Rotterdamstraat 53
nr. 301 468 van 13 februari 2024 in de zaak RvV X / IV
Inzake: X
wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat X. XXXX
Xxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 XXXXXXXXX
tegen:
de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
DE WND. VOORZITTER VAN DE IVde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 1 augustus 2023 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 27 juni 2023.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 14 december 2023 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 18 januari 2024.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat X. XXXXXXX loco advocaat X. XXXX, in het bijzijn van de voogd en van attaché X. XXXXXXXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
1.1. Verzoeker die verklaart de Afghaanse nationaliteit te bezitten, diende een verzoek om internationale bescherming in op 30 december 2021.
1.2. Het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna ‘het CGVS’), hoorde verzoeker op 29 maart 2023. Xxxxxxxxx werd daarbij bijgestaan door een tolk die het Pashtou machtig is en zijn advocaat en voogd waren aanwezig.
1.3. Op 27 juni 2023 nam de commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna ‘de commissaris-generaal’) de bestreden beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus die luidt als volgt:
“A. Feitenrelaas
Je bent een Afghaans staatsburger van Pashtoun origine afkomstig uit Xxx Xxxxx xx xxx xxxxxxxx Xxxx xx xx xxxxxxxxx Xxxxxxxxx. Je bent geboren op […] juli 2006 en bent dus minderjarig. Je ging tot de vijfde klas naar school en ook twee jaar naar de madrassa. Je stond tevens mee in voor de verzorging van jullie koeien. Je broer N. G. was militair commando en werkte samen met de NATO. Hij werd meermaals opgebeld door de taliban en aangemaand zijn werkzaamheden stop te zetten. Je broer ging hier niet op in en bleef zijn werkzaamheden verderzetten. Na de machtsovername door de taliban kwam je broer naar huis. Drie dagen na de machtsovername viel de taliban bij jullie thuis binnen. Ze namen je broer N. G. en je vader mee. Jij en je broer S. M. (CG[…]; O.V. […]) waren op dat moment niet thuis. Jullie waren de koeien aan het verzorgen. Toen jullie thuiskwamen, vertelde je moeder wat er gebeurd was. Ze vreesde dat de taliban ook jou en je broer S. zouden meenemen. Daarom werd besloten dat jullie het land dienden te verlaten. Kort erna reisden jullie samen vanuit Afghanistan, via Pakistan, Iran, Turkije, Bulgarije, Hongarije tot Servië. Daar raakten jullie elkaar kwijt toen jullie werden opgepakt. Jij slaagde er eerder in tot België verder te reizen. Je kwam hier aan op 29 december 2021 en je verzoek werd hier geregistreerd op 30 december 2021. Je broer kwam in België aan op 12 mei 2022. Zijn verzoek werd hier geregistreerd op 13 mei 2022. Na jullie vertrek uit Afghanistan kwam de taliban nog meermaals bij je moeder naar jullie vragen. Ze verhuisde naar jullie oom in Z. en ook daar kwamen de taliban nog meermaals naar jullie vragen.
Ter ondersteuning van je verzoek leg je kopieën van volgende stukken voor: de taskara van je broer S. (d.d. 11/1/’10), de xxxxxxx van je broer die militair was, de legerbadge van je broer, zijn militair boekje, zijn medische kaart van het leger, certificaten van zijn werk en foto’s van hem in het leger en een foto van jou met hem. Je broer legt tevens jouw originele taskara voor.
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in jouw administratief dossier, van oordeel is dat er in jouw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden konden worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er jou in het kader van de behandeling van je verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er jou een voogd toegewezen die je bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werd het persoonlijk onderhoud afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; heeft het persoonlijk onderhoud plaatsgevonden in het bijzijn van je voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van jouw verklaringen rekening gehouden met je jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in jouw land van herkomst.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat jouw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat je kunt voldoen aan jouw verplichtingen.
Met betrekking tot uw verklaringen omtrent de aanleiding van jouw vertrek uit Afghanistan dient te worden vastgesteld dat je niet aannemelijk hebt gemaakt dat dit vertrek zou zijn ingegeven door een vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming.
Je haalt dezelfde vluchtaanleiding aan als je broer S. M. (CG […]; O.V. […]). In zijn hoofde werd een beslissing van weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire bescherming genomen daar diende te worden geconcludeerd dat hij er niet in was geslaagd een gegronde vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie, noch een reëel risico op ernstige schade aannemelijk te maken.
De beslissing van je broer luidt als volgt:
"Met betrekking tot uw verklaringen omtrent de aanleiding van uw vertrek uit Afghanistan dient te worden vastgesteld dat u niet aannemelijk hebt gemaakt dat dit vertrek zou zijn ingegeven door een vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of een reëel risico op ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming.
U haalt aan dat een van uw broers, N. G., als militair commando werkte en samen met uw vader door de taliban werd ontvoerd en dat ook u door deze groepering geviseerd wordt omwille van de vroegere werkzaamheden van uw broer. Er kan echter geen geloof worden gehecht aan uw verklaringen hierover.
U stelt dat uw broer bij de machtsovername door de taliban, in augustus 2021, naar huis kwam en daar al snel samen met uw vader door de taliban werd opgepakt, terwijl u en uw broer M. I. M. (CG […]; O.V. […]) bij de koeien waren. Uit vrees dat jullie zelf ook geviseerd zouden worden door de taliban, zouden jullie toen samen zijn vertrokken. Het was jullie eerste reis uit Afghanistan en jullie reisden samen tot Servië (CGVS p.4-5, 7, 15, 22-23, CGVS […] p.6, 12). Uit de Eurodac hit van uw broer blijkt echter dat jullie reeds voor de machtsovername uit Afghanistan zijn vertrokken, hetgeen jullie hele relaas compleet onderuit haalt. Uw broers vingerafdrukken werden immers genomen in Bulgarije op 17 juni 2021, terwijl de machtsovername door de taliban pas plaatsvond in augustus 2021. Wanneer uw broer hiermee wordt geconfronteerd, slaagt hij er niet in hiervoor een uitleg te geven. Hij houdt het simpelweg op “dat weet ik niet” (CGVS […] p.17).
Daarnaast blijft u tevens zeer vaag over verschillende aspecten van uw relaas. Uw broer zou als commando samengewerkt hebben met de NATO. Over het werk van de persoon die uw broer zou zijn, zijn uw verklaringen echter allerminst overtuigend. Zo slaagt u er niet in namen van zijn collega’s of zijn overste te geven. De naam van z’n commandant, waarvan u zelfs zegt het gsm-nummer te hebben, kent u niet. Dat u, die zegt de broer te zijn van iemand die vele jaren lang commando zou zijn geweest, geen enkele naam van een collega of overste weet aan te brengen, mag erg verbazen. Xxxxxxx weet u wat zijn hoogste rang of insigne was: u zegt dat het op de documenten moet staan, maar dat u zelf niet kan lezen en het dus niet weet. Gevraagd wat uw broer dan xxxx zei over zijn werk, houdt u het op: “Hij ging naar zijn werk, kwam terug, soms kwam hij ’s avonds en ’s ochtends gaat hij weer, soms blijft hij twee nachten bij ons, hij vertelde heel weinig, maar we waren ook klein”. Dit is uiteraard bijzonder vaag en nietszeggend (CGVS p. 5-7-8-13). Ook uw broer weet los van het feit dat hij ‘commando” was en samen zou hebben gewerkt met de Navo en de Amerikanen vrijwel niets over het werk van de persoon waarvan u zegt dat het uw broer is. Xxxxxxxx naar z’n rang stelt uw broer dit niet te weten en verwijst hij naar de documenten die jullie hebben voorgelegd. Namen van collega’s of oversten zijn hem al evenzeer onbekend. Gevraagd wat hij dan zoal vertelde over z’n werk antwoordt uw broer dat hij wel eens vertelde dat “(we) zijn bij deze provincie gegaan, om te vechten”. Gevraagd of hij dan nog iets meer zei over die gevechten, houdt uw broer het evenwel op: “Xxx, ik weet het niet, want we waren klein, hij wilde dat niet vertellen” ( CGVS […] p.7-8).
Eveneens is het opmerkelijk dat jullie vrijwel geen enkele toelichting kunnen geven bij de documenten en foto’s die jullie voorleggen ter ondersteuning van het profiel van jullie beweerde broer. Gevraagd wie er zoal op de foto’s staan die jullie hebben neergelegd, of waar of wanneer deze zijn genomen, moet uw broer xxxxxxxx antwoorden dat hij er geen enkel idee van heeft. Ook gevraagd wat er zoal op de documenten staat, stelt hij “(ik) weet niet wat er op allemaal op staat, voor zover ik weet zijn dit documenten van zijn dienst” (CGVS […], p.10). Ook u weet over de stukken die jullie voorleggen slechts zeer weinig te zeggen. Bij het tonen van de legerbadge van deze persoon zegt u dat dit “misschien” betrekking heeft op een “verhoging van zijn rang”, bij een ander stuk weet u te zeggen dat hij “misschien (…) iets goed gedaan” heeft. Dit alles is bijzonder vaag. Hoewel u verder zegt dat jullie broer veel foto’s van zijn werk nam en ze meebracht naar huis (waaruit kan afgeleid worden dat ze toch enige waarde zouden hebben en er thuis wel eens over gesproken zou worden) weet u van de voorgelegde foto’s geenszins te zeggen wie de andere personen zijn, noch weet u waar ze werden genomen en evenmin kan u concreter antwoorden dan “van de periode van zijn werk” wanneer u gevraagd wordt van wanneer ze dateren (CGVS p.12). Dit alles roept ernstige twijfels op bij jullie bewering dat jullie werkelijk de broers zijn van een persoon die als commando actief was in het Afghaanse leger en hulp bood aan de buitenlandse troepen.
Hoewel u aanhaalt dat uw broer net als vele andere militairen erge problemen zou hebben gekend, kunt u vreemd genoeg geen concrete voorbeelden geven van andere militairen die problemen ondervonden en blijkt dat u zelfs niet geïnformeerd heeft of er collega’s van uw broer geviseerd werden (CGVS p.5, 7-
8, 13, 16-18). Het zou nochtans kunnen aangenomen worden dat dit u toch wel zou interesseren. U stelt verder dat uw broer gedurende zijn hele loopbaan (waarvan u zegt dat ze 10 tot 12 jaar duurde –CGVS p.16- en uw broer aanhaalt dat ze misschien wel 16 jaar duurde – CGVS 21/25216 p.7) telefonisch werd bedreigd. Het is in dat opzicht opmerkelijk te noemen dat u noch uw broer specifieke namen kan geven van talibanleden die uw broer in deze periode zouden hebben bedreigd (CGVS p.15-16; CGVS […] p.13). Ook over het moment dat uw broer zou zijn opgepakt, zijn uw verklaringen bijzonder vaag en algemeen. Desgevraagd weet u zelfs niet met hoeveel ze waren toen ze uw broer en vader meenamen. U probeert dit te vergoelijken doordat u er toen zelf niet bij was. Maar u hebt ook achteraf niet naar meer details gevraagd bij uw moeder (CGVS p.16, 18-19). Hetzelfde geldt voor uw broer (CGVS […] p.13-14). Ook dit mag zeer erg verbazen. U hebt bovendien geen nieuws meer over uw broer en vader sinds ze werden meegenomen door de taliban en hebt ook niet geprobeerd hiernaar te informeren (CGVS p.5, 21). Een dergelijke laconieke houding doet andermaal afbreuk aan de ernst en de geloofwaardigheid van de door u ingeroepen vrees.
Verder is het veelzeggend dat u, hoewel u stelt dat u als (beweerd) familielid van een militair een risico op vervolging loopt, geen concrete voorbeelden kan geven van andere personen die door de taliban geviseerd werden puur omdat ze familieleden waren van iemand die als militair gewerkt had (CGVS p.21). Dat de taliban jullie mogelijk zou willen rekruteren om voor hen een zelfmoordaanslag of dergelijke uit te voeren, is overigens slechts een blote bewering die u op generlei wijze hard kunt maken en waarvoor u geen enkele aanwijzing heeft (CGVS p.21).
Wat er ook van zij, zelfs indien geloof zou kunnen worden gehecht aan het profiel en de problemen van uw broer, quod non, dient te worden gesteld dat jullie verklaringen wat betreft jullie eigen problemen al evenmin overtuigen. Xxxxxx zouden zelf nooit met leden van de taliban in aanraking zijn gekomen. Toen ze uw broer en vader zouden hebben meegenomen, werd niets gezegd over u of uw broer. Uw vader zou enkel zijn meegenomen omdat hij tussenkwam toen ze uw broer, die militair was, probeerden mee te nemen (CGVS p.19, CGVS 21/25216 p.14). Jullie hebben geen overtuigende aanwijzingen als zouden jullie actueel geviseerd worden door de taliban. U weet niet wat er nog is gebeurd na uw vertrek. U beweert weliswaar dat de taliban na jullie vertrek nog naar u en uw broer kwam vragen. Hierover blijft u wederom betrekkelijk vaag. U weet niet wanneer uw moeder precies verhuisde omdat de taliban haar bleven vragen naar jullie. U haalt aan dat de taliban ook bij uw oom nog naar u kwam vragen. U weet dan weer niet hoe vaak dit gebeurde of wanneer de laatste keer was. Daarenboven hebt u ook hiernaar niet geïnformeerd (CGVS p.6-7, 9, 20-21). Het feit dat u zich geen enkele moeite heeft getroost nog te informeren omtrent uw situatie, doet eens te meer afbreuk aan de ernst en de geloofwaardigheid van uw ingeroepen vrees.
Ten gevolge van bovenstaande vaststellingen moet geconcludeerd worden dat u uw asielrelaas niet aannemelijk hebt gemaakt en dat er dus geen geloof kan gehecht worden aan uw verklaringen over deze gebeurtenissen. Deze kunnen dan ook niet het voorwerp uitmaken van een risicoanalyse in het licht van een nood aan internationale bescherming."
Naast de toekenning van de vluchtelingenstatus kan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2 van de Vreemdelingenwet.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, maar ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt de EUAA Country Guidance: Afghanistan van januari 2023 (beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx- guidanceafghanistan-january-2023) in rekening genomen.
In de EUAA Country Guidance wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EUAA Country Guidance wordt er op gewezen dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte
methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is; (v) het aantal burgerslachtoffers; (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten; en (vii) verdere impact van het geweld.
In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Er wordt ook met andere indicatoren rekening gehouden, enerzijds bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar anderzijds, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen, ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan voor 15 augustus 2021 regionaal erg verschillend waren. Deze sterke regionale verschillen typeerden het conflict in Afghanistan. In sommige provincies was er sprake van een open strijd waardoor er voor die regio’s slechts minimale individuele elementen vereist waren om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies was de omvang en de intensiteit van het geweld beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten werd, waardoor er voor die regio’s niet kon gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog was dat er zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, tenzij de verzoeker aannemelijk maakte dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestonden die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhoogden (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot waren er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag was dat in het algemeen kon gesteld worden dat er geen reëel risico bestond voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvond in de provincie.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2021_09_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf, de COI Focus Afghanistan. Veiligheidssituatie van 5 mei 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx._xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxxx_00000000.x df, EUAA Afghanistan Security Situation van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx
_situation.pdf, de COI Focus Afghanistan: Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022 van 23 september 2022 en de EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_11_Q35_EUAA_COI_Query_Response_Afghanistan_update_1_July_31_October_2022.pdf) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is.
Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban ging gepaard met een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld en met een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers.
Waar voor de machtsovername door de taliban het overgrote deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, haar veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als actor aanwezig zijn in het land. Het verdwijnen van enkele van de belangrijkste actoren uit het conflict heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe situatie in het land en draagt in zeer grote mate bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan.
