NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
VR 2020 1707 DOC.0808/1
DE VLAAMSE MINISTER VAN ECONOMIE, INNOVATIE, WERK, SOCIALE ECONOMIE EN LANDBOUW
NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering houdende de oproep ondernemerschapstrajecten
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 bepaalt dat “het Agentschap Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. VLAIO zorgt er als regisseur ondernemersvorming voor dat er voldoende innovatieve en flexibele ondernemerschapstrajecten en bijscholingen voor ondernemers in de markt worden gezet. De ondernemersvorming die door Syntra Vlaanderen werd gecoördineerd, zal door VLAIO via een Mastercall voor 5 jaren worden uitgeschreven, waar zowel ondernemers als KMO-medewerkers opleiding kunnen volgen. Hierbij wordt enerzijds een gesloten call gelanceerd, gericht naar de Syntra vzw’s, zodat hun kennis, expertise en bereik verder benut zullen worden. Anderzijds wordt ook een open call gelanceerd met opleidingen die belangrijk zijn en de markt niet aanbiedt”.
Dit besluit regelt het eerste luik van de toewijzing van de ondernemerschapstrajecten, met name de gesloten oproep gericht aan de Syntra vzw’s.
1. SITUERING
A. BELEIDSVELD/BELEIDSDOELSTELLING
Beleidsdomein: Economie
B. VORIGE BESLISSINGEN EN ADVIEZEN
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorziet de opheffing van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen en de inkanteling van de door Syntra Vlaanderen uitgevoerde taken in diverse entiteiten van de Vlaamse overheid:
- de taken met betrekking tot ondernemersvorming worden ingekanteld in het Agentschap voor Innoveren en Ondernemen (VLAIO);
- de taken met betrekking tot de werkplekregisseur duaal leren en leertijd (m.u.v. het toezicht) worden ingekanteld bij VDAB;
- het toezicht op de duale trajecten en de leertijdopleidingen (dat in samenwerking met de onderwijsinspectie wordt uitgeoefend), het decreet overeenkomst alternerende opleidingen en de ondernemerschapstrajecten worden ingekanteld bij het Departement Werk en Sociale Economie (departement WSE);
- het expertisecentrum innovatieve leerwegen (duaal leren en levenslang leren) en het Vlaams Partnerschap duaal leren worden ingekanteld bij het departement WSE. Het secretariaat van het Vlaams Partnerschap duaal leren wordt samen opgenomen door het departement WSE en het departement Onderwijs en Vorming.
Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”, hierna het opheffingsdecreet, aangenomen.
De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van het agentschap binnen de drie entiteiten is voorzien tegen 1 januari 2021. Voor de verdere uitwerking van de inkanteling moeten de nodige uitvoeringbesluiten worden opgesteld. Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §3, laatste lid van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd door artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de oproep ondernemerschapstrajecten.
Het ontwerp werd aangepast aan het wetgevingsadvies nr. 2020/197 van 18 juni 2020. Het positief advies van de Inspectie van Financiën werd verleend op 1 juli 2020.
Het [akkoord] van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting werd verleend op [datum].
2. INHOUD
A. ALGEMENE TOELICHTING
Het Vlaams Regeerakkoord 2019 - 2024 stelt dat het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming
– Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming –
Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” aangenomen.
De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van het agentschap binnen de drie entiteiten is voorzien tegen 1 januari 2021. Voor de verdere uitwerking van de inkanteling moeten de nodige uitvoeringbesluiten worden opgesteld.
Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §3, vierde lid, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd bij artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de oproep ondernemerschapstrajecten.
Basis voor dit besluit vormt de conceptnota “Toekomstige regie ondernemersvorming door VLAIO”, die werd besproken op de Vlaamse Regering van [datum], met referte “Mededeling aan de Vlaamse Regering … “ en die gevoegd is bij dit besluit.
B. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN
Artikel 1 definieert een aantal begrippen.
Artikel 2 stelt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, de oproep ondernemerschapstrajecten organiseert, en de voorwaarden voor de oproep kan detailleren of verfijnen. Basis voor de oproep vormen het besluit van de minister en het dossier dat door een erkend centrum wordt ingediend bij het Agentschap Innoveren en Ondernemen.
Artikel 3 bepaalt wat de minister van Economie bij de oproep ondernemerschapstrajecten vastlegt. Het betreft meer bepaald de wijze van indiening en overleg van het ontwerp van dossier, het relatiebeheer met de centra, de thematische aandachtspunten, de KPI’s, en de manier waarop mogelijke conflicten of problemen worden aangepakt.
Dit artikel heeft vooral een procedurele invalshoek. Het betreft hier aspecten die de criteria weergeven waaraan het dossier wordt getoetst en die de basis zullen zijn voor overleg en verdere bijsturing.
Artikel 4 bepaalt de inhoud van het dossier dat door een (erkend) centrum wordt ingediend. Het betreft meer bepaald een strategische visie, een dynamische roadmap productontwikkeling en productvernieuwing en een overzicht van de investeringsnoden, allen op vijf jaar, en de kwalitatieve en kwantitatieve jaarplannen voor het eerste jaar en de ontwerpen voor de volgende vier jaren met toepassing van de door de minister bepaalde kritieke prestatie-indicatoren.
De strategische visie heeft aandacht voor de rolbepaling, doelgroepen, didactiek en interventielogica, en de samenwerking tussen de erkende centra ondernemersvorming. De roadmap productontwikkeling en productvernieuwing wordt opgebouwd vanuit de strategische visie, en geeft het kader aan waarbinnen de productontwikkeling en productvernieuwing zich zal concretiseren. Het overzicht investeringsnoden legt vast welke investeringen inzake gebouwen, uitrusting en informatietechnologie in de volgende vijf jaren zijn gepland, en hoe deze zullen worden uitgevoerd, zowel materieel als financieel. Tenslotte worden ook de kwalitatief en kwantitatieve jaarplannen voor het eerste jaar en de ontwerpen voor de
volgende vier jaren met toepassing van de door de minister bepaalde kritieke prestatie- indicatoren aan het dossier toegevoegd.
Het tweede lid van artikel 4 stelt dat het werkplekleren zowel bezoldigd als onbezoldigd kan zijn. Artikel 5 legt vast wat het jaarplan is en voor wat het dient.
Het jaarplan is de concrete, operationele en jaarlijkse vertaling van de strategische visie, de roadmap productontwikkeling en productvernieuwing en de investeringsnoden, allen op vijf jaar, van een erkend centrum. Het expliciteert en concretiseert de beleidsmatige doelstellingen voor het volgende cursusjaar en kent de financiële middelen voor het volgende cursusjaar toe. De minister kan aan het jaarplan bijkomende voorwaarden verbinden voor de toekenning van financiële middelen.
Het centrum dient jaarlijks, en uiterlijk op […], het jaarplan voor het komende cursusjaar in bij het Agentschap Innoveren en Ondernemen. De datum van […] is nodig, omdat het jaarplan de begrotingscyclus van de overheid volgt en het in die context belangrijk is dat inkomsten en uitgaven duidelijk zijn.
Om de centra financiële zekerheid te bieden naar de toekomst toe, geeft de leidend ambtenaar van het Agentschap Innoveren en Ondernemen uiterlijk op 30 juni van het jaar van indiening zijn goedkeuring of maakt hij zijn opmerkingen over.
Met dit jaarplan speelt de regisseur in op de uitdagingen die op de overheid en op de centra afkomen. De regisseur waakt er ook over dat de financiering van de centra het algemeen belang ten goede komt en dat de financiële middelen terechtkomen daar waar ze voor dienen. De minister kan
aan het jaarplan bijkomende voorwaarden verbinden voor de toekenning van financiële middelen, zodat deze accuraat en in belang van eenieder worden ingezet.
Artikel 6 bepaalt dat de Vlaamse Regering beslist over het definitieve dossier van een erkend centrum.
Het is de minister die de oproep organiseert, maar de Vlaamse Regering die over het dossier beslist. Het komt de Vlaamse Regering toe hierover te beslissen omdat de ondernemersvorming het individuele overstijgt en een dienst van algemeen belang is, en deze dienst te belangrijk is om aan de private sector over te laten.
Artikel 7 bepaalt dat de Vlaamse Sociale Inspectie het toezicht uitoefent op de ondernemerschapstrajecten. Het toezicht omvat een onafhankelijk tweedelijnstoezicht. De uitvoerders van het toezicht zijn niet betrokken bij het erkennen, subsidiëren, vormgeven, begeleiden of organiseren van de ondernemerschapstrajecten die het voorwerp uitmaken van het toezicht.
De toezichtsopdrachten van de Vlaamse Sociale Inspectie omvatten twee luiken, met name kwaliteitstoezicht en financieel toezicht
Het kwaliteitstoezicht omvat het inhoudelijk toezicht op de realisatie van de door de minister bepaalde thematische aandachtspunten. Op vraag van het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan het kwaliteitstoezicht ook het bereiken van de kritieke prestatie-indicatoren omvatten.
Het financieel toezicht op de centra omvat het toezicht op de financiële leefbaarheid en risico’s van de activiteiten inzake ondernemerschapsvorming en het correct gebruik van de verkregen subsidies. Op vraag van het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan het financieel toezicht ook het toezicht op de toepassing van de regelgeving inzake diensten van algemeen economisch belang en marktdiensten en de analyse van de financiële processen binnen de centra in dit verband omvatten.
De Vlaamse Sociale Inspectie stelt een werkingscode op en maakt die bekend bij de centra. Artikel 8 heft een aantal nog bestaande besluiten op.
Artikel 8, 1°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de
werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de ondernemerschapstrajecten op.
De Vlaamse regering heeft in 1991 bij besluit van 31 juli de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling bepaald van de lesgevers in de leertijd, in de ondernemersopleiding, in de bijscholing, in de omscholing en in de opleiding tot bedrijfsbegeleider. Voor al datgene wat niet geregeld is in dit besluit geldt voor het statuut van de lesgevers het gewone arbeidsrecht. Dit besluit werd een aantal keren aangepast, maar het betrof telkens kleine wijzigingen.
Dit besluit, aanvankelijk opgezet met de nobele bedoeling de lesgevers een volwaardig arbeidsrechtelijk statuut aan te bieden, betekent in de huidige sociaalrechtelijke context eerder een belemmering dan een instrument voor een goede relatie met de lesgevers. Het werkveld verandert. De opdrachten zijn beperkt, het aantal lesuren is beperkt, de vergoeding is te beperkt voor lesgevers in innovatieve sectoren, er is de evolutie van avondwerk naar dagprestaties en diets meer. De derde betalersregeling, die in dit besluit wordt vermeld, werkte in het verleden ook verwarrend. De regisseur werd in de ogen van de burger gelijkgeschakeld met de actor en tekortkomingen van de actor werden aan de regisseur toegerekend, wat niet de bedoeling kan zijn. Binnen een regiekader
komt het de centra toe zelf, en met inachtneming van de verplichte arbeidsrechtelijke bepalingen, aan dat statuut voor de lesgevers concrete invulling te geven.
Dit besluit wordt dan ook opgeheven, maar er wordt voor de overgang via de oproep wel in een overgangsregeling voorzien.
Artikel 8, 2°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten op.
De regie van de ondernemersvorming gebeurt door het Agentschap Innoveren en Ondernemen op een andere manier dan de regie die gevoerd werd door het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen.
De regie van de ondernemersvorming gebeurt nu op basis van een gesloten oproep, die de afspraken vastlegt die vroeger bij wijze van regel en eerder te exhaustief waren vastgelegd.
Die gesloten oproep heeft zijn grondslag in de conceptnota aan de Vlaamse Regering die bij dit besluit is gevoegd. Het besluit van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten kan dan ook worden opgeheven.
In het tweede lid van dit artikel is in een overgangsregeling voorzien voor de lopende stageovereenkomsten. De stageovereenkomsten die worden afgesloten vanaf 1 januari 2021 zullen worden geregeld via de gesloten oproep.
Artikel 8, 3°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 tot regeling van de definities, de samenstelling van de commissie Screening, de screeningsvoorwaarden, de werkingsvoorwaarden, de herscreening en de overgangsbepalingen voor de screening op.
De commissie Screening werd in 2012 bij decreet van 20 april in het oprichtingsdecreet van Syntra Vlaanderen ingevoegd om te bepalen welke ondernemerschapstrajecten als niet economische diensten van algemeen belang (DAB) konden worden gekwalificeerd. Het kwam de Vlaamse Regering toe om bij besluit de definities, de samenstelling van de commissie Screening, de screeningsvoorwaarden, de werkingsvoorwaarden, de herscreening en de overgangsbepalingen voor de screening te regelen.
De invoeging van de commissie Screening gebeurde op het niveau van de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen. De commissie Screening had tot doel te bepalen welk ondernemerschapstraject kon worden gekwalificeerd als een dienst voor algemeen belang. Een aantal criteria werden daartoe onderzocht.
Binnen de huidige context wordt uitgegaan van een cyclus waarbij het DAB-karakter van een opleiding permanent geëvalueerd en vernieuwd wordt. De centra zelf organiseren hier een zelfevaluatie en dialoog met hun publieke en private partners als onderdeel van hun belanghebbendenmanagement. Dit wordt vanuit het Agentschap Innoveren en Ondernemen verder opgevolgd.
De bestaande regelgeving kan dan ook worden opgeheven.
Artikel 8, 4°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 houdende de toegewezen trajecten, innovatie, projecten en het toezicht van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen op.
Toegewezen trajecten betreffen overheidsopdrachten, waarin een specifiek aanbod aan opleidingen of de ontwikkeling van opleidingen gecreëerd wordt, en waarvan de concrete aanpak wordt bepaald in punt 6 van de conceptnota, die bij dit besluit is gevoegd.
De bestaande regelgeving kan dan ook worden opgeheven.
Het tweede lid van artikel 8 laat, om reden van rechtszekerheid voor de lopende stageovereenkomsten en bij wijze van overgangsregeling, het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten nog verder bestaan voor die stageovereenkomsten die ten laatste op 31 december 2020, met toepassing van Titel 3 van het besluit van 14 september 2012, werden afgesloten en dit voor de ganse duur van de stageovereenkomst.
Artikel 9 stelt dat artikel 49 tot en met 63 van het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds in werking treden op 1 januari 2021.
Artikel 10 bepaalt dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 2021.
De voorgenomen ontbindingsoperatie van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen zal pas uitwerking kunnen krijgen nadat meerdere besluiten op elkaar afgestemd zijn en op hetzelfde tijdstip in werking treden. De datum die hiervoor wordt vooropgesteld is 1 januari 2021. Dit besluit vormt hier ook een onderdeel van.
Artikel 11 bepaalt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, belast is met de uitvoering van dit besluit.
3. BESTUURLIJKE IMPACT
A. BUDGETTAIRE IMPACT VOOR DE VLAAMSE OVERHEID
Er is geen impact voor de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Overheid gezien de inkanteling van Syntra Vlaanderen binnen drie Vlaamse entiteiten (VLAIO, VDAB, Departement WSE) waarbij het budget volgt. Het besluit van de Vlaamse Regering zelf creëert geen rechten in hoofde van de Syntra, aangezien de gesloten oproep open gesteld wordt door de minister bevoegd voor Economie via een ministerieel besluit.
Het gunstig advies van de Inspectie van Financiën werd bekomen op 1 juli 2020.
De heer Inspecteur-generaal van Financiën merkt op dat het een gemiste kans is dat de definitie van een ondernemerschapstraject zoals opgenomen in het decreet niet aangevuld werd in dit besluit van de Vlaamse Regering. Tijdens het overlegproces dat in de eerste jaarhelft van 2020 gevoerd werd met de Syntra en met stakeholders van de werking van de Syntra -
werkgeversorganisaties, sectororganisaties, Syntra Vlaanderen, VDAB, …- vroeg niemand om deze definitie aan te vullen. In die zin lijkt er op het abstracte niveau van de definitie opgenomen in het decreet geen nood tot een verdere aanvulling. Wel is het zo dat de minister bevoegd voor Economie in het ministerieel besluit dat de gesloten oproep organiseert enkele concrete aandachtspunten zou kunnen opnemen voor de komende periode van vijf jaar. Bijvoorbeeld zou kunnen bepaald worden dat een ondernemerschapstraject altijd aandacht heeft voor circulaire werking en circulaire businesmodellen en dat het aan de Syntra is om dit in hun voorstel op te nemen. De tegemoetkoming aan de opmerking van de heer Inspecteur-generaal van Financiën schuilt dus in de mogelijkheid van de bevoegde minister om naar aanleiding van elk moment van vernieuwing concrete aandachtspunten te verbinden aan de gesloten oproep, aanvullend aan de algemene definitie van een ondernemerschapstraject opgenomen in het decreet.
De heer Inspecteur-generaal van Financiën bevestigt terecht de nood om vanuit de bevoegde minister van Economie en vanuit VLAIO voorwaarden te kunnen opleggen naar aanleiding van de goedkeuring van de jaarlijkse actieplannen. Deze goedkeuring is inderdaad geen automatisme, maar zoals het besluit bepaalt kunnen hier voorwaarden aan verbonden worden. Deze voorwaarden kunnen ingegeven zijn vanuit budgettair oogpunt, maar uiteraard ook vanuit inhoudelijk, didactisch oogpunt of andere redenen die de administratie en de minister zien en motiveren.
De Inspectie van Financiën hecht hieraan de voorwaarde dat de totale budgettaire weerslag niet mag stijgen als resultaat van de lopende studie naar het bestaande financieringsmodel. Uiteraard zal deze studie geen afbreuk doen aan de te maken beleidskeuzes naar aanleiding van de jaarlijkse begrotingsopmaak. Eventuele wijzigingen in toekenning van budget aan de beleidslijn ondernemersvorming zullen naar aanleiding van de jaarlijkse begrotingsopmaak beslist worden.
Belangrijk is hierbij ook dat VLAIO in deze studie aan het studiebureau een simulatie heeft gevraagd zodat het nieuwe financieringsmodel een gelijkaardige output garandeert, in aantallen cursussen en studenten, als het bestaande financieringssysteem, maar wel eenvoudiger is in verwerking. De suggestie van de heer Inspecteur-generaal van Financiën wordt dan ook zo geïnterpreteerd dat uiteraard de Vlaamse Regering en het Vlaamse Parlement vrijuit kunnen beslissen over de budgettoekenning aan deze beleidslijn, maar dat de gehanteerde eenheid en eenheidsprijs een voldoende output garandeert, minstens even veel als wat vandaag gegarandeerd wordt.
B. ESR-TOETS
Het voorstel van beslissing heeft geen impact op de begroting.
C. IMPACT OP HET PERSONEEL VAN DE VLAAMSE OVERHEID
Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het personeelsbestand en op het personeelsbudget van de Vlaamse overheid, zodat het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling niet vereist is.
