CONVENANT DUURZAAMHEID BIOMASSA (“Convenant”)
CONVENANT DUURZAAMHEID BIOMASSA (“Convenant”)
versie 18 03 2015
Partijen:
A. Energie-Nederland, de vereniging van energiebedrijven in Nederland, statutair gevestigd te Den Haag, vertegenwoordigd door dhr. J.G.M. Alders;
B. de volgende energiebedrijven, elk voor zich optredend,
1. N.V. Nuon Energy, statutair gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door Xxxxx Xxxxx,
2. E.ON Benelux Holding N.V., statutair gevestigd te Rotterdam, vertegenwoordigd door Xxxxx Xxxxxx,
3. GDF SUEZ Nederland N.V., statutair gevestigd te Zwolle, vertegenwoordigd door G.J.B. Boon,
4. Essent N.V., statutair gevestigd te Arnhem en kantoorhoudend te ‘s-Hertogenbosch, bij volmacht door dhr. R.H.C.M. Miesen, 1
verder te noemen: de “Energiebedrijven” voor hun elektriciteitscentrales die voor hun productie kolen en biomassa gebruiken, verder te noemen: de “Centrales”.
C. de volgende Nederlandse milieuorganisaties, elk voor zich optredend,
1. STICHTING GREENPEACE NEDERLAND , statutair gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door Xxxxxx Xxxxxx;
2. Stichting Natuur & Milieu, statutair gevestigd te Utrecht, vertegenwoordigd door Xxxxx
Xxxxxxxx;
3. STICHTING HET Wereld Natuur Fonds, statutair gevestigd te Zeist, vertegenwoordigd door Xxxxx (J.A.) van de Gronden;
4. VERENIGING Milieudefensie, statutair gevestigd te Amsterdam, vertegenwoordigd door
Xxxxx Xxxxxxx;
5. STICHTING DE Natuur en milieufederaties, statutair gevestigd te Utrecht, vertegenwoordigd door Xxxx Xxxxxxxx.
verder te noemen: de “Milieuorganisaties”.
De hiervoor onder A tot en met C aangeduide partijen worden verder genoemd : de “Partijen”.
Overwegende dat:
1. Klimaatverandering één van dé uitdagingen voor de mensheid is vanwege de ernstige gevolgen voor mens en milieu en dat er daarnaast nog vele andere redenen zijn om over te schakelen op een energie-efficiënt en schoon energiesysteem;
2. Partijen in 2013 met een groot aantal andere partijen het in SER verband tot stand gebrachte ‘Energieakkoord voor duurzame groei’ hebben getekend. Het akkoord wijst de weg naar de groei van duurzame energie: naar 14% in 2020 en 16% in 2023. Daarnaast geeft het de Centrales uitzicht op subsidies voor, kort gezegd, de omschakeling naar duurzame energie en leidt het tot sluiting van vijf oude kolencentrales en tot het afschaffen van de kolenbelasting.
1 Enkel ter bevestiging van de bevoegdheid van Essent N.V. om de afspraken in dit convenant aan te gaan voor haar in dit kader relevante groepsmaatschappijen, zal dit convenant mede worden ondertekend door Essent Power B.V. (statutair gevestigd te Arnhem en kantoorhoudend te Geertruidenberg) en RWE Eemshaven Holding B.V. (statutair gevestigd en kantoorhoudend te ’s-Hertogenbosch
De groei van hernieuwbare energie wordt volgens het Akkoord onder meer bereikt door de bijstook van biomassa in kolencentrales, waarmee niet meer dan 25 PJ hernieuwbare energie zal worden opgewekt;
3. In het energieakkoord op het onderdeel bij- en meestook biomassa het volgende is afgesproken:
‘Partijen spreken af dat de stimulering van biomassa in kolencentrales de 25 PJ niet zal overschrijden. Deze stimulering door de overheid van grootschalige inzet van biomassa zal zich beperken tot de nieuwe kolencentrales en de centrales die zijn gebouwd in de jaren 90. In overleg wordt nader uitgewerkt hoe de beperking tot 25 PJ biomassa, de wijze van de ondersteuning en het eventueel gebruiken van een tenderprocedure vorm kan worden gegeven in de SDE+. Er zullen verdergaande duurzaamheidseisen worden geformuleerd ten aanzien van koolstofschuld, indirecte landgebruikseffecten (ILUC) en duurzaam bosbeheer (FSC), aanvullend op de NTA8080-eisen. In overleg van rijksoverheid, energiesector en milieuorganisaties zal dit vorm worden gegeven, waarbij aangesloten zal worden bij eerdere discussies (commissie-Xxxxxx, negatieve/positieve lijst). Deze aanvullende eisen moeten uiterlijk 31 december 2014 worden vastgesteld. Begin 2015 zal de uitgifte vorm moeten krijgen om te bereiken dat de 25 PJ zal bijdragen aan het realiseren van de 14%-doelstelling in 2020. Partijen zullen NTA8080 en deze aanvullende eisen ook tot inzet maken in de discussie in de EU over Europese normen.’;
4. Partijen samen – ter uitvoering van het Energie Akkoord - met de rijksoverheid in 2014 overeenstemming hebben bereikt over een samenhangend pakket inhoudelijke eisen voor de inzet van biomassa en dit hebben uitgewerkt in criteria voor duurzaam bosbeheer, koolstofschuld, indirect landgebruik en netto-CO2-reductie. Het rijk zal zo veel mogelijk van dit pakket opnemen in de wettelijke subsidieregeling voor het meestoken van biomassa;
5. Partijen het eens zijn dat aan de eisen voor duurzaam bosbeheer voldaan kan en moet worden via FSC of gelijkwaardige certificering2 en dat dat betekent certificering op perceelniveau en niet op pellet mill niveau
6. De partijen afspraken met elkaar maken over de ingroei van het aandeel gecertificeerde biomassa afkomstig van kleine boseigenaren. De reden hiervoor is dat in Noord-Amerika, waarschijnlijk een belangrijk toeleveringsgebied van biomassa voor Nederland, het aandeel FSC of gelijkwaardige certificering op dit moment niet toereikend is. Deze kleine boseigenaren ervaren een reeks van drempels om op certificering van duurzaam bosbeheer over te gaan. Partijen zijn het er daarom over eens dat een inspanning nodig is om met name deze kleine boseigenaren gecertificeerd te krijgen.
7. Partijen met elkaar afspraken hebben gemaakt hoe de stap naar FSC of gelijkwaardige certificering gezet kan worden. Daartoe zijn partijen allereerst in overeenstemming met de minister van Economische Zaken overeengekomen dat er in de SDE+ het volgende wordt geregeld:
• Het vastleggen van een grens die onderscheid maakt tussen kleine en grote bosbouwers.
Deze grens wordt gelegd op 500 ha. Voor hout afkomstig van bospercelen die groter zijn dan 500 ha en voor energieplantages (ongeacht de grootte) geldt vanaf 2015 dat duurzaam bosbeheer hiervoor aangetoond dient te worden via FSC of gelijkwaardige certificering.
• Voor hout afkomstig van bospercelen die kleiner zijn dan 500 ha, geldt dat het aantonen
van duurzaam bosbeheer wettelijk verplicht wordt vanaf een bepaald moment.
2 Waar in de tekst FSC staat wordt steeds bedoeld: FSC of gelijkwaardige certificeringssystemen (inclusief alle onderdelen die deel uitmaken van dergelijke systemen, zoals controlled wood).
o Voor beschikkingen die vanaf 2015 of 2016 in gebruik worden genomen, geldt dat in jaar 7 en 8 van de beschikking 100% FSC gecertificeerde biomassa moet worden bijgestookt.
o Voor beschikkingen die vanaf 2017 of 2018 in gebruik worden genomen, geldt dat in jaar 6, 7 en 8 van de beschikking 100% FSC gecertificeerde biomassa moet worden bijgestookt.
o Voor beschikkingen die vanaf 2019 in gebruik worden genomen, geldt dat in jaar 5, 6, 7 en 8 van de beschikking 100% FSC gecertificeerde biomassa moet worden bijgestookt.
o Voor beschikkingen die vanaf 2020 in gebruik worden genomen, geldt dat in jaar 4, 5, 6, 7 en 8 van de beschikking 100% FSC gecertificeerde biomassa moet worden bijgestookt.
o Voor beschikkingen die vanaf 2021 in gebruik worden genomen, geldt dat gedurende de hele beschikking 100% FSC gecertificeerde biomassa moet worden bijgestookt. .
In aanvulling hierop zijn partijen met de minister overeengekomen dat het onder de SDE+ - regeling voor bij- en meestoken wordt mogelijk gemaakt om forward banking (25%) toe te passen en 15% secundaire brandstoffen. De minister van Economische Zaken geeft aan dat de subsidiebedragen in de SDE+-regeling vanaf 2016 op zo’n wijze zullen worden berekend dat met alle actuele afspraken en inzichten rekening gehouden wordt. De minister van Economische Zaken zal deze overeenstemming van partijen overnemen en verwerken in de betreffende wet- en regelgeving.
Komen overeen:
I. Kernafspraken
Artikel 1 – Duurzaamheidseisen
1. Voor de inzet van biomassa gelden de inhoudelijke duurzaamheidseisen en de criteria voor duurzaam bosbeheer, koolstofschuld, indirect landgebruik en netto CO2-reductie en de procescriteria voor Chain of Custody en Development, Application & Management, zoals vastgelegd in bijlage A. De bijbehorende procescriteria voor Chain-of-Custody en Development, Application & Management worden afgemaakt volgens het proces beschreven in het volgende lid.
2. Bijlage A zal met het proces worden afgemaakt en overeengekomen zoals dat staat vermeld aan het begin van deze bijlage.
3. De energiebedrijven zullen in de jaarlijkse rapportage, zoals bedoeld in artikel 7, aantonen dat het gebruik van biomassa voldoet aan de wettelijke eisen en aan alle tussen partijen in aanvulling op de wettelijke eisen overeengekomen eisen.
4. Het aantonen van de eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer gebeurt via certificering. Voor de overige eisen gaat de voorkeur uit naar certificering, maar kan ook verificatie worden gebruikt indien de markt nog niet voorziet in certificeringsystemen voor deze overige eisen. Dit is uitgewerkt in bijlage A.
5. Als er biomassa wordt gebruikt afkomstig van kleine boseigenaren (<500 ha) buiten Noord- Amerika of de Europese Unie3, geldt FSC- of gelijkwaardige certificering voor
3 Inclusief de vier lidstaten van EFTA die aan de Europese Unie zijn verbonden
het aantonen van duurzaam bosbeheer. Bij gebruik van biomassa afkomstig van kleine boseigenaren (< 500 ha) uit de Europese Unie geldt waar het kan FSC of gelijkwaardige certificering voor het aantonen van duurzaam bosbeheer. Waar dit niet mogelijk is zijn de artikelen 2, 3 en 4 van toepassing.
Artikel 2 – Groeipad
Voor zover de energiebedrijven er voor kiezen ook biomassa in te zetten afkomstig van bospercelen met een perceeloppervlak kleiner dan 500 ha, waarvoor nog geen FSC-certificering aanwezig is, geldt de inspanning van het in artikel 3 en 4 geregelde ingroeipad.
Artikel 3 – Ambitie
Partijen zetten er op in dat de bij- en meestook van biomassa per 2020 voor 100% uit FSC- gecertificeerde biomassa zal bestaan4. Het pad dat daartoe moet leiden luidt als volgt:
Per 1 jan | 2016 | 0000 | 0000 | 0000 | 0000 |
Ambitie | 10% | 20% | 40% | 70% | 100% |
Artikel 4 – Minimum-ingroeipad
1. In het kader van de in het voorgaande artikel vastgelegde inzet zullen de energiebedrijven al het mogelijk doen de navolgende minimumpercentages voor bij- en meestook van FSC- gecertificeerde biomassa op de aangegeven data te halen:
Per 1 jan | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 |
minimum-% | 10% | 20% | 40% | 50% | 60% | 80% | 90% | 100% |
2. Dit pad geldt per bedrijf.
3. Zolang het niveau van 100% FSC-certificering voor kleine boseigenaren nog niet is gerealiseerd, gebruiken energiebedrijven certificering van hun biomassaleverancier op basis van een risk-based assessment op mill – niveau.
II. Programma , monitoring, rapportage en evaluatie Artikel 5 – Opzetten stimulering programma
1. In 2015 wordt een realistisch stimuleringsprogramma opgesteld dat als doel heeft de in artikel 3 beschreven ambitie en het in artikel 4 genoemde ingroeipad te realiseren.
2. Energiebedrijven keuren dit stimuleringsprogramma goed en leggen het voor aan de milieuorganisaties ter instemming.
3. Het stimuleringsprogramma wordt opgezet en uitgevoerd door de stichting zoals bedoeld in artikel 9 in samenwerking met de energiebedrijven.
Artikel 6 – Onafhankelijke partij
4 Waar in dit convenant gesproken wordt over 100% FSC certificering betreft dit biomassacategorieën 1 en 2 zoals vastgelegd in tabel 1 van bijlage A: Houtige biomassa afkomstig uit kleine en grote bosbeheereenheden.
1. Partijen wijzen gezamenlijk een onafhankelijk derde partij aan die uitvoering gaat geven aan monitoring en rapportage zoals beschreven bij artikelen 7 en 8.
2. De onafhankelijk derde partij kan daarbij met toestemming van de convenantspartijen andere partijen betrekken indien nodig.
3. De energiebedrijven en de rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 9 zullen aan de onafhankelijke partij de informatie verschaffen die deze partij nodig heeft om de monitoring en rapportage uit te voeren die in artikel 7 is omschreven.
4. Het verschaffen van inzicht aan de onafhankelijke derde over het contracteren van biomassa van kleine boseigenaren vraagt om medewerking van de leveranciers van biomassa, waarmee energiebedrijven op hun beurt contracten hebben gesloten. Energiebedrijven zullen deze medewerking middels bedoelde contracten of via andere aantoonbare, schriftelijke overeenkomsten of afspraken zeker stellen bij hun leveranciers.
