DEEL II. BEËINDIGING VAN GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE- OVEREENKOMSTEN: DE LEGE LATA
DEEL II. BEËINDIGING VAN GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE- OVEREENKOMSTEN: DE LEGE LATA
259. OVERZICHT. Hierna beschrijven we de huidige wetgeving, rechtspraak en rechtsleer over de beëindiging van overeenkomsten tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur. We bespreken die wetgeving, rechtspraak en rechtsleer kritisch, binnen het bestaande juridische kader. Daarbij focussen we op de vastgestelde dispariteit in de regelgeving, rechtspraak en rechtsleer (supra nrs. 1 en 240). Eerst volgt een bespreking van de zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen, die in principe van toepassing zijn op de geïntegreerde distributieovereenkomsten (titel A). Daarna belichten we de specifiek toegepaste gemeenrechtelijke en de bijzondere beëindigingsvormen (titel B). Ten slotte beschrijven we de fase na de beëindiging van de geïntegreerde distributieovereenkomst (titel C).
260. VOORAFGAANDE OPMERKING OVER DE STRUCTUUR. Behalve in het hoofdstuk over de zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen, maken we telkens de volgende onderverdeling. Eerst geven we een overzicht van het gemeen verbintenissenrecht, dan van de specifieke toepassing of de bijzondere regels over de verkoopconcessie en franchising en ten slotte van de handelsagentuur. Om onnodige herhalingen te vermijden, verwijzen we in de alinea’s over de Alleenverkoopwet enkel naar de verkoopconcessie en niet telkens ook naar de distributiefranchising die onder de Alleenverkoopwet kan vallen wanneer zij een verkoopconcessie omvat (supra nr. 112). Enkel indien er afwijkende rechtspraak of rechtsleer van toepassing is op de distributiefranchising, vermelden we dat afzonderlijk. Indien daartoe aanleiding bestaat verwijzen we ook kort naar het statuut van de pomphouder. De geïntegreerde verkoopcommissie bespreken we slechts sporadisch omdat er daarover weinig specifieke regelgeving en rechtspraak bestaat. Indien er toch bijzondere kenmerken verbonden zijn aan de geïntegreerde verkoopcommissie, vermelden we dat niettemin in de delen die betrekking hebben op het gemeen verbintenissenrecht.
A. Zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen
a) Algemeen
261. VERHOUDING NIET GEREGELD IN DE BIJZONDERE WETTEN. De Belgische bijzondere wetten over geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeurs, namelijk de Handelsagentuurwet en de Alleenverkoopwet, verwijzen niet uitdrukkelijk naar de zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen.1124 Die beëindigingswijzen blijven niettemin van toepassing voor zover er geen andersluidende regeling opgenomen is in de toepasselijke bijzondere wetten.1125
1124 Vgl. met art. 32 Arbeidsovereenkomstenwet. Cf. o.a. A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 215, nr. 144 (over de Handelsagentuurrichtlijn) en O. VANACHTER, “Duur en beëindiging” in X. XXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), De handelsagentuurovereenkomst, Brugge, die Keure, 1995, 85, nr. 11.
1125 M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomst”, RW 1995-96, 1409, nr. 66; PH. DEVOS, De nieuwe wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst, 56; J.-X. XXXXXXX, “De nieuwe agentuurwet” in X.X. XXXXXXX (ed.), De agentuurovereenkomst - Openbare diensten - Verzekeringen - Secretariaat-Generaal, Brussel, Bruylant, 1993, 23; O. VANACHTER, “Duur en beëindiging” in X. XXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), De
Hierna verwijzen we bij de bespreking van de bijzondere regelgeving telkens naar de verhouding met de zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen.
b) Beëindiging met wederzijdse toestemming
262. GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE KAN EINDIGEN MET WEDERZIJDSE TOESTEMMING. De contractpartijen kunnen een overeenkomst met een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur op elk ogenblik met wederzijdse toestemming beëindigen (art. 1134, tweede lid BW).1126 De contractpartijen gaan akkoord dat ze voor de toekomst (behoudens andersluidend beding)1127 een einde maken aan de overeenkomst.1128 Dat is zowel mogelijk in overeenkomsten van onbepaalde als van bepaalde duur.1129 De regels over de beëindiging die de bijzondere wetgevingen vermelden, staan de toepassing van de gemeenrechtelijke beëindiging met wederzijdse toestemming niet in de weg. De beëindiging met wederzijdse toestemming is niet onderworpen aan vormvereisten.1130 Onder bepaalde omstandigheden kan
handelsagentuurovereenkomst, Brugge, die Keure, 1995, 85, nr. 11 (over agentuur); K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 218, nr. 395 en CL. VERBRAEKEN en A. XX XXXXXXXXXXX, Xxxxxx des contrats de distribution commerciale, 133.
0000 Xxxx (12e k.) 24 februari 2010, 2008/AR/1052, xxx.xxxxxxx.xx, 14: “Zoals elke wederkerige overeenkomst kan ook de handelsagentuurovereenkomst beëindigd worden door onderlinge toestemming. Ingevolge de wilsovereenstemming tussen partijen komt dan eigenlijk een nieuwe overeenkomst tot stand die de oude doet verdwijnen.” en Gent (12e k.) 18 juni 2008, nr. 2007/AR/907, onuitg., 13: “(…) dat de partijen de handelsagentuurovereenkomst met wederzijdse toestemming kunnen beëindigen.” Cf. X. XXXXXX, Franchising, 419, nr. 521 en 466-467, nr. 571; X. XXXXX, “La résiliation du contrat par accord mutuel des parties” (noot onder Xxxx. 27 november 2008), TBBR 2010, 226 e.v.; X. XXXXXX, “Beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 158, nr. 3 e.v.; CH. MATRAY, Le contrat de franchise, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 97, nr. 59;
D. PARISIS-DRESSE, Étude théorique et pratique du contrat conclu avec un agent commercial en droit belge, Xxxxxxx, 0000, 34, nr. 49; P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 980, nr. 654 (algemeen); CL. VERBRAEKEN en A. XX XXXXXXXXXXX, Xxxxxx des contrats de distribution commerciale, 214, nr. 169 (a) (over franchising) en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 14, nr. 14 e.v. (algemeen). In het Luxemburgse recht: art. 23 (1) loi du 3 juin 1994 portant organisation des relations entre les agents commerciaux indépendants et leurs commettants et portant transposition de la directive (…) (a contrario): “sans que l’autre partie y consente (…)”. In het Franse recht: art. 1134, tweede lid C.civ. en F.-X. XXXXX, Xxxxxxx xx Xxxxxxxx xx xxxxx xx xx Xxxxxxxxx, 000, xx. 000 e.v. In het Duitse recht: § 311 (1) BGB; X.XX. XXXXXX, “Typische Formen und typische Folgen der Beendigung eines Franchisevertrages” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 292, nr. 3 e.v. en X.X. XXXXXXX en X. XXXXXXXXX (eds.), Franchiserecht, 798, nr. 10 e.v.
1127 Cass. 23 december 2005, TBBR 2010, 223.
1128 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 102 e.v., nr. 99 en R. XXX XXXXXXXXX, “Schorsing en beëindiging van overeenkomsten” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Xxxxxxxx, Xxxxxx, 0000, titel “Verbreking”, 3.
0000 Xx. Xxxxxxx 3 december 1998, AR nr. 06468/97, onuitg., aangehaald door S. WILLEMART en M. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence: 1995-2004. Le contrat d’agence commerciale (Loi du 13 avril 1995)”, JT 2005, 94 (over een overeenkomst van bepaalde duur); A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 178, nr. 130 en X. XXXXXXXX, “L’agent commercial et le représentant de commerce en droit belge” in X. XXXXXXXX en J.-P. TRIAILLE (eds.), Les contrats de distribution commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 53.
