SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 7 januari 2019 (bevoegdheidsincident) Kenmerk: SG 18/15
De enkelvoudige kamer van het Scheidsgerecht, bestaande uit: mr. H.F.M. Xxxxxxx, wonende te F., voorzitter,
met bijstand van mr. X.X. xxx Xxxxxxxxx, griffier,
heeft het navolgende incidenteel vonnis gewezen in de zaak van
de besloten vennootschap A. B.V.,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, gemachtigde: xx. X. Xxxx-Xxxxxxxx,
tegen:
1. de maatschap B.,
2. de stichting C.,
3. de stichting D.,
alle gevestigd te Z.,
verweerders in de hoofdzaak, eisers in het incident, gemachtigden: mr. K.D. Meersma en mr. X.X. xxx Xxxxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als eiseres respectievelijk verweerders. De bestuurder van eiseres, de intensivist E., wordt hierna “E.” genoemd. Verweerders worden afzonderlijk aan- geduid als respectievelijk de Maatschap, C. en D..
1. De procedure
1.1 Eiseres heeft met een brief van 11 oktober 2018 van haar gemachtigde de hoofdzaak aanhangig gemaakt. Met een memorie van eis van 23 november 2018 heeft zij aan het Scheidsgerecht een verzoek voorgelegd dat als volgt luidt:
1) Te verklaren voor recht dat
• de toelatingsovereenkomst als getekend op 15 november 2017 rechtsgeldig tot stand is gekomen en indien aan dit verzoek geen gevolg zal of kan wor- den gegeven:
• te verklaren voor recht dat de herziene/aangepaste/gewijzigde toelatings- overeenkomst als getekend op 2 september 2018 rechtsgeldig tot stand is gekomen en indien aan dit verzoek geen gevolg zal of kan worden gegeven:
• te verklaren voor recht dat in ieder geval een mondelinge toelatingsover- eenkomst tot stand is gekomen.
2) Te verklaren voor recht dat de door [verweerders] opgelegde toegangsontzegging nietig is, in ieder geval dat de rechtsgevolgen van dit besluit in rechte niet in stand kunnen worden gelaten;
3) Te verklaren voor recht dat de door [verweerders] gedane opzegging nietig is, in ie- der geval dat de rechtsgevolgen van dit besluit in rechte niet in stand kunnen wor- den gehouden;
4) Mocht Uw Scheidsgerecht tot het oordeel geraken dat de rechtsgevolgen van de toegangsontzegging en de opzegging, om welke reden dan ook, wel in stand dienen te worden gelaten, [verweerders] te veroordelen tot betaling van:
• Een bedrag ad € 127.500,-- (…) over de duur van de opzegtermijn van 6
maanden, in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie mogen bepalen, en daarnaast:
• een billijke schadevergoeding voor een periode van vijf jaren aan gederfd in- komen, neerkomend op een bedrag ad € 21.250,-- per maand, derhalve 5 x 12 x € 21.500,-- = € 1.275.000,-- (…), in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie moge bepalen.
5) [verweerders] in alle gevallen te veroordelen in de imagoschade die E. heeft geleden voor een bedrag ad € 255.000,-- (…), in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsge- recht in goede justitie moge bepalen;
6) [verweerders] in alle gevallen te veroordelen de door E. op te bouwen goodwill voor een bedrag ad € 204.000,-- (…), aan hem te vergoeden, in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie moge bepalen;
7) [verweerders] in alle gevallen te veroordelen in de kosten rechtsbijstand die E. heeft moeten maken voor een bedrag ad € 40.000,--, te verhogen met 5% kantoorkosten en 21% BTW.
8) In alle gevallen [verweerders] te veroordelen in de kosten van de procedure, waar- onder de nakosten.
Bij deze memorie zijn 37 producties (genummerd 1-37) gevoegd.
1.2 De griffier van het Scheidsgerecht heeft aan verweerders een termijn voor het inzenden van de memorie van antwoord meegedeeld.
1.3 Alvorens een memorie van antwoord in te zenden hebben verweerders, met een brief van 5 december 2018 (met één nadien toegestuurde bijlage) van hun gemachtigde mr. Den Xxxxxx, aan het Scheidsgerecht het verzoek voorgelegd om de behandeling van deze zaak aan te houden totdat het gerechtshof F. zal hebben beslist in het hoger be- roep dat eiseres heeft ingesteld tegen het (hierna, in 2.16, te vermelden) kortgeding- vonnis van 23 oktober 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank G. in een procedure tussen dezelfde partijen (eiseres tegen verweerders). Xxxxxxx heeft op 7 de- cember 2018, desgevraagd, bezwaar gemaakt tegen honorering van dit verzoek. De griffier van het Scheidsgerecht heeft op 10 december 2018 per e-mail aan de gemach- tigden bericht dat en waarom het Scheidsgerecht het aanhoudingsverzoek van ver- weerders afwijst.
1.4 Op 10 december 2018 heeft mr. Den Xxxxxx telefonisch aan het Scheidsgerecht ver- zocht zich eerst uit te spreken over zijn bevoegdheid tot kennisneming van deze zaak en beslissing daarin. Op 11 december 2018 heeft de griffier aan de gemachtigden be-
richt dat het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht niet expliciet voorziet in de mogelijkheid van een incidenteel beroep op onbevoegdheid van het Scheidsgerecht, maar dat het, mede uit het oogpunt van kostenbesparing, wel praktisch kan zijn om daarvoor enigerlei voorziening te bieden, en dat noch de wettelijke regeling inzake arbi- trage noch het zojuist genoemde Arbitragereglement zich daartegen verzet. Aan partij- en is gevraagd of zij kunnen instemmen met een snelle, prealabele beantwoording van de voorvraag over de bevoegdheid door een enkelvoudige kamer van het Scheidsge- recht. Hieraan is toegevoegd dat met deze mededelingen in geen enkel opzicht wordt vooruitgelopen op de beslissingen van het Scheidsgerecht. De gemachtigden van par- tijen hebben bij afzonderlijke e-mailberichten van 11 december 2018 aan het Scheidsge- recht meegedeeld dat hun cliënten de gevraagde instemming verlenen. De griffier heeft daarop met een e-mail van 11 december 2018 aan de gemachtigden bericht dat het Scheidsgerecht een enkelvoudige kamer zal vormen om een antwoord te geven op de voorvraag omtrent de bevoegdheid van het Scheidsgerecht. Aan verweerders is een termijn tot uiterlijk 13 december 2018 gegeven om een memorie met de argumenten voor onbevoegdheid in te zenden.