Sinds de machtsovername van de taliban is het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan significant gedaald.
De VN Human Rights Council stelde in maart 2022 dat, hoewel sporadisch geweld nog plaatsvindt, burgers nu in relatieve vrede kunnen leven. In vergelijking met dezelfde periode het jaar voordien daalden tussen 19 augustus en 31 december 2021 het aantal ‘armed clashes’, luchtaanvallen en incidenten met
IED’s allen met meer dan 90%. Hetzelfde patroon en lagere niveau van willekeurig geweld tekenden zich af in 2022.
UNAMA registreerde in de tien maanden na 15 augustus 2021 in totaal 2.106 burgerslachtoffers (waarvan 700 dodelijke), voornamelijk ten gevolge van aanslagen van ISKP op niet-militaire doelwitten waarbij vooral religieuze minderheden werden getroffen en, in mindere mate, als gevolg van ‘unexploded ordnance’. Ditzelfde patroon zette zich verder in de tweede helft van 2022. UCDP registreerde in de periode tussen de machtsovername in augustus 2021 en 22 oktober 2022 1.086 dodelijke burgerslachtoffers.
Het geweld dat actueel nog plaatsvindt, is voornamelijk doelgericht van aard, waarbij enerzijds sprake is van acties van de taliban tegen voornamelijk leden van de voormalige ANSF alsook tegen bijvoorbeeld ex-overheidsmedewerkers, journalisten en aanhangers van ISKP. Anderzijds wordt er gerapporteerd over confrontaties tussen de taliban en het National Resistance Front , voornamelijk in Panjshir en aangrenzende noordelijke regio’s, en over aanslagen door ISKP, die voornamelijk gericht zijn tegen leden van de taliban en tegen sjiitische burgers.
ISKP gebruikt in haar gerichte aanslagen tegen de taliban, vooral in landelijke regio’s, dezelfde tactieken die eerder werden gebruikt door de taliban, zoals zelfmoordaanslagen, bermbommen, magnetische bommen en targeted killings. Hoewel veel van deze acties en aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn en de impact ervan op burgers beperkt is. Afghanistan werd sinds de machtsovername getroffen door enkele grote aanslagen die onder meer de sjiitische minderheid viseerden en werden opgeëist door ISKP. Bij vier grote zelfmoordaanslagen van ISKP, die gericht waren op de Xxxxx Xxxxxx luchthaven, twee sjiitische moskeeën en een militair hospitaal, vielen in totaal 264 dodelijke slachtoffers en 533 gewonden, wat ongeveer 70% van het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode tussen 15 augustus 2021 en 15 februari 2022 uitmaakte. Na een kalmere periode in het einde van 2021 en de eerste maanden van 2022 was er sinds april opnieuw sprake van een patroon van aanslagen van ISKP op voornamelijk sjiitische doelwitten in stedelijke gebieden. Grootschalige aanslagen vonden in de maanden die volgden voornamelijk plaats in Kabul en waren gericht tegen de sjiitische gemeenschap aldaar. ISKP, dat een 4000-tal militanten zou tellen, is aanwezig in quasi heel Afghanistan, maar heeft een sterkere aanwezigheid in het oosten, het noorden en in Kabul. De aanwezigheid van ISKP in deze gebieden is echter niet van die aard dat er kan gesteld worden dat ze de controle hebben over het grondgebied. De taliban voerden raids uit op schuilplaatsen waar ISKP-leden zich bevinden en voerden hierbij arrestaties uit. De taliban voerden verder gerichte aanvallen en targeted killings uit op vermeende ISKP-leden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze acties doelgericht van aard waren en slechts in beperkte mate burgerslachtoffers veroorzaakten.
ACLED registreerde in de periode van 15 augustus 2021 tot 21 oktober 2022 het grootste aantal veiligheidsincidenten in Kabul en Panjshir, gevolgd door Baghlan, Nangarhar en Takhar. Dodelijke slachtoffers vielen er volgens UCDP in de periode tussen 16 augustus 2021 en 22 oktober 2022 in hoofdzaak in de provincie Kabul. De vastgestelde daling van het geweld heeft verder als gevolg dat de wegen significant veiliger werden, waardoor burgers zich veiliger over de weg kunnen verplaatsen.
In de maanden voorafgaand aan de machtsovername door de taliban was er sprake van een sterke toename van het aantal intern ontheemden. Deze waren afkomstig uit quasi elke provincie van Afghanistan. XXXXXX rapporteerde in de periode 1 januari – 30 november 2021 759.000 nieuwe intern ontheemden in Afghanistan, waarvan 98% dateerde van voor de machtsovername door de taliban. Na de machtsovername en het einde van het conflict is er een significante daling in het aantal intern ontheemden en is ontheemding ten gevolge van conflict vrijwel volledig gestopt.
De machtsovername door de taliban heeft een impact gehad op de aanwezigheid van bronnen in het land en op de mogelijkheid om verslag uit te brengen. Er kan opgemerkt worden dat, in vergelijking met de periode voor de machtsovername waarin bijzonder veel bronnen en organisaties in Afghanistan actief waren en over de veiligheidssituatie rapporteerden, heden minder gedetailleerde en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan voorhanden is. Er moet echter worden vastgesteld dat de berichtgeving uit en over het land niet is gestopt, dat tal van bronnen nog steeds beschikbaar zijn en nieuwe bronnen zijn verschenen.
Bovendien zijn verschillende gezaghebbende experten, analisten en (internationale) instellingen de situatie in het land blijven opvolgen en rapporteren zij over gebeurtenissen en incidenten. De verbeterde veiligheidssituatie heeft verder als gevolg dat meer regio’s dan vroeger toegankelijk zijn. Er kan dan ook
besloten worden dat er actueel voldoende informatie beschikbaar is om het risico voor een burger om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld te kunnen beoordelen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er sprake is van een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en dat de incidenten die zich wel nog voordoen hoofdzakelijk doelgericht van aard zijn. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk afgenomen aantal incidenten en burgerslachtoffers, de typologie van het geweld, het beperkt aantal conflict- gerelateerde incidenten en de beperkte intensiteit van deze incidenten, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal, de impact van dit geweld op het leven van de burgers en de vaststelling dat veel burgers terugkeren naar hun regio van herkomst. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat een burger louter omwille van zijn aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet, zoals situaties van open combat of van hevige of voortdurende gevechten, er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting. Xxx bracht zelf geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
Overeenkomstig artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico zou lopen op ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Naar analogie met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden benadrukt dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet valt.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 15, b) van de richtlijn 2004/83/EU (heden richtlijn 2011/95/EU), waarvan artikel 48/4, § 2, b van de Vreemdelingenwet de omzetting in Belgisch recht vormt, in wezen overeenstemt met artikel 3 van het EVRM (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 28). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat socio- economische of humanitaire situaties in welbepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een schending van het non-refoulementbeginsel, zoals begrepen onder artikel 3 van het EVRM. Het EHRM maakt hierbij evenwel een onderscheid tussen socioeconomische omstandigheden of een humanitaire situatie die wordt veroorzaakt door actoren, enerzijds, of door objectieve factoren, anderzijds (EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 278-281).
Waar precaire leefomstandigheden worden veroorzaakt door objectieve factoren, zoals ontoereikende voorzieningen als gevolg van een gebrek aan overheidsmiddelen al dan niet in combinatie met natuurlijk voorkomende fenomenen (bijvoorbeeld een medische aandoening of droogte), hanteert het EHRM een hoge drempel en oordeelt het dat enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen (EHRM 27 mei 2008, nr. 00000/00, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 42-45; EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 75 en § 92).
Wanneer precaire leefomstandigheden het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van actoren (overheidsactoren of niet-overheidsactoren) kan enkel een schending van artikel 3 van het EVRM worden aangenomen wanneer er een reëel risico bestaat dat de verzoeker bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Deze situatie is echter uiterst uitzonderlijk, en het Europees Hof heeft slechts in twee gevallen besloten tot een schending van artikel 3 EVRM om deze reden, met name in de zaak M.S.S. en in de zaak Xxxx en Elmi (EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09,
M.S.S. / België en Griekenland, §§ 249-254 ; EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx
/ Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 282-283; RvV 5 mei 2021, nr. 253 997). In latere rechtspraak benadrukte het EHRM het uitzonderlijke karakter van deze rechtspraak (EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 9091).
Zulke situatie valt, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, evenwel niet noodzakelijk onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet.
Het CGVS betwist noch ontkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan voor een deel van de bevolking zeer slecht kunnen zijn. Dit betekent niet dat elke Afghaan bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat sinds augustus 2021 het land en de bevolking in het algemeen verarmd zijn; onder andere is het gemiddelde inkomen met een derde gedaald, is de tewerkstellingsgraad gedaald, en bevindt een deel van de bevolking zich in een situatie van voedselonzekerheid of loopt ze het risico om in zulke situatie terecht te komen. XXXXXX geeft aan dat 55 % van de bevolking in 2022 humanitaire hulp nodig heeft (waarvan 9,3 miljoen personen in ‘extreme need’) en WFP geeft aan dat meer dan de helft van de bevolking voedselonzekerheid kent.
Het Hof van Justitie heeft tevens verduidelijkt dat artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn niet noodzakelijkerwijs alle hypotheses dekt die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM zoals wordt uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet staat immers niet op zichzelf, maar moet worden gelezen samen met artikel 48/5 van de dezelfde wet, waarin wordt gesteld dat ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: “a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren”. Zo stelt het Hof van Justitie in dit verband dat “In artikel 6 van richtlijn 2004/83 wordt een opsomming gegeven van de actoren van ernstige schade, hetgeen de opvatting bevestigt dat dergelijke schade moet voortvloeien uit de gedragingen van derden en dat het dus niet volstaat dat die schade louter het gevolg is van de algemene tekortkomingen van het gezondheidsstelsel in het land van herkomst. Voorts preciseert punt 26 van de considerans van die richtlijn dat gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen is blootgesteld, normaliter op zich geen individuele bedreiging vormen die als ernstige schade kan worden aangemerkt(…) Dat artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zich in zeer uitzonderlijke omstandigheden ertegen verzet dat een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt verwijderd naar een land waar geen adequate behandeling voorhanden is, betekent evenwel niet dat hij op grond van de subsidiaire bescherming krachtens richtlijn 2004/83 tot verblijf in die lidstaat moet worden gemachtigd.” (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40). In die zin moet er eveneens gewezen worden op considerans 35 van de Kwalificatierichtlijn. Daarin wordt gesteld dat ”Gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen blootgesteld is, vormen normaliter op zich geen individuele bedreiging die als ernstige schade kan worden aangemerkt.”. Het CGVS meent bijgevolg, naar analogie met de rechtspraak van het Hof, dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet kan vallen.
Naast de vereiste van een aanwezigheid van een actor in de zin van artikel 48/5 van de Vreemdelingenwet, is er de vereiste dat de verzoeker in zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan een risico dat specifiek en individueel van aard is. De verzoeker moet hierbij aantonen dat hij op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, met name een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in zijn elementaire levensbehoeften zou kunnen voorzien (zie in dit verband RvV Verenigde Kamers nr. 243 678 van 5 november 2020). Dit is conform het arrest van het Hof van Justitie waarbij werd geoordeeld dat gelet op het feit dat de medische zorg (wat een aspect is van de socio-economische situatie) niet opzettelijk werd ontzegd, de subsidiaire bescherming niet kon worden toegepast (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40-41).
Dit standpunt wordt ook ingenomen in de EUAA Country Guidance van januari 2023 waarin gesteld wordt dat socio-economische elementen – zoals de situatie van intern ontheemden, moeilijkheden bij het vinden van mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien, huisvesting –, of het feit dat er geen gezondheidszorg of onderwijs aanwezig is, niet vallen binnen het toepassingsgebied van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn, tenzij er sprake is van het opzettelijk gedrag van een actor.
Verder blijkt uit een analyse van de beschikbare informatie geenszins dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan in hoofdzaak wordt veroorzaakt door gedragingen van actoren, zoals bedoeld in artikel 48/5, § 1 van de Vreemdelingenwet.
Uit de beschikbare informatie (zie EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf,EASO Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/ publications/2020_08_EASO_COI_Report_Afghanistan_Key_Socio_Economic_Indicators_Forcus_Kabu l_Citry_Mazar_Shari en de EUAA COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf) blijkt dat er tal van factoren aan de basis liggen van de actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan. De Afghaanse overheid was voor de machtsovername door de taliban zeer donorafhankelijk. De publieke uitgaven steunden voor 75% op buitenlandse hulp. Er werd gerapporteerd dat er sprake was van ‘hulpverzadiging’ en ‘overuitgaven’, wat heeft bijgedragen aan wijdverspreide corruptie die een negatieve impact had op de economie. De corruptie verhinderde bovendien investeringen in een privésector, wat geleid heeft tot de onderontwikkeling ervan. Het wegvallen van een groot deel van deze internationale steun na de machtsovername had bijgevolg een zeer belangrijke impact op de Afghaanse economie. Het optreden van de taliban na de machtsovername heeft een invloed gehad op een aantal factoren, bijvoorbeeld de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland en de gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Dit heeft slechts een beperkte impact gehad op de Afghaanse economie. Evenwel blijkt uit de beschikbare informatie dat de socio-economische situatie voornamelijk het gevolg is van een complexe wisselwerking van zeer vele factoren, waarbij het optreden van de taliban van minder belang is. Het gaat om factoren zoals het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie, het feit dat de voormalige Afghaanse regering slechts in beperkte mate een socio-economisch beleid ontwikkeld had, alsook de zeer beperkte ontwikkeling van een formele privésector, de onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de taliban en de vorige overheid, de tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran, een terugval van en disrupties in buitenlandse handel, daarbij inbegrepen de impact van het conflict in Oekraïne op de wereldhandel, moeilijkheden om fondsen naar en binnen Afghanistan over te maken, een tekort aan cash, en een tijdelijke onderbreking van humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021. Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socioeconomische en humanitaire situatie. Ten slotte hebben ook de jarenlange aanhoudende droogte, de wereldwijde COVID-19 pandemie en de overstromingen van de zomer van 2022 een impact gehad op de socio-economische en humanitaire situatie. Daar tegenover staat dat de humanitaire hulp in het land minder belemmeringen ondervond omwille van een drastische afname van het willekeurig geweld.
Hoewel het economische beleid van de taliban voorlopig nog onduidelijk is, blijkt uit de beschikbare landeninformatie verder niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om de humanitaire situatie te doen verslechteren, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te blokkeren. Integendeel moet worden vastgesteld dat de taliban maatregelen heeft genomen om het transport van humanitaire hulp te garanderen. Voorts werden de internationale sancties versoepeld met het oog op het verlenen van humanitaire hulp.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en economische factoren, waarvan vele factoren reeds voor de machtsovername door de taliban aanwezig waren in Afghanistan. Er kan bovendien geenszins worden afgeleid dat de situatie werd veroorzaakt door het opzettelijk handelen van de taliban. Bijgevolg kan er niet gesteld worden dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van het opzettelijk handelen of nalaten van actoren.
Je toonde evenmin aan dat jij bij terugkeer naar Afghanistan op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling waarbij je niet in staat zou zijn om in jouw elementaire levensbehoeften te kunnen voorzien.
Uit de beschikbare landeninformatie (EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Afghanistan: Targeting of individuals van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf, EUAA Country Guidance Afghanistan van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000) en EUAA Key socio- economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op
xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf) kan niet worden afgeleid dat het loutere gegeven enige tijd in het Westen te hebben verbleven volstaat om bij een terugkeer naar uw land van herkomst het bestaan van een nood aan internationale bescherming aan te tonen.