0000 Xxxx (12e k. bis) 10 juni 2009, TBH 2010, 532 en RABG 2010, 1016, noot M. DAMBRE (in casu door het opstellen van een slotfactuur waarna er geen enkele andere prestatie volgde); A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 178, nr. 130; PH. DEVOS, De nieuwe wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst, 56; X. XXXXX, “La résiliation du contrat par accord mutuel des parties” (noot onder Xxxx. 27 november 2008), TBBR 2010, 229-230, nr. 11 en K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in
X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 219, nr. 397.
men de beëindiging zelfs afleiden uit het feit dat de contractpartijen de overeenkomst gedurende een bepaalde tijd niet uitvoeren, zonder dat één van hen voorbehoud maakt over die niet-uitvoering.1131 Bij beëindiging met wederzijdse toestemming is er geen opzeggingstermijn of -vergoeding verschuldigd, tenzij de contractpartijen dat uitdrukkelijk overeenkomen.1132 Wanneer er volgens de bijzondere wetgeving een cliënteelvergoeding (eventueel aangevuld met een andere vergoeding) verschuldigd is aan de distributeur, is die vergoeding volgens ons niet verschuldigd bij een beëindiging met wederzijdse toestemming, tenzij de contractpartijen een andersluidende overeenkomst sluiten. Er bestaat evenwel discussie over de vraag of de cliënteelvergoeding al dan niet verschuldigd is bij een beëindiging met wederzijdse toestemming (infra nr. 731).
c) Overmacht en imprevisie
263. GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE KAN EINDIGEN WEGENS OVERMACHT. De gemeenrechtelijke principes van overmacht zijn van toepassing op overeenkomsten met een geïntegreerde juridische onafhankelijke distributeur.1133 De contractpartijen kunnen in het distributiecontract afspraken maken over de voorwaarden en de gevolgen van overmacht omdat de regeling inzake overmacht van aanvullend recht is.1134
Een schuldenaar die zijn contractuele verbintenis(sen) niet uitvoert, is geen schadevergoeding verschuldigd aan zijn medecontractant wanneer de niet-uitvoering te wijten is aan een vreemde oorzaak die niet aan hem toerekenbaar is (art. 1147 en 1148 BW).1135 Het ontstaan, het voortduren en de gevolgen van de omstandigheid moeten onafhankelijk zijn van zijn
0000 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000.
1132 Kh. Bergen (2e k.) 15 mei 2003, DAOR 2002, afl. 64, 422 (over verkoopconcessie); Xx. Xxxxxxx 0 januari 2000, AR nr. 10300/97, onuitg., aangehaald door S. WILLEMART en M. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence: 1995-2004. Le contrat d’agence commerciale (Loi du 13 avril 1995)”, JT 2005, 94 (over agentuur). Cf. X. XXXXXX, La rupture du contrat d’agence commerciale, 139, nr. 139.
1133 X. XXXXXX-XXXXXXXX, Beyond traditional analysis of international franchise contracts, Montpellier, doctoraatsthesis Université Montpellier I, 2008, 270; M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomstenwet”, RW 1995-96, 1409, nr. 66; J.-X. XXXXXX, Xx xxxxxxxxx, 000, xx. 0000 en
M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 52.
1134 Cf. X. XXXXXXXX en F. DE LY, Droit des contrats internationaux: analyse et rédaction de clauses, Brussel, Bruylant, 2003, 435-486; J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 116, nr. 64 e.v.; D. XXXXXXXX, “Les clauses de force majeure, d’imprévision et de transfert de risques” in X. XXXX (ed.), Les clauses applicables en cas d’inexécution des obligations contractuelles, Brugge, die Keure, 2001, 2, nr. 2 e.v.; W. XXX XXXXXX en S. XXXXXXXXXX, Verbintenissenrecht, 173 en A. XXX XXXXXXX, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, 615, nr. 12 e.v.
1135 Voor meer informatie over overmacht: X. XX XXXXX, “De schorsing bij overmacht in het gemene verbintenissen- en contractenrecht” in X. XX XXXXX, X. XXXXXX en R. XXX XXXXXXXXX (eds.), Schorsing van verbintenissen en overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2010, 57-87; P.A. FORIERS en X. XX XXXXX, “Force majeure et contrat” in X. XXXX (ed.), Le droit des obligations contractuelles et le bicentenaire du Code civil, Brussel, la Charte, 2004, 241-285; X. XXXXXXXX, X. XXXXXX, X. DE LY en X. XX XXXXXXXXX, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992). Verbintenissen”, TPR 1994, 516, nr. 221 e.v.; X. XXXXXX, X. XXX XXXXXX en X. XXXX, “Chronique de jurisprudence. Les obligations: les sources (1985-1995)”, JT 1996, 726, nr. 108 e.v.; W. XXX XXXXXX en S. XXXXXXXXXX, Verbintenissenrecht, 170 e.v. en A. XXX XXXXXXX, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, 603-622, nr. 2-16. In het Nederlandse recht: art. 6:75 Nederlands BW: “Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.” Cf. III. – 3:104 DCFR (Excuse due to an impediment).
fout.1136 Overmacht veronderstelt een gebeurtenis die onafhankelijk is van de menselijke wil en die niet voorzien, voorkomen of vermeden kan worden.1137 De (toekomstige) gebeurtenis moet bij de contractsluiting onvoorzienbaar zijn, d.w.z. dat de schuldenaar het bestaan ervan bij het vaststellen van de contractvoorwaarden niet heeft ingecalculeerd en niet moest incalculeren.1138 De schuldenaar mag evenmin al in gebreke gesteld zijn om de bewuste verbintenis(sen) na te komen (cf. art. 1302 BW).1139
Overmacht wordt veroorzaakt door een voorval dat een (tijdelijke of blijvende) onoverkomelijke hindernis vormt voor de uitvoering van de contractuele verbintenis(sen).1140 De nakoming van de verbintenis(sen) moet onmogelijk zijn. Daarover bestaat er discussie in de rechtspraak en rechtsleer.1141 Volgens een eerste, klassieke strekking moet men die onmogelijkheid absoluut en dus streng interpreteren.1142 Volgens een andere, ruimere interpretatie volstaat het dat de niet-toerekenbare gebeurtenis de nakoming van de verbintenis(sen) menselijkerwijze of redelijkerwijze onmogelijk maakt.1143 Momenteel beslecht een meerderheid in de rechtsleer die discussie terecht door te bepalen dat men de onmogelijkheid moet beoordelen volgens het criterium van de normaal zorgvuldige en omzichtige schuldenaar van dezelfde categorie, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden.1144 Daarbij moet men rekening houden met de aard van de verbintenis en de graad van zorg en toewijding die opgelegd is aan de schuldenaar.1145
1136 Cass. 9 september 1983, Arr.Cass. 1983-84, 20; X. XX XXXX, Xxxxxx, XX, 000-000, xx. 599B; J.-X. XXXXXXX en
Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 82, nr. 2 e.v.; X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx, X, 000-000, xx. 000; W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 172 en A. XXX XXXXXXX, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, 607-608, nr. 4.
1137 Cass. 7 maart 2008, Pas. 2008, afl. 3, 627; Cass. 18 september 2000, Arr.Cass. 2000, 1385; Cass. 16 maart
1998, Arr.Cass. 1998, 320; Cass. 28 november 1984, Arr.Cass. 1984-85, 436; Antwerpen (2e k. quater) 2 juni
2010, Limb.Rechtsl. 2011, 46, noot X. XXXXXXX en Antwerpen (4e k.) 26 februari 2007, RW 2010-11, 574, noot
X. XX XXXXX. Cf. W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 172. Voor een uitgebreide kritische bespreking: P.A. FORIERS en X. XX XXXXX, “Force majeure et contrat” in X. XXXX (ed.), Le droit des obligations contractuelles et le bicentenaire du Code civil, Brussel, la charte, 2004, 244, nr. 4 e.v. en J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 92, nr. 18 e.v. In het Franse recht: Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 186, nr. 183 e.v. Cf. P.-H. ANTONMATTEI, Contribution à l’étude de la force majeure, Parijs, LGDJ, 1992, 315 p.
1138 X. XX XXXXX, “De schorsing bij overmacht in het gemene verbintenissen- en contractenrecht” in X. XX XXXXX, X. XXXXXX en R. XXX XXXXXXXXX (eds.), Schorsing van verbintenissen en overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2010, 64 en W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 172. Cf. P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 1386-1387, nr. 970.
1139 W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 172.
1140 Cass. 18 november 1996, Arr.Cass. 1996, 1051.
1141 Cf. X. XX XXXXX, “De schorsing bij overmacht in het gemene verbintenissen- en contractenrecht” in X. XX XXXXX, X. XXXXXX en R. XXX XXXXXXXXX (eds.), Schorsing van verbintenissen en overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2010, 67-68; J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 96, nr. 25 e.v. en X. XXXXXXXXX en CH. XXX XXX XXXX, “Het onmogelijkheidscriterium inzake overmacht: hoe onmogelijk is onmogelijk?”, TPR 2011, afl. 1, 123-161.
1142 Cass. 10 januari 1994, Arr.Cass. 1994, 17 (brand). In dezelfde zin: Antwerpen (4e k.) 26 februari 2007, RW
2010-11, 574, noot X. XX XXXXX.