1.5 Op 13 december 2018 heeft mr. Den Herder per e-mail een incidentele memorie hou- dende [lees: strekkende] tot onbevoegdheid van het Scheidsgerecht ingezonden. Zij heeft de daarbij behorende producties (genummerd 1-26) nagezonden met een brief van 14 december 2018. De memorie mondt uit in het verzoek van verweerders aan het Scheidsgerecht om zich op grond van de artikelen 1052 en 1020 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onbevoegd te verklaren en E. te veroordelen in de kosten van dit geding.
1.6 Met een e-mailbericht van 14 december 2018 heeft de gemachtigde van eiseres de aan- dacht van het Scheidsgerecht gevraagd voor de te late ontvangst van de producties van verweerders. Zij heeft verzocht om een langere termijn voor haar reactie en zij heeft voorts het verzoek gedaan om aan het handelen van verweerders de gevolgen te ver- binden die het Scheidsgerecht geraden voorkomen, waarbij onder meer is te denken
aan “het niet-ontvankelijk verklaren van het bevoegdheidsincident”. Nadat het Scheids-
gerecht de termijn voor inzending van de incidentele memorie van antwoord met enke- le dagen had verlengd, heeft de gemachtigde van eiseres op 18 december 2018 een memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident ingezonden. Hierbij zijn vijf pro- ducties gevoegd, die zijn genummerd 38-42. Blijkens deze memorie (p. 3) verzoekt eise- res primair aan het Scheidsgerecht om verweerders niet-ontvankelijk te verklaren in dit bevoegdheidsincident. De eigenlijke conclusie van deze memorie (op p. 10) strekt ertoe dat het Scheidsgerecht bij (arbitraal) vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voor- raad: (I) het verzoek van verweerders afwijst en het Scheidsgerecht bevoegd verklaart om van het onderhavige geschil kennis te nemen, en (II) verweerders veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
1.7 Met een e-mailbericht van 19 december 2018 heeft de griffier van het Scheidsgerecht aan de gemachtigden bericht dat het Scheidsgerecht uiterlijk op 7 januari 2019 vonnis zal wijzen aangaande zijn bevoegdheid.
2. Enkele vaststaande feiten
2.1 E. is een vrijgevestigde medisch specialist met het specialisme intensive care genees- kunde (intensivist). Hij is, zoals vermeld, de bestuurder van eiseres, zijn praktijkven- nootschap. E. is met ingang van 1 juli 2017 als intensivist werkzaam geweest in het H. (hierna: het ziekenhuis), dat in stand wordt gehouden door C.. Hij heeft naast zijn werk- zaamheden als intensivist diverse bestuurlijke en andere taken vervuld.
2.2 De Maatschap is het samenwerkingsverband van medisch specialisten die in het zie- kenhuis werkzaam zijn. Artikel 6 lid 3 van de maatschapsovereenkomst (van 15 decem- ber 2014) luidt als volgt:
Lid 3
Het Bestuur houdt het Register van Maten bij, en vermeldt daarop de toe- en uittreding en de overige gegevens van de Maten. De Maten zijn verplicht tot onverwijlde opgave aan het Bestuur van de in het Register van Maten op te nemen gegevens en wijziging daarvan. Op- name in het Register van Xxxxx door het Bestuur geldt als bewijs van toelating tot de Maatschap.
Artikel 22 van de maatschapsovereenkomst bevat een arbitraal beding dat voorziet in geschilbeslechting door drie scheidslieden die op verzoek van de meest gerede maat worden benoemd door de voorzitter van de Orde van Medisch Specialisten (thans: de Federatie van Medisch Specialisten, hierna: de Federatie; toevoeging Scheidsgerecht).
2.3 Tussen vijf partijen, te weten C., de stichting genaamd I., de besloten vennootschap J.(“J.”), de maatschap genaamd K.(“K.”) en de Maatschap geldt een “Samenwerkings- overeenkomst IC Zorg” (hierna: de Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg). Deze over- eenkomst dateert van 26 juli 2017 en is ondertekend onder meer door deze vijf partijen en voorts, “Voor akkoord”, onder meer door E. (als intensivist). De considerans van de overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
“OVERWEGENDE DAT
- De intensivisten, E. en (…), per 30 juni 2017 zijn uitgetreden uit de K. en MIR en per 1 juli 2017 met terugwerkende kracht1 tot het MSB C. [zijnde de Maatschap, toevoe- ging Scheidsgerecht] en feitelijk, tezamen met de nog te werven intensivist(en), de medische diensten zullen leveren in C. en J., zoals omschreven in de respectieve sa- menwerkingsovereenkomsten tussen MSB C. en C. en J. en de daarvan deel uitma- kende bijlagen”.
2.4 De Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg bevat een geschillenregeling die voorziet in geschilbeslechting door de bevoegde rechter te G. en vormt een aanvulling op (onder meer) de samenwerkingsovereenkomst van 29 december 2014 van C. en de Maatschap (hierna: de samenwerkingsovereenkomst 2014). Artikel 22 van de samenwerkingsover- eenkomst 2014 bevat een geschillenregeling. Lid 2 van dit artikel voorziet in geschilbe- slechting door het Scheidsgerecht overeenkomstig het reglement van het Scheidsge- recht zoals het ten tijde van een geschil geldt.