5. Energiebedrijven tonen aan de onafhankelijke partij aan hoe zij 100% FSC halen in de jaren dat dit verplicht is voor de SDE+-beschikking alsmede welke maatregelen zij hebben genomen om te voldoen aan de inspanningen zoals verwoord in de ambitie van artikel 3, respectievelijk het minimum-ingroeipad van artikel 4. Daartoe bieden zij de onafhankelijk derde inzage in contracten en andere relevante, schriftelijke overeenkomsten of afspraken die zij met biomassaleveranciers hebben gesloten.
6. De kosten van de onafhankelijke partij worden betaald door de stichting zoals bedoeld in artikel 9.
Artikel 7 – Monitoring en rapportage
1. De onafhankelijke partij rapporteert jaarlijks in de maand maart aan de partijen van het convenant en aan de voorzitter van de Borgingscommissie van het Energieakkoord over de geleverde inspanningen en bereikte resultaten. De rapportage is waar relevant en toelaatbaar binnen mededingingsregels zowel per bedrijf als op sectorniveau5 en bevat ten minste de volgende opgave:
• Een overzicht van percentage, het volume, de aard en de herkomst (naar land) van de
biomassa die is gebruikt, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de categorieën zoals omschreven in bijlage B. Daarbij wordt ook aangegeven het gerealiseerde percentage en het volume biomassa waarvan duurzaam bosbeheer is aangetoond op perceelniveau en op het niveau van de pellet-mill. Ook wordt gerapporteerd van welke certificeringssystemen gebruik is gemaakt.
• Een uiteenzetting van de wijze waarop het naleven van de bovenwettelijke
duurzaamheidseisen wordt aangetoond en de niet per certificering aangetoonde eisen via verificatie.
• Hoeveel kleine boseigenaren (met bijbehorend areaal) zijn benaderd voor deelname aan
het certificeringsprogramma
• Hoeveel trainingen, begeleidingsactiviteiten en andere stimuleringsactiviteiten zijn georganiseerd
• Hoeveel kleine boseigenaren zijn gecertificeerd sinds de start van het stimuleringsprogramma
• Een overzicht van organisaties en deskundigen die zijn betrokken bij de uitvoering van het stimuleringsprogramma
5 Indien een te rapporteren cijfer niet op per bedrijf gepubliceerd kan worden in verband met mededingingsregels, dan wordt een geaggregeerd cijfer op sectorniveau gepubliceerd. Regels en uitspraken van ACM zijn leidend bij deze beoordeling.
• De onafhankelijk derde zal beargumenteerd aangeven of het ambitieuze ingroeipad en het minimale ingroeipad als doelen haalbaar zijn, passend binnen de integrale business case zoals die ten grondslag ligt aan de SDE+-beschikking.
• De onafhankelijk derde zal in het kader van deze rapportage waar mogelijk en indien van
toepassing partijen adviseren waar zinvolle intensivering van het stimuleringsprogramma gewenst is.
2. Partijen beleggen binnen drie weken na gereedkomen van de rapportage een vergadering onder leiding van de Voorzitter van de borgingscommissie. Bij dat overleg wordt de voortgang besproken en adviezen besproken om de effectiviteit van het stimuleringsprogramma te vergroten.
3. Het programma zal jaarlijks bijgesteld worden indien de jaarlijkse monitoring daar aanleiding toe geeft.
4. Indien het gesprek niet tot resultaat leidt, dan is artikel 13 onverkort van toepassing.
5. De energiebedrijven dragen de kosten die samenhangen met deze rapportage en monitoring.
Artikel 8 – Mid-term Evaluatie 2018
1. In 2018 vindt monitoring en rapportage plaats zoals genoemd onder artikel 7.
2. De onafhankelijke partij zal in de rapportage van 2018 beargumenteerd aangeven of de ambitie van artikel 3 haalbaar is binnen de integrale business case zoals die ten grondslag ligt aan de SDE+-beschikking.
3. Als partijen uit de evaluatie concluderen dat het leveren van 100% FSC gecertificeerde biomassa inderdaad ingaande 2020 (of zo snel mogelijk hierna) haalbaar is, passend binnen de integrale business case zoals die ten grondslag ligt aan de SDE+-beschikking, dan zullen de energiebedrijven die 100% ook daadwerkelijk met ingang van 2020 in acht nemen (of zo snel mogelijk hierna).
4. Als partijen uit de evaluatie concluderen dat het leveren van 100% gecertificeerde biomassa niet per 2020 haalbaar is, dan zullen de energiebedrijven in elk geval in 2020 minimaal 60% in acht nemen en zich inspannen om onverkort het ingroeipad van artikel 4 te volgen.
Artikel 9 – Organisatie
1. Ter ondersteuning van de ingroeipaden genoemd in de artikelen 3 en 4 richten de energiebedrijven een rechtspersoon op die tot doel heeft FSC-certificering van kleine boseigenaren in Noord-Amerika te bevorderen en realiseren. De rechtspersoon betreft een Nederlandse stichting of een gelijksoortige Amerikaanse rechtspersoon.
2. De stichting zal vanaf 1 mei 2015 in oprichting zijn, het werk starten en uiterlijk 31 december 2015 opgericht zijn.
3. In de stichting participeren de energiebedrijven, FSC en gelijkwaardige certificeringssystemen. De milieuorganisaties hebben het recht één bestuurslid aan te wijzen teneinde hun inbreng en advisering op effectieve wijze te kunnen vormgeven.
4. De stichting ontwerpt een stimuleringsprogramma dat erop gericht is om kleine boseigenaren financieel en administratief zo veel mogelijk te ontzorgen, waardoor de overstap naar perceelcertificering sterk wordt verlaagd.
5. De stichting zal samenwerken met de leveranciers (pelletmills) van biomassa die door energiebedrijven zijn gecontracteerd. De energiebedrijven maken afspraken in contractvorm of andere aantoonbare, schriftelijke overeenkomsten of afspraken met de pelletmills over de
inspanningen die de mills moeten doen om meer perceelcertificering in hun intrekgebied te realiseren.
6. De stichting kan een directeur benoemen die leiding geeft aan de organisatie, belast is met de uitvoering en contacten legt en onderhoudt met biomassaleveranciers, kleine boseigenaren en certificeringsinstellingen.
Artikel 10 – Overige rollen van de milieuorganisaties
1. De milieuorganisaties hebben een begeleidende rol bij het opzetten en inhoudelijk vormgeven van het stimuleringsprogramma.
2. De milieuorganisaties zullen zich inzetten voor actieve ondersteuning en promotie van het stimuleringsprogramma, mits zij hebben ingestemd met dit programma.
3. Een delegatie van de milieuorganisaties zal jaarlijks met de energiebedrijven de voortgang bespreken en waar nodig adviezen geven voor aanvullende acties of verbetering van het stimuleringsprogramma.
Artikel 11 – Financiering
1. De energiebedrijven verzorgen voor voldoende financiering van door de Stichting aan te stellen personeel en/of in te huren deskundigen en van het stimuleringsprogramma en richten hiervoor een gezamenlijk fonds op.
2. De financiële bijdrage bedraagt in elk geval 3 miljoen euro over de looptijd van de SDE+- beschikkingen voor bij- en meestook, welk bedrag dient te worden vermeerderd met overheadkosten voor de Stichting (directeur en/of deskundigen plus andere bedrijfskosten)6.
3. De energiebedrijven leveren ieder jaarlijks een bijdrage aan de financiering van het programma op basis van de inzet van biomassa.
4. Voor een vliegende start zullen de energiebedrijven ieder 250.000 euro voorfinancieren. Het bedrijf stelt dit bedrag beschikbaar per 1 mei 2015. Deze voorfinanciering zal verrekend worden met de jaarlijkse bijdrage per bedrijf zoals bedoeld in artikel 11, lid 3.
Artikel 12 - Intensivering stimuleringsprogramma
1. Na 3 jaar ingroeiprogramma dient minimaal 40% bereikt te zijn. Als uit de rapportage van maart 2019, zoals bedoeld in artikel 6, blijkt dat dit resultaat niet gerealiseerd is, dan zullen de energiebedrijven in elk geval onverwijld de volgende extra bijdrage voor intensivering van het programma in het fonds storten.
Bij realisatie van:
Tussen 30% en 40%: 50% extra bijdrage aan het fonds Tussen 25% en 30%: 75% extra bijdrage aan het fonds Lager dan 25%: 100% extra bijdrage aan het fonds
2. Na 6 jaar ingroeiprogramma dient minimaal 80% bereikt te zijn. Als uit de rapportage over 2022, zoals bedoeld in artikel 10, blijkt dat dit resultaat niet geresulteerd is, dan zal een extra bijdrage gestort worden voor intensivering van het programma.
Bij realisatie van:
Tussen 60% en 80%: 50% extra bijdrage aan het fonds Tussen 50% en 60%: 75% extra bijdrage aan het fonds Lager dan 50%: 100% extra bijdrage aan het fonds
6 Hierbij wordt er van uitgegaan dat bedrijven beschikken over een milieuvergunning en SDE+- beschikking voor het bij- en meestoken van biomassa in hun centrale.
3. De extra bijdrage in het eerste en tweede lid wordt berekend ten opzichte van de financiële bijdrage zoals bedoeld in artikel 11, lid 2.
III. Slotbepalingen
Artikel 13 - Overdracht rechten en verplichtingen
1. De Energiebedrijven verbinden zich jegens de overige Partijen om de uit dit Convenant voortvloeiende verplichtingen bij elke gehele of gedeeltelijke eigendomsoverdracht van een elektriciteit producerende Centrale op te leggen aan de nieuwe eigenaar van die Centrale en deze verplichting ook aan de nieuwe eigenaar op te leggen.
2. Onder gehele of gedeeltelijke eigendomsoverdracht wordt elke juridische constructie verstaan die leidt tot wijziging in beheer, gebruik of eigendom van een Centrale.
Artikel 14 - Wijziging Convenant
Een wijziging van dit Convenant of de daarbij behorende Bijlagen kan uitsluitend schriftelijk en ondertekend door alle Partijen worden overeengekomen.
Artikel 15 - Tekortkoming/Geschillen
1. Indien een Partij van oordeel is dat een of meer van de andere partijen tekortschiet in de nakoming van dit convenant dan wel een of meer van de partijen van mening is dat er sprake is van een geschil, doet die partij daar schriftelijke mededeling van aan de andere partijen.
2. Partijen bespreken aard en ernst van de tekortkoming of het geschil, waarbij de ontwikkelingen die zich ondertussen hebben voorgedaan, mede in ogenschouw worden genomen. Partijen zoeken gezamenlijk met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid en de wederzijds gerechtvaardigde belangen naar een oplossing. Dit neemt maximaal 4 weken in beslag. Dit overleg blijft achterwege als in het overleg van artikel 7 al duidelijk is geworden dat het verschil van inzicht tussen partijen niet kan worden overbrugd.
3. Indien het overleg, bedoeld in het tweede lid, niet tot een oplossing leidt, zal een commissie van drie personen worden opgericht om te bemiddelen. De energiebedrijven wijzen een lid aan, de milieuorganisaties wijzen een lid aan en de voorzitter van de borgingscommissie of een door hem / haar aan te wijzen voorzitter, zit de commissie voor. De door de energiebedrijven en milieuorganisaties aan te wijzen leden hebben geen actieve rol bij de betreffende partijen.
4. Indien Partijen niet binnen 3 maanden na aanvang van het overleg, bedoeld in het derde lid, tot een oplossing zijn gekomen, dan kan het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde civiele rechter te Amsterdam.
5. Elke Partij draagt de eigen kosten die voortvloeien uit de procedure, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid.
6. Op dit convenant is het Nederlands recht van toepassing.
Artikel 16 - Inwerkingtreding en einde
1. Dit Convenant treedt na ondertekening door Partijen met onmiddellijke ingang in werking.
2. Dit convenant eindigt aan het einde van de beschikkingen die in de periode 2015 tot en met 2021 zijn afgegeven.
Artikel 17 - Bekendmaking
Dit convenant is openbaar en elke partij kan er vrijelijk over communiceren.
Getekend op <datum> te <plaats>
J.G.M. Alders Energie-Nederland
Xxxxx Xxxxx,
N.V. Nuon Energy
Xxxxx Xxxxxx,
E.ON Benelux Holding N.V.
G.J.B. Boon,
GDF SUEZ Nederland N.V.
R.H.C.M. Miesen Essent N.V.
Xxxxxx Xxxxxx,
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND
Xxxxx Xxxxxxxx, Stichting Natuur & Milieu
Xxxxx (J.A.) van de Gronden, STICHTING HET Wereld Natuur Fonds
Xxxxx Xxxxxxx, VERENIGING Milieudefensie
Xxxx Xxxxxxxx,
STICHTING DE Natuur en milieufederaties
Bijlage A:
Ten aanzien van deze bijlage gelden de volgende procesafspraken die partijen met elkaar maken:
a. Romeinse cijfers I, II en III
i. Op 13 maart 2015 geven de energiebedrijven commentaar op de versie die de milieuorganisaties op 10 maart hebben aangeleverd;
ii. Uiterlijk maandag 16 maart om 17 uur worden deze criteria overeengekomen, afgerond en ten behoeve van de SDE+-regeling naar EZ gestuurd.
iii. Deze versie vormt de bijlage bij dit convenant.
b. Romeinse cijfers IV & V – deadline 17 april. Hierover is afgesproken:
iv. Ook deze stukken van de bijlage moeten in lijn zijn met de afspraak in het energie akkoord dat biomassa gecertificeerd moet zijn volgens ‘FSC of gelijkwaardig’.
v. Er is overeenstemming over de systematiek van het toetsingsprotocol. De wegingsmethodiek voor criteria (duurzaam bosbeheer, CoC en DAM) binnen dit toetsingsprotocol dient zodanig ontworpen te worden dat de methodiek het ambitieniveau ‘FSC of gelijkwaardig’ borgt.
vi. Zodra de werkgroep obstakels tegenkomt, worden Xxxxxx, Xxxxxxxx en Xxxxxx in de besluitvorming betrokken, zodat besluiten genomen worden;
vii. Het uiteindelijke voorstel moet worden goedgekeurd door Xxxxxx, Wagenaar en Borren.
viii. Er wordt nauw samengewerkt met het ministerie van Economische Zaken en het ministerie zal vast met Stichting Milieukeur (SMK) gaan werken.
ix. Het uiteindelijke toetsingsprotocol zal door SMK worden gebruikt om te bepalen of inderdaad de afspraak van ‘FSC of gelijkwaardig’ wordt gehaald.
x. Verbeteringen aan het toetsingsprotocol naar aanleiding van het werk van SMK kunnen worden aangebracht na instemming van alle partijen.
