VERBRUIK
VERBRUIK
CRB 2023-0340
ADVIES
10 feb.
CRB 2023-0270
VC 23 SVdH/CR 26/01/2023
2023
Gebundelde verkopen en de nulstellingstermijn bij kredietovereenkomsten
Xxxxxx Xxxxxxxxxxx 00-00 0000 Xxxxxxx Xxxxxx xx xx Xxxxxxx Xxxxxx 00-00 0000
Xxxxxxxxx
T 02 233 88 11
E xxxx@xxxxxx.xxxx.xx xxx.xxxxxx.xxxx.xx
Inbehandelingneming
CRB 2023-0340
VC 10
Bij mail van 19 januari 2023 richtte de Vice-eersteminister en Minister van Economie en Werk, de heer Xxxxxxxx, een adviesvraag aan de bijzondere raadgevende commissie Verbruik met betrekking tot een voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen en tot wijziging van boek VII over de gebundelde verkopen en de nulstellingstermijn. De uiterlijke indieningsdatum van het advies was 3 februari 2023.
De subcommissie Financiële Diensten, die opdracht kreeg om een ontwerpadvies voor te bereiden, kwam hiervoor bijeen, onder het voorzitterschap van de heer Xxx Xxxxx, op 25 januari 2023. Namen deel aan de werkzaamheden: de dames Defossez (Steunpunt voor de Diensten Schuldbemiddeling) en Van Overbeke (BV-OECO) en de heren Boghaert (ACLVB), Denoiseux (VBO), Evenepoel (Test Aankoop), Xxxxxxxx (Febelfin), Meel (Febelfin), Ruelens (NSZ), Socquet (UNIZO), Xxx Xxx (VBO) en Van Oldeneel tot Oldenzeel (Assuralia).
De subcommissie kon eveneens een beroep doen op de deskundige medewerking xxx xx xxxxx Xxxx (FOD Economie) en Van der Gracht (Beleidscel Economie).
Na een stemming op afstand, conform artikel 8 van het huishoudelijk reglement van de xxx Xxxxxxxx, werd het ontwerpadvies op 10 februari 2023 goedgekeurd door de plenaire vergadering, onder het voorzitterschap van de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx.
Inleiding
Het voorontwerp van wet dat ter advies voorligt, beoogt wijzigingen aan te brengen aan bepalingen in het Wetboek van Economisch Recht (hierna WER) met betrekking tot gebundelde verkopen in het kader van een hypothecair krediet, enerzijds, en ter verbetering van de informatieplicht inzake nulstellingstermijnen en de gevolgen ervan, anderzijds.
Artikel 16 van het voorliggende voorontwerp van wet wijzigt artikel VII.95 WER en voorziet in een dubbele kennisgeving vóór het verstrijken van de nulstellingstermijn. Zo moet de kredietgever de consument een eerste maal verwittigen acht maanden en een tweede maal twee maanden vóór het verstrijken van de nulstellingstermijn met elk nuttig communicatiemiddel van de datum van het verstrijken van de
nulstellingstermijn, alsook van de gevolgen van niet-betaling op de nulstellingsdag. Op die manier wenst de wetgever de consument beter te informeren over de komende vervaldag en de risico's bij niet-aflossing, alsmede over het feit dat het mogelijk is het krediet sneller af te lossen.
In geval de kredietovereenkomst onderworpen is aan een nulstellingstermijn van gelijk aan of minder dan één jaar is er een afwijkende regeling voorzien. In dat geval dient de verwittiging door de kredietnemer ten laatste twee maanden vóór het verstrijken van de nulstellingstermijn te gebeuren.
Los van een herinnering als voorzien in artikel 16 stelt het voorliggende voorontwerp van wet via artikel 17 voor om artikel VII.99, § 2 WER aan te vullen, zodat bij een kredietopening de consument geïnformeerd wordt over de datum van het verstrijken van de nulstellingstermijn met daarnaast een opvallende waarschuwing dat de contractuele minimale betalingen mogelijk niet voldoende zijn om het opgenomen bedrag tijdig terug te betalen op die datum. De wetgever meent immers dat de consument niet noodzakelijk tijdig zal beseffen dat hij, bij een volledige opname, doorgaans meer moet terugbetalen dan de contractuele minimale termijnbedragen om tijdig te kunnen nulstellen.
Onder gebundelde verkoop wordt verstaan: het aanbieden of verkopen van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst ook afzonderlijk aan de consument beschikbaar wordt gesteld, maar waarbij niet noodzakelijkerwijs
1 Artikel VII.147, §1, eerste lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
dezelfde voorwaarden gelden als wanneer deze in combinatie met de nevendiensten wordt aangeboden.2.