Vlak na de machtsovername door de taliban werd het internationaal luchtverkeer van en naar Afghanistan opgeschort, maar dit werd hervat in de eerste helft van 2022. Ook paspoorten werden opnieuw afgeleverd door de taliban. Sommige personen konden geen paspoort verkrijgen. Er werd gerapporteerd dat personen aan de grens werden verhinderd om het land te verlaten of aan checkpoints werden gecontroleerd. Het gaat over personen met een specifiek profiel, voornamelijk gelinkt aan de voormalige overheid en veiligheidsdiensten. Voor het overige zijn er weinig directe beperkingen opgelegd en kunnen burgers zich vrij verplaatsen.
Uit de landeninformatie blijkt niet dat in het algemeen kan gesteld worden dat personen die terugkeren uit het buitenland of het Westen het risico lopen dat nodig is om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Personen die terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan bekeken worden en geconfronteerd worden met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd worden als vervolging. De taliban toont enerzijds begrip voor personen die het land verlaten omwille van economische redenen en stelt dat dit niets te maken heeft met een angst voor de taliban, maar anderzijds bestaat een narratief ten aanzien van de ‘elites’ die Afghanistan verlaten, die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden. Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. De taliban riep daarnaast meermaals op aan Afghanen in het buitenland om terug te keren naar Afghanistan.
Voorts werd er gerapporteerd over enkele terugkeerders die het slachtoffer werden van geweld. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat deze incidenten verband houden met hun specifieke profiel, en niet gerelateerd waren aan hun verblijf buiten Afghanistan. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.
Bij de individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de verzoeker met vervolging wordt geconfronteerd omwille van een verblijf in het buitenland of gepercipieerde verwestersing, moet rekening worden gehouden met risicobepalende omstandigheden, zoals: het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon. De verzoeker om internationale bescherming dient dan ook in concreto aannemelijk te maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming.
In jouw geval haal je geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat je, in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie of van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming. Evenmin blijkt uit je verklaringen en uit de beoordeling ervan dat je voor je komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van de taliban stond of dat je een specifiek profiel heeft dat het risico loopt door de taliban te worden vervolgd, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat de taliban je niet zal viseren bij een terugkeer naar je land van herkomst. Bovendien breng je geen concrete elementen aan waaruit blijkt dat je in geval van terugkeer vervolging zou dienen te vrezen. Het is in de eerste plaats aan de verzoeker om internationale bescherming om zijn vrees aannemelijk te maken. Je dient zulks in concreto aannemelijk te maken. Hier blijf je echter in gebreke.
Daarenboven moet worden vastgesteld dat je tot vijftienjarige leeftijd in Afghanistan hebt verbleven, waaruit kan worden afgeleid dat je in Afghanistan al een zekere maturiteit had en gevormd was naar de Afghaanse waarden en normen. Bovendien stel je in Afghanistan zowel naar school als naar de madrassa te zijn geweest en nog steeds contact te onderhouden met jouw familie (CGVS p.6, 8-9). In Afghanistan zou men problemen kunnen hebben met je huidige kledingstijl, zo zegt u. Wanneer je wordt gevraagd of jij je terug zou kunnen aanpassen aan de daar heersende normen, geef je aan het hier nu zo gewend te zijn (CGVS p.12, 16).
Je ging in Afghanistan naar de moskee en identificeert jezelf momenteel nog steeds als soenniet en verklaart hier nog steeds naar de moskee te gaan en je nam tevens deel aan de ramadan (CGVS p.2, 5, 9). Bovendien ga je hier in België ook nog steeds met andere Afghanen om (CGVS p.9). Hierdoor kan
niet worden aangenomen dat je totaal vervreemd zou zijn van de Afghaanse waarden en normen, of dat je je deze niet meer eigen zou kunnen maken bij terugkeer.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen blijkt dat het niet volstaat om op algemene wijze te verwijzen naar het feit dat men omwille van zijn verblijf in Europa als verwesterd gepercipieerd zal worden en bij terugkeer naar Afghanistan vervolgd zal worden. Deze vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade dient geïndividualiseerd en geconcretiseerd te worden. Jij bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
De overige door jou neergelegde documenten kunnen bovenstaande appreciatie niet in positieve zin ombuigen. Uw broer krijgt tevens een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus toegekend.
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.”
2. Het verzoekschrift
2.1. In een enig middel voert verzoeker de schending aan van artikel 1 van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen (hierna ‘Vluchtelingenconventie’), de artikelen 48/3
t.e.m. artikel 48/6 en artikel 57/1, § 4 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (‛Vreemdelingenwet’), de artikelen 18 en 24 van het Handvest van Grondrechten van de Europese Unie en het gelijkheidsbeginsel, de artikelen 2 en 3 juncto 13 van het EVRM, artikel 10 lid 3 onder b) van de Procedurerichtlijn en de motiveringsplicht, vervat in artikel 62 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen en als beginsel van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheids- en het redelijkheidsbeginsel, eveneens beginselen van behoorlijk bestuur. Vooraf gaat verzoeker in op het hoger belang van het kind. Aangezien verzoeker een niet-begeleide minderjarige is dient zijn hoger belang als kind ook in de asielprocedure gewaarborgd worden op grond van artikel 24 van het Handvest en artikel 57/1, § 4 van de Vreemdelingenwet. Xxxxxxxxx citeert de artikelen 24 en 51 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en argumenteert dat dit moet geïnterpreteerd worden aan de hand van artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag en de commentaar hierbij van het VN Kinderrechtencomité. Dit Comité stelde een niet-exhaustieve lijst op van elementen en omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden, waaronder de kwetsbaarheid van het kind, de mening en identiteit van het kind, het behouden van relaties. Hij stelt dat bij het onderzoek naar het belang van het kind niet alleen rekening moet gehouden worden met de huidige specifieke elementen en omstandigheden van het kind maar moet ook naar de toekomst van het kind gekeken worden. Elk beslissing moet rekening houden met de continuïteit en de stabiliteit van het kind op heden en in de toekomst. Hij wijst erop dat bij de afweging van de verschillende elementen in het verzoek tot internationale bescherming, het belang van het kind een bijzondere plaats inneemt maar meent dat in de bestreden beslissing de commissaris-generaal xxxxxxx overgaat tot een concrete afweging van de verschillende belangen die op het spel staan, terwijl artikel 24 van het Handvest en het hoger belang van het kind een onderzoeksplicht met zich meebrengen. De primauteit en de centrale rol die het hoger belang van het kind speelt in het Europese asielacquis blijkt duidelijk uit het feit dat het expliciet wordt opgenomen als apart principe. Xxxxxxxxx citeert vervolgens overwegingen 18 en 28 van de Kwalificatierichtlijn, overweging 33 en artikel 25(6) van de Asielprocedurerichtlijn. Hij stelt dat ook in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het hoger belang van het kind een substantieel recht is en niet als een louter procedurele garantie wordt beschouwd en dat het dus geen vaag begrip is dat maar integendeel een onderzoeksplicht met zich meebrengt van de betrokken instanties om de situatie en achtergrond van het kind vanuit die optiek te analyseren en begrijpen, een specifieke invulling van het non-refoulementbeginsel, en het voorzorgsprincipe. Verzoeker wijst er verder op dat het UNHCR heeft aangegeven dat de leeftijd van de asielzoeker ook een impact heeft op de analyse van de criteria van de vluchtelingendefinitie en dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen ook verschillende malen heeft aangedrongen op een lagere bewijslast voor minderjarige asielzoekers op basis van leeftijd. Niet alleen de geloofwaardigheid moet soepeler beoordeeld worden, het hoger belang van het kind en het
Kinderrechtenverdrag zijn ook essentieel in het beoordelen van de nood aan internationale bescherming en de kwalificatie van handelingen als vervolging en/of ernstige schade. Xxxxxxxxx bespreekt vervolgens de visie van het VN Comité dat stelt dat het risico op ernstige schendingen dient onderzocht te worden op een leeftijdsspecifieke wijze, en met respect voor het verband tussen mensenrechten en vluchtelingenrecht, en dat de eigenlijke definitie van wie een vluchteling is op een leeftijdsspecifieke wijze moet geïnterpreteerd te worden. Hij stelt dat het VN-Kinderrechtencomité deze benadering van de risicobeoordeling voor kinderen in een asielprocedure bevestigde eind februari 2021, in de zaak ‘Views adopted by the Com-mittee on the Rights of the Child under the Optional Protocol to the Convention on the Rights of the Child on a communication procedure, concerning communication No. 83/2019’ in de zaak Y.A.M. tegen Denemarken. Het Comité stelt dat een kind dat in het land van herkomst een reëel risico loopt op onherstelbare schade bescherming moet krijgen, of die schade nu dreigt voor te komen door het handelen van Statelijke actoren of niet-Statelijke actoren, of ze nu bedoeld zijn of niet, of ze nu het gevolg is van handelen of van verzuim. Verzoeker betreurt dat helaas amper rekening werd gehouden met de zeer jonge leeftijd van verzoeker en stelt dat geen rekening werd gehouden met zijn individuele omstandigheden aangezien de geloofwaardigheidsbeoordeling van verzoeker volledig werd gebaseerd op de beoordeling die werd gemaakt voor zijn broer.
In een eerste onderdeel gaat verzoeker in op het risico omwille van de job van zijn broer bij het leger en zijn samenwerking met de NAVO. Met betrekking tot de geloofwaardigheid van het werk van zijn broer merkt verzoeker vooreerst op dat geen rekening werd gehouden met zijn leeftijd en maturiteit omdat de beslissing van zijn oudere broer wordt gekopieerd. Bij de beoordeling houdt de commissaris-generaal geen rekening met het feit dat verzoeker en zijn broer geen Xxxxxxx kunnen lezen en verzoeker wijst erop dat hij wel kon vertellen over zijn broers werkplaats, Kaboel en kon hij ook vertellen dat zijn broer ongeveer 14, 15, 16 jaar bij het leger was en in zijn gewone kleren naar huis kwam. Waar hem verweten wordt geen kennis te hebben van andere militairen die problemen kenden met de taliban wijst hij erop dat hij nooit onder het talibanbewind heeft geleefd en van hem gezien zijn leeftijd niet kan verwacht worden dat hij deze kennis heeft. De kennisvereiste moet in het licht van het hoger belang van het kind soepeler te worden ingevuld dan bij een volwassene en bovendien gaat het om verklaringen over zaken die zich afspeelden tussen zijn geboorte en zijn vijftiende levensjaar. Een jong kind wordt in Afghanistan niet betrokken in gesprekken over dit soort werk. Hij heeft verder een traumatische vluchtroute afgelegd en zijn vader en broer zijn verdwenen en meent dat het niet vreemd is dat hij als vijftienjarige niets te maken had met de professionele relaties van zijn broer. Hij meent dat een eventueel vastgestelde onvolledigheid of een gebrek aan kennis betreffende het werk van zijn broer, hoe dan ook niet mag volstaan om te concluderen dat het gegeven relaas elke geloofwaardigheid ontbeert. Bovendien rept de commissaris- generaal met geen woord over de documenten in de beslissing en werden deze niet onderzocht, betoogt verzoeker. Geen enkele bepaling in het asielrecht laat toe documenten buiten beschouwing te laten vanwege een algemene corruptiegraad of omdat ze niet gepaard gaan met geloofwaardige verklaringen. Verwijzend naar artikel 48/6 § 4 van de Vreemdelingenwet argumenteert verzoeker dat indien verklaringen voldoen aan de erin opgesomde cumulatieve voorwaarden ze geen documentaire ondersteuning behoeven, wat per definitie inhoudt dat indien verklaringen over een specifiek aspect van het relaas niet geloofwaardig zijn, ze toch kunnen aanvaard worden indien ze gepaard gaan met schriftelijk of ander bewijs. Xxxxxxxxx bespreekt vervolgens de arresten Xxxxx e.a. tegen België, M.A. tegen Zwitserland,
M.D. en M.A. tegen België en S.H. tegen Malta van het EHRM en het arrest C-921/19 van het Hof van Justitie van 10 juni 2021 inzake de beoordeling van documenten door de asielinstanties en arrest C- 756/21 van 29 juni 2023 van het Hof van Justitie waarin het Hof stelt dat een valse verklaring in het oorspronkelijk verzoek een relevant element is waarmee rekening moet worden gehouden, maar dat dit er op zich niet aan de weg staat dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig wordt beschouwd. Hij meent dat hij wel degelijk voldoende geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over het werk van zijn broer en deze verklaringen ook worden bevestigd door documentair bewijs.
Vervolgens gaat verzoeker in op het objectief risico dat voortvloeit uit verzoekers familiale affiniteit met de voormalige Afghaanse overheid. Hij argumenteert dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft en een reëel risico op ernstige schade loopt omwille van zijn zeer sterke affiliatie me de voormalige Afghaanse overheid als broer van een militair commando. Xxxxxxxxx citeert ter staving uitvoerig uit onder meer het EUAA “Afghanistan Country Focus” van januari 2022, waarin melding wordt gemaakt van een ware klopjacht op dergelijke profielen uit wraak en citeert de EUAA “Country Guidance Afghanistan” van april 2022 met betrekking tot deze profielen.
Xxxxxxxxx citeert ook uit de UNHCR “Eligibility Guidelines Afghanistan” van 2018 en de UNHCR “Guidance Note” van februari 2023 waarin ook wordt aangegeven dat personen die banden hebben met leden van de voormalige veiligheidsdiensten een verhoogd risico lopen en expliciet bevestigd wordt dat familieleden van personen die een risico op vervolging lopen, ook zelf vaak een gevaar lopen.
Verzoeker bespreekt in een eerste onderafdeling van het tweede onderdeel de verplichtingen van de asielinstanties qua onderzoek als onderdeel van de samenwerkingsplicht. Verzoeker verwijst naar en
bespreekt de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) en conclusies van advocaten-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en wijst erop dat de commissaris- generaal de verplichting heeft samen te werken met de verzoeker om de relevante feiten te identificeren en aan de hand daarvan het risico te kwalificeren. Hij meent dat uit de rechtspraak volgt dat de asielinstanties uitputtend moeten kwalificeren en niet vraaggestuurd. Het risico dat voor verzoeker voortvloeit uit zijn verblijf in het buitenland vloeit niet voort uit de veranderingen die hij al dan niet ondergaan heeft, maar wel hoe hij gepercipieerd zou worden door de taliban. Van verzoeker kan niet verwacht worden dat hij een inzicht zou hebben in het risico wegens gepercipieerde verwestering maar dat doet geen afbreuk aan het risico waarvan de commissaris-generaal wel op de hoogte is en die bepaald worden door hoe de verzoeker is beïnvloed tijdens zijn verblijf in België en welk risico dit creëert in geval van terugkeer. Door te weigeren op deze elementen in te gaan, welke wel worden in overweging genomen door de Raad en zich niet aan te passen aan de rechtspraak van de Raad, schendt de commissaris- generaal de samenwerkingsplicht en de eigen onderzoeksplicht en daarmee ook artikel 3 van het EVRM argumenteert verzoeker. In een tweede onderafdeling bespreekt verzoeker de verplichtingen van de asielinstanties inzake het verzamelen en onderzoeken van landeninformatie. Hij wijst op een algemeen gebrek aan informatie over de mensenrechtensituatie die voortvloeit uit de censuur door de taliban, geweld tegen getuigen en een focus die zich voornamelijk tot Kaboel beperkt. Het pijnpunt is volgens verzoeker dat er geen zicht is op welke precieze regelgeving de taliban oplegt aan de bevolking en bij gebrek aan terugkeerders uit het westen sinds de machtsovername is er nog steeds geen actuele informatie over de risico’s voor dergelijke terugkeerders. Hij wijst op de onderrapportering waarvan UNHCR en UNAMA en het Amnesty International rapport “The rule of Taliban. A year of violence, impunity and false promises” van xxxxxxxx 2022. Uit dit laatste rapport blijkt volgens verzoeker ook dat de taliban ook actief trachten om de zaken beter voor te stellen dan ze zijn. Verzoeker benadrukt, onder verwijzing naar zowel EUAA rapporten als naar de analyse van de expert Xxxxxx Xxxxxx, het gebrek aan duidelijkheid en informatie over de van toepassing zijnde wettelijke en bestuurlijke bepalingen en de praktische handhaving ervan. In een derde onderafdeling benadrukt verzoeker opnieuw het gebrek aan informatie om de behandeling die terugkeerders uit het westen riskeren te kunnen inschatten en verwijst naar de UNHCR “Guidance Note” van februari 2023 waarin wordt gesteld dat op basis van de mensenrechtensituatie in Afghanistan niet op gedegen wijze kan besloten worden dat er geen risico op vervolging is bij terugkeer. In een vierde onderafdeling bekritiseert verzoeker de inschatting van en de bronnen waarop de commissaris-generaal zich beroept om het risico voor terugkeerders uit het westen te beoordelen en neemt daarbij de analyse van het rapport van XXXXXX, Note 3-22 van 23 juni 2022 over en besluit dat de stelling van het CGVS dat terugkerende verzoekers uit Europa enkel het slachtoffer van geweld kunnen worden in het geval van een specifiek profiel, niet gebaseerd is op actuele en nauwkeurige informatie uit verschillende bronnen overeenkomstig artikel 10, lid 3, b) van de Asielprocedurerichtlijn en niet voldaan is aan de vereisten die het EHRM aan landeninformatie stelt.
