Inhoudsopgave
2023-2024
Looptijd 1 januari 2023 – 1 juli 2024
3 Algemene verplichtingen van de werkgever 4
4 Algemene verplichtingen van partijen bij deze cao 5
5 Algemene verplichtingen van de werknemer 6
7 Arbeidsduur en werktijden 10
8 Functiegroepen en salarisschalen 12
17 Uitkering bij overlijden 24
21 Procedure bij reorganisaties 25
Bijlage 1a Salarisafspraken en -verhogingen 28
Bijlage 1c Participatieschalen 31
Bijlage 3 Opleidings- en begeleidingsplan promovendus 32
Bijlage 4 Mobiliteitsmanagement 32
Bijlage 6 Voorbeeld stappenplan reorganisatie 33
Bijlage 7 Ondernemingen onder de werkingssfeer van de cao 35
Bijlage 8 Levensfasebewust personeelsbeleid 36
Bijlage 9a Seizoenmedewerkers 36
Bijlage 9b Overzicht seizoenmusea en functies 36
Bijlage 11 Protocolafspraken 37
In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder:
a. Museumvereniging:
partij ter ener zijde;
b. Werkgever:
elk lid van partij ter ene zijde, voor zover door partijen bij deze cao opgenomen of tussentijds opgenomen in de in bijlage 7 opgenomen lijst;
c. Vakverenigingen:
partijen ter andere zijde;
d. Werknemer:
iedere persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever en waarvan de functie is ingedeeld of gezien de aard der werkzaamheden behoort te worden ingedeeld in de salarisschalen als genoemd in bijlage 1b van deze cao;
e. Partner:
de echtgenoot/echtgenote, de geregistreerde partner, alsmede de partner met wie de niet-gehuwde werknemer, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeen- schappelijke huishouding voert. Niet als partner wordt beschouwd de huisgenoot met wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;
f. OR:
de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden;
g. CAO:
deze collectieve arbeidsovereenkomst met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen;
h. BW:
boek 7 titel 10 Burgerlijk Wetboek;
i. Maand:
een kalendermaand;
j. Week:
een periode van 7 etmalen, waarvan het eerste aanvangt bij het begin van de eerste dienst op maandagochtend;
k. Weekeinde:
het tijdvak tussen zaterdag 00.00 uur en zondag
24.00 uur;
l. Dienstrooster:
een werktijdenregeling die aangeeft op welke tijdstippen werknemers normaliter hun werkzaamheden aanvangen, deze beëindigen en onderbreken;
m. Normale arbeidsduur:
een contractuele arbeidsduur van 36 uur gemiddeld per week op jaarbasis;
n. Maandsalaris:
het salaris zoals geregeld in bijlage 1 van deze cao, inclusief een eventuele persoonlijke garantietoeslag;
o. Maandinkomen:
het maandsalaris vermeerderd met de toeslag voor tijdelijke waarneming als bedoeld in artikel 8 lid 5, alsmede de toeslagen voor roosterdienst en bereikbaarheidsdienst als bedoeld in artikel 9, leden 1, 2 en 3;
p. Jaar:
kalenderjaar, tenzij anders vermeld;
q. Jaarsalaris:
12 keer het maandsalaris;
r. Jaarinkomen:
12 keer het maandinkomen, vermeerderd met de vakantie- toeslag en de eindejaarsuitkering;
s. Uursalaris:
1/156ste van het maandsalaris;
t. Standplaats:
de door de werkgever als zodanig aangegeven plaats waar de werknemer als regel zijn werkzaamheden verricht of van waaruit als regel zijn werkzaamheden aanvangen.
1. Verzoek tot deeltijdarbeid
De Wet Aanpassing Arbeidsduur is niet van toepassing voor zover het betreft het recht op vermeerdering van de over- eengekomen arbeidsduur. De werkgever kan dit verzoek toewijzen, indien de vermeerdering niet in strijd is met enig belang van de werkgever.
2. Arbeidsvoorwaarden naar rato
Indien op grond van de individuele arbeidsovereenkomst de bedongen arbeid minder bedraagt dan de normale arbeids- duur zijn de bepalingen van deze cao, naar rato van de individuele arbeidsduur, op overeenkomstige wijze van toepassing, tenzij in deze cao anders is geregeld.
3. Tijdelijke deeltijdarbeid
a. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt eveneens voor een verzoek tot tijdelijk werken in deeltijd, mits dit organisatorisch inpasbaar is.
b. De termijn dient ten minste één jaar en ten hoogste drie jaren te bedragen.
c. De nieuwe tijdelijke arbeidsduur dient ten minste de helft van de voor de betreffende werknemer geldende arbeids- duur te bedragen.
d. De werknemer die op grond van deze bepaling een beroep doet op tijdelijk werken in deeltijd behoudt het recht op terugkeer naar de eigen functie of, indien dit niet mogelijk is, het eigen functieniveau.
Artikel 3 /Algemene verplichtingen van de werkgever\
1. Toepassing cao
De werkgever verplicht zich geen werknemers in dienst te nemen of te houden op voorwaarden die voor de werknemer in negatieve zin afwijken van deze cao.
a. De bepalingen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van deze cao zijn niet van toepassing op de voormalig universitair werknemers van de Universiteiten van Amsterdam, Leiden en Wageningen die in verband met de overdracht van de botanische en zoölogische collecties en hieraan gerelateerde activiteiten van deze universiteiten in dienst zullen komen bij de Stichting Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis (hierna te noemen: “NCB Naturalis”). In plaats daarvan zal NCB Naturalis op de arbeidsovereenkomsten met deze voormalig universitaire werknemers de bepalingen zoals opgenomen in de sepa- raat tussen partijen bij deze cao overeengekomen ‘Arbeidsvoorwaardenregeling Voormalig Universitair Werknemers’ toepassen.
2. Individuele arbeidsovereenkomst
De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele overeenkomst arbeidsovereenkomst aangaan waarin verwezen wordt naar deze cao, die van de individuele arbeidsovereenkomst integraal deel uitmaakt.
3. Ter beschikking stellen cao
De werkgever zal aan de werknemer een exemplaar van de cao, alsmede van de wijzigingen daarop, ter beschikking stellen.
4. Wervingsbeleid
Bij het ontstaan van vacatures zal de werkgever, rekening houdend met het advies van de OR, alsmede rekening hou- dend met de uitgangspunten van een normale bedrijfsvoe- ring, overgaan tot een interne wervingsprocedure. Gelijktijdig kan worden gestart met een externe wervingsprocedure.
5. Arbeidsomstandigheden
De Arbeidsomstandighedenwet is van toepassing.
6. Vakbondsfaciliteiten
a. Werkgeversbijdrage
De Museumvereniging verklaart zich bereid om tot 2024 aan de vakverenigingen vallend onder deze cao een bij- drage te verstrekken van € 20.000 per jaar. De vakvereni- gingen dragen zelf zorg voor de onderlinge verdeling van dit bedrag.
b. Organisatorische faciliteiten
De werkgever zal ten behoeve van het vakbondswerk in de onderneming de volgende faciliteiten toekennen onder voorwaarde dat dit vakbondswerk de bestaande communi- catie- en overlegstructuren niet doorkruist of belemmert, de voortgang van de werkzaamheden in de onderneming niet worden geschaad en dat jaarlijks een schriftelijke opgave plaatsvindt van de kaderleden van de vakorgani- satie die ondernemingsgerichte activiteiten ontplooien:
1. op verzoek zal door de werkgever een vergaderruimte of spreekkamer ter beschikking worden gesteld;
2. de werkgever zal de kaderleden een gepast gebruik toestaan van telecommunicatie- en reproductieappa- ratuur en, indien aanwezig, van internet en e-mail- faciliteiten;
3. voor het doen van zakelijke mededelingen kan gebruik gemaakt worden van publicatieborden.
c. Op bedrijfsniveau kunnen de werkgever en de OR afspreken dat de vakbondscontributie onderdeel is van de fiscale ruimte in de werkkostenregeling.
d. Voor een verlofregeling betreffende vakbondsbijeenkom- sten wordt verwezen naar artikel 11, lid 4 van deze cao.
7. Getuigschrift
Artikel 656 BW is van toepassing.
8. Medezeggenschap
1. Voor ondernemingen die vallen onder artikel 35.b van
de Wet op de Ondernemingsraden (tussen 10 en 50 werk- nemers), zal - indien ten minste drie kandidaten op de wettelijk voorgeschreven wijze worden voorgedragen
en verkozen - de Wet op de Ondernemingsraden van toepassing zijn.
2. De grens voor het verplicht stellen van een onderne- mingsraad wordt gelegd bij 35 werknemers of meer.
Artikel 4 /Algemene verplichtingen van partijen bij deze cao\
1. Nakoming door partijen
Partijen zullen deze overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven en handhaven.
2. Nakoming door leden
Partijen zullen bevorderen, dat hun leden de bepalingen van deze overeenkomst naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid naleven.
Artikel 5 /Algemene verplichtingen van de werknemer\
1. Goed werknemerschap
De werknemer is gehouden de belangen van het bedrijf van de werkgever als een goed werknemer te behartigen, ook indien geen uitdrukkelijke opdracht daartoe is gegeven.
2. Uitvoering opgedragen werkzaamheden
De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijze van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen.
3. Arbeidsomstandigheden
De werknemer is mede verantwoordelijk voor de orde, veilig- heid en de arbeidsomstandigheden in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot naleving van de desbetreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven.
4. Nevenwerkzaamheden
a. Indien de werknemer enigerlei arbeid voor derden gaat verrichten of als zelfstandige een nevenbedrijf gaat voeren, dient hij dit vooraf aan de werkgever te melden. Indien naar het oordeel van de werkgever te verwachten valt dat de nevenwerkzaamheden schadelijk zijn voor een goede vervulling van het dienstverband dan wel zakelijke belangen van de werkgever schaden, is hij bevoegd de nevenwerkzaamheden te verbieden of aan het verrichten ervan voorwaarden te verbinden, hetgeen door hem schriftelijk en gemotiveerd aan werknemer wordt mede- gedeeld.
b. De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet door de werkgever goedgekeurde nevenwerkzaam- heden, verliest elke aanspraak op de in artikel 16 gere- gelde aanvullingen op de wettelijke uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid.
5. Geheimhouding
a. Tijdens het dienstverband en na beëindiging daarvan, ver- plicht de werknemer zich tot volstrekte geheimhouding omtrent al die ondernemingsaangelegenheden waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat geheimhouding vereist is, ongeacht de wijze waarop deze ter kennis zijn gekomen. De werkgever behoudt zich het recht voor de als gevolg van schending van de geheimhoudingsplicht geleden schade op de (ex-) werknemer te verhalen.
b. De werknemer is ter zake tevens gehouden aan de voor- waarden die de werkgever bij het verwerven van opdrachten met de cliënten is overeengekomen voor zover de werkgever deze voorwaarden schriftelijk aan de werknemer heeft medegedeeld.
6. Misbruik van positie
De werknemer zal zich ervan onthouden:
a. middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan ten behoeve van de onderneming door derden uit te voeren aanne- mingen, leveringen of werken;
b. middellijk of onmiddellijk geschenken met handelswaarde, provisie of beloning aan te nemen van personen of rechts- personen, waarmee hij door of vanwege zijn functie direct of indirect in aanraking komt;
c. andere werknemers van de onderneming te verplichten tot het verrichten van persoonlijke diensten;
d. goederen van de onderneming te gebruiken voor eigen doeleinden.
7. Intellectuele eigendom
a. Onverminderd het wettelijk bepaalde inzake het van rechtswege aan de werkgever toekomen van industriële en intellectuele eigendomsrechten, verkrijgt de werkgever het uitsluitend recht op de door de werknemer in het kader van zijn dienstverband door hem alleen of in samen- werking met anderen gedane uitvindingen, verkregen uit- komsten, modellen, uitgedachte werkwijzen, tekeningen, software, geschreven en/of vervaardigde werken. De werkgever verkrijgt een gelijk recht ten aanzien van zaken en/of goederen als hiervoor omschreven, welke de werk- nemer niet in het kader van zijn dienstverband, maar aan- toonbaar met gebruikmaking van aan de werkgever ontleende kennis of vaardigheid heeft verkregen.
b. De werknemer is verplicht in opdracht en voor rekening van de werkgever te allen tijde medewerking te verlenen bij het verkrijgen van, het beschikken over en het hand- haven van alle rechten in en buiten Nederland, bedoeld in of voortvloeiend uit het bepaalde onder a.
c. De werkgever is niet gehouden voor de onder a bedoelde zaken octrooi of andere bescherming aan te vragen. De werkgever is vrij aan derden hulp te verlenen bij pogingen om voor de betreffende uitvindingen enzovoort bescher- ming te verkrijgen.
d. In geval de werkgever in een door werknemer gedane uitvinding als bedoeld onder a niet is geïnteresseerd, ver- krijgt de werknemer, na toestemming van de werkgever, het recht daarop octrooi aan te vragen. De werkgever
zal zich zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden nadat een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de betreffende werknemer is ontvangen, uitspreken over het al dan niet verlenen van toestemming. Zolang een dergelijk verzoek niet is ontvangen, is de werkgever vrij van de betrokken uitvindingen gebruik te maken en
daarover te publiceren, dan wel daarover aan derden mededeling te doen.