Verder bepaalt het voorliggende voorontwerp van wet dat de voorwaardelijke vermindering voor elke voorwaarde afzonderlijk moet worden aangeboden en in het contract moet worden vastgelegd4. In de memorie van toelichting wordt immers vastgesteld dat vandaag in sommige gevallen voor meerdere voorwaarden samen een korting wordt bedongen die dan in zijn geheel wordt opgeheven als slechts aan één van de voorwaarden niet meer voldaan wordt.
Het voorliggende voorontwerp van wet beoogt bovendien te verbieden dat een als tussenpersoon aangewezen dienstverlener wordt opgelegd om een voorwaardelijke vermindering te kunnen verkrijgen en behouden, die door de kredietgever of de kredietbemiddelaar in het kader van een gebundelde verkoop aan de consument werd toegekend5. Volgens de memorie van toelichting bestaat immers het risico dat deze verzekeraar niet altijd nagaat of het afsluiten of het overdragen van dat soort verzekeringen in het belang van de klant is. Bovendien acht men in de memorie van toelichting dat het opleggen van een specifieke dienstverleners in strijd is met het beginsel van vrije mededinging.
Tevens beoogt het voorliggende voorontwerp van wet dat twee jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst de consument van dienstverlener kan veranderen zonder het voordeel van de vermindering te verliezen6. Gedurende de eerste twee jaar
2 Artikel I.9, 89° WER.
3 Artikel VII.147, §1, tweede lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
4 Artikel VII.147, §1, derde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet. 5 Artikel VII.147, §1, vierde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet. 6 Artikel VII.147, §1, vijfde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
na het sluiten van de kredietovereenkomst zou dit dus niet mogelijk zijn, behalve indien de dienstverlener gedurende deze periode het tarief van de nevendienst verhoogde met een hoger bedrag dan het bedrag dat voortvloeit uit van een contractuele tariefindexering7. Volgens de memorie van toelichting moet hiermee de klantmobiliteit van de consument, die na een bepaalde periode van aanbieder moet kunnen veranderen, worden verbeterd. Dit leidt immers tot een verbetering van de concurrentie, hetgeen de consument ten goede komt en een daling van het gemiddelde tarief van de verzekeringscontracten tot gevolg heeft.
Tot slot dient de bewijslast dat de consument de vrije keuze heeft gehad met betrekking tot het sluiten van ieder nevendienstovereenkomst, die bijkomend met de kredietovereenkomst wordt gesloten, volgens het voorliggende voorontwerp van wet aan de kredietgever en de kredietbemiddelaar toe te komen8. Deze bepaling is ongewijzigd ten opzichte van de huidige versie van art. VII. 147, §1, laatste alinea.
Het voorontwerp van wet voorziet verder dat artikel 20 tevens toepasselijk zal zijn op contracten betreffende een gebundelde verkoop gesloten voor de inwerkingtreding van deze wet.9
7 Artikel VII.147, §1, zesde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
8 Artikel VII.147, §1, zevende lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
9 Artikel 122 van het voorliggend voorontwerp van wet.
ADVIES
1 Algemene opmerkingen
De brc Verbruik betreurt eens te meer de zeer korte termijn waarbinnen zij om advies werd gevraagd over het voorliggende voorontwerp van wet. Jaarlijks worden ongeveer 250.000 kredietovereenkomsten gesloten. De impact van de voorgenomen maatregelen op consumenten en de betrokken sectoren kan dan ook nauwelijks onderschat worden. Het voorontwerp van wet regelt bijgevolg een aangelegenheid die ten volle tot het interesseveld van de brc Verbruik behoort, als de centrale adviesstructuur voor alle problemen inzake consumptie en bescherming van de consument. Een adviestermijn van slechts een tweetal weken over een dergelijk belangrijk thema geeft het overleg tussen consumenten en betrokken sectoren dan ook in feite geen enkele kans op slagen. Opdat consumentenvertegenwoordigers en professionele vertegenwoordigers ook bij hun respectievelijke achterban de nodige informatie zouden kunnen verzamelen en aldus tot een gefundeerd advies zouden komen, is immers voldoende tijd nodig, evenals om te pogen de standpunten tussen de verschillende betrokken partijen met elkaar te verzoenen. De brc Verbruik stelt bijgevolg vast dat de zeer korte termijn ertoe heeft geleid dat het dossier minder minutieus werd onderzocht dan gebruikelijk is en ziet zich genoodzaakt verdeelde standpunten in dit advies op te nemen daar er tijdens de ene vergadering geen of amper een tegensprekelijk debat is geweest. De brc Xxxxxxxx vraagt met aandrang dat voor adviesvragen met een dergelijke potentiële impact in de toekomst het overleg alle kansen krijgt die het verdient.
