DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
nr. 110 885 van 27 september 2013 in de zaak RvV X / II | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | X | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X en X, die verklaren van Macedonische nationaliteit te zijn en die handelen in eigen naam en als wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen X, X en X, op 8 april 2013 hebben ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding van 25 februari 2013 waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf in toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk wordt verklaard en van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding van dezelfde datum tot afgifte van bevelen om het grondgebied te verlaten (bijlagen 13).
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 1 augustus 2013, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 23 augustus 2013.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XX XXXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXX, die loco advocaat X. XXXXXX verschijnt voor de verzoekende partijen en van advocaat X. XXXXXXXX, die loco advocaat C. DECORDIER verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Verzoekende partijen dienen op 23 januari 2013 een aanvraag in om machtiging tot verblijf in toe- passing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet).
1.2. Op 25 februari 2013 wordt beslist tot onontvankelijkheid van de onder 1.1. vermelde aanvraag. Dit is de eerste bestreden beslissing, die luidt als volgt:
“Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die per aangetekend schrijven van 23.01.2013 bij onze diensten werd ingediend door:
{..}
In toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen door Artikel 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen zoals gewijzigd door de wet van 08.01.2012 (BS 06.02.2012) deel ik u mee dat dit verzoek onontvankelijk is.
Reden(en):
Artikel 9ter §3 – 4° van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna Vreemdelingenwet), zoals vervangen door Art 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen, zoals gewijzigd door de wet van 08.01.2012 (BS 06.02.2012); de in § 1, vijfde lid, vermelde ambtenaar-geneesheer of geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde heeft in een advies vastgesteld dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk.
Uit het medisch advies van de arts-adviseur d.d. 20.02.2013 (zie gesloten omslag in bijlage) blijkt kennelijk niet dat betrokkene lijdt aan een aandoening die een directe bedreiging inhoudt voor haar leven of fysieke integriteit. De beschreven aandoeningen vereisen geen dringende maatregelen zonder welke er acuut levensgevaar zou kunnen zijn.
Met betrekking tot de vraag of de aandoening van betrokkene een reëel risico kan inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in haar land van herkomst of het land waar zij verblijft, dient te worden opgemerkt dat zelfs indien er geen of zeer geringe behandelingsmogelijkheden zijn wat de gezondheidstoestand van betrokkene aanzienlijk kan doen achteruitgaan en haar levensverwachting op korte of middellange termijn in het gedrang kan brengen, artikel 3 van het EVRM niet geschonden is als de actuele gezondheidstoestand van verzoeker niet eveneens uitermate ernstig is (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. België, §§ 81-85; EHRM, Decision, 24 mei 2012 E.O. t. Italië, nr. 34724/10, §§ 34-38; EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008,
N. t. Verenigd Koninkrijk, § 42)
Om van een mensonterende en vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is te kunnen spreken in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 9 ter Vw. is bijgevolg niet enkel doorslaggevend dat er geen behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, doch dient daarbij eveneens reeds actueel sprake te zijn van een kritieke gezondheidstoestand of een levensverwachting die op korte termijn in het gedrang is, zodat het vaststellen van het kennelijk en manifest ontbreken van dergelijk ernstig actueel gevaar voor de gezondheid ruimschoots volstaat om deze toepassingsvoor- waarde van artikel 9 § 1 en artikel 3 van het EVRM uit te sluiten.
Uit de vaststellingen van het medisch advies blijkt heden bijgevolg een manifest gebrek aan een vergevorderd, kritiek, dan wel terminaal of levensbedreigend stadium van de aandoening(-en) waaraan betrokkene lijdt, zodat dit element op zich toelaat overtuigend te besluiten dat betrokkene kan uitgesloten worden van de toepassing van artikel 3 van het EVRM en bijgevolg ook van de toepassing artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
Uit het voorgelegd standaard medisch getuigschrift blijkt bijgevolg dat betrokkene kennelijk niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft. Bovendien dient te worden vastgesteld dat het EHRM de schendingen van art. 2 EVRM (recht op leven) en art. 3 EVRM onlosmakelijk verbonden acht. Indien er immers geen onmenselijke of vernederende behandeling kan worden vastgesteld, wordt wegens deze samenhang een eventuele schending van het recht op leven of fysieke integriteit niet verder onderzocht, gelet op de redenering die het EHRM op systematische wijze aan deze artikels toekent (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. België, §86; XXXX, 0 xxx 0000, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 58- 59; EHRM, Decision, 29 juni 2004, Salkic e.a. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM, Decision, 7 juni 2011, Anam t. Verenigd Koninkrijk).
Bijgevolg is niet bewezen dat een terugkeer naar het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft een inbreuk uitmaakt op de Europese richtlijn 0000/00/XX, xxxx op het artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De onontvankelijkheid van deze aanvraag wordt vastgesteld onverminderd de eerbiediging van de andere voorwaarden tot ontvankelijkheid, voorzien in Artikel 9ter §3. “
1.3. Aan verzoekende partijen wordt op 25 februari 2013 tevens het bevel gegeven om het grondgebied te verlaten. Dit betreffen de tweede en derde bestreden beslissing, die luiden als volgt:
“Bevel om het grondgebied te verlaten
In uitvoering van de beslissing van C.H. {..}, Attaché, gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, wordt aan de genaamde:
{..}
Het bevel gegeven om ten laatste binnen 30 (dertig) dagen na de kennisgeving, het grondgebied van België te verlaten, evenals het (de) grondgebied(en) van de volgende Staten: {..}, tenzij hij/zij beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven.
Krachtens artikel 7, eerste lid van de wet van 15 december 1980:
2° zij langer in het Rijk verblijft dan de overeenkomstig artikel 6 bepaalde termijn of er niet in slaagt het bewijs te leveren dat deze termijn niet overschreden werd: Op 21/12/12 weigerde het Commissariaat- Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen de asielaanvraag in overweging te nemen.”
2. Over de ontvankelijkheid
2.1. In de nota met opmerkingen werpt de verwerende partij de exceptie van onontvankelijkheid op ten aanzien van de bestreden bevelen om het grondgebied te verlaten. In casu gaat het immers om een gebonden bevoegdheid en is er sprake van een herhaald bevel.
2.2. Wat er ook van zij, de Raad stelt hoe dan ook ambtshalve vast dat verzoekende partijen geen enkel middel ontwikkelen tegen de tweede en derde bestreden beslissing, met name de bevelen om het grondgebied te verlaten. Bij gebreke hieraan is de vordering onontvankelijk in zoverre zij gericht is tegen de tweede en derde bestreden beslissing.
3. Onderzoek van het beroep
3.1. In een eerste en enig middel voeren de verzoekende partijen de schending aan van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, van de artikelen 9ter en 62 van de Vreemdelingenwet, van artikel 3 EVRM en van het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel alsook van de principes van machtsoverschrijding.
Verzoekende partijen betogen als volgt:
“Schendig van art. 2 par. 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motiveringsplicht van administratieve akten, artikel 9 TER, 62 van de Wet van 15.12.1980 betreffende de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdeling;
Schending van de principes van behoorlijk bestuur waaronder de zorgvuldigheidsplicht en het nakomen van het evenredigheidsbeginsel , principes van machtsoverschrijding en van de zorgvuldigheidsplicht die de overheid dient na te gaan bij het treffen van elke administratieve beslissing;
Schending van artikel 3 van de EVRM ;
Dat echter de motivering moet betrekking hebben op de ingeroepen feiten, waarbij melding moet worden gemaakt van de toepasselijke juridische regels en waarbij dient gemeld te worden hoe en waarom deze juridische regels hebben aanleiding gegeven tot de genomen beslissing;
Bovendien stelt de wet dat de motivering afdoende dient te zijn.
Teneinde als afdoende kunnen beschouwd te worden dient de motivatie steun te vinden in het administratief dossier en alle elementen die ter kennis van de administratie werden gebracht in overweging te nemen, hetgen in casu niet gebeurde;
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur veronderstellen eveneens dat de administratie bij het uitoefenen van enige weigeringbevoegdheid, zorgvuldig en redelijk te werk moet gaan, hetgeen in casu niet gebeurd is ;
Deze zorgvuldigheidsplicht houdt in dat het bestuursorgaan alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en dat de voor de belanghebbende nadelige gevolgen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen;
Overwegende dat de artikelen 2 en 3, van de wet van 29 juli 1991
betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, bepalen dat elke eenzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een bestuur en die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor een of meer bestuurder of voor een ander bestuur, in de akte de juridische en feitelijke overwegingen moet vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen, en dat de opgelegde motivering afdoende moet zijn; dat de in de voomoemde bepalingen neergelegde uitdrukkelijke
motiveringsplicht tot doel heeft de bestuurde, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid ze heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover zij beschikt; dat aan de door voomoemde wetsbepalingen opgelegde motiveringsplicht is voldaan wanneer de weigering tot machtiging duidelijk de redenen vermeldt waarop de beslissende overheid haar beslissing steunt en waaruit blijkt dat zij is uitgegaan van gegevens die in rechte en in feite juist zijn, dat zij die correct heeft beoordeeld en dat zij op grond daarvan in redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen;
Teneinde als afdoende kunnen beschouwd te worden dient de motivatie steun te vinden in het administratief dossier en alle elementen die ter kennis van de administratie werden gebracht in overweging te nemen.
De beslissing is heel kort gemotiveerd als volgt:
.. »
2 Artikel 9ter voorziet onder andere op straffe van onontvankelijkheid dat het standaard medisch getuigschrift (SMG) dat als bijlage van het KB van 24.01.2011 werd gepubliceerd, bij de initiele aanvraag dient overmaakt te worden, en de ziekte, haar graad van emst en de noodzakelijk geachte behandeling moet vermelden.
Deze beoordeling door de ambtenaar-geneesheer of een geneesheer aangeduid door de minister of zijn gemachtigde, opgelegd als ontvankelijkheidsvoorwaarde van de aanvraag via artikel 9ter, kan bij gevolg enkel gaan over het SMG - indien aanvraag ~ 16/02/2012: een SMG dat niet ouder is dan drie maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag - dat bij de aanvraag gevoegd werd en over de eventuele bijlagen waamaar in dit SMG verwezen wordt, op voorwaarde dat deze een aanvulling zijn van de op het SMG vermelde inlichtingen.
Bij gevolg is niet bewezen dat een terugkeer naar het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft een inbreuk uitmaakt op de Europese richtlijn 0000/00/XX, xxxx op het artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De onontvankelijkheid van deze aanvraag wordt vastgesteld onverminderd de eerbiediging van de andere voorwaarden tot ontvankelijkheid, voorzien in Artikel 9ter §3.
Dat dient te worden vastgesteld dat de beslissing getroffen werd op grond van het gegeven dat de ambtenaar geneesheer tot het besluit is gekomen dat " er kennelijk geen sprake is van een ziekte zoals voorzien in §1, eerste lid van Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 en die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van genoemd Artikel."
Dat het advies dat opgesteld werd op 20.02.13 door de dokter in Algemene geneeskunde Dokter TAVERNIER en waarop de DVZ zich fundeert en naar dewelke verwezen wordt in de beslissing , als volgt luidt:
"Graag kom ik terug op uw vraag om evaluatie van het standaard medisch getuigschrift voorgelegd door voomoemde persoon in het kader van haar aanvraag om machtiging tot verblijf, bij onze diensten ingediend op 23.01.2013.
Uit het standaard medisch getuigschrift d.d. 19/01/2013 blijkt dat de anxiodepressieve stoomis, zelfs zonder behandeling, actueel geen reëel risico vormt voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene. Er is immers geen aantasting van vitale organen die dit zou kunnen veroorzaken.
Bijgevolg stel ik vast dat er kennelijk geen sprake is van een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid van Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 en die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van genoemd Artikel. »
Dat dient te worden vastgesteld dat het advies getroffen werd op grond van een louter administratief dossier en er zich toe beperkt de medische gegevens enerzijds op te sommen, anderzijds deze gegevens summier te analyseren of beter gezegd te beschrijven
Dat de analyse naar geen enkele documentatie verwijst,zodat dient te worden vastgesteld dat noch de beschikbaarheid noch de toegankelijkheid van de behandeling in het herkomstland of land van uitwijzing onderzocht werden.
