten tijde van de opzegging met die gevallen onbekend was en dat nadere informatie heeft uitgewezen dat slechts tegen één van de oogartsen een onderzoek loopt. Bovendien behoudt – aldus verweerster – zij zich vanzelfsprekend alle rechten voor om ook ten aanzien van andere specialisten eenzelfde gedragslijn te volgen als bij verzoeker.
Gelet op het vorenstaande is het Scheidsgerecht van oordeel dat de gepleegde onregelmatigheden bij het declareren – de eerste voor de opzegging aangevoerde grond – die opzegging geheel zelfstandig kunnen dragen. Die onregelmatigheden maken dat van verweerster redelijkerwijs niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomst met verzoeker te continueren. Bovendien is het alleszins redelijk en aannemelijk dat verweerster, zoals zij stelt in de derde opzeggingsgrond, van oordeel is dat zij als gevolg van een en ander ieder vertrouwen in verzoeker heeft verloren.
4.4. Hetgeen onder 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat de opzegging rechtsgeldig is geschied en dat de primaire vordering van verzoeker dient te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de subsidiaire vordering omdat verzoeker de opzegging geheel aan zichzelf heeft te wijten.
Wel acht het Scheidsgerecht – mede in aanmerking genomen de reeds geruime tijd dat verzoeker in het ziekenhuis werkzaam is – in dit geval termen aanwezig het volgende te overwegen.
In de eerste plaats hebben verweerster en ANOZ te kennen gegeven er geen bezwaar tegen de hebben dat verzoeker zijn extramurale praktijk voortzet. Daartoe dient hij echter wel de aansluiting bij de tripartite- overeenkomst Lokaal Initiatief Ziekenhuis Z te kunnen behouden. Het Scheidsgerecht zal dienovereenkomstig een beslissing nemen.
In de tweede plaats acht het Scheidsgerecht het redelijk te bepalen dat verweerster als opvolger van verzoeker in het ziekenhuis slechts de specialist zal toelaten die bereid is de goodwill van de intramurale praktijk van verzoeker over te nemen. Die overname dient dan te geschieden op basis van de normen van de Orde van Medisch Specialisten en naar de waarde van de praktijk, uitgaande van het laatste volle kalenderjaar
voorafgaande aan het einde van de toelatingsovereenkomst en na correctie van de in dat jaar ten onrechte gedeclareerde verrichtingen. Het staat verweerster uiteraard ook vrij zelf de goodwill van de praktijk over te nemen.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht stelt het volgende bindend advies vast:
5.1. Zowel de primaire als de subsidiaire vordering worden afgewezen.
5.2. Aan de toelatingsovereenkomst van een opvolger van verzoeker dient verweerster de voorwaarde te verbinden dat deze de goodwill van de praktijk van verzoeker overneemt volgens de geldende normen van de Orde van Medisch Specialisten, berekend naar de waarde zoals hierboven onder 4.4 nader is weergegeven.
5.3. Verweerster dient verzoeker te betrekken bij de onder 4.4 vermelde tripartite overeenkomst.
5.4. De kosten van het Scheidsgerecht, begroot op een bedrag van ƒ 7.654,= komen voor rekening van verzoeker.
Verzoeker dient voorts de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van verweerster, begroot op een bedrag van ƒ 2.500,= te dragen.