In een vijfde onderdeel gaat verzoeker in op de risico’s voor Afghanen ten gevolge van een terugkeer uit Europa als afgewezen asielzoeker. Hij houdt vooreerst een uitvoerig theoretische betoog over de effectieve terugkeer als uitgangspunt van een toekomstgerichte beoordeling. Hij bespreekt dit aan de hand van rechtspraak van de Raad inzake Burundese verzoeken om internationale bescherming, waarin de Belgische asielinstantie een specifiek onderzoek heeft gevoerd naar hoe personen die terugkeren naar Burundi behandeld worden door hun overheid alsook naar 17 andere landen waarvoor XXXXXX een rapport opstelde waarbij de risico’s bij terugkeer worden onderzocht en wijst erop dat ook het EUAA de noodzaak ziet om de concrete risico’s bij terugkeer te onderzoeken, zoals blijkt uit de rapporten over Syrië. Stellen dat het risico bij effectieve terugkeer naar Afghanistan tot het luik terugkeer behoort en niet tot het onderzoek naar internationale bescherming terwijl het UNHCR een moratorium vraagt op gedwongen terugkeer omdat de risico’s bij terugkeer onduidelijk zijn, is een schending van artikel 18 van het Handvest en het gelijkheidsbeginsel, stelt verzoeker. Vervolgens betoogt verzoeker dat de beoordeling van de objectieve risico’s bij terugkeer moet gebeuren naar het voorbeeld van de “Country Guidance Determinations” van het UK Upper Tribunal en bespreekt dergelijke beoordeling in het geval van Iran. Hij betoogt dat het vaststaat dat hij bij terugkeer gebruik zal moeten maken van documenten die hem identificeerbaar maken als iemand die terugkeert vanuit België en die werden afgeleverd door een afgescheurde ambassade die trouw is aan de voormalige republiek en dat de taliban die documenten zal onderzoeken wat een ernstig risico met zich meebrengt op onmenselijke of vernederende behandeling en foltering en dat dit moet onderzocht worden door de asielinstantie. De vraag of terugkeer actueel mogelijk is, is niet direct relevant meent verzoeker, er moet uitgegaan worden van de hypothese van terugkeer en die moet zo concreet mogelijk gemaakt worden. Vervolgens houdt verzoeker een theoretisch betoog over de afbakening en identificatie van de correcte risicogroep en het belang daarvan in het geval van verzoeker voor wie het risico voortvloeit uit het feit dat hij Afghanistan ontvlucht is naar een Europees land, daar om bescherming heeft verzocht tegen de taliban en nooit onder het talibanbestuur heeft geleefd. Hij bespreekt daarop het arrest Xxxx en Elmi van het EHRM en stelt dat geen zwaar gewicht mag
worden gehecht aan de zogenaamde verwestering van een verzoeker om internationale bescherming maar dat er meer gewicht moet worden toegekend aan het huidige juridische systeem in Afghanistan en gaat in op de gelijkenissen en verschillen tussen de situatie in Somalië ten tijde van Al-Shabaab en de huidige situatie in Afghanistan.
Xxxxxxxxx bespreekt vervolgens het risico bij terugkeer en toegang tot het Afghaanse grondgebied en de regio van herkomst. Het risico dat zich manifesteert bij initiële toegang vloeit volgens verzoeker voort uit de identificatie als terugkeerder uit Europa door de taliban. Hij wijst daarbij op het feit dat hij in geval van terugkeer documenten zal moeten bekomen van de Afghaanse ambassade in Brussel die volgens Fedasil en de DVZ nog steeds documenten aflevert maar volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Islamitisch Emiraat waarmee geen diplomatieke banden zijn niet vertegenwoordigt en waarvan het personeel trouw is aan de voormalige Afghaanse Republiek. Het valt volgens verzoeker niet te verifiëren of de stelling van Buitenlandse Zaken klopt of niet en stelt dat een risico-inschatting nodig is van de verwachte gevolgen voor Afghaanse onderdanen die geïdentificeerd worden door een ambassade die trouw is aan de Afghaanse republiek en deze vertegenwoordigt bij de EU en de NAVO en van de gevolgen van terugreizen met een EU laissez-passer. Verzoeker gaat vervolgens in op landeninformatie die volgens hem wijst op dit risico bij grenscontroles aan de luchthaven en bij checkpoints en verwijst daarbij onder meer naar het “Country Policy and Information Note” van het UK Home Office van februari 2022, het Key socio-economic indicators report van EUAA van augustus 2022, het UNAMA rapport van 9 mei 2023.
Vervolgens bespreekt het risico dat zich manifesteert bij vestiging en dat voortvloeit uit de verhouding met de bredere omgeving, uit geruchten en uit verklikking door buren bij de taliban en waarbij er dus een risico bestaat ten opzicht van de taliban en de bredere omgeving. Toegepast op zijn profiel en aan de hand van de risicobepalende factoren in de EUAA richtlijnen van januari 2023 betoogt verzoeker als volgt: “a) het gebied van herkomst, waarbij er volgens EUAA een groter risico is in plattelandsgebieden waar Pashtunen wonen: verzoeker is als Pashtoen afkomstig uit het district Kama in de provincie Nangarhar, hetgeen ruraal gebied is waar enkel Pashtunen wonen. Daarbovenop komt verzoeker uit de provincie Nangarhar, waarbij Uw Raad reeds eerder oordeelde dat dit een element eigen aan de persoon is waarbij rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de vrees voor vervolging omwille van verwestering. Uw Raad verwees daarbij naar het feit dat er in de provincie Nangarhar verschillende Afghaanse groepen aanwezig zijn, zoals de Taliban, ISKP, Tehrik-e taliban Pakistan, en het Haqqani-netwerk (hoewel dit laatste netwerk in heel Afghanistan aanwezig is, en sleutelposities binnen de Taliban in handen heeft – zie supra) (RvV arrest nr. 278 653 van 12 oktober 2022). Verzoeker is binnen deze provincie afkomstig uit het district Khogyani. In dit gebied staan jihadisten al jaren zeer sterk. In het verzoekers district Khogyani kwam vanaf de zomer 2015 ISKP aan de macht, en het vormde steeds de uitvalsbasis voor de terroristische organisatie. Verzoekers district was 1 van de acht districten in heel Afghanistan waar ISKP de Taliban kon verjagen. Vanaf 2017, nadat zowel de Taliban als de Afghaanse overheid en de NAVO een offensief waren begonnen tegen ISKP, was de organisatie nog slechts aanwezig in 2 districten in heel Afghanistan: Achin, waar hun basis ligt, en De Balah. In november 2019 werd ISKP uiteindelijk significant teruggedrongen en quasi ‘weggevaagd’ uit de provincie Nangarhar. Binnen de provincie Nangarhar bleven echter nog kleine groepen van ISKP actief in de verafgelegen district, namelijk Achin, De Balah en verzoekers district Khogyani, en dit in dorpen waar de ISKP ideologie dominant was “…”. Vanaf begin of midden 2020 nam de aanwezigheid van ISKP in Nangarhar weer toe, en dit in vier districten, waaronder wederom dit van verzoeker. Door de terugtrekking van buitenlandse troepen wier eerdere maatregelen ter bestrijding van terrorisme hun activiteiten in Afghanistan hadden beperkt, melden observatoren een heropleving van ISKP. Ook nu blijkt dat verzoekers district één van de één van de districten is in Afghanistan waar ISKP het meest actief is, en de strijd tussen ISKP en de Taliban dus het hevigst woedt. Verzoeker dient bijgevolg bij een terugkeer niet enkel de Taliban te vrezen, maar ook ISKP, die historisch gezien steeds sterk stond in zijn regio, die kan rekenen op lokale steun van dorpen in verzoekers district door gelijkgezinden (“…”). b) de leeftijd: Xxxxxxxxx verliet Afghanistan toen hij 15 jaar oud was. Als minderjarige en jongvolwassene is het risico groter dat hij zich bepaalde gedragingen (zelfs onbewust) heeft eigen gemaakt die hem negatief in de aandacht gaan brengen in het traditionele Afghanistan. c) de duur van het verblijf in een westers land: Verzoeker verliet Afghanistan in augustus 2021, en kwam ongeveer een maand later aan in Bulgarije. Sindsdien verblijft verzoeker onafgebroken in Europa. Doordat het om vormende jaren gaat, is de impact van dit verblijf groter dan bij een volwassene wiens persoonlijkheid al volledig gevormd is. Xxxxxxxxx heeft nooit onder het Talibanbewind geleefd , waardoor hij geen voeling heeft met Taliban-Afghanistan. Met betrekking tot verzoekers gewoontes in België betoogt hij als volgt:
“Verzoeker volgt in België OKAN onderwijs aan het instituut Instituut Xxxxx Xxxxxx - Sint-Agnes sinds september 2022. Hij kon niet eerder beginnen wegens plaatsgebrek (stuk 9). Verzoeker gaat naar een christelijke school. Dit blijk tevens uit de filosofie van de school die vermeld wordt op de website: “Vanuit ons christelijk geïnspireerd schoolproject willen wij ieder die door de schoolpoort komt in zijn volheid erkennen. Verbondenheid, vertrouwen, geborgenheid, verantwoordelijkheid en uitdaging zijn hierbij
belangrijke pijlers (xxxxx://xxx.xxx-xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx)”. Xxxxxxxxx heeft een gemengde klasgroep met zowel jongens als meisjes van verschillende nationaliteiten (Stuk 10). Volgens zijn individueel begeleidingsplan van zijn opvangcentrum gaat hij steeds naar school en komt hij ook op tijd (stuk 8). Xxxxxxxxx ging zelfstandig op zoek naar een job. Sinds de zomer van 2023 gaat hij elke dag werken in de tuinbouw. Hij heeft een arbeidscontract voor het plukken van aubergines (stuk 11). Hij werkt in een gemengd team met voornamelijk Roemenen en Polen en zijn werkgeversteam bestaat zowel uit mannen als vrouwen. In zijn vrije tijd gaat verzoeker naar de fitness (stuk 12) en gaat hij dikwijls op bezoek bij zijn maternale tante, waar hij af en toe ook blijft logeren. Zij werd erkend als vluchteling en verblijft sindsdien in België (stuk 13) samen met haar echtgenoot en haar kinderen. Voorts brengt verzoeker graag zijn avonden door in de disco en gaat hij naar festivals (stuk 14). Xxxxxxxxx legt ter staving filmpjes voor van het Sfinks Festival 228en van een feestje waarop hij aanwezig was (stuk 15). Xxxxxxxxx heeft sociale media, waaronder een TikTok en Facebook profiel (stuk 16) (internetlink). Hij drukt zich uit aan de hand van een westerse klederstijl en vernoemde dit eveneens als element waarom hij niet terug kan keren naar Afghanistan tijdens zijn persoonlijk onderhoud. Hij gaf zelf aan veranderd te zijn en dat hij zich niet meer zal kunnen aanpassen bij terugkeer. Hij gaf ook spontaan de omgang met meisjes aan als een reden waarom hij niet kan terugkeren (CGVS, p. 15-16). Voorts wordt verzoeker door zijn begeleiders in het centrum beschreven als een respectvolle jongeman die goed luistert en vriendelijk omgaat met de begeleiding: “I. heeft nood aan nabijheid. Na school komt hij steeds ‘hallo’ zeggen tegen de begeleiding en zet hij zich er even bij. Soms doet hij een praatje en soms zit hij er gewoon bij. Hij neemt zo goed als altijd deel aan activiteiten. De ene keer actief, de andere keer passief. Hij heeft graag dat de begeleiding langskomt bij hem en zal meteen een stoel voor hen klaarzetten of hen thee aanbieden.” (stuk 8) Ook door zijn leeftijdsgenoten en personen met een andere afkomst wordt hij graag gezien: “I. ligt goed in de groep en heeft goede vrienden, zowel op school als in het centrum. Hij wordt graag gezien door leeftijdgenoten, begeleiding en leerkrachten. In de klas noemen ze hem het papa’tje van de groep omdat hij jongeren die extra hulp nodig heeft, steeds wil bijstaan. I. heeft respect voor anderen en is zorgzaam, ook naar mensen met een andere afkomst. Hijzelf geeft aan dat hij het leven in België normaal vindt en dat hij er niets is dat hij ‘raar’ vindt. De begeleiding moet hem soms over kleinigheden aanspreken wanneer we in het openbaar zijn bv. muziek niet luidop spelen in openbare ruimte maar oortjes in steken.” Zijn goede houding in de klas en de banden met zijn medeleerlingen worden door zijn OKAN-leerkracht bevestigd: “I. is een beleefde jongen die respect toont voor zijn leerkrachten en begeleiders. Hij staat steeds klaar om te helpen en je kan echt op hem rekenen. Hij ziet werk en is niet te beroerd om de handen uit de mouwen te steken. I. heeft een groot hart voor anderen. Zo ging hij tijdens een stadswandeling met de klas spontaan oudere mensen helpen die moeite hadden om hun fiets een berg op te duwen” (stuk 17). Xxxxxxxxxx voogd bevestigt zijn leergierigheid en hulpvaardigheid en dat hij hierin geen enkel onderscheid maakt tussen man, vrouw, jong of oud (stuk 18). Xxxxxxxxx doet activiteiten met school, komt buiten met zijn familie in België, en leert op die manier de Belgische gewoontes meer en meer kennen. Dit blijkt bovendien uit de talrijke foto’s met familieleden en met klasgenoten en vrienden van verschillende afkomst (stuk 10). Uit het individueel begeleidingsplan van verzoeker blijkt tevens dat hij deelneemt aan de kookactiviteiten in het centrum en op school kooklessen krijgt. Hoewel dit botst met de Afghaanse cultuur, waarin mannen geen zorgtaken uitoefenen, heeft verzoeker hier geen enkel probleem mee (stuk 8). Bovendien toont verzoeker doorzettingsvermogen bij het leren van Nederlands. Dit wordt door zijn OKAN leerkracht beaamd: “Al van bij de start van zijn OKAN-traject vertoonde I. een zeer grote wil om het Nederlands zo snel mogelijk onder de knie te krijgen, ook al was dit gezien zijn geringe scholing in Afghanistan een hele uitdaging voor hem. Hij is echter koppig blijven doorzetten en heeft op korte tijd grote sprongen vooruit gemaakt. Hij probeerde al van bij de start van zijn scholingstraject op verschillende manieren contact te maken met de leerkrachten en na een paar weken slaagde hij er al in om een kort gesprek te voeren. Hij is blijven leren en vindt het heel belangrijk om het Nederlands zo perfect mogelijk te kunnen lezen, schrijven en spreken. Hij is streng voor zichzelf en maakt zijn oefeningen steeds zeer nauwgezet.” (stuk 17). In het opvangcentrum wordt verzoeker soms gevraagd Pashtoe/Nederlands te tolken. Dit wijst op een behoorlijk goed niveau van het Nederlands (stuk 18).”