D. IMPACT OP DE LOKALE EN PROVINCIALE BESTUREN
Voorliggend ontwerp van besluit heeft geen gevolgen op het beleid of de financiën van de lokale besturen:
- personeel: het voorstel heeft geen weerslag op gebied van personeelsinzet;
- werkingsuitgaven: het voorstel heeft geen weerslag op de lopende uitgaven;
- investeringen en schuld: het voorstel heeft geen investeringen als gevolg;
- ontvangsten: het voorstel resulteert niet in bijkomende ontvangsten.
Conclusie: het voorstel heeft geen weerslag op de werking van de lokale en provinciale besturen.
4. VERDER TRAJECT
Na de principiële goedkeuring van het ontwerp van besluit wordt het voorgelegd voor advies aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en de Raad van Bestuur van Syntra Vlaanderen.
Het ontwerp van besluit wordt eveneens voorgelegd aan de Raad van Bestuur van de VDAB en aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Ten slotte wordt het ontwerp voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
5. VOORSTEL VAN BESLISSING
De Vlaamse Regering beslist:
1. haar principiële goedkeuring te geven aan bovengenoemd ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de oproep ondernemerschapstrajecten;
2. de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie:
2.1. te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en van de Raad van Bestuur van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen” in te winnen;
2.2. te machtigen te beoordelen of voornoemde adviezen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de heden door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurde tekst;
2.3. te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit het advies in te winnen van de Raad van State, met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van dertig dagen, zoals bepaald in artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State als de minister oordeelt dat voornoemde adviezen geen aanleiding geven tot aanpassing van de heden door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurde tekst.
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en landbouw
Xxxxx XXXXXXX
VR 2020 1707 DOC.0808/2
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de oproep ondernemerschapstrajecten
Rechtsgrond
Dit besluit is gebaseerd op:
- het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, artikel 26/2, §3, vierde lid, ingevoegd bij het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming
– Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot
wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord verleend op (datum).
- De Raad van State heeft advies XXXX/X gegeven op (datum), met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Xxxxxxxxx xxxxx
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° agentschap: het Agentschap Innoveren en Ondernemen, dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
2° centrum: een erkend centrum als vermeld in artikel 26/2, §1, 1°, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;
3° oproep ondernemerschapstrajecten: de oproep die gericht is aan een centrum voor de toewijzing van de ondernemerschapstrajecten met een duur van vijf jaar;
4° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie;
5° ondernemerschapstraject: het ondernemerschapstraject, vermeld in artikel 26/2, §1, 2°, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid.
Art. 2. De minister organiseert de oproep ondernemerschapstrajecten bij besluit.
Het centrum dient bij het agentschap een dossier in conform artikel 4.
De minister kan de voorwaarden voor de oproep ondernemerschapstrajecten, vermeld in artikel 3, verder detailleren of verfijnen.
Art. 3. De minister bepaalt de volgende elementen bij de oproep ondernemerschapstrajecten:
1° de wijze van indiening en de uiterste datum voor het indienen van een ontwerp van dossier door een centrum;
2° de wijze van overleg over het ontwerp van dossier en de datum voor het indienen van een definitief dossier door een centrum;
3° het relatiebeheer met de centra, zowel met alle centra gezamenlijk voor wat de centra in samenwerking uitvoeren en over hun verschillende programma’s als met elk centrum afzonderlijk, gekoppeld aan de uitvoering van de ondernemerschapstrajecten;
4° de thematische aandachtspunten voor de ondernemerschapstrajecten; 5° de kritieke prestatie-indicatoren;
6° de beslechting van eventuele conflicten of problemen in de uitvoering van de ondernemerschapstrajecten.
Art. 4. Het dossier dat door een centrum wordt ingediend, bevat de volgende elementen:
1° een strategische visie op vijf jaar met aandacht voor rolbepaling, doelgroepen, didactiek en interventielogica, en de samenwerking tussen de erkende centra ondernemersvorming;
2° een dynamische roadmap productontwikkeling en productvernieuwing op vijf jaar, die uitgaat van de strategische visie, vermeld in punt 1°;
3° een overzicht op vijf jaar van de investeringsnoden voor gebouwen, uitrusting en informatietechnologie;
4° de kwalitatieve en kwantitatieve jaarplannen voor het eerste jaar en de ontwerpen voor de volgende vier jaar, met toepassing van de kritieke prestatie-indicatoren, vermeld in artikel 3, 5°.
Het werkplekleren, vermeld in artikel 26/2, §3, voorlaatste lid, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid kan bezoldigd of niet bezoldigd zijn.
Art. 5. Het jaarplan, vermeld in artikel 4, 4°, is de concrete, operationele en jaarlijkse vertaling van de elementen, vermeld in artikel 4, 1° tot en met 3°.
Het jaarplan expliciteert en concretiseert de beleidsmatige doelstellingen voor het volgende cursusjaar en kent de financiële middelen voor het volgende cursusjaar toe. De minister kan aan het jaarplan bijkomende voorwaarden verbinden voor de toekenning van financiële middelen.
Het centrum dient jaarlijks, uiterlijk op […], het jaarplan voor het komende cursusjaar van het centrum in bij het agentschap. Uiterlijk op 30 juni van het jaar waarin het jaarverslag is ingediend, brengt de leidend ambtenaar van het agentschap het centrum op de hoogte van de goedkeuring van het jaarverslag of bezorgt de leidend ambtenaar opmerkingen over het jaarverslag.
Art. 6. De Vlaamse Regering beslist over het dossier, vermeld in artikel 2.
Art. 7. In dit artikel wordt verstaan onder Vlaamse Sociale Inspectie: de afdeling Vlaamse Sociale Inspectie binnen het Departement Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.
De Vlaamse Sociale Inspectie oefent het toezicht uit op de ondernemerschapstrajecten.
Het toezicht omvat een onafhankelijk tweedelijnstoezicht. De uitvoerders van het toezicht zijn niet betrokken bij het erkennen, subsidiëren, vormgeven, begeleiden of organiseren van de ondernemerschapstrajecten die het voorwerp uitmaken van het toezicht.
De toezichtsopdrachten van de Vlaamse Sociale Inspectie omvatten: 1° het kwaliteitstoezicht;
2° het financieel toezicht.
Het kwaliteitstoezicht omvat het inhoudelijk toezicht op de realisatie van de thematische aandachtspunten, vermeld in artikel 3, 4°. Op vraag van het agentschap kan het kwaliteitstoezicht ook betrekking hebben op het bereiken van de kritieke prestatie-indicatoren, vermeld in artikel 3, 5°.
Het financieel toezicht op de centra omvat:
1° de financiële leefbaarheid en risico’s van de activiteiten inzake
ondernemerschapsvorming;
2° het correct gebruik van de verkregen subsidies.
Op vraag van het agentschap kan het financieel toezicht ook betrekking hebben op de toepassing van de regelgeving inzake diensten van algemeen economisch belang en marktdiensten en de analyse van de financiële processen binnen de centra in dit verband.
De Vlaamse Sociale Inspectie stelt een werkingscode op en maakt die bekend bij de centra.
Art. 8. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de ondernemerschapstrajecten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten, vermeld in artikel 26, § 1, 2°, en artikel 31 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven
extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 tot regeling van de definities, de samenstelling van de commissie Screening, de screeningsvoorwaarden, de werkingsvoorwaarden, de herscreening en de overgangsbepalingen voor de screening, vermeld in artikel 19, § 3, en artikel 26,
§ 3, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 houdende de toegewezen trajecten, innovatie, projecten en het toezicht van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten, vermeld in het eerste lid, 2°, blijft echter gelden voor die stageovereenkomsten die ten laatste op 31 december 2020, met toepassing van Titel 3 van het besluit van 14 september 2012, werden afgesloten en dit voor de ganse duur van de stageovereenkomst.
Art. 9. Artikel 49 tot en met 63 van het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” treden in werking op 1 januari 2021.
Art. 10. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.
Art. 11. De Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, (datum)
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Xxx XXXXXX
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw,
Xxxxx XXXXXXX
Vlaamse overheid Xxxxxxxxxx 00 – 5de verd. 0000 XXXXXXX
T 02 553 75 78
E xxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxxxxx.xx
Nota voor xxx. Xxxxxx Xxxx
Vlaams minister van Xxxxxxx, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen
LSC/20/0360
vragen naar/e-mail telefoonnummer datum
Xxxxxxxx Xxxxx 02 553 75 78 1/7/2020 xxxxxxxx.xxxxx@xxxxxxxxxx.xx
Betreft: Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering over het lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten en over de overgangsbepalingen
1. Het dossier
Het dossier werd voorgelegd voor advies IF op 19 juni 2020. Het dossier bevat:
• de adviesaanvraag bij IF
• de nota aan de leden van de Vlaamse Regering
• het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering
• de memorie van financiële toelichting
2. Beknopte samenvatting van het dossier
Het decreet van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten (hierna genoemd, het decreet), zet aan tot het realiseren van een geïntegreerd aanbod van buitenschoolse activiteiten voor kinderen vertrekkende vanuit volgende doelstellingen, zoals opgenomen in artikel 3 van het decreet:
1° kinderen ontplooiingskansen en speelmogelijkheden aanbieden buiten de schooluren en buiten de middagopvang op school;
2° ouders de kans te geven om te participeren aan de arbeidsmarkt of om een opleiding te volgen;
3° sociale cohesie en gelijke kansen bevorderen.
Het lokaal bestuur zal hierin de regierol opnemen. Het heeft de opdracht een lokaal beleid te ontwikkelen en te beslissen over de besteding en de verdeling
Afschriften
- Dhr. Minister-president van de Vlaamse Regering
- Dhr. Vlaams minister van Financiën en Begroting, Wonen en Onroerend Erfgoed
- Dhr. secretaris-generaal van het departement Financiën en Begroting
- Mevr. administrateur-generaal van het agentschap Opgroeien
- Dhr. inspecteur van Financiën, coördinator
van de middelen. Een lokaal samenwerkingsverband zal het lokaal bestuur adviseren, gezamenlijke operationele doelstellingen ontwikkelen en operationele acties organiseren, binnen de beschikbare middelen.
Het spreekt voor zich dat de kwaliteit van het geïntegreerd aanbod van buitenschoolse opvang en activiteiten, voorop staan. Hierbij zal zowel het inspiratiekader voor een geïntegreerd aanbod van buitenschoolse activiteiten als het kwaliteitslabel voor kleuteropvang dat het agentschap zal kunnen toekennen aan organisatoren kleuteropvang een belangrijke rol spelen.
In dit besluit worden de Vlaamse beleidsprioriteiten voor buitenschoolse activiteiten beschreven en ook de nadere regels voor de organisatie van het lokaal samenwerkingsverband bepaald en de eerste fase van de overgangsbepalingen.
In een vervolgbesluit zal de subsidiering van de lokale besturen nader worden geregeld. Op termijn kunnen lokale besturen middelen aanvragen, gelinkt aan de Vlaamse beleidsprioriteiten uit dit BVR, binnen de grenzen van de kredieten die daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden ingeschreven.
Organisatoren van buitenschoolse opvang die op het moment van de inwerkingtreding van het decreet een subsidie krijgen van het agentschap, behouden onder bepaalde voorwaarden die financiering gedurende in principe dezelfde periode van zes jaar. De nadere bepalingen hiertoe worden eveneens in het vervolgbesluit geregeld.
3. Opmerkingen van de Inspectie van Financiën
3.1 Wettelijkheid en regelmatigheid
Met dit besluit én het besluit van het kwaliteitslabel wordt een eerste stap gezet richting heroriëntatie van de regie, kwaliteitsvoorwaarden en subsidiëring van de buitenschoolse opvang en activiteiten.
Hetgeen nu voorligt is een eerste overgangsbesluit met ingang van 01/01/2021, er volgt een tweede vervolg overgangsbesluit dat zal ingaan op 01/01/2022 (dat na 5 transitiejaren de definitieve doorstart zal geven met de nieuwe subsidiëring).
De bestaande subsidiebesluiten worden opgeheven met ingang van 1 januari 2022. Tot deze datum blijven ze evenwel nog in de rechtsorde en kunnen de erin vervatte subsidievoorwaarden gehandhaafd worden door het agentschap en Zorginspectie.
IF formuleert geen opmerkingen.
3.2 Doelmatigheid en budgettaire weerslag
Dit besluit heeft géén impact op het huidig budget van de buitenschoolse Kinderopvang, wel worden de principes meegegeven volgens dewelke nieuw budget zal verdeeld worden.
De middelen voorzien op de begroting voor buitenschoolse Kinderopvang zullen in 2021 nog dezelfde recurrente middelen zijn die momenteel via het agentschap Opgroeien gesubsidieerd worden.
ESR-codes (3430224(IBO), 34302290 (zelfstandige buitenschoolse), 34302295 (lokale diensten), 34302296 (gemandateerde voorziening), 343022A (buitenschoolse gezinsopvang), 343022B (buitenschoolse opvang in aparte lokalen), 343022C (groepsopvang samenwerkende gezinsopvang).
Organisatoren van buitenschoolse opvang die op het moment van de inwerkingtreding van het decreet een subsidie krijgen van het agentschap, behouden onder bepaalde voorwaarden die subsidiëring gedurende in principe dezelfde periode van zes jaar (01/01/2021-31/12/2026). De bepalingen hiertoe worden eveneens in het vervolgbesluit geregeld.
De organisatoren buitenschoolse kinderopvang behouden hun subsidies voor de periode 01/01/2021- 31/12/2026 indien zij aan de voorwaarden voldoen. Het is wel mogelijk om deze overgangstermijn in te korten indien hierover consensus bestaat tussen het lokaal bestuur en de betrokken organisatoren.
Met andere woorden: niet alle lokale besturen zullen een specifieke subsidie toegekend krijgen voor de uitvoering van de Vlaamse beleidsprioriteiten. Pas wanneer er nieuwe middelen toegekend worden, is programmatie en verdere verdeling aan de orde. Deze principes worden ook opgenomen in dit besluit (art 6).
Het verdelingsplan en beoogde programmatiekader van minister Xxxxxxx, Volksgezondheid en Gezin en Armoedebestrijding, voor de periode 2019-2024 ligt zo goed als vast. Binnen dit kader is er 6,3 mio euro voorzien voor de buitenschoolse Kinderopvang.
3.3 Lokale Besturen
Er is momenteel geen weerslag op de financiën van de lokale besturen, noch op het personeelsvlak, noch op het vlak van de werkingsuitgaven, de ontvangsten, de investeringen of de schuld.
3.4 RIA
De opmaak van een RIA is niet vereist.
4. Besluit
De Inspectie van Financiën verleent een gunstig advies aan het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering over het lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten en over de overgangsbepalingen.
De aanvraag van het begrotingsakkoord is niet vereist.
De Inspectie van Financiën,
Xxxxx Xxxxxxxxxx (Signature)
Xxxxx Xxxxxxxxxx
Digitaal ondertekend door Xxxxx Xxxxxxxxxx (Signature)
Datum: 2020.07.01
10:42:37 +02'00'
Inspecteur van Financiën
DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID, GEZIN EN ARMOEDEBESTRIJDING,
BISNOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft:
- Voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering over het lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten en over overgangsbepalingen
- Principiële goedkeuring
Samenvatting
Het lokaal bestuur neemt de regie op voor de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten door een lokaal beleid te ontwikkelen en beslist over de besteding en de verdeling van de beschikbare financiële, personele, logistieke en infrastructurele middelen, waaronder de decretaal bepaalde subsidie. Dat gebeurt binnen het kader van Vlaamse beleidsprioriteiten. In afwachting van die definitieve subsidieregeling, vanaf 1 januari 2027, gelden overgangsbepalingen voor de bestaande subsidies voor organisatoren buitenschoolse opvang en voor eventuele bijkomende middelen aan lokale besturen. Dit besluit geeft uitvoering aan een eerste deel van die overgangsbepalingen. Het is de bedoeling om via een toekomstig besluit, tegen uiterlijk 1 januari 2022, verder uitvoering te geven aan de overgangsbepalingen en de decretaal bepaalde subsidie nader te regelen.
1. SITUERING
A. BELEIDSVELD/BELEIDSDOELSTELLING Beleidsveld: Opgroeien regie
Inhoudelijk structuurelement: geïntegreerd gezinsbeleid
B. VORIGE BESLISSINGEN EN ADVIEZEN
Wetgevingsadvies
Het bijgaande voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering werd aangepast aan het wetgevingsadvies nr. 220-228 van 26 juni 2020.
Consultaties
Aangezien de lokale besturen vanaf 2021 een sterkere regierol zullen krijgen met betrekking tot de buitenschoolse opvang en activiteiten werden zowel het Agentschap Binnenlands Bestuur als de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten vzw (VVSG) geconsulteerd bij de opmaak van het voorontwerp van besluit. Verder was er afstemming met de departementen Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Media, met en met Sport Vlaanderen en met een vertegenwoordiging van het brede werkveld uit verschillende beleidsdomeinen (welzijn, onderwijs, cultuur, jeugd en sport). Ten slotte werden ook gebruikers, het netwerk tegen armoede en het Kinderrechtencommissariaat betrokken.
Het Raadgevend Comité van Opgroeien regie bracht advies uit op 25 juni 2020.
2. INHOUD
A. ALGEMENE TOELICHTING
Het decreet van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten (hierna genoemd, het decreet), zet aan tot het realiseren van een geïntegreerd aanbod van buitenschoolse activiteiten voor kinderen vertrekkende vanuit volgende doelstellingen, zoals opgenomen in artikel 3 van het decreet:
1° kinderen ontplooiingskansen en speelmogelijkheden aanbieden buiten de schooluren en buiten de middagopvang op school;
2° ouders de kans te geven om te participeren aan de arbeidsmarkt of om een opleiding te volgen; 3° sociale cohesie en gelijke kansen bevorderen.
Het lokaal bestuur zal hierin de regierol opnemen. Het heeft de opdracht een lokaal beleid te ontwikkelen en te beslissen over de besteding en de verdeling van de beschikbare financiële, personele, logistieke en infrastructurele middelen, waaronder de decretaal bepaalde subsidie.
Een lokaal samenwerkingsverband zal het lokaal bestuur adviseren, gezamenlijke operationele doelstellingen ontwikkelen en operationele acties coördineren, binnen de beschikbare middelen.
Het spreekt voor zich dat de kwaliteit van het geïntegreerd aanbod van buitenschoolse opvang en activiteiten, voorop staan. Hierbij zal zowel het inspiratiekader voor een geïntegreerd aanbod van buitenschoolse activiteiten als het kwaliteitslabel voor kleuteropvang dat Opgroeien regie zal kunnen toekennen aan organisatoren kleuteropvang een belangrijke rol spelen.
In dit besluit worden de Vlaamse beleidsprioriteiten voor buitenschoolse activiteiten beschreven en ook de nadere regels voor de organisatie van het lokaal samenwerkingsverband bepaald en de eerste deel van de overgangsbepalingen.
Het is de bedoeling om via een toekomstig besluit, tegen uiterlijk 1 januari 2022, verder uitvoering te geven aan de overgangsbepalingen en de decretaal bepaalde subsidie nader te regelen.