Indien een dergelijk verzoek is ontvangen, zal de werk- gever, zolang hij zich over het verzoek niet heeft uitge- sproken, waar redelijkerwijs mogelijk met de belangen van de werknemer rekening houden bij enig gebruik van de uitvinding of publicatie daaromtrent.
Indien de werknemer het octrooi heeft verworven, zal hij, wanneer de werkgever dit verlangt, bij het verlenen van licenties aan derden ten behoeve van de werkgever bedingen dat deze de vinding en de daarmee verband houdende specifieke kennis voor zichzelf mag gebruiken en laten gebruiken. Voor zover mogelijk is dit onderdeel op overeenkomstige wijze van toepassing op andere vormen van industriële en intellectuele eigendom.
e. De werknemer die belangen heeft of verkrijgt bij octrooien of aanvragen daartoe, is verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de werkgever. Deze laatste zal beslissen of het voortduren van deze belangen al of niet verenigbaar is met het dienstverband. In geval de werknemer verzuimt deze kennisgeving te doen, kan het dienstverband onmiddellijk worden verbroken.
f. Voor zover dit niet afwijkt van enige wettelijke bepaling van dwingende aard, vindt de werknemer in het krachtens de arbeidsovereenkomst genoten salaris vergoeding voor het gemis van de aan de werkgever toevallende rechten van industriële en intellectuele eigendom.
8. Visitatie
De werknemer kan aan visitatie worden onderworpen volgens de binnen het museum vastgestelde veiligheidsregels, welke zijn vastgesteld in overleg met het medezeggenschapsorgaan (OR of PVT).
Artikel 6 /Indienstneming en ontslag\
1. Individuele arbeidsovereenkomst
De werknemer ontvangt bij indiensttreding een exemplaar van deze cao, alsmede een individuele arbeidsovereenkomst waarin onder meer is opgenomen:
a. de naam en plaats van vestiging van de werkgever;
b. de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de werknemer;
c. de standplaats;
d. de datum van indiensttreding;
e. de functie bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst, alsmede de aanduiding ‘voltijdarbeidsovereenkomst’, indien de functie de normale arbeidsduur vergt, dan wel de aanduiding van de overeengekomen individuele arbeidsduur, indien sprake is van een deeltijdarbeids- overeenkomst;
f. de proeftijd;
g. welk van de in lid 3 van dit artikel genoemde arbeids- overeenkomsten is aangegaan;
h. de salarisschaal en het salaris;
i. de datum van toetreding tot de pensioenregeling;
j. eventuele bijzondere voorwaarden die op de arbeids- overeenkomst van toepassing zijn;
k. de opzegtermijn.
2. Proeftijd
In afwijking van artikel 652 BW bedraagt de proeftijd twee maanden, met dien verstande dat geen proeftijd kan worden overeengekomen in een arbeidsovereenkomst met een duur van ten hoogste zes maanden. Voor arbeidsovereenkomsten langer dan zes maanden maar korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd een maand.
3. Aard van de arbeidsovereenkomst
Onverminderd het hiervoor bepaalde, wordt de arbeids- overeenkomst aangegaan:
a. hetzij voor onbepaalde tijd;
b. hetzij voor bepaalde tijd.
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke arbeidsovereenkomst is aangegaan. Indien deze vermelding ontbreekt, is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan.
4. Arbeidsovereenkomst bepaalde tijd
Op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is
artikel 668a van het BW van toepassing en geldt verder het volgende:
1. Artikel 668a, lid 2 BW is niet van toepassing (opvolgende werkgevers).
2. Artikel 668a BW is niet van toepassing op promovendi.
3. Gelet op onder meer de aard van de bedrijfsvoering bij onderzoeksorganisaties en –afdelingen, de te verwachten carrièrepaden en de wijze van financiering geldt in afwij- king van het bepaalde in artikel 668a lid 1 BW dat met wetenschappelijk personeel maximaal 3 arbeidsovereen- komsten in maximaal 4 jaar kunnen worden overeen- gekomen voordat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor func- ties die worden vervuld door seizoenkrachten in dienst van een seizoenmuseum, dat de tussenpoos van niet meer dan 6 maanden wordt verkort tot niet meer dan 3 maanden. Deze afwijking geldt uitsluitend voor de musea en de functies die zijn opgenomen in bijlage 9B van deze cao.
5. Oproepkrachten
Op basis van artikel 628a BW geldt het volgende: Indien een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week is overeen- gekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de werk- nemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
6. Verklaring omtrent het gedrag/veiligheidsonderzoek Een arbeidsovereenkomst wordt slechts aangegaan indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld veilig- heidsonderzoek dan wel op grond van een verklaring omtrent het gedrag, naar het oordeel van de werkgever, geen bezwaar bestaat tegen vervulling van de desbetreffende functie door betrokkene.
7. Aanzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd
De werkgever deelt de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt schriftelijk mee:
- of hij de arbeidsovereenkomst al dan niet wil voortzetten,
- en bij voortzetting onder welke voorwaarden deze zal plaatsvinden.
Deze mededelingsplicht geldt niet bij een arbeidsovereen- komst met een duur van minder dan zes maanden, of bij een arbeidsovereenkomst die niet op een vaste kalenderdatum eindigt.
8. Einde van de arbeidsovereenkomst en opzegtermijnen Behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van de artikelen 678 en 679 BW en
behoudens tijdens of aan het einde van de proeftijd als bedoeld in lid 2, in welke gevallen de arbeidsovereenkomst wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd, neemt de arbeidsovereenkomst een einde:
a. voor werknemers voor onbepaalde tijd in dienst.1:
1. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging
a. korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden.
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
2. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
3. Indien de toestemming bedoeld in artikel 671a lid 1 BW is verleend, wordt de termijn van opzegging, bedoeld in lid 7.a.1, op grond van het bepaalde in artikel 672 lid 4 BW verkort met de proceduretijd, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt.
Voor beide partijen bedraagt de termijn van opzegging na de proeftijd echter nooit minder dan één maand. De opzegging dient zodanig te geschieden dat het einde van de arbeidsover- eenkomst samenvalt met het einde van de kalendermaand.
Het opzeggen van een arbeidsovereenkomst dient te allen tijde schriftelijk of per email te gebeuren.
In individuele gevallen kan een opzegtermijn van twee maanden worden overeengekomen; de opzegtermijn voor de werkgever bedraagt dan vier maanden.
1 Voor de werknemer die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet 45 jaar of ouder was en voor wie op dat tijdstip een langere termijn voor opzegging gold dan volgens deze wet, blijft de oude
b. Voor werknemers voor een bepaalde tijd in dienst op de laatste dag van het tijdvak, genoemd in de individuele arbeidsovereenkomst, dan wel op het tijdstip, bepaald op grond van het eerste lid van artikel 667 en 668 BW. Tussentijdse opzegging is mogelijk na een geldig beding dat schriftelijk is overeengekomen tussen werkgever en werknemer en dat voor beide partijen geldt.
In zijn algemeenheid geldt dat de beëindiging van de arbeids- overeenkomst, voor zover in deze cao niet anders is bepaald, wordt beheerst door de artikelen 667 tot en met 686a BW.
9. Einde arbeidsovereenkomst bij AOW gerechtigde leeftijd
De arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werk- nemer eindigt van rechtswege op de dag voorafgaand aan de dag waarop de werknemer de AOW gerechtigde leeftijd bereikt. Voortzetting van de arbeidsovereenkomst na de AOW leeftijd is alleen mogelijk in overleg tussen de werk- gever en de betrokken werknemer. De pensioenregeling is de pensioenregeling Museumvereniging zoals ondergebracht bij PFZW. Nadere definiëring is opgenomen in bijlage 2 van deze cao.
10. Vast en flexibel werk
Binnen de musea wordt gewerkt op basis van verschillende contractvormen: arbeidsovereenkomsten, uitzendkrachten, zzp’ers, vrijwilligers en stagiaires. Daarbij is het uitgangspunt dat structureel en regelmatig werk in principe wordt verricht door medewerkers met een arbeidsovereenkomst met de werkgever. Per museum wordt jaarlijks met de OR/PVT overleg gevoerd over de definitie van structureel en regel- matig werk en over de verhouding tussen de verschillende contractvormen.
Artikel 7 /Arbeidsduur en werktijden\
1. Arbeidsduur
De arbeidsovereenkomst van een werknemer met een voltijd arbeidsovereenkomst heeft een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week. De jaarurennorm bedraagt 1872 uur (52 weken van 36 uur). De werknemer met een deeltijd arbeids- overeenkomst heeft een jaarurennorm naar rato van het deel- tijdpercentage. De netto jaarurennorm wordt vastgesteld door van de bruto jaarurennorm vakantie-uren en uren voor feestdagen af te trekken.
2. Kaders voor dienstroosters
a. Inroosteren geschiedt jaarlijks in overleg tussen de werk- gever en de werknemer, groep van werknemers of OR/ PVT volgens de normen die gelden in de Arbeidstijdenwet.
b. Voor de werknemer geldt een minimum arbeidsduur van 3 uur per dag, tenzij anders overeengekomen met weder- zijds goedvinden en/of wanneer het dienstbelang dit noodzakelijk maakt.
c. In overleg tussen werkgever en werknemer kunnen per werkweek 1 of meer vaste dagen worden afgesproken waar geen werkzaamheden worden ingeroosterd (blokdagen).
d. Gebroken diensten worden zoveel als mogelijk voor- komen. Een gebroken dienst is een dienst waarbij de werktijd voor tenminste een uur en maximaal drie uur wordt onderbroken.
e. In het dienstrooster wordt voorzien in de mogelijkheid om ten minste 1 keer per roosterperiode een weekend (za zo) vrij te roosteren. In overleg tussen werkgever en werk- nemer kan hiervan worden afgeweken.
f. Werknemers kunnen een afspraak maken over het aantal dagen per week dat de werknemer op basis van zijn deel- tijdfactor beschikbaar moet zijn.
g. Bijlage 12a roosteren en 12b implementatiekader rooster- systematiek is van toepassing bij het vormgeven en uit- voeren van de roostersystematiek.
3. Werkdagen
Werkdagen en -tijden liggen van maandag t/m zondag tussen
7.30 en 20.00 uur.
4. Dienstroosters
a. De werknemer ontvangt van de werkgever jaarlijks voor- afgaande aan het kalenderjaar een jaarrooster waarin in redelijkheid rekening is gehouden met zijn wensen. Struc- turele wijzigingen in dit jaarrooster worden tijdig, doch ten minste twee maanden van tevoren, aan de werknemer voorgelegd en door de werkgever vastgesteld.
b. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 7.2a, 7.4a en 7.5b geldt dat tussen werkgever en OR/PVT een andere roostersystematiek kan worden overeengekomen, die niet is gebaseerd op een jaarrooster. Op basis van de jaaruren- norm is, met inachtneming van de normen die gelden in de Arbeidstijdenwet en binnen nader af te spreken band- breedtes, ruimte voor een variabele arbeidsduur. De jaar- urensystematiek voorziet erin dat per 31 december van het desbetreffende kalenderjaar (of per einde van het dienstverband) in beginsel geen urensaldo meer resteert. In bijlage 12b is het implementatiekader opgenomen dat van toepassing is bij de invoering van een alternatieve roostersystematiek.
c. Als een jaarurensystematiek in overeenstemming met artikel 7.4b van toepassing wordt, kan de werkgever binnen de kaders van het in deze cao bepaalde en met inachtneming van toepasselijke wetgeving (ATW) nadere afspraken maken met de OR of PVT.
d. Onvoorziene wijziging van het werkaanbod (niet zijnde een structurele wijziging van het (jaar)rooster) kan leiden tot roosterwijzigingen. In die situatie wordt in onderling overleg tussen werkgever en werknemer of groep van werknemers naar oplossingen gezocht.
5. Overwerk
a. Van overwerk is sprake indien de jaarurennorm van 1872 uur bruto wordt overschreden.
b. Jaarlijks wordt per werknemer het aantal gewerkte uren vastgesteld en vergeleken met de norm.