In een zesde middelonderdeel gaat verzoeker in op het talibanbestuur op zich en de implicaties voor Afghaanse burgers aan de hand van een aantal landenrapporten waaronder het rapport van Human Rights Watch, “Afghanistan: Taliban ‘Vice’ Handbook Abusive” van 29 oktober 2021, EUAA, “Afghanistan
– Targeting of individuals” van augustus 2022 en van UNAMA, “Corporal Punishment and the Death Penalty in Afghanistan” van mei 2023 waarin melding wordt gemaakt van een toename van gerechtelijke lijfstraffen sinds 14 november 2022. In een zevende middelonderdeel geeft verzoeker een overzicht van de essentiële rechtsvragen en bewijsstandaarden in functie van een toekomstgerichte beoordeling. Tenslotte gaat verzoeker in op de socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan en betoogt dat er serieuze indicaties zijn dat verzoeker als terugkeerder uit het Westen heden, nu de Taliban het volledige grondgebied controleert, en gelet op de huidige socio-economische situatie, zou worden uitgesloten van enige hulp, bijstand en onderdak, op grond van zijn hoedanigheid van terugkeerder uit
Europa, en hiertegen geen enkele bescherming van de Taliban zal krijgen, en dit eveneens op grond van zijn hoedanigheid als terugkeerder. Hij stelt dat het gaat om ernstige schade die intentioneel wordt toegebracht.
Xxxxxxxxx vraagt in hoofdorde hem te erkennen als vluchteling, zo de Raad zou oordelen dat hij niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, hem subsidiaire bescherming toe te kennen en in ondergeschikte orde de bestreden beslissing te vernietigen.
2.2. Xxxxxxxxx voegt volgende stukken toe aan het verzoekschrift:
1. Bestreden beslissing;
2. BJB attest;
3. UNHCR, “International Protection Needs of People Fleeing Afghanistan November 2022”, Intervisie Nansen, 17 november 2022, powerpoint;
4. Briefwisseling met Buitenlandse Zaken over de Afghaanse ambassade;
5. Attest van de Afghaanse Ambassade;
6. Standpunt Buitenlandse Zaken over hervatte afgifte paspoorten door de Afghaanse ambassade te Brussel;
7. Briefwisseling met de DVZ over gebruik Laissez-Passer;
8. Individueel begeleidingsplan opvangcentrum Deurne;
9. Herinschrijving OKAN in IMS Borgerhout + schoolrapport;
10. Foto’s met familie, vrienden en klasgenoten in België;
11. Studentenarbeidsovereenkomst tuinbouw;
12. Fitnesskaart en -tas;
13. Belgische verblijfskaarten tante en oom;
14. Foto’s op feestje en Sfinks festival in Boechout;
15. Filmpjes op feestje en Sfinks festival in Boechout;
16. Screenshots sociale media;
17. Verklaring OKAN-leerkracht;
18. Verklaring voogd.
3. Aanvullende nota
De commissaris-generaal legt in toepassing van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet een aanvullende nota van 16 januari 2024 neer waarin volgende nieuwe elementen ter kennis worden gebracht:
(1) EUAA COI Query “Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments” van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_X00_XXXX_XXX_Xxxxx_Xxxxxxxx_Xxxx anistan_update_1_July_31_October_2022.pdf; (2) EUAA “Country Guidance: Afghanistan” van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx-0000;
(3) EUAA “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx
_situation.pdf; (4) EASO, “Afghanistan Country Focus” van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx
_focus.pdf; (5) EUAA, “Afghanistan Country Focus” van december 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/000000/0000_00_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxx ry_Focus_EN.pdf; (6) EUAA “Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxx_xxxxx_xxxxxxxx
_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city.pdf; (7) EASO “Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City” van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxx_X ocio_Economic_Indicators_Forcus_Kabul_Citry_Mazar_Sharif; (8) EUAA “Afghanistan: Targeting of individuals” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxxx g_of_individuals.pdf; (9) UNAMA, “Impact of Improvised Explosive Devices on Civilians in Afghanistan” van juni 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxxx-xxxxxxxxxx-xxxxxxxxx- devicescivilians-afghanistan; (10) COI Focus “Afghanistan, Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban” van 14 december 2023, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx_xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxx_xxx_xxxxx nen_sinds_de_machtsovername_door_de_taliban_20231214.pdf.
3.2. Xxxxxxxxx legt een aanvullende nota van 15 januari 2024 neer waarin in toepassing van artikel 39/76 van de Vreemdelingenwet volgende nieuwe elementen worden bijgebracht en besproken: (1) UNAMA, “Treatment of Detainees in Afghanistan”, September 2023 (internetlink); (2) UN Algemene Vergadering, “Report of the Special Rapporteur on the situation of human rights in Afghanistan, Xxxxxxx Xxxxxxx” 11 Oct 2023, p. 6-7; (3) UNAMA, “Human rights situation in Afghanistan: JULY - SEPTEMBER 2023 UPDATE”, oktober 2023; (4) HvJ, zaak C-151/22 van 21 september 2023; (5) XXXXXX, Xxxxxx Note 3- 23, “Effective protection against refoulement for people fleeing Afghanistan”, November 2023; (6) EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023; (7) CEDOCA, “Afghanistan: migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de Taliban”, 14 december 2023 en (8) Bijkomende bewijzen van leven in België.
Verzoeker voegt ook volgende stukken toe aan zijn aanvullende nota: (1) Schoolrapport verzoeker; (2) Steunbrief van leerkrachten; (3) Foto’s van activiteiten en vriendennetwerk; (4) Steunbrief van verzoekers tante en oom in België.
4. Voorafgaand
4.1. Inzake beroepen tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beschikt de Raad over volheid van rechtsmacht. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingsdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van een Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Xxxx.Xx. Kamer 2005-2006, nr. 2479/001, p. 95-96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van verzoekers daarop. Hij dient verder niet op elk aangevoerd argument in te gaan.
De Raad is het enige rechtscollege dat bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. In toepassing van de Richtlijn 2011/95/EU, moet de Raad zijn bevoegdheid uitoefenen op een wijze die tegemoet komt aan de verplichting om “een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie” te voorzien in de zin van artikel 46 van de Richtlijn 2013/32/EU. Hieruit volgt dat wanneer de Raad een beroep onderzoekt dat werd ingediend op basis van artikel 39/2, § 1 van de Vreemdelingenwet, hij gehouden is de wet uit te leggen op een manier die conform is aan de vereisten van een volledig en ex nunc onderzoek die voortvloeien uit artikel 46, § 3 van de Richtlijn 2013/32/EU. De Raad moet daarbij een gemotiveerd arrest vellen dat aangeeft om welke redenen een verzoeker om internationale bescherming al dan niet voldoet aan de criteria zoals bepaald in de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.
4.2. Het wettelijke kader omtrent de bewijslast en samenwerkingsplicht wordt heden uiteengezet in de artikelen 48/6 en 48/7 van de Vreemdelingenwet, die de omzetting betreffen van artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de Richtlijn 2013/32/EU en bijgevolg in het licht van deze Unierechtelijke bepaling dienen te worden gelezen. De in artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU vervatte ‘beoordeling van feiten en omstandigheden’ in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een verzoek om internationale bescherming, verloopt in twee onderscheiden fasen.
De eerste fase betreft de vaststelling van de feitelijke omstandigheden die bewijselementen tot staving van het verzoek kunnen vormen.
De in artikel 4, lid 1 van de Richtlijn 2011/95/EU en artikel 13, lid 1 van de Richtlijn 2013/32/EU beoogde samenwerkingsplicht houdt in dat het in beginsel aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om alle nodige elementen ter staving van zijn verzoek, zoals vermeld in artikel 48/6, § 1, tweede lid van de Vreemdelingenwet, zo spoedig mogelijk aan te brengen. Hij moet een inspanning doen om dit verzoek te onderbouwen, onder meer aan de hand van verklaringen, schriftelijke bewijzen, zoals documenten en stukken, of ander bewijsmateriaal. Indien de door de verzoeker aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, is het aan de met het onderzoek belaste instanties om actief met de verzoeker samen te werken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Daarnaast dienen deze instanties ervoor te zorgen dat nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld over de algemene situatie in het land van oorsprong en, waar nodig, in landen van doorreis. De tweede fase betreft de beoordeling in rechte van deze gegevens door de met het onderzoek belaste instanties, waarbij wordt beslist of, in het licht van de feiten die een zaak kenmerken, is voldaan aan de materiële voorwaarden, omschreven in de artikelen 48/3 of 48/4 van de Vreemdelingenwet, voor de toekenning van internationale bescherming (HvJ, C-277/11, M.M. tegen Minister for Justice, Equality and Law Reform, Ireland, Attorney General, arrest van 22 november 2012, punten 64-68).
De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele wijze. Overeenkomstig artikel 48/6, § 5 van de Vreemdelingenwet moet, naast de door verzoeker afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, ook onder meer rekening worden gehouden met alle relevante
informatie in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake het verzoek wordt genomen, met inbegrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden in het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast. Consistentie, voldoende detaillering en specificiteit alsook voldoende aannemelijkheid vormen indicatoren op basis waarvan de geloofwaardigheid van de verklaringen kan worden beoordeeld, rekening houdend met individuele omstandigheden van de betrokken verzoeker. Twijfels over bepaalde aspecten van een relaas ontslaan de bevoegde overheid niet van de opdracht de vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade betreffende die elementen waar geen twijfel over bestaat te toetsen. Het moet in deze evenwel gaan om die elementen die de nood aan internationale bescherming kunnen rechtvaardigen.
Tenslotte bepaalt artikel 48/6 § 4 van de Vreemdelingenwet dat wanneer de verzoeker bepaalde aspecten van zijn verklaringen niet staaft met schriftelijke of andere bewijzen, deze aspecten geen bevestiging behoeven indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: “a) de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b) alle relevante elementen waarover de verzoeker beschikt, zijn voorgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere bewijskrachtige elementen;
c) de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met de algemene en specifieke informatie die gekend en relevant is voor zijn verzoek;
d) de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, of hij heeft goede redenen kunnen aanvoeren waarom hij nagelaten heeft dit te doen;
e) de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker is komen vast te staan.”
5. Beoordeling in het licht van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet
5.1. Artikel 48/3, § 1 van de Vreemdelingenwet luidt als volgt:
“De vluchtelingenstatus wordt toegekend aan de vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen dat op 28 juli 1951 te Genève tot stand is gekomen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967.”
Dit artikel verwijst naar artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. Luidens artikel 1, A (2) van dit verdrag is een vluchteling elke persoon “die (…) uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen, niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.”
5.2. Xxxxxxxxx verklaart bij de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers broer, M.S., die ook in België een verzoek om internationale bescherming indiende in het kader van zijn verzoek de originele taskara van verzoeker heeft neergelegd. De identiteit en de Afghaanse nationaliteit van verzoeker worden door de commissaris-generaal niet betwist. Evenmin is betwist dat verzoeker afkomstig is van Xxx Xxxxx xx xxx xxxxxxxx Xxxx xxx xx xxxxxxxxx Xxxxxxxxx.
5.3. Xxxxxxxxx werd bij aankomst in België geregistreerd als niet-begeleide minderjarige verzoeker om internationale bescherming. Een leeftijdstest wees uit dat verzoeker jonger dan 18 jaar was en door de Dienst Voogdij werd aan verzoeker een voogd toegewezen. Uit de beslissing van de dienst voogdij tot aanwijzing van de heer J.-T. D.J. als voogd van verzoeker blijkt dat de voogdij ten laatste zal beëindigd worden op […] juli 2024.
De leeftijdsbepaling van de Dienst Voogdij is een administratieve rechtshandeling. Aan dergelijke rechtshandelingen kleeft het ‘privilege du préalable’. Dit principe houdt in dat dergelijke rechtshandelingen overeenstemmen met de wet zolang zij niet vernietigd of ingetrokken werden. In casu werd de beslissing van de Dienst Voogdij niet vernietigd of ingetrokken, noch werd er tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de Raad van State. Bovendien heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen geen rechtsmacht om de wettigheid van deze beslissing na te gaan en deze beslissing eventueel te vernietigen. Er kan dus worden geconcludeerd dat de leeftijdsbepaling van de verzoekende partij door de Dienst Voogdij in overeenstemming is met de wet en definitief in het rechtsverkeer aanwezig is.
Daarbij moet rekening worden gehouden met artikel 7, § 3 van titel XIII, hoofdstuk 6 “Voogdij over niet- begeleide minderjarige vreemdelingen” van de programmawet van 24 december 2002 dat bepaalt dat “ingeval van twijfel over de uitslag van het medisch onderzoek, wordt met de jongste leeftijd rekening gehouden”. Bijgevolg dient ervan uitgegaan te worden dat ervan uitgegaan worden dat verzoeker bij aankomst in België op 30 december 2021, ongeveer vijftien jaar oud was. Verzoeker is heden nog steeds
minderjarig. Niettegenstaande de onduidelijkheid over verzoekers precieze datum van vertrek uit Afghanistan, dient te worden vastgesteld dat, zowel in het geval dat verzoeker voor de machtsovername als in het geval dat hij zeer kort erna vertrokken is, verzoeker vijftien jaar oud was op het ogenblik van zijn vertrek. Ook in de bestreden beslissing wordt vastgesteld dat verzoeker tot vijftienjarige leeftijd in Afghanistan heeft verbleven.
Bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van minderjarigen is het hoger belang van het kind een doorslaggevende overweging die de commissaris-generaal moet leiden tijdens het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming (artikel 57/1 § 4 van de Vreemdelingenwet). Artikel 24, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bepaalt: “Bij alle handelingen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”
Dit beginsel houdt niet enkel een materieel recht in voor een kind om zijn belangen (d.i. in wezen het welzijn van het kind) in overweging te zien genomen worden, maar is tevens een interpretatief rechtsbeginsel en een procedureregel. Bij de beoordeling van hun verzoeken om internationale bescherming moet rekening worden gehouden met hun leeftijd en maturiteit.
Het belang van het kind is een complex begrip en de inhoud ervan moet per geval en op individuele basis worden bepaald. De beoordeling van het belang van het kind bestaat uit het evalueren en vervolgens afwegen van alle elementen die nodig zijn om een beslissing te nemen in een specifieke situatie voor elk individueel kind. Blijkens overweging 18 van de Kwalificatierichtlijn betreffen deze elementen het beginsel van eenheid van gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige; deze elementen dienen tevens te worden beoordeeld in overeenstemming met de leeftijd en maturiteit van de minderjarige.
Uit dit alles volgt dat overwegingen met betrekking tot het belang van het kind zelden worden bepaald door één enkele, allesoverheersende factor. De beoordeling van het hoger belang van het kind kan inhouden dat verschillende - desgevallend concurrerende of moeilijk te verzoenen - elementen tegen elkaar worden afgewogen teneinde de ontwikkeling van het kind te ondersteunen. Het identificeren, onderzoeken en beoordelen van het hoger belang van het kind wordt meegenomen in de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming van de minderjarige verzoeker.