De organisatoren van buitenschoolse opvang die op het moment van de inwerkingtreding van het decreet een subsidie krijgen van Opgroeien regie , behouden die subsidie in principe gedurende een overgangstermijn van zes jaar. De nadere regels zullen eveneens in het vervolgbesluit worden bepaald. In afwachting blijven de voorwaarden van de huidige regelgeving van toepassing.
B. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN
Dit besluit vindt rechtsgrond in artikel 4, derde lid, artikel 6, tweede lid, artikel 8, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, tweede lid en artikel 17, vijfde lid van het decreet.
Artikel 1.
De definities opgenomen in het decreet gelden sowieso, en worden niet herhaald in het besluit. Van belang voor dit besluit zijn voornamelijk de volgende definities:
- Kleuteropvang: opvang die op structurele basis en gedurende een minimale tijdsduur wordt georganiseerd voor kinderen die naar de kleuterschool, vermeld in artikel 5 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, kunnen gaan en nog niet naar het lager onderwijs, vermeld in artikel 6, §1, van hetzelfde decreet, gaan;
- Lokaal bestuur: het gemeentebestuur en het bestuur van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of, wat het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft, de Vlaamse Gemeenschapscommissie;
- Organisator: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een aanbod van buitenschoolse activiteiten organiseert.
Artikel 2, 6° van het decreet van 3 mei 2019 bepaalt dat we wat het tweetalige gebied Brussel- Hoofdstad betreft, de Vlaamse Gemeenschapscommissie beschouwen als het lokaal bestuur. Dit betekent dat zij de opdrachten van het lokaal bestuur, zoals bepaald in het decreet van 3 mei 2019, opnemen voor de 19 Brusselse gemeentes.
Artikel 2.
Artikels 4 tot en, met 9 van het decreet, zoals toegelicht in de memorie van toelichting, gaan in op 1 januari 2021. De regieopdrachten van de lokale besturen, zoals bepaald in het decreet, worden vooruit geschoven als Vlaamse beleidsprioriteiten.
De beleidsprioriteiten krijgen vorm in de meerjarenplanning van de lokale besturen. Via een omzendbrief worden de lokale besturen hier meer concreet over geïnformeerd. Zo is het ook mogelijk om nog bepaalde nuances en verwachtingen te verduidelijken.
In het vervolgbesluit wordt de financiering van de lokale besturen, in het kader van het decreet van 3 mei 2019, opgenomen. Dit zal meer duidelijkheid geven over de subsidiestromen, en de lokale beleidskeuzes die mogelijk zijn binnen de twee beleidsprioriteiten, bijvoorbeeld ook inzetten op gemengde werkingen voor opvang van 0 tot 6 jaar.
Het vormgeven van het lokaal beleid rond buitenschoolse opvang en activiteiten is een proces, dat in samenspraak met actoren zal verlopen. Mogelijke stappen zijn:
1° De lokale behoeften en het aanbod buitenschoolse opvang en activiteiten in kaart brengen; 2° Opstellen van verdelingscriteria en -mechanismen voor beschikbare financiële, personele, logistieke en infrastructurele middelen, bijvoorbeeld in een lokaal subsidiereglement;
3° Organiseren van samenspraak met relevante actoren. Het lokaal bestuur bepaalt zelf op welke wijze het de dialoog organiseert. Het kan daarvoor een beroep doen op (advies)raden of overlegstructuren. Andere opties zijn het inschakelen van het Huis van het Kind of het betrekken van actoren via een inspraaktraject;
4° Organiseren van het lokaal samenwerkingsverband. De samenwerking kan worden ingebed in een bestaande structuur, zoals Huis van het Kind. Het is belangrijk dat het lokaal samenwerkingsverband een ruim draagvlak heeft. Daarom moeten de initiatiefnemer en de organisator ervan de nodige inspanningen doen om een voldoende diverse samenstelling te realiseren en tot samenspraak te komen met andere relevante actoren (onderwijs, welzijn, cultuur, jeugd en sport) of samenwerkingsverbanden.
4° Met het lokaal samenwerkingsverband afspraken maken over de doelstellingen en opdrachten, bijvoorbeeld hoe men naar een meer geïntegreerd aanbod zal werken op lange termijn of hoe men informatie voor ouders beter kan ontsluiten.
De nieuwe subsidie van de Vlaamse Regering aan de lokale besturen voor buitenschoolse opvang en activiteiten passen binnen deze beleidsprioriteiten. Deze subsidie staat niet op zich, maar is door het lokaal bestuur te bekijken binnen het geheel van de beschikbare financiële, personele, logistieke en infrastructurele middelen.
Rond het decreet en de daaraan gekoppelde uitvoeringsbesluiten zal vanuit Opgroeien regie communicatie volgen over de impact van deze besluiten, onder meer over de timing ervan (bijvoorbeeld via een visueel tijdspad).
Het lokaal bestuur en het lokaal samenwerkingsverband zullen beroep kunnen doen op ondersteuning vanuit Opgroeien regie bij de uitvoering van hun opdrachten. Dit via het gezamenlijk vormgegeven inspiratiekader, ondersteunende materialen die EXPOO ter beschikking stelt en medewerkers van lokale teams (bijvoorbeeld een intersectorale medewerker of relatiebeheerder). Daarnaast kan ook VVSG een ondersteunende en inspirerende rol naar de lokale besturen en het lokaal samenwerkingsverband opnemen.
Artikel 3.
Het decreet bepaalt dat het lokaal bestuur het initiatief neemt voor het lokaal samenwerkingsverband, en dit organiseert. Het is in eerste instantie de taak van het lokaal bestuur om de organisatie aan het lokaal samenwerkingsverband op zich te nemen.
Dit besluit regelt wat er moet gebeuren wanneer het lokaal bestuur de organisatie van het lokaal samenwerkingsverband niet op zich neemt:
1° als het lokaal bestuur er zelf voor kiest om de organisatie van het lokaal samenwerkingsverband niet op zich te nemen, doet het een oproep om dit geheel of gedeeltelijk over te laten aan een of meer andere actoren. Deze oproep is gericht aan alle relevante lokale actoren en voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur
2° bij gebrek aan initiatief van het lokaal bestuur, kunnen één of meer andere actoren het initiatief nemen.
De initiatiefnemer en de organisator van het lokaal samenwerkingsverband houden rekening met de principes van neutraliteit en staan open voor samenwerking met elke andere geïnteresseerde actor, met het oog op één lokaal samenwerkingsverband binnen het grondgebied van het lokaal bestuur. Indien meerdere actoren zich kandidaat stellen, stimuleert het lokaal bestuur dat ze de organisatie van het lokaal samenwerkingsverband gezamenlijk realiseren. De initiatiefnemer en de organisator van het lokaal samenwerkingsverband doen de nodige inspanningen doen om een voldoende diverse samenstelling te realiseren en tot samenspraak te komen met andere relevante actoren (onderwijs, welzijn, cultuur, jeugd en sport) of samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld het Huis van het Kind, met het oog op een zo ruim mogelijk draagvlak. Daarbij moet bijzondere aandacht gaan naar de inbreng van kinderen en ouders.
De Vlaamse overheid geeft de nodige ondersteuning om dit mee mogelijk te maken.
Artikel 4.
Zowel voor de regie als voor het lokaal samenwerkingsverband is neutraliteit een belangrijk gegeven. Dit principe, vervat in het decreet, wordt geconcretiseerd in het besluit.
Neutraliteit moet gewaarborgd worden door te werken op een transparante wijze. Het lokaal bestuur doet inspanningen om het gesprek aan te gaan over bezorgdheden met gebruikers, organisatoren en relevante actoren.
Als het lokaal bestuur organisator is van een activiteit, relevant voor buitenschoolse opvang en activiteiten, dan wordt deze rol functioneel gescheiden gehouden van de rol als regisseur. Onder relevante activiteiten wordt onder meer verstaan de organisatie van buitenschoolse opvang,
onderwijs, jeugdwerk, enzoverder. Deze rolscheiding kan bijvoorbeeld tot uiting komen in het organogram van de diensten of in het organisatiebeheersingssysteem van het lokaal bestuur.
Het lokaal bestuur voorziet een procedure voor het uiten van klachten over de schending van deze neutraliteit. Een procedure impliceert dat er op voorhand over nagedacht is, dat er duidelijke regels gelden en dat dit door alle belanghebbenden op voorhand gekend is.
Opgroeien regie ondersteunt de lokale besturen bij het opnemen van haar regierol en het lokaal samenwerkingsverband bij haar opdrachten. Indien blijkt dat er ernstige indicaties zijn dat het lokaal bestuur of het lokaal samenwerkingsverband de neutraliteit schendt, onderneemt Opgroeien regie volgende stappen:
1° initiatief nemen tot dialoog met de betrokken actoren;
2° indien geen afdoende oplossing werd bekomen, dit signaleren bij het Agentschap Binnenlands Bestuur of de actoren ondersteunen om dit te melden bij het Agentschap Binnenlands Bestuur.
Iedereen kan een klacht indienen bij de toezichthoudende overheid. De Vlaamse minister voor Binnenlands Bestuur en de vijf provinciegouverneurs staan als toezichthoudende overheid in voor het algemeen bestuurlijk toezicht op lokale besturen.
Als de beslissing van het lokaal bestuur strijdig is met het recht of het algemeen belang, kan de toezichthouder beslissen om het besluit te vernietigen en het bestuur daarvan op de hoogte brengen.
Daarnaast zal de Vlaamse overheid toezicht uitoefenen op de naleving van de voorwaarden van de specifieke subsidie in het kader van het decreet van 3 mei 2019, waaronder de correcte invulling van de regieopdracht. Dit wordt nader bepaald in het vervolgbesluit.
Voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie geldt het gebruikelijk toezicht, namelijk het toezicht zoals geregeld in het decreet van 5 juli 1989 tot organisatie van het toezicht op de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Artikel 5.
De inkorting van de overgangstermijn, vermeld in artikel 17, tweede lid, van het decreet van 3 mei 2019 wordt overeengekomen tussen het lokaal bestuur en elke organisator, vermeld in artikel 17, eerste lid, van het decreet van 3 mei 2019, binnen de betrokken gemeente, met uitzondering van de organisator van de vergunde opvang van baby’s en peuters.
Het is van belang dat elke organisator buitenschoolse opvang betrokken wordt bij het vormgeven van het nieuw lokaal beleid rond buitenschoolse opvang en activiteiten, en dat er op die manier een gelijke start voor elk van die organisatoren gegarandeerd wordt. Er wordt vermeden dat er binnen één lokaal bestuur, op verschillende snelheden beleid gevoerd wordt, om de gelijkwaardigheid van elke actor te garanderen. Opnieuw ondersteunt Opgroeien regie lokale besturen en organisatoren buitenschoolse opvang bij dit proces. Een consensus bereiken vraagt een zorgzaam traject, waarin de betrokken actoren bijdragen aan het vormgeven van het lokaal beleid. Hoe dan ook wordt van elke organisator verwacht dat hij samenwerkt met het lokaal samenwerkingsverband en relevante partners.
De uitbetaling van de subsidie, gebeurt overeenkomstig de regeling van het Vlaams Gemeentefonds, zoals beschreven in artikel 12, derde lid van het decreet van 3 mei 2019 . Dit komt erop neer dat de uitbetaling gebeurt in 4 schijven en bestaat uit een bedrag per kwartaal.
De inkorting van de overgangstermijn wordt pas mogelijk gemaakt vanaf 2022 zodat Opgroeien regie de nodige maatregelen kan treffen om tegen die datum de bestaande subsidiestromen om te vormen tot een eenvoudig forfaitsysteem. Dit systeem zal tegen die datum opgenomen worden in een nieuw, gecoördineerd besluit.
Artikel 6.
Gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2026 geldt er een overgangsplan. In dit kader geeft de Vlaamse Regering ook duidelijkheid over het (eventuele) budgettaire groeipad.
Het decreet buitenschoolse opvang en activiteiten heeft betrekking op verschillende beleidsdomeinen (onderwijs, welzijn, cultuur, jeugd en sport) en zet in op de versterking van de regierol van de lokale besturen. Vanuit het beleidsdomein welzijn, volksgezondheid, gezin en armoedebestrijding wordt alvast een inbreng voorzien van 6,3 miljoen euro bijkomende middelen, meer bepaald 3.3 miljoen euro in 2023 en 3 miljoen euro in 2024. Het is nog onduidelijk wat de inbreng zal zijn vanuit de andere beleidsdomeinen.
Voor de nieuwe subsidies aan lokale besturen tijdens de overgangsperiode, wordt er rekening gehouden met de noden binnen het lokaal bestuur. Deze worden op basis van drie criteria, die in lijn liggen met het decreet, bepaald. Bij het toekennen van nieuwe subsidies, wordt er rekening gehouden met deze totaalscores.
Van de lokale besturen wordt verwacht dat zij concrete acties opnemen in hun strategische meerjarenplanning, die duiden op welke manier zij hun regierol zullen uitoefenen. Als er geen of nauwelijks acties worden ondernomen, dan kan dat een grond zijn voor Opgroeien regie om voorlopig geen subsidie toe te kennen aan dat lokaal bestuur in kwestie.
Het subsidiebedrag per gemeente is afhankelijk van het aantal kinderen in de gemeente, als vermeld in §3, naar analogie met de beschreven parameters vermeld in artikel 12, eerste lid van het decreet van 3 mei 2019.
De uitbetaling van de subsidie, gebeurt overeenkomstig de regeling van het Vlaams Gemeentefonds, zoals beschreven in artikel 12, derde lid van het voormeld decreet. Dit komt erop neer dat de uitbetaling gebeurt in 4 schijven en bestaat uit een bedrag per kwartaal.
Elk lokaal bestuur krijgt een score toegekend per criterium. De totaalscore wordt mee in rekening gebracht bij het toekennen van nieuwe subsidies tijdens de overgangstermijn. .
Het bedrag van de nieuwe subsidie, is afhankelijk van de twee parameters, beschreven in artikel 12 van het decreet. Tijdens de overgangstermijn wordt er daarbij ook rekening gehouden met de huidige budgetten voor buitenschoolse opvang binnen de gemeente. Hiervoor kijken we naar de som van de huidige subsidies die worden toegekend op basis van de besluiten, vermeld in artikel 17, eerste lid, van het decreet 3 mei 2019, in de gemeente, tot het aantal kinderen in de gemeente dat conform paragraaf 3 is berekend.
Gezien artikel 16 van het decreet van 3 mei 2019 bepaalt dat in afwachting van de operationalisering van de indicatoren, de subsidie in elk geval mee gebaseerd wordt op het aantal kwetsbare gezinnen dat in de gemeente is gedomicilieerd, wordt in dit besluit de keuze gemaakt op welke manier het aantal kwetsbare gezinnen in de gemeente wordt berekend, alvast tot 31 december 2023. Dit zal gebeuren op basis van een samengestelde indicator, die eveneens wordt gehanteerd bij de subsidiering van de Huizen van het Kind en de Lokale Loketten Kinderopvang.
Tegen 1 januari 2024 worden de indicatoren, zoals bepaald in artikel 12, 2° en 3° van het decreet van 3 mei 2019 uitgewerkt. Die indicatoren hebben zowel betrekking op de definitie van de doelgroep als op hoe het bereiken van die doelgroep door de gemeente zal gemeten worden. Het streefdoel is een gedragen visie, wetenschappelijk onderbouwd en afgestemd met andere sectoren. De samengestelde indicator, hierboven benoemd, wordt dus tijdelijk gehanteerd tot 1 januari 2024.
Artikel 7.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Dit is de uiterst mogelijke datum zoals voorzien in artikel 20 van het decreet van 3 mei 2019.
3. BESTUURLIJKE IMPACT
A. BUDGETTAIRE IMPACT VOOR DE VLAAMSE OVERHEID
Dit besluit heeft geen impact op het huidig budget van de buitenschoolse Kinderopvang, wel worden de principes meegegeven volgens dewelke bijkomend budget zal worden verdeeld. Vanuit het beleidsdomein welzijn, volksgezondheid, gezin en armoedebestrijding wordt alvast een inbreng voorzien van 6,3 miljoen euro bijkomende middelen, meer bepaald 3.3 miljoen euro in 2023 en 3 miljoen euro in 2024. Het is nog onduidelijk wat de inbreng zal zijn vanuit de andere beleidsdomeinen.
Inspectie van Financiën
Het advies van de Inspectie van Financiën met referentienummer LSC/20/0360 werd verleend op 1 juli 2020.
Begrotingsakkoord
De Inspectie van Financiën stelt vast dat het begrotingsakkoord niet vereist is.
B. ESR-TOETS
De middelen voorzien op de begroting voor buitenschoolse Kinderopvang zullen in 2021 nog dezelfde middelen zijn die momenteel via het Opgroeien regie gesubsidieerd worden.
ESR codes (3430224(IBO), 34302290 (zelfstandige buitenschoolse), 34302295 (lokale diensten), 34302296 (gemandateerde voorziening),343022A (buitenschoolse gezinsopvang), 343022B (buitenschoolse opvang in aparte lokalen), 343022C (groepsopvang samenwerkende gezinsopvang).
C. IMPACT OP HET PERSONEEL VAN DE VLAAMSE OVERHEID
Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het personeelsbestand en op het personeelsbudget, zodat het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, niet vereist is.
D. IMPACT OP DE LOKALE EN PROVINCIALE BESTUREN
Het voorstel heeft geen weerslag op gebied van personeelsinzet;
Het voorstel heeft geen weerslag op de lopende uitgaven van de lokale of provinciale besturen; Het voorstel heeft geen investeringen als gevolg;
Het voorstel heeft geen bijkomende ontvangsten als gevolg.
Conclusie: het voorstel heeft geen weerslag op de lokale en provinciale besturen.
4. VERDER TRAJECT
Toekomstige adviesaanvragen
Er wordt advies gevraagd aan de Vlaams Onderwijsraad en aan de Vlaamse Raad WVG.
5. VOORSTEL VAN BESLISSING
De Vlaamse Regering beslist:
1° haar principiële goedkeuring te geven aan het bijgaande voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering over het lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten en over de overgangsbepalingen;
2° de Vlaamse minister, bevoegd voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, te gelasten over het voormelde voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering het advies in te winnen van de Raad van State, met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van 30 dagen, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
3° de Vlaamse minister, bevoegd voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, te gelasten over het voormelde voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering het advies in te winnen van de Vlaamse Onderwijsraad, met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van 30 dagen;
4° de Vlaamse minister, bevoegd voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, te gelasten over het voormelde voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering het advies in te winnen van de Vlaamse Raad WVG., met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van 30 dagen.
De Vlaamse minister van Xxxxxxx, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding,
Xxxxxx XXXX
Besluit van de Vlaamse Regering over het lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten en over overgangsbepalingen
Rechtsgrond
Dit besluit is gebaseerd op:
- het decreet van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten, artikel 4, derde lid, artikel 6, tweede lid, artikel 8, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, tweede lid, artikel 16, tweede lid, artikel 17, vijfde lid.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 1 juli 2020.
- De Raad van State heeft advies XXX gegeven op XXX.