2.5 Eiseres en de Maatschap hebben op 15 november 2017 een “Overeenkomst van toetre- den” ondertekend. Deze overeenkomst houdt onder meer het volgende in. De Maat- schap zal met terugwerkende kracht tot 1 juli 2017 een praktijkdeel in het specialisme
1 In de overeenkomst komt tussen de woorden “kracht” en “tot” een dubbele spatie voor.
intensive care geneeskunde aan eiseres overdragen. Als tegenprestatie voor deze over- dracht is eiseres aan de Maatschap een vergoeding voor de aan het over te dragen prak- tijkdeel verbonden goodwill verschuldigd, conform het geldende Reglement Praktijk- waardering. De Maatschap betaalt aan eiseres jaarlijks het gemiddelde MSB- norminkomen van het voorgaande jaar, op basis van negen dagdelen voor één fte. Voor het jaar 2017 bedraagt het winstaandeel € 255.000. Geschillen over de uitleg of uitvoe- ring van de overeenkomst worden, met uitsluiting van de gewone rechter (behalve die in kort geding), beslecht door drie scheidslieden, te benoemen door de voorzitter van de Federatie. Artikel 7 lid 2 luidt als volgt:
“7.2 Vooruitlopend op onderhavige overeenkomst heeft [de Maatschap] een aanbod tot toetreding tot [de Maatschap] aangebonden aan [eiseres], welke [eiseres] heeft geaccepteerd. Deze gemaakte afspraken zijn opgenomen in bijlage 1, welke integraal deel uit maakt van deze overeenkomst.”
2.6 Als bijlage 1 bij de zojuist bedoelde Overeenkomst van toetreden is gevoegd een docu- ment (brief) getiteld “Bijlage 1 bij overeenkomst van toetreden S. E., aanbod toetreding
d.d. 1 augustus 2017”. Dit stuk, dat is gedateerd op 1 augustus 2017 en is ondertekend door de voorzitter van de Maatschap en het medische lid van de raad van bestuur (hier- na: RvB) van C., bevat een aanbod van de Maatschap en de RvB van C. aan E. (en een collega-intensivist). De slotalinea van de brief luidt als volgt:
“Wij vernemen graag of u akkoord gaat met voorgaande voorwaarden voor de toetreding tot [de Maatschap]. Wij verzoeken u vriendelijk deze brief te ondertekenen en retour te stu- ren. (…)”
E. heeft, als intensivist, deze brief “Voor akkoord” medeondertekend en teruggezonden.
2.7 Eiseres en/of E. hebben in de daarop gevolgde periode – tot in 2018 – gesproken over diverse onderdelen van de voorwaarden voor (of bij) de toetreding van E. tot de Maat- schap. Dit is gebeurd op basis van een concepttekst van de Maatschap die hierna (het concept van) de toetredingsovereenkomst zal worden genoemd.
2.8 Op 25 september 2017 heeft de vergadering der maten, als orgaan van de Maatschap, toestemming verleend voor de toetreding van E. tot de Maatschap. Eiseres is (met de vermelding “A. B.V./ E.”) met ingang van deze datum opgenomen in het Register van Maten, zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 van de maatschapsovereenkomst.2
2.9 Op 31 augustus 2018 hebben het bestuur van de Maatschap en het medische lid van de RvB van C. aan eiseres (t.a.v. E.) onder meer het volgende bericht:
“Geachte heer X.,
Sinds 1 juli 2017 bent u als intensivist werkzaam voor onze maatschap van medisch specia- listen in [het ziekenhuis]. Voorafgaand aan deze datum was u als intensivist werkzaam voor de K.(hierna: “K.”). De afwikkeling van uw uittreding uit de K. en de uitgangspunten voor toetreding tot [de Maatschap] zijn vastgelegd in bijgevoegde vaststellingsovereen-
komst getekend d.d. 26 juli 2017 (…).
2 In onderdeel 49 (op p. 20) van de memorie van eis en in onderdeel 47 (op p. 8) van de memorie van antwoord in het bevoegd- heidsincident verwijst eiseres naar “de notulen van 25 september 2017”, die volgens haar als productie 1 bij de memorie van eis zijn gevoegd. Het Scheidsgerecht heeft de tekst van deze notulen niet aangetroffen.
Toetreding tot [de Maatschap]
1. Ter verdere uitwerking van voornoemde vaststellingsovereenkomst hebben wij u op 1 augustus 2017 een brief gestuurd met een voorstel tot toetreding tot [de Maatschap] met daarbij het verzoek deze voor akkoord te ondertekenen en te re- tourneren (…).
2. Naar aanleiding van een aantal vragen van u en uw collega (…) over onder andere de opbouw van het goodwillrecht en de kapitaalstorting heeft op 12 september 2017 een gesprek plaatsgevonden met de voorzitter en de financieel adviseur, de heer (…), van [de Maatschap].
3. In vervolg op voornoemd gesprek heeft mevrouw (…) u per e-mail op 14 september 2017 (…) een gewijzigde overeenkomst gestuurd met de vraag om een akkoordver- klaring op deze overeenkomst.
4. In de Vergadering der Maten van [de Maatschap] van 25 september 2017 zijn de maten akkoord gegaan met uw toetreding per 1 juli 2017.
5. Op 17 november 2017 is aan u de volledig ingevulde en door het (…) bestuur [van de Maatschap] getekende overeenkomst van toetreding zowel per e-mail als per post gestuurd.
6. Op 8 december jl. hebt u een e-mail gestuurd naar de [medisch directeur van C.] waarin u de raad van bestuur van het ziekenhuis vraagt om een coulanceregeling ten aanzien van de betaling van de goodwill aan [de Maatschap]. Dit in verband met de latere ingangsdatum van de bevoorschotting. De raad van bestuur heeft hierop op 11 december 2017 besloten u een lening aan te bieden, een en ander zo- als vastgelegd in de aan u op 1 februari 2018 toegestuurde lening overeenkomst (…)
7. Op 14 januari 2018 heeft u samen met uw collega (…) een brief gestuurd aan het (…) bestuur [van de Maatschap] met het verzoek een aantal punten te bespreken met het (…) bestuur [van de Maatschap]. Dit betreft onder andere de invulling tij- dens de vakanties en congressen in relatie tot de formatie destijds (…).
8. Op 1 februari 2018 zijn zowel per e-mail als per post voornoemde lening overeen- komst en de overeenkomst van toetreden naar u gezonden met het verzoek deze binnen een week getekend retour te zenden (…).
9. Op 15 februari 2018 is aan u door mevrouw (…), managementadviseur, namens het (…) bestuur [van de Maatschap] per e-mail een rappel gestuurd voor onderte- kening van de overeenkomsten.