Indien de werknemer in enig jaar minder is ingeroosterd dan in zijn individuele arbeidsovereenkomst is afge- sproken, worden deze minuren uitbetaald
Indien de werknemer in enig jaar meer uren heeft gewerkt dan in zijn individuele arbeidsovereenkomst is afge- sproken, dienen deze plusuren binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar in tijd te worden gecompen- seerd. Indien dit niet of slechts ten dele mogelijk is, worden de resterende plusuren uitbetaald tegen 100% van het uurloon en rekenen deze mee in de grondslag van vakantiegeld, eindejaarsuitkering, pensioenopbouw en verlofuren
De werknemer in schaal 10 of hoger heeft geen recht op uitbetaling of compensatie in tijd van resterende plusuren, tenzij deze plusuren zijn gemaakt in opdracht van de directie.
c. Ieder kwartaal genereert de werkgever een overzicht van gewerkte uren per werknemer. Deze informatie wordt aan betrokkene en zijn direct leidinggevende ter hand gesteld ten behoeve van de indeling van de te werken uren in de rest van het jaar.
6. Incidentele overschrijdingen
Een incidentele overschrijding van de normale dagelijkse arbeidsduur van een half uur of minder wordt geacht deel uit te maken van de in het eerste lid bedoelde wekelijkse arbeidsduur.
7. Nachtarbeid
Nachtarbeid is niet verplicht voor werknemers die onge- schiktheid kunnen aantonen op grond van een medische indicatie.
Artikel 8 /Functiegroepen en salarisschalen\
1. Algemeen
a. De functies van de werknemers zijn ingedeeld in functie- groepen op basis van het ORBA-systeem (referentie- methode).
b. De beschrijving van de functies vindt plaats conform het Functiehandboek Musea Museumvereniging, zoals
vastgelegd in overleg tussen partijen bij de cao. In iedere aangesloten onderneming zal dit handboek ter inzage beschikbaar zijn.
c. De werkgever is verantwoordelijk voor een juiste indeling van de functie.
d. Bij elke functiegroep hoort een salarisschaal. De salaris- schalen zijn opgenomen in bijlage 1b van de cao.
e. De werknemer ontvangt schriftelijk mededeling van de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld, de salaris- schaal waarin hij is ingedeeld, zijn schaalsalaris en het aantal periodieken, waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd.
f. Indien een werknemer bezwaar heeft tegen functieom- schrijving en/of indeling van zijn functie, kan hij gebruik maken van de bezwarenprocedure functie-indeling zoals
opgenomen in het Functiehandboek Musea Museum- vereniging.
2. Periodiekenschaal
a. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer in het algemeen het schaalsalaris bij nul periodieken.
b. De werknemer die bij indiensttreding nog niet over de voor de functie vereiste kundigheden en ervaring beschikt, kan gedurende ten hoogste 2 jaar in een lagere dan de met die functie overeenkomende salarisschaal worden ingedeeld.
c. De werknemer die in een functie elders zoveel voor de functie bruikbare kundigheden en ervaring heeft ver- kregen, dat het op grond daarvan niet redelijk zou zijn hem op basis van nul periodieken te belonen, kan één of meer periodieken worden toegekend.
d. Tijdelijke werknemers zonder uitzicht op een vast con- tract, waaronder vakantiewerkers, worden beloond con- form het minimumloon dan wel het minimumjeugdloon.
3. Aanloopschaal minimumloon
In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan bij indiensttreding gedurende ten hoogste een periode van een jaar het mini- mumloon dan wel het minimumjeugdloon worden betaald aan werknemers - bij voorkeur uit de doelgroepen op de arbeids- markt met geen of weinig scholing - die (nog) niet volledig voldoen aan de functie-eisen, echter uitsluitend onder één van de volgende voorwaarden:
a. met verplichting van de werkgever na dat jaar - bij gebleken geschiktheid - een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan;
b. ten behoeve van een additionele werkervaringsplaats, met de inspanningsverplichting na dat jaar een arbeidsover- eenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan.
4. Jaarlijkse salarisverhoging
a. Bij voldoende functioneren wordt het salaris van de werk- nemer in de periodiekenschaal jaarlijks per 1 januari met een periodiek verhoogd tot het eerst hogere salarisbedrag van de salarisschaal, totdat het einde van de schaal is bereikt.
b. 1. Bij buitengewoon goed functioneren kan het salaris worden verhoogd met meer dan een periodiek.
2. Bij onvoldoende functioneren kan de werkgever besluiten de normale jaarlijkse salarisverhoging niet toe te kennen.
3. Een besluit als bedoeld onder 1 of 2 kan alleen plaats vinden op basis van een schriftelijke beoordeling uit- gebracht binnen het kader van een met de OR overeen te komen beoordelingssysteem.
c. Indien na 30 juni van enig jaar indiensttreding plaatsvindt, kan de werkgever besluiten de normale jaarlijkse salaris- verhoging per eerstvolgende 1 januari niet toe te kennen.
5. Tijdelijke waarneming
a. De werknemer, die tijdelijk een functie volledig waar- neemt, die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, blijft ingedeeld in de functiegroep en de salarisschaal die met zijn eigen functie overeenkomen.
b. Indien de tijdelijke waarneming ten minste 30 achtereen- volgende dagen (of diensten) heeft geduurd, ontvangt de werknemer daar voor een uitkering. Deze uitkering wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen het salaris van de werknemer en het salaris dat hij zou ontvangen als hij zou zijn bevorderd naar de waargenomen functie.
c. Deze uitkering wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie reeds rekening is gehouden.
6. Plaatsing in een hoger ingedeelde functie
a. De werknemer die wordt overgeplaatst naar een hoger ingedeelde functie, wordt in de overeenkomende hogere salarisschaal ingedeeld met ingang van de maand volgend op die waarin de overplaatsing naar de hogere functie heeft plaatsgevonden.
b. De verhoging van het salaris wordt vastgesteld op de vol- gende wijze: bij bevordering of inschaling in een hogere salarisschaal wordt het eerst hogere bedrag verhoogd met minimaal 1 periodiek, in de bij de nieuwe functie behorende salarisschaal genomen.
c. In geval van bevordering na 30 juni kan de toekenning van de jaarlijkse periodiek één jaar later plaatsvinden dan per eerstvolgende 1 januari.
7. Plaatsing in een lager ingedeelde functie
a. De werknemer die door eigen toedoen, wegens onbe- kwaamheid of op eigen verzoek, wordt overgeplaatst naar een lager ingedeelde functie, wordt in de overeen- komende lagere salarisschaal ingedeeld met ingang van de maand volgend op die waarin de overplaatsing naar de lagere functie is geschied.
b. De verlaging van het salaris wordt vastgesteld op het verschil tussen de schaalsalarissen bij nul periodieken van de twee betrokken salarisschalen, dan wel zoveel meer als nodig is om het nieuwe salaris in overeenstem- ming te brengen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.
Artikel 9 /Bijzondere beloningen\
1. Vergoeding voor onregelmatige diensten
a. Aan de werknemer die is ingeroosterd op feestdagen wordt per gewerkt uur een toeslag op het uursalaris toe- gekend van 100%. Voor de berekening wordt ten hoogste het uursalaris behorend bij het maximum van schaal 7 gehanteerd.
b. Aan de werknemer die is ingeroosterd op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met zondag tussen
07.30 uur en 20.00 uur, wordt per gewerkt uur een toeslag op het uursalaris toegekend van:
– maandag t/m zondag
tussen 06.00 uur en 07.30 uur
en tussen 20.00 uur en 22.00 uur: 20%
– maandag t/m zondag
tussen 00.00 uur en 06.00 uur
en tussen 22.00 uur en 24.00 uur: 40%
Voor de berekening wordt ten hoogste het uursalaris behorend bij het maximum van schaal 7 gehanteerd.
c. Indien in opdracht van de werkgever een wijziging in het rooster wordt aangebracht binnen 4 dagen voorafgaand aan de geplande arbeid, geldt - tenzij de werkgever wordt genoodzaakt tot de wijziging door buiten zijn invloed vallende omstandigheden - een toeslag van 25% per verschoven uur.
d. Bij de invoering van het nieuwe toeslagenregime per 1 juli 2006 geldt voor de werknemer die al in dienst was bij de werkgever voor 1 juli 2006 een garantieregeling. Deze werknemers ontvangen een inkomensgarantie van 100% van de aan de invoering van het nieuwe toeslagenregime in het voorafgaande jaar (1 juli 2005 - 1 juli 2006) gemid- deld verdiende zaterdagtoeslagen binnen het dagdienst- venster. De garantietoeslag wordt geïndexeerd met
de structurele loonsverhogingen van deze cao en is pensioengevend. In het geval van een roosterwijziging op initiatief van de werknemer, waarbij de werknemer geheel of gedeeltelijk afziet van werken op zaterdag, wordt de garantietoeslag aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
e. Bij de invoering van het nieuwe toeslagenregime per
1 oktober 2013 geldt voor de werknemer die al in dienst was bij de werkgever voor 1 oktober 2013 een garantie- regeling. Deze werknemers ontvangen een inkomens- garantie van 100% van de aan de invoering van het nieuwe toeslagenregime in het voorafgaande jaar
(1 oktober 2012 – 1 oktober 2013) gemiddeld verdiende zondagtoeslagen binnen het dagdienstvenster. De garan- tietoeslag wordt geïndexeerd met de structurele loons- verhogingen van deze cao en is pensioengevend. In het geval van een roosterwijziging op initiatief van de werk- nemer, waarbij de werknemer geheel of gedeeltelijk afziet van werken op zondag, wordt de garantietoeslag aange- past aan de gewijzigde omstandigheden.
2. Vergoeding voor bereikbaarheidsdienst
a. Wanneer de werknemer zich buiten de voor hem geldende werktijden in opdracht van de werkgever beschikbaar dient te houden om zo nodig arbeid te verrichten, is sprake van bereikbaarheidsdienst.
b. De volledige toelage voor bereikbaarheidsdienst per uur bedraagt:
– op maandag tot en met vrijdag: 10%
– op zater-, zon- en feestdagen: 20%
van het voor de werknemer geldende uursalaris, doch ten hoogste het maximum van schaal 7.
c. Indien aan de opgedragen bereikbaarheid geen extra gebondenheid
aan de plaats van tewerkstelling is verbonden, worden de onder b genoemde percentages tot de helft verminderd.
3. Afbouwregeling roosterdienst/bereikbaarheidsdienst
a. De werknemer, die als direct gevolg van onvrijwillige over- gang naar een andere functie blijvend een aanzienlijke vermindering van inkomsten ondergaat door het weg- vallen of verminderen van de toelage als bedoeld in lid 1 respectievelijk lid 2, ontvangt een garantietoelage.
b. De regeling geldt voor de werknemer die ten minste 2 jaar
- direct voorafgaande aan de beëindiging of vermindering van de toelage - zonder onderbreking een toelage heeft ontvangen.
c. De garantietoelage wordt toegekend voor een periode gelijk aan een vierde deel van de tijd gedurende welke de toelage zonder onderbreking is ontvangen, met een maximum van 36 maanden. De garantieperiode wordt in 3 gelijke delen gesplitst.
d. De garantietoelage bedraagt respectievelijk 75%, 50% en 25% van het gemiddelde toelagebedrag berekend
over een periode van 12 betalingstijdvakken voorafgaande aan de datum waarop beëindiging of vermindering van het werken in onregelmatige diensten plaatsvindt, verminderd met het nieuwe gemiddelde toelagebedrag voor de werk- nemer.
e. Voor ieder jaar dat de werknemer langer dan 12 jaar zonder onderbreking toelage heeft ontvangen, wordt de termijn van 36 maanden verlengd met een maand. Deze verlenging bedraagt ten hoogste 12 maanden. Over deze maanden bedraagt de garantietoelage 25%, overeenkom- stig onderdeel d.
f. Voor de werknemer van 55 jaar of ouder zal geen verdere afbouw dan de garantietoelage van 25% plaatsvinden, tenzij onderdeel g van toepassing is.
g. Indien er sprake is van verlaging van de overeenge- komen arbeidsduur wordt de garantietoelage naar evenredigheid aangepast. In het geval van vrijwillige overgang naar een andere functie, wordt de vastge- stelde garantietoelage aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.
4. Buitengewone prestaties
Wegens buitengewone prestaties kan de werkgever, onverlet het bepaalde in artikel 8 lid 4, aan de werknemer een bijzon- dere beloning toekennen in de vorm van bijvoorbeeld extra verlof, een gratificatie of een tijdelijke toelage. Ook aan werk- nemers die het einde van de salarisschaal hebben bereikt dan wel aan wie een persoonlijke garantietoeslag is toegekend, kan een dergelijke bijzondere beloning worden toegekend.
5. Jubileumgratificatie
Aan de werknemer die 12,5 of 25 of 40 jaar bij de werkgever in dienst is, wordt - voor zover de fiscale regelgeving dit toe- laat - een van inhoudingen vrijgestelde gratificatie toegekend ter hoogte van:
25% van het bruto maandinkomen bij 12,5 jaar (belast); 100% van het bruto maandinkomen bij 25 jaar (onbelast); 100% van het bruto maandinkomen bij 40 jaar (onbelast). Voor de berekening wordt het bruto maandinkomen op de jubileumdatum gehanteerd.