Motivering
Het lokaal bestuur neemt de regie op voor de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten door een lokaal beleid te ontwikkelen en beslist over de besteding en de verdeling van de beschikbare financiële, personele, logistieke en infrastructurele middelen, waaronder de decretaal bepaalde subsidie. Dat gebeurt binnen het kader van Vlaamse beleidsprioriteiten. In afwachting van die definitieve subsidieregeling, vanaf 1 januari 2027, gelden overgangsbepalingen voor de bestaande subsidies voor organisatoren buitenschoolse opvang en voor eventuele bijkomende middelen aan lokale besturen. Dit besluit geeft uitvoering aan een eerste deel van die overgangsbepalingen. Het is de bedoeling om via een toekomstig besluit, tegen uiterlijk 1 januari 2022, verder uitvoering te geven aan de overgangsbepalingen en de decretaal bepaalde subsidie nader te regelen.
Xxxxxxxxx xxxxx
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd.
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 3 mei 2019: het decreet van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten;
2° minister: de Vlaamse minister xxx Xxxxxxx, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding.
Art. 2. De Vlaamse beleidsprioriteiten inzake buitenschoolse activiteiten zijn: 1° de regierol, vermeld in artikel 4 tot en met 6 van het decreet van 3 mei
2019, vervullen, in functie van het geïntegreerde aanbod van buitenschoolse opvang en activiteiten, en de samenwerking, vermeld in artikel 7 tot en met 9 van het voormelde decreet, organiseren;
2° de kleuteropvang met een kwaliteitslabel financieren.
De Vlaamse Gemeenschapscommissie geeft uitwerking aan voormelde beleidsprioriteiten in haar strategische meerjarenplanning, rekening houdend met artikel 15, tweede lid van het decreet van 3 mei 2019. De Vlaamse Gemeenschapscommissie dient haar verantwoording in onder de vorm van een jaarverslag tegen uiterlijk 31 maart van het daaropvolgende jaar.
Ter uitvoering van deze beleidsprioriteiten, kent de Vlaamse regering, binnen de grenzen van de kredieten die daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden ingeschreven, aan de lokale besturen een subsidie toe zoals vermeld in artikel 12 van het decreet van 3 mei 2019.
Art. 3. Als het lokaal bestuur er zelf voor kiest om de organisatie van het lokaal samenwerkingsverband, vermeld in artikel 7 en 8 van het decreet van 3 mei 2019, niet op zich te nemen, doet het lokaal bestuur een oproep om dit geheel of gedeeltelijk over te laten aan een of meer andere actoren. Deze oproep is gericht aan alle relevante lokale actoren.
Bij gebrek aan initiatief van het lokaal bestuur, kunnen een of meer andere actoren het initiatief nemen en stellen ze het lokaal bestuur hiervan in kennis.
De actoren, vermeld in het eerste en tweede lid, nodigen elke andere relevante actor uit met het oog op één lokaal samenwerkingsverband binnen het grondgebied van het lokaal bestuur.
Er wordt rekening gehouden met de principes van neutraliteit, vermeld in artikel 4.
Art. 4. Conform artikel 6 en 8, vierde lid, van het decreet van 3 mei 2019 wordt de neutraliteit bewaakt bij de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 4 en 8, eerste tot en met het derde lid, van het decreet van 3 mei 2019. Dat gebeurt op een transparante wijze.
Als het lokaal bestuur een activiteit organiseert die relevant is voor buitenschoolse opvang en activiteiten, wordt zijn rol als organisator functioneel gescheiden gehouden van zijn rol als regisseur.
Als de organisator van het lokaal samenwerkingsverband een activiteit organiseert die relevant is voor buitenschoolse opvang en activiteiten, wordt zijn rol als organisator van buitenschoolse opvang of activiteiten functioneel gescheiden gehouden van zijn opdrachten van het lokaal samenwerkingsverband, vermeld in artikel 9, van het decreet van 3 mei 2019.
Het lokaal bestuur voorziet in een procedure om klachten over de schending van de voormelde neutraliteit in te dienen en te behandelen.
De organisator van het lokaal samenwerkingsverband voorziet in een procedure om klachten over schending van de voormelde neutraliteit in te dienen en te behandelen.
Art. 5. De inkorting van de overgangstermijn, vermeld in artikel 17, tweede lid, van het decreet van 3 mei 2019, wordt overeengekomen tussen het lokaal bestuur en elke organisator, vermeld in artikel 17, eerste lid, van het voormelde decreet, binnen de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad in kwestie, met uitzondering van de vergunde opvang van baby’s en peuters.
Een gezamenlijke aanvraag tot inkorting wordt minstens vier maanden op voorhand ingediend bij het agentschap. De nadere voorwaarden van de procedure en de ingangsdatum van de effectieve uitbetaling worden bepaald door de minister.
Nadat de aanvraag goedgekeurd is, wordt de subsidie aan het lokaal bestuur uitbetaald conform artikel 12, derde lid, van het decreet van 3 mei 2019, op zijn vroegst vanaf 1 januari 2022.
Art. 6. §1. Voor nieuwe subsidies aan lokale besturen gedurende de overgangstermijn van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2026 geldt een overgangsplan met de volgende principes:
1° het agentschap beslist over de toekenning van deze subsidies in het kader van de beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 2 van dit besluit;
2° bij de toekenning van deze subsidies wordt rekening gehouden met de hoogte van de totaalscore, gegeven aan de gemeentenop basis van de drie criteria, vermeld in paragraaf 2;
3° om in aanmerking te komen voor deze subsidies, neemt het lokaal bestuur de beleidsprioriteiten, vermeld in artikel 2 van dit besluit, op in zijn strategische meerjarenplanning;
4° het bedrag van deze subsidie voor het lokaal bestuur is afhankelijk van het aantal kinderen in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel- Hoofdstad dat conform paragraaf 3 is berekend, naar analogie van de beschreven parameters, vermeld in artikel 12, eerste lid, van het decreet van 3 mei 2019 en houdt rekening met de huidige subsidies in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, zoals vermeld in §2, 1°
5° deze subsidie wordt conform artikel 12, derde lid, van het voormelde decreet aan het lokaal bestuur uitbetaald.
§2. De hoogste totaalscore, vermeld in paragraaf 1, 2°, is de som van de scores op de volgende drie criteria:
1° de verhouding van de som van de huidige subsidies die worden toegekend op basis van de besluiten, vermeld in artikel 17, eerste lid, van het decreet 3 mei 2019, in de gemeente, tot het aantal kinderen in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad dat conform paragraaf 3 is berekend;
2° het aantal kwetsbare gezinnen, vermeld in paragraaf 4, dat in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is gedomicilieerd;
3° het aantal kinderen dat naar een basisschool gaat, vermeld in paragraaf 5, in de gemeente.
§3. Het aantal kinderen per gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt op de volgende wijze berekend:
1° de parameter, vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, van het decreet van 3 mei 2019, weegt door voor 40%;
2° de parameter, vermeld in artikel 12, eerste lid, 2°, van het voormelde decreet, weegt door voor 60%.
Bij toepassing van het vorige lid, 1° wordt voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad 30% van het aantal kinderen in rekening genomen.
De verhouding van de bestaande subsidies ten opzichte van het aantal kinderen in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vertaald in de volgende scores:
1° score 6 voor een bedrag van 0 euro per kind;
2° score 5 voor een bedrag tussen 0,01 en 25 euro per kind;
3° score 4 voor een bedrag tussen 25,01 en 50 euro per kind;
4° score 3 voor een bedrag tussen 50,01 en 75 euro per kind;
5° score 2 voor een bedrag tussen 75,01 en 100 euro per kind; 6° score 0 voor een bedrag hoger dan 100 euro per kind.
§4. Het aantal kwetsbare gezinnen in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt tot en met 31 december 2023 door het agentschap bepaald met een samengestelde indicator op basis van de volgende gegevens: 1° de kansarmoede-index van het agentschap;
2° het aantal minderjarigen dat recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering ten opzichte van het totale aantal minderjarigen;
3° het aantal minderjarigen in een eenoudergezin ten opzichte van het totale aantal minderjarigen.
Bij toepassing van het vorige lid, 2° en 3° wordt voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad 30% van het aantal minderjarigen in rekening genomen.
Aan het percentage kwetsbare gezinnen in de gemeente of het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt op de volgende wijze een score toegekend:
1° score 8 voor een kansarmoedepercentage vanaf 25% ;
2° score 7 voor een kansarmoedepercentage tussen 20 en 24,99%;
3° score 6 voor een kansarmoedepercentage tussen 15 en 19,99%;
4° score 5 voor een kansarmoedepercentage tussen 10 en 14,99%;
5° score 4 voor een kansarmoedepercentage tussen de 5 en 9,99%;
6° score 0 voor een kansarmoedepercentage tussen de 0 en 4,99%.
§5. Het aantal kinderen dat naar de basisschool gaat, wordt gebaseerd op de jaarlijkse cijfergegevens van het Departement Onderwijs en Vorming, vermeld in artikel 22, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.
Aan het aantal kinderen dat naar de basisschool gaat in de gemeente, wordt op de volgende wijze een score toegekend:
1° score 6 vanaf 20.000 leerlingen;
2° score 5 bij 4000 tot 19.999 leerlingen;
3° score 4 bij 2500 tot 3999 leerlingen;
4° score 3 bij 1500 tot 2499 leerlingen;
5° score 2 bij 1000 tot 1499 leerlingen;
6° score 0 bij minder dan 1000 leerlingen.
Art. 7. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021, met uitzondering van artikel 2, tweede lid dat in werking treedt op 1 januari 2022.
Art. 8. De Vlaamse minister, bevoegd voor Opgroeien, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Xxxxxxx, 00 juli 2020
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Xxx XXXXXX
De Vlaamse minister van Xxxxxxx, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding,
Xxxxxx XXXX
VR 2020 1707 DOC.0807/1
DE VLAAMSE MINISTER VAN ECONOMIE, INNOVATIE, WERK, SOCIALE ECONOMIE EN LANDBOUW
NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering over de erkenning van een centrum ondernemersvorming
Samenvatting
Het Vlaams Regeerakkoord 2019 - 2024 stelt dat het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” aangenomen.
Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §5, laatste lid van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd door artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de erkenning van een centrum ondernemersvorming.
1. SITUERING
A. BELEIDSVELD/BELEIDSDOELSTELLING
Beleidsdomeinen: Economie, Werk en Onderwijs Beleidsveld: Economie en competenties
B. VORIGE BESLISSINGEN EN ADVIEZEN
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorziet de opheffing van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen en de inkanteling van de door Syntra Vlaanderen uitgevoerde taken in diverse entiteiten van de Vlaamse overheid:
- de taken met betrekking tot ondernemersvorming worden ingekanteld in het Agentschap voor Innoveren en Ondernemen (VLAIO);
- de taken met betrekking tot de werkplekregisseur duaal leren en leertijd (m.u.v. het toezicht) worden ingekanteld bij VDAB;
- het toezicht op de duale trajecten en de leertijdopleidingen (dat in samenwerking met de onderwijsinspectie wordt uitgeoefend), het decreet overeenkomst alternerende opleidingen en de
ondernemerschapstrajecten worden ingekanteld bij het Departement Werk en Sociale Economie (departement WSE);
- het expertisecentrum innovatieve leerwegen (duaal leren en levenslang leren) en het Vlaams Partnerschap duaal leren worden ingekanteld bij het departement WSE. Het secretariaat van het Vlaams Partnerschap duaal leren wordt samen opgenomen door het departement WSE en het departement Onderwijs en Vorming.
Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”, hierna het opheffingsdecreet, aangenomen.
De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van het agentschap binnen de drie entiteiten is voorzien tegen 1 januari 2021. Voor de verdere uitwerking van de inkanteling moeten de nodige uitvoeringbesluiten worden opgesteld. Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §5, laatste lid van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd door artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de erkenning van een centrum ondernemersvorming.
Het ontwerp werd aangepast aan het wetgevingsadvies nr. 2020/196 van 18 juni 2020. Het gunstig advies van de Inspectie van Financiën werd verleend op 1 juli 2020.
Het [akkoord] van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting werd verleend op [datum].
2. INHOUD
A. ALGEMENE TOELICHTING
Het Vlaams Regeerakkoord 2019 - 2024 stelt dat het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming
– Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming –
Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam
“Hermesfonds” aangenomen.
De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van het agentschap binnen de drie entiteiten is voorzien tegen 1 januari 2021. Voor de verdere uitwerking van de inkanteling moeten de nodige uitvoeringbesluiten worden opgesteld.
Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §5, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd door artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de erkenning van een centrum ondernemersvorming.
De erkenning beoogt vooral een organisatorisch en kwalitatief aspect. Doorheen de jaren is de samenwerking van de overheid met de centra uitgegroeid tot een netwerk met een eigen identiteit, structuur en methodiek. Niettegenstaande de centra een actor zijn met een privéstatuut vervullen zij ook taken van zuiver algemeen (niet economisch) belang. De centra treden in die hoedanigheid in de plaats van de overheid en volgen hier de strakke en dwingende overheidsrichtlijnen inzake opzet en kwaliteit van opleidingen. Een erkenning van de centra is hier dan ook op zijn plaats.
B. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN
Artikel 1 definieert een aantal begrippen.
Artikel 2 stelt dat een centrum wordt opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Dit was vroeger ook zo. Maar toen waren bijkomend modelstatuten voorzien, met daarin een aantal door het centrum verplicht in de statuten op te nemen bepalingen, samen met een erkenning van de directeur – afgevaardigd bestuurder van een centrum, wiens model van functiebeschrijving eveneens aan het besluit van de Vlaamse Regering was toegevoegd. Die voorwaarden komen te vervallen omdat alle centra professioneel zijn uitgegroeid tot belangrijke spelers in het opleidingsveld, terwijl dat opleidingsveld dan weer volop en snel in ontwikkeling is. Het opleggen van modelstatuten of een erkenning van de leidinggevende vormt dan eerder een belemmering dan een garantie op kwaliteit en continuïteit.
Het artikel betreft weliswaar de overname van een decreetsbepaling, maar is nuttig voor de leesbaarheid van de tekst van dit besluit en de weergave van het algemeen juridisch kader dat van toepassing is op de werking van een centrum, met name de vzw-wetgeving.
Artikel 3 regelt ter uitvoering van artikel 26/2, §5, eerste lid, 2°, van het decreet van 16 maart 2012 de voorwaarden voor toegang tot de algemene vergadering van een centrum. Artikel 26/2, §5, eerste lid, 2°, van het decreet van 16 maart 2012 bepaalt dat de algemene vergadering van het centrum uitsluitend toegankelijk moet zijn voor alle representatieve middenstands-, zelfstandigen- en werkgeversorganisaties die voldoen aan de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt.
Ter uitvoering van deze bepaling moeten de samenstelling van de algemene vergadering en de raad van bestuur van het centrum een correcte weerspiegeling zijn van het regionale economische landschap op het vlak van ondernemen, innoveren en levenslang leren. De samenstelling van de raad van bestuur maakt een strategische reflectie over de rol en positie van het centrum als regionale economische actor op vlak van ondernemen, innoveren en levenslang leren mogelijk en een deugdelijk bestuur.
Het centrum dat de erkenning aanvraagt voegt een voorstel van samenstelling van de algemene vergadering en de raad van bestuur bij de aanvraag, en toont aan dat de samenstelling voldoet aan de voorwaarden. Op die manier worden de centra ingebed binnen het ecosysteem van innoveren en ondernemen en bij uitbreiding het ganse levenslang leren.
Artikel 4 regelt, ter uitvoering van artikel 26/2, §5, eerste lid, 3°, van het decreet van 16 maart 2012, de voorwaarden voor de goedkeuring van de statuten van een centrum.
De statuten, alsook elke wijziging van de statuten, worden door een centrum ter goedkeuring voorgelegd aan het Agentschap Innoveren en Ondernemen binnen een maand na de algemene vergadering waarop tot de aanneming of de wijziging ervan is besloten.
Het Agentschap Innoveren en Ondernemen overlegt met het departement Werk en Sociale Economie en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding over de nieuwe statuten of de wijzigingen van bestaande statuten. Het Agentschap Innoveren en Ondernemen vraagt advies aan de Raad van Bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding over het voldoen van een centrum aan de erkenningsvoorwaarden die betrekking hebben op de leertijd. Het Agentschap Innoveren en Ondernemen brengt daarvan een geïntegreerd verslag en advies uit aan de minister met een voorstel van beslissing van de Vlaamse Regering.
Dit overleg is belangrijk omdat een centrum wel initieel voor zowel leertijd, ondernemerschapstrajecten en duaal leren wordt erkend, maar dat de erkenning voor elk van deze luiken afzonderlijk kan worden opgeheven. Om ook het geheel van erkenning voor ogen te houden is het belangrijk dat mogelijke initiateven tot opheffing het voorwerp uitmaken van interne communicatie binnen de belanghebbende departementen en de agentschappen.
Uiterlijk twee maanden na de ontvangst van de statuten, of van de wijziging ervan, betekent het Agentschap Innoveren en Ondernemen de goedkeuring of betekent het de gemaakte bezwaren aan het centrum.
De bezwaren die kunnen leiden tot de niet-goedkeuring van de statuten moeten het voorwerp hebben uitgemaakt van een overleg tussen het centrum en het Agentschap Innoveren en Ondernemen, het departement Werk en Sociale Economie en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
Artikel 5 stelt dat de Vlaamse Regering, na goedkeuring van de statuten en op voorstel van de minister, een centrum kan erkennen.
Artikel 6 zet de bestaande situatie voort en stelt dat onder de centra die erkend zijn door de Vlaamse Regering, tenminste een centrum zijn maatschappelijke zetel heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
De bepaling had een dubbele reden. Vooreerst is de Vlaamse aanwezigheid in Brussel belangrijk. Syntra Brussel was de eerste fusie binnen de centra, namelijk van Infobo (Ukkel) en
Brucemo (Brussel). Syntra Brussel is op zich te klein om op gelijke voet te staan met de andere vier Syntra. Syntra Brussel kon ook niet voldoen aan de criteria die aan de andere Syntra als voorwaarde voor erkenning werden opgelegd inzake te organiseren cursussen. Er was dus een bijkomende bescherming nodig. De cursisten van Syntra Brussel moeten geen Brusselaars zijn, maar mogen komen vanuit gans Vlaanderen.
Artikel 7 stelt dat de centra een code van deugdelijk bestuur aannemen en een passende openbaarmaking van deze code waarborgen. Een procedure van goedkeuring en overleg met de andere overheidsactoren is voorzien in de tweede paragraaf van dit artikel.
De toekenning van de financiering aan de centra wordt in de toekomst vereenvoudigd. Daartegenover staat dat het belangrijk blijft dat de middelen waarover de publieke sector beschikt optimaal worden besteed, en dat daarover verantwoording kan worden afgelegd. Dit vergt een gedegen corporate governance kader die deze aanpak moet ondersteunen. Dit corporate governance kader geldt zowel voor de centra als voor de overheid, en heeft enkel betrekking op de publieke opdrachten die de centra voor de Vlaamse overheid uitvoeren.