10. Bij e-mail van 16 februari 2018 en 22 februari 2018 hebt u aangegeven de onderte- kening van de overeenkomst van toetreden en de lening overeenkomst tot nader order op te schorten in verband met lopende gesprekken met de raad van bestuur over afwezigheid in verband met vakantie en/of congressen in relatie tot de forma- tie. Deze gesprekken hebben onder andere geleid tot het aantrekken van een derde intensivist per 1 augustus jl.
11. Op 27 juni jl. hebt u samen met uw collega (…) een brief gestuurd naar het (…) be- stuur [van de Maatschap] met verzoek om in gesprek te gaan over andere uw ho- norering en al dan niet honorering van neventaken binnen de medische staf en/of het ziekenhuis.
12. Op 23 juli jl. is aan u en uw collega (…) nogmaals per e-mail een herinnering ge- stuurd voor ondertekening van de overeenkomsten. In reactie hierop hebt u toege- zegd de overeenkomst van toetreden op 25 juli jl. te zullen tekenen op de locatie (…). Daar u de overeenkomst niet had getekend op 25 juli jl. is u op 26 juli jl. en 30
juli jl. wederom een herinnering gestuurd door mevrouw (…) voor ondertekening van de overeenkomst. Uw collega (…) heeft haar overeenkomst van toetreden in- middels getekend.
13. Ondanks uw toezegging de overeenkomst te zullen tekenen op 25 juli jl. hebben wij tot op heden nog geen getekende overeenkomst ontvangen. Derhalve hierbij nog- maals een laatste dringend verzoek om ons uiterlijk 3 september a.s. voor 12.00 uur een getekende overeenkomst van toetreden te doen toekomen, zodat u tijdens de (ingelaste) Vergadering van Xxxxx op 4 september a.s. formeel lid bent van [de Maatschap]. (…) Indien wij op 3 september a.s. om 12.00 uur geen getekende over- eenkomsten hebben ontvangen, gaan wij er vanuit dat u ons aanbod daartoe hebt afgewezen en is het aanbod daarmee vervallen.
(…)”
2.10 Met een brief van 2 september 2018 heeft X. in reactie op deze brief van 31 augustus 2018 onder meer het volgende bericht aan de RvB van C. en aan de Maatschap:
“Geacht MSB-bestuur en RvB,
Met ontsteltenis heb ik kennis genomen van uw brief d.d. 31 augustus 2018, die u geza- menlijk heeft opgesteld, ondertekend en verstuurd. Het chanterend karakter in uw schrij- ven daar gelaten, wijs ik u op t feit dat deze overeenkomsten getekend en gestuurd waren. De eigen bewoordingen van de RvB inzake de contracten luidde dan ook in de mail d.d. 20- 7-2018 als volgt: er is kennelijk sprake van een misverstand betreffende het terugstu- ren van de ondertekende overeenkomsten . Hetgeen u nalaat te vermelden in uw schrij- ven.
In reactie op uw schrijven ontvangt u nogmaals hierbij de getekende versies van:
- leenovereenkomst
- overeenkomst van toetreden met bijlagen.
In hoofdzaak ga ik hiermee akkoord en derhalve teken ik opnieuw met behoud van recht dat de randvoorwaarden nog niet akkoord waren en besproken dienen te worden.”
De brief vermeldt vijf randvoorwaarden van de zijde van X.. Deze betreffen, kort sa-
mengevat, (i) financiële compensatie voor vakantie en congresdagen, (ii) honorering “IC vs fiscale risico”, (iii) 2,7 fte formatie intensive care, (iv) de verenigbaarheid van artikel
5.2 van de overeenkomst met artikel 2 lid 2 van de samenwerkingsovereenkomst 2014, en (v) een eerder verzoek van E. aangaande de norm-fte voor 2017. In de brief is voorts melding gemaakt van een aantal “dringende zaken” die “eveneens opheldering” behoe- ven. Hierin zijn termen als “bewuste onjuiste vermelding” en “chantage” door de RvB van
C. en het bestuur van de Maatschap gebruikt. De brief eindigt met het verzoek van X. om per ommegaande de door de RvB van C. en het bestuur van de Maatschap “even- eens getekende exemplaren van de leenovereenkomst en overeenkomst van toetreding met bijlagen” te ontvangen.
2.11 Het bestuur van de Maatschap en het medisch lid van de RvB van C. hebben met een aan eiseres gerichte brief van 3 september 2018 geantwoord op de brief van 2 septem- ber 2018 van X.. In dit antwoord hebben zij – onder meer – het volgende vermeld:
“(…)
Wij hebben jou in de zomer van 2017 een overeenkomst tot toetreding tot [de Maatschap] aangeboden die je ruim een jaar later nog niet hebt aanvaard. Je benadrukt dat je de over- eenkomsten eerder ondertekend en teruggestuurd hebt. We kunnen dat niet uitsluiten, maar we vinden dat wel slecht te rijmen met het feit dat je diverse rappels om de overeen- komst te ondertekenen onbeantwoord hebt gelaten. Wij hebben gehoord dat je tegen an- deren hebt gezegd dat je eerst een gesprek met het (…) bestuur [van de Maatschap] en/of de raad van bestuur wilde afwachten voordat je ging tekenen. Nu heb je de toetredings- overeenkomst weliswaar ondertekend, maar daar voorwaarden aan verbonden. Ook dat is raar als je zegt dat je die al eerder ondertekend hebt. Hoe dan ook, wij kunnen niet akkoord gaan met de door jou opgenomen randvoorwaarden en daarmee een gewijzigd aanbod zo- als opgenomen in de door jou getekende versie van de overeenkomst en dat betekent dat er nog steeds geen overeenstemming is en je dus geen lid bent geworden van [de Maat-
schap]. Je bent derhalve niet uitgenodigd voor de maatschapsvergadering (…) van 4 sep- tember a.s. (…)”
Het bestuur van de Maatschap en de RvB hebben in deze brief E. uitgenodigd voor een gesprek op korte termijn.
2.12 Op 5 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de RvB van C., het be- stuur van de Maatschap en E.. Dit gesprek heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.13 Met een e-mailbericht van 7 september 2018 heeft het medische lid van de RvB van C., tevens directeur medische zaken van D., aan E. bericht dat de RvB na overleg met en advies van het bestuur van de Maatschap heeft besloten E. per direct de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen. Volgens dit bericht is er sprake van omstandigheden van zo ernstige aard dat zijn aanwezigheid in het ziekenhuis niet langer kan worden geac- cepteerd. In dit opzicht houdt het mailbericht onder meer het volgende in.