Artikel 10 /Feestdagen\
a. Onder feestdagen worden in deze cao verstaan: nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, Bevrijdingsdag, de dag waarop de verjaardag van ons staatshoofd wordt gevierd, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag, alsmede eventueel andere door de werkgever als zodanig aan te wijzen dagen. De werknemer heeft op feestdagen vrijaf met behoud van inkomen.
b. Voor arbeid verricht in roosterdienst op een in artikel 10 lid a genoemde, maandag tot en met vrijdag vallende feestdag, ontvangt de werknemer compenserend vrijaf.
Artikel 11 /Buitengewoon verlof\
De Wet Arbeid en Zorg is van toepassing. In afwijking en met uitsluiting daarvan, voor zover wettelijk toegestaan, geldt het volgende:
1. Betaald verlof
In de volgende gevallen kan de werknemer betaald verlof opnemen, mits hij zo mogelijk ten minste een dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis in het desbetref- fende geval bijwoont:
a. Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont of degene van wie de werknemer het kind erkent, heeft de werknemer gedurende een tijdvak van vier weken, te rekenen vanaf de eerste dag na de xxxxx- xxxx, recht op geboorteverlof met behoud van loon van eenmaal de arbeidsduur per week. Voor aanvullend
geboorteverlof wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de Wet Arbeid en Zorg;
b. bij overlijden van de partner of een eigen kind, stief- of pleegkind: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
c. bij overlijden van xxxxx of schoonouder, stief- of pleeg- ouder: 2 werkdagen; indien de werknemer belast is met de regeling van de uitvaart: de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;
d. bij overlijden van xxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx, broer of zwager, zuster of schoonzuster, schoonzoon of schoondochter, kleinkind of huisgenoot: 2 werkdagen;
e. in geval van ernstige ziekte van partner, xxxxx, schoon-, stief- of pleegouder, eigen kind, stief- of pleegkind en andere personen die van de zorg van de betrokken werk- nemer afhankelijk zijn, indien de omstandigheden daartoe noodzaken en in overleg met de werkgever.
2. Rouwverlof
In aanvulling op artikel 11, 1b en 1c kan de werkgever de werk- nemer op diens verzoek verlof verlenen bij stervensbegelei- ding en aansluitend rouwverlof. Indien de omstandigheden
dit rechtvaardigen kan de werkgever het verlof verlenen
met behoud van het gehele of gedeeltelijke geldende maand- inkomen.
3. Mantelzorg
Op verzoek van de werknemer kan de werkgever met de werknemer passende individuele afspraken maken over nood- zakelijke en door de werknemer te verrichten mantelzorg.
4. Verlof vakbondsbijeenkomsten
a. De werkgever zal, voor zover de bedrijfsomstandigheden dit naar zijn mening toelaten, op verzoek van de vakvereni-
ging waarvan de betrokken werknemer lid is, aan een werk- nemer verlof toekennen in de navolgende gevallen:
1. het als officieel afgevaardigde deelnemen aan bijeen- komsten van bondscongres, bondsraad, districtsver- gaderingen, bedrijfsconferenties of andere daarmee vergelijkbare in de statuten van de vakverenigingen opgenomen organen, voor zover opgenomen in de door de vakvereniging ter beschikking van de werkgever te stellen lijst, met inachtneming van een maximum van:
– 10 dagen per jaar, per vakvereniging, partij bij deze cao,
– te vermeerderen met 1 dag per jaar per 10 leden, per vakvereniging, partij bij deze cao;
2. het deelnemen aan een door de vakvereniging georgani- seerde vormings- of scholingsbijeenkomst, met inacht- neming van een maximum van 3 dagen per jaar, per vakvereniging, partij bij deze cao.
Het verzoek om verlof voor onder 1 of 2 van dit lid bedoelde activiteiten zal door de betrokken werknemer, namens de vakvereniging, als regel schriftelijk en tijdig bij de werkgever worden ingediend. Indien het onder 1 bepaalde maximum in een bijzondere situatie niet toereikend zou zijn, kan de werk- gever in overleg met de vakvereniging van dat maximum afwijken, met inachtneming van de overige in dit lid genoemde voorwaarden.
5. Ouderschapsverlof
Artikel 6.1 t/m 6.9 van de Wet Arbeid en Zorg is van toepas- sing. In aanvulling daarop geldt het volgende:
a. Het ouderschapsverlof wordt toegestaan indien het belang van de normale bedrijfsvoering zich daartegen niet verzet. In geval van onregelmatige werktijden volgens rooster kan in onderling overleg worden gekozen voor een aangepaste invulling van de regeling.
b. In de periode van het ouderschapsverlof verwerft de werknemer vakantierechten over de gewerkte uren.
c. Gedurende het ouderschapsverlof kan de werknemer ervoor kiezen om de pensioenpremie (deels) te betalen die hij zou moeten betalen bij handhaving van zijn arbeid- suren van voor het ouderschapsverlof. Dit in overeen- stemming met de geldende regelingen binnen het pensioenfonds. De werkgever is niet verplicht om het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende het ouderschapsverlof door te betalen. Indien de pensioenre- geling is ondergebracht bij PFZW is het vanaf 1 januari 2013 niet meer toegestaan om de pensioenopbouw bij onbetaald verlof via de werkgever voort te zetten.
d. In geval van ziekte van de werknemer gedurende het ouderschapsverlof en buitengewoon verlof als bedoeld in dit artikel loopt het verlof door zoals met de werkgever is afgesproken, behalve als de werknemer het verlof onder- breekt of stopzet. Indien de werknemer gedurende de periode van het ouderschapsverlof ziek wordt, blijft gedu- rende de eerste twee werkweken het voor hem tijdens het ouderschapsverlof geldende maandinkomen ongewij- zigd. Indien de ziekteperiode langer duurt dan twee werk- weken, wordt vanaf de elfde dag het maandinkomen bepaald op het bedrag alsof geen sprake was van ouder- schapsverlof. Zie verder de bepalingen opgenomen in artikel 16 van deze cao.
6. Zwangerschaps- en bevallingsverlof
De werkneemster heeft recht op in totaal 16 weken zwanger- schaps- en bevallingsverlof. De vaststelling van het aantal weken verlof voor en na de - blijkens een schriftelijke verkla- ring van een geneeskundige - vermoedelijke datum van de bevalling geschiedt in overleg met de werkgever, met dien verstande dat ten minste vier weken voor de vermoedelijke
datum van de bevalling het zwangerschapsverlof in elk geval ingaat. In overleg met de werkgever kan het bevallingsverlof gespreid worden opgenomen. Voor meerlingenverlof wordt verwezen naar de Verzamelwet SZW 2018.
Indien de werkneemster arbeidsongeschikt wordt voor het begin van het zwangerschapsverlof, wordt dit geacht te zijn ingegaan bij het begin van die arbeidsongeschiktheid tot een maximum van 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling.
7. Buitengewoon verlof publiekrechtelijke colleges
Artikel 643 BW is van toepassing.
8. Overige gevallen
a. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan de werk- gever de werknemer op diens verzoek buitengewoon verlof met behoud van zijn gehele of gedeeltelijke maan- dinkomen verlenen, indien de omstandigheden dat naar zijn oordeel rechtvaardigen.
b. Een verzoek van de werknemer tot het verlenen van bui- tengewoon verlof zonder behoud van zijn maandinkomen wordt in beginsel gehonoreerd, tenzij dit redelijkerwijs op grond van zwaarwegende bedrijfsbelangen van de werk- gever niet kan worden gevergd. De werknemer zal in beginsel ten minste twee maanden tevoren schriftelijk een verzoek indienen; de werkgever zal binnen twee maanden schriftelijk en gemotiveerd reageren op het verzoek. Gedurende het buitengewoon verlof kan de werknemer ervoor kiezen om de pensioenpremie (deels) te betalen die hij zou moeten betalen bij handhaving van zijn arbeid- suren van voor het buitengewoon verlof. Dit in overeen- stemming met de geldende regelingen binnen het pensioenfonds. De werkgever is niet verplicht om het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende het
buitengewoon verlof door te betalen. Indien de pensioen- regeling is ondergebracht bij PFZW is het vanaf 1 januari 2013 niet meer toegestaan om de pensioenopbouw bij onbetaald verlof via de werkgever voort te zetten.
c. Voor overige verlofvormen geldt de tekst van de Wet Arbeid en Zorg.
Artikel 12 /Vakantie\
1. Vakantie-uren
De werknemer met een volledige arbeidsovereenkomst ver- werft ongeacht geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid per kalenderjaar, indien en voor zover hij recht op loon heeft gehad, rechten op vakantie met behoud van inkomen ter grootte van 194,4 vakantie-uren.
De werknemer die in deeltijd werkt, verwerft vakantierechten naar rato van zijn deeltijdpercentage.
Voor werknemers die voor 1 januari 2009 de leeftijd hebben bereikt van 45 jaar of ouder geldt bijlage 5 van deze cao.
2. Berekening aantal vakantie-uren
a. Van de in lid 1 van dit artikel genoemde vakantierechten bedragen de wettelijk gegarandeerde vakantierechten vier maal het contractueel aantal arbeidsuren per week
b. Van de in lid 1 van dit artikel genoemde vakantierechten vormen de resterende vakantierechten de bovenwettelijke vakantierechten
c. De werknemer die slechts een deel van het kalenderjaar in dienst van de werkgever is (geweest), heeft aanspraak op een evenredig deel van de in lid 1 genoemde rechten.
3. Opnemen van vakantie-uren
a. Het recht op opname van vakantie-uren gaat in op
1 januari van het jaar waarin deze uren zullen worden verworven of zoveel later in het jaar als wanneer het dienstverband aanvangt.
b. De werkgever stelt de vakantie-uren vast na overleg met de werknemer.
c. De werknemer dient de vakantie-uren zoveel mogelijk op te nemen in het kalenderjaar waarin zij worden verworven, maar in ieder geval voor 31 december van het jaar daarna. De werkgever zal de werknemer daartoe zoveel mogelijk in de gelegenheid stellen.
d. Indien de werknemer de wettelijke vakantie-uren niet voor 1 juli na het kalenderjaar waarin zij zijn verworven heeft opgenomen dan wel gepland, is de werkgever gerechtigd om de vakantie-uren na overleg met de werknemer vast te stellen.
e. Het bepaalde in lid c en d geldt ook voor de (langdurig) zieke werknemer, behalve wanneer hem geen re-integra- tieverplichtingen zijn opgelegd. De zieke werknemer is verplicht om de werkgever te melden wanneer hij met vakantie gaat, zodat de opgenomen uren van het vakan- tie-urensaldo kunnen worden afgeboekt.
f. Wanneer de werknemer vakantie-uren opneemt worden altijd de uren van het saldo afgeboekt die het eerst komen te vervallen of te verjaren.
g. Vastgestelde vakantie-uren kunnen alleen wegens gewichtige redenen worden ingetrokken. Indien de werk- nemer hierdoor onvermijdelijk aantoonbare schade lijdt, zal deze worden vergoed.
4. Het niet verwerven van de vakantierechten gedurende onderbreking van de werkzaamheden
a. De werknemer verwerft geen vakantierechten over de tijd gedurende welke hij wegens het niet verrichten van zijn werkzaamheden geen aanspraak op doorbetaling van het inkomen heeft. Ook over de periode van het ouderschaps- verlof als bedoeld in artikel 11 lid 5, wordt - naar even- redigheid van het verlof - geen vakantie verworven.
b. De werknemer verwerft echter wel vakantie indien hij zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten wegens:
1. zwangerschaps- en bevallingsverlof;
2. het naleven van een wettelijke verplichting of verbin- tenis ten aanzien van de landsverdediging of openbare orde;
3. het met toestemming van de werkgever deelnemen aan een door de vakvereniging van de werknemer georganiseerde bijeenkomst;
4. onvrijwillige werkloosheid bij handhaving van het dienstverband;
5. verlof als bedoeld in artikel 643 BW;
6. het volgen van onderricht waartoe hij krachtens de wet door de werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld.
5. Samenvallen van vakantie-uren met bepaalde andere uren waarop geen arbeid wordt verricht
a. Uren waarop de werknemer geen arbeid heeft verricht om de redenen genoemd in artikel 11, eerste lid sub a t/m e en artikel 12, lid 4 sub b gelden niet als vakantie-uren.
b. Van een verhindering als hiervoor onder a bedoeld, dient de werknemer de werkgever in beginsel van tevoren doch in elk geval zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.
c. Indien de werknemer arbeidsongeschikt wordt gedurende vastgestelde vakantie, zullen de uren waarop de verhinde-
ring zich voordoet niet als vakantie worden geteld. Dit geldt uitsluitend indien de arbeidsongeschiktheid door de controlerende instantie wordt geaccepteerd dan wel door een medische verklaring wordt gestaafd, respectievelijk over die uren een wettelijke uitkering ter zake van ziekte is ontvangen.
d. Aanvankelijk vastgestelde vakantie-uren die op grond van het in dit lid bepaalde niet als zodanig zijn gerekend, kunnen in overleg met de werkgever opnieuw worden vastgesteld.