Bijlage A bevat de volgende stukken:
I – De eisen die worden opgenomen in de SDE
II – De eisen die worden opgenomen in de SDE met een aanvulling in dit convenant
III – De eisen die geen plaats hebben in de SDE maar aanvullend in dit convenant worden geregeld
Verder verwijst romeinse IV naar het en romeinse V naar het volgende:
IV DAM en PEM criteria
Om in lijn met het SER Energieakkoord de inhoudelijke duurzaamheidseisen te kunnen garanderen via certificeringssystemen is het essentieel dat deze certificeringssystemen ook voldoen aan procescriteria, criteria betreft transparantie, onafhankelijke toetsing en toegankelijkheid voor belanghebbenden.
Momenteel heeft TPAC deze zogenaamde DAM en PEM criteria al vastgesteld. Partijen zullen startend met deze beide sets soortgelijke criteria ontwikkelen voor de duurzaamheidseisen van biomassa, zoals deze zijn benoemd in artikel 1 van dit convenant.
V Toetsingsprotocol
Toetsing van systemen gebeurt door een onafhankelijke derde partij met een heldere toetsingsprocedure en met momenten voor inspraak door belanghebbenden op basis van het hoor- en wederhoor beginsel. Voor het uitvoeren van deze toetsing is een toetsingsprotocol vereist en is een weging van belang van de wijze waarop een te beoordelen certificeringssysteem voldoet aan alle gestelde eisen en criteria.
Bij de criteria voor duurzaam bosbeheer vindt deze weging plaats met als uitgangspunt het principe “FSC of gelijkwaardig”. Aan voor FSC essentiële criteria (vertaald naar de set met criteria zoals overeengekomen) moet volledig worden voldaan. Partijen zullen in overleg met elkaar de weging bepalen en welke criteria essentieel zijn om het uitgangspunt van FSC of gelijkwaardig te borgen.
Partijen zullen daarbij ook vaststellen wat de assessment procedure is voor de onafhankelijke organisatie die de toetsing van systemen zal gaan uitvoeren.
Partijen zijn het eens dat zij met de bij- en meestook van biomassa geen aanvullende conversie van bestaand bos tot plantages willen stimuleren, nu niet, maar ook niet in de toekomst. Dat uitgangspunt dient als eerste stevig en hard verankerd te zijn in de criteria. Partijen zullen met elkaar voor deze set eisen en criteria voor biomassa tot een weging komen die recht doet aan de afspraken van dit convenant. 'Het toetsingsprotocol hangt nauw samen met de duurzaamheidscriteria. Ook de toetsing en weging rond conversie moet heel nauw bekeken worden met het genoemde jaartal. Daarbij zullen zij aandacht besteden hoe het conversiecriterium uitpakt in de totale beoordeling van certificeringssystemen. Mochten partijen, na de toetsing en weging van de duurzaamheidscriteria, het eens worden over aanpassingen van de duurzaamheidscriteria, dan verzoeken zij de minister van Economische Zaken om deze ook op te nemen in de SDE+. Partijen spreken af dat in dat geval ook het convenant op dit punt wordt aangepast.
Partijen hebben in dit convenant afspraken met elkaar gemaakt over monitoring en rapportage. Om duidelijk te maken dat het gebruik van biomassa zich niet richt op hoofdproducten uit bossen zullen partijen onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om aanvullend te rapporteren over een verdere uitsplitsing van hout (naar categorieën als dunningshout, tak- en tophout en rondhout) naast het gegeven dat er wordt voldaan aan de eisen voor carbon debt. De uitkomst zal worden verwerkt in de tabel van bijlage B.
Tot slot zullen partijen met elkaar spreken en vastleggen over welke kwaliteitseisen zij verbinden aan het toepassen van verificatie voor duurzaamheidseisen voor het gebruik van biomassa waarvoor op dit moment nog geen certificeringssystemen aanwezig zijn.
Bijlage B
Biomassacategorieën | |
1 | Houtige biomassa uit bossen minimaal 500 ha |
2 | Houtige biomassa uit bossen kleiner dan 500 ha |
3 | Restproducten uit multifunctionele bossen zonder kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare |
4 | Agrarische restproducten |
5 | Restproducten agro-food industrie |
6 | Biogene afvalmaterialen |
7 | Restproducten uit de houtverwerkende industrie |
8 | Restproducten natuur- en landschapsbeheer |
I – Eisen die in de SDE worden opgenomen
1. Classificatie soorten biomassa en toepassing criteria
Voor bij- en meestook en andere vormen van bio-energieproductie door verbranding of vergassing kan een aantal soorten biomassa gebruikt worden. In onderstaand overzicht staan 6 hoofdcategorieën genoemd. In tabel 1 staat welke van de in hoofdstuk 2 genoemde duurzaamheidscriteria toepasselijk zijn voor deze biomassacategorieën. Voor de toepasselijkheid van de duurzaamheidscriteria worden de volgende 7 categorieën onderscheiden.
1. Houtige biomassa afkomstig uit een grote bosbeheereenheid. De definitie van grote bosbeheereenheid is
Vanaf 1 januari 2015: bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 hectare.
2. Houtige biomassa afkomstig uit een kleine bosbeheereenheid. De definitie van een kleine bosbeheereenheid is:
Vanaf 1 januari 2015: bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare.
3. Restproducten afkomstig uit multifunctionele bossen1 zonder kaalkap- of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare.
4. Agrarische restproducten. Dit zijn rechtstreeks uit de landbouw afkomstige primaire restproducten (bijvoorbeeld gras, stro of doppen).
5. Restproducten uit de agro-food of houtverwerkende industrie. Dit zijn secundaire residuen uit de houtverwerkende industrie (zoals zaagsel en schors) en restproducten uit de agro- food verwerkende industrie.
6. Biogene afvalmaterialen. Dit zijn houtafval (tertiaire residuen), organisch huishoudelijk afval en organisch bedrijfsafval of andere organische afvalstoffen.
7. Biomassarestproducten die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.
Biomassa die concurreert met voedsel(productie) is niet toelaatbaar voor de productie van bio- energie.
In tabel 1 zijn de biomassacategorieën en de toepasselijke duurzaamheidscriteria samengevat. De nummering van de criteria verwijst naar de in hoofdstuk 2 beschreven duurzaamheidscriteria. De kern van de criteria bestaat uit criteria voor duurzaam bosbeheer (SFM). Waar nodig zijn de SFM- criteria aangepast of uitgebreid zodat zij ook betrekking hebben op niet uit bosbouw afkomstige biomassa.
1 Zie voor definities van restproducten uit bossen en multifunctioneel bos hoofdstuk 4 Bijlage: definities.
Tabel 1: Biomassacategorieën en bijbehorende duurzaamheidscriteria. Een X betekent dat de criteria gelden voor de betreffende categorie. N.v.t. betekent dat criteria niet relevant zijn of de risico’s laag zijn waardoor de criteria voor deze categorie niet gelden.
Biomassacategorieën | Duurzaamheidscriteria | ||||||
SFM- criteria | BKG- balans | Koolstof- schuld | ILUC | Bodem- kwaliteit | Naleving wetgeving | Chain of Custody | |
II.P2-II.P7 | I.P1 III.P4 | I.P2 | I.P4 | II.C 3.13 | II.P14 III.C1.3b | III.P1-III.P3 | |
1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden | X | X1 | X1 | X1,2 | X1 | X1 | X1 |
2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden | X | X | X | n.v.t. | X | X | X |
3. Restproducten uit multifuntionele bossen | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | X | X | X |
4. Agrarische restproducten | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | X | X | X |
5. Restproducten agro-food en houtindustrie | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | X | X |
6. Biogene afvalmaterialen | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | X. | X. |
7. Restproducten natuur- en landschapsbeheer | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | X | X |
1 Deze criteria maken deel uit van het volledige pakket criteria voor duurzaam bosbeheer (SFM).
2 Geldt uitsluitend voor nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio- energie.
3 C3.1a geldt voor categorie 1 en 2. C3.1b geldt voor categorieën 3-7.
4 P1 (SFM) geldt voor categorie 1 en 2.
Houtige biomassa afkomstig uit (productie)bossen
Voor houtige biomassa uit bossen ongeacht de grootte van de beheereenheid zijn alle criteria van toepassing. Bij biomassa uit kleine bosbeheereenheden kan de duurzaamheid tijdelijk worden aangetoond op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In het geval van certificering is de eerste partij die gecertificeerd moet zijn de pelletmill. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat de administratieve last van certificering op het niveau van het bos voor kleine eigenaren in de praktijk vaak nog te hoog is wanneer de vrijkomende biomassa wordt ingezet voor energietoepassingen.
Restproducten uit multifunctionele bossen zonder kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare
Voor restproducten uit multifunctionele bossen waar geen kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare zijn of worden gecreëerd, gelden beperkte duurzaamheidscriteria. In feite wordt de vrijgekomen biomassa gezien als een restproduct dat vrijkomt bij het op meerdere functies gerichte beheer van het bos. Ook hier geldt dat de chain of custody begint bij de eerste juridische eigenaar van het materiaal vanaf het moment waarop de biomassa wordt afgevoerd. Bij kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare zijn alle criteria van toepassing.
Biogeen afval en restproducten uit de categorieën 4-7
Biomassa uit de categorieën 4-7 bestaat uit restproducten waarvoor minder duurzaamheidscriteria gelden omdat de duurzaamheidsrisico’s verbonden aan restproducten en afval minder groot zijn dan die voor biomassa geproduceerd enkel en alleen voor energieopwekking. De chain of custody begint bij de eerste juridische eigenaar van het materiaal vanaf het moment waarop de biomassa wordt afgevoerd. Agrarische restproducten kunnen bestaan uit bijvoorbeeld gras, stro, doppen of tuinafval. Restproducten uit de agro-food verwerkende industrie ijn bijvoorbeeld vliezen, pitten of pulp.
Restproducten uit de houtverwerkende industrie, zogenaamde secundaire residuen, zijn bijvoorbeeld zaagsel of schors. Houtige afvalstromen, zogenaamde tertiaire residuen, zijn ook bekend als A,B en C hout.