0000 Xxxx. 10 november 1976, Arr.Cass. 1977, 288 (brand) (impliciet); Xxxxxxx 00 juni 1984, JT 1986, 164; X. XX XXXX, Xxxxxx, XX, 000, xx. 000 en W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 172.
1144 L. XXXXXXXX, Algemene theorie van de verbintenis, Antwerpen, Intersentia, 2000, II, 661-662, nr. 526 en J.-
X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des
Als men de restrictieve, klassieke strekking volgt, oordeelt men dat er geen overmacht is wanneer de bewuste omstandigheid de uitvoering van de verbintenissen niet volkomen onmogelijk, maar alleen moeilijker of duurder maakt.1146 Op die manier behoudt men het onderscheid tussen de principes van overmacht enerzijds en imprevisie anderzijds (infra nr. 264).1147
Overmacht die slechts tijdelijk is, heeft in principe enkel een tijdelijke schorsing van de contractuele verbintenis(sen) tot gevolg.1148 De samenwerkingsplicht, die meer uitgesproken is in geïntegreerde distributieovereenkomsten omdat zij in principe langdurige overeenkomsten uitmaken (supra nr. 48), impliceert dat de contractpartijen alles in het werk moeten stellen om de gevolgen te beperken van feiten die de uitvoering van de contractuele verbintenis(sen) tijdelijk onmogelijk maken.1149 Als de onmogelijkheid van blijvende aard is, is de schuldenaar bevrijd van de uitvoering in natura en van de betaling van schadevergoeding bij wijze van equivalent (cf. art. 1148 BW).1150 Wanneer in een wederkerige, niet-eigendomoverdragende overeenkomst één van de partijen door overmacht definitief bevrijd is van één of meerdere essentiële contractuele verbintenis(sen), aanvaardt men dat, wegens de onderlinge afhankelijkheid van de wederkerige verbintenissen in een dergelijke overeenkomst, ook de medecontractant bevrijd is van zijn verbintenis(sen).1151
Indien een overeenkomst eindigt door overmacht is er geen opzeggingstermijn of
-vergoeding verschuldigd.1152 Wanneer de distributeur volgens de bijzondere wetgeving
obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 96-97, nr. 27. Cf. X. XXXXXXXXX en CH. XXX XXX XXXX, “Het onmogelijkheidscriterium inzake overmacht: hoe onmogelijk is onmogelijk?”, TPR 2011, afl. 1, 161, nr. 32, die dit het criterium van de “relatieve onmogelijkheid in abstracto” noemen en die pleiten voor een herformulering van de Belgische wettelijke bepaling in die zin.
1145 P.A. FORIERS en X. XX XXXXX, “Force majeure et contrat” in X. XXXX (ed.), Le droit des obligations contractuelles et le bicentenaire du Code civil, Brussel, la charte, 2004, 250, nr. 11 en P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 1384, nr. 965.
1146 Cass. 23 februari 1967, Arr.Cass. 1967, 797; X. XX XXXXX, “De schorsing bij overmacht in het gemene verbintenissen- en contractenrecht” in X. XX XXXXX, X. XXXXXX en R. XXX XXXXXXXXX (eds.), Schorsing van verbintenissen en overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2010, 68 en X. XXXXXXXX, X. XXXXXX, X. DE LY en X. XX XXXXXXXXX, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992). Verbintenissen”, TPR 1994, 519, nr. 223.
1147 Voor meer informatie over het onderscheid tussen de overmachts- en imprevisieleer: J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Xxxxxxxx, 2011, 98 e.v., nr. 29.
1148 Cass. 13 januari 1956, Arr.Verbr. 1956, 367. Cf. X. XX XXXXX, “De schorsing bij overmacht in het gemene verbintenissen- en contractenrecht” in X. XX XXXXX, X. XXXXXX en R. XXX XXXXXXXXX (eds.), Schorsing van verbintenissen en overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2010, 70 e.v. en P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 1397, nr. 982.
1149 W. XXX XXXXXX, “Langdurige overeenkomsten. Prijsbepaling, Aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden, Conflictregeling” in Hulde aan Xxxx Xxxxxxx, Brussel, Bruylant, 1982, 397, nr. 14.
1150 Cf. Cass. 6 december 1985, Arr.Cass. 1985-86, 504 en W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER,
Verbintenissenrecht, 173.
1151 P.A. FORIERS en X. XX XXXXX, “Les effets de la dissolution du contrat sur les dispositions contractuelles” in J.-X. XXXXXXX (ed.), Questions spéciales en droit des contrats, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 170, nr. 23; J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 111, nr. 53 e.v. en A. XXX XXXXXXX, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, 612, nr. 10.
1152 X. XXXXXX, “Handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXXXX e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 970, nr. 511; K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 224, nr. 406 en M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Les concessions de vente en Belgique, 165. In het Franse recht: art. L.134-11, vijfde lid X.xxx. (over agentuur): “Ces dispositions ne s'appliquent pas lorsque le contrat prend fin en raison d'une faute grave de l'une des parties ou de la survenance d'un cas de force majeure.”
aanspraak kan maken op cliënteelvergoeding (eventueel aangevuld met een andere vergoeding), zou die vergoeding ook verschuldigd moeten zijn als de overeenkomst eindigt wegens overmacht als het ontstaan daarvan niet te wijten is aan de geïntegreerde distributeur noch het gevolg is van zijn vrije beslissing, voor zover tenminste voldaan is aan de wettelijke voorwaarden in verband met die vergoeding (infra nrs. 717 en 735).
In een overeenkomst met een geïntegreerde juridisch onafhankelijke distributeur is er volgens de rechtsleer bijvoorbeeld sprake van overmacht wanneer een distributeur(-natuurlijke persoon) zijn verbintenissen definitief niet meer kan uitvoeren door invaliditeit of ziekte of wanneer het bedrijf van de opdrachtgever totaal verwoest is door omstandigheden buiten zijn wil (bv. een brand waarvan het ontstaan niet aan hem te wijten is).1153 Inzake handelsagentuur maken die gebeurtenissen geen uitzonderlijke omstandigheden uit in de zin van artikel 19, eerste lid Handelsagentuurwet omdat zij uit zichzelf de uitvoering van de contractuele verbintenissen onmogelijk maken en zij onafhankelijk zijn van een vertrouwensbreuk tussen de contractpartijen (infra nr. 543).1154
264. IMPREVISIELEER IS NIET AANVAARD. De imprevisieleer heeft betrekking op omstandigheden die de uitvoering van de verbintenis niet onmogelijk maken, maar wel onredelijk verzwaren.1155 Die omstandigheden kunnen van economische aard zijn (bv. sterke prijsschommelingen van materialen), maar ook geopolitiek of juridisch (bv. verlies van een erkenning enz.).1156 Volgens de imprevisieleer kan een contractpartij die door een contractuele afspraak benadeeld wordt, van haar verbintenis(sen) ontheven zijn indien als gevolg van een uitzonderlijke gebeurtenis het evenwicht dat op het ogenblik van de contractsluiting tussen de contractuele verbintenissen bestond, op een zodanig ernstige wijze aangetast is dat het vaststaat dat de contractpartij niet akkoord zou gegaan zijn om de daaruitvolgende verzwaring van de lasten op zich te nemen.1157 De imprevisieleer vereist omstandigheden die redelijkerwijze niet voorzienbaar zijn op het ogenblik van de contractsluiting en die niet toerekenbaar zijn aan de schuldenaar.1158 In tegenstelling tot hetgeen het geval is in tal van andere Europese landen,1159 aanvaarden de Belgische en Franse rechtspraak (vooralsnog)1160
1153 A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 188, nr. 133 en 191, nr. 134 en K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 225-226, nr. 407. In dezelfde zin (in het arbeidsrecht): Arbh. Brussel (4e k.) 12 november 2008, JTT 2009, 56. Cf. evenwel: Xxxx. 10 januari 1994, Arr.Cass. 1994, 17 (over een arbeidsovereenkomst).
1154 K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. VAN DEN
XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 225, voetnoot 1018. Contra (volgens ons ten onrechte): M. WILLEMART en
S. XXXXXXXXX, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 73.
0000 X. XXX XXXXXX, “Langdurige overeenkomsten. Prijsbepaling, Aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden, Conflictregeling” in Hulde aan Xxxx Xxxxxxx, Brussel, Bruylant, 1982, 392, nr. 12.