6. Vakantie bij ontslag
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de werk- nemer desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen met dien ver- stande, dat deze dagen niet eenzijdig in de opzeggings- termijn mogen worden begrepen.
b. Indien de werknemer de hem toekomende vakantie niet heeft opgenomen, zal hem voor elke niet genoten dag een evenredig bedrag van het jaarinkomen worden uitbetaald.
c. Te veel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het maandinkomen verrekend.
7. Verjaring vakantierechten
Wettelijke vakantierechten, welke niet zijn opgenomen voor het tijdstip liggend 1 jaar na het einde van het kalenderjaar waarin ze zijn verworven, vervallen.
Voor bovenwettelijke vakantierechten geldt, conform de wet, een verjaringstermijn van 5 jaar.
Op individueel niveau kan in overleg tussen werkgever en werknemer van de verval- en verjaringstermijn worden afgeweken, bijvoorbeeld omdat de werknemer wil sparen voor een periode van langdurig verlof.
Afspraken over afwijking van de verval- en verjaringstermijn zullen schriftelijk worden vastgelegd.
8. Afkoop vakantie-uren
Afkoop van de in lid 2b genoemde bovenwettelijke vakantie- rechten is toegestaan, mits werkgever en werknemer hier- over overeenstemming bereiken.
9. Kopen en verkopen van vakantie-uren
Met instemming van de OR/PVT kan per museum een regeling worden vastgesteld voor een keuze-systeem arbeidsvoorwaarden waarin het kopen en verkopen van bovenwettelijke vakantie-uren mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 13 /Vakantietoeslag\
1. De werknemer ontvangt, als regel uiterlijk 31 mei, een vakantietoeslag van 8% van het jaarinkomen dat de werk- nemer in het voorafgaande jaar (1 juni tot en met 31 mei) heeft ontvangen. Voor werknemers die deze volledige periode werkzaam zijn geweest op basis van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 1 onder m geldt een minimum vakantietoeslag van € 1250,-
In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakan-
tie-uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
2. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt verre- kening van de vakantietoeslag plaats.
Artikel 14 /Eindejaarsuitkering\
1. De eindejaarsuitkering van enig jaar bedraagt 3,4%.
2. De eindejaarsuitkering wordt in december uitgekeerd en berekend over het in het lopende jaar verdiende jaarsalaris.
3. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vindt ver- rekening van de eindejaarsuitkering plaats naar even- redigheid van de gewerkte tijd in dat kalenderjaar.
Artikel 15 /Ontwikkelbeleid\
a. Minimaal 1 keer per jaar wordt met iedere medewerker een gesprek gevoerd over zijn functioneren en de ontwik- kelmogelijkheden en –wensen, rekening houdend met levensfasebewust personeelsbeleid. Hierbij kan het des- gewenst gaan over taakroulatie, in- en externe mobiliteit, stages, opleidingen, trainingen of anderszins. Ter bevor- dering van levensfasebewust personeelsbeleid ontwik- kelen de musea middels een klankbordgroep instrumenten om elkaar te faciliteren in de uitvoering van dit beleid en zodoende de inzetbaarheid van medewerkers te bevor- deren. Zie ook bijlage 8 van deze cao
b. De werkgever stelt, met inachtneming van de wettelijke bevoegdheden van OR en PVT, tenminste eens in de twee jaar een opleidings- en ontwikkelplan op voor (onderdelen van) de museale organisatie, waarin mede gebruik gemaakt wordt van de met alle medewerkers gevoerde gesprekken. In dit opleidingsplan worden per afdeling en voor de gehele organisatie de prioriteiten gesteld t.a.v. opleiding, scholing en ontwikkeling van medewerkers.
c. Ten behoeve van het ontwikkelbeleid wordt jaarlijks per werkgever een budget van 1% van de loonsom ter beschikking gesteld. Binnen de 1% wordt tenminste 0,5%
gereserveerd voor persoonsgebonden opleidingen. De OR of PVT ziet erop toe dat dit budget daadwerkelijk wordt besteed. Indien het beschikbare budget niet wordt uit- geput is de OR of PVT bevoegd om voorstellen voor besteding te doen. Deze voorstellen worden uitgevoerd, tenzij er gemotiveerd van afgeweken wordt.
Artikel 16 /Arbeidsongeschiktheid\
1. Algemeen
Indien de werknemer ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem de bepalingen van artikel 7:629 BW, de Ziektewet, de wet Arbeid en Zorg, de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. Doorbetaling bij arbeidsongeschiktheid
a. Bij arbeidsongeschiktheid zal aan de werknemer gedu- rende de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW 70% van het maandinkomen, tot maximaal het voor de werknemer geldende maximum dagloon op grond van de wet Financiering Sociale Verzekeringen, worden door- betaald.
b. Gedurende de eerste 52 weken van de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW ontvangt de werknemer, boven op de wettelijke loondoorbetaling, een aanvulling tot 100% van zijn maandinkomen.
c. Gedurende de tweede 52 weken van de wettelijke periode als genoemd in artikel 7:629 BW ontvangt de werknemer, boven op de wettelijke loondoorbetaling een aanvulling tot 70% van het maandinkomen.
d. Indien sprake is van een verlenging van de wettelijke loon- doorbetaling als bedoeld in artikel 7:629 lid 11 BW, zal aan de werknemer gedurende deze periode 70% van zijn maandinkomen worden doorbetaald.
e. Perioden waarin de werknemer ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn werkzaamheden te verrichten worden samengeteld indien zij elkaar met een onderbre- king van minder dan vier weken opvolgen.
f. De maximering tot 70% van het maandinkomen geldt over het deel van de individuele arbeidsduur dat de werknemer als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid geen werk- zaamheden kan verrichten.
g. Voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in dit lid zal het oordeel van de door de werk- gever aangewezen bedrijfsarts/ARBO-arts gevolgd worden.
3. In afwijking van de in lid 2 sub c en d bedoelde maxime- ring tot 70% van het maandinkomen heeft de werknemer over de uren waarin hij activiteiten verricht, waaronder scholing, gericht op re-integratie, recht op een aanvulling tot 100% van het maandinkomen, onder de voorwaarde dat de werkgever hiervoor vooraf, op grond van overeen- stemming met de bedrijfsarts/ARBO-arts inzake nut en noodzaak, toestemming heeft verleend.
4. In afwijking van de in lid 2 sub c bedoelde maximering tot 70% van het maandinkomen heeft de werknemer recht op een aanvulling tot 100% van het maandinkomen voor de tijd waarover hij in de in lid 2 sub c bedoelde periode een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening duurzaam volledig arbeidsongeschikten (IVA) ontvangt, onder de voorwaarde dat het recht op deze uitkering bij aanvang van de in lid 2 sub c bedoelde periode reeds vaststaat.
5. De in de leden 2 tot en met 4 bedoelde loondoorbetaling wordt beëindigd, wanneer de werknemer de AOW gerech- tigde leeftijd bereikt en wordt niet toegekend aan werk- nemers na de AOW gerechtigde leeftijd.
6. De werkgever heeft het recht de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen op te schorten, dan wel de aanvulling te weigeren ten aanzien van de werknemer die:
a. geweigerd heeft gebruik te maken van voorhanden zijnde veiligheidsmiddelen
b. misbruik maakt van deze voorzieningen
c. de controlevoorschriften overtreedt
7. De werkgever heeft het recht de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen te weigeren over de tijd gedurende welke:
a. de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan zijn re-integratie bij de eigen of een andere werkgever;
b. de werknemer zijn genezing heeft belemmerd of ver- traagd;
c. de werknemer weigert mee te werken aan genees- kundig onderzoek door een door de werkgever aange- wezen bedrijfsarts/ARBO-arts, daaronder begrepen het niet volledig informeren van deze arts en het niet opvolgen van de aanwijzingen van deze arts
8. De werknemer die in aansluiting op de in lid 2 onder a bedoelde periode minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt over de tijd waarin hij zijn verdiencapaciteit vol- ledig benut en voor zo lang de mate van arbeidsonge- schiktheid gedurende de hierna aangegeven perioden onafgebroken minder dan 35% blijft:
a. Gedurende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 80% van zijn maandin- komen
b. In aansluiting op de periode als bedoeld onder a gedu- rende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 75% van zijn maandinkomen
c. In aansluiting op de periode als bedoeld onder b gedu- rende een periode van 52 weken een aanvulling op zijn verdiencapaciteit tot 70% van zijn maandinkomen
9. De werkgever zal zich, naast de verplichting van de werk- nemer, optimaal inspannen om de gedeeltelijk arbeidson- geschikte werknemer te herplaatsen in passende arbeid. Een herplaatste werknemer ontvangt na afloop van de in lid 2 onder a genoemde periode een nieuw individuele arbeidsovereenkomst conform verdiencapaciteit en over- eengekomen passende arbeid.
Indien herplaatsing bij de werkgever evident onmogelijk is, zal de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigen na twee jaar arbeidsongeschiktheid. In dit geval wordt gestreefd naar herplaatsing in passende arbeid bij een andere werkgever (het tweede spoor).
Bij reorganisatie wordt geen bijzondere bescherming geboden aan gedeeltelijk arbeidsongeschikten, anders dan de bescherming die ook aan anderen wordt geboden.
10. De bedragen, bedoeld in dit artikel, worden verminderd met de uitkeringen die de werknemer toekomen krach- tens enige sociale verzekeringswet.
Bij de vaststelling van de bedoelde bedragen wordt tevens rekening gehouden met inkomsten uit arbeid of bedrijf, genoten voor werkzaamheden die de werknemer verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daar niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
Door eigen schuld of toedoen niet verkregen of prijs- gegeven uitkeringen en inkomsten worden voor de toe- passing van het in dit artikel bepaalde als wel genoten beschouwd.
11. Voor de werknemer die arbeidsongeschikt is geworden en die recht heeft op een loondoorbetaling als bedoeld in artikel 16 lid 2, geldt zolang de arbeidsongeschiktheid en het recht op loondoorbetaling voortduurt, een pensioenopbouw gebaseerd op 100% van het pensioen- gevend salaris als was de loondoorbetaling niet verlaagd. De premieverdeling blijft ongewijzigd zoals vermeld in artikel 18 lid 3.
Dit opbouwpercentage is van toepassing voor zover pen- sioen- en fiscale wetgeving zich hiertegen niet verzetten.
12. De werkgever zal ter voorkoming van ziekte en arbeids- ongeschiktheid in verband met de arbeid maatregelen treffen. De maatregelen betreffen onder meer:
a. het (doen) voeren van een verzuimregistratie waarvan de uitkomsten worden geanalyseerd en ten minste jaarlijks met de OR worden besproken;
b. het (doen) plegen van onderzoek naar de kwaliteit van de arbeid en de arbeidsomstandigheden (in het bij- zonder van de oudere werknemer) en het op basis van dit onderzoek zo nodig aanbrengen van verbeteringen;
c. in opleidingen aan leidinggevenden aandacht besteden aan het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschikt- heid in verband met de arbeid.
Artikel 17 /Uitkering bij overlijden\
1. Indien de werknemer overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdensuitkering worden verstrekt, gelijk aan drie maal het bedrag van het de werknemer laatstelijk rechtens toekomende bruto maandinkomen, netto uitbetaald. De uitkering wordt vermeerderd met de opgebouwde vakantietoeslag en de afrekening van de nog niet genoten vakantie-uren en de opgebouwde eindejaars- uitkering van enig jaar.
2. Voorhet begrip nagelaten betrekkingen wordt de definitie gevolgd van artikel 674 lid 3 BW.
3. Op de overlijdensuitkering mogen uitkeringen als bedoeld in artikel 674 lid 4 BW in mindering worden gebracht.
Artikel 18 /Pensioenregeling\
1. In het bedrijf van de werkgever bestaat een pensioen- regeling waaraan deelname voor de werknemer die een arbeidsovereenkomst heeft, verplicht is op grond van de desbetreffende toetredingsvoorwaarden.
2. De pensioenregeling is de pensioenregeling Museum- vereniging zoals ondergebracht bij Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW).
3. Met ingang van 1 januari 2012 is de pensioenpremie- verdeling als volgt:
De werkgever 60% van de premie, de werknemer 40% van de premie.
4. Musea die tot de Museum cao toetreden op of na de datum van 1 januari 2007, kunnen op hun verzoek op grond van administratieve en financiële argumenten, dispensatie vragen voor toetreding tot het pensioen- reglement van PFZW, als geregeld in artikel 18 lid 2.
Dispensatie wordt uitsluitend verleend indien de betrokken werkgever kan aantonen minimaal een gelijk- waardige pensioenregeling in stand te houden. Indien geen sprake is van een gelijkwaardige pensioenregeling wordt van de betrokken werkgever verwacht dat hij na het verlopen van het pensioencontract alsnog gaat deel- nemen aan de pensioenregeling Museumvereniging, zoals omschreven in lid 2.