Artikel 8 stelt dat de Vlaamse Regering op voorstel van de minister de erkenning van een centrum geheel of gedeeltelijk kan schorsen, opheffen of intrekken als het centrum niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 2 tot en met 7.
De schorsing, opheffing of intrekking van de erkenning van een centrum voor het organiseren van ondernemerschapstrajecten wordt gemotiveerd in een verslag van het Agentschap Innoveren en Ondernemen dat ingaat op de werking van het centrum. Het Agentschap Innoveren en Ondernemen bespreekt dit verslag met het centrum en neemt de reactie van het centrum op in het advies aan de minister.
De minister kan in de oproep ondernemerschapstrajecten, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van [datum] houdende de oproep ondernemerschapstrajecten, de voorwaarden, vermeld in artikel 2 tot en met 7 van dit besluit, die kunnen leiden tot een schorsing, opheffing of intrekking van een centrum voor wat betreft de ondernemerschapstrajecten nader bepalen.
Artikel 9 heft een aantal nog bestaande regeringsbesluiten op.
Artikel 9, 1°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 2001 betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen op.
Dit besluit dateert van 1 juni 2001. Toen waren er significante verschillen in de grootte van de centra, en was het belangrijk dat een aantal minimaal na te leven voorschriften werden geformuleerd.
De wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, regelt vandaag de te voeren boekhouding voor vzw’s. Voor vzw’s zijn er diverse boekhoudkundige verplichtingen al naargelang de grootte van de vzw. De centra ondergingen ondertussen een fusieoperatie, en vallen nu onder de zwaarste categorie. Zij overschrijden op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar meer dan één van de volgende criteria: een gemiddelde van 50 voltijds equivalent werknemers; een jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde van 9.000.000 euro; of een balanstotaal van 4.500.000 euro.
Dergelijke vzw's moeten niet alleen een dubbele boekhouding voeren. Zij moeten ook één of meerdere commissarissen benoemen die belast worden met de controle van de financiële toestand, van de jaarrekening en van de regelmatigheid in het licht van de wet en van de statuten, van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden vastgesteld. De aangestelde commissaris moet lid zijn van het Instituut van bedrijfsrevisoren. De jaarrekening volgens volledig schema van deze vzw's moet binnen de dertig dagen na de goedkeuring ervan door de Algemene Vergadering worden neergelegd bij de Nationale Bank van België. Naast het goedkeuren van de rekeningen moet elke vzw ook jaarlijks de begroting laten goedkeuren. De begroting is het beleidsdocument dat door de Algemene Vergadering aan het bestuursorgaan wordt gegeven om binnen dit financieel kader het beleid uit te voeren.
De bestaande regelgeving, die minder ver gaat dan de actuele regeling kan dan ook worden opgeheven.
Artikel 9, 2°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen op.
Dit besluit regelt sedert 2013 de erkenning en de financiering van de centra. De erkenning van de centra wordt opgevangen door dit besluit. Voor de financiering van de centra komt er een nieuwe aanpak. De bestaande werkwijze was te complex om te blijven hanteren. In meer werd de operationele autonomie van de centra in het verleden teveel beperkt en maakt ze het inspelen op evoluties in net vormingslandschap onvoldoende mogelijk. De financiering wordt verder geregeld binnen de regelgeving van het departement of de agentschappen waarbinnen Syntra Vlaanderen wordt ingekanteld.
De bestaande regelgeving kan dan ook worden opgeheven.
Artikel 10 voorziet in een overgangsregeling waarbij het centrum dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een erkenning geniet, dit voordeel ook behoudt.
Artikel 11 bepaalt dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 2021.
De voorgenomen ontbindingsoperatie van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen zal pas uitwerking kunnen krijgen nadat meerdere besluiten op elkaar afgestemd zijn en op hetzelfde tijdstip in werking treden. De datum die hiervoor wordt vooropgesteld is 1 januari 2021. Dit besluit vormt hier ook een onderdeel van.
Artikel 12 bepaalt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, belast is met de uitvoering van dit besluit.
3. BESTUURLIJKE IMPACT
A. BUDGETTAIRE IMPACT VOOR DE VLAAMSE OVERHEID
Er is geen impact voor de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Overheid gezien de inkanteling van Syntra Vlaanderen binnen drie Vlaamse entiteiten (VLAIO, VDAB, Departement WSE) waarbij het budget volgt.
Het gunstig advies van de heer Inspecteur-generaal van Financiën werd bekomen op 1 juli 2020.
Een belangrijke evolutie in de werking van de Syntra, waarvoor in het regeerakkoord, bij de opmaak van de conceptnota en dit besluit van de Vlaamse Regering gekozen werd is een versterking van de autonomie én regionaal-economische inbedding van de Syntra. De heer Inspecteur-generaal van Financiën merkt daarbij terecht op dat er in het besluit van de Vlaamse Regering gekozen wordt om slechts in beperkte mate vast te leggen welke organisaties deel moeten uitmaken van de Algemene Vergadering van de erkende centra, de Syntra. Dit is een bewuste keuze om de centra de mogelijkheid te geven de Algemene Vergadering zo vorm te geven dat ze het actuele landschap weerspiegelt van belanghebbenden bij de werking van de Syntra, maar binnen de strategische positionering op de snijlijn van ondernemen, innoveren en levenslang leren die de Vlaamse Regering gekozen heeft.
VLAIO zal daarbij inderdaad slechts marginaal toetsen of aan deze bepaling in het besluit van de Vlaamse Regering voldaan is. Net omdat het principe van marginale toetsing zal toegepast worden, is ook voldaan aan het rechtzekerheidsbeginsel.
De heer Inspecteur-generaal van Financiën merkt ook op dat de het bepaalde in artikel 8 met betrekking tot de schorsing, opheffing of intrekking onvolledig verwoord is. Deze bepaling werd aangevuld conform de suggestie van de heer Inspecteur-generaal van Financiën.
De delegatiemogelijkheid aan de minister bevoegd voor Economie om in de verdere regelgeving specifiek voor de ondernemerschapstrajecten verder bepalingen op te nemen specifiek voor de ondernemerschapstrajecten werd behouden. De artikelen 2 tot 7 bepalen schorsings-, opheffings- of intrekkingsbepalingen die gelden voor zowel de ondernemerschapstrajecten, de leertijd als duaal leren. Artikel 8 biedt de minister van Economie de mogelijkheid ook specifieke aandachtspunten te formuleren naar aanleiding van het uitvaardigen van de oproep voor ondernemerschapstrajecten. Het is eigen aan een oproepsysteem dat op maat van de oproep specifieke bepalingen kunnen voorzien worden.
B. ESR-TOETS
Het voorstel heeft geen impact op de begroting.
C. IMPACT OP HET PERSONEEL VAN DE VLAAMSE OVERHEID
Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het personeelsbestand en op het personeelsbudget van de Vlaamse overheid, zodat het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling niet vereist is.
D. IMPACT OP DE LOKALE EN PROVINCIALE BESTUREN
Voorliggend ontwerp van besluit heeft geen gevolgen op het beleid of de financiën van de lokale besturen:
- personeel: het voorstel heeft geen weerslag op gebied van personeelsinzet;
- werkingsuitgaven: het voorstel heeft geen weerslag op de lopende uitgaven;
- investeringen en schuld: het voorstel heeft geen investeringen als gevolg;
- ontvangsten: het voorstel resulteert niet in bijkomende ontvangsten.
Conclusie: het voorstel heeft geen weerslag op de werking van de lokale en provinciale besturen.
4. VERDER TRAJECT
Na de principiële goedkeuring van het ontwerp van besluit wordt het voorgelegd voor advies aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en de Raad van Bestuur van Syntra Vlaanderen.
Het ontwerp van besluit wordt eveneens voorgelegd aan de Raad van Bestuur van de VDAB en aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Ten slotte wordt het ontwerp voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
5. VOORSTEL VAN BESLISSING De Vlaamse Regering beslist:
1. haar principiële goedkeuring te hechten aan bovengenoemd ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de erkenning van een centrum ondernemersvorming;
2. de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie en de competenties:
2.1. te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en van de Raad van Bestuur van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen” in te winnen;
2.2. te machtigen te beoordelen of voornoemde adviezen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de heden door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurde tekst;
2.3. te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit het advies in te winnen van de Raad van State, met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van dertig dagen, zoals bepaald in artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State als de Vlaamse minister oordeelt dat voornoemde adviezen geen aanleiding geven tot aanpassing van de heden door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurde tekst.
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en landbouw
Xxxxx XXXXXXX
VR 2020 1707 DOC.0807/2
Besluit van de Vlaamse Regering over de erkenning van een centrum ondernemersvorming
Rechtsgrond(en)
Dit besluit is gebaseerd op:
- het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, artikel 26/2, §5, ingevoegd bij het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd
Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming
– Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven
op … (datum).
- adviezen ….
Xxxxxxxxx xxxxx
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk
vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° agentschap: het Agentschap Innoveren en Ondernemen dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
2° centrum: het centrum, vermeld in artikel 26/2, §1, 1°, van het decreet van 16 maart 2012;
3° decreet van 16 maart 2012: het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;
4° departement: het Departement Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
5° leertijd: de leertijd,;
6° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie;
7° Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, afgekort VDAB: het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid dat is opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding”.
Hoofdstuk 2. Erkenning van een centrum
Art. 2. Overeenkomstig artikel 26/2, §5, eerste lid, 1°, van het decreet van 16 maart 2012 is een centrum opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk conform het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Art. 3. Ter uitvoering van artikel 26/2, §5, eerste lid, 2°, van het decreet van 16 maart 2012 zijn de algemene vergadering en de raad van bestuur van het centrum samengesteld conform het tweede lid.
De samenstelling van de algemene vergadering en de raad van bestuur van het centrum vormen een correcte weerspiegeling van het regionale economische landschap op het vlak van ondernemen, innoveren en levenslang leren. De samenstelling van de raad van bestuur maakt een strategische reflectie over de rol en de positie van het centrum als regionale economische actor op het vlak van ondernemen, innoveren en levenslang leren mogelijk en een deugdelijk bestuur.
Het centrum dat de erkenning aanvraagt, voegt een voorstel van samenstelling van de algemene vergadering en de raad van bestuur bij de aanvraag en toont aan dat de samenstelling voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid.
Art. 4. §1. Ter uitvoering van artikel 26/2, §5, eerste lid, 3°, van het decreet van 16 maart 2012 keurt de Vlaamse Regering de statuten goed conform de procedure, vermeld in paragraaf 2.
§2. Het centrum legt de statuten en elke wijziging van de statuten ter goedkeuring voor aan het agentschap binnen een maand na de algemene vergadering waarop de statuten zijn aangenomen of waarop beslist is om ze te wijzigen.
Het agentschap overlegt met het departement en de VDAB over de nieuwe statuten of over wijzigingen van de bestaande statuten.
Het agentschap vraagt advies aan de raad van bestuur van de VDAB om te bepalen of een centrum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden die betrekking hebben op de leertijd, vermeld in artikel 2, 15°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd
agentschap “Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding”.
Als het agentschap bezwaren heeft die kunnen leiden tot de niet- goedkeuring van de statuten, overlegt het daarover met de volgende partijen: 1° het centrum;
2° het departement;
3° de VDAB.
Het agentschap brengt een geïntegreerd verslag en advies uit aan de minister met een voorstel van beslissing van de Vlaamse Regering.
Uiterlijk twee maanden nadat het agentschap de statuten of het voorstel tot wijziging ervan heeft ontvangen, betekent het agentschap de goedkeuring of betekent het de gemaakte bezwaren aan het centrum.
Art. 5. Na goedkeuring van de statuten conform artikel 4 en op voorstel van de minister kan een centrum worden erkend.
Art. 6. Ten minste één van de centra die de Vlaamse Regering erkend heeft zijn maatschappelijke zetel in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Art. 7. §1. De centra nemen een code van deugdelijk bestuur aan en waarborgen een passende openbaarmaking van die code. De code van deugdelijk bestuur preciseert de volgende doelstellingen:
1° de wijze van verdediging van de belangen van het centrum in lijn met de eigen specificiteit en die van de stakeholders;
2° de manier waarop de bestuursmandaten worden ingevuld;
3° de definiëring en invulling van de standaarden van integriteit die van toepassing zijn op het centrum als geheel en de bestuurders in het bijzonder;
4° de manier van omgaan met de publieke middelen die verleend worden in het kader van diensten van algemeen belang;
5° de manier van samenwerking met een of meer commerciële rechtspersonen die het centrum heeft opgericht of waarvan het aandeelhouder is.
§2. De code van deugdelijk bestuur, vermeld in paragraaf 1, wordt goedgekeurd door het agentschap na overleg met het departement en de VDAB en conform de procedure, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
Het centrum legt de code en elke wijziging ervan ter goedkeuring voor aan het agentschap binnen een maand nadat het bevoegde orgaan in het centrum beslist heeft om de statuten aan te nemen of om ze te wijzigen.
Als het agentschap bezwaren heeft die kunnen leiden tot de niet- goedkeuring van de code, overlegt het daarover met de volgende partijen: 1° het centrum;
2° het departement;
3° de VDAB.
Uiterlijk een maand nadat het agentschap de code of het voorstel tot de wijziging ervan heeft ontvangen, verleent het agentschap zijn goedkeuring of betekent het de gemaakte bezwaren aan het centrum.
Hoofdstuk 3. Schorsing, opheffing en intrekking van de erkenning van een centrum
Art. 8. In dit artikel wordt verstaan onder ondernemerschapstraject: het ondernemerschapstraject, vermeld in artikel 26/2, §1, 2°, van het decreet van 16 maart 2012.
De Vlaamse Regering kan op voorstel van de minister de erkenning van een centrum geheel of gedeeltelijk schorsen, opheffen of intrekken als het centrum niet meer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2 tot en met 7.
De schorsing, opheffing of intrekking van de erkenning van een centrum wordt gemotiveerd in een verslag van het agentschap dat ingaat op de werking van het centrum. Het agentschap bespreekt dat verslag met het centrum en neemt de reactie van het centrum op in het advies aan de minister.
De minister kan in de oproep ondernemerschapstrajecten, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van [datum] houdende de oproep ondernemerschapstrajecten, de voorwaarden, vermeld in artikel 2 tot en met 7, die kunnen leiden tot een schorsing, opheffing of intrekking van de erkenning van een centrum, specifiek voor de organisatie van de ondernemerschapstrajecten nader bepalen.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Art. 9. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 2001 betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2008;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen, bij het verstrekken van diensten van algemeen belang, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, 10 mei 2019 en 24 mei 2019.
Art. 10. Het centrum dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit erkend is, behoudt het voordeel van die erkenning.
Art. 11. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.
Art. 12. De Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, ... (datum).
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Xxx XXXXXX
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw,
Xxxxx XXXXXXX
VR 2020 1707 DOC.0808/1
DE VLAAMSE MINISTER VAN ECONOMIE, INNOVATIE, WERK, SOCIALE ECONOMIE EN LANDBOUW
NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering houdende de oproep ondernemerschapstrajecten
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 bepaalt dat “het Agentschap Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. VLAIO zorgt er als regisseur ondernemersvorming voor dat er voldoende innovatieve en flexibele ondernemerschapstrajecten en bijscholingen voor ondernemers in de markt worden gezet. De ondernemersvorming die door Syntra Vlaanderen werd gecoördineerd, zal door VLAIO via een Mastercall voor 5 jaren worden uitgeschreven, waar zowel ondernemers als KMO-medewerkers opleiding kunnen volgen. Hierbij wordt enerzijds een gesloten call gelanceerd, gericht naar de Syntra vzw’s, zodat hun kennis, expertise en bereik verder benut zullen worden. Anderzijds wordt ook een open call gelanceerd met opleidingen die belangrijk zijn en de markt niet aanbiedt”.
Dit besluit regelt het eerste luik van de toewijzing van de ondernemerschapstrajecten, met name de gesloten oproep gericht aan de Syntra vzw’s.
1. SITUERING
A. BELEIDSVELD/BELEIDSDOELSTELLING
Beleidsdomein: Economie
B. VORIGE BESLISSINGEN EN ADVIEZEN
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorziet de opheffing van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen en de inkanteling van de door Syntra Vlaanderen uitgevoerde taken in diverse entiteiten van de Vlaamse overheid:
- de taken met betrekking tot ondernemersvorming worden ingekanteld in het Agentschap voor Innoveren en Ondernemen (VLAIO);
- de taken met betrekking tot de werkplekregisseur duaal leren en leertijd (m.u.v. het toezicht) worden ingekanteld bij VDAB;
- het toezicht op de duale trajecten en de leertijdopleidingen (dat in samenwerking met de onderwijsinspectie wordt uitgeoefend), het decreet overeenkomst alternerende opleidingen en de ondernemerschapstrajecten worden ingekanteld bij het Departement Werk en Sociale Economie (departement WSE);
- het expertisecentrum innovatieve leerwegen (duaal leren en levenslang leren) en het Vlaams Partnerschap duaal leren worden ingekanteld bij het departement WSE. Het secretariaat van het Vlaams Partnerschap duaal leren wordt samen opgenomen door het departement WSE en het departement Onderwijs en Vorming.
Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”, hierna het opheffingsdecreet, aangenomen.
De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van het agentschap binnen de drie entiteiten is voorzien tegen 1 januari 2021. Voor de verdere uitwerking van de inkanteling moeten de nodige uitvoeringbesluiten worden opgesteld. Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §3, laatste lid van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd door artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de oproep ondernemerschapstrajecten.
Het ontwerp werd aangepast aan het wetgevingsadvies nr. 2020/197 van 18 juni 2020. Het positief advies van de Inspectie van Financiën werd verleend op 1 juli 2020.
Het [akkoord] van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting werd verleend op [datum].
2. INHOUD
A. ALGEMENE TOELICHTING
Het Vlaams Regeerakkoord 2019 - 2024 stelt dat het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming
– Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming –
Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” aangenomen.
De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van het agentschap binnen de drie entiteiten is voorzien tegen 1 januari 2021. Voor de verdere uitwerking van de inkanteling moeten de nodige uitvoeringbesluiten worden opgesteld.
Dit besluit bepaalt in uitvoering van artikel 26/2, §3, vierde lid, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, ingevoegd bij artikel 56 van het opheffingsdecreet, het juridisch kader voor de oproep ondernemerschapstrajecten.
Basis voor dit besluit vormt de conceptnota “Toekomstige regie ondernemersvorming door VLAIO”, die werd besproken op de Vlaamse Regering van [datum], met referte “Mededeling aan de Vlaamse Regering … “ en die gevoegd is bij dit besluit.
B. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN
Artikel 1 definieert een aantal begrippen.
Artikel 2 stelt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, de oproep ondernemerschapstrajecten organiseert, en de voorwaarden voor de oproep kan detailleren of verfijnen. Basis voor de oproep vormen het besluit van de minister en het dossier dat door een erkend centrum wordt ingediend bij het Agentschap Innoveren en Ondernemen.