Dit volstaat reeds om de beslissing nietig te verklaren
Er dient ook tevens meteen te worden opgemerkt dat de beslissing die steunt en verwijst naar een medisch advies dat concludeerd dat het "er keimelijk geen sprake is van een ziekte zoals voorzien in §1, eerste lid van Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 en die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van genoemd Artikel.", keimelijk artikel 9 ter van de wet van 15.12.1980 schendt
Dit artikel, laatste versie , luidt als volgt:
"Artikel 9ter
§ 1. De in België verblijvende vreemdeling die zijn identiteit aantoont overeenkomstig § 2 en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte een reeel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er
geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, kan een machtiging tot verblijf in het Rijk aanvragen bij de minister of zijn gemachtigde.
7
De aanvraag moet per aangetekende brief worden ingediend bij de minister of zijn gemachtigde en bevat het adres van de effectieve verblijfplaats van de vreemdeling in België.
De vreemdeling maakt samen met de aanvraag alle nuttige en recente inlichtingen over aangaande zijn ziekte en de mogelijkheden en de toegankelijkheid tot een adequate behandeling in zijn land van herkomst of in het land waar hij verblijft.
Hij maakt een standaard medisch getuigschrift over zoals voorzien door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit medisch getuigschrift dat niet ouder is dan drie maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag getuigschrift vermeldt de ziekte, haar graad van emst en de noodzakelijk geachte behandeling.
De beoordeling van het in het eerste lid vermelde risico, van de mogelijkheden van en van de toegankelijkheid tot behandeling in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, en van de in het medisch getuigschrift vermelde ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling, gebeurt door een ambtenaar-geneesheer of een geneesheer aangeduid door de minister of zijn gemachtigde die daaromtrent een advies verschaft. Deze geneesheer kan, indien hij dit nodig acht, de vreemdeling onderzoeken en een bijkomend advies inwinnen van deskundigen. § 1/1. De toekenning van een machtiging tot verblijf in het Rijk bedoeld in dit artikel kan worden geweigerd aan de vreemdeling die zich niet aanmeldt op de in de oproeping vastgestelde datum door de ambtenaar- geneesheer of de geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde of de door de minister of zijn gemachtigde aangestelde deskundige en hiervoor ten laatste binnen de vijftien dagen na het verstrijken van deze datum geen geldige reden opgeeft.
§ 2. Bij zijn aanvraag toont de vreemdeling zijn identiteit voorzien in § 1, eerste lid, aan door middel van een identiteitsdocument of een bewijselement dat voldoet aan volgende voorwaarden :
1° het bevat de volledige naam, de geboorteplaats en -datum en de nationaliteit van betrokkene; 2° het is uitgereikt door de bevoegde overheid overeenkomstig de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie;
3° het laat toe een fysieke band vast te stellen tussen de titularis en de betrokkene; 4° het is niet opgesteld op basis van loutere verklaringen van de betrokkene.
De vreemdeling kan eveneens zijn identiteit aantonen door verschillende bewijselementen die, samen genomen, de constitutieve elementen van de identiteit bepaald in het eerste lid, 1°, bevatten op voorwaarde dat elk bewijselement minstens voldoet aan de voorwaarden voorzien in het eerste lid, 2° en 4°, en minstens een van de elementen voldoet aan de voorwaarde voorzien in het eerste lid, 3°.
Wet van 15/12/1980 Yersie van 01/07/2012 -14-
De verplichting om zijn identiteit aan te tonen is niet van toepassing op de asielzoeker wiens asielaanvraag niet definitief werd afgewezen of die tegen deze beslissing een overeenkomstig artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoordineerd op 12 januari 1973, toelaatbaar cassatieberoep heeft ingediend en dit tot op het ogenblik waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken. De vreemdeling die van deze vrijstelling geniet, toont dit uitdrukkelijk aan in de aanvraag.
§ 3 . De gemachtigde van de minister verklaart de aanvraag onontvankelijk :
1° indien de vreemdeling zijn aanvraag niet indient per aangetekende brief bij de minister of zijn gemachtigde of wanneer de aanvraag niet het adres van de effectieve verblijfplaats in Belgie bevat; 2° indien, in de aanvraag, de vreemdeling zijn identiteit niet aantoont op de wijze bepaald in § 2 of wanneer de aanvraag het bewijs voorzien in § 2, derde lid, niet bevat;
3° indien het standaard medisch getuigschrift niet wordt voorgelegd bij de aanvraag of indien het standaard medisch getuigschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden voorzien in § 1, vierde lid; 4° indien de in § 1, vijfde lid, vermelde ambtenaar-geneesheer of geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde in een advies vaststelt dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk;
5° in de gevallen bepaald in artikel 9bis, § 2, 1° tot 3°, of wanneer de ingeroepen elementen ter ondersteuning van de aanvraag tot machtiging tot verblijf in het Rijk reeds werden ingeroepen in het kader van een vorige aanvraag tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van de huidige bepaling.
§ 4. De vreemdeling wordt uitgesloten van het voordeel van deze bepaling, wanneer de minister of zijn gemachtigde van oordeel is dat er emstige redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene handelingen gepleegd heeft bedoeld in artikel 55/4.
§ 5. De in § 1, vijfde lid, vermelde deskundigen worden benoemd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De Koning stelt de procedureregels vast bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraaden bepaalt eveneens de wijze van bezoldiging van de in het eerste lid vermelde deskundigen.
§ 6. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de gemachtigde van de minister en de leden van zijn dienst, wat betreft de medische gegevens waarvan zij in de uitoefening van hun ambt kennis krijgen.
§ 7. De aanvraag om machtiging tot verblijf in het Rijk bedoeld in dit artikel, afgelegd door een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd werd tot een verblijf van onbeperkte duur, wordt, wanneer zij nog in behandeling is bij de Dienst Vreemdelingenzaken ambtshalve zonder voorwerp verklaard, tenzij de vreemdeling, binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf het inwerkingtreden van deze bepaling of vanaf de overhandiging van de titel waaruit het onbeperkt verblijf blijkt, bij een aangetekende brief aan de Dienst Vreemdelingenzaken, de voortzetting van de behandeling vraagt. Wet van 15/12/1980 Versie van 01/07/2012'
In de beslissing kan worden gelezen dat de attache van mening is dat "Uit het medisch advies van de arts-adviseur d.d. 20.02.2013 (zie gesloten omslag in bijlage) blijkt kennelijk niet dat betrokkene lijdt aan een aandoening die een directe bedreiging inhoudt voor haar leven of fysieke integriteit. De beschreven aandoeningen vereisen geen dringende maatregelen zonder welke er acuut levensgevaar zou kunnen zijn.
Met betrekking tot de vraag of de aandoening van betrokkene een reeel risico kan inhouden op een onmenselijke of vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in haar land van herkomst of het land waar zij verblijft, dient te worden opgemerkt dat zelfs indien er geen of zeer geringe behandelingsmogelijkheden zijn wat de gezondheidstoestand van betrokkene aanzienlijk kan doen achteruitgaan en haar levensverwachting op korte of middellange termijn in het gedrang kan brengen, artikel 3 van het EVRM niet geschonden is als de actuele gezondheidstoestand van verzoeker niet eveneens uitermate emstig is (EHRM, 20 december 2011, YohEkale Mwanje t. Belgie, §§ 81-85; EHRM, Decision, 24 mei 2012 E.O. t. Xxxxxx, xx. 00000/00, §§, 34-38; EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008, N. t. Verenigd Koninkrijk, § 42) 1
Om van een mensonterende en vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is te kunnen
spreken in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 9 ter VWo is bijgevolg niet enkel doorslaggevend dat er
geen behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, doch dient daarbij eveneens reeds actueel sprake te
zijn van een kritieke gezondheidstoestand of een levensverwachting die op korte termijn in het gedrang is, zodat het vaststellen van het kennelijk en manifest ontbreken van dergelijk emstig actueel gevaar voor de gezondheid ruimschoots volstaat om deze toepassingsvoorwaarde van artikel 9 § 1 en artikel 3 van het EVRM uit te sluiten.
Uit de vaststellingen van het medisch advies blijkt heden bijgevolg een manifest gebrek aan een vergevorderd, kritiek, dan wel terminaal of levensbedreigend stadium van de aandoening(-en) waaraan betrokkene lijdt, zodat dit element op zich toelaat overtuigend te besluiten dat betrokkene kan uitgesloten worden van de toepassing van artikel 3 van het EVRM en bijgevolg ook van de toepassing artikel 9 ter van de Vreemdelingenwet.
Uit het voorgelegd standaard medisch getuigschrift blijkt bijgevolg dat betrokkene kennelijk niet lijdt aan een ziekte die een reeel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reeel risico inhoudt op een onmenselijke of vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft. Bovendien dient te worden vastgesteld dat het EHRM de schendingen van art. 2 EVRM (recht op leven) en art. 3 EVRM onlosmakelijk verbonden acht. Indien er immers geen onmenselijke of vemederende behandeling kan worden vastgesteld, wordt wegens deze samenhang een eventuele schending van het recht op leven of fysieke integriteit niet verder onderzocht, gelet op de redenering die het EHRM op systematische wijze aan deze artikels toekent (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. Belgie, § 86; XXXX, 0 xxx 0000, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 58- 59; EHRM, Decision, 29 juni 2004, Salkic e.a. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM, Decision, 7 juni 2011, Anam t. Verenigd Koninkrijk).
1 EEKM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. Belgie, §§ 81-83 (vrij vertaald) : « (...) Het is het Hof (...) niet onbekend, zoals, zo nodig, wordt aangetoond door de medische attesten die aan de interne overheden en aan hem zijn voorgelegd, dat, zoals alle personen die HIV hebben in haar situatie, de verzoekster deze medicamenten onthouden tot gevolg zal hebben dat haar gezondheidstoestand zal verslechteren en haar leven op korte of middellange termijn in gevaar zal komen.
82. Het Hof heeft echter geoordeeld dat dergelijke omstandigheden niet voldoende war en om grond op te leveren tot schending van artikel 3 van het Verdrag. In voomoemde zaakN. was de Grote Kamer immers van oordeel dat « het feit dat in geval van uitzetting uit de Verdragsluitende Staat de verzoekster een aanzienlijke verslechtering in haar situatie, en, meer bepaald, een belangrijke vermindering van
haar levensverwachting zou ondergaan, op zich niet voldoende is om schending van artikel 3 ten gevolge te hebben II en dat« artikel 3 de Verdragsluitende Staat niet verplicht de effecten van de ongelijkheden op vlak van medische voorzieningen te overbruggen door gratis en onbeperkt gezondheidszorg te verstrekken aan alle vreemdelingen die niet het recht hebben op zijn grondgebied te verblijven. Besluiten tot het tegenovergestelde zou een te zware last leggen op, de schouders van de Verdragsluitende Staten //(§ 42).
83. Volgens het Hof moet de zaak dus worden gekenmerkt door nog dwingender humanitaire redenen. Deze overwegingen houden hoofdzakelijk verband met de gezondheidstoestand van de betrokkenen voor de beslissing tot verwijdering wordt uitgevoerd. In arrest D. voomoemd heeft het Hof rekening gehouden met het feit dat het gehalte CD4-cellen van de verzoeker lager was dan 10, dat zijn immuunsysteem emstige en onherstelbare schade had opgelopen en dat de prognose in zijn geval zeer ongunstig was (§§ 13 et 15), om te besluiten dat de verzoeker in een zeer kritiek stadium van zijn ziekte verkeerde en dat zijn verwijdering naar een land dat niet is uitgerust om hem de nodige behandeling te geven strijdig was met artikel 3 (§§ 5154).»
EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008, N. t. Verenigd Koninkrijk, § 50 (vrij vertaald): « Het Hof aanvaardt dat de levenskwaliteit en levensverwachting van de verzoekster te lijden zouden hebben van een uitwijzing naar Oeganda. De verzoekster is echter, op dit ogenblik, niet in een kritieke toestand. De beoordeling van de snelheid waarmee haar toestand zou verergeren en van de mate waarin zij een medische behandeling zou krijgen, ondersteuning en verzorging, met inbegrip van de bijstand van naaste verwanten, bevat onvermijdelijk een zekere mate van speculatie, gelet inzonderheid op de constants evolutie van de situatie inzake de behandeling van besmetting met HIV en van aids wereldwijd. »
2 Artikel 9ter voorziet onder andere op straffe van onontvankelijkheid dat het standaard medisch getuigschrift (SMG) dat als bijlage van het KB van 24.01.2011 werd gepubliceerd, bij de initiele aanvraag dient overmaakt te worden, en de ziekte, haar graad van emst en de noodzakelijk geachte behandeling moet vermelden.
Deze beoordeling door de ambtenaar-geneesheer of een geneesheer aangeduid door de minister of zijn gemachtigde, opgelegd als ontvankelijkheidsvoorwaarde van de aanvraag via artikel 9ter, kan bijgevolg enkel gaan over het SMG - indien aanvraag ~ 16/02/2012: een SMG dat niet ouder is dan drie maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag - dat bij de aanvraag gevoegd werd en over de eventuele bijlagen waamaar in dit SMG verwezen wordt, op voorwaarde dat deze een aanvulling zijn van de op het SMG vermelde inlichtingen.
Bijgevolg is niet bewezen dat een terugkeer naar het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft een inbreuk uitmaakt op de Europese richtlijn 0000/00/XX, xxxx op het artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)."
Dat de loutere verwijzing naar rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ivm artikel 3 van het EYRMn niet volstaat om begrijpelijk te maken op welke wijze dit gegeven aanleiding kan geven tot de vaststelling dat verzoekende partij tevens geen ziekte heeft die een reeel risici inhoudt op een onmenselijke of vemederende behandeling wanneeer eer geeen adequate behandeling is in haar land van herkoomst.
Dat dit a fortiori geldt wanneeer vastgesteld wordt dat er geen onderzoek geleid werd naar de mogelijkheid voor adequate behandeling in het land van herkomst;
Dat deze vaststelling ook reeds volstaat om de beslissing nietig te maken op grond van de schending van de aangehaalde wetsbepalingen en beginsels en zeker de formele motiveringsplicht.
Wanneer de gemachtigde stelt dat verzoekedne partij niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in een wetsbepaling en deze wetsbepaling, - art 9 ter, twee situaties voorziet er ook duidelijk dient te worden uitgelegd waarom geen van beide situaties van toepassing is;
Dat er bovendien IN CASU geen onderzoek geleid werd naar de mogelijkheid voor adequate behandeling in het land van herkomst.
Dat de RW in de arresten dd.29.06.12 N0 83956 EN dd 06.07.2012' N0 .84 293 zich reeds uitgesproken heeft nopens het feit dat artikel 9 ter twee verschillende situaties beoogt en dat de beslissing duidelijk dient uiteen te zetten waarom geen van beide van toepassing is.
Dat dezelfde redenering dient te worden gevolgd bij de beoordeling ten gronde van de aanvraag ;
Artikel 9 ter in zijn jongste hervormde versie vereist derhalve enkel dat de vreemdeling aan een ziekte zou lijden en dat deze ziekte een reeel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reeel risico inhoudt op een onmenselijke of vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft.
Door te stellen en te verwijzen naar een "een graad van emst zoals vereist door artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, zoals gei'nterpreteerd door het Europees Hof van de Rechten van de Mens dat een aandoening. eist die levensbedreigend is gezien de kritieke
gezondheidstoestand of het zeer vergevorderd stadium van de ziekte. (EHRM 27 mei 2008, Grote Kamer , nr. 26565105, Nv.. United Kingdom; EHRM 2 mei 1997, nr. 30240196, D. v. United Kingdom.)
" en hiervan een voorwaarde te maken , stelt de beslissing en de ambtenaar geneesheer een bijkomende eis en/of voorwaarde die niet te lezen staat in artikel 9 ter van de wet van 15.12.80.
Artikel 9 ter van de wet van 15.12.1980 vereist geenszins en beoogt ook niet alleen situaties waarin de aandoening " direct levensbedreigend zou zijn", waarin een "vitaal orgaan" zou moeten aangetast zijii.
Dit is reeds vandeloutere lezing van de tekst af te leiden , De beslissing dient derhalve vemietigd te worden;
Dat verder dient te worden verwezen naar de memorie van toelichting (Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Memorie van toelichting. Pari. St. Kamer, zittingsperiode 51, n0 2478/001, p. 34-36), wanneer Artikel 9 ter ingevoerd werd, waarin aangaande het nieuwe artikel 9ter van de Vreemdelingenwet het volgende te lezen is:
"In artikel 9ter, nieuw, van de wet, wordt omwille van de rechtszekerheid een bijzondere procedure gecreeerd voor vreemdelingen die lijden aan een ziekte, waarvoor een adequate behandeling ontbreekt in het land van herkomst of verblijf, waarbij het terugsturen van de vreemdeling een reeel risico inhoudt op zijn leven of fysieke integriteit of die een reeel risico inhoudt op een onmenselijke of vemederende behandeling in zijn land van herkomst of verblijf. Het onderzoek van de vraag of er een gepaste en voldoende toegankelijke behandeling bestaat in het land van oorsprong of verblijf gebeurt geval per geval, rekening houdend met de individuele situatie van de aanvrager, en wordt geevalueerd binnen de limieten van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De appreciatie van de bovenvermelde elementen wordt overgelaten aan een ambtenaar-geneesheer die een advies verschaft aan de ambtenaar die de beslissingsbevoegdheid heeft over de verblijfsaanvraag. Deze ambtenaar- geneesheer behoort administratief wel tot de Dienst Vreemdelingenzaken, maar wordt volledig vrijgelaten in zijn appreciatie van medische elementen, waarbij de eed van Xxxxxxxxxxx geldt. De ambtenaargeneesheer kan ook, indien hij dat noodzakelijk acht, bijkomend advies inwmnen van deskundigen.
Indien de medische toestand van betrokkene op een duidelijke wijze vastgesteld kan worden op basis van het dossier van betrokkene- bijv. de betrokken medische attesten wijzen op een kankerpatient in terminale fase- zou het mensonterend zijn om betrokkene nog te gaan onderwerpen aan bijkomende onderzoeken. In dit geval is het ook overbodig om het bijkomend advies van deskundigen te gaan inwinnen. Het is evenmin nodig om betrokkene te gaan onderzoeken of het advies van deskundigen te gaan inwinnen indien niet duidelijk is wat de medische situatie is van betrokkene, maar vaststaat dat de situatie niet emstig is (bijv. het medisch attest vermeldt dat betrokkene twee dagen het bed moet houden).
In het tegenovergesteld geval, namelijk indien het attest vermeldt dat betrokkene gedurende lange tijd bedlegerig is, maar het niet duidelijk is wat zijn precieze medische toestand is, is onderzoek van betrokkene wel aangewezen.
Dat uit de nieuwe versie van artikel 9 ter , INBEGREPEN "3 -4° , zoals vervangen door artikel 187 van de wet van 29.12.2010, en gewijzigd door de wet van 08.01.12 geenszins blijkt dat de ratio legis of filosofie van artikel 9ter gewijzigd zou zijn geweest:
Dat de arts ambtenaar zich tot een algemene beoordeling beperkt, die niet een van medische aard is doch louter juridisch.
Dat de termen van artikel 9 TER echter niet toelaten dat de DVZ tot dit besluit kan en mag komen zonder te hebben nagegaan dat de ziekte ook geen reeel risico inhoudt op een onmenselijke of vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, hetgeen ook inhoudt dat er en onderzoek geleid werd wat betreft de al dan niet mogelijke "adequate" behandeling.
De beslissing steunt derhalve ook niet op een correcte feitenvinding;
Dat derhalve noch de beslissing , noch het medische advies rekening houden met de overgemaakte medische gegevens, noch met de concrete levensvoorwaarden van verzoekende partij in het land van herkomst;
De beslissing meent inderdaad geen rekening te moeten houden met de informatie elementen die bij het verzoekschrift 9 ter werden gevoegd, daar waar deze informaties integendeel werden voorgelegd om het gebrek aan beschikbaarheid en toegankelijkheid van de specifieke nodige zorgen, in het herkomstland te bewijzen, precies om de vereisten gesteld bij artikel 9 ter tegemoet te komen!
Dat deze informatie elementen wel integendeel de kern van de zaak betreffen;
De beslissing steunt derhalve niet alleen op onvolledige doch ook op foutieve gegevens, dat de beslissing derhalve nogmaals de zorgvuldigheidplicht niet heeft nagekomen;
Dat, onverminderd het feit dat de beslissing een bijkomende voorwaarde toevoegt aan artikel 9 ter van de wet van. 15.12.1980, dat de beslissing getroffen werd op basis van onvolledige en foutieve
gegevens, dat de beslissing de twee situaties voorzien in artikel 9 ter niet correct onderzoekt, het de Staatssecretaris en de arts ambtenaar behoorde de reden aan te geven waarom de aandoeningen waaraan verzoekende partij lijdt, geen ziekten zouden zijn die in aanmerking dienen worden genomen in het kader van artikel 9 ter van de wet van 15.12.80.
Daar waar de ziekte prima facie, zeer emstig is :
Dat de RW zich reeds uitgesproken heeft nopens het nodige onderscheid dat dient te worden gemaakt tussen de vereisten van artikel 9 ter van de wet van 15.12.1980 en de criteria die weerhouden werden door het EHRM met betrekking tot de toepassing van artikel 3 van EVRMZ
nr. 93775 van 11 december 2012 in de zaak RvV 100 276 /I I
Uit de bestreden beslissing blijkt dat de ziekte niet aanvaard wordt als bevattende een reeel risico op een onmenselijke. vemederende behandeling wanneer geen adequate behandeling in het land van herkomst voorhanden is. Uit het administratief dossier blijkt dat niet werd onderzocht of er voor de medische problematiek van de verzoekende partij een adequate behandeling bestaat. Voorts blijkt impliciet uit de motieven van. de bestreden beslissing dat de medische problematiek niet van die aard is dat deze een levensbedreigende aandoening is. De bestreden beslissing stelt dat er geen sprake Is van een kritieke gezondheidstoestand of een zeer gevorderd stadium van de ziekte. Uit dit gegeven leidt de bestreden beslissing af dat de ziekte niet beantwoordt aan een emst vooropgesteld door artikel 3 EVRM. Voorts blijkt uit het medisch advies niet dat de verzoekende partij lijdt aan een banale ziekte. Het medisch advies verwijst voor de bepaling van de emst van de ziekte naar de rechtspraak van het Europese Hof vervat in artikel 3 EVRM. eveneens erbij meldend dat de ziekte noch levensbedreigend Is, het noch een kritieke gezondheidstoestand betreft of een zeer vergevorderd stadium van een ziekte, om op basis van dit gegeven te besluiten dat het niet gaat om een ziekte in de zin van artikel 9ter, § 1. eerste lid van de vreemdelingenwel
Uit het hierboven vermeld advies van de arts-adviseur waamaar de bestreden beslissing velWijst. blijkt uitdrukkelijk dat !liet werd nagegaan of de ziekte van de verzoekende partij een reeel risico inhoudt op onmenselijke en vemederende behandeling doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst. Uit artikel 9ter, §1, eerste lid van de vreemdelingenwet kan immers niet worden afgeleid dat indien een vreemdeling niet lijdt aan een ekte die een reeel risico is voor het leven van de patient of niet lijdt aan een ziekte die een reeel risico is voor de fysieke integriteit van de patient of een ziekte heeft die emstig Is zonder dat deze levensbedreigend is, de gezondheldstoestand kritiek maakt of de ziekte niet een .zeer gevorderd stadium" kent dat hij niet lijdt aan een ziekte die een reeel risico inhoudt op onmenselijke en vemederende behandeling doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land Van herkomst, te meer daar uit xxxxx xxxxxx dal de vel'toekende partij lijdt aan een banale aandoening of ziekte.