In dezelfde lijn acht de leden die de productie, distributie en middenstand10 vertegenwoordigen het aangewezen – zeker voor wat wetgeving met een dergelijke ruime impact betreft - dat er altijd eerst een onderbouwde regelgevingsimpactanalyse (RIA) van het thema gebeurt vooraleer tot een concreet voorontwerp van wet wordt overgegaan. Deze RIA is trouwens een wettelijk vereiste.
10 Met uitzondering van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen.
11 CRB 2020-0101 Gemeenschappelijke verklaring: Sociale partners pleiten voor betere regelgeving.
immers “Elk belangrijk beleids- en regelgevingsdossier goed worden voorbereid met een duidelijke planning van de belangrijkste processtappen. Overleg, consultatie en advies moeten tijdig gebeuren, over dossiers en keuzes die ertoe doen. Gebruik van strategische nota’s en groenboeken moeten zorgen voor vroegere consultatie en meer draagvlak.”
De leden die de productie, distributie en middenstand12 vertegenwoordigen is bovendien van mening dat een wet houdende diverse bepalingen niet het aangewezen legistieke instrument is om dergelijke wetgevende wijzigingen door te voeren en tot een kwaliteitsvolle wetgeving te komen. Net zoals een volwaardig overleg met de betrokken stakeholders verdient een dergelijk initiatief eveneens een volwaardig parlementair debat.
De brc Verbruik heeft het voorontwerp van wet dat ter advies voorligt aan een analyse onderworpen en wenst in wat volgt haar opmerkingen te formuleren.
2 Nulstellingstermijn
Artikel 16 van het voorliggende voorontwerp van wet vervangt artikel VII.95, §4 WER als volgt:
“De kredietgever verwittigt de consument, door middel van ieder nuttig communicatiemiddel, van de datum van het verstrijken van de nulstellingstermijn, alsook van de gevolgen van niet-betaling op de nulstellingsdag:
1° acht maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn, en 2° twee maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn.
In afwijking van het eerste lid, wanneer de kredietovereenkomst onderworpen is aan een nulstellingstermijn van minder dan of gelijk aan een jaar, verwittigt de kredietgever de consument door middel van ieder nuttig communicatiemiddel, van de datum van het verstrijken van de nulstellingstermijn alsook van de gevolgen van
12 Met uitzondering van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen.
niet-betaling op de nulstellingsdag ten laatste twee maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn.”
Hoewel men het binnen de brc Verbruik niet eens is of het al dan niet nuttig is om een verwittiging acht maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn in te voeren, meent de brc Verbruik dat – indien deze regel in toekomstige regelgeving wordt opgenomen - het opleggen van een exacte termijn als ‘acht maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn’ technisch onhaalbaar is volgens de leden die de productie, distributie en middenstand vertegenwoordigen. Men acht het bijgevolg minstens wenselijk om deze bewoordingen te vervangen door ‘ten laatste acht maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn’ of ‘uiterlijk acht maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn’. Ditzelfde zou gelden voor de termijn van ‘twee maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn’ (zoals overigens het geval is in de huidige wetgeving).
De leden die de productie, distributie en middenstand vertegenwoordigen achten de vervanging van artikel VII.95, §4 van het WER via artikel 16 van het voorliggende voorontwerp van wet niet noodzakelijk. Zij wensen erop te wijzen dat men hieromtrent bij Ombudsfin, de Fod Economie of de banken nauwelijks of geen klachten ontvangt.
De leden die de productie, distributie en middenstand vertegenwoordigen wijzen er bovendien op dat, indien er een wetswijziging zou komen, er hoe dan ook een voldoende ruime implementatietermijn noodzakelijk is. De gebruikelijk inwerkingtreding tien dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad is niet realistisch.
De leden die de productie, distributie en middenstand vertegenwoordigen stellen zich ook de vraag wat de “verwittiging over de gevolgen van niet-betaling op de nulstellingsdag” precies dient in te houden. Dit kan zeer ruim zijn en kan tot discussies leiden over wat wel en niet had moeten meegedeeld worden aan de consument.
De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen zijn voorstander van hetgeen via artikel 16 van het voorliggende voorontwerp van wet wordt voorgesteld, aangezien de huidige verwittiging die twee maanden voor het verstrijken van de nulstellingstermijn plaatsvindt, veel te kort blijkt, vooral voor diegenen die hun hele kredietlijn uitputten De consumentenvertegenwoordigers benadrukken dat er geen
klachten kunnen zijn aangezien de kredietgevers op dit moment de wet toepassen. Bovendien stellen de geraadpleegde verenigingen die actief zijn op het vlak van preventie van overmatige schuldenlast en schuldbemiddeling vast dat de consumenten niet voldoende worden geïnformeerd en uit de lucht vallen wanneer ze horen over de nulstellingstermijn. Ze zullen vervolgens een nieuw krediet aangaan om het verschuldigde saldo terug te betalen. Dat staat haaks op het doel van de nulstelling en de bedoeling van de wetgever.