1156 Cf. X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 82, voetnoot 331.
1157 Cass. 30 oktober 1924, Pas. 1924, I, 565; X. XX XXXX, XX, 000-000, xx. 000; D. XXXXXXXX, “Le point sur…
l’imprévision”, JT 2007, 738; W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 175 en W. XXX XXXXXX, “Langdurige overeenkomsten. Prijsbepaling, Aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden, Conflictregeling” in Hulde aan Xxxx Xxxxxxx, Brussel, Bruylant, 1982, 392-393, nr. 12.
0000 X. XXX XXXXXX, “Langdurige overeenkomsten. Prijsbepaling, Aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden, Conflictregeling” in Hulde aan Xxxx Xxxxxxx, Brussel, Bruylant, 1982, 392, nr. 12.
1159 In het Nederlandse recht is die theorie opgenomen in art. 6:258 e.v. BW (imprévision), cf. HR 21 oktober 1988 (Mondia/Calanda), NJ 1990, 439 en X.X. XXXXXX en J.W. XX XXXXX, “Onvoorziene omstandigheden: de stand van zaken”, WPNR 2009, 369. In het Duitse recht: § 313 BGB en in het Italiaanse recht: art. 1467 Codice
de imprevisieleer niet op algemene wijze,1161 zodat het de rechter niet toekomt om de overeenkomst aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen op verzoek van de benadeelde partij.1162 De contractpartijen hebben de mogelijkheid om conventioneel de verplichting te bepalen om de overeenkomst te heronderhandelen wanneer het contractuele evenwicht grondig verstoord is als gevolg van onvoorzienbare omstandigheden (hardship-clausule).1163 Als een contractuele clausule geen gepaste oplossing biedt, kan de rechter desgevallend met
Civile. Voor een overzicht: X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 96, voetnoot
421. Cf. III – 1:110 (2) DCFR: exceptional change of circumstances en art. 6.2.1 tot 6.2.3 Unidroit Principles of International Commercial Contracts 2010, op basis waarvan een contractant zijn medecontractant kan verzoeken om een onevenwichtig geworden overeenkomst te heronderhandelen.
1160 In Kh. Luik 15 september 1995 (JLMB 1997, 1658 en TBH 1998, 446) werd de imprevisieleer wel impliciet aanvaard (de toepassingsvoorwaarden waren in casu niet voldaan). Voor een kritiek op de niet-aanvaarding van de imprevisieleer in het Belgische gemeen verbintenissenrecht, cf. o.a. X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 103, nr. 113 (die pleit voor een tussenkomst van de wetgever); CH. XXXXXXXX, “La crise et la notion d’imprévision”, RRD 2008, 175; D. XXXXXXXX, “Le point sur… l’imprévision”, JT 2007, 738- 741 en W. XXX XXXXXX, “Langdurige overeenkomsten. Prijsbepaling, Aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden, Conflictregeling” in Hulde aan Xxxx Xxxxxxx, Brussel, Bruylant, 1982, 398, nr. 14. Voor een pleidooi voor de aanvaarding van de imprevisieleer in het Franse recht (en voor een harmonisatie van de toepassingsvoorwaarden in de verschillende rechtsstelsels): M MEKKI, “Hardship et révision des contrats 1. Quelle méthode au service d’une harmonisation entre les droits?”, JCP 6 december 2010, afl. 49, 1219; X. XXXXX, “Hardship et révision des contrats 2. L’harmonisation souhaitable des conditions de la révision pour imprévision”, JCP 13 december 2010, afl. 50, 1257 en PH. XXXXXXX-XXXXX, Regards sur la théorie de l’imprévision. Vers une souplesse contractuelle en droit privé français contemporain, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Xxx-Xxxxxxxxx, 0000, 166 p.
1161 Cass. 14 april 1994, Arr.Cass. 1994, 369. Cf. Cass. (1e k.) 20 april 2006, TBBR 2009, 34; X. XXXXXXXX, La
spécificité des contrats à long terme entre firmes, 95, nr. 109; J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 130, nr. 82 en X. XXXXXX, Verbintenissenrecht, I, 155, nr. 218. In het Franse recht: Cass. civ. (Fr.) 6 maart 1876, D. 1876, I, 197, noot A. GIBOULOT (Canal de Craponne). Over de imprevisieleer: R. XXXXXXX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 846, nr. 1002 e.v.; X. XXXXXXXX, “La modification unilatérale du contrat” in La volonté unilatérale du contrat, Brussel, Ed. du Jeune Barreau, 2008, 185-226, nr. 49 e.v.; X. DIEUX, “Réflexions sur la force obligatoire des contrats et sur la théorie de l’imprévision en droit privé” (noot onder Xx. Xxxxxxx 00 januari 1979), RCJB 1983, 386-409; X. XXXXXXXX, “Le bouleversement de l’économie contractuelle à la suite d’un changement de circonstances: quelques éclairages nouveaux”, TBBR 2000, 479-503 (deel 1) en 572-589 (deel 2); CH. XXXXXXXX, “La crise et la notion d’imprévision”, RRD 2008, 175-178; D. XXXXXXXX, “Le point sur… l’imprévision”, JT 2007, 738-741; D. XXXXXXXX, Changement des circonstances et bouleversement de l’économie contractuelle, Brussel, Bruylant, 1986, 714 p.; X. XXXX, “Beschouwingen over het imprevisieleerstuk: omtrent de eventuele ontsluiting van de overeenkomst in geval van een gewjjzigd contractueel verhoudingskader”, TPR 2004, 703-752; A. XXX XXXXXXX, “Overmacht en imprevisie in het Belgische contractenrecht”, TPR 2008, 622-632, nr. 17-22 en X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, X, 000, xx. 000 e.v. Cf. X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 318 e.v. Over de heronderhandeling van de franchiseovereenkomst (in het Franse recht): X.-X. XXXXX, Xxxxxxx xx Xxxxxxxx xx xxxxx xx xx Xxxxxxxxx, 000, xx. 384 e.v.
0000 X. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 175.
1163 Bv. ICC Force Xxxxxxx Xxxxxx 2003 – ICC Hardship Clause 2003; X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000;
X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 87, nr. 96 e.v.; X.X. XXXXXX, “Imbalance in Long-Term Commercial Contracts”, ERCL 2009, afl. 4, 427-445; X. XXXXXXXX en F. DE LY, Droit des contrats internationaux: analyse et rédaction de clauses, Brussel, Bruylant, 2003, 487-530; J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 151, nr. 112 e.v.; PH. MARCHANDISE, “De l’obligation de renégociation”, DAOR 2011, afl. 98, 227; X. XXXXXX en X. XXXXX, “Les clauses d’adaptation de contrats” in Les grandes clauses des contrats internationaux, Brussel, Bruylant, 2005, 111 e.v.; D. XXXXXXXX, “Les clause de force majeure, d’imprévision et de transfert de risques” in X. XXXX (ed.), Les clauses applicables en cas d’inexécution des obligations contractuelles, Brugge, die Keure, 2001, 23-24, nr. 29; X. XXXXX, Le hardship dans le droit du commerce international, Brussel, Bruylant, 2003, 129-164; W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 176 en A. XXX XXXXXXX, “Overmacht- en imprevisieclausules” in CBR (ed.), Nuttige tips voor goede contracten, Mechelen, Kluwer, 2003, 53-65.
toepassing van de leer van de matigende werking van de goede trouw en het verbod op rechtsmisbruik het recht ontzeggen om zijn contractuele rechten uit te oefenen op een wijze die, als gevolg van de tussengekomen onvoorzienbare omstandigheden, kennelijk onaanvaardbaar is geworden.1164
Het Belgische Hof van Cassatie aanvaardt de imprevisieleer in verband met artikel 79, eerste lid Weens Koopverdrag.1165 Volgens dat artikel is een partij in een internationale koopovereenkomst niet aansprakelijk voor een contractuele tekortkoming indien ze aantoont dat de tekortkoming veroorzaakt is door een verhindering die buiten haar macht lag en dat van haar redelijkerwijze niet kon worden verwacht dat ze bij het sluiten van de overeenkomst met die verhindering rekening zou hebben gehouden of dat zij deze of de gevolgen ervan zou hebben vermeden of te boven zou zijn gekomen. In casu had de zaak betrekking op koopovereenkomsten van stalen buizen en steeg de internationale staalprijs na de contractsluiting op onvoorzienbare wijze met 70 %. Het Hof van Cassatie besliste dat gewijzigde omstandigheden die niet redelijkerwijze voorzienbaar waren bij de contractsluiting en die onmiskenbaar van aard zijn om de last van de uitvoering van de overeenkomst op onevenredige wijze te verzwaren, onder omstandigheden een verhindering kunnen uitmaken in de zin van artikel 79, eerste lid Weens Koopverdrag. Het Hof verwees daarbij expliciet naar de algemene beginselen die het recht van de internationale handel beheersen, zoals onder meer neergelegd in de Unidroit Principles of International Commercial Contracts. De toekomst zal uitwijzen of men die jurisprudentiële aanvaarding van de imprevisieleer ook mag doortrekken naar overeenkomsten die niet onder het Weens Koopverdrag vallen.1166 Volgens ons kan men uit dit arrest niet afleiden dat het Hof van Cassatie de imprevisieleer ook in het Belgische verbintenissenrecht aanvaardt. Toch kan men zich afvragen of het Hof geen onverantwoorde ongelijkheid schept door de imprevisieleer enerzijds als een algemeen beginsel te aanvaarden in de internationale handel, maar dat principe anderzijds te verwerpen in het zuiver nationale recht.