Verwerende partij kan te dezen niet dienstig verwijzen naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de voorbereidende werken in verband met artikel 9 ter van de vreemdelingenwet en in essentie betogen dat de hoge drempel voorzien in de In de nota aangehaalde rechtspraak van het EHRM - d.w.z. de aandoening dient levensbedreigend te zijn gezien de kritieke gezondheidstoestand of een ~eer gevorderd stadium van de :dekte - bepalend is bij de toepassing van artikel 9ter Van de vreemdelingenwet, aangezien dit geen afbreuk kan doen aan een duidelijke wetsbepaling die drie verschillende siluaties beoogt. Los van de vraag of alle begrippen vervat In artikel 9ter van de vreemdelingenwet dienen te worden gekoppeld aan de rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, blijkt ul! de bewoordingen van artikel ~ter van de vreemdelingenwet dat dit artikel Is gebaseerd op concepten ~als deze worden gehanteerd door het EHRM. De bewoordingen "reeel risico" en "een onmenselijke of vemederende behandelingn van artikel 9ter, § 1 van de vreemdelingenwet sluiten zeer nauw aan biJ de bewoordingen van artikel 3 van het EVRM. Ook uit de partementaire voorbereidingen van artll<el 9ter van de vreemdelingenwet blijkt dat de wetgever de toekenning van een verblijfsmachtiging om medische redenen minstens ten dele heeft willen verbinden aan het EVRM en de rechtspraak van xxx XXXX. Bijgevolg Is het logisch om de rechtspraak van het EHRM Inzake artikel 3 van het EVRM en de verwijdering van emstig zieke vreemdelingen te analyseren teneinde na te gaan vanaf wanneer bepaalde ziektes binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM vallen.
Niettegenslaande het gegeven dat het EHRM tot op de dag van vandaag enkel een schending van artiKel 3 van het EVRM heeft weerhouden in een situatie waarin er sprake was van een kritieke en vergevorderde gezondheidstoesland, stelt het EHRM het voorhanden zijn van een actuele directe levensbedreiging niet voorop als een absolule voorwaarde opdat een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden vastgesteld. In het arrest N. 1. het Verenigd Koninkrijk (EHRM 27 mei 2008, nr. 26565/05) bepaalt de Grote Kamer welke ziektes onder hel toepssslngsgebied van artikel 3 van het EVRM kunnen ressorteren "the same principles must apply in re/atlon to the expulsion of any parson afflicted with any serious natura/ly occurring physicel or mental ilness which may causs suffering, pain and xxxxx.xx life expectancy and require specialised medical treatment wh/eh may not be sa readily
available in the app/Xxxxx'x country of origin or wh/eh may be available only at substantial costN (de principes van artikel 3 van het EVRM zijn van toepassing op de uilWijzing van elke persoon die lijdt aan een emstige, van oorsprong natuurliJke fysieke of mentale ziekte die lijden, pijn en een verminderde levensverwachting kan veroorzaken en die een gespecialiseerde medische behandeling behoeft die mogelijk niet beschikbaar is in het land van herkomslof enkel tegen een aanzienlijke kost). Het Hof heeft geenszins uitgesloten dat emstige aandoeningen een schending kunnen uitmaken van artikel 3 van het EVRM indien er geen behandeling voorhanden is in het land van herkomst waardoor deze aandoeningen alsnog op korte termijn zullen evolueren naar acute levensbedreiging. Uit de rechtspraak van hel EHRM Inzake de verwijdering van zieke vreemdelingen blijkt dat hel Hof, bij zijn beoordeling inzake artikel 3 van het EVRM, geens%lns als absolute voorwaarde steil dat de gezondheidstoestand actueel direct levens bedreigend dient te zijn. Het criterium dat het EHRM. hanteert is of er sprake is van
.zeef uitzonderfllke gevallen wanneef de humanitalre redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn". Hierbij dient allereerst vast te staan dat het een aandoening belreft die een voldoende emst heeft opdat deze aanleiding kan geven tot een schending van artikel 3. van het EVRM, m.a.w. een banale ziekte zal uitgesloten worden van het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM. In zijn beoordeling van artikel 3 van het EVRM weegt het EHRM het volgende af: de beschikbaarheid van de verelsle zorgen en de medieatJe in het herkomstland en, in mindere mate, de toegankelijkheid van de vereiste medische behandeling en 2:orgen In heiland waamaar de vreemdeling zal worden uitgewezen. Indien hierover gegevens bekend zijn wordt ook onderzocht of er nog familie aanwe%lg was en of er opvang voorhanden was In het land van herkomst en of er sprake Is van een kritieke of vergevorderde gezondheidstoestand. Het onderzoek naar een mogelijke schending vail artikel 3 EVRM betreft meer dan het louter beantwoorden van de vraag of het voor betrokkene fysiek mogelijk Is om te reizen of de vraag of de verwijdering een reeel risico inhoudt voor de fysieke Integriteit of het leven van de betrokkene hetzij hem blootstelt aan een reeel risico op onmenselijke en vemederende behandeling.
Het Hof heeft oog voor alle omstandigheden die een aanhangige zaak betreffen, en dus ook voor de algemene omstandigheden in het land van herkomst alsook de persoonlijke situalle van een vreemdeling In dat land van herkomst Het is immers mogenjk dat factoren en omstandigheden, die op zichzelf genomen geen aanleiding geven tot een schending van artikel 3 van het EVRM, in hun combinatie wel aanleiding kunnen geven tot een schending van dit artikel. Aldus motiveert het Hof in zijn arresten, zelfs ats reeds is vastgesteld dat de ziekte van betrokken vreemdeling heden llch niet in een terminale of krlUeke fase bevindt, ook verder met betrekking tot de eventuele beschikbaarheid van een medische behandeling in het land van herkomst en de eventuele aanwezigheid van een sociale of familiale opvang in het land van herkomst (zie In dele zin EHRM 29 mei 1998, nr. Karara v. Finland (ontvankelijkheidsbesllssing); XXXX 00 xxxxxxxx 0000, xx. 00000/00, xxx x. Xxxxxx (onlvankelijkheidsbeslissing); EHRM 24 juni 2003, nr. 13669103, Henao v. Nederland (ontvankelijkheidsbeslissing); XXXX, 00 xxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxxxxxx x. Xxxxxx (ontvankelijkheidsbeslissing); EHRM 25 november 2004, nr. 25629/04, Amegnigan v. Nederland (ontvankelijkheidsbeslissing); EHRM 17 januari 2006, nr. 50278/99, Aot/lml v. Frankrijk, par. 57-60; EHRM 27 mei 2008, nr. 26565/05, N. v. Verenigd Koninkrijk, par. 46-51; EHRM 20 december 2011, nr. 10486/10, Yoh-Eka/e Mwanje v. Xxxxxx, par. 81 e.v.).
Aldus blijkt dat de ambtenaar-geneesheer door enkel te onderzoeken of de aandoeningen direct levensbedreigend zijn, in de zin dat er sprake Is van een kritieke gezondheidstoestand of een verge- vorderd stadium van de %iekte, zonder verder onderzoek naar de mogelijkheden van een behandeling in het land van herkomst. de rechtspraak van het EHRM inzake artikel 3 van het EVRM bij de verwijdering van zieke vreemdelingen, te beperkend interpreteert.
De bestreden beslissing steunt op een deductie van de arts-adviseur die geen steun vindt in artikel Ster,
§1, eerste lid van de vreemdelingenwet Er werd In strijd met artikel 91er, §1, eerste lid van de vreemdelingenwet niet nagegaan of er in hoofde van verzoekende partij geen sprake is van een ziekte of aandoening die een reeel risico inhoudt op onmenselijke en vemederende behandeling doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst. De zorgvuldigheidspllcht is geschonden in het licht van artikel 9ter, §1, eerste lid van de vreemdelingenwet. Het middel is in de aangegeven mate gegrond. Deze vaststelling eidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing
Dat de RW eveneens het volgende oordeelde in een gelijksoortig geval:
Arret n0 93 419 du 13 decembre 2012 dans I'affaire 107 343 / ITT
2.2.2. Le Conseil observe que la modification legislative de Tarticle 9, alinea 3, ancien, de la Loi a permis, par I'adoption de Tarticle Ster, la transposition de rarticle 15 de la directive 2004/83/CE du 29 avril 2004 concemant les normes minimales relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir pretendre au statut de refiigie ou les personnes qui, pour d'autres raisons, ont besoin d'une protection intemationale, et relatives au contenu de ces statuts.
II n'en demeure pas moins que, en adoptant le libelle de I'article 9ter de la loi du 15 decembre 1980, le legislateur a entendu astreindre la partie defenderesse a un controle des pathologies alleguees qui s'avere plus etendu que celui decoulant de la jurisprudence invoquee par la partie defenderesse. Ainsi, plutot que de se referer purement et simplement a I'article 3 de la CEDH pour delimiter le controle auquel la partie defenderesse est tenue, le legislateur a prevu diverses hypotheses specifiques.
La lecture du paragraphe 1 er de I'article Ster revele en effet trois types de maladies qui doivent conduire a I'octroi d'un titre de sejour sur la base de cette disposition lorsqu'il n'existe aucun traitement adequat dans le pays d'origine ou dans le pays de residence, a savoir:
- celles qui entrainent un risque reel pour la vie;
- celles qui entrainent un risque reel pour Tintegrite physique;
- celles qui entrainent un risque reel de traitement inhumain ou degradant.
XX s'ensuit que le texte meme de I'article 9ter ne permet pas une interpretation qui conduirait a l’exigence systematique d'un risque « pour la vie » du demandeur, puisqu'il envisage, au cote du risque vital, deux autres hypotheses.
2.2.3. Le Conseil rappelle egalement que I'obligation de motivation formelle n'implique pas la refutation detaillee de tous les arguments avances par le requerant. Elle n'implique que I'obligaltion d'informer le requerant des raisons qui ont determine I'acte attaque, sous la reserve toutefois que la motivation reponde, fiit-ce de fafon implicite mais certaine, aux arguments essentiels de I'interesse. II suffit par consequent, que la decision fasse apparaitre xx xxxxx xxxxxx et non equivoque le raisonnement de son auteur afin de permettre au destinataire de la decision de comprendre les justifications de celle-ci et, le cas echeant, de pouvoir les contester dans le cadre d'un recours et, a la juridiction competente, d'exercer son controle a ce sujet.Dans le cadre du controle de legalite qu'il est amene a effectuer, le Conseil n'est pas competent pour substituer son appreciation a celle de I'autorite administrative qui a pris la decision attaquee. Ce controle doit se limiter a verifier si cette autorite a pris en consideration tous les elements de la cause et a precede a une appreciation largement admissible, pertinente et non deraisonnable des faits qui lui sont soumis.
2.3. En I'espece, xxx xx xxxxxxx xxxxxxx xx xxxxx xxxxxx, xx Xxxxxxx observe que la partie defenderesse expose dans "acte querelle que «[...] le certificat medical fourni ne permet pas d'etablir que I'interesse soujfre d'une maladie dans un etat tel qu'elle entralne un risque reel de traitement inhumain ou degradant lorsqu'il existe un traitement adequat dans son pays d'origine ou dans le pays ou il sejoume », alors que, dans "avis de son medecin conseil, auquel elle se refere, celui-ci a indique, s'agissant de la disponibilite et accessibilite des soins et du suivi dans le pays d'origine, que « cette recherche n'a pas d'objet », des lors que « Ce dossier medical ne permet done pas de conclure a I'existence d'un seuil de gravite requis par I'article 3 de la CEDH, tel qu'interprete par la CEDH qui exige une affection representant un risque vital vu Vetat de sante critique ou le stade tres avance de la maladie (CEDH 21 mai 2008, Xxxxxx Xxxxxxx, x0 00000/00, X x. Xxxxxx Xxxxxxx; CEDH 2 mai 1997, n0 30240/96, D. y. United Kingdom) ».