Bij de beoordeling van een gegronde vrees voor vervolging in hoofde van een (minderjarige) verzoeker om internationale bescherming zijn zowel objectieve als subjectieve factoren relevant. Het kan zijn dat een kind niet in staat is om zijn vrees te uiten wanneer dit verwacht zou worden of, omgekeerd, de vrees overdrijft. In dergelijke omstandigheden moeten besluitvormers een objectieve inschatting maken van het risico dat het kind zou lopen, ongeacht de vrees van het kind. Naast leeftijd kunnen ook andere identiteitsgebonden, economische en sociale kenmerken van het kind - zoals de familiale achtergrond, klasse, kaste, gezondheid, opleiding en inkomensniveau - het risico op schade vergroten, invloed hebben op het soort vervolgingsgedrag ten aanzien van het kind en het effect van de schade op het kind verergeren (UNHCR, “Guidelines on International Protection No. 8: Child Asylum Claims under Articles 1(A)2 and 1(F) of the 1951 Convention and/or 1967 Protocol relating to the Status of Refugees”, 22 December 2009, § 11-12).
Het onderzoek en de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming van niet-begeleide minderjarige verzoekers uit Afghanistan moet met bijzondere voorzichtigheid gebeuren, gelet op de inherente kwetsbaarheid van deze groep en op de huidige situatie in Afghanistan. Uit de beschikbare landeninformatie blijkt dat kindermisbruik in Afghanistan wijdverspreid is in de Afghaanse samenleving, dat rekrutering van kinderen in hun tienerjaren door de taliban en ISKP voorkomt net zoals kinderarbeid en handel in kinderen en dat de afwezigheid van een netwerk in Afghanistan het risico om onderworpen te worden aan vervolging aanzienlijk verhoogt (EUAA, “Country Guidance: Afghanistan”, January 2023, p. 92-96).
5.4. Xxxxxxxxx beroept zich in het verzoekschrift en zijn aanvullende nota op een vrees voor vervolging omwille van een gepercipieerde verwestering. Hij verwijst daarbij naar landenrapporten over het taliban regime, het onduidelijk wetgevend kader en onvoorspelbare handhaving van de sharia en over de situatie van Afghanen die terugkeerden vanuit Europa voor de machtsovername. Verzoeker meent dat hij omwille van zijn verblijf en activiteiten in België, waarover hij bij zijn verzoekschrift en aanvullende nota verschillende documenten voorlegt, in geval van terugkeer een verhoogd risico loopt op vervolging in geval van terugkeer
5.4.1. Beschermingsverzoeken gebaseerd op (toegeschreven) verwestering of normoverschrijding in het buitenland kunnen verband houden met de vervolgingsgronden politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep.
Het begrip ‘politieke overtuiging’ houdt onder meer in dat de verzoeker een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met potentiële actoren van vervolging en hun beleid of methoden, zonder dat de verzoeker zich in zijn handelen noodzakelijkerwijs door deze overtuigingen, gedachten of meningen moet hebben laten leiden (artikel 48/3 § 4, e) van de Vreemdelingenwet). Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het begrip ‘politieke overtuiging’ ruim moet worden uitgelegd en, geïnterpreteerd in het licht van artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, elke opvatting, gedachte of mening omvat die, zonder noodzakelijkerwijs rechtstreeks en onmiddellijk politiek van aard te zijn, tot uiting komt in een handelen of nalaten dat door actoren van vervolging zo wordt opgevat dat het zich op een aangelegenheid die verband houdt met die actoren of hun beleid en/of hun methoden en een uiting van oppositie of verzet daartegen vormt. De nadruk wordt gelegd op de perceptie van de politieke aard ervan door de actoren van vervolging en niet op de persoonlijke motieven van de verzoeker (HvJ, C-280/21, Migracijos departamentas, 12 januari 2023, punten 26, 32). Verder kan volgens het Hof een opvatting, gedachte of mening van een verzoeker die nog niet negatief in de belangstelling heeft gestaan van potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst reeds onder dit begrip vallen indien deze verzoeker verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. Bij de beoordeling of de vrees van een verzoeker voor vervolging wegens zijn politieke overtuiging gegrond is, moet volgens het Hof rekening worden gehouden met het feit dat die overtuiging – vanwege de mate waarin deze wordt geuit of eventueel door die verzoeker verrichte activiteiten om die overtuiging te promoten – de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging in het land van herkomst van de verzoeker heeft gewekt of kan wekken. De sterkte van de politieke overtuiging die de verzoeker stelt te hebben en de eventueel verrichte activiteiten om deze overtuiging te promoten spelen een rol bij de beoordeling van dit risico. Het is volgens het Hof echter niet vereist dat de betrokken overtuiging zo diepgeworteld is bij de verzoeker dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten en zo het risico loopt slachtoffer te worden van daden van vervolging in de zin van artikel 9 van die richtlijn. Een verzoeker wiens politieke overtuiging niet fundamenteel of diepgeworteld is kan immers ook worden vervolgd wegens die politieke overtuiging of wegens “enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in dat land, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verzoeker en de algemene context van dat land” (HvJ, C-151/22, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR), 21 september 2023, punten 36-37 en 46, 49).
Het begrip ‘godsdienst’ omvat onder meer theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald (48/3, § 4, b) van de Vreemdelingenwet). Ook aan dit begrip moet volgens het Hof een ruime uitlegging worden gegeven door al zijn bestanddelen in aanmerking te nemen, ongeacht of die openbaar of privé, gemeenschappelijk of individueel zijn (zie HvJ, gevoegde zaken C- 71/11 en C-99/11, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, 5 september 2012, punt 63 en HvJ X-00/00, Xxxxxxxx Xxxxx/Xxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxx xxxxxxxx xx bezhantsite, 4 oktober 2018, pt. 78). Het begrip godsdienst, geïnterpreteerd in het licht van artikel 10 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie kan zowel het forum internum – dit is het feit een overtuiging te hebben – als het forum externum – dat wil zeggen de belijdenis in het openbaar van de godsdienstige overtuiging – omvatten, aangezien godsdienst op één van beide manieren kan worden uitgedrukt (zie in die zin arresten HvJ, C-426/16, Liga van Moskeeën en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen e.a., 29 mei 2018, punt 44, en HvJ, X-00/00, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx in tegenwoordigheid van: Jehovan todistajat – uskonnollinen yhdyskunta, 10 juli 2018, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het begrip omvat zowel persoonlijk als gemeenschappelijk gedrag “dat iemand als noodzakelijk voor zichzelf acht, namelijk gedrag dat „op een godsdienstige overtuiging [is] gebaseerd”, of dat door de geloofsleer wordt voorgeschreven, meer in het bijzonder gedrag dat door een „godsdienstige overtuiging [...] [wordt] bepaald” (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 71). Het Hof heeft daarbij ook gesteld dat handelingen die bijzonder belangrijk zijn voor de betrokkene om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, een relevante factor vormt bij de beoordeling van het gevaar waaraan de verzoeker wegens zijn godsdienst in zijn land van herkomst zal worden blootgesteld (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 70). De vervolgingsvrees is gegrond wanneer in redelijkheid kan worden aangenomen dat de verzoeker bij terugkeer in zijn land van herkomst godsdienstige handelingen zal verrichten die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging. Daarbij mag van de verzoeker niet worden verwacht dat hij van deze godsdienstige handelingen afziet (HvJ, Bundesrepublik Deutschland/Y en Z, punt 80).
Inzake de vervolgingsgrond ‘behoren tot een specifieke sociale groep’ oordeelde het Hof dat een groep geacht moet worden een specifieke sociale groep te vormen als met name aan twee cumulatieve
voorwaarden is voldaan: (1) de leden van de groep moeten een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet kan worden gewijzigd, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven en (2) deze groep moet in het betrokken derde land een eigen identiteit hebben, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd (HvJ 7 november 2013, C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z tegen de minister voor Immigratie en Asiel, punt 45; HvJ 4 oktober 2018, X-000/00, Xxxxxxxxxxx en Ahmedbekov, punt 89). Het Hof heeft ook benadrukt dat enkel met betrekking tot deze vervolgingsgrond in artikel 10, lid 1 onder d) van de Kwalificatierichtlijn sprake is van een voor de identiteit of morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel kenmerk of geloof dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven (HvJ, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, punt 34).
Voorts heeft het Hof aangegeven dat een uitputtend en grondig onderzoek moet gebeuren van alle relevante omstandigheden met betrekking tot de specifieke persoonlijke situatie van de verzoeker en van de meer algemene context in zijn land van herkomst, met name wat de politieke, juridische, gerechtelijke, historische en sociaal-culturele aspecten ervan betreft, teneinde vast te stellen of die verzoeker een gegronde vrees heeft om persoonlijk te worden vervolgd wegens zijn politieke overtuiging, en met name wegens enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst (HvJ, C-151/22, 21 september 2023, punt 45).
Er kan, gelet op de rechtspraak van het Hof inzake het begrip godsdienstige overtuiging en het belang van objectieve landeninformatie bij de beoordeling van beschermingsverzoeken (HvJ, C-756/21, X tegen International Protection Appeals Tribunal, Minister for Justice and Equality, Ierland, Attorney General, 29 juni 2023, punten 48-50 en 54-55) redelijkerwijze worden aangenomen dat dergelijk grondig onderzoek mutatis mutandis ook vereist is in het kader van een vrees voor vervolging omwille van een (toegeschreven) religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep.
5.4.2. Op basis van de objectieve landeninformatie in het rechtsplegingsdossier kan volgende analyse worden gemaakt van de algemene context in Afghanistan.
De taliban hebben de grondwet van de voormalige Islamitische Republiek Afghanistan opgeschort en er werd een herziening van de bestaande Afghaanse wetten met de sharia aangekondigd. De visie van de taliban op de sharia is gebaseerd op de soennitische Hanafi-school van jurisprudentie, maar is ook beïnvloed door lokale tradities en tribale codes (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, december 2023, p. 18). De taliban hebben verklaard dat zij zullen handelen overeenkomstig hun principes, religie en cultuur, waarbij zij het belang van de islam benadrukken en aangeven dat niets kan ingaan tegen de islamitische waarden. De de facto-regering beschouwt zichzelf als een sturende instantie met een fundamentele doelstelling om de bevolking te doen leven volgens de religieuze wetgeving.
De conservatieve opperste leider Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx houdt steeds nadrukkelijker de touwtjes in handen en zijn gezag is steeds dwingender geworden. In november 2022 gaf hij opdracht tot volledige invoering van de taliban-versie van de sharia (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 26).
De mensenrechtensituatie in Afghanistan is na de machtsovername gradueel verslechterd en verschillende bronnen stellen een tendens vast waarbij de de facto-administratie ontwikkelt naar een theocratische politiestaat die regeert in een sfeer van angst en misbruik (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, december 2023, p. 21). Om de strenge leefregels van de talibans zeer strikte interpretatie van de sharia te handhaven, heeft de facto-regering opnieuw het ‘Ministry for Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ (Dawat wa Ershad Amr bil-Maruf wa Nahi al-Munkar) (hierna: het MPVPV) opgericht, en gebruikt daartoe ook het ‘Taliban General Directorate of Intelligence’ (GDI) en een aantal de facto- staatsinstellingen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 24).
De taliban, die de Deobandi-islam aanhangen, een puriteinse en conservatieve tak binnen de soennitische islam, streven een zuivering van de Afghaanse samenleving na waarbij buitenlandse invloeden worden geweerd. De de facto-regering heeft daartoe massaal geïnvesteerd in het bouwen van moskeeën en madrassa’s over het hele land. In deze optiek is ook het westers seculier onderwijssysteem onder vuur komen te liggen en inspanningen om westers seculier onderwijs te bannen zijn toegenomen ten voordele van de uitbreiding van religieus onderwijs (EUAA, Afghanistan Country Focus, december 2023, p. 94, 101).
Het toepasselijke rechtskader blijft onduidelijk. De de facto-talibanregering, evenals de provinciale de facto-regeringen, vaardigen nog steeds verschillende decreten en richtlijnen uit met betrekking tot het naleven van de sharia in het dagelijkse leven, die een impact hebben op de rechten van meisjes en vrouwen, de media en het algemene publiek. In juni 2022 rapporteerde de secretaris-generaal van de VN
dat het MPVPV de handhaving van een breed scala aan richtlijnen met betrekking tot buitenechtelijke relaties, kledingvoorschriften, het bijwonen van gebeden, muziek, het verbod op verdovende middelen en alcohol heeft verstrengd (EUAA, “Afghanistan security situation”, August 2022, p. 29-31 en EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 41 ev.).
Verder is laster en ongefundeerde kritiek op de de facto-regering verboden, moeten nationale en internationale ngo’s hun vrouwelijke medewerkers op non-actief zetten, zo niet kunnen zij hun licentie verliezen, is het voor vrouwen verboden om voor VN-agentschappen te werken, is universitaire scholing voor vrouwen geschorst, moeten schoonheidssalons sluiten en moet het vieren van Xxxxxxxxx worden vermeden. Naast deze nationale decreten en instructies, die aanleiding geven tot het institutionaliseren van een genderapartheid, werden er in sommige provincies ook bijkomende instructies uitgevaardigd. Zo werd in sommige provincies aan winkeliers het verbod opgelegd om te verkopen aan vrouwen zonder hidjab. Voorts werd gerapporteerd dat het in Kabul verboden is om muziek te spelen in trouwzalen en dat vrouwen geen parken en publieke badhuizen mogen bezoeken, werden in Helmand en Kandahar onderwijsinstellingen gesloten tot nader order, werden winkeliers in Mazar-e-Sharif verplicht hun winkels te sluiten gedurende de gebeden en deze bij te wonen en werden mannelijke leerkrachten en studenten in Kandahar verplicht schriftelijk te beloven de taliban-interpretatie van de sharia na te leven, met inbegrip van het dragen van traditionele Afghaanse kleren en het groeien van een baard (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 24).
Er bestaan lokale verschillen in de handhaving van de opgelegde decreten, instructies en regels (zie beschrijving van de handhaving ervan in verschillende provincies in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 45-48 en EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 22 en 24-
25).
Gelet op de grote interne variatie is het voor de Afghaanse bevolking niet steeds duidelijk welke regels waar van toepassing zijn en is er volgens sommige bronnen sprake van een juridisch vacuüm. Instructies zijn vaak opzettelijk vaag geformuleerd, zijn vaak niet schriftelijk en worden gecommuniceerd via verschillende kanalen, waaronder via de persoonlijke sociale mediakanalen van talibanverantwoordelijken en in media-interviews, waardoor de juridische aard niet altijd duidelijk is. Een aantal bronnen wijzen op lokale variatie in de toepassing van sommige regels, zoals de verplichting voor vrouwen om begeleid te worden door een mahram. Er wordt ook melding gemaakt van tegenstrijdige communicatie door de taliban en over de mogelijkheid om bepaalde aankondigingen te omzeilen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 22). Sommige lokale afdelingen van het MPVPV handhaven de regels dan weer uitgebreider dan was voorzien door het de facto-ministerie in Kabul (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 95, geciteerd in COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban” van 14 december 2023).
Aanvankelijk werd een tendens waargenomen onder taliban-rechters om niet te strenge vonnissen uit te spreken en waren er slechts sporadisch lokale berichten over lijfstraffen of doodstraffen. Op 14 november 2022 droeg de opperste leider Xxxxxxxxxx evenwel alle taliban-rechters op om de sharia volledig toe te passen en ‘hudud’- en ‘qisas’-straffen op te leggen. Deze straffen omvatten onder meer executies, steniging, geseling en amputatie van ledematen (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27).