Artikel 19 /Kostenvergoedingen\
1. Algemeen
Alle in redelijkheid, ter beoordeling van de werkgever, ten behoeve van de werkgever gemaakte kosten worden aan de werknemer vergoed.
2. Woon-werkverkeer
De werkgever treft in overleg met de OR/PVT een vergoe- dingsregeling voor woon-werkverkeer.
3. Verhuiskosten
De werknemer die in opdracht van de werkgever verhuist, ontvangt de volgende vergoedingen:
a. volledige vergoeding voor de kosten van het transport van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf;
b. een vergoeding van anderhalf bruto maandsalaris netto uitbetaald voor de kosten van herinrichting en andere kosten rond de verhuizing, tot ten hoogste het fiscaal vrijgestelde bedrag.
4. Dienstreizen
Dienstreizen worden vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer dan wel tegen het fiscaal vrijgestelde
bedrag per kilometer, indien naar het oordeel van de werkgever het gebruik van een eigen vervoermiddel noodzakelijk is.
5. Studie
a. De werknemer kan worden verplicht een bijzondere (vak) opleiding of studie te volgen. De daaraan verbonden kosten komen voor rekening van de werkgever. Het ver- plicht volgen van opleidingen en studies buiten werktijd wordt gecompenseerd in tijd. Seminars en congressen worden niet beschouwd als opleiding en studie.
b. De kosten van een studie of opleiding die overwegend in het belang van de werkgever kan worden geacht, worden voor 75% vergoed. De voor deze studie benodigde tijd is voor 75% van de werkgever en voor 25% van de werk- nemer.
c. De kosten van een studie of opleiding die deels in het belang van werkgever en deels in het belang van werk- nemer is, worden voor 50% vergoed. Deze studie wordt zoveel mogelijk in eigen tijd gevolgd.
d. In overleg met en ter beoordeling van de werkgever worden arbeidsmarktrelevante opleidingen ter vergroting van de
in- en externe mobiliteit van de medewerker aangemerkt als een studie of opleiding als bedoeld in sub b en c.
6. EHBO/bedrijfshulpverlening
De werkgever zal in overleg met de OR een regeling treffen inzake de vergoeding voor EHBO/ bedrijfshulpverlening.
7. Werknemers in deeltijd
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze cao, worden de vergoedingen ingevolge de leden 1, 2, 3 sub a, 4, 5 (met uitzondering van compensatie in tijd) en 6 niet toege- kend naar rato van de individuele arbeidsduur.
Artikel 20 /Derde jaar WW\
De opbouw en de maximale duur van de WW-uitkering zijn per 1 januari 2016 verkort door wijzigingen in de wet Werk en Zekerheid. In de Museum cao is afgesproken om deze verso- beringen van de WW te repareren vanaf 1 mei 2019. Aange- sloten werkgevers zijn verplicht om hiervoor een premie bij hun werknemers in te houden en deze af te dragen aan de Stichting SPAWW.
Artikel 21 /Procedure bij reorganisaties\
1. Bij het voornemen tot reorganisatie dienen de vakbonden tijdig worden betrokken. Onder reorganisatie wordt ver- staan een verandering in de organisatie, zoals bedoeld in artikel 25 eerste lid, onderdeel a tot en met f, van de wet op de ondernemingsraden, met permanente directe en ingrijpende rechtspositionele gevolgen voor werknemers.
2. Alvorens tot de uitvoering van een reorganisatie over te gaan dient overleg met de vakbonden te hebben plaats- gevonden over de rechtspositionele gevolgen van de reorganisatie .
3. Een voorbeeld stappenplan reorganisatie is opgenomen in bijlage 6 van deze CAO.
Artikel 22 /Tussentijdse herziening\
In geval van ingrijpende veranderingen in de algemene soci- aal-economische verhoudingen in Nederland en bij gewijzigde wetgeving, zijn zowel de werkgever als de vakverenigingen gerechtigd gedurende de looptijd van deze overeenkomst tussentijdse herzieningen aan de orde te stellen.
Artikel 23 /Uitleg en geschillen\
1. Algemeen
De uitleg van deze cao berust bij partijen.
2. Overleg tussen partijen
Indien partijen van mening zijn dat er een geschil bestaat omtrent de toepassing van deze cao, zal de meest gerede van hen de overige partijen uitnodigen voor nader overleg, ten- einde te trachten het geschil in der minne op te lossen.
3. Individuele geschillen
Indien een werknemer of een werkgever van mening is dat zich een geschil voordoet voortvloeiend uit de individuele arbeidsovereenkomst, kan hij dit geschil voorleggen aan een commissie van geschillen. Deze commissie bestaat uit een lid met het vertrouwen van de werknemer, een lid met
het vertrouwen van de werkgever en een door beide eerder- genoemde leden samen aan te trekken onafhankelijk voor- zitter. De geschillencommissie stelt haar eigen werkwijze vast en doet aan de geschilpartijen binnen twee werkweken na installatie mededeling van de procedure die ze zal volgen.
Geschillen inzake functie-indeling en ontslagzaken kunnen niet worden voorgelegd aan deze commissie.
In het kader van individuele geschillen als genoemd in dit lid, geldt een verplichting van de werkgever om in het voor beroep vatbare besluit te melden dat bezwaar moet worden ingediend bij het secretariaat van de Museumvereniging, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx.
Artikel 24 /Onvoorziene gevallen\
In gevallen waarin deze cao niet voorziet, zal de werkgever naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een voor- ziening treffen.
Artikel 25 /Looptijd\
1. Deze cao treedt in werking op 1 januari 2023 en eindigt op 30 juni 2024.
2. Behoudens opzegging door een der partijen wordt deze cao geacht telkens met een jaar te zijn verlengd. Opzeg- ging dient ten minste drie maanden voor de afloopdatum te geschieden bij aangetekend schrijven aan de andere partij(en).
3. Indien deze cao is opgezegd, doch de onderhandelingen omtrent een nieuwe cao bij het eindigen van de lopende cao nog niet zijn afgesloten, worden voor de tijd van de daarna nog voortdurende onderhandelingen die bepa- lingen van de opgezegde cao toegepast.
4. Bij opzegging door een of meer partijen ter andere zijde eindigt deze overeenkomst uitsluitend voor die partij(en).
Bijlagen
Bijlage 1a /Salarisafspraken en -verhogingen\
Per 1 januari 2023 worden de salarisschalen van 1 juli 2022 verhoogd met 5%
Per 1 april 2023 worden de salarisschalen 1 t/m 7 verhoogd met een structurele nominale verhoging van Euro 100 bruto op full time basis.
Per 1 juli 2023 worden de salarisschalen 8 t/m 15 verhoogd met een structurele nominale verhoging van Euro 100 bruto op full time basis.
Bijlage 1b /Salarisschalen\
Salarisschalen per 1 januari 2023 (inclusief de verhoging van 5%)
Eindejaarsuitkering 3,4%.
PERIODIEKEN
GROEP
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
0 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 2674 | 2863 | 3087 | 3368 | 3701 | 4070 | 4456 | 4845 | 5337 |
1 2142 | 2211 | 2256 | 2359 | 2448 | 2579 | 2750 | 2941 | 3178 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 |
2 2178 | 2258 | 2306 | 2413 | 2506 | 2643 | 0000 | 0000 | 0000 | 3558 | 3914 | 4334 | 0000 | 0000 | 0000 |
3 2211 | 2306 | 2349 | 2476 | 2565 | 2711 | 2899 | 3103 | 3351 | 3652 | 4019 | 4468 | 4910 | 5385 | 5988 |
4 2242 | 2348 | 2395 | 2533 | 2625 | 2773 | 2974 | 3183 | 3438 | 3745 | 4123 | 4601 | 5063 | 5566 | 6209 |
5 2275 | 2394 | 2441 | 2587 | 2680 | 2838 | 3048 | 3262 | 3522 | 3840 | 4235 | 4736 | 5213 | 5746 | 6424 |
6 2312 | 2439 | 2486 | 2644 | 2739 | 2902 | 3124 | 3345 | 3611 | 3934 | 4340 | 4869 | 5364 | 5931 | 6643 |
7 2347 | 2484 | 2536 | 2705 | 2800 | 2969 | 3197 | 3423 | 3695 | 4028 | 4446 | 5001 | 5518 | 6110 | 6862 |
8 | 2532 | 2579 | 2763 | 2855 | 3032 | 3270 | 3503 | 3782 | 4120 | 4552 | 5132 | 5669 | 6292 | 7080 |
9 | 2916 | 3099 | 3348 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 6472 | 7301 | |||
10 | 3663 | 3952 | 4312 | 4763 | 5401 | 5973 | 6653 | 7520 | ||||||
11 | 4041 | 4406 | 4870 | 5536 | 6124 | 6834 | 7734 | |||||||
12 | 4975 | 5668 | 6280 | 7020 | 7952 | |||||||||
13 | 6427 | 7198 | 8169 |
Salarisschalen 1 t/m 7 per 1 april 2023 (inclusief de nominale verhoging van Euro 100 bruto)
Eindejaarsuitkering 3,4%.
PERIODIEKEN
GROEP
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
0 2206 | 2264 | 2310 | 0000 | 0000 | 0000 | 2774 | 2863 | 3087 | 3368 | 3701 | 4070 | 4456 | 4845 | 5337 |
1 0000 | 0000 | 0000 | 2459 | 2548 | 2679 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 |
2 2278 | 2358 | 2406 | 2513 | 2606 | 2743 | 2922 | 3025 | 3262 | 3558 | 3914 | 4334 | 0000 | 0000 | 0000 |
3 2311 | 2406 | 2449 | 2576 | 2665 | 2811 | 2999 | 3103 | 3351 | 3652 | 4019 | 4468 | 4910 | 5385 | 5988 |
4 2342 | 2448 | 2495 | 2633 | 2725 | 2873 | 0000 | 0000 | 0000 | 3745 | 4123 | 4601 | 5063 | 5566 | 6209 |
5 2375 | 2494 | 2541 | 2687 | 2780 | 2938 | 3148 | 3262 | 3522 | 3840 | 4235 | 4736 | 5213 | 5746 | 6424 |
6 2412 | 2539 | 2586 | 2744 | 2839 | 3002 | 3224 | 3345 | 3611 | 3934 | 4340 | 4869 | 5364 | 5931 | 6643 |
7 2447 | 2584 | 2636 | 2805 | 2900 | 3069 | 3297 | 3423 | 3695 | 4028 | 4446 | 5001 | 5518 | 6110 | 6862 |
8 | 2632 | 2679 | 2863 | 2955 | 3132 | 3370 | 3503 | 3782 | 4120 | 4552 | 5132 | 5669 | 6292 | 7080 |
9 | 3016 | 3199 | 3448 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 | 6472 | 7301 | |||
10 | 3663 | 3952 | 4312 | 4763 | 5401 | 5973 | 6653 | 7520 | ||||||
11 | 4041 | 4406 | 4870 | 5536 | 6124 | 6834 | 7734 | |||||||
12 | 4975 | 5668 | 6280 | 7020 | 7952 | |||||||||
13 | 6427 | 7198 | 8169 |
Salarisschalen per 1 juli 2023 (inclusief de nominale verhoging van Euro 100 bruto voor de schalen 8 t/m 15)
Eindejaarsuitkering 3,4%.
PERIODIEKEN
GROEP
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
0 2206 | 2264 | 2310 | 0000 | 0000 | 0000 | 2774 | 2963 | 3187 | 3468 | 3801 | 4170 | 4556 | 4945 | 5437 |
1 0000 | 0000 | 0000 | 2459 | 2548 | 2679 | 2850 | 3041 | 3278 | 3563 | 3908 | 4301 | 4704 | 5127 | 5657 |
2 2278 | 2358 | 2406 | 2513 | 2606 | 2743 | 2922 | 3125 | 3362 | 3658 | 4014 | 4434 | 4859 | 5306 | 5874 |
3 2311 | 2406 | 2449 | 2576 | 2665 | 2811 | 2999 | 3203 | 3451 | 3752 | 4119 | 4568 | 5010 | 5485 | 6088 |
4 2342 | 2448 | 2495 | 2633 | 2725 | 2873 | 3074 | 3283 | 3538 | 3845 | 4223 | 4701 | 5163 | 5666 | 6309 |
5 2375 | 2494 | 2541 | 2687 | 2780 | 2938 | 3148 | 3362 | 3622 | 3940 | 4335 | 4836 | 5313 | 5846 | 6524 |
6 2412 | 2539 | 2586 | 2744 | 2839 | 3002 | 3224 | 3445 | 3711 | 4034 | 4440 | 4969 | 5464 | 6031 | 6743 |
7 2447 | 2584 | 2636 | 2805 | 2900 | 3069 | 3297 | 3523 | 3795 | 4128 | 4546 | 5101 | 5618 | 6210 | 6962 |
8 | 2632 | 2679 | 2863 | 2955 | 3132 | 3370 | 3603 | 3882 | 4220 | 4652 | 5232 | 5769 | 6392 | 7180 |
9 | 3016 | 3199 | 3448 | 3681 | 3969 | 4317 | 4759 | 5368 | 5924 | 6572 | 7401 | |||
10 | 3763 | 4052 | 4412 | 4863 | 5501 | 6073 | 6753 | 7620 | ||||||
11 | 4141 | 4506 | 4970 | 0000 | 0000 | 0000 | 7834 | |||||||
12 | 5075 | 5768 | 6380 | 7120 | 8052 | |||||||||
13 | 6527 | 7298 | 8269 |
Bijlage 1c /Participatieschalen\
Voor de werknemers van wie is vastgesteld dat zij met vol- tijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het Wet- telijk Minimum Loon (WML) en die onder de Participatiewet vallen is een aparte loonschaal ingevoegd. Deze loonschalen zijn uitdrukkelijk bedoeld voor mensen uit deze doelgroep en bevat een aantal treden om werknemers een realistisch inko- mensperspectief te bieden.