‘Die omstandigheden bestaan eruit dat u in uw brief [van 2 september 2018, toevoeging Scheidsgerecht] en tijdens ons gesprek [van 5 september 2018, toevoeging Scheidsgerecht] zware, maar volstrekt ongefundeerde beschuldigingen hebt geuit aan de raad van bestuur en het MSB bestuur. Hiermee tast u de integriteit van het bestuur van C. en het MSB be- stuur aan. Het gaat onder meer om de beschuldiging dat wij u chanteren door een termijn te stellen voor ondertekening van de toetredingsovereenkomst, het verwijt dat wij een kruisjesbeleid voeren door iets te vinden van uw inzet in het L., het verwijt dat wij niet met u maar slechts over u praten en het verwijt dat wij u geen erkenning bieden en niet respect- vol behandelen. Daarnaast vormt uw gedrag een bedreiging voor de relatie met het I., wel- ke relatie cruciaal is voor C. en de IC.’
2.14 Met een e-mailbericht van 9 september 2018 van zijn raadsvrouw heeft X. xxx (de advo- caat van) C. bericht dat hij de gronden van de op 7 september 2018 opgelegde toe- gangsontzegging betwist. Hij heeft X. gesommeerd hem weer tot het ziekenhuis toe te laten. C. heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
2.15 Met een gezamenlijke brief van 12 september 2018 hebben C. en de Maatschap aan eiseres onder meer – en samengevat – het volgende meegedeeld. In de verhouding tot eiseres (en E.) ervaren zij een vertrouwenscrisis die in de weg staat aan een behoorlijke samenwerking met eiseres. Onder deze omstandigheden achten zij een zodanige sa-
menwerking niet langer verantwoord en aanvaardbaar. De Maatschap stelt zich op het standpunt dat tussen haar en eiseres geen toetredingsovereenkomst is tot stand geko- men maar slechts een mondelinge overeenkomst van opdracht. De Maatschap wijst er- op dat eiseres de desbetreffende (concept)overeenkomst van november 2017 niet heeft ondertekend en in plaats daarvan opnieuw met haar, de Maatschap, is gaan onderhan- delen over de voorwaarden van haar toetreding. Op grond van de in hun ogen bestaan- de vertrouwenscrisis zeggen C. en de Maatschap de samenwerking met eiseres op. De Maatschap zegt de samenwerking met onmiddellijke ingang op, en wel op grond van een dringende reden die onmiddellijke beëindiging rechtvaardigt. Deze dringende re- den bestaat uit de in de brief omschreven vertrouwensbreuk. Uitstel van de samenwer- king is, gelet op de ernst van de vertrouwensbreuk, geen optie.
2.16 Eiseres heeft op 1 oktober 2018 een kort geding tegen verweerders aangespannen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. In dit kort geding heeft zij onder meer de onmiddellijke opheffing van de toegangsontzegging van 7 september 2018, een rectificatie, de nakoming van de maatschapsovereenkomst en “de Samenwerkings- overeenkomst” en betaling van enkele geldbedragen gevorderd. Na verweer van ver- weerders heeft de voorzieningenrechter met een vonnis van 23 oktober 2018 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen D. (de bestuurder van C.) en de vor- deringen van eiseres tegen de beide andere verweerders afgewezen. Xxxxxx heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof F.. Daarop is nog niet beslist.
3. Het geschil
In de hoofdzaak
3.1 Eiseres legt aan haar in 1.1 aangehaalde verzoek – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Er bestaat onvoldoende grond voor de maatregelen die de Maatschap en C. jegens haar en E. hebben getroffen. De door verweerders aangevoerde omstandighe- den rechtvaardigen immers noch de toegangsontzegging noch de opzegging. Ten aan- zien van deze maatregelen zijn bovendien de daarvoor voorgeschreven procedures niet in acht genomen. E. is met terugwerkende kracht per 1 juli 2017 toegetreden tot de Maatschap. Hij is opgenomen in het Register der Maten. Hij is tevens samenwerkings- partner geworden uit hoofde van zijn lidmaatschap van de Maatschap. Vanaf juli 2017 is zonder voorbehoud uitvoering gegeven aan de overeenkomst met de Maatschap. Hij heeft op of omstreeks 15 november 2017 de van de Maatschap ontvangen (concept-
)toetredingsovereenkomst ondertekend en aan de Maatschap toegestuurd.
In het bevoegdheidsincident
3.2 Verweerders hebben, voordat zij hebben geantwoord in de hoofdzaak, bij hun in 1.5 vermelde incidentele memorie de onbevoegdheid van het Scheidsgerecht ingeroepen om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. Zij stellen daartoe, samengevat, het volgende. Het arbitragebeding waarop eiseres zich beroept, is opgenomen in artikel 22 van de maatschapsovereenkomst van 15 december 2014. E. was toen nog niet werk- zaam in het ziekenhuis, zodat dat beding voor hem niet geldt. Ook overigens is er geen geldig arbitraal beding dat voorziet in beslechting van het tussen partijen gerezen ge- schil door het Scheidsgerecht. In de Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg (van 26 juli 2017) is – in de in 2.3 aangehaalde passage – tussen de woorden “kracht” en “tot” bij wij- ze van kennelijke verschrijving een tekst weggevallen; op de plaats van de dubbele spa-
tie had moeten staan: “zullen toetreden”. De maatschapsovereenkomst biedt de moge- lijkheid van toetreding van nieuwe maten tot de Maatschap. E. is echter nooit toegetre- den, omdat de daarvoor vereiste toetredingsovereenkomst nooit is tot stand gekomen. Pas na 26 juli 2017 hebben de Maatschap en E. onderhandeld over diens toetreding, en de vergadering der maten heeft ook nadien, op 25 september 2017, de vereiste toe- stemming voor de toetreding gegeven. De Maatschap heeft de versie van deze over- eenkomst die volgens eiseres rond 15 november 2017 door X. zou zijn ondertekend en aan haar zou zijn teruggestuurd, nooit ontvangen. Het is om meer dan één reden heel onaannemelijk dat E. die versie heeft getekend. De onderhandelingen met de Maat- schap over zijn toetreding hadden toen immers niet tot overeenstemming geleid. Aan
E. is een concept van de toetredingsovereenkomst toegezonden, maar hij wenste door te onderhandelen over diverse onderwerpen, zoals de formatie op de IC en de vergoe- ding voor commissiewerk en bestuurlijke taken. Eind juli 2018 heeft hij een afspraak gemaakt om de toetredingsovereenkomst te ondertekenen, maar hij is ondanks diverse verzoeken daartoe niet komen opdagen. Ook aan het dringende verzoek van 31 augus- tus 2018 van de Maatschap heeft hij geen gehoor gegeven. In zijn brief van 2 september 2018 heeft hij een gewijzigd aanbod gedaan, maar de Maatschap heeft met haar brief van 3 september 2018 dit aanbod afgewezen.