De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen wijzen er ook op dat sommige banken hun klanten al ruim voor de termijn van twee maanden op de hoogte brengen. Dit is dus een goede praktijk die aan iedereen moet worden opgelegd.
Bovendien beoogt artikel 16 van het voorontwerp van wet een betere informatieverstrekking ten aanzien van de consument, die daardoor beter kan anticiperen op de terugbetaling van het saldo voor het verstrijken van de nulstellingstermijn en over meer tijd zal beschikken om een overmatige schuldenlast te voorkomen (bijvoorbeeld door geen nieuw krediet te nemen om het saldo aan te zuiveren).
Om bovenstaande doelstellingen beter te verwezenlijken, zijn de leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen van mening, dat bepaalde elementen in het voorliggende voorontwerp van wet nog voor verbetering vatbaar zijn.
Opdat de informatie eenvoudig toegankelijk zou zijn, wensen de leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen immers dat de consument vanaf de eerste verwittiging, zoals voorzien in artikel 16 van het voorliggende voorontwerp van wet, maandelijks wordt geïnformeerd over de datum van het verstrijken van de nulstellingstermijn. Dit aspect dient ook te worden toegevoegd aan de informatie die in het kader van het maandelijkse rekeningafschrift moet worden verstrekt op basis van artikel VII.99 WER. Dit zou een juridische bekrachtiging betekenen van een ‘best practice’ die reeds door verschillende kredietgevers wordt toegepast.
Voorts vinden de leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen dat het nieuwe artikel VII.95, §4 WER steeds van toepassing moet zijn ongeacht de duur van de kredietopening. Indien dit niet mogelijk is, stelt men als alternatief voor dat de informatie over de datum van het verstrijken van de nulstellingstermijn op z’n minst gemakkelijk toegankelijk moet zijn en maandelijks vanaf de verwittigingstermijn moet worden herinnerd.
De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen achten het vervolgens wenselijk dat de informatie die in het kader van artikel 16 van het voorliggende voorontwerp door de kredietgever aan de consument moet worden verstrekt, wordt verduidelijkt. Zij stellen daarom voor om de bewoordingen ‘van de gevolgen van niet- betaling op de nulstellingsdag’ te vervangen door ‘van de informatie over het terug te betalen saldo bij afloop van de nulstellingstermijn, evenals van de gevolgen van niet- terugbetaling voorzien in de artikelen VII.100 §2 et VII.101WER’. Aan de consument moet immers niet alleen worden meegedeeld dat hij een bepaald bedrag op een welbepaalde datum moet terugbetalen, maar hij dient ook te worden gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van niet-terugbetaling. Met name, in geval van een overschrijding van de termijn bestaat het risico dat de Nationale Bank van België (NBB) de consument in de zwarte lijst van wanbetalers opneemt en dat de kredietgever de overeenkomst opzegt.
Om een volledige en nuttige informatieverstrekking te verzekeren, tot slot, wensen de leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen dat de consument ook wordt geïnformeerd over het minimumbedrag dat hij/zij maandelijks moet terugbetalen - zonder opnieuw te lenen - om het saldo vóór de nulstellingsdatum aan te zuiveren.
3 Gebundelde verkopen in het kader van hypothecair krediet
Wat de gebundelde verkopen in het kader van hypothecair krediet betreft, ondersteunt de brc Verbruik de doelstellingen van hetgeen wordt beschreven in het tweede en derde lid van artikel VII.147, §1 WER ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet. Enerzijds kunnen op die manier enkel nevendiensten gekoppeld worden die een wezenlijk band met de kredietovereenkomst hebben (tweede lid). Op die manier krijgt de consument meer bescherming tegen de niet toegestane koppeling van bepaalde verzekeringen, zoals een autoverzekering, aan de voorwaardelijke rentekorting. Anderzijds dient de voorwaardelijke korting vermeld te worden per nevendienst die via bundeling wordt aangeboden (derde lid).
Het eerste lid van artikel VII.147, §1 WER ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet bepaalt onder andere dat “Indien de kredietgever, of desgevallend de kredietbemiddelaar, het afsluiten van een nevendienst of een aangehecht contract bedingt is hij gehouden de door de consument voorgestelde
dienstverlener, die verschillend is van de dienstverlener die werd verkozen door de kredietgever, te aanvaarden, indien die een gelijkwaardige nevendienst aanbiedt of in voorkomend geval een gelijkwaardig aangehecht contract aanbiedt voor dezelfde prijs of een goedkopere prijs.”
Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen meent dat ‘dezelfde prijs of een goedkopere prijs’ niet het enige criterium is. De prijs mag hier immers geen rol spelen, aangezien er ook meer - en zelfs betere - waarborgen kunnen afgesloten zijn in het aangehecht contract/nevendienst of via een andere en meer aangepaste vorm van dienstverlening. De waarborgen kunnen dus niet alleen ‘gelijkwaardig’ zijn, maar zelfs beter. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen wenst dat het principe van de motivering van de beslissing tot weigering, zoals voorzien in het vijfde lid van artikel VII.147, §1 WER ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet, ook op het einde van het eerste lid wordt opgenomen.
De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen en het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen stellen ook vast13 dat in een precontractuele fase de consument geen of onvoldoende informatie krijgt over de nevenproducten. Men acht het bijgevolg noodzakelijk dat de kredietgevers bij het eerste bezoek een informatiefiche geven met gedetailleerde info over de kenmerken van de nevenproducten/aangehechte contracten, maar ook over de prijs van deze nevenproducten/aangehechte contracten op voorwaarde dat de consument de correcte informatie geeft die door de kredietgever wordt gevraagd om de prijs te kunnen bepalen. Op die manier kan de consument zijn keuzevrijheid uitoefenen en het aanbod van andere dienstverleners vergelijken. De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen menen dat, wanneer dit niet het geval is, de consument het recht zou moeten hebben om tijdens de duur van het contract van nevenproduct te veranderen zonder dat de korting wegvalt, zonder dat de intrestvoet wordt verhoogd en zonder dat de verandering van nevenproduct door de kredietgever kan worden geweigerd.
In het tweede lid van artikel VII.147, §1 WER ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet wordt voorgesteld dat “de voorwaardelijke vermindering toegekend in het raam van een gebundelde verkoop enkel is toegestaan indien er een wezenlijk verband bestaat tussen de door de kredietgever of, desgevallend,
13 Aan de hand van de Mistery Enquetes van Test Aankoop.
de kredietbemiddelaar, verkozen dienstverlening tegen een verminderde prijs, en de kredietovereenkomst zelf.”
De brc Verbruik gaat akkoord met de vereiste dat er een wezenlijk verband moet bestaan tussen nevenproducten en het hypothecair krediet. Men stelt immers vast dat sommige kredietgevers trachten om andere verzekeringen, zoals een autoverzekeringen, aan een hypothecair krediet te koppelen. De brc Verbruik is echter van mening dat de bewoording ‘een wezenlijk verband’ onvoldoende duidelijk is en tot rechtsonzekerheid leidt. Bijgevolg wenst de brc Verbruik dat in de memorie van toelichting van het voorliggende voorontwerp van wet wordt opgenomen welke nevenproducten een wezenlijk verband met de kredietovereenkomst hebben, met name een zichtrekening (eventueel gekoppeld aan een domiciliëring), een schuldsaldoverzekering en een woningverzekering. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen wenst dat er in het tweede lid enkel van aangehechte contracten, zoals gedefinieerd in artikel II.146 WER, wordt gesproken en het tweede lid wordt aangepast als volgt:
“De voorwaardelijke vermindering toegekend in het raam van een gebundelde verkoop is enkel toegestaan ingeval van een aangehecht contract in de gevallen bedoeld in artikel VII. 146, §1, 2e lid.”
De brc Verbruik onderschrijft vervolgens het feit dat ‘de voorwaardelijke vermindering voor elke voorwaarde afzonderlijk moet worden aangeboden en in het contract moet worden vastgelegd’14. Als er verschillende nevendiensten bestaan die elk apart een bepaalde korting geven op de rentevoet, dan is het ook nuttig dat die spreiding wordt gerespecteerd en meegenomen. De brc Verbruik stelt wel voor om de term ‘contract’ door de term ‘kredietovereenkomst’ te vervangen.
Met betrekking tot het vierde, vijfde en zesde lid van artikel VII.147, §1 WER ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet en de inwerkingtreding van dit artikel, zijn de standpunten verdeeld gebleven. Omwille van de zeer korte adviestermijn heeft er hieromtrent immers nauwelijks een debat kunnen
14 Artikel VII.147, §1, derde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
plaatsvinden. Men heeft er daarom voor geopteerd om de verdeelde standpunten in zijn geheel op te nemen.
Het vierde lid van artikel VII.147, §1 WER ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet meldt dat “de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar mag de consument geen dienstverlener als bemiddelaar opleggen om de voorwaardelijke vermindering van een gebundelde verkoop bij het sluiten van de kredietovereenkomst te kunnen behouden.”
Het vijfde lid bepaalt vervolgens dat “In het raam van een voorwaardelijke vermindering de kredietgever verplicht is de verlaagde prijs van de kredietovereenkomst zonder extra kosten te handhaven indien de consument gebruik maakt van zijn recht om na de eerste twee jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst een beroep te doen op de dienstverlener van zijn keuze. Elke beslissing tot weigering door de kredietgever van de dienstverlener, voorgesteld door de consument, is expliciet en moet de volledige motivering van de weigering bevatten, en desgevallend, de ontbrekende informatie en garanties.”