2. Tabel duurzaamheidscriteria
Standaarden | |
I | Criteria voor klimaat en bio-energie |
II | Criteria voor duurzaam bosbeheer |
III | Criteria voor de Chain of Custody |
Principe | Criterium |
I. Criteria voor klimaat- en bio-energie | |
Vermindering BKG- uitstoot | I.P1. Het gebruik van biomassa leidt tot een overeengekomen reductie van de uitstoot van broeikasgassen berekend over de gehele keten. |
C1.1 De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op een reductie van de BKG-uitstoot voor warmte en elektriciteit van 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarden en bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Dit maximum is een jaarlijks gemiddelde met als voorwaarde dat de uitstoot van geen enkele levering van biomassa boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ warmte overschrijdt (gelijkstaand aan een vermindering van de BKG-uitstoot met 60% ten opzichte van de EU-referentiewaarden). Toelichting: De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte. | |
Instandhouding van koolstofreservoirs | I.P2. Biomassaproductie mag niet leiden tot een aanzienlijk risico op een langlopende koolstofschuld. |
C2.1 Uitsluitend die soorten biomassa die voldoen volgens de beoordelingstabel voor biomassa vanuit het oogpunt van koolstofschuld in Bijlage 3 mogen worden gebruikt. De organisatie dient daarnaast voor alle bosbiomassa over schriftelijk bewijs te beschikken dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de duurzaamheidscriteria voor duurzaam bosbeheer(II.P6 ). | |
ILUC (indirecte veranderingen in | I.P3. Biomassa afkomstig uit nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio-energie die |
landgebruik) | na 1 januari 2015 in gebruik worden genomen dient een 'laag ILUC-risico’ mee te brengen. Kleine bosbeheereenheden zijn vrijgesteld van deze eis. |
C3.1. ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of eengelijkwaardige methode. Uitsluitend biomassa waarvoor een ‘laag ILUC-risico’ kan worden aangetoond is acceptabel. Toelichting: de methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt. |
II. Criteria voor duurzaam bosbeheer | |
Wet- en regelgeving | |
Wet- en regelgeving | II.P1. Alle toepasselijke internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient te worden nageleefd. |
Eisen voor de bosbeheerder | C 1.1. De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos. |
C 1.2. De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s. | |
C 1.3. Aan alle door het betreffende land van herkomst van de biomassa geratificeerde internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de bosbeheereenheid wordt voldaan. Toelichting: Onder internationale overeenkomsten wordt voornamelijk verstaan: het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), de ILO-overeenkomsten en de VN-verklaring inzake de rechten van inheemse volken (UNDRIP) . | |
Legaliteit2 | C1.4 Het hout wordt gekapt in overeenstemming met de wetgeving die van kracht is in het land waar de houtkap plaatsvindt en die betrekking heeft op de volgende aangelegenheden: • rechten tot houtkap binnen in een officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen; • betalingen voor houtkaprechten en hout, inclusief heffingen in verband met houtkap; • houtkap, met inbegrip van rechtstreeks daarmee verband houdende milieu- en boswetgeving, inclusief bosbeheer en behoud van de biodiversiteit; • door houtkap geschonden wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit; en • handels- en douanewetgeving, voor zover van toepassing op de bosbouwsector. |
Anticorruptie | C1.5. Anticorruptiewetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptiewetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptiemaatregelen te treffen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie. |
Ecologische aspecten | |
Biodiversiteit | II.P2. Biodiversiteit moet in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden. |
Soorten en ecosystemen | C 2.1. Terreinen met een hoge beschermingswaarde - (HCV) of |
2 Dit criterium is overgenomen uit de Europese houtverordening (EUTR 995/2010)
gelijkwaardig- en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, dienen in kaart gebracht, geïnventariseerd en beschermd te worden en zo mogelijk te worden versterkt. | |
C 2.2. Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet voor commerciële doeleinden geëxploiteerd. Waar nodig zijn maatregelen getroffen voor de bescherming daarvan en, indien van toepassing, de versterking van de populatie daarvan. Toelichting: Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten. | |
Conversie | C 2.3. Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere soorten grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan, behalve in gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden. Toelichting: Uitzonderlijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld natuurrampen. Daarnaast kan conversie plaatsvinden indien deze leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud. Conversie in de vorm van herbestemming mag plaatsvinden indien deze betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien het gaat om maximaal 0,5% van de totale oppervlakte van de bosbeheereenheid in het lopende jaar of een toekomstig jaar en de totale geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte van de bosbeheereenheid. Toelichting: De bosbeheerder van een plantage dient ernaar te streven duidelijk te maken hoe de plantage bijdraagt aan het verminderen van de druk op natuurlijke bossen; bijvoorbeeld indien de plantage wordt aangelegd op gedegradeerde grond in plaats van door conversie. Conversie mag niet plaatsvinden in een HCV of gelijkwaardig gebied |
Plantages | C 2.4. In het geval van plantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en een relevant gedeelte van het areaal van de plantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos. Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd. |
C 2.5. Na 1997 mogen plantages niet zijn aangelegd door middel van conversie van natuurlijke bossen. | |
Andere bosproducten dan hout, jacht en visserij | C 2.6. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd. Voor zover relevant wordt bij het monitoren van de commerciële exploitatie gebruik gemaakt van de kennis van de plaatselijke bevolking, inheemse volken en ter plaatse opererende milieuorganisaties. |
Reguleringsfuncties | II.P3. De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden. |
Bodem | C 3.1a. De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid dient in stand gehouden te worden en zo nodig verbeterd te worden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen. |
Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie. | |
Bodemgesteldheid in geval van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden. | C 3.1b. Bij de productie en conversie van biomassa op basis van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wordt uitgegaan van best practices voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit. Het gebruik van restproducten mag niet in strijd zijn met andere lokale functies ten aanzien van bodembehoud. Toelichting: Dit criterium geldt voor agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of recreatieve functies. |
Water | C 3.2. De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), dienen minimaal behouden en waar nodig verbeterd te worden. Toelichting De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen. |
Ecologische cycli | C 3.3. Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven ten minste behouden. Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden, voorkoming van vertroebeling van stromen, maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap. |
Schadebeperkende houtkap (RIL) | C 3.4. Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap en wegenbouw. |
Bosbranden | C 3.5. Het stichten van bosbranden is uitsluitend toegestaan indien dat met het oog op de verwezenlijking van de beheerdoelstellingen voor de bosbeheereenheid noodzakelijk is en adequate veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Toelichting: Kleinschalige, traditioneel duurzame "kap- en afbrandpraktijken (“slash and burn”) binnen een bosbeheereenheid worden door dit criterium niet ingeperkt. |
Ziekten en plagen | C 3.6. Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor de houtproductie. |
Chemicaliën | C 3.7. Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan. |
Afval en zwerfvuil | C 3.8. Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd. |
Economische aspecten | |
Productiefunctie | II.P4. De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in stand gehouden. |
Productiecapaciteit | C 4.1. De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid als geheel dient in stand gehouden te worden. Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen te worden. |
Illegale activiteiten | C 4.2. De bosbeheerder werkt niet mee aan illegale exploitatie, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten. |
Bijdrage aan de lokale economie | II.P5. Het bosbeheer draagt bij aan de lokale economie en werkgelegenheid. |
Werkgelegenheid | C 5.1. Het bosbeheer dient een redelijk perspectief op werkgelegenheid te bieden aan de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en andere bosproducten dan hout. Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, dient gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten. |
Infrastructuur | C 5.2. De bosbeheerder ontplooit extra activiteiten; een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de plaatselijke fysieke infrastructuur en van sociale voorzieningen en programma's voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken. Deze bijdrage wordt geleverd in samenspraak met de plaatselijke bevolking. Toelichting: De bosbeheerder is van deze eis vrijgesteld indien door lokale en/of nationale overheden met instemming van de plaatselijke bevolking in voldoende mate wordt voorzien in extra activiteiten. |
Beheeraspecten | |
Beheersysteem | II.P6. Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem. Toelichting: in het geval van biomassa uit kleine bosbeheereenheden is het tijdelijk toegestaan de duurzaamheid aan te tonen op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat geval wordt de eis voor een bosbeheersysteem of een bosbeheerplan in onderstaande criteria geïnterpreteerd als een eis voor een management systeem bij de pelletmill welke borgt dat aan de duurzaamheidscriteria wordt voldaan. |
Beheercyclus | C 6.1. Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling. |
Bosbeheerplan | C 6.2. Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit: • een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid; • lange termijndoelstellingen; |
• de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, op basis van betrouwbare en actuele gegevens; • maatregelen gericht op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden; • begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer. Toelichting: Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken. Toelichting: In het plan moet aandacht geschonken worden aan relevante economische, sociale en ecologische (ecosystemen, soorten, functies) elementen en relevante kwesties om de huidige staat van de bosbeheereenheid te beschrijven. Toelichting: in geval het gaat om een systeem dat de duurzaamheid aantoont op het niveau van een grotere samenhangende regio, zoals omschreven in Principe II.P6 dient dit criterium geïnterpreteerd te worden als een eis voor een management systeem bij de pellet mill welke een beschrijving geeft van de status van het bos in het intrekgebied en aantoont dat op lange termijn de koolstofvoorraden in stand blijven of groeien. | |
Kaarten | C 6.3. Essentiële elementen voor het bosbeheer, inclusief HCV-gebieden of gelijkwaardig, dienen op kaarten aangegeven te worden. |
Monitoring | C 6.4. De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische, sociale en economische effecten van bosbeheer op de (het) bos(beheereenheid) en de omgeving daarvan moeten periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord worden. Dit kunnen mondiaal, regionaal of nationaal significant grote gebieden zijn. |
Kennis en expertise | C 6.5. Wetenschappelijk onderzoek en, zo nodig, informatie over vergelijkbare bossoorten liggen ten grondslag aan het bosbeheer. |
C 6.6. Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing. | |
Beheergroep of regioverband | II.P7. In het geval van groepscertificatie dient het bosbeheer door een groep of regioverband gepaard te gaan met waarborgen voor duurzaam bosbeheer. Het certificatiesysteem stelt dan de volgende eisen: |
Groep of regioverband | C 7.1. Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit. |
C 7.2. Het beheersysteem van een groep of regioverband biedt voldoende garantie op naleving van criterium C 7.3. | |
Eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer | C 7.3. Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op de werkzaamheden van dat lid. |
III. Criteria voor de Chain of Custody | |
Principe | Criterium |
CoC-eisen vanuit duurzaam bosbeheer | |
Chain-of-Custody- systeem | III.P1a. Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan, van de boseenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling tussen het materiaal in het product of de productlijn en de oorspronkelijke boseenheden. III.P1b. Voor biomassarestproducten niet afkomstig uit bos, begint de Chain of Custody bij het eerste inzamelingspunt, te weten de eerste juridische eigenaar van het materiaal, vanaf het moment waarop de reststroom wordt afgevoerd. Opmerking: zie tabel 1 voor biomassacategorieën die geclassificeerd worden als biomassarestproducten. |
Organisatie | C 1.1. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een werkend Chain-of-Custody-systeem. |
C 1.2. Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC moet waarborgen dat aan de eisen van de CoC-standaard wordt voldaan. Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst vallen. | |
C 1.3. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody dient de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers te registreren van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt. • C1.3a. De eindgebruiker kan bij gebruik van certificaten uitsluitend een claim conform het systeem doen gelden indien alle organisaties in de toeleveringsketen (zoals producenten, verwerkers, handelaren, eindgebruikers) beschikken over een geldig CoC certificaat en juridisch eigenaar zijn van het product, zoals bedoeld door het systeem. • C1.3b. Organisaties in de toeleveringsketen, vanaf de eenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, dienen alle toepasselijke nationale en regionale wet- en regelgeving na te leven en zich te committeren aan de in de standaard voor duurzaam (bos)beheer gedefinieerde sociale eisen en gezondheids- en veiligheidseisen. • C1.3c. De systeemeigenaar dient aan te tonen welke informatie in het kader van het systeem binnen de toeleveringsketen wordt doorgegeven, naast de hier in C1.3 (III.P1) omschreven eisen. • C1.3d. Documenten, rapportages en aantekeningen worden opgesteld en bewaard als bewijs dat voldaan is aan vereisten en bepalingen, als basis voor informatie die wordt aangeleverd voor de gebruikelijke rapportage aan derden en als bewijs voor de effectieve uitvoering van maatregelen, procedures en planningen. • Ondernemers zijn verplicht alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar te bewaren. | |
Legale bronnen | C 1.4. Vermenging van materiaal dat aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer (II.P1-II.P8) voldoet met ander materiaal is toegestaan, mits voor het andere materiaal een verifieerbaar systeem geldt waarmee vastgesteld kan worden dat het afkomstig is van legale bronnen. Dit geldt voor nieuw materiaal en pre-consumer gerecycled materiaal. |
Toelichting: Voor post-consumer gerecycled materiaal volstaat het wanneer de status ervan als post-consumer gerecycled materiaal wordt vastgesteld door een verifieerbaar systeem; de legaliteit van de oorsprong van het hout wordt buiten beschouwing gelaten. De legaliteit van de oorsprong van pre- consumer gerecycled materiaal moet daarentegen wel door een verifieerbaar systeem worden vastgesteld. | |
C1.5. Hout dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet, inclusief houtproducten, hout uit andere geverifieerde legale bronnen en hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen worden administratief gescheiden. Hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen wordt tevens fysiek gescheiden van hout uit de andere twee bronnen. | |
Gemengd hout en samengestelde producten | C1.6a. Indien materialen met een verschillende duurzaamheidsclaim gemengd worden, dient/dienen (een van) de volgende benaderingen gevolgd te worden: Massabalansclaim: • De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen. • De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd. Percentage-based claim: • Het percentage materiaal dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet in een product of productlijn wordt vermeld. Toelichting: De percentage-based claim mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bosbouw afkomstige biomassa. |
Gemengde niet uit de bosbouw afkomstige grondstoffen | C1.6b. Indien materiaal dat niet uit de bosbouw afkomstig is en aan de gestelde duurzaamheidscriteria voldoet gemengd wordt met ander materiaal , dient de volgende benadering gevolgd te worden: Massabalansclaim: • De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen. • De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd. |
Legale houtbronnen: mixed-claim | C1.7. Indien zoals gedefinieerd in criterium C1.4 (III.P1), materiaal dat voldoet aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer gemengd wordt met ander materiaal gelden de volgende eisen: • Maximaal 30 volumeprocent van het in de producten gebruikte materiaal bestaat uit ander materiaal. Voor producten op basis van houtsnippers en vezels is een combinatie met 50% ander materiaal tijdelijk toegestaan. Deze vrijstelling voor deze 50 % geldt tot 31 december 2015. • Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal mag geen illegaal gekapt hout bevatten, geen hout dat is gekapt in strijd met burgerrechten, geen hout dat is gekapt in bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden door beheeractiviteiten en geen hout dat is gekapt in bossen die |
geconverteerd worden naar plantages of anderszins als bossen verloren gaan. | |
Chain-of-Custody- groepscertificering | III.P2. Bij groepscertificering van de CoC moet de standaard voorschrijven dat de groep als geheel aan dezelfde eisen voldoet die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen: |
Juridische entiteit | C 2.1. Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel. |
Groepsleiding | C 2.2. De groep heeft een managementsysteem dat voldoende garanties biedt dat aan C 2.3 (III.P2) wordt voldaan. |
C 2.3. De groep werkt volgens principe 1; daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn. | |
Registratie | C 2.4. De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen: • namen en adressen van de groepsleden; • een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten van de CoC. • de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden. |
Logo's en labels | III.P3. Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen: |
Vormgeving en gebruik van logo's en labels | C 3.1. De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste: • omschrijving van logo's en labels; • ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen, inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn is opgenomen; • rechten om logo's en labels te gebruiken; • instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve tekst die ze weergeven. |
Auteursrecht | C 3.2. Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd. |
Duidelijke en correcte claims | C 3.3. Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende claims te voorkomen. |
Klimaat- en bio-energieaspecten met betrekking tot de Chain of Custody | |
Vermindering BKG- uitstoot | III.P4. Voor iedere afzonderlijke processtap in de Chain of Custody zijn gegevens over de BKG-uitstoot bekend. |
Massabalans | III.P5. Indien gebruik gemaakt wordt van een massabalansclaim gelden naast C1.6 (III.P1) de volgende eisen: • het dient minimaal op het niveau van een locatie (site) te worden |
toegepast; • de duurzaamheidskenmerken van een mengsel moeten terug herleid kunnen worden tot de afzonderlijke stromen; • informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de stroom blijft aan het mengsel gekoppeld; • de som van alle stromen die aan het mengsel onttrokken worden heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als het totaal van alle aan het mengsel toegevoegde stromen, rekening houdend met toepasselijke conversiefactoren. | |
Legale houtbronnen: mixed-claim | III.P6. Indien zoals gedefinieerd in criterium C1.4 (III.P1), materiaal dat voldoet aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer gemengd wordt met ander materiaal gelden de volgende eisen: • Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal dient te voldoen aan de eisen ten aanzien van koolstofschuld, ILUC en een vermindering van de BKG-uitstoot. |
3. BIJLAGE: BEOORDELINGSTABEL VOOR BIOMASSA VANUIT HET OOGPUNT VAN KOOLSTOFSCHULD
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de betreffende soorten biomassa voldoet of niet voldoet aan het criterium van koolstofschuld. De beoordeling in de tabel heeft uitsluitend betrekking op risico's ten aanzien van koolstofschuld en niet op andere duurzaamheidscriteria.