3.3 Eiseres acht het Scheidsgerecht wel bevoegd. Zij stelt hiertoe, samengevat, het vol- gende. Zij is wel degelijk toegetreden tot de Maatschap. Gelet op artikel 6 lid 3 van de maatschapsovereenkomst wordt deze toetreding bewezen door haar vermelding in het Register van Maten. De considerans van de (door verweerders zelf opgestelde) Samen- werkingsovereenkomst IC-Zorg bevat niet de door verweerders gestelde omissie. En ook als daarin de woorden “zullen toetreden” worden ingelezen, behelst de considerans een toezegging, waarvan verweerders niet kunnen terugkomen. Er is weliswaar langdu- rig en veelvuldig overlegd over de zogeheten toetredingsovereenkomst, maar daarbij ging het niet over de essentialia van de (reeds tot stand gekomen) toetreding van eise- res tot de Maatschap, maar over relatief onbelangrijke randvoorwaarden. Xxxxxxxxx heeft X. die toetredingsovereenkomst ondertekend en ingezonden, niet alleen op 15 november 2017, maar ook – en nogmaals – op 2 september 2018.
4. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
4.1 In deze fase van de procedure is uitsluitend de vraag naar de bevoegdheid van het Scheidsgerecht aan de orde. Alvorens deze vraag te beantwoorden maakt het Scheids- gerecht drie prealabele opmerkingen.
(1) In de stukken van beide partijen lopen de vermeldingen van A. BV (eiseres) en E. (de bestuurder van eiseres) bij herhaling door elkaar. Het Scheidsgerecht verbindt hier- aan de conclusie dat deze aanduidingen niet exclusief zijn. Brieven, standpunten en gedragingen van E. zullen daarom indien nodig, ook als E. niet met zoveel woorden in zijn hoedanigheid van bestuurder van eiseres optrad, worden toegeschreven aan eiseres. In zoverre worden eiseres en E. met elkaar vereenzelvigd.
(2) Bevoegdheid van de gewone rechter is hoofdregel, bevoegdheid van een scheids- gerecht is uitzondering. De weg naar arbitrage staat alleen open als de betrokken partijen zijn overeengekomen dat hun geschil wordt beslecht door een of meer ar- biters (in plaats van de gewone rechter). Bij ernstige twijfel over het bestaan van zo’n overeenkomst dient het scheidsgerecht dat zich over zijn bevoegdheid moet uitspreken, zich onbevoegd te verklaren.
(3) Het arbitraal beding van artikel 22 van de maatschapsovereenkomst, waarop eise- res zich in deze zaak mede beroept, vermeldt niet (met zoveel woorden) het Scheidsgerecht als het bevoegde arbitrale college. In dat beding is verwezen naar scheidslieden die worden benoemd door de voorzitter van de Federatie. Het Scheidsgerecht ziet hierin geen reden om zich aanstonds onbevoegd te verklaren. De voorzitter van de Federatie pleegt immers al enkele jaren, bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om naar aanleiding van een clausule als die welke hier is bedoeld, het Scheidsgerecht aan te wijzen als het arbitraal college dat het geschil in kwestie dient te behandelen en daarin beslist. Kennelijk hebben alle partijen deze (geopen- baarde) gedragslijn voor ogen gehad. Verweerders hebben niet afzonderlijk bepleit dat, als het door eiseres bedoelde arbitraal beding al van toepassing is, hier niet de juiste weg is bewandeld. Het Scheidsgerecht gaat ervan uit dat eiseres, gegeven de zojuist beschreven gedragslijn van de voorzitter van de Federatie, zich rechtstreeks tot het Scheidsgerecht heeft gewend en dat verweerders daartegen op zichzelf geen bezwaar hebben.
4.2 Voor zover eiseres de niet-ontvankelijkheid van verweerders in hun beroep op onbe- voegdheid van het Scheidsgerecht hebben bepleit op de grond dat verweerders hun producties in het incident één dag te laat hebben ingezonden (of aan dit gegeven ande- re voor verweerders nadelige gevolgen verbonden wensen te zien), volgt het Scheids- gerecht eiseres hierin niet. De geringe termijnoverschrijding heeft eiseres niet ge- schaad, nu de termijn voor haar om te antwoorden in het incident met enkele dagen is verlengd in vergelijking met de aanvankelijk opgegeven termijnstelling. Ook overigens zou de zware sanctie van niet-ontvankelijkverklaring niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de termijnoverschrijding, die ook slechts de producties betrof.
4.3 De stellingen van eiseres bevatten geen enkel aanknopingspunt voor de bevoegdheid van het Scheidsgerecht in de vorderingen tegen D., de bestuurder van C.. Daarom zal het Scheidsgerecht zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van deze vorderin- gen en daarover te beslissen.
4.4 In de zaak tegen de Maatschap en C. neemt het Scheidsgerecht tot uitgangspunt dat eiseres haar stelling over de bevoegdheid van het Scheidsgerecht in de kern baseert op het arbitraal beding dat deel uitmaakt van de op 15 november 2017 gedateerde “Over- eenkomst van toetreding” (zie onderdeel 2.5 van dit vonnis). Deze overeenkomst is door eiseres en de Maatschap ondertekend. Daaraan is het aanbod van 1 augustus 2017 voorafgegaan dat eiseres door medeondertekening heeft aanvaard. Dit aanbod was afkomstig van het bestuur van de Maatschap en (het medische lid van) de RvB van C..