Force est de constater que, ce faisant, la partie defenderesse pose un constat qui, d'une part, ne ressort pas du rapport de son medecin conseil et qui, dans cette mesure, peut etre considere comme contradictoire avec la conclusion de celui-ci et, d'autre part, ne repose sur aucun autre element du dossier administratif.
II en resulte que la partie defenderesse n'a pas motive la decision attaquee de maniere adequate, en telle sorte que la seconde branche du moyen unique, est en ce sens, fondee et suffit a justifier I'annulation de la decision querellee.
Dat de beslissing derhalve dient te worden vernietigd”
3.2. In de nota met opmerkingen repliceert de verwerende partij als volgt:
“In een eerste middel beroepen verzoekers zich op een schending van:
- de artikelen 2 en 3 van de wet dd. 29.07.1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen;
artikel 9ter van de Vreemdelingenwet; artikel 62 van de Vreemdelingenwet; de zorgvuldigheidsplicht;
- het evenredigheidsbeginsel;
- artikel 3 EVRM.
Er zou tevens sprake zijn van machtsoverschrijding.
Verzoekers achten de voormelde rechtsregels geschonden, doordat de bestreden beslissing zou zijn getroffen op grond van een louter administratief dossier, terwijl geen onderzoek zou zijn gevoerd naar de beschikbaarheid en toegankelijkheid van een behandeling in het land van herkomst.
Vooreerst laat de verwerende partij nopens de vermeende schending van de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29.07.1991 en artikel 62 van de Wet dd. 15.12.1980, die alien de formele motiveringsplicht betreffen, gelden dat bij lezing van verzoekers hun inleidend verzoekschrift blijkt dat deze daarin niet
enkel inhoudelijke kritiek leveren, maar dat zij er ook in slagen de motieven vervat in de in casu bestreden beslissing weer te geven en daarbij blijk geven kermis te hebben van de motieven vervat in de bestreden beslissing.
De verwerende partij is van oordeel dat o.b.v. deze vaststelling dient te worden besloten dat verzoekers het vereiste belang ontberen bij de betrokken kritiek nopens de formele motiveringsverplichting (cf. X.x.Xx. nr. 47.940, 14.6.1994, Arr. X.x.Xx. 1994, z.p.).
De verwerende partij merkt op dat de motieven van de bestreden beslissing op eenvoudige wijze in die beslissing kunnen gelezen worden zodat verzoekers er kennis van hebben kunnen nemen en hebben kunnen nagaan of het zin heeft de bestreden beslissing aan te vechten met de beroepsmogelijkheden waarover zij in rechte beschikken. Daarmee is aan de voomaamste doelstelling van de formele motiveringsplicht voldaan (RvS 31 oktober 2006, nr. 164.298; RvS 5 februari 2007, nr. 167.477).
In antwoord op verzoekers hun concrete kritiek die de inhoud van de motivering betreft, laat de verwerende partij gelden dat zij geenszins kunnen worden gevolgd in hun betoog als zou de gemachtigde van de Staatssecretaris ten onrechte tot de ontvankelijkheid van hun aanvraag hebben besloten.
De verwerende partij wijst erop dat artikel 9ter van de Vreemdelingenwet luidt als volgt: (...)" (onderlijning en vetschrift toegevoegd).
In casu heeft de gemachtigde de medische stukken van verzoekers met betrekking tot verzoekster overgemaakt aan de arts-adviseur, opdat deze conform artikel 9ter §3, 4° van de Vreemdelingenwet een advies kan geven nopens de door verzoekers ingeroepen ziekte.
De arts-adviseur heeft het standaard medisch getuigschrift dd. 19.01.2013, zoals voorgelegd door verzoekers bij hun aanvraag geevalueerd, doch vastgesteld dat de door verzoekers ingeroepen ziekte niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk.
Het loutere gegeven dat verzoekers bij hun aanvraag om machtiging tot verblijf medische attesten hebben gevoegd, maakt vanzelfsprekend niet dat hun aanvraag zomaar ontvankelijk en gegrond zou moeten worden verklaard. Zulks zou net een negatie zijn van de vereiste dat door de arts- attache een advies moet worden verstrekt, hetgeen in casu ook gebeurd is.
In het medisch advies van 20.02.2013 wordt door de arts-adviseur het volgende gesteld:
"Graag kom ik terug op tew vraag om evaluatie van het standaard medisch getuigschrift voorgelegd door voornoemde persoon in het kader van haar aanvraag om machtiging tot verblijf, bij onze diensten ingediend op 23.01.2013.
Uit het standaard medisch getuigschrift dd. 19.01.2013, blijkt dat de anxiodepressieve stoornis, zelfs zonder behandeling, actueel geen reeel risico vormt voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene. Er is immers geen aantasting van vitale organen die dit zouden kunnen veroorzaken.
Het betreft hier geen kritieke gezondheidstoestand en evenmin een zeer vergevorderd stadium Bijgevolg stel ik vast dat er kennelijk geen sprake is van een ziekte zoals voorzien in §1, eerste lid van Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 en die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van genoemd artikel"
Gezien voormeld advies heeft de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, en voor Maatschappelijke Integratie verzoekers hun aanvraag geheel terecht en overeenkomstig artikel 9ter
§3,4° van de wet, onontvankelijk verklaard. Verzoekers kunnen niet dienstig anders voorhouden.
Xxxxxxxxxx menen dat het advies van de arts-adviseur onvolledig is, omdat in het advies geen onderzoek werd gevoerd naar de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst, hetgeen naar oordeel van verzoekers verplichtend zou voortvloeien uit art. 9ter, § 1 Vreemdelingenwet.
Verzoekers hun beschouwingen als zou ten onrechte geen onderzoek zijn gevoerd naar de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst, gaan klaarblijkelijk voorbij aan de inhoud van de bestreden beslissing en het advies van de arts-adviseur zelf.
Immers werd geoordeeld dat de ingeroepen aandoening geen graad van emst vertoont, die noodzakelijk is opdat een machtiging tot verblijf zou kunnen worden toegekend. Ongeacht de beschikbaarheid van medische behandeling in het land van herkomst kan er dus nooit sprake ziin van een mensonterende behandeling in de /in van art. 9ter. $ 1 Vreemdelingenwet.
Dienaangaande laat de verwerende partij overigens nog gelden dat door de arts-adviseur uitdrukkeliik werd gemotiveerd nopens de situatie waarin er geen behandeling in het land van herkomst zou zijn. Verzoekers kunnen derhalve niet dienstig voorhouden dat niet zou zijn nagegaan of de ziekte van de verzoekende partij een reeel risico inhoudt op een onmenselijke of vemederende behandeling, doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst.
Met betrekking tot de vraag of de aandoening van betrokkene een reeel risico kan inhouden op een onmenselijke of vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, dient verder nog te worden opgemerkt dat zelfs indien er geen of
zeer geringe behandelingsmogeliikheden ziin wat de gezondheidstoestand van betrokkene aanzienliik kan doen achteruitgaan en ziin levensverwachting op korte of middellange termiin in het gedrang kan brengen, artikel 3 van het EVRM niet geschonden is als de actuele gezondheidstoestand van verzoeker niet eveneens uitermate ernstig is (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. Belgie, §§ 81-85; EHRM, Decision, 24 mei 2012 E.O. t. Italie, nr. 34724/10, §§, 34-38; EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008,
N. t. Verenigd Koninkrijk, § 42). Zie dienomtrent:
EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. Belgie, §§81-83 (vrij vertaald):
« (...) Het is het Hof (...) niet onbekend, zoals, zo nodig, wordt aangetoond door de medische attesten die aan de interne overheden en aan hem zijn voorgelegd, dat, zoals alle personen die
HJV hebben in haar situatie, de verzoekster deze medicamenten onthouden tot gevolg zal hebben dat haar gezondheidstoestand zal verslechteren en haar leven op korte of middellange termijn in gevaar zal komen.
82. Het Hof heeft echter geoordeeld dat dergelijke omstandigheden niet voldoende waren om grond op te lever en tot schending van artikel 3 van het Verdrag. In voornoemde zaak N was de Grote Kamer immers van oordeel dat « het feit dat in geval van uitzetting uit de Verdragsluitende Staat de verzoekster een aanzienlijke verslechtering in haar situatie, en, meer bepaald, een belangrijke vermindering van haar levensverwachting zou ondergaan, op zich niet voldoende is om schending van artikel 3 ten gevolge te hebben » en dat « artikel 3 de Verdragsluitende Staat niet verplicht de effecten van de ongelijkheden op vlak van medische voorzieningen te overbruggen door gratis en onbeperkt gezondheidszorg te verstrekken aan alle vreemdelingen die niet het recht hebben op zijn grondgebied te verblijven. Besluiten tot het tegenovergestelde zou een te zware last leggen op de schouders van de Verdragsluitende Staten » (§ 42).
83. Volgens het Hof moet de zaak dus worden gekenmerkt door nog dwingender humanitaire redenen. Deze overwegingen houden hoofdzakelijk verband met de gezondheidstoestand van de betrokkenen voor de beslissing tot verwijdering wordt uitgevoerd. In arrest D. voornoemd heeft het Hof rekening gehouden met het feit dat het gehalte CD4-cellen van de verzoeker lager was dan 10, dat zijn immuunsysteem ernstige en onherstelbare schade had opgelopen en dat de prognose in zijn geval zeer ongunstig was (§§ 13 et 15), omte besluiten dat de verzoeker in een zeer kritiek stadium van zijn ziekte verkeerde en dat zijn verwijdering naar een land dat niet is uitgerust om hem de nodige behandeling te geven strijdig was met artikel 3 (§§ 51-54).}}
EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008, N. t. Verenigd Komnkrijk, § 50 (vrij vertaald):
« Het Hof aanvaardt dat de levenskwaliteit en levensverwachting van de verzoekster te lijden zouden hebben van een uitwijzing naar Oeganda. De verzoekster is echter, op dit ogenblik, niet in een kritieke toestand. De beoordeling van de snelheid waarmee haar toestand zou verergeren en van de mate waarin zij een medische behandeling zou krijgen, ondersteuning en verzorging, met inbegrip van de bijstand van naaste verwanten, bevat onvermijdelijk een zekere mate van speculatie, gelet inzonderheid op de constante evolutie van de situatie inzake de behandeling van besmetting met HIV en van aids wereldwijd. »
Om van een mensonterende en vemederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is te kunnen spreken in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 9 ter Vreemdelingenwet is bij gevolg niet enkel doorslaggevend dat er geen behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, doch dient daarbii eveneens reeds actueel sprake te ziin van een kritieke gezondheidstoestand of een levensverwachting die op korte termiin in het gedrang is. zodat het vaststellen van het kenneliik en manifest ontbreken van dergeliik emstig actueel gevaar voor de gezondheid ruimschoots volstaat om deze toepassingsvoorwaarde van artikel 9 §1 Vreemdelingenwet en artikel 3 van het EVRM uit te sluiten.
Een verder onderzoek naar de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst dient in dat geval niet te worden uitgevoerd door de arts-adviseur.
De verwerende partij verwijst ter zake naar het arrest nr. 91.685 dd. 19 november 2012 van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, waarin het voormelde wordt bevestigd:
"De Raad wiist er verder op dat op de ambtenaar-geneesheer geen verplichting rust om de behandelinssmogeliikheden in het land van herkomst of verblijf te onderzoeken indien reeds is vastgesteld dat de aangevoerde aandoeningen niet voldoende emstig zijn en kenneliik niet beantwoorden aan aandoeningen in de zin van artikel 9ter, £ 1, eerste lid van de
Vreemdelingenwet. Xxxxxx ten overvloede stelt de Raad daarnaast ook vast dot verzoeker zelf op geen enkele wijze aantoont dat als gevolg van de bestreden beslissing zijn behandeling zal worden stopgezet of dat hij in zijn herkomstland geen adequate behandeling en opvang kan genieten."