Biomassa | Beoordeling | |
1. | Land waarop de teelt en/of oogst van biomassa niet is toegestaan | |
Structureel gedraineerd land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt. | Voldoet niet | |
Land dat na januari 2008 is geconverteerd van wetlands naar andere (drogere) ecosystemen. | Voldoet niet | |
2. | Hout uit bossen die voldoen aan de relevante Nederlandse duurzaamheidseisen uit hoofdstuk 2 | |
2.1 | Algemene eis | |
2.1.1 | Er is schriftelijk bewijs dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de criteria voor duurzaam bosbeheer (onder II.P6). | |
2.2 | Duurzaam beheerde productiebossen met een rotatieperiode van 40 jaar of minder | |
2.2.1 | Hout uit productiebossen die vóór 1 januari 2008 zijn aangelegd of ontstaan. | Voldoet |
2.2.2 | Hout uit productiebossen die op of na 1 januari 2008 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi-)natuurlijke bossen. | Voldoet niet |
2.2.3 | Hout uit productiebossen die op of na 1 januari 2008 zijn aangelegd op landbouwgrond of grasland. | Voldoet (het ILUC-criterium is van toepassing) |
2.3 | Duurzaam beheerde bossen anders dan bedoeld onder 2.2 | |
2.3.1 | Tak- en tophout – algemeen | Voldoet |
2.3.2 | Stronken | Voldoet niet |
2.3.3 | Stronken die om andere redenen dienen te worden verwijderd (bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen). | Voldoet |
2.3.4 | Rondhout uit een bos met een rotatieperiode van meer dan 40 jaar is alleen acceptabel als grondstof voor bio-energie indien aan de volgende bijkomende voorwaarde wordt voldaan: | Voldoet |
Er is gedocumenteerd bewijs dat slechts een beperkt deel van de waarde van het gekapte hout gebruikt wordt voor de productie van bio-energie (exclusief dunningshout). Dit moet ervoor zorgen dat het beheer van bossen gericht blijft op het genereren van diverse producten en dat bos niet primair voor bio-energie gekapt wordt. Als indicator hiervoor wordt gebruik gemaakt van volume. Bij houtoogst (exclusief dunningen) mag gemiddeld minder dan de helft van het rondhout voor houtpellets gebruikt worden. De houtpelletmill moet hier zorg voor dragen. Toelichting: de indicator maakt gebruik van volume in plaats van economische waarde omdat het in praktijk moeilijk is het percentage van de waarde die naar houtpellets gaat betrouwbaar vast te stellen, omdat marktprijzen lokaal verschillen en sterk kunnen veranderen over tijd, wat ongewenste onzekerheden zou veroorzaken bij een waarde- indicator. De afgelopen 10 jaar lag de verhouding tussen pulphout prijzen en zaaghout prijzen voor hout op stam inbijvoorbeeld het zuiden van de VS tussen de 2,5 en 5. Bovenstaande volume-indicator beperkt daarmee de fractie van de economische waarde van een houtoogst die naar houtpellets gaat tot gemiddeld 23%. Deze indicator zal in de praktijk getoetst worden op uitvoerbaarheid waarbij met name aandacht zal zijn voor de vraag of de benodigde data voor deze indicator verzameld en geverifieerd kan worden in de verschillende houtpellet producerende regio’s. Indien de indicator niet uitvoerbaar blijkt, zal een andere indicator worden gezocht en is in tussentijd de indicator niet toetsbaar en dus buiten werking. | ||
3 | Hout uit bossen die niet voldoen aan de relevante Nederlandse duurzaamheidseisen uit hoofdstuk 2 | |
Alle niet sub 2.1-2.3 gespecificeerde bostypen. | Voldoet niet | |
4 | Primaire biomassa stromen die niet uit natuurlijk bos of productiebos afkomstig zijn | |
4.1 | Hout afkomstig van onderhoud aan landschapselementen, parken, lanen, enz. | Voldoet |
4.2 | Biomassarestproducten die vrijkomen bij het beheer van andere natuurgebieden dan bosgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of de recreatieve functies. | Voldoet |
5. | Secundaire biomassastromen |
5.1 | Restproducten uit de houtverwerking (zaagsel, schors, enz.) | Voldoet |
6. | Tertiaire biomassastromen (houtafval) | |
6.1 | Afvalhout van A-kwaliteit | Voldoet |
562 | Afvalhout van B-kwaliteit | Voldoet |
6.3 | Afvalhout van C-kwaliteit | Voldoet |
4. BIJLAGE: DEFINITIES
(voorlopig; waar nodig aan te vullen met ontbrekende definities)
Andere bosproducten dan hout Alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen verkregen worden, zoals hars en loof, en alle andere plantaardige, dierlijke of plantaardige/dierlijke producten. (TPAS)
Bedreigde soorten Planten- en diersoorten die minimaal als "bedreigd" geclassificeerd zijn in de mondiale rode lijst van de IUCN en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing van de rode lijst van de IUCN. (TPAS)
Biodiversiteit De variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, inclusief, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; hierin is ook begrepen de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen. (TPAS)
Bos Terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking van meer dan 10%, of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken. Het betreft geen gebied dat overwegend stedelijk of in agrarisch gebruik is. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Bosbeheer Het plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch, sociaal en/of cultureel gebied en/of op milieugebied. (TPAS)
Bosbeheerder De eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid. (TPAS) Bosbeheereenheid Eén of meer bospercelen – hetzij natuurlijk bos, aangeplant bos of een ander soort bos – die als één geheel wordt beheerd.
Certificering De afgifte van een schriftelijk bewijs (het certificaat) door een onafhankelijke externe instantie waaruit blijkt dat deze een bosbeheereenheid, biomassaproductie-eenheid of bedrijf uit de Chain of Custody onderzocht heeft en vastgesteld heeft dat deze voldoet aan de in de standaard opgenomen eisen. (TPAS)
Certificeringssysteem (voor biomassa) Het stelsel van regels dat zorgt voor een schriftelijke verklaring (certificaat) door een onafhankelijke externe instantie dat ze een audit heeft gedaan waarbij is geverifieerd of het (management)systeem voldoet aan de eisen die gespecificeerd zijn in een standaard. Een standaard kan variëren van een enkel criterium tot een heel stelsel van principes en criteria voor de gehele keten van de bron tot de consument. Essentieel voor een certificeringssysteem is de traceerbaarheid van producten door de keten.
Certificeringssysteem (voor hout) Een wettelijk geregistreerd systeem dat tot doel heeft duurzaam bosbeheer te bevorderen door certificering van bosbeheer en van de bijbehorende Chain of Custody. (TPAS)
Chain of Custody (CoC) (algemeen) De keten van bewijs waarin producten worden vervaardigd en gedistribueerd, van hun oorsprong tot aan de bio-energieproducent.
Chain of Custody voor hout (CoC) De keten van alle opeenvolgende entiteiten die uit de bosbouw afkomstige producten oogsten en verwerken en die deel uitmaken van de distributieketen van bos tot eindgebruiker. (TPAS)
Chemicaliën Alle soorten meststoffen, biociden en hormonen. (TPAS)
CoC-systeem Een samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee de traceerbaarheid van gecertificeerd materiaal verzekerd wordt. (TPAS)
Conversie (van natuurlijk bos) Menselijke activiteit waardoor een natuurlijk bos wordt omgezet in een andere vorm van grondgebruik (TPAS), bossoort of plantage.
Duurzaam bosbeheer Het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij
koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht. (TPAS)
Ecologische functies Ecologische processen die in belangrijke mate gunstig voor de samenleving zijn. (TPAS)
Ecologische kringlopen Natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen. (TPAS)
Eigendoms- en gebruiksrechten De rechten om land, gebieden en hulpbronnen in traditioneel door inheemse volken en de plaatselijke bevolking bewoonde streken te bezitten, gebruiken, ontwikkelen en daarover zeggenschap uit te oefenen. (TPAS)
Genetisch gemodificeerd organisme Een organisme dat getransformeerd is door het inbrengen van een of meer transgenen. (TPAS)
Groep (of regioverband) Juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied samenwerken; of bedrijven die actief zijn in een bepaald segment van de Chain of Custody. (TPAS)
Groepscertificering: Certificering van een groep of regioverband waarbij de certificering geldt voor de groep als geheel. Hieronder vallen zowel de certificering van groepen als de certificering van ondernemingen met diverse vestigingen (multi-site-certificering) binnen de CoC. Bij groepscertificering beoordelen certificeringsinstellingen deelnemende groepsleden op basis van steekproeven ter vaststelling van het bestaan van gemeenschappelijke, centraal geadministreerde en bewaakte controle- en verslagleggingssystemen.
Habitat De plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt. Hout van noodkap Beschadigde, stervende of dode bomen die verwijderd worden vanwege schadelijke invloeden zoals wind of ijsstormen of de verspreiding van invasieve epidemische bospathogenen, insecten en ziekten of andere epidemische biologische risico's voor het bos, maar
niet vanwege concurrentie. Onder noodkap valt tevens hout dat verwijderd wordt om het risico op brand te verkleinen. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Houtkap Het volume (gemeten met schors) van alle bomen, levend of dood, met een diameter van meer dan 10 cm op borsthoogte, die jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt worden. Hierbij gaat het om het volume van alle gekapte bomen, ongeacht of deze wel of niet verwijderd worden. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Jaarlijks toegestane kap (annual allowable cut, AAC) Het volume hout dat jaarlijks binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, gewoonlijk uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar. Bij de berekening van de AAC moet rekening gehouden worden met landschap, bossoorten, ecologische beschermingsgebieden en infrastructuur, en de AAC mag de jaarlijkse netto aanwas op de lange termijn niet overschrijden. (TPAS)
Juridisch gebruiksrecht (van de bosbeheerder) Het door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verleende recht om in een bepaald gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren. (TPAS) Metasysteem Organisatie die geen eigen certificeringssysteem beheert maar in plaats daarvan beoordeelt of nationale of regionale certificeringssystemen aan haar algemene standaard voldoen. (TPAS)
Multifuncrioneel bos Een bos waarvan het beheer gericht is op de instandhouding en/of versterking van diverse, naast elkaar bestaande functies, bijvoorbeeld de functies natuur, landschap, recreatie en de productie van hout en biomassa. Als regel is er niet één dominante functie die de instandhouding en/of versterking van de andere functies in de weg staat (zo mag het bosbeheer niet uitsluitend gericht zijn op een optimale houtproductie). In de praktijk kan de multifunctionaliteit van het bos afgelezen worden aan de consistentie van de genomen beheermaatregelen: maatregelen ter versterking van specifieke soorten (flora en fauna), instandhouding van de recreatieve infrastructuur (wandelpaden), houtkapactiviteiten.
Ontbossing De directe, door de mens veroorzaakte omzetting van bebost gebied in niet-bebost gebied. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Plantagebos Bosopstanden die door aanplant en/of bezaaiing tot stand komen in het kader van bebossing of herbebossing. Zij bestaan ofwel uit geïntroduceerde soorten (alle aangeplante opstanden) ofwel uit intensief beheerde opstanden van inheemse soorten die aan alle volgende criteria voldoen: een of twee soorten per plantage, gelijke leeftijdsklasse, regelmatige plantafstand. (TPAS)
Productiebos Bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie en/of andere bosproducten dan hout. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Restproducten uit bossen Tak- en tophout, schors, onbruikbare stammen en andere gedeelten van bomen die als bijproduct ontstaan bij de reguliere kap van stammen voor zaaghout, houtpulp of bij bosbeheer ten behoeve van andere functies zoals in multifunctionele bossen – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Restproducten uit natuur en landschapsbeheer Restproducten die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.
Rondhout Hout van de stam van een boom; niet van de takken, stronk of wortel – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Rotatieperiode van een productiebos De tijd tussen het moment waarop een opstand (van bomen van gelijke leeftijdsklasse) wordt gezaaid of geplant en het tijdstip waarop die boomopstand wordt geoogst – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Stronk Het gedeelte van een plant en met name een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Systeemmanager Persoon die optreedt als (wettelijk) vertegenwoordiger van het certificeringssysteem. (TPAS)
Tak Een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit de hoofdstam of
-stengel van een plant voortkomt. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium..
Dunningshout Bij dunningswerkzaamheden verwijderde bomen met het oog op vermindering van de dichtheid van opstanden en verbetering van de diametergroei en het volume van de resterende opstanden. Staande houtvoorraad van onacceptabele kwaliteit, gedefinieerd als bomen die als structureel zwak beschouwd worden of die een geringe groeikracht hebben en niet het vermogen hebben om uit te groeien tot een zaaghoutstam van 12 voet (366 cm) of nog ten minste 10 jaar te leven. Hieronder vallen tevens bomen die verwijderd worden om het risico op brand te verkleinen. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Verificatie: Verificatie van gegevens en duurzaamheidsclaims is het vermogen van organisaties om door rapportering van gegevens en duurzaamheidsclaims aan de betreffende instantie aan te tonen dat de duurzaamheidseisen nageleefd worden. Deze informatie dient vergezeld te gaan van een verificatieverklaring waarin een onafhankelijke verificateur bevestigt de gegevens gecontroleerd te hebben en geen misstanden aangetroffen te hebben in de gerapporteerde data en de daarvoor gehanteerde systemen..
Verifieerbaar systeem (voor niet-gecertificeerd materiaal) Een pakket regels, procedures en documenten waarmee vastgesteld kan worden dat niet-gecertificeerd materiaal in een product of productlijn inderdaad afkomstig is van niet-betwiste, in elk geval legale bronnen. (TPAS) Wetlands Land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water. (EU-RED) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
II – Aanscherpingen in convenant van criteria die ook in de SDE voorkomen
1. Classificatie soorten biomassa en toepassing criteria
Voor bij- en meestook en andere vormen van bio-energieproductie door verbranding of vergassing kan een aantal soorten biomassa gebruikt worden. In onderstaand overzicht staan 6 hoofdcategorieën genoemd. In tabel 1 staat welke van de in hoofdstuk 2 genoemde duurzaamheidscriteria toepasselijk zijn voor deze biomassacategorieën. Voor de toepasselijkheid van de duurzaamheidscriteria worden de volgende 7 categorieën onderscheiden.
1. Houtige biomassa afkomstig uit een grote bosbeheereenheid. De definitie van grote bosbeheereenheid is
Vanaf 1 januari 2015: bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 hectare.
2. Houtige biomassa afkomstig uit een kleine bosbeheereenheid. De definitie van een kleine bosbeheereenheid is:
Vanaf 1 januari 2015: bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare.
3. Restproducten afkomstig uit multifunctionele bossen1 zonder kaalkap- of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare.
4. Agrarische restproducten. Dit zijn rechtstreeks uit de landbouw afkomstige primaire restproducten (bijvoorbeeld gras, stro of doppen).