Het Franse Hof van Xxxxxxxx zette ook enkele stappen in de richting van een aanvaarding van de imprevisieleer, onder meer in een arrest van 29 juni 2010.1167 De zaak die aanleiding gaf tot dat arrest betrof een onderhoudsovereenkomst die gesloten werd voor een bepaalde duur (12 jaar), tegen betaling van een jaarlijkse forfaitaire vergoeding. Tijdens de duur van die overeenkomst stegen de prijzen van de grondstoffen (o.a. metaal) en de contractpartij weigerde op grond van die omstandigheden de overeenkomst uit te voeren. Het Hof van Xxxxxxxx verbrak een arrest van het hof van beroep te Parijs omdat het hof niet inging op het verzoek van die contractpartij om na te gaan of de evolutie van de economische omstandigheden en in het bijzonder de stijging
1164 W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 176. In die zin: Xxxx. 14 april 1994, RW 1994-95, 435 en P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 111-112, nr. 108. Cf. X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 97, nr. 110.
1165 Cass. (1e k.) 19 juni 2009, DAOR 2010, afl. 94, 149, noot D. XXXXXXXX; RW 2009-10, 744-745 en X. XXX,
“Gewijzigde omstandigheden in internationale koopcontracten: het Hof van Cassatie als pionier”, RW 2009- 2010, 730 en TBH 2010, 879, xxxx X. XXXXXXXX.
1166 X. XXX, “Gewijzigde omstandigheden in internationale koopcontracten: het Hof van Cassatie als pionier”, RW 2009-2010, 737; J.-X. XXXXXXX en Y. XXXXXX, “Force majeure et imprévision en matière contractuelle” in X. XXXXXX e.a., Droit des obligations, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011, 150, nr. 111; X. XXXXXXXX, “Hoe contracteren onder CISG aanleiding kan geven tot onvoorziene omstandigheden” (noot onder Xxxx. 19 juni 2009), TBH 2010, 889 en D. XXXXXXXX, “Renégociation du contrat en cas de changement de circonstances: une porte entrouverte?” (noot onder Xxxx. 19 juni 2009), DAOR 2010, afl. 94, 156.
1167 Cass. com. (Fr.) 29 juni 2010, nr. 09-67.369, JCP 25 oktober 2010, nr. 43, 1056, noot TH. FAVARIO (in casu
verval van de oorzaak) en Cass. civ. (Fr.) 16 maart 2004, nr. 01-15.804, Bull.civ. 2004, I, 69, nr. 86 en D. 2004, 1754, noot D. MAZEAUD (in casu verplichting tot heronderhandelen op basis van de loyauteitsverplichting en de verplichting tot uitvoering te goeder trouw). Cf. Art. 1135-1 avant-projet Catala: “Dans les contrats à exécution successive ou échelonnée, les parties peuvent s’engager à négocier une modification de leur convention pour le cas où il adviendrait que, par l’effet des circonstances, l’équilibre initial des prestations réciproques fût perturbé au point que le contrat perde tout intérêt pour l’une d’entre elles.” en Art. 1135-2: “A défaut d’une telle clause, la partie qui perd son intérêt dans le contrat peut demander au président du tribunal de grande instance d’ordonner une nouvelle négociation.”
van de kostprijs van de grondstoffen al dan niet een ontwrichting tot gevolg had van de algemene structuur van de overeenkomst (l’économie générale du contrat) die de contractpartijen op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst voor ogen hadden en de aangegane verbintenis al dan niet van elke werkelijke tegenprestatie beroofde. Het hof van beroep ging volgens het Hof van Cassatie ook op onterechte wijze niet in op de vraag of de contractuele verbintenis waarvan de uitvoering werd gevraagd, ernstig betwistbaar was rekening houdend met de ingrijpende verandering (bouleversement) van de structuur van de overeenkomst. Hoewel het Hof van Cassatie de imprevisieleer lijkt te erkennen, verwijst het tussen de regels naar de theorie van het verval van oorzaak (cf. de verwijzing naar art. 1131 C.civ.).1168 Ook in Frankrijk moet men de toekomstige rechtspraak afwachten omdat dit arrest geen princiepsarrest blijkt te zijn (het arrest werd trouwens niet gepubliceerd in het Bulletin) waarin het Hof van Cassatie de imprevisieleer ondubbelzinnig aanvaardt.1169
De discussie over de aanvaarding van de imprevisieleer is een gemeenrechtelijke discussie, die uiteraard niet typisch is voor de distributieovereenkomsten. Typerend voor geïntegreerde distributieovereenkomsten is dat zij kaderen in een langdurige commerciële relatie en dus in principe langdurige overeenkomsten zijn (supra nr. 46). Hoe langer de duurtijd van de overeenkomst is, hoe groter het risico dat er zich onvoorziene omstandigheden voordoen tijdens de duur ervan.1170 De gemeenrechtelijke discussie heeft dus een bijzonder belang voor de geïntegreerde distributie. In een distributieorganisatie is de flexibiliteit tegenover het oorspronkelijke contract een belangrijk element (supra nr. 48). Het valt te betreuren dat het gemeen verbintenissenrecht geen passende oplossing biedt. Zoals Delforge terecht vermeldt,1171 is het aangewezen dat de wetgever (bij voorkeur in het Burgerlijk Wetboek of in een wetboek privaatrecht, infra nr. 957) tussenkomt om een positieve verplichting tot heronderhandelen op te leggen bij onvoorzienbare omstandigheden, aangevuld met een oplossing voor het geval dat de heronderhandeling niet slaagt (bv. tussenkomst van een derde partij of het einde van de overeenkomst). Die regelgeving zou wel strikte voorwaarden moeten bepalen, om een uitholling te vermijden van het basisprincipe dat overeenkomsten een bindende kracht hebben (art. 1134 BW).1172 In afwachting van een tussenkomst van de wetgever verdient het aanbeveling dat de partijen een hardship-clausule opnemen in het contract en de nodige aandacht besteden aan de redactie ervan.
0000 XX. FAVARIO, “La Cour de cassation révise sa perception de l’imprévision… en toute discrétion” (noot onder Xxxx. com. 29 juni 2010), JCP 25 oktober 2010, 1056.
1169 Cf. A.-S. CHONÉ, “Vers la consécration de la théorie de l’imprévision? La Cour de cassation engagée dans une politique des petits pas.” (noot onder Xxxx. com. 29 juni 2010), LPA 24 december 2001, afl. 256, 7 en D. XXXXXXX, “L’arrêt Canal « moins »?” (noot onder Xxxx. com. 29 juni 2010), D. 2010, 2481.
1170 X. XXXXXX, Xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000; X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 82, nr. 89; X. XXXXXXXX, “Contrats à long terme et Code Civil européen” in Liber Amicorum Xxxxxx Xxxxxx, Brussel, Bruylant, 2002, 691, nr. 23 en D. XXXXXXXX, “Le point sur… l’imprévision”, JT 2007, 740.
1171 X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 424, nr. 495. In het Franse recht: L. XXXXXXXXX, Le contrat face à l’imprévu, Parijs, Economica, 2011, 512 p., die meent dat er strikt genomen geen wetswijziging noodzakelijk is met het oog op een dergelijke heronderhandelingsplicht, maar die in ondergeschikte orde toch een ontwerp van wettelijke bepalingen voorstelt, gelet op de recente ontwerpen tot hervorming van het overeenkomstenrecht (p. 512, nr. 914). In het Duitse recht: § 313 BGB.