Verder stelt het zesde lid dat “vijfde lid is niet van toepassing gedurende de eerste twee jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst, behalve indien de dienstverlener gedurende deze periode het tarief van de nevendienst verhoogde met een hoger bedrag dan het bedrag dat voortvloeit uit van een contractuele tariefindexering.”
Tot slot, wat de inwerkingtreding van artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet betreft, bepaalt het voorontwerp van wet dat de bepalingen ook toepasselijk op contracten betreffende een gebundelde verkoop gesloten voor de inwerkingtreding van deze wet.”
Standpunt van de leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen
De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen zijn globaal genomen zeer tevreden over wijzigingen doorgevoerd via artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet. Zij stellen vast dat tal van mensen een woningverzekering en/of schuldsaldoverzekering onderschrijven via hun hypothecaire kredietgever. Consumenten krijgen hierdoor soms een zeer aantrekkelijke intrestvoet voorgespiegeld, waarbij de verzekeringsproducten voor de financiële instelling de lage interestvoet moeten compenseren. Consumenten zijn als het ware verblind door
de aangeboden intrestvoet en verzuimen bijgevolg aan marktvergelijking te doen. Dit leidt ertoe dat consumenten te veel betalen, enerzijds, en makelaars en zelfstandige agenten een eerlijke kans wordt ontnomen, anderzijds. Sommige kredietgevers beperken zich trouwens niet tot woning- en schuldsaldoverzekeringen. Men constateert immers dat sommige tussenpersonen ook trachten om andere verzekeringen, zoals familiale verzekeringen en autoverzekeringen, in de gecombineerde aanbieding te incorporeren. Hetzelfde geldt bovendien voor pensioensparen. De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen wijzen erop dat zo’n koppeling nadelig kan zijn voor de consument, vermits het aangewezen is om, vanaf een bepaalde leeftijd, dynamische pensioenspaarfondsen
- die het hoogste rendement bieden op lange termijn - in te ruilen voor stabielere producten, zoals een levensverzekering met een gewaarborgde intrestvoet. Het wijzigen van dienstverlener zou de consument tot een hogere intrestvoet dwingen wat niet de bedoeling kan zijn.
Voorts ondersteunen de leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen het voorstel dat de consument het recht geeft om na de eerste twee jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst een beroep te doen op de dienstverlener van zijn keuze, terwijl de verlaagde prijs van de kredietovereenkomst zonder extra kosten dient te worden gehandhaafd15. Wanneer de klant tijdens de looptijd van de overeenkomst van woningverzekering wenst te veranderen, wordt hij hiervoor vandaag meestal bestraft door een verhoging van de uiteindelijke hypothecaire intrestvoet. Deze verhoging kan sterk oplopen. Wanneer aanvankelijke intrestvoet van 1 % wordt opgetrokken naar 1,75% bij wijziging van de woningverzekering, dan komt dat neer op een tariefverhoging van 75%. Het mag dan wel om een wettige gebundelde verkoop gaan - en niet om een onwettige koppelverkoop -, een betere omkadering van het probleem dringt zich op. De leden die de vertegenwoordigers van de consumenten menen dat er nog altijd kortingen zullen gegeven worden. In de jaren ’90 gaven de kredietgevers ook grote kortingen. Bij de meeste kredietgevers kon de consument toen na het sluiten van de kredietovereenkomst van dienstverlener veranderen zonder het voordeel van de korting op de intrestvoet te verliezen. Zelfs vandaag zijn er nog een paar kredietgevers (zoals bv. Keytrade) die grote kortingen geven zonder dat de korting wordt geschrapt indien de consument van dienstverlener zou veranderen met betrekking tot (een) nevenproduct(en).
15 Artikel VII.147, §1, vijfde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen ondersteunen vervolgens het voorstel dat de kredietgever de beslissing tot weigering moet motiveren16. Ze stellen zich echter de vraag wat er gebeurt indien de consument niet akkoord gaat met de motivering van de beslissing tot weigering. Zij vrezen dat dit aspect een achterpoortje zal vormen waardoor de consument alsnog de nevenproducten zal moeten behouden bij de door de kredietgever voorgestelde dienstverlener. De leden die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen dat de motivering van de beslissing tot weigering door de kredietgever binnen een redelijke termijn aan de consument wordt meegedeeld (vb. ‘binnen de vijf dagen’). Indien voornoemde termijn niet wordt gerespecteerd, zou de consument over het recht beschikken om van nevenproduct te veranderen zonder dat de uiteindelijke intrestvoet wordt verhoogd of zonder dat de korting op de intrestvoet wordt geschrapt.