In het bijzonder wat betreft ‘zina’– d.i. onwettige seksuele betrekkingen, overspel, voorhuwelijkse seksuele betrekkingen, wat tevens kan worden toegedicht aan vrouwen in geval van verkrachting – wordt melding gemaakt van verschillende ernstige incidenten van moorden, stenigingen, lijfstraffen en arrestaties. ‘Zina’ is één van de ‘hudud’-misdaden (Nederlands ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 7, voetnoot 1). Zo wordt onder meer melding gemaakt van de arrestatie door de MPVPV van een mannelijke en vrouwelijke collega, die tezamen in één auto reden, waarbij hun dode lichamen de volgende dag werden gevonden. Er wordt in dit verband ook melding gemaakt van verschillende moorden, zowel van mannen als vrouwen, door familieleden (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 35, 87-88 en 95-96). In het Algemeen Ambtsbericht wordt gesteld dat geen betrouwbare gegevens bestaan over de bestraffing van ‘zina’ en dat het moeilijk is cijfers te vinden voor van aantallen lijfstraffen voor deze specifieke ‘hudud’-misdaad aangezien de politie deze cijfers niet meedeelt (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 130).
Er bestaat geen duidelijkheid over wat kleine overtredingen van de sharia zijn en hoe deze worden bestraft (voetnoot 152 Sabawoon Samim, “Policing Public Morality: Debates on promoting virtue and preventing vice in the Taleban’s second Emirate”, van 15 juni 2022 in EUAA “Afghanistan security situation”, August 2022, p. 30). Ook de meest recente landeninformatie schept hierover geen duidelijkheid.
In juli 2022 had UNAMA weet van ten minste 217 gevallen van “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling, afranseling en verbaal geweld tegen personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen sinds de overname (UNAMA “Human Rights in Afghanistan: 15 August 2021 to 15 June 2022”, p. 17). XXXXX rapporteerde 63 gevallen van zweepslagen uitgesproken door een de facto-rechtbank in de periode 15 augustus 2021 tot 24 mei 2023, die betrekking hadden op 394 slachtoffers; AW rapporteerde 56 gevallen van zweepslagen in de periode oktober 2022 tot september 2023 en Rawadari rapporteerde 69 personen die zweepslagen hadden gekregen in de eerst zes maanden van 2023. XXXXX rapporteerde later dat publieke lijfstraffen bleven uitgevoerd worden in de periode juli tot september 2023 (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27). De plaatsvervangende taliban-opperrechter kondigde aan dat rechtbanken in het hele land 175 personen hadden veroordeeld tot ‘qisas’-straffen, 37 tot steniging en 103 tot ‘hudud’-straffen zoals zweepslagen en amputatie (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 130).
Een professor aan de American University of Afghanistan wees erop dat bij het uitspreken van lijfstraffen in principe een zeer hoge bewijsstandaard geldt.
Het grote aantal lijfstraffen dat reeds werd uitgevoerd wijst er volgens hem echter op dat een zeer ‘soepele’ bewijsstandaard wordt gehanteerd door de taliban. Bovendien worden opgelegde straffen niet steeds vooraf gegaan door een rechterlijke procedure, maar worden ze veeleer opgelegd via individuele, ad-hoc- beslissingen, bijvoorbeeld door leden van de MPVPV en de de facto-politie, wanneer deze vaststellen tijdens controles op straat dat burgers zich niet aan de opgelegde regels houden (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 27).
De scheiding van mannen en vrouwen in het openbare leven op straat wordt door controleurs van de MPVPV gecontroleerd, die volgens sommige bronnen ook vragen stelden over de kernelementen van de islam of over de sharia en mensen die hierop niet het juiste antwoord gaven naar het politiebureau brachten (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht”, juni 2023, p. 96).
De taliban zijn ook aanwezig op sociale netwerken, maar het is onduidelijk in welke mate ze de online activiteiten van Afghanen opvolgen. Internationale media hebben bericht dat de taliban reeds Afghanen hebben gearresteerd en gedood vanwege hun activiteiten op de sociale media. Het betroffen echter kritische berichten ten aanzien van de taliban (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23-24 en EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 20). Volgens Xx. Xxxxxxxx hebben de taliban sociale media profielen gemonitord en werden mensen beschuldigd van morele corruptie (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 98). Een andere bron stelt dat het monitoren van sociale media vooral leidde tot het opsporen van personen die kritiek uitten in eigen naam (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht”, juni 2023, p. 44). In april 2022 werd het ministerie voor communicatie en informatietechnologie (“Ministry of Communications and Information Technology”) wel bevolen om de toegang tot bepaalde platforms zoals TikTok of andere programma’s met “immorele inhoud” te beperken (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 44). Volgens verschillende bronnen controleren de taliban niet alleen sociale media netwerken maar luisteren zij ook mee met telefoongesprekken, ook met personen die vanuit het buitenland naar familieleden in Afghanistan belden (Ministerie van Justitie, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, p. 44, 80, 116). In de landeninformatie wordt ook melding gemaakt van controleposten in grotere steden waar de inhoud van telefoons bekeken wordt (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23, waarnaar wordt verwezen in de EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022).
Wat betreft personen die Afghanistan verlieten, bestaat er een negatief beeld onder taliban- sympathisanten en sommige talibansegmenten. Mensen die vertrekken worden gezien als mensen zonder islamitische waarden of op de vlucht voor zaken die zij hebben gedaan. De opperste leider van de taliban, Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, benadrukte het belang om Afghanen in Afghanistan te houden, waarbij hij aangeeft dat de "geloofsethiek en denkwijze" van Afghanen die Afghanistan verlaten in gevaar werden gebracht en dat zij worden gedwongen om schandalen tegen de islam en het islamitische systeem te verzinnen om asiel te krijgen (voetnoot 476, TOLOnews, “Fears, Needs of Fleeing Afghans Must Be Addressed: Akhundzada”, 8 December 2021 in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022,
p. 51). Er is evenwel sprake van een ambigue houding van de taliban tegenover terugkeerders. Zo lijken zij wel begrip op te brengen voor personen die Afghanistan om economische redenen verlieten, zoals de oude traditie van mannen van Pashtou-origine die gedurende een bepaalde periode in het buitenland werken. De taliban kijken echter anders naar leden van de elite – zoals voormalige overheidsmedewerkers, doch ook activisten, journalisten, intellectuelen, enzovoort – die worden beschouwd als corrupt of besmet en van wie wordt gesteld dat zij wortels in Afghanistan missen. Deze negatieve attitude strekt zich ook uit tot de algemene bevolking, die de voormalige overheid en elite
corruptie verwijt. In het bijzonder in rurale Pashtou-gebieden wordt met argwaan gekeken naar personen die Afghanistan verlieten en naar de Verenigde Staten of Europa zijn gegaan (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 50-51). Desalniettemin hebben taliban-functionarissen herhaaldelijk Afghanen opgeroepen om naar Afghanistan terug te keren, onder wie voormalige politici, militaire en civiele leiders, universiteitsdocenten, zakenlieden en investeerders. Hoge taliban- functionarissen riepen voorts de duizenden Afghanen die na de overname waren gevlucht op om terug te keren, alsmede alle Afghanen die in het buitenland wonen en voormalige tegenstanders van de taliban. Uit de bijgebrachte landeninformatie blijkt dat voorts voornamelijk personen die in Iran, Pakistan en Turkije verbleven al dan niet vrijwillig zijn teruggekeerd naar Afghanistan. De bronnen geven aan dat heden nog niet veel personen uit het Westen zijn teruggekeerd en volgens het Algemeen Ambtsbericht is het onduidelijk of en welke eventuele problemen teruggekeerde Afghanen zouden kunnen krijgen en hoe zij behandeld zouden worden bij terugkeer naar Afghanistan, aangezien de informatie hierover beperkt en anekdotisch is (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 53-55; “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, p. 148-149; COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban van 14 december 2023”, p. 36). Sommige bronnen geven evenwel aan dat in de praktijk op dorpsniveau de plaatselijke leiders zullen weten wie is teruggekeerd (voetnoot 514: Denmark, DIS, Afghanistan – taliban’s impact on the population, June 2022, p. 23 en 38 in EUAA, “Afghanistan: targeting of individuals”, August 2022, p. 55).
Het is voor de taliban in dorpen dan ook gemakkelijker om informatie in te winnen of te horen te krijgen over personen die zijn teruggekeerd (Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 44).
Het Noorse Landinfo benadrukt dat de Afghaanse maatschappij zeer divers en complex is en dat dit ook wordt gereflecteerd in de wijze waarop de nieuwe de facto-autoriteiten het land besturen. Er is een grote variatie in houdingen en tal van lokale verschillen zijn mogelijk en er wordt aangenomen dat dit ook van toepassing is op de wijze waarop mensen die terugkeren uit het Westen worden gepercipieerd. Mogelijke reacties zullen dus steeds afhankelijk zijn van het individuele profiel van de persoon die terugkeert, het netwerk dat deze persoon heeft in Afghanistan en de plaats in Afghanistan naar waar deze persoon terugkeert (COI Focus Afghanistan, “Migratiebewegingen van Afghanen sinds de machtsovername door de taliban van 14 december 2023”, p. 36).
Een anonieme organisatie met aanwezigheid in Afghanistan verklaarde dat terugkeerders soms een doelwit zijn, maar de bron zag geen duidelijk verband met het loutere feit dat deze personen het land hadden verlaten. Het leek eerder verband te houden met hun ‘oorspronkelijke status’, zoals een vertrek omwille van banden met de vroegere regering, hun etnische achtergrond of andere redenen (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 55). Bronnen geven ook aan dat individuen die als “verwesterd” worden gezien, bedreigd kunnen worden door de taliban, hun familie of buren omdat ze worden gezien als “verraders” of “ongelovigen”.
De negatieve perceptie ten aanzien van terugkeerders kan tevens resulteren in stigmatisering, waarbij de terugkeerders met argwaan kunnen worden bekeken en wordt aangenomen dat zij een mislukking zijn of een misdrijf moeten hebben gepleegd, dan wel dat zij terugkeren met veel geld (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, August 2022, p. 51, EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2023, p. 100). Stigmatisering, discriminatie of uitstoting kunnen echter slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging of ernstige schade. Dit dient samen met andere individuele elementen te worden beoordeeld, waaronder de ernst en het systematische karakter ervan, evenals de vraag of er sprake is van een cumulatie aan gedragingen of maatregelen.
Uit objectieve landeninformatie blijkt heden niet dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor elke Afghaan die terugkeert uit Europa louter omwille van zijn verblijf aldaar een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Wel kunnen volgende risicoprofielen kunnen worden aangeduid:
(1) personen “die de religieuze, morele en/of sociale normen hebben overschreden”, dan wel hiervan worden beticht, ongeacht of deze handelingen of gedragingen plaatsvonden in Afghanistan, dan wel in het buitenland en; (2) personen die “verwesterd” zijn, of als dusdanig worden gepercipieerd omwille van, bijvoorbeeld, hun activiteiten, gedrag, uiterlijk en geuite meningen, dewelke kunnen worden gezien als niet-Afghaans of niet-islamitisch, waarbij dit tevens doelt op personen die terugkeren naar Afghanistan, na een verblijf in westerse landen.
Niet elke Afghaan die terugkeert uit Europa zal verwesterd zijn of een verwestering worden toegedicht.
Het komt aan verzoeker toe concreet aan te tonen dat hij is verwesterd dan wel als verwesterd zal worden beschouwd of als een persoon die de religieuze, morele of sociale normen heeft overschreden. Beide risicoprofielen kunnen in een zekere mate met elkaar overlappen.
In het kader van een risico-analyse van de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor een verzoeker om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging omwille van (toegeschreven) verwestering/overschrijding van religieuze, morele of sociale normen dringt zich een individuele beoordeling op waarbij rekening moet worden gehouden met risicobepalende factoren zoals het geslacht, de leeftijd, het gebied van herkomst en de conservatieve omgeving, de duur van het verblijf in het Westen, de aard van de tewerkstelling van de verzoeker, het gedrag van verzoeker, de zichtbaarheid van de verzoeker en de zichtbaarheid van de normoverschrijding (ook voor normoverschrijdingen in het buitenland), enzovoort.
Voor personen die worden beticht van ‘zina’ kan evenwel worden aangenomen dat deze personen in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kunnen laten gelden.
In de EUAA “Country Guidance” wordt gesteld dat vervolging van personen die onder dit profiel vallen in Afghanistan kan plaatsvinden omwille van een toegeschreven politieke of religieuze overtuiging of het behoren tot een specifieke sociale groep. De Raad kan de richtsnoeren van EUAA waarnaar de verwerende partij in haar aanvullende nota verwijst, bijtreden (EUAA “Country guidance: Afghanistan”, January 2023, p. 21 en 72-79). De actualisatie van de landeninformatie door middel van de aanvullende nota van de commissaris-generaal doet niet anders besluiten.
Xxxxx werd reeds vastgesteld dat verzoeker als niet-begeleide minderjarige in België aankwam toen hij vijftien jaar oud was. Verzoeker verblijft sinds eind december 2021 in België en brengt dus een belangrijk deel van zijn vormende jaren als tiener buiten Afghanistan en in een westerse samenleving door.
De commissaris-generaal meent dat verzoeker geen concrete elementen aanhaalt waaruit zou blijken dat hij in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Daarbij wordt gewezen op het feit dat verzoeker tot zijn vijftien in Afghanistan verbleef en een zekere maturiteit had en gevormd was naar Afghaanse normen en waarden, dat hij er naar school en de madrassa ging en nog regelmatig contact heeft met zijn familie, hij nog naar de moskee gaat en meedoet aan de ramadan zodat niet kan worden aangenomen dat hij totaal vervreemd is van de Afghaanse waarden en normen, waardoor hij zich deze niet meer eigen zou kunnen maken. Verzoeker betwist in het verzoekschrift en in zijn aanvullende nota deze analyse en wijst daarbij op het bestaan van een aantal risicobepalende omstandigheden.
De Raad herhaalt vooreerst dat het Hof van Justitie erop wees dat, wat de vervolgingsgrond ‘politieke overtuiging’ betreft, dit begrip ruim moet worden uitgelegd, dat niet vereist is dat de betrokken overtuiging zo diepgeworteld is bij de verzoeker dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst het uiten ervan niet achterwege zou kunnen laten dat en de perceptie van de politieke aard van de gedachten, meningen of overtuigingen van een verzoeker door de actoren van vervolging benadrukt wordt eerder dan de persoonlijke motieven van de verzoeker. Verder stelt de Raad vast dat de beoordeling van de door verzoekers aangehaalde vrees om als verwesterd beschouwd te worden is gebaseerd op verzoekers verklaringen tijdens een persoonlijk onderhoud dat plaatsvond op 29 maart 2023, dat toen geen documenten voorlagen met betrekking tot verzoekers traject in België en dat de Raad gehouden is een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden te voeren, wat impliceert dat hij zowel de elementen moet onderzoeken waarmee de commissaris-generaal rekening heeft gehouden of had kunnen houden, als die welke zich hebben aangediend nadat de commissaris-generaal de beslissing heeft vastgesteld (HvJ, C-585/16, Serin Alheto tegen Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite, 25 juli 2018, punten 106-113).