Verzoekers kunnen geenszins worden gevolgd in him betoog als zou uit art. 9ter Vreemdelingenwet bliiken dat ook bii niet ernstige aandoeningen steeds de heschikbaarheid en toegankeliikheid van de medische behandeling dient te worden nagegaan
De verwerende partij wijst daarbij op (zeer recente) rechtspraak van het EHRM waaruit duidelijk blijkt dat een onderzoek van een mogelijke schending van art. 3 EVRM bij de verwijdering van zieke vreemdelingen, geenszins op noodzakelijke wijze een onderzoek naar de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst onderstelt.
In de zaak I.K. vs. Oostenriik (Application no. 2964/12) van 28.03.2013 wordt een schending van art. 3 EVRM weerhouden bij een verwijdering naar Rusland omwille van de gevaarlijke situatie aldaar en de problemen die zijn familie daar heeft gehad, maar wordt duidelijk herhaald dat ziin gezondheidstoestand geenszins een verwiidering in de weg zou staam.
Markant in deze is dat het EHRM tot een dergeliike conclusie komt zonder onderzoek van de medische faciliteiten in Rusland. noch van de "social support" voor de vreemdeling in Rusland.
Het Hof lijkt dit dus te kunnen besluiten op grond van de gezondheidstoestand alleen.
"The Court now turns to the applicant's complaint as regards the implications removing him to Russia could have for his mental health. In this context. the Court reiterates its findings in the case of N. v. the United Kingdom (see N. v. the United Kingdom [GCJ, no. 26565/05,
ECHR 2008) that concluded that the Court's principles, as applicable to such a complaint, were as follows in its paragraphs 42 to 44:
"42. In summary, the Court observes that since D. v. the United Kingdom [see D. v. the United Kingdom, 2 May 1997, Reports of Judgments and Decisions 1997 III] it has consistently applied the following principles.
Aliens who are subject to expulsion cannot in principle claim any entitlement to remain in the territory of a Contracting State in order to continue to benefit from medical, social or other forms of assistance and services provided by the expelling State. The fact that the applicant's circumstances. including his life expectancy, would be significantly reduced if he were to be removed from the Contracting State is not sufficient in itself to give rise to breach of Article 3.
The decision to remove an alien who is suffering from a serious mental or physical illness to a country where the facilities for the treatment of that illness are inferior to those available in the Contracting State may raise an issue under Article 3, but only in a very exceptional case, where the humanitarian grounds against the removal are compelling. In the D. case the very exceptional circumstances were that the applicant was critically ill and appeared to be close to death, could not be guaranteed any nursing or medical care in his country of origin and had no family there willing or able to care for him or provide him with even a basic level of food, shelter or social support.
43. The Court does not exclude that there may be other very exceptional cases where the humanitarian considerations are equally compelling. However, it considers that it should maintain the high threshold set in D. v. the United Kingdom and applied in its subsequent case- law, which it regards as correct in principle, given that in such cases the alleged future harm would emanate not from the intentional acts or omissions of public authorities or non-State bodies, but instead from a naturally occurring illness and the lack of sufficient resources to deal with it in the receiving country.
44. Although many of the rights it contains have implications of a social or economic nature, the Convention is essentially directed at the protection of civil and political rights (Xxxxx x. Ireland, judgment of 9 October 1979, Series A no. 32, § 26). Furthermore, inherent in the whole of the Convention is a search for a fair balance between the demands of the general interest of the community and the requirements of the protection of the individual's fundamental rights (see Soering v. the United Kingdom, judgment of 7 July 1989, Series A no. 161, § 89). Advances in medical science, together with social and economic differences between countries, entail that the level of treatment available in the Contracting State and the country of origin may vary considerably. While it is necessary, given the fundamental importance of Article 3 in the Convention system, for the Court to retain a degree offlexibility to prevent expulsion in very exceptional cases, Article 3 does not place an obligation on the Contracting State to alleviate such disparities through the provision of free and unlimited health care to all aliens without a right to stay within its jurisdiction. A finding to the contrary would place too great a burden on the Contracting States. "
85. The Court accepts that the applicant was suffering, according to the medical letters he has provided, from post-traumatic stress disorder and depression. It further acknowledges that the doctors treating him recommended ongoing pharmacological and psvchotherapeutical treatment. However. the Court is mindful of the high threshold set in the Court's jurisprudence as regards the very exceptional circumstances required to raise an issue under Article 3 of the Convention when it comes to access to health care in removal cases (see also, additionally to the quotation in the paragraph above. Bensaid v. the United Kingdom. no. 44599/98, ft 40, ECHR 2001-1). In the present case the Court is not convinced that the avplicant's mental health status and its alleged expected deterioration in the event of his beins
removed to Russia amount to such "very exceptional circumstances" and could thus trigger the application of Article 3 of the Convention "
Verzoekers hun kritiek is niet emstig.
Verzoekers kunnen evenmin worden gevolgd in hun betoog als zou art. 3 EYRM niet vereisen dat de ingeroepen ziekte een emstig en actueel gevaar voor de gezondheid dient te vormen vooraleer een schending van dit verdragsartikel kan worden aangenomen.
Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereidende werkzaamheden van de wet dd. 15.09.2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, dient aan de in artikel 9ter §1 van de wet omschreven ziekte een inhoud te worden toegeschreven die conform is aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nopens artikel 3 EYRM:
"In artikel 9ter, nieuw, van de wet, wordt omwille van de rechtszekerheid een bijzondere procedure gecreeerd voor vreemdelingen die lijden aan een ziekte, waarvoor een adequate behandeling ontbreekt in het land van herkomst of verblijf, waarbij het terugsturen van de vreemdeling een reeel risico inhoudt op zijn leven offysieke integriteit of die een reeel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling in zijn land van herkomst of verblijf. Het onderzoek van de vraag of er een gepaste en voldoende toegankelijke behandeling bestaat in het land van oorsprong of verblijf gebeurt geval per geval, rekening houdend met de individuele situatie van de aanvrager, en wordt geevalueerd binnen de limieten van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens."
Alsook:
is het zo dat een vreemdeling die geen identiteitsdocument overmaakt en evenmin aantoont dat hij in de onmogelijkheid vertoeft om het vereiste identiteitsdocument in Belgie over te maken, niet verwijderd zal warden indien ziin medische situatie dermate ernstig is dat een verwiidering een schending zou uitmaken van artikel 3 EVRM. "
Of nog:
"Het is echter evident dat een ernstig zieke vreemdeling die uitgesloten is van het voordeel van artikel 9ter om een van die redenen, niet zal worden verwijderd indien hii dermate ernstis ziek is dat ziin verwiidering een schendigs zou ziin van artikel 3 EVRM. "
(Pari. St. Kamer, DOC. 51, 2478/001, resp. pgs. 34-35, pg. 35 enpg. 36)
Voor zoveel als nodig wijst de verwerende partij erop ook volgens de vaste rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (zie o.m. RvV nr. 74.125 dd. 27.01.2012, nr. 73.999 dd. 27.01.2012, nr. 73.031 en nr. 73.890 dd. 24.01.2012, nr. 73.906 dd. 25.01.2012), uit de bewoordingen van het artikel 9ter zelf alsook uit de parlementaire voorbereiding, duidelijk blijkt dat de wetgever de toekenning van een verblijfsrecht om medische redenen volledig heeft willen verbinden aan het EVRM en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
In de zaak N. vs. het Verenigd Koninkrijk van 27 mei 2008, Grote Kamer, nr. 265.855, hanteert het Hof een aantal principes met betrekking tot ernstig zieke vreemdelingen. In dit principearrest geeft het Hof een overzicht van ziin jarenlange consistente rechtspraak sinds het arrest D. vs. The United Kingdom (EHRM 2 mei 1997, nr. 30240/96) waarbij het vervolgens duidelijk de principes vaststelt die het aanwendt met betrekking tot ernstig zieke vreemdelingen:
"3. Principes se degageant de la jurisprudence susmentionnee
1. En bref, la Cour observe que, depuis Vadoption de Varret D. c. Royaume-Uni, elle a applique de maniere constante les principes suivants.
Les non-nationaux qui sont sous le coup d'un arrete d'expulsion ne peuvent en principe revendiquer un droit a r ester sur le territoire d'un Etat contract ant afin de continuer d beneficier de Vassistance et des services medicaux, sociaux ou autres fournis par I'Etat qui expulse. Le fait qu'en cas d'expulsion de I'Etat contractant le requerant connaitrait une degradation importante de sa situation, et notamment une reduction significative de son esperance de vie. n'est pas en soi suffisant pour emporter violation de Varticle 3. La decision d'expulser un etranger atteint d'une maladie physique ou mentale grave vers un pays ou les moyens de traiter cette maladie sont inferieurs a ceux disponibles dans I'Etat contractant est susceptible de soulever une question sous l’angle de l’article 3, mais seulement dans des cas tres exceptionnels. lorsaue les considerations humanitaires militant contre Vexvulsion sont imperieuses. Dans I'affaire D. c. Royaume-Uni, les circonstances tres exceptionnelles tenaient au fait que le requerant etait tres gravement malade et paraissait proche de la mort, qu'il n'etait pas certain qu'il put beneficier de soins medicaux ou infirmiers dans son pays d'origine et qu'il n'avait la-bas aucunparent desireux ou en mesure de s'occuper de lui ou de lui fournir ne fut-ce qu'un toit ou un minimum de nourriture ou de soutien social.
2. La Cour n'exclut pas qu'il puisse exister d'autres cas tres exceptionnels ou les considerations humanitaires soient tout aussi imperieuses. Toutefois, elle estime qu'elle doit conserver le seuil eleve fixe dans Varret D. c. Rovaume-Uni et applique dans sa jurisprudence ulterieure, seuil qui est selon elle correct dans son principe etant donne que, dans ces affaires, le prejudice futur allegue proviendrait non
pas d'actes ou d'omissions intentionnels des autorites publiques ou d'organes independants de I'Etat mais Men d'une maladie survenant naturellement et de Vabsence de ressources suffisantes pour y faire face dans le pays de destination
3. Meme si nombre des droits qu'elle enonce ont des prolongements d'ordre economique ou social, la Convention vise essentiellement a proteger des droits civils et politiques (Xxxxx x. Xxxxxxx, arret du 9 octobre 1979, serie A n 32, § 26). En outre, le souci d'assurer un juste equilibre entre les exigences de I'interet general de la communaute et les imperatifs de la sauvegarde des droits fondamentaux de I'individu est inherent a Vensemble de la Convention (Soering c. Royaume-Uni, arret du 7 juillet 1989, serie A n 161, p. 161, § 89). Les progres de la medecine et les differences socio-economiques entre les pays font que le niveau de traitement disponible dans I'Etat contractant et celui existant dans le pays d'origine peuvent varier considerablement. Si la Cour, compte tenu de I'importance fondamentale que revet Varticle 3 dans le systeme de la Convention, doit continuer de se menager une certaine souplesse afin d'empecher Vexpulsion dans des cas tres exceptionnels, Varticle 3 ne fait pas obligation a I'Etat contractant de pallier lesdites disparites en fournissant des soins de sante gratuits et illimites a torn les etrangers depourvus du droit de demeurer sur son territoire. Conclure le contraire feraitpeser une charge trop lourde sur les Etats contractants.
4. Enfln, la Cour considere que, bien que la presente requete, comme la plupart de celles citees plus haut, concerne Vexpulsion d'une personne seropositive et presentant des affections Hies au sida, les memes principes doivent s'appliquer a Vexpulsion de toute personne atteinte d'une maladie physique ou mentale grave survenant naturellement, susceptible de provoquer souffrances et douleur et de reduire I'esperance de vie, et necessitant un traitement medical specialise qui peut ne pas etre facile a se procurer dans le pays d'orizine du requerant ou qui peut v etre disponible mais seulement d un prix eleve.