Artikel 3 bepaalt wat de minister van Economie bij de oproep ondernemerschapstrajecten vastlegt. Het betreft meer bepaald de wijze van indiening en overleg van het ontwerp van dossier, het relatiebeheer met de centra, de thematische aandachtspunten, de KPI’s, en de manier waarop mogelijke conflicten of problemen worden aangepakt.
Dit artikel heeft vooral een procedurele invalshoek. Het betreft hier aspecten die de criteria weergeven waaraan het dossier wordt getoetst en die de basis zullen zijn voor overleg en verdere bijsturing.
Artikel 4 bepaalt de inhoud van het dossier dat door een (erkend) centrum wordt ingediend. Het betreft meer bepaald een strategische visie, een dynamische roadmap productontwikkeling en productvernieuwing en een overzicht van de investeringsnoden, allen op vijf jaar, en de kwalitatieve en kwantitatieve jaarplannen voor het eerste jaar en de ontwerpen voor de volgende vier jaren met toepassing van de door de minister bepaalde kritieke prestatie-indicatoren.
De strategische visie heeft aandacht voor de rolbepaling, doelgroepen, didactiek en interventielogica, en de samenwerking tussen de erkende centra ondernemersvorming. De roadmap productontwikkeling en productvernieuwing wordt opgebouwd vanuit de strategische visie, en geeft het kader aan waarbinnen de productontwikkeling en productvernieuwing zich zal concretiseren. Het overzicht investeringsnoden legt vast welke investeringen inzake gebouwen, uitrusting en informatietechnologie in de volgende vijf jaren zijn gepland, en hoe deze zullen worden uitgevoerd, zowel materieel als financieel. Tenslotte worden ook de kwalitatief en kwantitatieve jaarplannen voor het eerste jaar en de ontwerpen voor de
volgende vier jaren met toepassing van de door de minister bepaalde kritieke prestatie- indicatoren aan het dossier toegevoegd.
Het tweede lid van artikel 4 stelt dat het werkplekleren zowel bezoldigd als onbezoldigd kan zijn. Artikel 5 legt vast wat het jaarplan is en voor wat het dient.
Het jaarplan is de concrete, operationele en jaarlijkse vertaling van de strategische visie, de roadmap productontwikkeling en productvernieuwing en de investeringsnoden, allen op vijf jaar, van een erkend centrum. Het expliciteert en concretiseert de beleidsmatige doelstellingen voor het volgende cursusjaar en kent de financiële middelen voor het volgende cursusjaar toe. De minister kan aan het jaarplan bijkomende voorwaarden verbinden voor de toekenning van financiële middelen.
Het centrum dient jaarlijks, en uiterlijk op […], het jaarplan voor het komende cursusjaar in bij het Agentschap Innoveren en Ondernemen. De datum van […] is nodig, omdat het jaarplan de begrotingscyclus van de overheid volgt en het in die context belangrijk is dat inkomsten en uitgaven duidelijk zijn.
Om de centra financiële zekerheid te bieden naar de toekomst toe, geeft de leidend ambtenaar van het Agentschap Innoveren en Ondernemen uiterlijk op 30 juni van het jaar van indiening zijn goedkeuring of maakt hij zijn opmerkingen over.
Met dit jaarplan speelt de regisseur in op de uitdagingen die op de overheid en op de centra afkomen. De regisseur waakt er ook over dat de financiering van de centra het algemeen belang ten goede komt en dat de financiële middelen terechtkomen daar waar ze voor dienen. De minister kan
aan het jaarplan bijkomende voorwaarden verbinden voor de toekenning van financiële middelen, zodat deze accuraat en in belang van eenieder worden ingezet.
Artikel 6 bepaalt dat de Vlaamse Regering beslist over het definitieve dossier van een erkend centrum.
Het is de minister die de oproep organiseert, maar de Vlaamse Regering die over het dossier beslist. Het komt de Vlaamse Regering toe hierover te beslissen omdat de ondernemersvorming het individuele overstijgt en een dienst van algemeen belang is, en deze dienst te belangrijk is om aan de private sector over te laten.
Artikel 7 bepaalt dat de Vlaamse Sociale Inspectie het toezicht uitoefent op de ondernemerschapstrajecten. Het toezicht omvat een onafhankelijk tweedelijnstoezicht. De uitvoerders van het toezicht zijn niet betrokken bij het erkennen, subsidiëren, vormgeven, begeleiden of organiseren van de ondernemerschapstrajecten die het voorwerp uitmaken van het toezicht.
De toezichtsopdrachten van de Vlaamse Sociale Inspectie omvatten twee luiken, met name kwaliteitstoezicht en financieel toezicht
Het kwaliteitstoezicht omvat het inhoudelijk toezicht op de realisatie van de door de minister bepaalde thematische aandachtspunten. Op vraag van het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan het kwaliteitstoezicht ook het bereiken van de kritieke prestatie-indicatoren omvatten.
Het financieel toezicht op de centra omvat het toezicht op de financiële leefbaarheid en risico’s van de activiteiten inzake ondernemerschapsvorming en het correct gebruik van de verkregen subsidies. Op vraag van het Agentschap Innoveren en Ondernemen kan het financieel toezicht ook het toezicht op de toepassing van de regelgeving inzake diensten van algemeen economisch belang en marktdiensten en de analyse van de financiële processen binnen de centra in dit verband omvatten.
De Vlaamse Sociale Inspectie stelt een werkingscode op en maakt die bekend bij de centra. Artikel 8 heft een aantal nog bestaande besluiten op.
Artikel 8, 1°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de
werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de ondernemerschapstrajecten op.
De Vlaamse regering heeft in 1991 bij besluit van 31 juli de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling bepaald van de lesgevers in de leertijd, in de ondernemersopleiding, in de bijscholing, in de omscholing en in de opleiding tot bedrijfsbegeleider. Voor al datgene wat niet geregeld is in dit besluit geldt voor het statuut van de lesgevers het gewone arbeidsrecht. Dit besluit werd een aantal keren aangepast, maar het betrof telkens kleine wijzigingen.
Dit besluit, aanvankelijk opgezet met de nobele bedoeling de lesgevers een volwaardig arbeidsrechtelijk statuut aan te bieden, betekent in de huidige sociaalrechtelijke context eerder een belemmering dan een instrument voor een goede relatie met de lesgevers. Het werkveld verandert. De opdrachten zijn beperkt, het aantal lesuren is beperkt, de vergoeding is te beperkt voor lesgevers in innovatieve sectoren, er is de evolutie van avondwerk naar dagprestaties en diets meer. De derde betalersregeling, die in dit besluit wordt vermeld, werkte in het verleden ook verwarrend. De regisseur werd in de ogen van de burger gelijkgeschakeld met de actor en tekortkomingen van de actor werden aan de regisseur toegerekend, wat niet de bedoeling kan zijn. Binnen een regiekader
komt het de centra toe zelf, en met inachtneming van de verplichte arbeidsrechtelijke bepalingen, aan dat statuut voor de lesgevers concrete invulling te geven.
Dit besluit wordt dan ook opgeheven, maar er wordt voor de overgang via de oproep wel in een overgangsregeling voorzien.
Artikel 8, 2°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten op.
De regie van de ondernemersvorming gebeurt door het Agentschap Innoveren en Ondernemen op een andere manier dan de regie die gevoerd werd door het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen.
De regie van de ondernemersvorming gebeurt nu op basis van een gesloten oproep, die de afspraken vastlegt die vroeger bij wijze van regel en eerder te exhaustief waren vastgelegd.
Die gesloten oproep heeft zijn grondslag in de conceptnota aan de Vlaamse Regering die bij dit besluit is gevoegd. Het besluit van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten kan dan ook worden opgeheven.
In het tweede lid van dit artikel is in een overgangsregeling voorzien voor de lopende stageovereenkomsten. De stageovereenkomsten die worden afgesloten vanaf 1 januari 2021 zullen worden geregeld via de gesloten oproep.
Artikel 8, 3°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 tot regeling van de definities, de samenstelling van de commissie Screening, de screeningsvoorwaarden, de werkingsvoorwaarden, de herscreening en de overgangsbepalingen voor de screening op.
De commissie Screening werd in 2012 bij decreet van 20 april in het oprichtingsdecreet van Syntra Vlaanderen ingevoegd om te bepalen welke ondernemerschapstrajecten als niet economische diensten van algemeen belang (DAB) konden worden gekwalificeerd. Het kwam de Vlaamse Regering toe om bij besluit de definities, de samenstelling van de commissie Screening, de screeningsvoorwaarden, de werkingsvoorwaarden, de herscreening en de overgangsbepalingen voor de screening te regelen.
De invoeging van de commissie Screening gebeurde op het niveau van de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen. De commissie Screening had tot doel te bepalen welk ondernemerschapstraject kon worden gekwalificeerd als een dienst voor algemeen belang. Een aantal criteria werden daartoe onderzocht.
Binnen de huidige context wordt uitgegaan van een cyclus waarbij het DAB-karakter van een opleiding permanent geëvalueerd en vernieuwd wordt. De centra zelf organiseren hier een zelfevaluatie en dialoog met hun publieke en private partners als onderdeel van hun belanghebbendenmanagement. Dit wordt vanuit het Agentschap Innoveren en Ondernemen verder opgevolgd.
De bestaande regelgeving kan dan ook worden opgeheven.
Artikel 8, 4°, heft het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 houdende de toegewezen trajecten, innovatie, projecten en het toezicht van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen op.
Toegewezen trajecten betreffen overheidsopdrachten, waarin een specifiek aanbod aan opleidingen of de ontwikkeling van opleidingen gecreëerd wordt, en waarvan de concrete aanpak wordt bepaald in punt 6 van de conceptnota, die bij dit besluit is gevoegd.
De bestaande regelgeving kan dan ook worden opgeheven.
Het tweede lid van artikel 8 laat, om reden van rechtszekerheid voor de lopende stageovereenkomsten en bij wijze van overgangsregeling, het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten nog verder bestaan voor die stageovereenkomsten die ten laatste op 31 december 2020, met toepassing van Titel 3 van het besluit van 14 september 2012, werden afgesloten en dit voor de ganse duur van de stageovereenkomst.
Artikel 9 stelt dat artikel 49 tot en met 63 van het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds in werking treden op 1 januari 2021.
Artikel 10 bepaalt dat dit besluit in werking treedt op 1 januari 2021.
De voorgenomen ontbindingsoperatie van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen zal pas uitwerking kunnen krijgen nadat meerdere besluiten op elkaar afgestemd zijn en op hetzelfde tijdstip in werking treden. De datum die hiervoor wordt vooropgesteld is 1 januari 2021. Dit besluit vormt hier ook een onderdeel van.
Artikel 11 bepaalt dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, belast is met de uitvoering van dit besluit.
3. BESTUURLIJKE IMPACT
A. BUDGETTAIRE IMPACT VOOR DE VLAAMSE OVERHEID
Er is geen impact voor de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Overheid gezien de inkanteling van Syntra Vlaanderen binnen drie Vlaamse entiteiten (VLAIO, VDAB, Departement WSE) waarbij het budget volgt. Het besluit van de Vlaamse Regering zelf creëert geen rechten in hoofde van de Syntra, aangezien de gesloten oproep open gesteld wordt door de minister bevoegd voor Economie via een ministerieel besluit.
Het gunstig advies van de Inspectie van Financiën werd bekomen op 1 juli 2020.
De heer Inspecteur-generaal van Financiën merkt op dat het een gemiste kans is dat de definitie van een ondernemerschapstraject zoals opgenomen in het decreet niet aangevuld werd in dit besluit van de Vlaamse Regering. Tijdens het overlegproces dat in de eerste jaarhelft van 2020 gevoerd werd met de Syntra en met stakeholders van de werking van de Syntra -
werkgeversorganisaties, sectororganisaties, Syntra Vlaanderen, VDAB, …- vroeg niemand om deze definitie aan te vullen. In die zin lijkt er op het abstracte niveau van de definitie opgenomen in het decreet geen nood tot een verdere aanvulling. Wel is het zo dat de minister bevoegd voor Economie in het ministerieel besluit dat de gesloten oproep organiseert enkele concrete aandachtspunten zou kunnen opnemen voor de komende periode van vijf jaar. Bijvoorbeeld zou kunnen bepaald worden dat een ondernemerschapstraject altijd aandacht heeft voor circulaire werking en circulaire businesmodellen en dat het aan de Syntra is om dit in hun voorstel op te nemen. De tegemoetkoming aan de opmerking van de heer Inspecteur-generaal van Financiën schuilt dus in de mogelijkheid van de bevoegde minister om naar aanleiding van elk moment van vernieuwing concrete aandachtspunten te verbinden aan de gesloten oproep, aanvullend aan de algemene definitie van een ondernemerschapstraject opgenomen in het decreet.
De heer Inspecteur-generaal van Financiën bevestigt terecht de nood om vanuit de bevoegde minister van Economie en vanuit VLAIO voorwaarden te kunnen opleggen naar aanleiding van de goedkeuring van de jaarlijkse actieplannen. Deze goedkeuring is inderdaad geen automatisme, maar zoals het besluit bepaalt kunnen hier voorwaarden aan verbonden worden. Deze voorwaarden kunnen ingegeven zijn vanuit budgettair oogpunt, maar uiteraard ook vanuit inhoudelijk, didactisch oogpunt of andere redenen die de administratie en de minister zien en motiveren.
De Inspectie van Financiën hecht hieraan de voorwaarde dat de totale budgettaire weerslag niet mag stijgen als resultaat van de lopende studie naar het bestaande financieringsmodel. Uiteraard zal deze studie geen afbreuk doen aan de te maken beleidskeuzes naar aanleiding van de jaarlijkse begrotingsopmaak. Eventuele wijzigingen in toekenning van budget aan de beleidslijn ondernemersvorming zullen naar aanleiding van de jaarlijkse begrotingsopmaak beslist worden.
Belangrijk is hierbij ook dat VLAIO in deze studie aan het studiebureau een simulatie heeft gevraagd zodat het nieuwe financieringsmodel een gelijkaardige output garandeert, in aantallen cursussen en studenten, als het bestaande financieringssysteem, maar wel eenvoudiger is in verwerking. De suggestie van de heer Inspecteur-generaal van Financiën wordt dan ook zo geïnterpreteerd dat uiteraard de Vlaamse Regering en het Vlaamse Parlement vrijuit kunnen beslissen over de budgettoekenning aan deze beleidslijn, maar dat de gehanteerde eenheid en eenheidsprijs een voldoende output garandeert, minstens even veel als wat vandaag gegarandeerd wordt.
B. ESR-TOETS
Het voorstel van beslissing heeft geen impact op de begroting.
C. IMPACT OP HET PERSONEEL VAN DE VLAAMSE OVERHEID
Het voorstel van beslissing heeft geen weerslag op het personeelsbestand en op het personeelsbudget van de Vlaamse overheid, zodat het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling niet vereist is.
D. IMPACT OP DE LOKALE EN PROVINCIALE BESTUREN
Voorliggend ontwerp van besluit heeft geen gevolgen op het beleid of de financiën van de lokale besturen:
- personeel: het voorstel heeft geen weerslag op gebied van personeelsinzet;
- werkingsuitgaven: het voorstel heeft geen weerslag op de lopende uitgaven;
- investeringen en schuld: het voorstel heeft geen investeringen als gevolg;
- ontvangsten: het voorstel resulteert niet in bijkomende ontvangsten.
Conclusie: het voorstel heeft geen weerslag op de werking van de lokale en provinciale besturen.
4. VERDER TRAJECT
Na de principiële goedkeuring van het ontwerp van besluit wordt het voorgelegd voor advies aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en de Raad van Bestuur van Syntra Vlaanderen.
Het ontwerp van besluit wordt eveneens voorgelegd aan de Raad van Bestuur van de VDAB en aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Ten slotte wordt het ontwerp voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
5. VOORSTEL VAN BESLISSING
De Vlaamse Regering beslist:
1. haar principiële goedkeuring te geven aan bovengenoemd ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de oproep ondernemerschapstrajecten;
2. de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie:
2.1. te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en van de Raad van Bestuur van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen” in te winnen;
2.2. te machtigen te beoordelen of voornoemde adviezen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de heden door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurde tekst;
2.3. te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit het advies in te winnen van de Raad van State, met verzoek het advies mee te delen binnen een termijn van dertig dagen, zoals bepaald in artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State als de minister oordeelt dat voornoemde adviezen geen aanleiding geven tot aanpassing van de heden door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurde tekst.
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en landbouw
Xxxxx XXXXXXX
VR 2020 1707 DOC.0808/2
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de oproep ondernemerschapstrajecten
Rechtsgrond
Dit besluit is gebaseerd op:
- het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, artikel 26/2, §3, vierde lid, ingevoegd bij het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming
– Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot
wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord verleend op (datum).
- De Raad van State heeft advies XXXX/X gegeven op (datum), met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Xxxxxxxxx xxxxx
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° agentschap: het Agentschap Innoveren en Ondernemen, dat is opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
2° centrum: een erkend centrum als vermeld in artikel 26/2, §1, 1°, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;
3° oproep ondernemerschapstrajecten: de oproep die gericht is aan een centrum voor de toewijzing van de ondernemerschapstrajecten met een duur van vijf jaar;
4° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de economie;
5° ondernemerschapstraject: het ondernemerschapstraject, vermeld in artikel 26/2, §1, 2°, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid.
Art. 2. De minister organiseert de oproep ondernemerschapstrajecten bij besluit.
Het centrum dient bij het agentschap een dossier in conform artikel 4.
De minister kan de voorwaarden voor de oproep ondernemerschapstrajecten, vermeld in artikel 3, verder detailleren of verfijnen.
Art. 3. De minister bepaalt de volgende elementen bij de oproep ondernemerschapstrajecten:
1° de wijze van indiening en de uiterste datum voor het indienen van een ontwerp van dossier door een centrum;
2° de wijze van overleg over het ontwerp van dossier en de datum voor het indienen van een definitief dossier door een centrum;
3° het relatiebeheer met de centra, zowel met alle centra gezamenlijk voor wat de centra in samenwerking uitvoeren en over hun verschillende programma’s als met elk centrum afzonderlijk, gekoppeld aan de uitvoering van de ondernemerschapstrajecten;
4° de thematische aandachtspunten voor de ondernemerschapstrajecten; 5° de kritieke prestatie-indicatoren;
6° de beslechting van eventuele conflicten of problemen in de uitvoering van de ondernemerschapstrajecten.
Art. 4. Het dossier dat door een centrum wordt ingediend, bevat de volgende elementen:
1° een strategische visie op vijf jaar met aandacht voor rolbepaling, doelgroepen, didactiek en interventielogica, en de samenwerking tussen de erkende centra ondernemersvorming;
2° een dynamische roadmap productontwikkeling en productvernieuwing op vijf jaar, die uitgaat van de strategische visie, vermeld in punt 1°;
3° een overzicht op vijf jaar van de investeringsnoden voor gebouwen, uitrusting en informatietechnologie;
4° de kwalitatieve en kwantitatieve jaarplannen voor het eerste jaar en de ontwerpen voor de volgende vier jaar, met toepassing van de kritieke prestatie-indicatoren, vermeld in artikel 3, 5°.