Standpunt van Febelfin en UNIZO
Voor Febelfin is het onduidelijk waarom de actuele werking moet worden gewijzigd. De belangen van de consument worden ten onrechte als argument gebruikt terwijl het in feite de wens is van verzekeringsmakelaars om op die manier meer marktaandeel te bekomen. De eventuele aanpassing van de regelgeving rond de gebundelde verkoop is dan ook niet in het belang van de consument, zoals verkeerdelijk wordt gesuggereerd, maar enkel in het belang van verzekeringsmakelaars. Voor Febelfin en UNIZO is het niet aangetoond of is er geen garantie dat een “betere” concurrentie op de verzekeringsmarkt ook effectief aanleiding zal geven tot betere prijszetting. Het risico is reëel dat, door de mogelijkheid om na twee jaar van verzekeraar te wijzigen zonder dat de voorwaardelijke korting verloren gaat, de kredietsector geen of zeer beperkte voorwaardelijke kortingen zal aanbieden waardoor het wel zeker is dat de consument
16 Artikel VII.147, §1, vijfde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
17 Artikel 122 voorontwerp van wet.
geen (langdurige) rentevermindering meer zal aangeboden krijgen (en dus slechter af is), terwijl het verre van zeker is dat de verzekeringsmarkt dermate aan concurrentiekracht zal winnen dat dit verlies aan rentekorting zal gecompenseerd worden. Ze wijzen er bovendien op dat men in dit kader nauwelijks of geen klachten ontvangt, noch bij Ombudsfin, noch bij de FOD Economie of de banken zelf.
Volgens Xxxxxxxx en UNIZO staat het vierde lid van artikel VII.147 §1 WER haaks op het eerste lid, die de gebundelde verkoop, via een door de kredietgever ‘verkozen’ dienstverlener toelaat. Als men gebundelde verkoop toelaat - zoals in het voorliggende voorontwerp van wet wordt voorgesteld - is het behoud van het principe uit het eerste lid van artikel VII.147 §1 WER noodzakelijk. In de memorie van toelichting van het voorliggende voorontwerp van wet wordt het vierde lid gemotiveerd als zou het aanduiden van een specifieke dienstverlener het risico inhouden dat de verzekeraar niet altijd nagaat of het afsluiten, dan wel overdragen van dat soort verzekeringen in het belang van de klant is. Men gaat hierbij echter voorbij aan het feit dat de verzekeraar wettelijk de plicht heeft om bij het voorstellen van de verzekering de voor de klant meest passende verzekering aan te bieden.
Febelfin en UNIZO stellen vervolgens dat hetgeen in het vijfde lid van artikel VII.147,
§1 WER wordt voorgesteld, absoluut niet in het belang is van de consument, zoals verkeerdelijk wordt beweerd. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat, indien het vijfde lid van artikel VII.147, §1 WER behouden blijft, het aanbieden van een rentekorting op de kredietmarkt zal opdrogen en wellicht zal verdwijnen. Vanuit het oogpunt van de consument is er dan één zekerheid: de voorwaardelijke rentekorting en dus het bijhorend (lange termijn) voordeel zal hij kwijt zijn. Weinig banken zullen dergelijke korting immers nog aanbieden en in voorkomend geval zal de eventuele korting veel lager zijn dan nu het geval is. Dan blijft nog maar de vraag of de ‘verbeterde’ concurrentiepositie op de verzekeringsmarkt van die grootteorde zal zijn dat de consument hier voordeel uithaalt. Er is trouwens geen enkele garantie dat een verzekeraar zijn prijzen niet zal aanpassen nadat hij het contract heeft overgenomen. Bovendien kan deze bepaling mogelijks worden beschouwd als een onevenwichtig beding dat kan worden aangevochten. Men wijst erop dat de eventuele schrapping van het vijfde lid ook de schrapping van het zesde lid impliceert.
Febelfin en UNIZO merken op dat in de memorie van toelichting met betrekking tot het vijfde lid van artikel VII.147, §1 WER wordt verwezen naar het advies van het Prijzenobservatorium. In dit advies is er nergens sprake van een nadeel voor de consument. Er wordt enkel gesuggereerd dat de gebundelde verkoop van een
woningkrediet en een brandverzekering er zou kunnen voor zorgen dat de concurrentie op de markt niet optimaal speelt. Hiermee is niet gezegd dat het aan banden leggen van de gebundelde verkoop de consument sowieso ten goede zal komen, zelfs niet dat de concurrentie op de verzekeringsmarkt hierdoor beter zal zijn. Er is volgens Xxxxxxxx en UNIZO eerder een risico op prijsverhoging op de verzekeringsmarkt. Zij stellen zich immers de vraag of het feit dat het gezamenlijk aanbod bestaat niet beter is voor de consument doordat de verzekeraars die willen concurreren genoodzaakt zijn scherpere prijzen op de markt te zetten. Eveneens betwijfelen zij of verzekeraar, na overname van het contract, de betere prijsvoorwaarden zal behouden.