4.5 Diverse vaststaande gegevens wijzen onmiskenbaar op toetreding van eiseres tot de Maatschap en gebondenheid van haar aan de maatschapsovereenkomst. Het gaat hierbij om de volgende gegevens, tezamen en in onderling verband bezien:
1. de tekst van het aanbod van 1 augustus 2017 en de aanvaarding daarvan door xxxxxxx;
2. het opschrift van dit stuk (als bijlage 1 gevoegd bij de “Overeenkomst van toe-
treden” van 15 november 2017);
3. het opschrift van deze “Overeenkomst van toetreden”;
4. de zonder voorbehoud gedane mededeling in deze overeenkomst dat de Maat- schap met ingang van 1 juli 2017 een praktijkdeel in het specialisme van E. aan eiseres “zal overdragen”;
5. de tekst van artikel 7.2 van deze zelfde overeenkomst (zie in 2.5);
6. de kennelijke strekking van deze overeenkomst voor zover daarmee aansluiting wordt gezocht bij de (eerdere) maatschapsovereenkomst van 15 december 2014;
7. de zonder voorbehoud luidende bepaling van artikel 6 lid 3 van de maatschaps- overeenkomst die inhoudt dat opname van een medisch specialist in het Regis- ter der Maten geldt “als bewijs van toelating tot de Maatschap”, bezien in sa- menhang met de eveneens zonder voorbehoud tot stand gekomen opneming van eiseres in dat register;
8. het feit dat X. gedurende meer dan een jaar feitelijk werkzaam is geweest als vrijgevestigde intensivist in het ziekenhuis en in deze periode allerlei bestuurlij- ke en andere taken heeft vervuld naast zijn optreden als medisch specialist.
4.6 Het centrale argument van verweerders tegen de stelling van eiseres dat zij wel degelijk is toegetreden tot de Maatschap, berust op het gegeven dat eiseres ondanks een lange periode van onderhandelen en diverse rappels de afzonderlijke toetredingsovereen- komst niet heeft ondertekend en aanvullende eisen is blijven stellen die voor de Maat- schap en C. niet aanvaardbaar waren. Het Scheidsgerecht neemt evenals deze ver- weerders aan dat eiseres de hier bedoelde tekst niet reeds op of omstreeks 15 novem- ber 2017 heeft ondertekend én teruggezonden. Niet alleen ontbreekt daarvoor enig bewijs, dat door eiseres ook niet is aangeboden, maar een dergelijke ondertekening en terugzending laten zich ook niet rijmen met al die verdere onderhandelingen en rap- pels. Het staat wel vast dat eiseres op 2 september 2018 de hier bedoelde tekst heeft ondertekend en aan de Maatschap (en C.) heeft toegezonden, maar het Scheidsgerecht kan in het midden laten of eiseres daarmee geacht kan worden de hier bedoelde toe- tredingsovereenkomst te hebben aanvaard of nog te hebben kunnen aanvaarden. Ook als dat niet het geval is, doet het ontbreken van overeenstemming tussen de Maatschap en eiseres dáárover niet af aan de toetreding die valt af te leiden uit de in 4.5 opgesom- de gegevens. Daarmee rijst wel de vraag hoe deze toetreding, op of omstreeks 15 no- vember 2017, zich verhoudt tot het feit dat (moet worden aangenomen dat) E. het do- cument dat hier als de toetredingsovereenkomst is aangeduid, niet heeft getekend. Anders gezegd: hoe is deze discrepantie te duiden? In dit opzicht dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de toetreding van eiseres tot de Maatschap en de precieze voorwaarden die daaraan in het geval van eiseres zijn verbonden. De toetreding is een gegeven, maar over die voorwaarden is geen overeenstemming bereikt. Dat is niet on- mogelijk; in de leemte die daardoor eventueel is ontstaan, kan zo nodig worden voor- zien, bijvoorbeeld door de desbetreffende kwesties als afzonderlijk geschilpunt te be- spreken in een mediation of aan een (scheids)rechter voor te leggen. Hierbij verdient opmerking dat de kwesties waarover de Maatschap (en C.) en eiseres verdeeld zijn ge- bleven niet de hoofdverplichtingen van deze partijen ten opzichte van elkaar betreffen. Ook in dit verband is van belang dat X. zijn werkzaamheden als intensivist gewoon, evenals de andere maten, heeft kunnen uitoefenen.
4.7 De stelling van verweerders dat de considerans van de Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg een kennelijke verschrijving bevat, is – wat daarvan verder ook zij – niet beslis- send. Het ligt wel voor de hand om aan te nemen dat in deze tekst één of enkele woor- den zijn weggevallen, maar er is onvoldoende grond voor de conclusie dat dit de woor-
den “zullen toetreden” zijn. De formulering “met terugwerkende kracht zullen toetre- den” volgt niet dwingend uit de context. Het eerste deel van de desbetreffende bijzin, met de overweging dat E. en zijn hier bedoelde collega per 30 juni 2017 “zijn” uitgetre- den uit de K., lijkt er veeleer op te wijzen dat op de plaats van de dubbele spatie de woorden “zijn toegetreden” zijn weggevallen. Hieraan doet niet af dat in het vervolg van deze zelfde bijzin ook het woord “zullen” voorkomt. Hoe dit ook zij, de ongewisse tekst van deze considerans geeft niet de doorslag. Het risico van deze onzekerheid ligt bij de Maatschap en C., die onweersproken gelden als de opstellers van de Samenwer- kingsovereenkomst IC-Zorg.
4.8 Het in 4.6 en 4.7 vermelde leidt het Scheidsgerecht tot de slotsom dat met een vol- doende mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat eiseres is toegetreden tot de Maat- schap en dat het arbitraal beding van toepassing is op hun onderlinge verhouding. Dit betekent dat het Scheidsgerecht bevoegd is tot het inhoudelijk behandelen van de vor- deringen tegen de Maatschap en tot het beslissen daarover.