1172 Cf. X. XXXXXXXX, “Contrats à long terme et Code Civil européen” in Liber Amicorum Xxxxxx Xxxxxx, Brussel, Bruylant, 2002, 691, nr. 23.
d) Verval wegens het wegvallen van het voorwerp
265. GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE KAN EINDIGEN DOOR VERVAL VAN HET VOORWERP: ALGEMEEN RECHTSBEGINSEL. Het Hof van Cassatie heeft het verval van verbintenissen door het teloorgaan van hun voorwerp als een algemeen rechtsbeginsel erkend.1173 Door het verval van het voorwerp van een verbintenis wordt de uitvoering in natura ervan materieel onmogelijk.1174 Een wederkerige overeenkomst eindigt van rechtswege en zonder terugwerkende kracht indien het voorwerp van een voor die overeenkomst kenmerkende verbintenis na het sluiten van de overeenkomst teloorgaat, ongeacht de oorzaak daarvan, en de overeenkomst daardoor haar bestaansreden verliest.1175 Men kan aannemen dat het verval van een verbintenis van een contractpartij in voorkomend geval ook een slechts gedeeltelijke beëindiging van de overeenkomst tot gevolg kan hebben, wanneer die overeenkomst economisch gezien en redelijkerwijze voor een deel behouden kan blijven en de uitvoering van bepaalde contractuele verbintenissen die eruit voortvloeien materieel mogelijk blijft.1176
Het principe van het verval van het voorwerp is ook van toepassing op verbintenissen uit een geïntegreerde distributieovereenkomst.1177 Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de
1173 Cass. 14 oktober 2004, Arr.Cass. 2004, 1606 en RCJB 2005, 717, noot X. XXXXXXXX. Cf. in het bijzonder de noot van X. XXXXXXXX, “Het verval van verbintenissen wegens het teloorgaan van hun voorwerp erkend als algemeen rechtsbeginsel”, RW 2005-06, afl. 22, 860.
1174 Cass. 25 juni 2010, Arr.Cass. 2010, 1954; X. XX XXXX, “Het verval als wijze van beëindiging ten gevolge van het wegvallen van voorwerp of oorzaak”, RW 1995-96, 763, nr. 8; P.A. FORIERS en X. XX XXXXX, “Les effets de la dissolution du contrat sur les dispositions contractuelles” in J.-X. XXXXXXX (ed.), Questions spéciales en droit des contrats, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 172, nr. 29; P.A. FORIERS, “Observations sur la caducité des contrats par suite de la disparition de leur objet ou de leur cause” (noot onder Xxxx. 28 november 1980), RCJB 1987, 78- 79, nr. 4 en X. XXXXXX, Verbintenissenrecht, I, 100, nr. 138.
1175 Cass. 28 november 1980, Arr.Cass. 1980-81, 352 en RCJB 1987, 70, noot P.A. FORIERS. Voor een toepassing: Kh. Brussel (25e k.) 28 november 2005, RW 2007-08, 492. Voor meer informatie over verval wegens het verdwijnen van het voorwerp: X. XX XXXX, “Het verval als wijze van beëindiging van een rechtshandeling ten gevolge van het wegvallen van voorwerp of oorzaak”, RW 1995-96, 763-770, nrs. 12-35; P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 15-69; X. XXXXXX, “De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval” in X. XXXXXX, X. XXXXX en X. XX XXXXX (eds.), Verbintenissenrecht, Xxxxxx Xxxxxx nr. 56, Brugge, die Keure, 2010, 55-56, nr. 47; X. XXXXXX en X. XXXXXX, “Het algemeen regime van de verbintenis” in X. XXXXXX en X. XXXXXXXXXXXX (eds.), Verbintenissenrecht, Xxxxxx- Xxxxxx 2000-2001, Brugge, die Keure, 2001, 15, nr. 21 e.v.; W. XXX XXXXXX en S. XXXXXXXXXX, Verbintenissenrecht, 135-136 en 257 en P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 968, nr. 648 e.v. In het Franse recht: X. XXXXXXX, La caducité des actes juridiques, Parijs, LGDJ, 2006, 607 p. en X. XXXXXXXXX, La caducité des actes juridiques en droit privé français, Parijs, L’Harmattan, 2004, 582 p.
1176 P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 973, nr. 650, 3°. Bv. Cass. 4 februari 2005, RW 2005-06, 587, noot X. XXXXXXXXXX en RABG 2006, 9, xxxx X. BEKAERT (over koop en art. 1302, eerste lid BW): “Dat bij een koopovereenkomst het tenietgaan van de verschuldigde zaak niet noodzakelijk de beëindiging van de overige verbintenissen uit de overeenkomst tot gevolg heeft.” Voor meer informatie over dat arrest: X. XXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXX, X. XXXXXXXXXX en X. XXXXXXX, “Overzicht van rechtspraak bijzondere overeenkomsten. Koop en aanneming 1999-2006”, TPR 2008, 1627, nr. 241. Cf. de beschouwingen over het onderscheid tussen de begrippen overeenkomst en verbintenis van X.X. XXXXXX, “Het contractsbegrip op dieet?”, TPR 2008, 343-314, nr. 10: “Er is verder geen enkele logische noodzaak om de elementen die vereist zijn voor een rechtshandeling ook te vereisen voor het blijven gelden van de uit die rechtshandeling ontstane verbintenissen; zoniet zou ook het “wegvallen” van de toestemming omdat een van de partijen niet meer gebonden wenst te zijn, in het algemeen een grond voor het tenietgaan van een verbintenis moeten zijn.”
1177 X. XXXXXX, Franchising, 354-356, nr. 451; P.A. FORIERS, “Le droit commun des intermédiaires commerciaux: courtiers, commissionnaires, agents” in B. XXXXXXXXXX (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 (over agentuur); P. XXXXXXX, X. XXXXXX en X. XXXXXX, “La franchise” in Guide juridique de
opdrachtgever na het sluiten van de overeenkomst noodgedwongen of vrijwillig de productie of de verdeling stopzet van de goederen waarop de distributieovereenkomst betrekking xxxxx0000 of wanneer de opdrachtgever het intellectuele recht of het distributierecht verliest met betrekking tot de producten die het voorwerp van de distributieovereenkomst uitmaken.1179
Het verval treedt van rechtswege in, wat betekent dat er geen opzeggingstermijn of
-vergoeding verschuldigd is.1180 Het intreden van het verval staat los van de vraag of de gebeurtenis die het verval veroorzaakt al dan niet te wijten is aan een tekortkoming van een van de contractpartijen.1181 Inzake agentuur moet men dus niet onderzoeken of de feiten (een uitzonderlijke omstandigheid of) een ernstige tekortkoming uitmaakt in de zin artikel 19, eerste lid Handelsagentuurwet.1182 Indien het verval te wijten is aan een fout van een bepaalde contractpartij is die laatste volgens het gemeen verbintenissenrecht verplicht om de schade van haar medecontractant te vergoeden.1183 Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het verlies van het distributierecht door de opdrachtgever te wijten is aan zijn fout. De andere contractpartij kan in voorkomend geval een vordering tot gerechtelijke ontbinding instellen (art. 1184 BW).1184
Wanneer er volgens de bijzondere wetgeving een cliënteelvergoeding verschuldigd is aan de distributeur (eventueel aangevuld met een andere vergoeding), zou het antwoord op de vraag of de distributeur aanspraak kan maken op die vergoeding als de overeenkomst eindigt op grond van verval, afhankelijk moeten zijn van de vraag welke contractpartij aan de basis ligt van het verval (infra, nr. 737 en art. 10, § 1 wetsvoorstel, nr. 967). De aangebrachte
l’entreprise, 2008, VII - 77.1, 92 en X. XXXXXXXX en X. XXXX, “Vente (concession exclusive)”, RPDB, IX, Brussel, Bruylant, 2004, 931, nr. 145 e.v.
1178 M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomstenwet”, RW 1995-96, 1409, nr. 66; J.-X. XXXXXXX, “De nieuwe agentuurwet” in X.X. XXXXXXX (ed.), De agentuurovereenkomst - Openbare diensten - Verzekeringen - Secretariaat-Generaal, Brussel, Bruylant, 1993, 29; P.A. FORIERS, “Le droit commun des intermédiaires commerciaux: courtiers, commissionnaires, agents” in B. XXXXXXXXXX (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 (over handelsagentuur) en P. XXXXXXX, X. XXXXXXXXX en X. XXXXXX, Xx xxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxx xx xxxxx, 00, xx. 000 e.v.
1179 M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 51.
1180 K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 227, nr. 410 en M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 78.
1181 Cass. 28 november 1980, Arr.Cass. 1980-81, 352 en RCJB 1987, 70, noot P.A. FORIERS; X. XXXXXX-
XXXXXXXX, X. XXXXXX-XXXXXXX en X. XXXXXXXX, “Grands arrêts en matière d’obligations”, Act.dr. 1997, 23 en
W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 136.