4. Application des principes precites au cas d'espece
5. La Cour observe d'emblee que, bien qu'elle ait sollicite I'asile au Royaume-Uni, demande dont elle fut deboutee, la requerante n'allegue pas que son expulsion vers VOuganda lui ferait courir le risque d'etre soumise d des mauvais traitements deliberes repondant a des mobiles politiques. Son grief tire de Varticle 3 se fonde seulement xxx xx xxxxxxx xx xxx xxxx xx xxxxx xx xxx Xxxxxxxx de traitement medical apte a soigner sa maladie dans son pays d'origine.
6. En 1998, on a diagnostique chez elle deux maladies liees xx xxxx xxxxx xx'xxx xxxx xxxxx xxxxxxxxxxxxxxxx. Xxxxx xx traitement medical dont elle beneficie au Royaume-Uni, son etat est desormais stable. Elle est apte a voyager et son etat ne se deteriorera pas tant qu'elle continuera d prendre le traitement dont elle a besoin. LI ressort toutefois des elements produits devant les iuridictions internes que si elle devait etre privee des medicaments qu'elle prend actuellement son etat empirerait rapidement et elle devrait affronter la maladie. l’inconfort et la souffrance. pour mourir en I'espace de quelques annees (paragraphes 14-17 ci-dessus).
7. D'apres les informations rassemblies par l’Organisation mondiale de la sante (paragraphe 19 ci- dessus), on trouve en Ouganda des medicaments antiretroviraux, meme si, faute de ressources suffisantes, seule la moitie des personnes qui en ont besoin en binificient. La requirante allegue qu'elle n'await pas les moyens d'acheter ces midicaments et qu'elle ne pourrait pas se les procurer dans la rigion rurale dont elle est originaire. XX apparait qu'elle a de la famille en Ouganda, mais elle soutient que celle-ci ne serait ni disireuse ni en mesure de s'occuper d'elle si elle etait gravement malade.
8. Les autoritis britanniques ont fourni a la requirante une assistance midicale et sociale fmancie sur fondspublics pendant les neuf annies qu'il a fallu aux juridictions internes et d la Cour pour statuer sur sa demande d'asile et sur ses griefs tiris des articles 3 et 8 de la Convention. Toutefois, cela n'impliquepas en soi que I'Etat defendeur soit dans Vobligation de continuer a lui offrirpareille assistance.
9. La Cour admet que la qualite et Vesperance de vie de la requerante auraient a pdtir de son expulsion vers l’Ouganda. Toutefois, la requerante n'estpas, a Vheure actuelle, dans un etat critique. L'appreciation de la rapidite avec laquelle son etat se desraderait et de la mesure dans proches parents. comporte necessairement une part de speculation, eu ezard en particulier a revolution constante de la situation en matiere de traitement de l’infection a VIH et du sida dans le monde entier.
10. Pour la Cour, la presente espece ne peut etre distinsuee des affaires citees aux paragraphes 33 a 41 ci-dessus. Elle n'est pas marquee par des circonstances tres exceptionnelles comme celles qui caracterisaient Vaffaire D. c. Royaume-Uni (precitee), et la mise a execution de la decision d'expulser Vinteressee vers I'Ouganda n'emporterait pas violation de Varticle 3 de la Convention(vetschrift en onderlijning toegevoegd).
De strenge principes die het Hof sinds voornoemd arrest D. vs. The United Kingdom in medische zaken hanteert, werden bijgevolg in 2008 bevestigd door de Grote Kamer van het EHRM. Het Hof benadrukte dat er slechts sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM in het zeer uitzonderlijk geval ('a very exceptional case'), wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn (EHRM 27 mei 2008, grote Kamer, N. vs Verenigd Koninkrijk, § 42).
Het Hof heeft bijgevolg een zeer bewuste keuze gemaakt om in Grote Kamer de hoge drempel zoals gehanteerd sinds voornoemd arrest D. vs. The United Kingdom te behouden.
In D. vs. The United Kingdom motiveerde het Hof dat er slechts sprake is van een schending van art. 3 EVRM in zeer uitzonderlijke omstandigheden:
"only in a very exceptional case, where the humanitarian grounds against the removal are compelling. In the D. case the very exceptional circumstances were that the applicant was critically ill and appeared to be close to death, could not be guaranteed any nursing or medical care in his country of origin and had no family there willing or able to care for him or provide him with even a basic level of food, shelter or social support. "
Vrije vertaling:
"slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tesen de uitwijzing dwingend ziin. In de zaak D. bestonden deze uitzonderlijke omstandigheden uit het feit dat de verzoekende partij kritiek ziek was, in de mate dat zijn levenseinde nabij was, terwijl in zijn land van herkomst geen enkele vorm van verpleging of medische zorg kon worden verzekerd en hij alddar niet over familieleden beschikte die zorg konden bieden of die hem uit de nood konden helpen door het aanbieden van enig voedsel, onderdak of sociale ondersteuning."
Door zelf een overzicht van zijn rechtspraak te geven van 1997 tot aan dit arrest en door zelf de principes op te sommen die Meruit moeten worden afgeleid, laat het Hof er geen twijfel meer over bestaan hoe uitzonderlijk de situatie van een emstig zieke moet zijn alvorens zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.
Illustratief hiervoor is dat sinds D. vs. The United Kingdom geen enkele schending van artikel 3 van het EVRM meer werd aanvaard door het Hof inzake de uitzetting van emstig zieken (zie ook § 34 van het arrest N vs. het Verenigd Koninkrijk van 27 mei 2008).
Gelet op het hierboven beschreven belang dat onze wetgever heeft willen toekennen aan het EVRM en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij de vraag of een verblijfsrecht om emstige medische redenen moet worden toegekend, is deze hose drempel dan ook bepalend bii de toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. wat ook herhaald bevestigd werd door de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (zie onder meer arresten R.v.V. 74.125 (27.01.2012), 73.999 (27.01.2012), 73.890 (24.01.2012), 73.906 (25.01.2012)).
Ten overvloede verwijst verwerende partij nog uit het overzicht van rechtspraak door het Europees hof gegeven in voormeld arrest N. vs. het Verenigd Koninkrijk van 27 mei 2008, Grote Kamer, nr. 265.855 (onder "2. La jurisprudence de la Cour relative a I'article 3 et a I'expulsion de personnes gravement malades », vanaf §32), waaruit blijkt dat er sprake moet zijn van een zeer ernstige en levensbedreigende ziekte, hetgeen op verschillende manieren wordt omschreven. Zo verwijst verwerende partij naar het volgende:
- in het arrest 'D. c. Rovaume-Uni, is sprake van "z7 etait en fait proche de la morf\ en van "/e requerant est parvenu a un stade critique de sa maladie fatale"\
- in het arrest 'Xxxxxx x. Finlande' stelde de commissie dat"la maladie du requerant n'avait pas encore atteint un stade a ce point avance que son expulsion constituerait un traitement interditpar I'article 3" ;
- in het arrest 'Bensaid c. Royaume-Uni' wordt geoordeeld dat "La Cour admet que I'etat de sante du requerant est grave. Compte tenu toutefois du seuil eleve fixe par I'article 3, notamment lorsque Xxxxxxxx n'engage pas la responsabilite directe de. VEtat contractant a raison du tort cause, la Cour n'estime pas qu'il existe un risque sujfisamment reel pour que le renvoi du requerant dans ces circonstances soit incompatible avec les normes de I'article 3. Ne sont pas presentes ici les circonstances exceptionnelles de 1'affaire D. c. Rovaume-Uni (precitee) ou le requerant se trouvait en phase terminale d'une maladie incurable. le sida, et ne pouvait esperer beneficier de soins medicaux ou d'un soutien familial s'il etait expulse a Saint-Kitts." ;
- in het arrest 'Xxxxxx Xxxxx x. Pays-Bas' sprake is van "la maladie du requerant n 'avaii pas atteint un stade avance ou terminal et que I'interesse pourrait obtenir des soins medicaux et un soutien familial dans son pays d'origine. Elle consider a done que la situation du requerant n'etait pas exceptionnelle au point que son expulsion constituerait un traitement inter dit par la Convention" ;
- in het arrest 'Xxxxxxxx c. Suede' wordt gesteld dat "la maladie n 'avait pas atteint un stade avance ou terminal, que Von trouvait le traitement adequat en Tanzanie, quoiqu'd un prix extremement eleve et en quantite limitee dans la zone rurale dont le requerant etait originaire, et que Vinter esse avait conserve certains liens avec des membres de sa famille qui pourraientpeut-etre lui venir en aide" ;
- in het arrest 'Amegnigan c. Pays-Bas' oordeelde het hof dat '7e sida n'etait pas totalement declare chez le requerant et que celui-ci n'etait pas atteint d'infections opportunistes. Tout en admettant que le requerant connaitrait une rechute en cas d'arret du traitement, comme Vavait declare le specialiste qui le suivait, la Cour re leva que la therapie appropriee etait en principe disponible au To so, quoiqu'd un cout pouvant etre extremement eleve
Het is dan ook geenszins kennelijk onredelijk van de gemachtigde van de Staatssecretaris om, wanneer de arts-adviseur "het kennelijk en manifest ontbreken van een ernstig actueel gevaar voor de gezondheid" vaststelt, verzoekers hun aanvraag onontvankelijk te verklaren.
Terwijl verzoekers hun beweringen omtrent de beweerdelijke stereotiepe motivering van de bestreden beslissing en het advies niet kunnen worden aangenomen.
De verwerende partij laat gelden dat de bestreden beslissing verwijst naar het advies van de arts- adviseur, waarin de arts-adviseur het standaard medisch getuigschrift dd. 19.01.2013 heeft onderzocht. De arts-adviseur heeft aangeduid welke aandoeningen konden worden weerhouden op basis van dit attest en heeft geoordeeld dat de deze aandoening niet beantwoordt aan een ziekte als bedoeld in art. 9ter, § 1 Vreemdelingenwet.
De bestreden beslissing. zowel als het advies, behandelen derhalve de specifieke situ a tie waarin verzoekers zich bevinden.
Tevens dient te worden opgemerkt dat zelfs indien een beslissing gemotiveerd is met algemene overwegingen of zelfs een voorbeeld zou zijn van een stereotiepe, geijkte- en gestandaardiseerde motivering, dit louter feit op zich alleen nog niet betekent dat de bestreden beslissing niet naar
behoren is gemotiveerd (RvS 27 oktober 2006, nr. 164.171, RvS 27 juni 2007, nr.172.821, e.a.). Verzoekers hun beschouwingen falen in rechte.
De uiteenzetting van verzoekers kan niet leiden tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing, die slechts kan worden uitgesproken voor zover zou zijn aangetoond als zou de bestreden beslissing een hetzij substantiele, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm overtreden, hetzij een overschrijding of afwending van de macht inhouden.
Het enig middel is onontvankelijk, minstens ongegrond. Het kan niet worden aangenomen.”
3.3. De in de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen neergelegde uitdrukkelijke motiveringsplicht heeft tot doel de bestuurde, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid ze heeft genomen, zodat hij kan beoordelen of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt. De artikelen 2 en 3 van de genoemde wet van 29 juli 1991 verplichten de overheid ertoe in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een “afdoende” wijze. Het begrip “afdoende” impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing. Hetzelfde geldt voor wat betreft artikel 62 van de Vreemdelingenwet.
De bestreden beslissing moet duidelijk de determinerende motieven aangeven op grond waarvan zij is genomen. In casu geeft de bestreden beslissing duidelijk de motieven en de juridische grond aan op basis waarvan zij is genomen. Verzoekende partijen maken niet duidelijk op welk punt deze motivering hen niet in staat stelt te begrijpen op grond van welke juridische en feitelijke gegevens de bestreden beslissing is genomen derwijze dat hierdoor niet zou zijn voldaan aan het doel van de artikelen 2 en 3 van de genoemde wet van 29 juli 1991 en artikel 62 van de Vreemdelingenwet.
Waar de verzoekende partijen inhoudelijke argumenten ontwikkelen tegen de bestreden beslissing, voeren zij in wezen de schending aan van de materiële motiveringsplicht, zodat dit onderdeel van het middel vanuit dit oogpunt wordt onderzocht. Bij de beoordeling van de materiële motivering behoort het niet tot de bevoegdheid van de Raad zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij de beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
3.4. In casu werd de bestreden beslissing genomen in toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
3.5. Verzoekende partijen stellen in essentie dat ten onrechte geen onderzoek werd gevoerd naar de mogelijkheid van adequate behandeling in het land van herkomst.