4.9 Aan de orde is vervolgens de vraag of het Scheidsgerecht bevoegd is ten aanzien van de vorderingen van eiseres die specifiek tegen C. zijn gericht. Bij de beantwoording van deze vraag kan worden vooropgesteld dat tussen deze partijen geen rechtstreekse overeenkomst is tot stand gekomen. Wel was het eerder genoemde, aan eiseres geda- ne, aanbod van 1 augustus 2017 afkomstig van zowel de Maatschap als C.. Ook overi- gens zijn deze beide partijen blijkens de aangehaalde verdere correspondentie bijna steeds gezamenlijk opgetrokken. De toegangsontzegging van 7 september 2018 was een maatregel van C. alleen (na overleg met en advies van het bestuur van de Maat- schap) en was kennelijk gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst 2014, waarop de door E. voor akkoord ondertekende Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg een aan- vulling vormt. De brief van 12 september 2018 van C. en de Maatschap tezamen strekt ook – en expliciet – tot opzegging van de samenwerking van eiseres niet alleen met de Maatschap maar ook met C.. De hieruit af te leiden rechtstreekse gebondenheid van ei- seres aan de samenwerkingsovereenkomst 2014 brengt mee dat eiseres tegenover C. een beroep kan doen op het in deze overeenkomst opgenomen arbitraal beding. Dit beding voorziet in bevoegdheid van het Scheidsgerecht tot beslechting van geschillen naar aanleiding van de overeenkomst. Uit de stellingen van eiseres blijkt dat zij zich mede op dit arbitraal beding beroept (zie de onderdelen 32 van de memorie van eis en 34 van de memorie van antwoord in het incident). Bij dit een en ander is tevens van be- lang dat verweerders niet specifiek het verweer hebben gevoerd dat – wat er ook zij van de mogelijke gebondenheid van de Maatschap aan een arbitraal beding dat voorziet in de bevoegdheid van het Scheidsgerecht – een dergelijk beding in elk geval niet geldt in de relatie tussen eiseres en C.. Het Scheidsgerecht leidt uit deze gegevens af dat C. en de Maatschap ook in zoverre één gezamenlijk standpunt innemen. Het beroep van ver- weerders op onbevoegdheid van het Scheidsgerecht is slechts toegelicht met de (on- juist bevonden) stelling dat eiseres geen partij is geworden bij de maatschapsovereen- komst van 2014 en in elk geval geen lid van de Maatschap is geworden.
4.10 Aan hetgeen in 4.9 is vermeld doet niet af dat de (door E. voor akkoord ondertekende) Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg geen arbitraal beding bevat en, integendeel, de gewone rechter bevoegd maakt als geschilbeslechter. Deze overeenkomst, tussen de vijf daarbij rechtstreeks betrokken partijen, heeft immers een ander karakter dan de samenwerkingsovereenkomst 2014, waarop zij, zoals vermeld, een aanvulling vormt. Ten gronde wordt, als gevolg van de Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg, de door C.
verbroken samenwerking met eiseres beheerst door de samenwerkingsovereenkomst 2014, met inbegrip van het daarin opgenomen arbitraal beding.
4.11 Op grond van het in 4.9 overwogene komt het Scheidsgerecht tot de slotsom dat het ook bevoegd is te oordelen over de vorderingen van eiseres tegen C.. Ook in zoverre is er geen ernstige twijfel, zoals bedoeld in 4.1 onder (2).
4.12 Een bijkomend praktisch voordeel van behandeling van de vorderingen tegen de Maat- schap en tegen C. door een en dezelfde rechter, in dit geval het Scheidsgerecht, is dat er geen gevaar bestaat voor tegenstrijdige beslissingen over maatregelen tegen eiseres die de Maatschap en C. in nauwe samenwerking met elkaar hebben genomen en ook inhoudelijk sterk met elkaar zijn verbonden. Over de zaak zelf kunnen twee gescheiden van elkaar werkzame geschilbeslechters (hier: de gewone rechter en het Scheidsge- recht) immers verschillend oordelen. Dit zou tot onwerkbare en in elk geval zeer onbe- vredigende situaties kunnen leiden.
4.13 Het Scheidsgerecht zal zich dus bevoegd verklaren tot kennisneming van het geschil tussen eiseres en de Maatschap en van het geschil tussen eiseres en C..
4.14 De kosten van dit incident in de zaak tegen D. komen ten laste van eiseres, die in zover- re in het ongelijk is gesteld. Het Scheidsgerecht begroot deze kosten op nihil, nu ver- weerders geen woord hebben gewijd specifiek aan de positie van deze verweerster. In het incident tussen eiseres en de Maatschap en C. zijn deze laatste partijen in het onge- lijk gesteld. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de kosten het Scheidsgerecht die gemoeid zijn met de behandeling van en de beslissing in dit incident. Deze kosten wor- den begroot op het hierna, in 5.4, vermelde bedrag. Er is voorts aanleiding om de Maat- schap te veroordelen tot een bijdrage van de hierna, in 5.5 onder (2), te vermelden om- vang, in de kosten van rechtsbijstand van eiseres in haar vordering tegen deze twee verweerders.
5. De beslissing
In het incident
5.1 Het Scheidsgerecht is niet bevoegd tot kennisneming van de vorderingen tegen M. en tot beslissing daarover.
5.2 Eiseres wordt veroordeeld tot betaling van de kosten in dit incident aan de zijde van D.. Deze kosten worden begroot op nihil.
5.3 Het Scheidsgerecht is bevoegd tot kennisneming van de vorderingen van eiseres tegen de Maatschap en tegen C. en tot beslissing daarover.
5.4 De kosten van het Scheidsgerecht in dit incident bedragen € 4.213 en worden verhaald op het door eiseres betaalde voorschot.
5.5 De Maatschap en C. worden veroordeeld tot betaling aan eiseres van een bedrag van
(1) € 4.213 wegens de kosten van het Scheidsgerecht;
(2) € 2.500 als bijdrage in de kosten van rechtsbijstand van eiseres.
In de hoofdzaak
5.6 De Maatschap en C. dienen uiterlijk op 4 februari 2019 de memorie van antwoord in te zenden.
5.7 Eiseres dient uiterlijk op 21 januari 2019 een bedrag van € 4.213 te betalen als aanvulling op het voorschot in deze zaak.
5.8 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Aldus vastgesteld te Utrecht en op 7 januari 2019 aan de partijen verstuurd.