De bedragen zij gekoppeld aan de Wet Minimumloon (WML) en worden steeds aangepast conform de wet.
De volgende staffel is van toepassing:
WML 105%
110%
115%
120%
De werknemer heeft recht op een vakantietoeslag zoals bedoeld in artikel 13 van de cao.
Bijlage 2 /Pensioenregeling\
De pensioenregeling is het reglement van Pensioenfonds Zorg & Welzijn.
Dit reglement, en wijzigingen daarop, worden aan de werk- nemer ter beschikking gesteld.
Aanhangsel Museum cao
In het kader van de Museum cao zijn de volgende aanvul- lingen overeengekomen:
1. Het jaarsalaris is gelijk aan het jaarinkomen op basis van artikel 1, onderdelen o en r van de Museum cao;
2. De verdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer is vastgelegd in artikel 18 van de Museum cao;
3. Met betrekking tot de ingangsdatum van het pensioen wordt verwezen naar artikel 6 lid 9 van de cao.
Bijlage 3 /Opleidings- en begeleidingsplan promovendus\
Artikel 1 Opleidings- en begeleidingsplan promovendus
Artikel 1.1
De werkgever ziet erop toe dat, na overleg met de promo- vendus en in overeenstemming met de aangewezen bege- leider dan wel de promotor voor de promovendus een op hem afgestemd opleidings- en begeleidingsplan wordt vastgesteld en dat dit plan binnen 3 maanden na de aanvang van het dienstverband aan de promovendus wordt uitgereikt. Het opleidings- en begeleidingsplan wordt tegen het einde van het eerste jaar nader ingevuld voor de verdere duur van het dienstverband en wordt zo nodig van jaar tot jaar bijgesteld.
Artikel 1.2
In het opleidings- en begeleidingsplan wordt in ieder geval vastgelegd:
a. Welke kennis en vaardigheden dienen te worden ver- worven en op welke wijze dit dient plaats te vinden;
b. Wie voor de promovendus optreedt als begeleider (dat wil zeggen onder wiens toezicht de promovendus werkzaam is en wie de promotor is). Indien de begeleider niet de promotor is, wordt bovendien vastgelegd dat de promo- vendus bij de aanvang van het promotie-onderzoek als- mede op die momenten die beslissend zijn voor de voortgang van het onderzoek, doch ten minste eenmaal per jaar, een gesprek heeft over het promotie-onderzoek met de promotor.
c. De omvang in uren per maand van door de aangewezen begeleider te geven persoonlijke begeleiding waarop de promovendus tenminste recht heeft.
Bijlage 4 /Mobiliteitsmanagement\
De werkgever geeft in overleg met de OR of PVT invulling aan mobiliteitsmanagement, waarbij vooral gekeken wordt naar het flexibiliseren van arbeidspatronen, het vermijden van autogebruik en het bevorderen van plaats- en tijdonafhanke- lijk werken.
Bijlage 5 /Overgangsregeling afschaffen leeftijdsvakantie-uren\
Werknemers van 45 jaar of ouder behouden de, op peildatum 1 januari 2009 voor hen geldende leeftijdsvakantie-uren, voor zover uitstijgend boven de basisvakantie-uren van 194,4 uur. Na deze datum worden geen leeftijdsvakantie-uren meer opgebouwd. Werknemers in dienst getreden na 1 januari 2009 hebben geen recht op leeftijdsvakantie-uren.
Bijlage 6 /Voorbeeld stappenplan reorganisatie\
Voorfase | Fase 1 Voorbereiding | Fase 2 Overleg | Fase 3: Uitvoering | Fase 4: evaluatie |
1. Algemeen beleid • organisatieontwikkelingen • vlootschouw hoe organisatie erbij staat • dossiers op orde | 3. Plan van aanpak w.o.: • inrichting project team (w.o. benodigde (externe) expertise • opstellen draaiboek (de te nemen stappen in alle fases) • benoemen verantwoordelijken • risicoanalyse • strategie beïnvloeding stakeholders • tijdpad | 9. OR-traject w.o.: • formele adviesaanvraag • afspraak over tijdpad • overleg • informatieverstrekking • afstemming op vakbondstraject • inhuur deskundige door OR • adviseren en begeleiden bij proces | 12. Ontslag en uitvoering sociaal plan w.o. • eventuele vaststelling definitieve ontslaglijst • aanzeggingsgesprekken (evt. voor- afgaande training) • herplaatsingsprocedure • uitvoering selectieprocedure (nieuwe functies) • beëindigen arbeidsovereenkomsten. (vaststellingsovereenkomsten, ontslag- procedures • berekening ontslagvergoedingen • advisering fiscaal/juridisch • i.o.m. vakbonden samenstelling en advisering door begeleidingscommissie over SP | 14. Intern • Projectevaluatie • Werknemerstevreden- heidsonderzoek |
2. Voorafgaande aan besluit • visievorming directie/management • analyse, incl. • krachtenveld • scenario’s • plan van aanpak • onderzoek beschikbaar budget • naar wie wordt wanneer waarover gecommuniceerd | 4. Reorganisatieplan w.o.: • aanleiding • inhoud voorgenomen besluit • onderbouwing • overwogen alternatieven • organisatieplaatje oud en nieuw • mogelijke personele consequenties (w.o. te vervallen arbeidsplaatsen) • tijdpad | 10. Onderhandeling vakbonden over sociaal plan w.o.: • overleg • afstemming op OR-traject • afspraak over tijdpad (incl. ledenraad- plegingen tijdens en aan het eind van het traject) | 13. Invoering interne organisatiestructuur w.o.: • begeleiding blijvers • training en opleiding • maken van afspraken over follow-up functieonderzoek • vormgeven interne overlegstructuur | |
5. Communicatieplan w.o.: • netwerk/krachtenveld analyse • wie wordt wanneer waarover geïnformeerd (w.o. in ieder geval OR, alle vakbonden en werknemers) • tijdpad (tijdig informeren OR en bonden zoveel mogelijk gelijktijdig) | 11. Definitief besluit • motivatie n.a.v. advies OR • evt. maand wachttijd bij negatief advies OR | |||
6. Nieuwe organisatiestructuur • bepalen te vervallen, en nieuwe functies • uitwisselbaarheid van bestaande functies en nieuwe functies • afspiegeling binnen bestaande functies | ||||
7. Voorbereiding OR-adviesaanvraag | ||||
8. Sociaal plan (maatwerk per museum)w.o.: • keuze instrumenten en procedures • kosten berekeningen • wijze beëindigen arbeidsovereenkomsten • voorlopige routing uitvoering |
Vormgeving van het sociaal plan
Onder een sociaal plan wordt verstaan: een uitgewerkt schema van maatregelen gericht op de opvang van de nega- tieve sociale en financiële gevolgen van een reorganisatie voor de werknemers.
De kern van een sociaal plan wordt gevormd door de instru- menten. Deze geven aan hoe de sociale gevolgen van een reorganisatie voor de medewerkers worden opgevangen.
Daarnaast kennen we procedureregelingen. Hierbij kan gedacht worden aan de werkingssfeerbepaling, hardheids- clausule, instelling begeleidingsprocedure en plaatsings- procedures.
Soorten instrumenten
Afhankelijk van het reorganisatietraject en de terreinen waarop de reorganisatie gevolgen zal hebben voor de werk- nemers kunnen in grote lijnen vier soorten instrumenten worden onderscheiden, te weten:
• afscheidsregelingen,
• begeleidingsregelingen naar een nieuwe functie (intern/ extern), inclusief scholing en opleiding,
• arbeidsvoorwaardelijke regelingen,
• verhuis- en reiskostenregelingen.
Het relatieve belang van de instrumenten kan verschillen per reorganisatietraject.
Keuze van instrumenten
De volgende keuzes dienen in elk geval gemaakt te worden bij het opstellen van een sociaal plan:
• Welke instrumenten, de vormgeving van de instrumenten en het financieel niveau van de instrumenten.
Voorbeelden:
(Financiële) afscheidsregelingen:
• Vertrekstimuleringsuitkering, ontslaguitkering, aanvulling op sociale zekerheidsuitkeringen, aanvulling op lager salaris nieuwe werkgever, reparatie van pensioengaten.
Begeleidings- en scholingsregelingen:
• Naar een functie intern (afspraken maken over de defi- nitie van een passende functie, bepalen hoeveel salaris- groepen lager mag worden ingeschaald, maximale reistijd bepalen).
• Naar een functie extern, tijdens en/of na einde dienst- verband( inschakelen outplacementbureau, faciliteren benodigde tijd, vergoeding sollicitatiekosten).
• Vergoeding scholings- en opleidingskosten (voor een functie intern om de kwalificaties van de medewerker te verbeteren, om bemiddelbaarheid naar een functie extern beter mogelijk te maken).
Arbeidsvoorwaardelijke regelingen, gevolgen van inschaling in een lager ingedeelde functie:
• (betreffende CAO-artikelen volgen, mogelijkheden per- soonlijke toeslag (pt) bezien, afbouw pt binnen beperkt aantal jaren, bevriezing pt, afkoop pt, indexering pt).
Verhuis- en reiskostenregeling:
• (extra (tijdelijke) reiskostenvergoeding, tijdelijke vergoe- ding/compensatie extra reistijd, vergoeding verhuiskosten bij externe herplaatsing, vergoeding kosten i.v.m. hogere woonlasten).
Bijlage 7 /Ondernemingen onder de werkingssfeer van de cao\
• Stichting Joods Cultureel Kwartier te Amsterdam;
• Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Het Rijksmuseum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Van Gogh Museum te Amsterdam;
• Stichting Paleis Het Loo Nationaal Museum te Apeldoorn;
• Stichting tot Beheer van Huis Doorn te Doorn;
• Stichting Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen;
• Stichting Rijksmuseum Twenthe te Enschede;
• Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis te ’s-Gravenhage;
• Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek/ Museum Meermanno-Westreenianum te ’s-Gravenhage;
• Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te ’s-Gravenhage;
• Teylers Museum te Haarlem;
• Stichting Naturalis Biodiversity Center;
• Stichting Rijksmuseum van Oudheden te Leiden;
• Stichting Nationaal Museum voor Wereldculturen te Leiden;
• Stichting tot Beheer van Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde te Leiden;
• Stichting Rijksmuseum Muiderslot te Muiden;
• Stichting Kröller-Müller Museum te Otterlo;
• Stichting Museum Slot Loevestein te Poederoijen;
• Stichting Museum Catharijneconvent te Utrecht;
• Stichting Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem;
• Stichting Mommerskwartier te Tilburg;
• Stichting Texels Museum te Texel;
• Stichting Nationaal Veiligheidsinstituut te Apeldoorn;
• Stichting MOTI, Museum of the Image te Breda;
• Stichting Noordbrabants Museum te ’s Hertogenbosch;
• Stichting Defensiemusea te Soesterberg;
• Stichting Museum Gouda te Gouda;
• Stichting Centraal Museum Utrecht te Utrecht;
• Stichting Design Museum Den Bosch, te ’s Hertogenbosch;
• Stichting Museum Arnhem, te Arnhem;
• Stichting tot beheer Museum Boijmans van Beuningen te Rotterdam;
• Stichting Stedelijk Museum Alkmaar te Alkmaar;
• Stichting Maritiem Museum te Rotterdam;
• Stichting Stedelijk Museum Amsterdam te Amsterdam;
• Stichting Kunstmuseum Den Haag te Den Haag;
• Stichting Wereldmuseum te Rotterdam;
• Stichting Erfgoedpark Batavialand te Lelystad;
• Stichting Groninger Museum voor Stad en Lande te Groningen;
• De Museumvereniging te Amsterdam;
• Stichting De MuseumFabriek te Enschede;
• Stichting Drents Museum te Assen;
• Stichting Amersfoort in C te Amersfoort;
• Stichting Het Fries Museum te Leeuwarden;
• Stichting Keramiekmuseum Het Princessehof te Leeuwarden;
• Stichting Musea Zutphen te Zutphen;
• Stichting Museum Rotterdam;
• Museon Den Haag;
• Stichting Rembrandthuis Amsterdam;
• Haags Historisch Museum Den Haag;
• Stichting Amelander Musea;
• Stichting Erfgoedpark Batavialand te Lelystad;
• Stichting Biesbosch Museumeiland te Werkendam;
• Stichting Eusebius te Arnhem;
• Stichting Erfgoedcentrum Tongerlohuys te Roosendaal;
• Nederlands Fotomuseum te Rotterdam;
• Xxxxx Xxxx Museum te Haarlem
Bijlage 8 /Levensfasebewust personeelsbeleid\
Levensfasebewust personeelsbeleid richt zich op medewer- kers in alle levensfasen, van jong tot oud, binnen een organi- satie. Het heeft tot doel tot een optimale en duurzame inzet van medewerkers te komen en te behouden door de bij hun levensfase behorende wensen, doelen en mogelijkheden af te stemmen op de doelen en mogelijkheden van een organisatie.