1182 Contra: Xx. Xxxxxxx 00 oktober 1999, AR nr. 10578/98, onuitg., aangehaald door S. WILLEMART en M. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence: 1995-2004. Le contrat d’agence commerciale (Loi du 13 avril 1995)”, JT 2005, 95.
0000 Xxxxxxx 10 april 1989, Pas. 1989, II, 251; J.-X. XXXXXXX, “De nieuwe agentuurwet” in X.X. XXXXXXX (ed.), De agentuurovereenkomst - Openbare diensten - Verzekeringen - Secretariaat-Generaal, Brussel, Bruylant, 1993, 29; P.A. FORIERS en X. XX XXXXX, “Les effets de la dissolution du contrat sur les dispositions contractuelles” in J.-X. XXXXXXX (ed.), Questions spéciales en droit des contrats, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 172, nr. 29; P.A. FORIERS, “Le droit commun des intermédiaires commerciaux: courtiers, commissionnaires, agents” in
B. XXXXXXXXXX (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 en W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER,
Verbintenissenrecht, 135-136, voetnoot 110.
1184 X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, XX, 000, xx. 000.
meerwaarde aan cliënteel levert na het verval meestal geen voordelen meer op voor de opdrachtgever.
Zelfs wanneer de opdrachtgever zich in het kader van een kaderovereenkomst verbonden heeft om bepaalde goederen te leveren aan een distributeur, kan hij tijdens de duur van de overeenkomst de productie of export ervan stopzetten.1185 In dat geval wordt de uitvoering van de distributieovereenkomst materieel onmogelijk en vervalt de overeenkomst door het wegvallen van het voorwerp van haar kenmerkende verbintenis.1186 Wanneer de stopzetting niet te wijten is aan de opdrachtgever en dus een geval van overmacht uitmaakt, is de opdrachtgever geen schadevergoeding verschuldigd.1187 De rechter beoordeelt op soevereine en redelijke wijze of er een geldige reden bestaat om de productie of export stop te zetten.1188 Volgens ons laat het verlieslatend karakter van een activiteit op zich de opdrachtgever niet toe om die activiteit zonder meer stop te zetten omdat de uitvoering in natura in dat geval mogelijk blijft.1189 Als de overeenkomst eindigt wegens verval door stopzetting van de productie of van de export, is er meestal geen cliënteelvergoeding verschuldigd (voor zover een bijzondere wetgeving daarin voorziet) omdat er niet voldaan is aan de voorwaarde dat de aangebrachte meerwaarde aan cliënteel na het einde van de overeenkomst aan de opdrachtgever moet verblijven (infra, nr. 737).1190
Men kan ook een beroep doen op de theorie van het verval wegens het wegvallen van het voorwerp wanneer er een nieuwe dwingende regelgeving in werking treedt waardoor het voorwerp van (de kenmerkende verbintenis van) de distributieovereenkomst teloorgaat, waardoor de verdere uitvoering in natura onmogelijk wordt.1191
0000 Xx. Xxxxxxx 2 december 1985, TBH 1988, 638, noot P. KILESTE. Cf. M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les
concessionnaires” in X. XXXXXXXXXXXXX (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 973, nr. 1155 en M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Les concessions de vente en Belgique, 165. Contra: P. KILESTE en X. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987 à 1992)”, TBH 1993, 53-54, nr. 41.
0000 Xx. Xxxxxxx 20 september 1999, AR nr. 9951/97, onuitg., aangehaald door J.-X. XXXXXXX e.a., La loi du 27 juillet 1961, 49, nr. 46; CL. VERBRAEKEN en A. XX XXXXXXXXXXX, Xxxxxx des contrats de distribution commerciale, 63, nr. 53 en X. XXXXXXXXXXXXX, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. XXXXXXXXXX (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 00.
0000 X.-X. XXXXXXX en X. XXXXXX XXXXXXXX, “Chronique de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987-1996)”, JT 1998, 111, nr. 30 en CL. VERBRAEKEN en A. XX XXXXXXXXXXX, Xxxxxx des contrats de distribution commerciale, 63, nr. 53.
0000 Xx. Xxxxxxx 16 juni 1998, AR nr. 4665/97, onuitg., aangehaald door Xx. Xxxxxxx 00 september 1999, AR nr. 9951/97, onuitg., aangehaald door J.-X. XXXXXXX e.a., La loi du 27 juillet 1961, 49, nr. 46 en P. KILESTE en X. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 423, nr. 46.
1189 Luik 19 maart 0000, XXXX 1999, afl. 48, 79 (over franchising, die in casu een verkoopconcessie omvat, hoewel het hof het bestaan van de verkoopconcessie niet erkent en enkel verwijst naar de franchiseovereenkomst); Kh. Luik 15 september 1995, JLMB 1997, 1658 (over franchising die een verkoopconcessie omvat) en P. KILESTE en X. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 423, nr. 46.
1190 CL. VERBRAEKEN en A. XX XXXXXXXXXXX, Xxxxxx des contrats de distribution commerciale, 64, nr. 53.
1191 Voor een geval waarin de rechter het verval aanvaardt (wijziging van de inhoud van de Groepsvrijstellingsverordening in de automobielsector): Kh. Brussel (16e k.) 28 maart 2006, JT 2006, 510, noot
P. KILESTE en X. XXXXXX. Cf. P. KILESTE en X. XXXXXXXXX, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (juillet 2002 à décembre 2008)”, TBH 2009, 208, nr. 60; X. XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “De Groepsvrijstellingsverordening nr. 1400/2002: meer dan een ‘pit-stop’ voor de automobielconcessieovereenkomsten…”, TBH 2003, 491, nr. 79
e.v. en M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Les concessions de vente en Belgique, 164. Men kan zich afvragen of de inwerkingtreding van de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening in casu de uitvoering in natura onmogelijk maakte, cf. de kritische noot van P. KILESTE en X. XXXXXX, “Changement législatif et caducité des contrats – L’entrée en vigueur du règlement 1400/2002 a-t-elle frappé de caducité les contrats conclus avant son entrée en vigueur?” (noot onder Xx. Xxxxxxx 00 maart 2006), JT 2006, 511. Cf. X. XXXXXXXX, “Verkoopconcessieovereenkomst” in X. XXXXXXXX e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 1060-1061, nr. 663.
e) Verval wegens het wegvallen van de oorzaak
266. GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIE KAN NIET EINDIGEN WEGENS VERVAL VAN DE OORZAAK: GEEN ALGEMEEN RECHTSBEGINSEL. Het loutere feit dat latere voorvallen niet sporen met de hoofdzakelijke beweegreden om een schenking te doen, tast op zich de geldigheid van de schenking niet aan, onverminderd de mogelijkheid een geldige schenking te herroepen wegens niet-vervullen van een voorwaarde of wegens ondankbaarheid.1192 De latere verdwijning van de oorzaak van een rechtshandeling om niet heeft dus niet het verval van die rechtshandeling tot gevolg.1193 Er bestaat sowieso geen algemeen rechtsbeginsel dat een rechtshandeling vervalt bij het verdwijnen van de oorzaak ervan (d.i. de subjectieve oorzaak, namelijk de determinerende beweegreden1194).1195 Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie leidt men af dat de theorie van het verval wegens het verdwijnen van de oorzaak niet van toepassing is op rechtshandelingen (bv. overeenkomsten) onder bezwarende titel.1196 Het
1192 Cass. 12 december 2008, RABG 2009, 811, noot X. XXXXXXX, TBBR 2009, 236, noot X.X. XXXXXXXXXXX,
Xxx.xxx.x. 0000, 000 xx XXXX 2011, 329, noot X. XXXXXXXXX (over een schenking onder de levenden).