Het werkplekleren, vermeld in artikel 26/2, §3, voorlaatste lid, van het decreet van 16 maart 2012 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid kan bezoldigd of niet bezoldigd zijn.
Art. 5. Het jaarplan, vermeld in artikel 4, 4°, is de concrete, operationele en jaarlijkse vertaling van de elementen, vermeld in artikel 4, 1° tot en met 3°.
Het jaarplan expliciteert en concretiseert de beleidsmatige doelstellingen voor het volgende cursusjaar en kent de financiële middelen voor het volgende cursusjaar toe. De minister kan aan het jaarplan bijkomende voorwaarden verbinden voor de toekenning van financiële middelen.
Het centrum dient jaarlijks, uiterlijk op […], het jaarplan voor het komende cursusjaar van het centrum in bij het agentschap. Uiterlijk op 30 juni van het jaar waarin het jaarverslag is ingediend, brengt de leidend ambtenaar van het agentschap het centrum op de hoogte van de goedkeuring van het jaarverslag of bezorgt de leidend ambtenaar opmerkingen over het jaarverslag.
Art. 6. De Vlaamse Regering beslist over het dossier, vermeld in artikel 2.
Art. 7. In dit artikel wordt verstaan onder Vlaamse Sociale Inspectie: de afdeling Vlaamse Sociale Inspectie binnen het Departement Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie.
De Vlaamse Sociale Inspectie oefent het toezicht uit op de ondernemerschapstrajecten.
Het toezicht omvat een onafhankelijk tweedelijnstoezicht. De uitvoerders van het toezicht zijn niet betrokken bij het erkennen, subsidiëren, vormgeven, begeleiden of organiseren van de ondernemerschapstrajecten die het voorwerp uitmaken van het toezicht.
De toezichtsopdrachten van de Vlaamse Sociale Inspectie omvatten: 1° het kwaliteitstoezicht;
2° het financieel toezicht.
Het kwaliteitstoezicht omvat het inhoudelijk toezicht op de realisatie van de thematische aandachtspunten, vermeld in artikel 3, 4°. Op vraag van het agentschap kan het kwaliteitstoezicht ook betrekking hebben op het bereiken van de kritieke prestatie-indicatoren, vermeld in artikel 3, 5°.
Het financieel toezicht op de centra omvat:
1° de financiële leefbaarheid en risico’s van de activiteiten inzake
ondernemerschapsvorming;
2° het correct gebruik van de verkregen subsidies.
Op vraag van het agentschap kan het financieel toezicht ook betrekking hebben op de toepassing van de regelgeving inzake diensten van algemeen economisch belang en marktdiensten en de analyse van de financiële processen binnen de centra in dit verband.
De Vlaamse Sociale Inspectie stelt een werkingscode op en maakt die bekend bij de centra.
Art. 8. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de ondernemerschapstrajecten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten, vermeld in artikel 26, § 1, 2°, en artikel 31 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven
extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 tot regeling van de definities, de samenstelling van de commissie Screening, de screeningsvoorwaarden, de werkingsvoorwaarden, de herscreening en de overgangsbepalingen voor de screening, vermeld in artikel 19, § 3, en artikel 26,
§ 3, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 houdende de toegewezen trajecten, innovatie, projecten en het toezicht van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2019.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 september 2012 betreffende de ondernemerschapstrajecten, vermeld in het eerste lid, 2°, blijft echter gelden voor die stageovereenkomsten die ten laatste op 31 december 2020, met toepassing van Titel 3 van het besluit van 14 september 2012, werden afgesloten en dit voor de ganse duur van de stageovereenkomst.
Art. 9. Artikel 49 tot en met 63 van het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” treden in werking op 1 januari 2021.
Art. 10. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.
Art. 11. De Vlaamse minister, bevoegd voor de economie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, (datum)
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Xxx XXXXXX
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw,
Xxxxx XXXXXXX
VR 2020 1707 DOC.0869/1
DE VLAAMSE MINISTER VAN ECONOMIE, INNOVATIE, WERK, SOCIALE ECONOMIE EN LANDBOUW EN DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS, SPORT, DIERENWELZIJN EN VLAAMSE RAND.
NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen
Principiële goedkeuring
Het Vlaams Regeerakkoord 2019 - 2024 stelt dat het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen wordt opgeheven. Om uitvoering te geven aan deze beslissing heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” aangenomen. De opheffing van Syntra Vlaanderen en de inkanteling van de taken van het agentschap binnen de VDAB, VLAIO en het departement Werk en Sociale economie, is voorzien tegen 1 januari 2021.
Het opheffingsdecreet Syntra Vlaanderen wijzigt het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen voor de inkanteling van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx in het departement Werk en Sociale economie. Als gevolg hiervan wordt het uitvoeringsbesluit van 8 juli 2016 vervangen door een nieuw uitvoeringsbesluit. Het nieuwe uitvoeringsbesluit herneemt, mits een aantal aanpassingen, de bepalingen van het besluit van 8 juli 2016 en wordt aangevuld met de bepalingen inzake de oprichting van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx
1. SITUERING
A. BELEIDSVELD/BELEIDSDOELSTELLING
Beleidsdomeinen:
Werk en Sociale economie Onderwijs en Vorming Beleidsvelden: Competenties
Kleuter- en leerplichtonderwijs
B. VORIGE BESLISSINGEN EN ADVIEZEN
Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorziet de opheffing van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen en de inkanteling van de door Syntra Vlaanderen uitgevoerde taken in diverse entiteiten van de Vlaamse overheid:
In opvolging van dit Vlaams Regeerakkoord keurde het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” goed. Het decreet werd op 19 juni 2020 door de Vlaamse Regering bekrachtigd en afgekondigd.
Het voorliggend ontwerpbesluit geeft uitvoering aan voormeld opheffingsdecreet voor de wijziging van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen met het oog op de inkanteling van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx in het departement Werk en Sociale economie.
Het ontwerp werd aangepast aan het wetgevingsadvies nr. 2020/217 van 24 juni 2020. Het positief advies van de Inspectie van Financiën werd verleend op 26 juni 2020.
Het [akkoord] van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting werd verleend op [datum].
2. INHOUD
A. ALGEMENE TOELICHTING
Om uitvoering te geven aan Het Vlaams Regeerakkoord 2019 - 2024 heeft het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven extern
verzelfstandigd agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra
Vlaanderen”, tot regeling van taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam
“Hermesfonds” aangenomen. Het decreet werd op 19 juni 2020 door de Vlaamse Regering bekrachtigd en afgekondigd.
Door bovenvermeld decreet worden de bepalingen uit het opgeheven oprichtingsdecreet van Syntra Vlaanderen met betrekking tot het Vlaams Partnerschap Duaal Leren, met enkele aanpassingen, overgenomen in het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen. In het gewijzigde decreet van 10 juni 2016 worden verschillende bevoegdheden met betrekking tot het Vlaams Partnerschap Duaal Leren aan de Vlaamse Regering gegeven:
• de oprichting van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx;
• de regeling van de werking van het secretariaat van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx; dat secretariaat wordt gezamenlijk opgenomen door het departement Werk en Sociale Economie en het departement Onderwijs en Vorming;
• de aanwijzing van een dienst aan wie het Vlaams Partnerschap Duaal Leren de uitvoering van zijn opdrachten kan toevertrouwen;
• het vastleggen van nadere regels voor de opdrachtbepaling van die dienst;
• de goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx;
• het benoemen van de voorzitter en de leden van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx;
• het toekennen van een vergoeding aan de leden van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
Omdat de rechtsgrond van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx wijzigt, wordt het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2016 houdende uitvoering van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen vervangen door een nieuw uitvoeringsbesluit van het decreet van 10 juni 2016.
Het voorliggende ontwerpbesluit herneemt, mits een aantal aanpassingen, de bepalingen van het besluit van 8 juli 2016 en wordt aangevuld met de bepalingen inzake de oprichting van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
B. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN
Artikel 1: definieert een aantal begrippen.
Artikel 2 regelt de oprichting van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren wordt opgericht binnen het departement Werk en Sociale Economie en zal in zijn werking worden ondersteund door dit departement. Daarbij gaat het om volgende clusters van activiteiten:
− De organisatie van het stakeholdermanagement en de ondersteuning van het Vlaams Partnerschap duaal leren en sectorale partnerschappen
− De organisatie van o.a. infodagen en vormingen, het ontwikkelen van brochures en digitale instrumenten, de ontwikkeling en onderhoud van het digitale loket xxxxxxxxxxxxx.xx en Radar Duaal, in samenwerking met alle relevante stakeholders
− Het verzamelen en verspreiden van kennis over duaal leren en levenslang leren, het actief uitbouwen van relaties met kennisinstellingen en academische partners met als doel de uitbreiding van de kennisbasis en het evidence-based onderbouwen van beleidsopties
− Het inspireren van de stakeholders duaal leren en het opzetten van pilootprojecten voor de uitbouw van een toekomstgerichte regie duaal leren.
Het secretariaat van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx zal gezamenlijk worden opgenomen door het departement Werk en Sociale Economie en door het departement Onderwijs en Vorming. De ministers bevoegd voor de competenties en de minister bevoegd voor onderwijs (verder in deze nota aangeduid als de betrokken ministers) zullen de concrete werking van het secretariaat regelen. Deze ministers zullen ook het huishoudelijk reglement van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx goedkeuren.
Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren kan voor de uitvoering van zijn bevoegdheden een samenwerkingsakkoord sluiten met sectorale partnerschappen. Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren streeft ernaar om de bevoegdheden van duaal leren maximaal toe te vertrouwen aan sectorale partnerschappen zodat op termijn de werking rond de sectorale partnerschappen een maximale dekkingsgraad van duale trajecten realiseert. In die sectoren waar het momenteel nog niet mogelijk is om samen te werken met een sectoraal partnerschap kan het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx zijn taken toevertrouwen aan een door de Vlaamse Regering aan te duiden dienst.
De Vlaamse Regering duidt de VDAB aan als dienst waaraan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren de uitvoering van zijn taken kan toevertrouwen. In afwachting van bijkomende sectorale partnerschappen in de nabije toekomst en indien nodig kan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren aan de VDAB vragen de nodige ondersteuning aan sectoren zonder sectoraal partnerschap te bieden. Eens de sectorale partnerschappen een feit zijn, zal
de ondersteuning van de nieuwe sectorale partnerschappen door het departement Werk en Sociale economie geborgd worden, onder regie van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx. De opdrachtbepaling van de VDAB zal worden vastgelegd door de betrokken ministers. De VDAB kan in dit kader uiteraard enkel opdrachten krijgen binnen de bevoegdheden van het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Artikel 3 regelt de benoeming van de voorzitter en de vertegenwoordigers van de SERV in het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx. De betrokken ministers worden hiervoor bevoegd.
Artikel 4 regelt de vergoeding van de voorzitter van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx. De vergoeding omvat
- Een jaarlijks forfait
- Een vergoeding per zitting
- Een reiskostenvergoeding
De bedragen en de voorwaarden voor de vergoeding worden vastgelegd. De bedragen zijn gelijk aan de bedragen voor instellingen die vallen onder categorie III voorzien in het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot regeling van de vergoedingen van de bestuurders van de publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid, en van de regeringsafgevaardigden die toezicht uitoefenen bij deze agentschappen.
Artikel 5 regelt de modellen van de stageovereenkomst alternerende opleiding en de overeenkomst van alternerende opleiding. Daar waar in het uitvoeringsbesluit van 8 juli 2016 de modellen werden vastgelegd door de Vlaamse Regering, wordt die bevoegdheid nu doorgedelegeerd naar de betrokken ministers. Dit is conform de omzendbrief wetgevingstechniek. De modelovereenkomsten kunnen enkel elementen bevatten die voortvloeien uit het decreet van 10 juni 2016 en het uitvoeringsbesluit ervan.
Artikel 6 tot en met artikel 10 werken een aantal decretale voorwaarden verder uit waaraan een onderneming moet voldoen om te worden erkend als werkplek in het kader van een alternerende opleiding. Het gaat daarbij om voorwaarden waaraan de mentor moet voldoen alsook de voorwaarde inzake financiële draagkracht van de onderneming.
Om de voorwaarde inzake financiële draagkracht van een onderneming te beoordelen wordt rekening gehouden met onder andere achterstallige belastingen en RSZ-schulden, met bedragen die het voorwerp uitmaken van afbetalingsplannen wordt geen rekening gehouden. Dankzij deze bepaling in het besluit kunnen gegevens inzake RSZ-schulden rechtstreeks bij de RSZ en KSZ worden opgevraagd en is het niet nodig om aan ondernemingen een RSZ-attest op te vragen.
De voorwaarden waaraan de mentor moet voldoen betreffen leeftijd en praktijkervaring in het beroep, van onberispelijk gedrag zijn, het volgen van een mentoropleiding:
- Een mentor moet van onberispelijk gedrag zijn. Dit moet worden aangetoond aan de hand van een uittreksel uit het strafwetboek dat niet langer dan een jaar tevoren mag zijn afgeleverd. In voorliggend ontwerpbesluit wordt gepreciseerd dat het moet gaan om een uittreksel uit het strafwetboek model 596.2.. Dit is een specifiek model dat in het leven werd geroepen voor de uitvoering van activiteiten met jongeren. Door middel van het uittreksel uit het strafregister zal het sectorale partnerschap of het Vlaams Partnerschap Duaal Leren beoordelen of de mentor aan deze voorwaarde voldoet. Het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx zal hiervoor richtlijnen vastleggen die door de betrokken ministers moeten worden goedgekeurd. Het uittreksel uit het Strafregister mag echter geen enkele relevante vermelding bevatten betreffende feiten ten aanzien van minderjarigen. Het sectorale partnerschap of, bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap, het Vlaams Partnerschap Duaal Leren, bepaalt wat relevant is.
- Xxxx mentor moet binnen het jaar van de erkenning een mentoropleiding volgen. Voor ondernemingen die tussen 1 september 2019 en 31 maart 2020 een erkenning kregen, wordt die termijn verlengd tot 18 maanden. Omwille van de veiligheidsmaatregelen in het kader van de coronacrisis was het voor sommige ondernemingen immers niet mogelijk om aan deze voorwaarde te voldoen omdat er geen klassikale opleidingen konden worden georganiseerd en er nog geen digitaal aanbod was ontwikkeld. Het sectorale partnerschap kan een kortere termijn bepalen waarbinnen de mentoropleiding moet worden gevolgd.
De minimale inhoud van de mentoropleiding wordt vastgelegd. Het sectorale partnerschap, of bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap in een sector, het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx, bepaalt welke mentoropleidingen in aanmerking komen. Het sectorale partnerschap of Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx kan een vrijstelling van het volgen van de mentoropleiding verlenen voor mentoren die een gelijkwaardige opleiding hebben gevolgd.
- Om de kwaliteit van de begeleiding te garanderen, kan een sectoraal partnerschap (of het Vlaams Partnerschap Duaal Leren in sectoren waar er geen sectoraal partnerschap is) beperkingen opleggen aan het aantal jongeren dat per mentor kan opgeleid worden. Om te vermijden dat er meer jongeren in opleiding zouden zijn dan werknemers werd hiertoe ook een beperking opgelegd.
- Op basis van een bewijs van vooropleiding in het beroep kan er worden afgeweken op de voorwaarden inzake minimumleeftijd en praktijkervaring in het beroep waaraan een mentor moet voldoen. In voorliggend ontwerpbesluit wordt verduidelijkt welke bewijzen van vooropleiding hiervoor in aanmerking komen.
Artikel 11 tot en met 14 geven uitvoering aan 2 beroepsprocedures die in het decreet alternerende opleidingen zijn opgenomen.
De eerste beroepsprocedure regelt het beroep van een onderneming tegen de beslissing om haar niet te erkennen, haar erkenning op te heffen of haar uit te sluiten. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naargelang de beslissing is genomen door het Vlaams Partnerschap Duaal Leren enerzijds of een sectoraal partnerschap of door de VDAB anderzijds. In het eerste geval moet het beroep worden ingediend bij de minister bevoegd voor de competenties, in het tweede geval bij een beroepscommissie die binnen het Vlaams Partnerschap Duaal Leren wordt opgericht. Er wordt gekozen voor een paritaire werking van deze beroepscommissie: naast de voorzitter en de secretaris van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx, zal de beroepscommissie bestaan uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties die zitting hebben in het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
Verder wordt bepaald of het beroep tegen de beslissing tot niet-erkenning, opheffing van erkenning of uitsluiting van de onderneming, al dan niet opschortend werkt.
Bij een beroep tegen een niet-erkenning en een definitieve uitsluiting kan de onderneming tijdens de beroepsprocedure geen overeenkomsten sluiten. Aangezien een beslissing van definitieve uitsluiting wordt genomen bij ernstige feiten, worden tijdens de beroepsprocedure tegen een definitieve uitsluiting de lopende overeenkomsten onmiddellijk beëindigd. Bij een beroep tegen de opheffing van de erkenning of tijdelijke uitsluiting kan de onderneming de lopende overeenkomsten in afwachting van een beslissing over het beroep verder uitvoeren. De onderneming kan echter geen nieuwe overeenkomsten sluiten tijdens de beroepsprocedure.
De tweede beroepsprocedure regelt het beroep dat de onderneming of de leerling kan aantekenen bij het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx tegen de eenzijdige beëindiging van de overeenkomst van alternerende opleiding of de stageovereenkomst alternerende opleiding na de eerste 30 dagen van uitvoering van de overeenkomst.
Artikel 15 en 16 regelen de leervergoeding voor een leerling met een overeenkomst van alternerende opleiding.
De leervergoeding is een percentage van het gemiddeld gewaarborgd minimum- maandinkomen dat stijgt naargelang het leertraject van de leerling vordert. De percentages zijn ongewijzigd overgenomen uit het besluit van 8 juli 2016.
De onderneming betaalt de leervergoeding aan de leerling behalve als het een minderjarige leerling betreft en de wettelijke vertegenwoordiger zich verzet tegen de uitbetaling aan de leerling.
De beperking van de leervergoeding tot het niveau van de kinderbijslaggrens wordt in het nieuwe uitvoeringsbesluit opgeheven. In het Vlaamse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er geen kinderbijslaggrens meer. In Wallonië is er wel nog een kinderbijslaggrens maar de vastgelegde leervergoedingen blijven onder deze grens.
Artikel 17 regelt de bevoegdheid van de Vlaamse Regering inzake afwijkingen op de schoolvakantieregeling.