Verder menen Xxxxxxxx en UNIZO dat de bewering in de memorie van toelichting dat een gebundelde verkoop het voor de consument niet makkelijk maakt om van verzekeraar te veranderen, niet gestaafd is. Een consument heeft vandaag al, jaarlijks, de mogelijkheid om van verzekeraar te veranderen, maar doet er goed aan zijn rekening te maken en na te gaan of de winst die hij maakt met een verandering van verzekeraar wel opweegt tegen het verlies van het rentevoordeel. Dit blijkt eveneens uit het advies van het Prijzenobservatorium.
Tot slot, wat de inwerkingtreding van artikel 20 van het voorliggende voorontwerp va wet betreft, is het voor Febelfin en UNIZO absoluut ondenkbaar dat de gewijzigde bepalingen op lopende contracten worden toegepast. Een retroactieve werking van de wet is alleen mogelijk wanneer het algemeen belang dit vereist, wat geenszins het geval is. Bovendien is het voor kredietgevers operationeel onhaalbaar om de gewijzigde bepalingen toe te passen op lopende contracten.
De banken dienen hoe dan ook voldoende tijd te krijgen om hun contracten aan de gewijzigde regelgeving aan te passen, zowel wat systeemaanpassingen betreft als met betrekking tot het voorleggen van nieuwe modelcontracten aan de FOD Economie. Men vraagt dat hiermee rekening wordt gehouden bij het bepalen van de inwerkingtredingsdatum.
Standpunt van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen
Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen is voorstander van de wijzigingen die via artikel 20 het voorliggende voorontwerp van wet worden voorgesteld. Er wordt immers ingespeeld op een belangrijke anomalie in de wetgeving, namelijk dat de consument die een woonkrediet afsluit zich veelal ook (onbewust) voor vele jaren
laat gijzelen door verzekeringscontracten af te sluiten die gegarandeerd interessant zijn voor de bank die het krediet verstrekt, maar niet noodzakelijk in het belang zijn van de consument. Xxxxxx, wat de bank momenteel met de ene hand geeft, neemt ze met de andere terug. Dat is wat de consument nu ondergaat met de gebundelde verkoop van een woonkrediet en de nevendiensten/aangehechte contracten.
Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen is van mening dat via de voorgestelde wijzigingen de consument meer keuzevrijheid krijgt voor zijn verzekeringen door een betere werking van de vrije markt. Deze keuzevrijheid van de consument hoeft helemaal niet te betekenen dat grootbanken klanten zullen verliezen in het segment van de nevendiensten. Het zal hen enkel stimuleren om ook voor deze producten de beste service en scherpste prijs/kwaliteit aan te bieden omdat ze de concurrentie zullen moeten aangaan met onder meer gespecialiseerde makelaars. De consument kan hier enkel beter van worden, aangezien hij een betere prijs/kwaliteit voor zijn verzekeringsproducten zal krijgen. Voorts zal de consument over meer keuzevrijheid voor de keuze van verzekeringstussenpersoon beschikken en zal de consument gebruik kunnen maken van verzekeringen op maat van zijn (veranderde) behoeften.
Verder ondersteunt het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen het voorstel dat de kredietgever de beslissing tot weigering moet motiveren18. Men vreest echter dat dit aspect een achterpoortje zal vormen waardoor de consument alsnog de nevenproducten zal moeten behouden bij de door de kredietgever voorgestelde dienstverlener. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen vraagt zich bovendien af wat er gebeurt indien de consument niet akkoord gaat met de motivering van de beslissing tot weigering en op welke manier de consument tegen deze motivering in beroep kan gaan. Men vraagt dat de motivering van de beslissing tot weigering door de kredietgever binnen een redelijke termijn aan de consument wordt meegedeeld (vb. ‘binnen drie werkdagen na kennisname’).
Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen wenst er ook op te wijzen dat de termijn van twee jaar voorzien in artikel VII.147, §1, vijfde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet, tegenstrijdig is met het jaarlijkse opzegrecht in het kader van verzekeringscontracten opgenomen in artikel 85 van de Wet Verzekeringen dat dient te worden gerespecteerd.
18 Artikel VII.147, §1, vijfde lid WER, ingevoerd door artikel 20 van het voorliggende voorontwerp van wet.
Standpunt van de overige leden die de productie, distributie en middenstand vertegenwoordigen
De overige leden wensen over het vierde, vijfde en zesde lid van artikel VII.147, §1 ingevoerd door artikel 20 geen standpunt in te nemen wegens een gebrek aan tijd voor een diepgaande discussie onder haar leden en om de praktische uitvoerbaarheid van de voorgestelde regeling te onderzoeken.