Een overzicht van mogelijke instrumenten per levensfase is opvraagbaar bij het museum of de brancheorganisatie
Bijlage 9a /Seizoenmedewerkers\
Werkgevers en werknemers blijven alert op onderscheid in behandeling tussen vaste medewerkers en seizoenmedewer- kers, en ondernemen waar nodig actie om een ongeoorloofd onderscheid tegen te gaan.
Bijlage 9b /Overzicht seizoenmusea en functies\
De navolgende functies* kunnen als gevolg van klimatologi- sche of natuurlijke omstandigheden bij de hieronder genoemde musea slechts gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar worden uitgeoefend. Deze functies kunnen niet aansluitend door dezelfde werknemer worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.
Stichting Texels Museum, functies:
• medewerker Educatie-uitvoering
• medewerker boekingskantoor
• medewerker receptie/winkel
• medewerker restaurant
• medewerker huishoudelijke dienst,
• medewerker Vuurtoren
• medewerker receptie/restaurant Kaap Skil.
Zuiderzeemuseum,buitenmuseum, functies:
• afdeling Publieksactiviteiten: medewerker publieks- activiteiten, leermeesters en coördinatoren.
• afdeling Front-office: medewerkers front-office (kassa, winkels), museumdocenten.
• afdeling vervoer: schippers en matrozen.
*De functienamen kunnen gedurende de looptijd van deze cao wijzigen.
Bijlage 10 /Vrijwilligers\
Het beleid met betrekking tot de inzet van vrijwilligers zal per museum worden vastgesteld in overleg met de OR. Uitgangs- punt daarbij zal zijn dat de inzet van vrijwilligers niet mag leiden tot verdringing van reguliere functies in betaalde arbeid.
Bijlage 11 /Protocolafspraken\
Tijdens de looptijd van de nieuwe cao gaan werkgevers en bonden met elkaar in overleg over de navolgende onder- werpen. Bij bereikte overeenstemming kunnen cao partijen overeen komen de lopende cao 2023/2024 tussentijds aan te passen en concrete wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden te implementeren.
In de reeds gevoerde gesprekken over een nieuwe cao hebben bonden en werkgevers een aantal concrete arbeids- voorwaarden(thema’s) besproken. Onderwerpen die voor- alsnog nog niet tot overeenstemming hebben geleid zijn:
1. Thuiswerkregeling/reiskostenregeling
Bonden hebben aangegeven een thuiswerkregeling te willen afspreken in de cao. De voorwaarden waaronder een werk- nemer thuis kan werken worden in de cao in een af te spreken kaderregeling thuiswerk vastgelegd. In overleg met de OR/PVT kan aan de hand van de lokale situatie de kader- regeling worden ingevuld. Dat geldt in ieder geval voor de aspecten van thuiswerk die samenhangen met de arbeidsom- standigheden. De vergoeding van thuiswerk is onderdeel van de kaderregeling in de cao van thuiswerk geregeld conform de zogenaamde Nibud norm.
Werkgevers hebben aangegeven dat er een thuiswerkregeling moet komen in lijn met de tekst van de huidige reiskosten- regeling.
Vakbonden hebben aangegeven in de cao een minimum reiskostenregeling op te willen nemen die fiscaal in lijn kan worden gebracht met de thuiswerkregeling/vergoeding.
Werkgevers zijn van mening dat een reiskostenregeling net als een thuiswerkregeling een onderwerp van gesprek is tussen de directie en de OR/PVT. De werkgevers geven aan dat zij op dit moment onvoldoende zicht hebben op
de verschillende reiskostenregelingen in de musea en hebben tijd nodig om hier onderzoek naar te verrichten.
Partijen spreken af om dit onderwerp opnieuw te agenderen.
2. Leeftijdsgrens nachtarbeid
Bonden stellen voor om de grens voor het doen van nacht- diensten neer te leggen bij de leeftijd van 55 jaar. Vanaf die leeftijd kunnen medewerkers kiezen of zij al dan niet ’s nachts willen werken.
Werkgevers zijn van mening dat de huidige tekst in de cao volstaat. “Nachtarbeid is niet verplicht voor werknemers die ongeschiktheid kunnen aantonen op grond van een medische indicatie”.
Partijen streven ernaar hierover in Q1 van 2022 een afspraak te maken.
3. Duurzame inzetbaarheid
Uitwerking regeling zware beroepen in de museumsector Partijen zijn het eens geworden dat er een regeling fysiek zware beroepen zal worden opgesteld. Basisafspraken die al vastliggen zijn:
• Deelname is mogelijk vanaf 62 jaar en ouder,
• De variant 00-00-000 wordt leidend (80% werken, 90% salaris en 100% pensioenopbouw).
• Afspraken over de invulling van de fysiek zware beroepen zullen worden gemaakt in een paritair samengestelde commissie aangevuld met arbo-deskundigen en erva- ringsdeskundigen. Zodra hierover overeenstemming is bereikt is de regeling toepasbaar.
Opstellen van een sectorale arbo-catalogus Afgesproken is dat een arbo-catalogus voor de sector zal worden opgesteld en dat deze rond de zomer van 2023 beschikbaar zal zijn.
Herziening functiehandboek
In de loop van 2023 wordt het functiehandboek van musea herzien. Dit zal kunnen leiden tot de toepassing van een andere indelingssystematiek voor (museale) functies. Om het proces te ondersteunen zal een commissie worden samenge- steld waarin de sector in voldoende mate vertegenwoordigd is. Functiewaardering is onderdeel van de cao musea; artikel
8. Sociale partners (werkgevers en werknemersorganisaties partij bij de cao) maken deel uit van deze commissie. De ver- wachting is dat dit proces eind 2023 zal zijn afgerond.
Overgangs- en garantieregelingen bij aansluiting xxx Xxxxxxx een museum zich aansluit bij de cao waardoor de medewerkers onder de werking van de Museum cao komen te vallen zal de directie van betreffend museum met de vakbonden op basis van een pakketvergelijking tussen
de bestaande arbeidsvoorwaarden en de Museum cao onderzoeken of afspraken gemaakt kunnen worden over overgangs- en garantieregelingen die naast de Museum cao van toepassing zullen zijn.
Bijlage 12 /Roosteren\
Klik hier voor de tekst van bijlage 12.
Bijlage 13 /Adressen\
Aldus overeengekomen op 9 februari 2023,
Museumvereniging tel. 020 – 000 00 00
FNV Media en Cultuur Bestuurder Xxxxxx Xxxxxxx tel. 000-0000000
CNV Connectief Bestuurder Xxx Xxxxxxx tel. 030 - 0000000
CMHF
Bestuurder Xxxxx-Xxx xxx Xxxxxxxxxxxxx
tel. 070 - 0000000
Kunstenbond
Bestuurder Pepijn ten Kate tel. 000-0000000
partij ter ene zijde:
Museumvereniging Vertegenwoordigd door Mw. X. Xxxxxxx
partijen ter andere zijde:
FNV Media en Cultuur
Xxx. X. Xxxxxxx
CNV Zorg en Welzijn
Xxx. X. Xxxxxxx
CMHF
Dhr. X.X. xxx Xxxxxxxxxxxxx
Kunstenbond
Dhr. P. ten Kate
A | E | ||
Aanzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd | 9 | EHBO | 25 |
Ambtsjubileum | 15 | Eindejaarsuitkering | 21 |
Arbeidsduur | 10 | ||
normale arbeidsduur | 10 | F | |
incidentele overschrijding | 12 | Feestdagen | 16 |
Arbeidsomstandigheden | 6 | Functie | 12 |
Arbeidsongeschiktheid | 21 | functie, plaatsing in een hoger ingedeelde | 13 |
Arbeidsovereenkomst | functie, plaatsing in een lager ingedeelde | 13 | |
individuele | 8 | Functiegroepen | 12 |
onbepaalde tijd | 8 | ||
bepaalde tijd | 8 | G | |
einde arbeidsovereenkomst | 9 | Garantietoelage | 14, 15 |
Geheimhouding | 6 | ||
B | Geschillen | 26 | |
Bedrijfshulpverlening | 25 | Getuigschrift | 5 |
Bereikbaarheidsdienst | 14 | ||
afbouwregeling bereikbaarheidsdienst | 15 | I | |
vergoeding bereikbaarheidsdienst | 14 | Incidentele overschrijding arbeidsduur | 12 |
Betaald verlof | 16 | Indienstneming | 8 |
Bevallingsverlof | 17 | Intellectuele eigendom | 7 |
Buitengewone prestaties | 15 | ||
Buitengewoon verlof | 16 | J | |
Bijzondere beloningen | 14 | Jaarinkomen | 3 |
Jaarsalaris | 3 | ||
D | Jubileumgratificatie | 15 | |
Deeltijdarbeid | 4 | ||
Definities | 3 | K | |
Derde jaar WW | 25 | Kostenvergoedingen | 24 |
Dienstreizen | 24 | ||
Dienstrooster | 3, 10 | L | |
Dispensatieregeling toetreding pensioenfonds | 24 | Leeftijdsvakantie-uren | 32 |
Levensfasebewust personeelsbeleid | 24, 36 | ||
Looptijd | 26 |
M Mantelzorg | 16 | Protocolafspraken | 37 |
Medezeggenschap | 5 | R | |
Minimumloon | 12, 31 | Reiskosten | 24 |
aanloopschaal minimumloon | 12 | Reorganisatie | 33 |
Misbruik van positie | 6 | Roosterdienst, afbouwregeling | 15 |
Mobiliteitsmanagement | 32 | Roosteren | 10, 38 |
N | S | ||
Xxxxxxxxxxx | 00, 00 | Xxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Nakoming door leden | 5 | Salarisverhoging | 13 |
Nakoming door partijen | 5 | salarisverhoging voldoende functioneren | 13 |
Nevenwerkzaamheden | 6 | salarisverhoging goed functioneren | 13 |
salarisverhoging en onvoldoende functioneren | 13 | ||
O | Seizoenmedewerkers | 36 | |
Onregelmatige diensten, vergoeding | 14 | Standplaats | 3 |
Ontwikkelbeleid | 21 | Studie | 25 |
Opleiding | 21, 25 | ||
Opleiding promovendi | 32 | T | |
Oproepkrachten | 9 | Tussentijdse herziening | 25 |
Opzegtermijnen | 9 | Tijdelijke waarneming | 13 |
Ouderschapsverlof Overlijden | 17 | V | |
uitkering bij overlijden | 24 | Xxxxxxxx | 18 |
Overwerk | 11 | vakantie bij ontslag | 20 |
verjaring vakantierechten | 20 | ||
P | vakantietoeslag | 20 | |
Participatieschalen | 31 | Vakantierechten, niet verwerven van | 19 |
Partner | 3 | Vakantie-uren | 18 |
Pensioenregeling | 24, 31 | afkoop vakantie-uren | 20 |
premieverdeling werkgever-werknemer | 24 | berekening | 18 |
Periodiekenschaal | 12 | opnemen | 19 |
Proeftijd | 8 | bij arbeidsongeschiktheid | 18 |
Promovendus | 32 | leeftijdsvakantie-uren | 32 |
Opleiding promovendus | 32 | Vakbondsfaciliteiten | 5 |
Veiligheidsonderzoek 9
Verhuiskosten 24
Verklaring omtrent gedrag 9
Verlof
betaald verlof 16
ouderschapsverlof 17
buitengewoon verlof 16
overige gevallen 18
zwangerschapsverlof 17
vakbondsbijeenkomsten 16
Visitatie 7
Vrijwilligers 36
W
Waarneming, tijdelijk 13
Week 3
Weekeinde 3
Werkdagen 11
Werkgever 3
algemene verplichtingen werkgever 4
Werknemer 3
algemene verplichtingen werknemer 6
Werkzaamheden, uitvoering opgedragen 6
Wervingsbeleid 5
Wetenschappelijk personeel 8
tijdelijke aanstelling 8
opleidingsplan promovendi 32
Woon-werkverkeer 24
Z
Zelfroosteren 11, 38
Zwangerschapsverlof 17