5. Restproducten uit de agro-food of houtverwerkende industrie. Dit zijn secundaire residuen uit de houtverwerkende industrie (zoals zaagsel en schors) en restproducten uit de agro- food verwerkende industrie.
6. Biogene afvalmaterialen. Dit zijn houtafval (tertiaire residuen), organisch huishoudelijk afval en organisch bedrijfsafval of andere organische afvalstoffen.
7. Biomassarestproducten die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.
Biomassa die concurreert met voedsel(productie) is niet toelaatbaar voor de productie van bio- energie.
In tabel 1 zijn de biomassacategorieën en de toepasselijke duurzaamheidscriteria samengevat. De nummering van de criteria verwijst naar de in hoofdstuk 2 beschreven duurzaamheidscriteria. De kern van de criteria bestaat uit criteria voor duurzaam bosbeheer (SFM). Waar nodig zijn de SFM- criteria aangepast of uitgebreid zodat zij ook betrekking hebben op niet uit bosbouw afkomstige biomassa.
1 Zie voor definities van restproducten uit bossen en multifunctioneel bos hoofdstuk 4 Bijlage: definities.
Tabel 1: Biomassacategorieën en bijbehorende duurzaamheidscriteria. Een X betekent dat de criteria gelden voor de betreffende categorie. N.v.t. betekent dat criteria niet relevant zijn of de risico’s laag zijn waardoor de criteria voor deze categorie niet gelden.
Biomassacategorieën | Duurzaamheidscriteria | ||||||
SFM- criteria | BKG- balans | Koolstof- schuld | ILUC | Bodem- kwaliteit | Naleving wetgeving | Chain of Custody | |
II.P2-II.P7 | I.P1 III.P4 | I.P2 | I.P4 | II.C 3.13 | II.P14 III.C1.3b | III.P1-III.P3 | |
1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden | X | X1 | X1 | X1,2 | X1 | X1 | X1 |
2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden | X | X | X | n.v.t. | X | X | X |
3. Restproducten uit multifuntionele bossen | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | X | X | X |
4. Agrarische restproducten | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | X | X | X |
5. Restproducten agro-food en houtindustrie | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | X | X |
6. Biogene afvalmaterialen | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | X. | X. |
7. Restproducten natuur- en landschapsbeheer | n.v.t. | X | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | X | X |
1 Deze criteria maken deel uit van het volledige pakket criteria voor duurzaam bosbeheer (SFM).
2 Geldt uitsluitend voor nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio- energie.
3 C3.1a geldt voor categorie 1 en 2. C3.1b geldt voor categorieën 3-7.
4 P1 (SFM) geldt voor categorie 1 en 2.
Houtige biomassa afkomstig uit (productie)bossen
Voor houtige biomassa uit bossen ongeacht de grootte van de beheereenheid zijn alle criteria van toepassing. Bij biomassa uit kleine bosbeheereenheden kan de duurzaamheid worden aangetoond op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In het geval van certificering is de eerste partij die gecertificeerd moet zijn de pelletmill. Deze uitzondering wordt gemaakt omdat de administratieve last van certificering op het niveau van het bos voor kleine eigenaren in de praktijk vaak nog te hoog is wanneer de vrijkomende biomassa wordt ingezet voor energietoepassingen.
Restproducten uit multifunctionele bossen zonder kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare
Voor restproducten uit multifunctionele bossen waar geen kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare zijn of worden gecreëerd, gelden beperkte duurzaamheidscriteria. In feite wordt de vrijgekomen biomassa gezien als een restproduct dat vrijkomt bij het op meerdere functies gerichte beheer van het bos. Ook hier geldt dat de chain of custody begint bij de eerste juridische eigenaar van het materiaal vanaf het moment waarop de biomassa wordt afgevoerd. Bij kaalkap of verjongingsgebieden van meer dan 5 hectare zijn alle criteria van toepassing.
Biogeen afval en restproducten uit de categorieën 4-7
Biomassa uit de categorieën 4-7 bestaat uit restproducten waarvoor minder duurzaamheidscriteria gelden omdat de duurzaamheidsrisico’s verbonden aan restproducten en afval minder groot zijn dan die voor biomassa geproduceerd enkel en alleen voor energieopwekking. De chain of custody begint bij de eerste juridische eigenaar van het materiaal vanaf het moment waarop de biomassa wordt afgevoerd. Agrarische restproducten kunnen bestaan uit bijvoorbeeld gras, stro, doppen of tuinafval. Restproducten uit de agro-food verwerkende industrie ijn bijvoorbeeld vliezen, pitten of pulp.
Restproducten uit de houtverwerkende industrie, zogenaamde secundaire residuen, zijn bijvoorbeeld zaagsel of schors. Houtige afvalstromen, zogenaamde tertiaire residuen, zijn ook bekend als A,B en C hout.
2. Tabel duurzaamheidscriteria
Standaarden | |
I | Criteria voor klimaat en bio-energie |
II | Criteria voor duurzaam bosbeheer |
III | Criteria voor de Chain of Custody |
Principe | Criterium |
I. Criteria voor klimaat- en bio-energie | |
Vermindering BKG- uitstoot | I.P1. Het gebruik van biomassa leidt tot een overeengekomen reductie van de uitstoot van broeikasgassen berekend over de gehele keten. |
C1.1 De berekende maximale CO2eq-uitstoot is gebaseerd op een reductie van de BKG-uitstoot voor warmte en elektriciteit van 70% ten opzichte van de EU-referentiewaarden en bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Dit maximum is een jaarlijks gemiddelde met als voorwaarde dat de uitstoot van geen enkele levering van biomassa boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ warmte overschrijdt (gelijkstaand aan een vermindering van de BKG-uitstoot met 60% ten opzichte van de EU-referentiewaarden). Toelichting: De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte. | |
Instandhouding van koolstofreservoirs | I.P2. Biomassaproductie mag niet leiden tot een aanzienlijk risico op een langlopende koolstofschuld. |
C2.1 Uitsluitend die soorten biomassa die voldoen volgens de beoordelingstabel voor biomassa vanuit het oogpunt van koolstofschuld in Bijlage 3 mogen worden gebruikt. De organisatie dient daarnaast voor alle bosbiomassa over schriftelijk bewijs te beschikken dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de duurzaamheidscriteria voor duurzaam bosbeheer(II.P6 ). | |
ILUC (indirecte veranderingen in | I.P3. Biomassa afkomstig uit nieuwe teeltsystemen met een korte rotatieperiode gericht op de productie van biomassa voor bio-energie die |
landgebruik) | na 1 januari 2015 in gebruik worden genomen dient een 'laag ILUC-risico’ mee te brengen. Kleine bosbeheereenheden zijn vrijgesteld van deze eis. |
C3.1. ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een vergelijkbare methode. Uitsluitend biomassa waarvoor een ‘laag ILUC-risico’ kan worden aangetoond is acceptabel. |
II. Criteria voor duurzaam bosbeheer | |
Wet- en regelgeving | |
Wet- en regelgeving | II.P1. Alle toepasselijke internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient te worden nageleefd. |
Eisen voor de bosbeheerder | C 1.1. De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos. |
C 1.2. De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s. | |
C 1.3. Aan alle internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de bosbeheereenheid wordt voldaan. Toelichting: Onder internationale overeenkomsten wordt voornamelijk verstaan: het Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD), de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), de ILO-overeenkomsten en de VN-verklaring inzake de rechten van inheemse volken (UNDRIP) . | |
Legaliteit2 | C1.4 Het hout wordt gekapt in overeenstemming met de wetgeving die van kracht is in het land waar de houtkap plaatsvindt en die betrekking heeft op de volgende aangelegenheden: • rechten tot houtkap binnen in een officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen; • betalingen voor houtkaprechten en hout, inclusief heffingen in verband met houtkap; • houtkap, met inbegrip van rechtstreeks daarmee verband houdende milieu- en boswetgeving, inclusief bosbeheer en behoud van de biodiversiteit; • door houtkap geschonden wettelijke rechten van derden betreffende grondgebruik en grondbezit; en • handels- en douanewetgeving, voor zover van toepassing op de bosbouwsector. |
Anticorruptie | C1.5. Anticorruptiewetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptiewetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptiemaatregelen te treffen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie. |
Ecologische aspecten | |
Biodiversiteit | II.P2. Biodiversiteit moet in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden. |
Soorten en ecosystemen | C 2.1. Terreinen met een hoge beschermingswaarde - (HCV) of gelijkwaardig- en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, dienen in kaart gebracht, geïnventariseerd en beschermd te worden en zo mogelijk te worden versterkt. |
C 2.2. Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet |
2 Dit criterium is overgenomen uit de Europese houtverordening (EUTR 995/2010)
voor commerciële doeleinden geëxploiteerd. Waar nodig zijn maatregelen getroffen voor de bescherming daarvan en, indien van toepassing, de versterking van de populatie daarvan. Toelichting: Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten. | |
Conversie | C 2.3. Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere soorten grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan, behalve in gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden. Toelichting: Uitzonderlijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld natuurrampen. Daarnaast kan conversie (herbestemming) plaatsvinden indien deze betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien het gaat om maximaal 0,5% van de totale oppervlakte van de bosbeheereenheid in het lopende jaar of een toekomstig jaar en de totale geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de bosbeheereenheid. Daarnaast kan conversie plaatsvinden indien deze leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud. Toelichting: De bosbeheerder van een plantage dient ernaar te streven duidelijk te maken hoe de plantage bijdraagt aan het verminderen van de druk op natuurlijke bossen; bijvoorbeeld indien de plantage wordt aangelegd op gedegradeerde grond in plaats van door conversie. |
Plantages | C 2.4. In het geval van plantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en een relevant gedeelte van het areaal van de plantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos. Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd. |
C 2.5. Na 1997 mogen plantages niet zijn aangelegd door middel van conversie van natuurlijke bossen. Toelichting: Gedegradeerde gronden en gedegradeerde bossen mogen worden geconverteerd in duurzaam beheerde productiebossen met een rotatieperiode van 40 jaar of korter indien dit ecologisch en economisch verantwoord is en indien de eigenaar of gebruiker geen relatie heeft met de actoren achter de degradatie. | |
Andere bosproducten dan hout, jacht en visserij | C 2.6. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd. Voor zover relevant wordt bij het monitoren van de commerciële exploitatie gebruik gemaakt van de kennis van de plaatselijke bevolking, inheemse volken en ter plaatse opererende milieuorganisaties. |
Reguleringsfuncties | II.P3. De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten in stand gehouden en waar mogelijk versterkt worden. |
Bodem | C 3.1a. De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid dient in stand gehouden te worden en zo nodig verbeterd te worden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen. Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie. |
Bodemgesteldheid in | C 3.1b. Bij de productie en conversie van biomassa op basis van |
geval van agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden. | agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wordt uitgegaan van best practices voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit. Het gebruik van restproducten mag niet in strijd zijn met andere lokale functies ten aanzien van bodembehoud. Toelichting: Dit criterium geldt voor agrarische restproducten en restproducten uit natuurgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of recreatieve functies. |
Water | C 3.2. De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), dienen minimaal behouden en waar nodig verbeterd te worden. Toelichting De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen. |
Ecologische cycli | C 3.3. Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven ten minste behouden. Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden, voorkoming van vertroebeling van stromen, maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap. |
Schadebeperkende houtkap (RIL) | C 3.4. Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap en wegenbouw. |
Bosbranden | C 3.5. Het stichten van bosbranden is uitsluitend toegestaan indien dat met het oog op de verwezenlijking van de beheerdoelstellingen voor de bosbeheereenheid noodzakelijk is en adequate veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Toelichting: Kleinschalige, traditioneel duurzame "kap- en afbrandpraktijken (“slash and burn”) binnen een bosbeheereenheid worden door dit criterium niet ingeperkt. |
Ziekten en plagen | C 3.6. Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor de houtproductie. |
Chemicaliën | C 3.7. Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan. |
Afval en zwerfvuil | C 3.8. Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd. |
Economische aspecten | |
Productiefunctie | II.P4. De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout wordt in stand gehouden. |
Productiecapaciteit | C 4.1. De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid als geheel dient in stand gehouden te worden. Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen te worden. |
Illegale activiteiten | C 4.2. De bosbeheereenheid wordt adequaat beschermd tegen illegale exploitatie, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten. |
Bijdrage aan de lokale economie | II.P5. Het bosbeheer draagt bij aan de lokale economie en werkgelegenheid. |
Werkgelegenheid | C 5.1. Het bosbeheer dient een redelijk perspectief op werkgelegenheid te bieden aan de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en andere bosproducten dan hout. Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, dient gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten. |
Infrastructuur | C 5.2. De bosbeheerder ontplooit extra activiteiten; een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de plaatselijke fysieke infrastructuur en van sociale voorzieningen en programma's voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken. Deze bijdrage wordt geleverd in samenspraak met de plaatselijke bevolking. Toelichting: De bosbeheerder is van deze eis vrijgesteld indien door lokale en/of nationale overheden met instemming van de plaatselijke bevolking in voldoende mate wordt voorzien in extra activiteiten. |
Beheeraspecten | |
Beheersysteem | II.P6. Duurzaam bosbeheer wordt gerealiseerd op basis van een beheersysteem. Toelichting: in het geval van biomassa uit kleine bosbeheereenheden is het toegestaan de duurzaamheid aan te tonen op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat geval wordt de eis voor een bosbeheersysteem of een bosbeheerplan in onderstaande criteria geïnterpreteerd als een eis voor een management systeem bij de pelletmill welke borgt dat aan de duurzaamheidscriteria wordt voldaan. |
Beheercyclus | C 6.1. Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling. |
Bosbeheerplan | C 6.2. Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit of betrekking heeft op: • een beschrijving van de huidige staat van de (het) bos(beheereenheid); • lange termijndoelstellingen; • de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten |
dan hout, op basis van betrouwbare en actuele gegevens; • maatregelen gericht op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden; • begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer. Toelichting: Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken. Toelichting: In het plan moet aandacht geschonken worden aan relevante economische, sociale en ecologische (ecosystemen, soorten, functies) elementen en relevante kwesties om de huidige staat van de bosbeheereenheid te beschrijven. | |
Kaarten | C 6.3. Essentiële elementen voor het bosbeheer, inclusief HCV-gebieden of gelijkwaardig, dienen op kaarten aangegeven te worden. |
Monitoring | C 6.4. De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische, sociale en economische effecten van bosbeheer op de (het) bos(beheereenheid) en de omgeving daarvan moeten periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord worden. Dit kunnen mondiaal, regionaal of nationaal significant grote gebieden zijn. |
Kennis en expertise | C 6.5. Wetenschappelijk onderzoek en, zo nodig, informatie over vergelijkbare bossoorten liggen ten grondslag aan het bosbeheer. |
C 6.6. Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing. | |
Beheergroep of regioverband | II.P7. In het geval van groepscertificatie dient het bosbeheer door een groep of regioverband gepaard te gaan met waarborgen voor duurzaam bosbeheer. Het certificatiesysteem stelt dan de volgende eisen: |
Groep of regioverband | C 7.1. Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit. |
C 7.2. Het beheersysteem van een groep of regioverband biedt voldoende garantie op naleving van criterium C 7.3. | |
Eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer | C 7.3. Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op de werkzaamheden van dat lid. |
III. Criteria voor de Chain of Custody | |
Principe | Criterium |
CoC-eisen vanuit duurzaam bosbeheer | |
Chain-of-Custody- systeem | III.P1a. Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan, van de boseenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling tussen het materiaal in het product of de productlijn en de oorspronkelijke boseenheden. III.P1b. Voor biomassarestproducten niet afkomstig uit bos, begint de Chain of Custody bij het eerste inzamelingspunt, te weten de eerste juridische eigenaar van het materiaal, vanaf het moment waarop de reststroom wordt afgevoerd. Opmerking: zie tabel 1 voor biomassacategorieën die geclassificeerd worden als biomassarestproducten. |
Organisatie | C 1.1. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een werkend Chain-of-Custody-systeem. |
C 1.2. Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC moet waarborgen dat aan de eisen van de CoC-standaard wordt voldaan. Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst vallen. | |
C 1.3. Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody dient de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers te registreren van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt. • C1.3a. De eindgebruiker kan bij gebruik van certificaten uitsluitend een claim conform het systeem doen gelden indien alle organisaties in de toeleveringsketen (zoals producenten, verwerkers, handelaren, eindgebruikers) beschikken over een geldig CoC certificaat en juridisch eigenaar zijn van het product, zoals bedoeld door het systeem. • C1.3b. Organisaties in de toeleveringsketen, vanaf de eenheid van oorsprong tot aan de bio-energieproducent, dienen alle toepasselijke nationale en regionale wet- en regelgeving na te leven en zich te committeren aan de in de standaard voor duurzaam (bos)beheer gedefinieerde sociale eisen en gezondheids- en veiligheidseisen. • C1.3c. De systeemeigenaar dient aan te tonen welke informatie in het kader van het systeem binnen de toeleveringsketen wordt doorgegeven, naast de hier in C1.3 (III.P1) omschreven eisen. • C1.3d. Documenten, rapportages en aantekeningen worden opgesteld en bewaard als bewijs dat voldaan is aan vereisten en bepalingen, als basis voor informatie die wordt aangeleverd voor de gebruikelijke rapportage aan derden en als bewijs voor de effectieve uitvoering van maatregelen, procedures en planningen. • Ondernemers zijn verplicht alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar te bewaren. | |
Legale bronnen | C 1.4. Vermenging van materiaal dat aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer (II.P1-II.P8) voldoet met ander materiaal is toegestaan, mits voor het andere materiaal een verifieerbaar systeem geldt waarmee vastgesteld kan worden dat het afkomstig is van legale bronnen. Het materiaal mag geen illegaal gekapt hout bevatten, geen hout dat is gekapt in strijd met burgerrechten, geen hout dat is gekapt in bossen waar hoge |
beschermingswaarden bedreigd worden door beheeractiviteiten en geen hout dat is gekapt in bossen die geconverteerd worden naar plantages of anderszins als bossen verloren gaan. Dit geldt voor nieuw materiaal en pre- consumer gerecycled materiaal. Toelichting: Voor post-consumer gerecycled materiaal volstaat het wanneer de status ervan als post-consumer gerecycled materiaal wordt vastgesteld door een verifieerbaar systeem; de legaliteit van de oorsprong van het hout wordt buiten beschouwing gelaten. De legaliteit van de oorsprong van pre- consumer gerecycled materiaal moet daarentegen wel door een verifieerbaar systeem worden vastgesteld. | |
C1.5. Hout dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet, inclusief houtproducten, hout uit andere geverifieerde legale bronnen en hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen worden administratief gescheiden. Hout uit niet-geverifieerde (legale) bronnen wordt tevens fysiek gescheiden van hout uit de andere twee bronnen. | |
Gemengd hout en samengestelde producten | C1.6a. Indien materialen met een verschillende duurzaamheidsclaim gemengd worden, dient/dienen (een van) de volgende benaderingen gevolgd te worden: Massabalansclaim: • De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen. • De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd. Percentage-based claim: • Het percentage materiaal dat aan de criteria voor duurzaam bosbeheer voldoet in een product of productlijn wordt vermeld. Toelichting: De percentage-based claim mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bosbouw afkomstige biomassa. |
Gemengde niet uit de bosbouw afkomstige grondstoffen | C1.6b. Indien materiaal dat niet uit de bosbouw afkomstig is en aan de gestelde duurzaamheidscriteria voldoet gemengd wordt met ander materiaal , dient de volgende benadering gevolgd te worden: Massabalansclaim: • De informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de materialen met verschillende duurzaamheidskenmerken blijft aan het mengsel toegewezen. • De som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd. |
Chain-of-Custody- groepscertificering | III.P2. Bij groepscertificering van de CoC moet de standaard voorschrijven dat de groep als geheel aan dezelfde eisen voldoet die aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen: |
Juridische entiteit | C 2.1. Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel. |
Groepsleiding | C 2.2. De groep heeft een managementsysteem dat voldoende garanties |
biedt dat aan C 2.3 (III.P2) wordt voldaan. | |
C 2.3. De groep werkt volgens principe 1; daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn. | |
Registratie | C 2.4. De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen: • namen en adressen van de groepsleden; • een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten van de CoC. • de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden. |
Logo's en labels | III.P3. Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen: |
Vormgeving en gebruik van logo's en labels | C 3.1. De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste: • omschrijving van logo's en labels; • ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen, inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn is opgenomen; • rechten om logo's en labels te gebruiken; • instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve tekst die ze weergeven. |
Auteursrecht | C 3.2. Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd. |
Duidelijke en correcte claims | C 3.3. Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende claims te voorkomen. |
Klimaat- en bio-energieaspecten met betrekking tot de Chain of Custody | |
Vermindering BKG- uitstoot | III.P4. Voor iedere afzonderlijke processtap in de Chain of Custody zijn gegevens over de BKG-uitstoot bekend. |
Massabalans | III.P5. Indien gebruik gemaakt wordt van een massabalansclaim gelden naast C1.6 (III.P1) de volgende eisen: • het dient minimaal op het niveau van een locatie (site) te worden toegepast; • de duurzaamheidskenmerken van een mengsel moeten terug herleid kunnen worden tot de afzonderlijke stromen; • informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de stroom blijft aan het mengsel gekoppeld; • de som van alle stromen die aan het mengsel onttrokken worden heeft dezelfde duurzaamheidskenmerken, in dezelfde hoeveelheden, als het totaal van alle aan het mengsel toegevoegde stromen, rekening houdend met toepasselijke conversiefactoren. |
Legale houtbronnen: mixed-claim | III.P6. Indien zoals gedefinieerd in criterium C1.4 (III.P1), materiaal dat voldoet aan alle relevante criteria voor duurzaam bosbeheer gemengd wordt met ander materiaal gelden de volgende eisen: • Maximaal 30 volumeprocent van het in de producten gebruikte materiaal bestaat uit ander materiaal. Voor producten op basis van houtsnippers en vezels is een combinatie met 50% ander materiaal tijdelijk toegestaan. Deze vrijstelling voor deze 50 % geldt tot 31 december 2015. • Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal mag geen illegaal gekapt hout bevatten, geen hout dat is gekapt in strijd met burgerrechten, geen hout dat is gekapt in bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden door beheeractiviteiten en geen hout dat is gekapt in bossen die geconverteerd worden naar plantages of anderszins als bossen verloren gaan. • Het aandeel van 30% (of 50%) ander materiaal dient te voldoen aan de eisen ten aanzien van koolstofschuld, ILUC en een vermindering van de BKG-uitstoot. |
3. BIJLAGE: BEOORDELINGSTABEL VOOR BIOMASSA VANUIT HET OOGPUNT VAN KOOLSTOFSCHULD
In onderstaande tabel wordt aangegeven of de betreffende soorten biomassa voldoet of niet voldoet aan het criterium van koolstofschuld. De beoordeling in de tabel heeft uitsluitend betrekking op risico's ten aanzien van koolstofschuld en niet op andere duurzaamheidscriteria.
Biomassa | Beoordeling | |
1. | Land waarop de teelt en/of oogst van biomassa niet is toegestaan | |
Structureel gedraineerd land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt. | Voldoet niet | |
Land dat na januari 2008 is geconverteerd van wetlands naar andere (drogere) ecosystemen. | Voldoet niet | |
2. | Hout uit bossen die voldoen aan de relevante Nederlandse duurzaamheidseisen uit hoofdstuk 2 | |
2.1 | Algemene eis | |
2.1.1 | Er is schriftelijk bewijs dat de bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, beheerd wordt met het oog op het op lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden. Dit bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk zoals beschreven in de criteria voor duurzaam bosbeheer (onder II.P6). | |
2.2 | Duurzaam beheerde productiebossen met een rotatieperiode van 40 jaar of minder | |
2.2.1 | Hout uit productiebossen die vóór 1 januari 2008 zijn aangelegd of ontstaan. | Voldoet |
2.2.2 | Hout uit productiebossen die op of na 1 januari 2008 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi-)natuurlijke bossen. | Voldoet niet |
2.2.3 | Hout uit productiebossen die op of na 1 januari 2008 zijn aangelegd op landbouwgrond of grasland. | Voldoet (het ILUC-criterium is van toepassing) |
2.3 | Duurzaam beheerde bossen anders dan bedoeld onder 2.2 | |
2.3.1 | Tak- en tophout – algemeen | Voldoet |
2.3.2 | Stronken | Voldoet niet |
2.3.3 | Stronken die om andere redenen dienen te worden verwijderd (bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen). | Voldoet |
2.3.4 | Rondhout uit een bos met een rotatieperiode van meer dan 40 jaar is alleen acceptabel als grondstof voor bio-energie indien aan de volgende bijkomende voorwaarde wordt voldaan: | Voldoet |
Er is gedocumenteerd bewijs dat slechts een beperkt deel van de waarde van het gekapte hout gebruikt wordt voor de productie van bio-energie (exclusief dunningshout). Dit moet ervoor zorgen dat het beheer van bossen gericht blijft op het genereren van diverse producten en dat bos niet primair voor bio-energie gekapt wordt. Als indicator hiervoor wordt gebruik gemaakt van volume. Bij houtoogst (exclusief dunningen) mag gemiddeld minder dan de helft van het rondhout voor houtpellets gebruikt worden. De houtpelletmill moet hier zorg voor dragen. Toelichting: de indicator maakt gebruik van volume in plaats van economische waarde omdat het in praktijk moeilijk is het percentage van de waarde die naar houtpellets gaat betrouwbaar vast te stellen, omdat marktprijzen lokaal verschillen en sterk kunnen veranderen over tijd, wat ongewenste onzekerheden zou veroorzaken bij een waarde- indicator. De afgelopen 10 jaar lag de verhouding tussen pulphout prijzen en zaaghout prijzen voor hout op stam inbijvoorbeeld het zuiden van de VS tussen de 2,5 en 5. Bovenstaande volume-indicator beperkt daarmee de fractie van de economische waarde van een houtoogst die naar houtpellets gaat tot gemiddeld 23%. Deze indicator zal in de praktijk getoetst worden op uitvoerbaarheid waarbij met name aandacht zal zijn voor de vraag of de benodigde data voor deze indicator verzameld en geverifieerd kan worden in de verschillende houtpellet producerende regio’s. Indien de indicator niet uitvoerbaar blijkt, zal een andere indicator worden gezocht en is in tussentijd de indicator niet toetsbaar en dus buiten werking. | ||
3 | Hout uit bossen die niet voldoen aan de relevante Nederlandse duurzaamheidseisen uit hoofdstuk 2 | |
Alle niet sub 2.1-2.3 gespecificeerde bostypen. | Voldoet niet | |
4 | Primaire biomassa stromen die niet uit natuurlijk bos of productiebos afkomstig zijn | |
4.1 | Hout afkomstig van onderhoud aan landschapselementen, parken, lanen, enz. | Voldoet |
4.2 | Biomassarestproducten die vrijkomen bij het beheer van andere natuurgebieden dan bosgebieden wanneer de activiteiten in het kader van de biomassaoogst gericht zijn op de instandhouding of versterking van specifieke functies van het gebied, zoals de natuurlijke kenmerken of de recreatieve functies. | Voldoet |
5. | Secundaire biomassastromen |
5.1 | Restproducten uit de houtverwerking (zaagsel, schors, enz.) | Voldoet |
6. | Tertiaire biomassastromen (houtafval) | |
6.1 | Afvalhout van A-kwaliteit | Voldoet |
562 | Afvalhout van B-kwaliteit | Voldoet |
6.3 | Afvalhout van C-kwaliteit | Voldoet |
4. BIJLAGE: DEFINITIES
(voorlopig; waar nodig aan te vullen met ontbrekende definities)
Andere bosproducten dan hout Alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen verkregen worden, zoals hars en loof, en alle andere plantaardige, dierlijke of plantaardige/dierlijke producten. (TPAS)
Bedreigde soorten Planten- en diersoorten die minimaal als "bedreigd" geclassificeerd zijn in de mondiale rode lijst van de IUCN en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing van de rode lijst van de IUCN. (TPAS)
Biodiversiteit De variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, inclusief, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; hierin is ook begrepen de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen. (TPAS)
Bos Terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking van meer dan 10%, of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken. Het betreft geen gebied dat overwegend stedelijk of in agrarisch gebruik is. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Bosbeheer Het plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch, sociaal en/of cultureel gebied en/of op milieugebied. (TPAS)
Bosbeheerder De eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid. (TPAS) Bosbeheereenheid Eén of meer bospercelen – hetzij natuurlijk bos, aangeplant bos of een ander soort bos – die als één geheel wordt beheerd.