Voor leerlingen die een alternerende opleiding volgen, geldt de schoolvakantieregeling. Daarop zijn een aantal afwijkingen mogelijk omdat in sommige sectoren net in schoolvakanties er veel activiteiten en dus ook leeropportuniteiten voor de leerling zijn. Zo kan een sectoraal partnerschap (of het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx op verzoek van een onderneming voor sectoren waar er geen sectoraal partnerschap is) omwille van seizoensgebonden activiteiten een structurele afwijking op de schoolvakantieregeling voorzien. Het sectorale partnerschap (of het Vlaams Partnerschap) kan ook in consensus in sommige opleidingen de schoolvakantieregeling beperken tot 12 schoolvakantieweken. De Vlaamse Regering delegeert haar bevoegdheden met betrekking tot de afwijkingen op de schoolvakantieregeling verder naar de betrokken ministers die gezamenlijk een beslissing nemen.
Artikel 18 tot en met 20 betreffen de slotbepalingen.
De artikelen uit het opheffingsdecreet Syntra Vlaanderen met betrekking tot de wijziging van het decreet alternerende opleidingen voor de inkanteling van het Vlaams Partnerschap Duaal Leren treden in werking op 1 januari 2021. Op dezelfde dag treedt ook het nieuwe uitvoeringsbesluit van het decreet alternerende opleidingen in werking.
3. BESTUURLIJKE IMPACT
A. BUDGETTAIRE IMPACT VOOR DE VLAAMSE OVERHEID
Er is geen impact voor de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Overheid gezien de inkanteling van Syntra Vlaanderen binnen drie Vlaamse entiteiten (VLAIO, VDAB, Departement WSE) waarbij het budget volgt. De werking van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx en de vergoeding die aan de voorzitter van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx wordt toegekend zal dus geen meerkost genereren. De andere bepalingen van het ontwerpbesluit hebben geen budgettaire impact.
B. ESR-TOETS
Niet van toepassing
C. IMPACT OP HET PERSONEEL VAN DE VLAAMSE OVERHEID
Voorliggend ontwerp van besluit heeft geen impact op het algemene niveau van de Vlaamse Overheid, en dit zowel op het niveau van het aantal personeelsleden als op dat van het aantal VTE’s.
D. IMPACT OP DE LOKALE EN PROVINCIALE BESTUREN
Voorliggend ontwerp van besluit heeft geen impact op de lokale en provinciale besturen.
4. VERDER TRAJECT
Na de principiële goedkeuring van het ontwerp van besluit wordt het voorgelegd voor advies aan de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Raad van bestuur van Syntra Vlaanderen.
Het ontwerp van besluit wordt eveneens voorgelegd aan de Raad van Bestuur van de VDAB en aan het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Ten slotte wordt het ontwerp van besluit voor advies aan de Raad van State voorgelegd.
Voor de verdere uitwerking van de inkanteling worden ook andere besluiten van de Vlaamse Regering opgesteld.
5. VOORSTEL VAN BESLISSING
De Vlaamse Regering beslist:
1° haar principiële goedkeuring te hechten aan het bijgaande ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen;
2° de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, en de Vlaamse minister, bevoegd voor Onderwijs en vorming, te gelasten over voornoemd ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering het advies in te winnen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) en van de Raad van Bestuur van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen”.
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en landbouw
Xxxxx XXXXXXX
De Vlaamse minister van onderwijs, sport, dierenwelzijn en Vlaamse Rand
Xxx XXXXX
VR 2020 1707 DOC.0869/2
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen
Rechtsgronden
Dit besluit is gebaseerd op:
- de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
- het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen, artikel 2bis tot en met 2quinquies, ingevoegd bij het decreet van 19 juni 2020, artikel 5, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 5 april
2019, artikel 17, gewijzigd bij het decreet van 30 maart 2018, artikel 19, vervangen bij het decreet van 5 april 2019, en artikel 26;
- het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk
vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”, artikel 82.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op (datum).
- De Raad van State heeft advies xxx/x gegeven op (datum).
Motivering
Dit besluit is gebaseerd op de volgende motieven:
- Het Vlaams Regeerakkoord 2019-2024 voorziet in de opheffing van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen en in de inkanteling van de taken die Syntra Vlaanderen uitvoert, in diverse entiteiten van de Vlaamse overheid.
- In opvolging van dit Vlaams Regeerakkoord keurde het Vlaams Parlement op 17 juni 2020 het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk
vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” goed. Door dat
decreet worden de bepalingen uit het opgeheven oprichtingsdecreet van Syntra Vlaanderen met betrekking tot het Vlaams Partnerschap Duaal Leren, met enkele aanpassingen, overgenomen in het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen. In het gewijzigde decreet van
10 juni 2016 worden verschillende bevoegdheden met betrekking tot het Vlaams Partnerschap Duaal Leren aan de Vlaamse Regering gegeven.
- Doordat de rechtsgrond van het Vlaams Partnerschap Duaal Leren wijzigt, wordt ervoor geopteerd om het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2016 houdende uitvoering van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen te vervangen door een nieuw uitvoeringsbesluit van het decreet van 10 juni 2016.
Xxxxxxxxx xxxxx
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk
vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds”.
Initiatiefnemers
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw en de Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 10 juni 2016: het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen;
2° departement: het Departement Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
3° schriftelijk: per brief, per e-mail of, in voorkomend geval, met een webformulier;
4° werkdag: elke kalenderdag met uitzondering van zondagen en wettelijke feestdagen
Hoofdstuk 2. Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren
Art. 2. §1. Binnen het departement wordt een Vlaams Partnerschap Duaal Leren opgericht.
§2. De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, regelen samen het secretariaat van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
§3. De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding wordt aangewezen als de dienst, vermeld in artikel 2bis, §3, tweede lid, van het decreet van 10 juni 2016.
De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, leggen samen de nadere regels vast voor de opdrachtbepaling van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
§4. De bevoegdheden om het huishoudelijk reglement van het Vlaams Partnerschap Duaal Leren goed te keuren, vermeld in artikel 2bis, §4, tweede en derde lid, van het decreet van 10 juni 2016 worden gedelegeerd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties.
Art. 3. Op voordracht van de stemgerechtigde leden van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx benoemen de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, samen de voorzitter van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
Op voordracht van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen benoemen de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, samen de effectieve en plaatsvervangende leden van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx namens de representatieve middenstands-, zelfstandigen- en werkgeversorganisaties en namens de representatieve werknemersorganisaties.
Art. 4. §1. De voorzitter van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx ontvangt een vergoeding die bestaat uit:
1° een vaste vergoeding van 3600 euro op jaarbasis;
2° een presentiegeld van 360 euro per vergadering waaraan de voorzitter heeft deelgenomen;
3° een vergoeding voor reiskosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het mandaat.
De bedragen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, volgen de evolutie van het gezondheidsindexcijfer conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld. Ze zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,04 (basis 2013).
De vergoeding, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt toegekend conform de regeling die geldt voor de vergoeding van reiskosten van personeelsleden van de Vlaamse overheid.
§2. Het vastgestelde bedrag voor het presentiegeld per vergadering geldt voor maximaal twaalf vergaderingen per jaar. Als het Vlaams Partnerschap Duaal Leren in een bepaald jaar meer dan twaalf vergaderingen houdt, wordt het bedrag van het presentiegeld vanaf de dertiende vergadering gehalveerd. Per kalenderjaar wordt de som van de presentiegelden voor de vergaderingen van
het Vlaams Partnerschap Duaal Leren en van de vaste vergoeding op jaarbasis beperkt tot 9000 euro bruto.
Als het mandaat van de voorzitter in een bepaald jaar minder dan twaalf maanden bestrijkt, wordt het bedrag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, pro rata berekend in maanden. Bij die berekening wordt de maand meegerekend waarin het mandaat begonnen of beëindigd is.
§3. De vergoeding van de voorzitter wordt uitbetaald per kwartaal.
§4. De vergoeding van de voorzitter is ten laste van het departement.
§5. De vergoedingen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, worden niet toegekend als het voorzitterschap van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx wordt waargenomen door een lid van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx als vermeld in artikel 2bis, §2, eerste lid, 2° tot en met 11°, van het decreet van 10 juni 2016.
Hoofdstuk 3. Model van de stageovereenkomst alternerende opleiding en model van de overeenkomst van alternerende opleiding
Art. 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, en de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, bepalen samen het model van de stageovereenkomst alternerende opleiding en het model van de overeenkomst van alternerende opleiding, vermeld in artikel 3 van het decreet van 10 juni 2016.
Hoofdstuk 4. Voorwaarden voor de onderneming
Art. 6. Het sectorale partnerschap of, bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap, het Vlaams Partnerschap Duaal Leren beoordeelt op basis van het uittreksel uit het strafregister, vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, of de mentor van onberispelijk gedrag is als vermeld in artikel 7, §1, eerste lid, 1°, a), van het decreet van 10 juni 2016. Het Vlaams Partnerschap Duaal Leren bepaalt hiertoe de richtlijnen. De Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, en de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, keuren samen die richtlijnen goed.
Het uittreksel uit het strafregister, vermeld in het eerste lid, bevat geen enkele relevante vermelding over feiten ten aanzien van minderjarigen. Het sectorale partnerschap of, bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap, het Vlaams Partnerschap Duaal Leren bepaalt wat relevant is.
Art. 7. De onderneming laat de mentor een mentoropleiding volgen en de bijkomende initiatieven die het sectorale partnerschap of, bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap, het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx eventueel neemt voor de professionalisering van de mentor.
Het sectorale partnerschap of, bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap, het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx bepaalt de termijn waarin de mentor de mentoropleiding en de eventuele bijkomende initiatieven, vermeld in
het eerste lid, moet volgen, en beslist over eventuele vrijstellingen. De termijn om de mentoropleiding te volgen, mag echter niet meer bedragen dan een jaar vanaf de erkenning.
In afwijking van het tweede lid mag voor ondernemingen waarvoor de erkenning is verleend in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 maart 2020, de termijn waarin de mentor de mentoropleiding moet volgen, niet meer bedragen dan achttien maanden vanaf de erkenning.
De mentoropleiding omvat een opleiding in het coachen, motiveren, bijsturen en evalueren van leerlingen. Het sectorale partnerschap of, bij afwezigheid van een sectoraal partnerschap, het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx bepaalt welke opleidingen in aanmerking komen als mentoropleiding.
Art. 8. Het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx oordeelt of de mentor een bewijs van vooropleiding heeft als vermeld in artikel 7, §1, tweede lid, 1° en 2°, van het decreet van 10 juni 2016.
De volgende documenten zijn een bewijs van vooropleiding als vermeld in het eerste lid:
1° elk studiebewijs dat uitgereikt is door een reguliere onderwijsinstelling of een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en dat betrekking heeft op de competenties die de onderneming volgens het opleidingsplan moet aanleren;
2° elk bewijs van elders verworven competenties of kwalificaties dat betrekking heeft op de competenties die de onderneming volgens het opleidingsplan moet aanleren.
Art. 9. In dit artikel wordt verstaan onder jongere: elke jongere die in de onderneming een alternerende opleiding volgt als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 10 juni 2016.
Per vestigingsplaats mag het aantal jongeren in opleiding niet meer bedragen dan het aantal werknemers met een arbeidsovereenkomst.
Een onderneming die geen werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst heeft, kan maar één jongere tegelijk opleiden.
Met behoud van de toepassing van het tweede lid kan het sectorale partnerschap het maximumaantal jongeren bepalen dat per mentor gelijktijdig kan worden opgeleid in de sector in kwestie.
Met behoud van de toepassing van het tweede lid kan het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx het maximumaantal jongeren bepalen dat per mentor kan worden opgeleid in de sectoren waar geen maximumaantal jongeren per mentor is bepaald door een sectoraal partnerschap.
Art. 10. Bij de beoordeling van de financiële draagkracht, vermeld in artikel 7,
§1, eerste lid, 3°, van het decreet van 10 juni 2016, wordt onder meer rekening gehouden met achterstallige belastingen en achterstallige bijdragen die een instelling int die belast is met de inning van de socialezekerheidsbijdragen. Er wordt geen rekening gehouden met bedragen die het voorwerp uitmaken van een
afbetalingsplan bij de instelling die met de inning van de socialezekerheidsbijdragen is belast, dat wordt geëerbiedigd.
Hoofdstuk 5. Beroepsmogelijkheden
Afdeling 1. Beroep tegen de niet-erkenning van een onderneming, opheffing van de erkenning van een onderneming of uitsluiting van een onderneming
Art. 11. Binnen het Vlaams Partnerschap Duaal Leren wordt een beroepscommissie opgericht die is samengesteld uit:
1° de voorzitter van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx;
2° twee van de vier leden, vermeld in artikel 2bis, §2, eerste lid, 2°, van het decreet van 10 juni 2016;
3° twee van de vier leden, vermeld in artikel 2bis, §2, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet.
Het secretariaat van de beroepscommissie wordt opgenomen door het secretariaat van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx.
De werking van de beroepscommissie wordt geregeld in het huishoudelijk reglement van het Vlaams Partnerschap Duaal Leren.
Als een sectoraal partnerschap in het kader van een samenwerkingsakkoord met het Vlaams Partnerschap Duaal Leren of de dienst, vermeld in artikel 2, §3, de onderneming niet erkent, de erkenning opheft of een onderneming uitsluit, kan de onderneming tegen die beslissing binnen tien dagen nadat ze de schriftelijke mededeling van de beslissing ontvangen heeft, schriftelijk een gemotiveerd verzoek tot herziening indienen bij de beroepscommissie, vermeld in het eerste lid. De schriftelijke mededeling van de beslissing tot de niet-erkenning, de opheffing van de erkenning of de uitsluiting van een onderneming wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de verzending.
Na onderzoek en nadat ze de onderneming gehoord heeft, neemt de beroepscommissie een beslissing uiterlijk binnen zestig dagen na de dag waarop de beroepscommissie het verzoek heeft ontvangen. Bij overschrijding van die termijn is de omstreden beslissing van rechtswege nietig.
Art. 12. Als het Vlaams Partnerschap Duaal Leren de onderneming niet erkent, de erkenning opheft of een onderneming uitsluit, kan de onderneming binnen tien dagen nadat ze de schriftelijke mededeling van de beslissing ontvangen heeft, schriftelijk een gemotiveerd verzoek tot herziening indienen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties. De schriftelijke mededeling van de beslissing tot de niet-erkenning, de opheffing van de erkenning of de uitsluiting van een onderneming wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de verzending.
Na onderzoek en nadat hij de onderneming gehoord heeft, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, een beslissing uiterlijk binnen zestig dagen na de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen. Bij overschrijding van die termijn is de omstreden beslissing van rechtswege nietig.
Art. 13. Zolang de beroepsprocedure tegen de niet-erkenning van de onderneming loopt, kan de onderneming geen overeenkomsten sluiten.
Zolang de beroepsprocedure tegen de opheffing van de erkenning van de onderneming of tegen de tijdelijke uitsluiting van de onderneming loopt, kan de onderneming geen nieuwe overeenkomsten sluiten. De lopende overeenkomsten worden nog altijd uitgevoerd.
Zolang de beroepsprocedure tegen de definitieve uitsluiting van de onderneming loopt, kan de onderneming geen nieuwe overeenkomsten sluiten. De lopende overeenkomsten worden beëindigd.
Afdeling 2. Beroep tegen de beëindiging van de overeenkomst van alternerende opleiding of de stageovereenkomst alternerende opleiding
Art. 14. De leerling of de onderneming dient een gemotiveerd beroep als vermeld in artikel 26, §3, derde lid, van het decreet van 10 juni 2016, schriftelijk in bij het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx binnen tien dagen na de dag waarop de leerling of de onderneming de schriftelijke mededeling van de beëindiging van de overeenkomst heeft ontvangen. De schriftelijke mededeling van de beslissing tot beëindiging van de overeenkomst wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de verzending.
Het beroep is gericht aan de voorzitter van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx en bevat als bijlage een afschrift van de schriftelijke mededeling van de beëindiging van de overeenkomst.
Het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx spreekt zich binnen zestig dagen na de verzending van het beroep, vermeld in het eerste lid, uit over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de reden tot beëindiging van de overeenkomst. Daarbij hoort het Vlaams Partnerschap Duaal Leren de partijen die bij de overeenkomst betrokken zijn. De partijen kunnen zich laten bijstaan.
De onderneming stelt de leerling in staat om aanwezig te zijn op de vergadering van het Vlaams Partnerschap Xxxxx Xxxxx waarop de partijen gehoord worden.
Hoofdstuk 6. Vergoeding van de overeenkomst van alternerende opleiding
Art. 15. De onderneming die verbonden is door een overeenkomst van alternerende opleiding, is aan de leerling een leervergoeding verschuldigd.
De leervergoeding bedraagt het volgende percentage van het nationaal gewaarborgd gemiddeld minimummaandinkomen, zoals bepaald voor werknemers van achttien jaar bij collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is in de Nationale Arbeidsraad:
1° 34,50% als de leerling de kwalificatiefase of een van de volgende jaren met succes heeft beëindigd:
a) het tweede opleidingsjaar van een alternerende opleiding;
b) het eerste jaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
c) de kwalificatiefase van het buitengewoon secundair onderwijs (opleidingsvorm 3);
2° 32% als de leerling een van de volgende jaren of graden met succes heeft beëindigd:
a) het eerste opleidingsjaar van een alternerende opleiding;
b) de tweede graad van het secundair onderwijs;
3° 29% als de leerling niet voldoet aan de bepalingen, vermeld in punt 1° of 2°.
Een leerling wordt geacht het opleidingsjaar met succes te hebben beëindigd als hij op basis van de competenties die hij tijdens dat opleidingsjaar verworven heeft, studievoortgang kan maken.
De verhoging van de leervergoeding vangt aan bij de start van het volgende opleidingsjaar, op 1 september.
Het bedrag van de maandelijkse leervergoeding die vastgesteld is conform het tweede lid, wordt afgerond naar het hogere veelvoud van 10 cent.
Art. 16. De onderneming betaalt de leervergoeding aan de leerling, tenzij de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige leerling zich verzet.
Bij verzet van de wettelijke vertegenwoordiger betaalt de onderneming de leervergoeding aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Hoofdstuk 7. Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst wegens vakantie
Art. 17. De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, keuren samen de structurele afwijkingen goed, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1°, van het decreet van 10 juni 2016.
De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, bepalen samen, op voorstel van het Vlaams Partnerschap Duaal Leren, de criteria, vermeld in artikel 19, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet. In sectoren waar er een sectoraal partnerschap is, doet het Vlaams Partnerschap Duaal Leren het voorstel op advies van dat sectorale partnerschap.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Art. 18. Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2016 houdende uitvoering van het decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018, 3 mei 2019 en 17 april 2020, wordt opgeheven.
Art. 19. Artikel 71 tot en met 78 van het decreet van 19 juni 2020 tot opheffing van het publiekrechtelijk vormgegeven verzelfstandigd Agentschap “Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen”, tot regeling van de taken en bevoegdheden en tot wijziging van de naam “Hermesfonds” treden in werking op 1 januari 2021.
Art. 20. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.
Art. 21. De Vlaamse minister, bevoegd voor de competenties, en de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, (datum).
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Xxx XXXXXX
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale economie en Landbouw,
Xxxxx XXXXXXX
De Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand,
Xxx XXXXX