3.6. Artikel 9ter van de Vreemdelingenwet luidt als volgt:
“§ 1. De in België verblijvende vreemdeling die zijn identiteit aantoont overeenkomstig § 2 en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, kan een machtiging tot verblijf in het Rijk aanvragen bij de minister of zijn gemachtigde.
De aanvraag moet per aangetekende brief worden ingediend bij de minister of zijn gemachtigde en bevat het adres van de effectieve verblijfplaats van de vreemdeling in België.
De vreemdeling maakt samen met de aanvraag alle nuttige en recente inlichtingen over aangaande zijn ziekte en de mogelijkheden en de toegankelijkheid tot een adequate behandeling in zijn land van herkomst of in het land waar hij verblijft.
Hij maakt een standaard medisch getuigschrift over zoals voorzien door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit medisch getuigschrift dat niet ouder is dan drie maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vermeldt de ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling.
De beoordeling van het in het eerste lid vermelde risico, van de mogelijkheden van en van de toegankelijkheid tot behandeling in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft, en van de in het medisch getuigschrift vermelde ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling, gebeurt door een ambtenaar-geneesheer of een geneesheer aangeduid door de minister of zijn gemachtigde die daaromtrent een advies verschaft. Deze geneesheer kan, indien hij dit nodig acht, de vreemdeling onderzoeken en een bijkomend advies inwinnen van deskundigen.
§ 1/1. De toekenning van een machtiging tot verblijf in het Rijk bedoeld in dit artikel kan worden geweigerd aan de vreemdeling die zich niet aanmeldt op de in de oproeping vastgestelde datum door de ambtenaar-geneesheer of de geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde of de door de minister of zijn gemachtigde aangestelde deskundige en hiervoor ten laatste binnen de vijftien dagen na het verstrijken van deze datum geen geldige reden opgeeft.
§ 2. (…)
§ 3. De gemachtigde van de minister verklaart de aanvraag onontvankelijk :
1° indien de vreemdeling zijn aanvraag niet indient per aangetekende brief bij de minister of zijn gemachtigde of wanneer de aanvraag niet het adres van de effectieve verblijfplaats in België bevat;
2° indien, in de aanvraag, de vreemdeling zijn identiteit niet aantoont op de wijze bepaald in § 2 of wanneer de aanvraag het bewijs voorzien in § 2, derde lid, niet bevat;
3° indien het standaard medisch getuigschrift niet wordt voorgelegd bij de aanvraag of indien het standaard medisch getuigschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden voorzien in § 1, vierde lid;
4° indien de in § 1, vijfde lid, vermelde ambtenaar-geneesheer of geneesheer aangewezen door de minister of zijn gemachtigde in een advies vaststelt dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk;
5° in de gevallen bepaald in artikel 9bis, § 2, 1° tot 3°, of wanneer de ingeroepen elementen ter ondersteuning van de aanvraag tot machtiging tot verblijf in het Rijk reeds werden ingeroepen in het kader van een vorige aanvraag tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van de huidige bepaling.
§ 4. (…)
§ 5. (…)
§ 6. (…)
§ 7. (…)”
3.7. In casu steunt de bestreden beslissing op artikel 9ter, § 3, 4° van de Vreemdelingenwet. Zij verwijst naar het medisch advies van de arts-adviseur van 20 februari 2013 en stelt vast dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in artikel 9ter, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet.
Vervolgens stelt de bestreden beslissing:
“Uit het medisch advies van de arts-adviseur d.d. 20.02.2013 (zie gesloten omslag in bijlage) blijkt kennelijk niet dat betrokkene lijdt aan een aandoening die een directe bedreiging inhoudt voor haar leven of fysieke integriteit. De beschreven aandoeningen vereisen geen dringende maatregelen zonder welke er acuut levensgevaar zou kunnen zijn.
Met betrekking tot de vraag of de aandoening van betrokkene een reëel risico kan inhouden op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in haar land van herkomst of het land waar zij verblijft, dient te worden opgemerkt dat zelfs indien er geen of zeer geringe behandelingsmogelijkheden zijn wat de gezondheidstoestand van betrokkene aanzienlijk kan doen achteruitgaan en haar levensverwachting op korte of middellange termijn in het gedrang kan brengen, artikel 3 van het EVRM niet geschonden is als de actuele gezondheidstoestand van verzoeker niet eveneens uitermate ernstig is (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. België, §§ 81-85; EHRM, Decision, 24 mei 2012 E.O. t. Italië, nr. 34724/10, §§ 34-38; EHRM, Xxxxx Xxxxx, 00 mei 2008,
N. t. Verenigd Koninkrijk, § 42)
Om van een mensonterende en vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is te kunnen spreken in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 9 ter Vw. is bijgevolg niet enkel doorslaggevend dat er geen behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, doch dient daarbij eveneens reeds actueel sprake te zijn van een kritieke gezondheidstoestand of een levensverwachting die op korte termijn in het gedrang is, zodat het vaststellen van het kennelijk en manifest ontbreken van dergelijk ernstig actueel gevaar voor de gezondheid ruimschoots volstaat om deze toepassingsvoor- waarde van artikel 9 § 1 en artikel 3 van het EVRM uit te sluiten.
Uit de vaststellingen van het medisch advies blijkt heden bijgevolg een manifest gebrek aan een vergevorderd, kritiek, dan wel terminaal of levensbedreigend stadium van de aandoening(-en) waaraan betrokkene lijdt, zodat dit element op zich toelaat overtuigend te besluiten dat betrokkene kan uitgesloten worden van de toepassing van artikel 3 van het EVRM en bijgevolg ook van de toepassing artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
Uit het voorgelegd standaard medisch getuigschrift blijkt bijgevolg dat betrokkene kennelijk niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft. Bovendien dient te worden vastgesteld dat het EHRM de schendingen van art. 2 EVRM (recht op leven) en art. 3 EVRM onlosmakelijk verbonden acht. Indien er immers geen onmenselijke of vernederende behandeling kan worden vastgesteld, wordt wegens deze samenhang een eventuele schending van het recht op leven of fysieke integriteit niet verder onderzocht, gelet op de redenering die het EHRM op systematische wijze aan deze artikels toekent (EHRM, 20 december 2011, Yoh-Ekale Mwanje t. België, §86; XXXX, 0 xxx 0000, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 58- 59; EHRM, Decision, 29 juni 2004, Salkic e.a. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM, Decision, 7 juni 2011, Anam t. Verenigd Koninkrijk).
Bijgevolg is niet bewezen dat een terugkeer naar het land van herkomst of het land waar de betrokkene gewoonlijk verblijft een inbreuk uitmaakt op de Europese richtlijn 0000/00/XX, xxxx op het artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De onontvankelijkheid van deze aanvraag wordt vastgesteld onverminderd de eerbiediging van de andere voorwaarden tot ontvankelijkheid, voorzien in Artikel 9ter §3.”
3.8. Uit het administratief dossier blijkt dat de arts-adviseur op 20 februari 2013 een schriftelijk advies heeft opgesteld ten behoeve van de gemachtigde van de staatssecretaris betreffende de aandoening van de verzoekende partij. Het advies luidt als volgt:
“Uit het standaard medisch getuigschrift d.d. 19/01/2013 blijkt dat de anxiodepressieve stoornis, zelfs zonder behandeling, actueel geen reëel risico vormt voor het leven of de fysieke integriteit van betrokkene. Er is immers geen aantasting van vitale organen die dit zou kunnen veroorzaken.
Bijgevolg stel ik vast dat er kennelijk geen sprake is van een ziekte zoals voorzien in §1, eerste lid van Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 en die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in het Rijk op grond van genoemd Artikel.”
3.9. Uit het hierboven vermeld advies van de arts-adviseur waarnaar de bestreden beslissing verwijst, blijkt uitdrukkelijk dat niet werd nagegaan of de ziekte van de verzoekende partij een reëel risico inhoudt op onmenselijke en vernederende behandeling doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst. Immers is de verwerende partij van oordeel dat aangezien geoordeeld wordt dat verzoekende partij niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor haar leven of fysieke integriteit, bijgevolg met vastheid kan worden gesteld dat zij niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in haar land van herkomst of het land waar zij verblijft. Deze motivering is niet afdoend. Uit artikel 9ter, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet kan immers niet worden afgeleid dat indien een vreemdeling niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico is voor zijn leven of niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico is voor zijn fysieke integriteit derhalve kan gesteld worden dat hij niet lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt op onmenselijke en vernederende behandeling doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst, te meer daar uit niets blijkt dat de verzoekende partij lijdt aan een banale aandoening of ziekte.
Uit bovenstaande motivering van het advies van de ambtenaar-geneesheer, waarnaar de bestreden beslissing verwijst, blijkt dat de ambtenaar-geneesheer enkel een aandoening die van direct levensbe- dreigende aard is, beschouwt als een ziekte die een reëel risico inhoudt voor het leven of de fysieke integriteit.
3.10. Verwerende partij kan te dezen zowel in de bestreden beslissing als in de nota voorts niet dienstig verwijzen naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en in essentie betogen dat de hoge drempel voorzien in de in de nota en in de bestreden beslissing aangehaalde rechtspraak van het EHRM – d.w.z. de aandoening dient levensbedreigend te zijn gezien de kritieke gezondheidstoestand of het dient te gaan om een zeer gevorderd stadium van de ziekte – bepalend is bij de toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, aangezien dit geen afbreuk kan doen aan een duidelijke wetsbepaling die twee verschillende situaties beoogt. De hogere normen zijn bepalend voor de minimale bescherming die door de lidstaten moet worden geboden. Nationale lidstaten vermogen een ruimere bescherming te verstrekken, wat in casu blijkt uit artikel 9ter, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet. Verwerende partij kan niet dienstig aan een duidelijke wetsbepaling een beperktere interpretatie geven op grond van hogere rechtsnormen (zie in die zin ook: RvS 19 juni 2013, nr. 223.961).
De bestreden beslissing steunt op een deductie van de arts-adviseur die geen steun vindt in artikel 9ter,
§1, eerste lid van de Vreemdelingenwet. Er werd in strijd met artikel 9ter, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet niet nagegaan of er geen sprake is van een ziekte of aandoening die een reëel risico inhoudt op onmenselijke en vernederende behandeling doordat er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst. De materiële motiveringsplicht werd geschonden in het licht van artikel 9ter, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet. Het middel is in de aangegeven mate gegrond. Deze vaststelling leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing.
Aangezien de eventuele gegrondheid van de andere onderdelen van het middel niet tot een ruimere vernietiging kan leiden dienen deze niet te worden onderzocht (RvS 18 december 1990, nr. 36.050; RvS 24 oktober 2002, nr. 111.881).
4. Korte debatten
De verzoekende partij heeft een gegrond middel dat tot de nietigverklaring van de eerste bestreden beslissing kan leiden aangevoerd. Aangezien er grond is om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingen- betwistingen, wordt de vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, samen met het beroep tot nietigverklaring verworpen. Er dient derhalve geen uitspraak gedaan te worden over de exceptie van onontvankelijkheid van de vordering tot schorsing, opgeworpen door de verwerende partij.
Het beroep tot nietigverklaring is onontvankelijk wat betreft de tweede en derde bestreden beslissing.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding van 25 februari 2013, waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf in toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk wordt verklaard, wordt vernietigd.
Artikel 2
De vordering tot schorsing van de bij artikel 1 vernietigde beslissing is zonder voorwerp.
Artikel 3
De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden verworpen in de mate dat deze gericht zijn tegen de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding van 25 februari 2013 tot afgifte van bevelen om het grondgebied te verlaten (bijlagen 13).
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op zevenentwintig september tweeduizend dertien door:
mevr. X. XX XXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
xxx. X. XXXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXX X. XX XXXXXXX