Certificering De afgifte van een schriftelijk bewijs (het certificaat) door een onafhankelijke externe instantie waaruit blijkt dat deze een bosbeheereenheid, biomassaproductie-eenheid of bedrijf uit de Chain of Custody onderzocht heeft en vastgesteld heeft dat deze voldoet aan de in de standaard opgenomen eisen. (TPAS)
Certificeringssysteem (voor biomassa) Het stelsel van regels dat zorgt voor een schriftelijke verklaring (certificaat) door een onafhankelijke externe instantie dat ze een audit heeft gedaan waarbij is geverifieerd of het (management)systeem voldoet aan de eisen die gespecificeerd zijn in een standaard. Een standaard kan variëren van een enkel criterium tot een heel stelsel van principes en criteria voor de gehele keten van de bron tot de consument. Essentieel voor een certificeringssysteem is de traceerbaarheid van producten door de keten.
Certificeringssysteem (voor hout) Een wettelijk geregistreerd systeem dat tot doel heeft duurzaam bosbeheer te bevorderen door certificering van bosbeheer en van de bijbehorende Chain of Custody. (TPAS)
Chain of Custody (CoC) (algemeen) De keten van bewijs waarin producten worden vervaardigd en gedistribueerd, van hun oorsprong tot aan de bio-energieproducent.
Chain of Custody voor hout (CoC) De keten van alle opeenvolgende entiteiten die uit de bosbouw afkomstige producten oogsten en verwerken en die deel uitmaken van de distributieketen van bos tot eindgebruiker. (TPAS)
Chemicaliën Alle soorten meststoffen, biociden en hormonen. (TPAS)
CoC-systeem Een samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee de traceerbaarheid van gecertificeerd materiaal verzekerd wordt. (TPAS)
Conversie (van natuurlijk bos) Menselijke activiteit waardoor een natuurlijk bos wordt omgezet in een andere vorm van grondgebruik (TPAS), bossoort of plantage.
Duurzaam bosbeheer Het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij
koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht. (TPAS)
Ecologische functies Ecologische processen die in belangrijke mate gunstig voor de samenleving zijn. (TPAS)
Ecologische kringlopen Natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen. (TPAS)
Eigendoms- en gebruiksrechten De rechten om land, gebieden en hulpbronnen in traditioneel door inheemse volken en de plaatselijke bevolking bewoonde streken te bezitten, gebruiken, ontwikkelen en daarover zeggenschap uit te oefenen. (TPAS)
Genetisch gemodificeerd organisme Een organisme dat getransformeerd is door het inbrengen van een of meer transgenen. (TPAS)
Groep (of regioverband) Juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied samenwerken; of bedrijven die actief zijn in een bepaald segment van de Chain of Custody. (TPAS)
Groepscertificering: Certificering van een groep of regioverband waarbij de certificering geldt voor de groep als geheel. Hieronder vallen zowel de certificering van groepen als de certificering van ondernemingen met diverse vestigingen (multi-site-certificering) binnen de CoC. Bij groepscertificering beoordelen certificeringsinstellingen deelnemende groepsleden op basis van steekproeven ter vaststelling van het bestaan van gemeenschappelijke, centraal geadministreerde en bewaakte controle- en verslagleggingssystemen.
Habitat De plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt. Hout van noodkap Beschadigde, stervende of dode bomen die verwijderd worden vanwege schadelijke invloeden zoals wind of ijsstormen of de verspreiding van invasieve epidemische bospathogenen, insecten en ziekten of andere epidemische biologische risico's voor het bos, maar
niet vanwege concurrentie. Onder noodkap valt tevens hout dat verwijderd wordt om het risico op brand te verkleinen. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Houtkap Het volume (gemeten met schors) van alle bomen, levend of dood, met een diameter van meer dan 10 cm op borsthoogte, die jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt worden. Hierbij gaat het om het volume van alle gekapte bomen, ongeacht of deze wel of niet verwijderd worden. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Jaarlijks toegestane kap (annual allowable cut, AAC) Het volume hout dat jaarlijks binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, gewoonlijk uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar. Bij de berekening van de AAC moet rekening gehouden worden met landschap, bossoorten, ecologische beschermingsgebieden en infrastructuur, en de AAC mag de jaarlijkse netto aanwas op de lange termijn niet overschrijden. (TPAS)
Juridisch gebruiksrecht (van de bosbeheerder) Het door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verleende recht om in een bepaald gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren. (TPAS) Metasysteem Organisatie die geen eigen certificeringssysteem beheert maar in plaats daarvan beoordeelt of nationale of regionale certificeringssystemen aan haar algemene standaard voldoen. (TPAS)
Multifuncrioneel bos Een bos waarvan het beheer gericht is op de instandhouding en/of versterking van diverse, naast elkaar bestaande functies, bijvoorbeeld de functies natuur, landschap, recreatie en de productie van hout en biomassa. Als regel is er niet één dominante functie die de instandhouding en/of versterking van de andere functies in de weg staat (zo mag het bosbeheer niet uitsluitend gericht zijn op een optimale houtproductie). In de praktijk kan de multifunctionaliteit van het bos afgelezen worden aan de consistentie van de genomen beheermaatregelen: maatregelen ter versterking van specifieke soorten (flora en fauna), instandhouding van de recreatieve infrastructuur (wandelpaden), houtkapactiviteiten.
Ontbossing De directe, door de mens veroorzaakte omzetting van bebost gebied in niet-bebost gebied. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Plantagebos Bosopstanden die door aanplant en/of bezaaiing tot stand komen in het kader van bebossing of herbebossing. Zij bestaan ofwel uit geïntroduceerde soorten (alle aangeplante opstanden) ofwel uit intensief beheerde opstanden van inheemse soorten die aan alle volgende criteria voldoen: een of twee soorten per plantage, gelijke leeftijdsklasse, regelmatige plantafstand. (TPAS)
Productiebos Bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie en/of andere bosproducten dan hout. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Restproducten uit bossen Tak- en tophout, schors, onbruikbare stammen en andere gedeelten van bomen die als bijproduct ontstaan bij de reguliere kap van stammen voor zaaghout, houtpulp of bij bosbeheer ten behoeve van andere functies zoals in multifunctionele bossen – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Restproducten uit natuur en landschapsbeheer Restproducten die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.
Rondhout Hout van de stam van een boom; niet van de takken, stronk of wortel – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Rotatieperiode van een productiebos De tijd tussen het moment waarop een opstand (van bomen van gelijke leeftijdsklasse) wordt gezaaid of geplant en het tijdstip waarop die boomopstand wordt geoogst – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Stronk Het gedeelte van een plant en met name een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Systeemmanager Persoon die optreedt als (wettelijk) vertegenwoordiger van het certificeringssysteem. (TPAS)
Tak Een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit de hoofdstam of
-stengel van een plant voortkomt. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium..
Dunningshout Bij dunningswerkzaamheden verwijderde bomen met het oog op vermindering van de dichtheid van opstanden en verbetering van de diametergroei en het volume van de resterende opstanden. Staande houtvoorraad van onacceptabele kwaliteit, gedefinieerd als bomen die als structureel zwak beschouwd worden of die een geringe groeikracht hebben en niet het vermogen hebben om uit te groeien tot een zaaghoutstam van 12 voet (366 cm) of nog ten minste 10 jaar te leven. Hieronder vallen tevens bomen die verwijderd worden om het risico op brand te verkleinen. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
Verificatie: Verificatie van gegevens en duurzaamheidsclaims is het vermogen van organisaties om door rapportering van gegevens en duurzaamheidsclaims aan de betreffende instantie aan te tonen dat de duurzaamheidseisen nageleefd worden. Deze informatie dient vergezeld te gaan van een verificatieverklaring waarin een onafhankelijke verificateur bevestigt de gegevens gecontroleerd te hebben en geen misstanden aangetroffen te hebben in de gerapporteerde data en de daarvoor gehanteerde systemen..
Verifieerbaar systeem (voor niet-gecertificeerd materiaal) Een pakket regels, procedures en documenten waarmee vastgesteld kan worden dat niet-gecertificeerd materiaal in een product of productlijn inderdaad afkomstig is van niet-betwiste, in elk geval legale bronnen. (TPAS) Wetlands Land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water. (EU-RED) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.
III - Overeengekomen criteria die niet passen bij een wettelijke verankering
Over bijgaande principes en criteria was overeenstemming is overeenstemming tussen de betrokken partijen. Ze kunnen echter niet in wet- en regelgeving worden vastgelegd, met name vanwege de WTO. Verder is bij het principe I.P3. geen toetsbaar criterium bedacht.
Principe | Criterium |
Concurrentie om hulpbronnen | I.P3. Biomassaproductie voor energie mag de lokale voedselvoorziening en lokale biomassatoepassingen niet in gevaar brengen. |
Sociale aspecten | |
Belangen van belanghebbenden | II.P2. Er dient rekening gehouden te worden met de belangen van direct en indirect betrokken belanghebbenden. |
Eigendoms- en gebruiksrechten | C 2.1. De juridische status van het beheer van de bosbeheereenheid en de rechten van de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, ten aanzien van eigendom- of gebruiksrechten, zowel wettelijk als traditioneel, met betrekking tot de bosbeheereenheid of enig gedeelte daarvan zijn geïnventariseerd en moeten gerespecteerd worden. |
Raadpleging en toestemming | C 2.2. Ten aanzien van het bosbeheer vindt effectieve communicatie met en raadpleging en participatie van belanghebbenden plaats. Toelichting: De aanwezigheid van een plan en rapportages over hoe en wanneer met belanghebbenden gecommuniceerd wordt worden beschouwd als indicatoren van effectieve communicatie. |
C 2.3. De plaatselijke bevolking en inheemse volken moeten inspraak hebben in het bosbeheer op basis van vrijelijk tot stand gekomen voorafgaande en weloverwogen instemming, en hebben het recht toestemming te verlenen of te weigeren en, indien van toepassing, schadevergoeding te ontvangen waar hun bezittingen / gebruiksrechten op het spel staan. Toelichting: Met vrijelijk tot stand gekomen voorafgaande en weloverwogen instemming wordt bedoeld: Het recht van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen om toestemming te verlenen of te weigeren voor activiteiten die op hun land en in hun gebieden gepland zijn of die van invloed zullen zijn op hun cultuur en traditionele kennis. De informatie waarop zij hun beslissingen zouden moeten baseren dient |
volledig te zijn, op een begrijpelijke manier gepresenteerd te worden en tijdig beschikbaar gesteld te worden. Toelichting: De plaatselijke bevolking en inheemse volken kunnen activiteiten uitsluitend voorkomen door hun toestemming te onthouden indien hun eigendom- of gebruiksrechten, zowel wettelijk als traditioneel, op het spel staan. | |
Openbare toegankelijkheid | C 2.4. Het bosbeheerplan en de bijbehorende kaarten, relevante monitoringresultaten en informatie over de toe te passen bosbeheermaatregelen zijn openbaar toegankelijk, behoudens strikt vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Toelichting: Openbare toegankelijkheid houdt in dat indien belanghebbenden beperkt toegang tot bepaalde media hebben, het beheerplan via andere kanalen verspreid wordt. Afhankelijk van de mate van gedetailleerdheid van het beheerplan, dient ofwel het volledige plan of een samenvatting daarvan beschikbaar te zijn inclusief bijbehorende kaarten, behoudens strikt vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Toelichting: Voor zover mogelijk en noodzakelijk kan informatie over het bosbeheer ook aan de mensen in het bos worden medegedeeld door middel van ter plaatse aan te brengen markeringen of informatiepanelen. |
Geschillenbeslechting | C 2.5. Er bestaan adequate mechanismen voor het beslechten van geschillen met betrekking tot bosbeheer, eigendoms- en gebruiksrechten, werkomstandigheden of sociale voorzieningen. Toelichting: In het geval van een conflict van aanzienlijk omvang wordt de bosbeheereenheid niet gecertificeerd. Toelichting: Met adequate mechanismen wordt bedoeld mechanismen voor geschillenbeslechting, waarbij klachten of geschillen in een beschreven, transparant proces worden behandeld, inclusief engagement met de betrokkenen. De afhandeling van klachten wordt daarbij gedocumenteerd. Toelichting: Bij aantoonbare beschadiging of verlies van bezittingen/gebruiksrechten dient evenredig te worden gecompenseerd. |
Terreinen van culturele | C 2.6. Terreinen van culturele en traditioneel economische waarde worden in overleg met de belanghebbenden in kaart gebracht en |
en economische waarde | geïnventariseerd en worden gerespecteerd. |
Gezondheid en arbeidsomstandigheden | II.P3. Veiligheid, gezondheid en arbeidsomstandigheden dienen gewaarborgd en waar nodig verbeterd te worden. |
Gezondheid en veiligheid | C 3.1. De (bos)beheerder dient gezondheids- en veiligheidsmaatregelen te treffen die minimaal voldoen aan de relevante wetgeving en in overeenstemming zijn met alle toepasselijke ILO-verdragen, ter bescherming van de werknemers, inclusief aannemers en hun personeel en, voor zover van toepassing, de plaatselijke en inheemse bevolking. Toelichting: In het kader van dit criterium zijn de kernverdragen van de ILO: Verdrag 155 - Beroepsveiligheid en gezondheid en de bijbehorende aanbeveling 164; Verdrag 161 - Bedrijfsgezondheidsdiensten en de bijbehorende aanbeveling 171. |
Arbeidsvoorwaarden | C 3.2. Werknemers hebben het recht zich te organiseren en over loon en arbeidsomstandigheden te onderhandelen, overeenkomstig nationale wetgeving en de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Toelichting: De volgende ILO-verdragen zijn relevant: • ‘Vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen’ (verdragen 87 en 98); • ‘Uitbanning van gedwongen of verplichte arbeid’ (verdragen 29 en 105); • ‘Uitbanning van discriminatie in arbeid en beroep’ (verdragen 100 en 111); • Verdrag over de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138) • Verdrag over de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182) |
Ggo's | C 4.7. Genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) mogen niet gebruikt worden. |