In dit verband stelt de Raad vast dat verzoeker bij het verzoekschrift en zijn aanvullende nota een aantal documenten neerlegt met betrekking tot zijn persoonlijke ontwikkeling en activiteiten sinds zijn aankomst als niet begeleide minderjarige in België. Uit de schoolrapporten, evaluaties en de brief van zijn leerkrachten wiskunde en klastitularissen blijkt dat verzoeker sinds september 2022 naar school gaat in het IMS, een katholieke school. Daarbij heeft hij volgens zijn leerkrachten grote sprongen gemaakt in zijn kennis van het Nederlands, die hem ook omschrijven als zeer leergierig met een zeer goede leer-en werkhouding en als een respectvol persoon. Xxxxxxxxxx voogd bevestigt ter terechtzitting en in zijn brief (verzoekschrift, stuk 10) dat hij pas in september 2022 met OKAN onderwijs kon starten omdat er voordien geen plaats was. Uit de foto’s waarop verzoeker te zien is op school en tijdens diverse activiteiten blijkt dat hij in een gemengde klasgroep zit.
Het contract voor studentenarbeid toont aan dat verzoeker werkt. In het begeleidingsplan van het opvangcentrum waar verzoeker verblijft wordt vermeld dat verzoeker deelneemt aan kookactiviteiten in het centrum en ook op school kooklessen krijgt, waar hij graag aan deelneemt (verzoekschrift, stuk 8). Hierin wordt ook vermeld dat hij door de begeleiders wordt ervaren als een jongen die steeds bereid is te helpen, dat hij veel vrienden heeft in het centrum en op school en dat hij jongeren die extra hulp nodig hebben steeds wil bijstaan en om die reden het papa’tje wordt genoemd.
Verder licht verzoeker in zeer goed Nederlands toe dat hij vaak gevraagd wordt door de begeleiders in het centrum om te vertalen voor andere Afghanen, wat ook door zijn voogd wordt bevestigd in diens brief en dat hij ook een vrouwelijke buddy, E., heeft die hij regelmatig ziet en waarmee hij ook Nederlands spreekt. Hij zet uiteen dat hij deelneemt aan activiteiten van een organisatie die kunsteducatie voor kinderen organiseert, wat ook bevestigd wordt door verzoekers voogd die ook op de zitting aanwezig is en ondersteund wordt door een aantal foto’s waarop verzoeker te zien is tijdens een activiteit kinderen. Xxxxxxxxx legt ook uit dat ook zijn tante en haar kinderen in België wonen en dat hij soms ook op haar kinderen past. Uit de screenshots van zijn sociale media blijkt verder dat verzoeker ook op sociale media actief is en dat hij regelmatig naar de fitness gaat. Xxxxxxxxx legt ook foto’s neer waarop hij te zien is op een festival terrein (verzoekschrift, stuk 14).
Uit dit alles blijkt dat verzoeker op 15-jarige leeftijd Afghanistan heeft verlaten en van bij aankomst in België onderwijs volgt en uit zijn schooldocumenten en zijn toelichting ter terechtzitting blijkt dat hij al zeer goed Nederlands spreekt, dat hij actief is voor een organisatie die bezig is met kunsteducatie voor kinderen, een uitgebreid en divers sociaal netwerk heeft en ook studentenarbeid verricht. Daargelaten de vraag of verzoeker daadwerkelijk ‘verwesterd’ is, dient te worden vastgesteld dat hij, mede gelet op de aard van zijn activiteiten, door zijn actieve participatie wordt ondergedompeld in de Belgische samenleving en daarbij onmiskenbaar wordt geconfronteerd met en zich openstelt voor opvattingen, waarden en normen die de uitdrukking vormen van grondrechten die zijn verankerd in het EVRM en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, zoals gelijke behandeling van mannen en vrouwen, het recht op vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid, die haaks staan op het gedachtegoed van de taliban en dit tijdens zijn ontwikkeling als tiener, een cruciale levensfase gedurende dewelke jongeren vatbaar zijn voor externe invloeden en die essentieel is in het vormen van een wereldbeeld en het aannemen van waarden en normen. Daarbij blijkt ook dat verzoeker geen problemen heeft om gezag te aanvaarden van vrouwelijke leerkrachten en begeleiders en zich te engageren in activiteiten en zorgtaken die afwijken van wat gangbaar is voor jonge mannen in de traditionele patriarchale Afghaanse cultuur en niet aanvaardbaar zijn onder de huidige streng islamitische opvattingen van het talibanregime. Zo verzoeker een deel van zijn vormende jaren in Afghanistan heeft gehad, kan geen abstractie worden gemaakt van het feit dat hij een belangrijk deel van zijn vormende jaren als tiener ook in België doormaakt.
Er kan daarbij, gelet op verzoekers jonge leeftijd bij aankomst, redelijkerwijze worden aangenomen dat dit een impact heeft op zijn ontwikkeling als minderjarige en de wijze waarop hij zich gedraagt, wat het risico dat hij in geval van terugkeer naar zijn regio van herkomst zal opvallen in de lokale gemeenschap en bij de lokale talibanleiders en zal worden gepercipieerd als aangetast door de in België geldende waarden en normen in belangrijke mate verhoogt.
Voorts is niet betwist dat verzoeker afkomstig is uit Dar Galai in het district Kama van de provincie Nangarhar. In deze provincie heeft ISKP, een transnationale Salafi-Jihadistische organisatie die hevig gekant is tegen alles wat westers is, een sterke aanwezigheid (EUAA, Afghanistan. Targeting of individuals, August 2022, p. 190-192). Ook is Nangarhar, samen met de andere Noordoostelijke provincie Kunar en Kabul, de provincie waar zowel ACLED als UCDP het hoogste aantal aanvallen door ISKP heeft gedocumenteerd (EUAA, Afghanistan Country Focus, December 2023, p. 33, Algemeen Ambtsbericht, juni 2023, p.36). Verder zijn er ook aanvallen van Pakistan tegen TTP doelwitten in de grensregio en confrontaties tussen de taliban en de lokale bevolking in Nangarhar naar aanleiding van het verbod op papaverteelt, gerapporteerd. Verder zijn ook niet geïdentificeerde gewapende groeperingen actief in Nangarhar. De sterke aanwezigheid van ISKP in Nangarhar, en de aanwezigheid van andere niet- geïdentificeerde gewapende groeperingen kan in casu eveneens als een risico-verhogende factor worden beschouwd voor verzoeker. Gelet op hetgeen hierboven werd vastgesteld met betrekking tot verzoekers profiel en traject in België is de kans reëel dat verzoeker ook door ISKP als onislamitisch zal gezien worden.
Hierboven werd er reeds op gewezen dat de taliban goed op de hoogte zijn van wat zich afspeelt op lokaal niveau omdat ze zijn verweven met de lokale bevolking. Lokale talibanleden nemen deel aan de gesprekken in dorpen, steden en in de plaatselijke moskeeën, waardoor zij goed weten wat de mensen in de betrokken lokale gemeenschap doen. De lokale verankering doet zich voornamelijk voor in Pashtou- gebieden. Op dorpsniveau zullen de plaatselijke leiders weten wie is teruggekeerd en het is voor de taliban in dorpen dan ook gemakkelijker om informatie in te winnen of te horen te krijgen over personen die zijn
teruggekeerd. De taliban beschikken daartoe over een netwerk van informanten dat sinds augustus 2021 werd uitgebreid (EUAA “Afghanistan: targeting of individuals”, augustus 2022, p. 63-65, Ministerie van Buitenlandse Zaken, “Algemeen Ambtsbericht Afghanistan”, juni 2023, p. 44).
Verder blijkt uit het US Special Inspector General for Afghanistan Reconstruction (SIGAR) rapport van 30 januari 2022 (geciteerd in EUAA, Afghanistan. Targeting of Individuals, p. 105) dat de taliban een hervorming van het schoolcurriculum hebben aangekondigd in maart 2022 en dat uit een rapport van de taliban van december 2020 blijkt dat een analyse werd gemaakt van het toenmalige curriculum waarbij twaalf aspecten werden aangeduid die niet in overeenstemming waren met de waarden die kinderen zouden moeten aangeleerd krijgen. Een centraal thema in dit rapport is het bannen van buitenlandse invloeden, het herdefiniëren van begrippen als vrede, mensenrechten en gelijkheid in overeenstemming met de islamitische traditie en het promoten van jihad (SIGAR, Quartely Report to the United States Congress, 30 January 2022, p. 122-123). Zoals reeds aangehaald is de opperste leider van de taliban vastberaden om de taliban interpretatie van de sharia uit te voeren en zo de samenleving te zuiveren. Het verbod op het onderwijs voor meisjes na het lager onderwijs moet in deze context niet alleen worden gezien als een aanval tegen onderwijs voor vrouwen maar tegen westers onderwijs als dusdanig (EUAA, “Afghanistan Country Focus”, December 2013, p. 94). Recent zijn de inspanningen om het seculier onderwijs te bannen verder opgedreven en sinds september 2023 is het religieuze onderwijs uitgebreid. Er waren op 15 augustus 2023 15.000 madrassa’s over het hele land, gefinancierd door de nationale begroting en waar religieuze onderwerpen worden onderwezen met uitzondering van enkele wetenschappelijke vakken. De taliban plannen de aanwerving van 100.000 madrassa leerkrachten en volgens UNAMA zijn er plannen om het aantal madrassas in het land nog significant te verhogen. Madrassa onderwijs is voor meisjes boven de zesde graad het enige beschikbare onderwijs. Ook werden een aantal hervormingen ondertussen doorgevoerd in het Afghaanse onderwijssysteem, waaronder een herziening van het schoolcurriculum om het in overeenstemming te brengen met de sharia.
Hieruit blijkt het middelbaar onderwijs voor jongens in Afghanistan in het teken staat van de strenge interpretatie van de sharia door de taliban en er kan ook aangenomen worden dat daarbij concepten als gelijkheid van mannen en vrouwen en mensenrechten, zoals die in het onderwijs in België worden geïnterpreteerd en veelvuldig aan bod komen, gelet op de zuivering van de Afghaanse samenleving die de opperste leider voor ogen heeft, daarbij sterk afgewezen worden. Indien verzoeker in geval van terugkeer zijn scholing wenst verder te zetten, kan, niet worden uitgesloten dat hij ook omwille van zijn reeds hier genoten scholing hierop verkeerd reageert en in de negatieve belangstelling komt van medeleerlingen en leraars die onder controle staan van de taliban.
Bij de beoordeling van de vrees van verzoeker moet rekening worden gehouden met de voormelde huidige context van de zeer strenge sociaal-religieuze richtlijnen die door de taliban zijn uitgevaardigd en die toezien op de regulering van het dagelijkse leven en waarmee verzoeker niet vertrouwd is. Er kan redelijkerwijze aangenomen worden dat, gelet op zijn jonge leeftijd en individuele omstandigheden, verzoeker zijn verworven opvattingen en traject tijdens zijn verblijf in België niet steeds zal kunnen verhullen wanneer hij bij terugkeer naar Kama in de provincie Nangarhar, de regels, wetten en gebruiken, zoals vormgegeven door de taliban, moet naleven. Dit kan de zichtbaarheid van verzoeker bij terugkeer verder verhogen bij doorreis of bij aankomst in zijn dorp en regio van herkomst.
De Raad merkt ook op dat het beginsel van eenheid van het gezin moet worden afgewogen tegen andere elementen die actueel spelen in het belang van de minderjarige verzoeker, zoals zijn welzijn, sociale ontwikkelingen, veiligheid en opvattingen, en die in casu door de individuele omstandigheden en specifieke situatie van verzoeker en de huidige situatie in Afghanistan zwaarder doorwegen.
Alles in acht genomen blijkt dat er in hoofde van verzoeker wel degelijk een aantal individuele risicobepalende omstandigheden aanwezig zijn die cumulatief moeten worden bekeken in het licht van de algemene landeninformatie. De Raad is van oordeel dat gelet op het geheel van bovenstaande elementen en factoren eigen aan verzoeker, hij aannemelijk maakt dat de kans reëel is dat hij bij een terugkeer naar zijn regio en dorp van herkomst zal opvallen en in de negatieve aandacht van de lokale gemeenschap en leden en aanhangers van de taliban zal komen te staan en, het hoger belang van het kind indachtig, er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat verzoeker daarbij wordt gepercipieerd, onder meer omwille van de duur van zijn afwezigheid uit Afghanistan, zijn traject en de aard van zijn activiteiten in België gedurende een cruciale periode in zijn ontwikkeling als adolescent, als een persoon die verwesterd is of de religieuze, morele of sociale normen heeft overschreden.
Het is niet mogelijk om met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het concrete lot te voorspellen van een persoon met verzoekers profiel die onder de aandacht van de taliban komt omwille van een toegedichte verwestering of religieuze, morele of sociale normoverschrijding. Echter, de door beide
partijen bijgebrachte en besproken objectieve landeninformatie wijst op “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling en afranseling van personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen. Uit deze informatie blijkt verder dat personen die als verwesterd beschouwd worden het risico lopen om te worden blootgesteld aan vervolging en dat, zoals reeds aangehaald, de perceptie leeft dat personen die terugkeren waarden en uiterlijkheden hebben aangenomen die worden geassocieerd met Westerse landen.
In acht genomen het geheel van bovenstaande elementen en de persoonlijke omstandigheden eigen aan verzoeker cumulatief beoordeeld in het licht van de beschikbare landeninformatie door beide partijen bijgebracht, is de Raad van oordeel dat voor verzoeker een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen op basis van een toegeschreven politieke overtuiging in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet en dat er voor hem in zijn land van herkomst geen redelijke bescherming voorhanden is. Een verzoeker wiens politieke overtuiging niet fundamenteel of diepgeworteld is kan immers ook worden vervolgd wegens die politieke overtuiging of wegens “enige overtuiging die hem kan worden toegedicht door potentiële actoren van vervolging in dat land, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verzoeker en de algemene context van dat land” (HvJ, C-151/22, S, A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen” (UNHCR), punt 36). Gelet op het voorgaande en gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie is de vraag of verzoeker zich nog zou kunnen aanpassen aan de Afghaanse levenswijze niet relevant, nu hierboven is vastgesteld dat hem een politieke overtuiging zal worden toegeschreven die haaks staat op het gedachtegoed van de taliban en dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat hij omwille van deze toegeschreven politieke overtuiging aan daden van vervolging wordt onderworpen ingeval van terugkeer.
De Raad treedt, na lezing van de beschikbare landeninformatie in het rechtsplegingsdossier, de conclusie in de EUAA “Country Guidance” (p. 147) bij dat de taliban niet kunnen worden beschouwd als een actor van bescherming. Het gebrek aan het recht op een eerlijk proces en de aard van de bestraffingen binnen het justitiemechanisme van de taliban zorgt ervoor dat dit niet kan worden beschouwd als een legitieme vorm van bescherming, indien verzoeker zou worden beschouwd als verwesterd of hiervan beschuldigd zou worden. Rekening houdend met hun geschiedenis van mensenrechtenschendingen kan er momenteel worden geconcludeerd dat de taliban niet kunnen worden beschouwd als een actor van bescherming die in staat is om effectieve, niet-tijdelijke en toegankelijke bescherming te bieden.
Gezien de taliban geen actor van bescherming zijn, dringt de vraag naar een intern vestigingsalternatief zich niet verder op. De EUAA “Country Guidance” concludeert bovendien terecht dat momenteel een intern vestigingsalternatief in geen enkel deel van Afghanistan aan de orde is (p. 148-149).
Tot slot blijkt uit het rechtsplegingsdossier niet dat op verzoeker een van de uitsluitingsclausules van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Voorgaande vaststellingen volstaan om de overige in het verzoekschrift aangevoerde middelen en grieven, alsook de argumentatie van de verwerende partij, niet verder te onderzoeken en te bespreken.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vluchtelingenstatus wordt aan de verzoekende partij toegekend.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op dertien februari tweeduizend vierentwintig door:
X. XXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT X. XXXXXX