1193 Cf. o.a. Cass. 21 januari 2000, Arr.Cass. 2000, 168 (cf. de overweging over een schenking bij testament); Xxxx. 16 november 1989, Arr.Cass. 1989-90, 371 (over een schenking onder de levenden) en Gent (11e k.) 16 september 2010, RW 2010-11, 1045 (over een schenking bij testament). Voor meer informatie: X. XXXXXXX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 835 e.v.; X. XX XXXXX, “Oorzaak” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxx, 0000, 17, nr. 40 e.v.; X. XXXXXX, “Caducité, nullité et révocation en matière de donations entre vifs”, JT 2010, 321; X. XX XXXX, “Het verval als wijze van beëindiging ten gevolge van het wegvallen van voorwerp of oorzaak”, RW 1995-96, 761 e.v.; B. DU LAING, “Enkele beschouwingen over de invloed van (het wegvallen van) het nagestreefde doel of de (determinerende) beweegreden op het (voort)bestaan van de geaffecteerde geldlening” (noot onder Rb. Xxxxxxx 00 september 1999), Not.Fisc.M. 2001, 199, nr. 9 e.v.; P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 71-136; X. XXXXXX, “La théorie de la caducité des libéralités pour disparition de leur cause est-elle « caduque »?”, Rev.not.b. 2009, 694 e.v.; X. XXXXXX, “De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval” in X. XXXXXX, X. XXXXX en X. XX XXXXX (eds.), Verbintenissenrecht, Xxxxxx Xxxxxx nr. 56, Brugge, die Keure, 2010, 57-71, nr. 48 e.v.; W. XXX XXXXXX en S. XXXXXXXXXX, Verbintenissenrecht, 140-141 en 257 en P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 974 e.v., nr. 651 e.v. In het Franse recht: X. XXXXXXX, La caducité des actes juridiques, Parijs, LGDJ, 2006, 607 p. en X. XXXXXXXXX, La caducité des actes juridiques en droit privé français, Parijs, L’Harmattan, 2004, 582 p.
1194 Cf. R. BARBAIX, “Verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, RW 2008-09, 1672, nr. 16.
1195 M.A. XXXXXXXXXXX, “Het verval van de schenking wegens het verdwijnen van de oorzaak: het einde van een lang verhaal?” (noot onder Xxxx. 12 december 2008), TBBR 2009, 242, nr. 5. In het Franse recht: art. 1131 Avant-projet de réforme du droit des obligations (CATALA): “La convention valablement formée devient caduque par la disparition de l’un de ses éléments constitutifs ou la défaillance d’un élément extrinsèque auquel était subordonnée son efficacité.”
1196 Cf. de overweging over verwerping van een nalatenschap in Cass. 21 januari 2000, Arr.Cass. 2000, 168; RCJB 2004, 77, noot J.-X. XXXXXX en RW 2000-01, 1016, noot X. XXXXX; cf. de algemene vermelding in Cass. 12 december 2008, RABG 2009, 811, noot X. XXXXXXX en TBBR 2009, 236, noot M.A. MASSCHELEIN en Gent
(11e k.) 24 maart 2005, T.Not. 2005, 403. Cf. Antwerpen (3e k.) 19 maart 2008, RW 2008-09, 1436, noot X. XXXXXXXX; R. XXXXXXX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 856, nr. 1014;
R. BARBAIX, “Verval van de schenking door het verdwijnen van de doorslaggevende beweegreden: het derde bedrijf”, RW 2008-09, 1667, nr. 3; P.A. FORIERS, “La caducité revisitée”, JT 2000, 676 en X. XXXXXX, “De beëindiging van verbintenissen: recente evoluties inzake betaling, nietigheid, ontbindende voorwaarde en verval” in X. XXXXXX, X. XXXXX en X. XX XXXXX (eds.), Verbintenissenrecht, Xxxxxx Xxxxxx nr. 56, Brugge, die Keure, 2010, 58, nr. 49. Contra: Gent 5 maart 2003, NJW 2003, 1043, noot K. SWERTS en RABG 2006, 57, noot M.A. MASSCHELEIN en Rb. Gent 12 maart 1999, AJT 2000-01, 346: “De rechtbank is van oordeel dat deze leer (noot: verval van een rechtshandeling wegens het wegvallen van de oorzaak) evenzeer toepassing moet kunnen vinden op overeenkomsten ten bezwarende titel, op voorwaarde evenwel dat – teneinde de rechtszekerheid te
wegvallen van de oorzaak van een overeenkomst onder bezwarende titel na haar totstandkoming heeft dus in de regel geen verval tot gevolg.1197 Als algemene regel geldt immers dat men het bestaan van de oorzaak moet beoordelen op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling, waarvan zij een geldigheidsvereiste is.1198 De latere verdwijning van de oorzaak heeft in beginsel geen gevolgen voor de geldigheid van de overeenkomst. Er bestaan uitzonderingen op die regel, onder meer wanneer een contractpartij rechtsmisbruik begaat door de uitvoering van bepaalde contractuele verbintenissen na te streven hoewel de oorzaak van de overeenkomst waaruit die verbintenissen voortvloeien inmiddels verdwenen is1199 of wanneer de uitvoering materieel onmogelijk is geworden door het wegvallen van de oorzaak.1200
f) Overlijden, onbekwaamverklaring, (kennelijk) onvermogen, gerechtelijke reorganisatie, faillissement of ontbinding van de rechtspersoon
267. VERBINTENISSEN EINDIGEN IN PRINCIPE NIET. Verbintenissen die voortvloeien uit een distributieovereenkomst eindigen in principe niet van rechtswege bij het overlijden (art. 1122 BW),1201 de onbekwaamverklaring of het (kennelijk) onvermogen van een contractpartij,1202 noch bij een aanvraag of opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie,1203 noch
waarborgen – de doorslaggevende beweegredenen die komt te vervallen aan de wederpartij werd meegedeeld bij het sluiten van de overeenkomst.”
1197 W. XXX XXXXXX en S. XXXXXXXXXX, Verbintenissenrecht, 141 en A. XXX XXXXXXX, “Kroniek van het verbintenissenrecht (1993-2004)”, RW 2004-05, 1649, nr. 19. Cf. X. XXXXXX, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 93-122, nr. 50 e.v.
1198 Cass. 12 december 2008, RABG 2009, 811, noot X. XXXXXXX en TBBR 2009, 236, noot M.A. MASSCHELEIN;
Cass. 21 januari 2000, Arr.Cass. 2000, 168 en Brussel (21e k.) 18 oktober 2006, JT 2006, 793, noot X. XXXXXXX.
1199 Bv. Gent (11e k.) 24 maart 2005, T.Not. 2005, 403 en Rb. Hasselt (6e k.) 17 april 2007, RW 2008-09, 376. Cf.
P.A. FORIERS, “La caducité revisitée”, JT 2000, 676; X. XXXXXX en X. XXXXXX, “Het algemeen regime van de verbintenis” in Verbintenissenrecht, Xxxxxx Xxxxxx, Brugge, die Keure, 2000-2001, 14, nr. 19; X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, XX, 000-000, xx. 652 en M. XXX XXXXXXXXXXXX, “Het verval van een rechtshandeling wegens de verdwijning van haar oorzaak”, X.Xxxx. 2001, 98-99, nr. 46
1200 P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 979, nr. 652.
1201 X. XX XXXX, Xxxxxx, XX, 000, xx. 000; K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 229-230, nr. 414 (over agentuur, meer bepaald over het overlijden van de principaal) en R. XXX XXXXXXXXX, “Schorsing en beëindiging van overeenkomsten” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Xxxxxxxx, Xxxxxx, 0000, titel “Overlijden en faillissement”, 1-2. In het Nederlandse recht: art. 7:438, tweede lid Nederlands BW: “In geval van overlijden van de principaal zijn zowel zijn erfgenamen als de handelsagent bevoegd, mits binnen negen maanden na het overlijden, de overeenkomst te doen eindigen met een opzeggingstermijn van vier maanden (…)” (regel van aanvullend recht, cf. art. 7:445 Nederlands BW a contrario) en X.X.XX. XXXXXX, “Agentuurovereenkomst” in X. XXXXXXX en X.X. XXXXXXX (eds.), Bijzondere overeenkomsten, 238, nr. 263. In het Franse recht: X. XXXXX-XXXXXXXX, Le décès du contractant, Parijs, Economica, 1988, 384 p. en C. DILOY, Le contrat d’agence commerciale, 134, nr. 147.
1202 Art. 2003 BW (over lastgeving) bepaalt: “Lastgeving eindigt: (…) door de dood, de onbekwaamverklaring of het kennelijk onvermogen, hetzij van de lastgever, hetzij van de lasthebber.” Die bepaling is niet van toepassing op distributieovereenkomsten aangezien die zijn aangegaan in het gemeenschappelijke belang van de beide contractpartijen (intérêt commun, supra nr. 36). Vgl. Bergen 26 december 1990, TBH 1992, 348 (over lastgeving in gemeenschappelijk belang); X. XXXXX, Middellijke vertegenwoordiging, 94, nr. 124 (over vertegenwoordiging van gemeenschappelijk belang) en X. XXXXXXXX, Lastgeving, 342, nr. 601.
1203 Over het principe: art. 35, § 1 wet 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, BS 9 februari 2009 (hierna Wet Continuïteit Ondernemingen): “Niettegenstaande enige andersluidende contractuele bepaling maakt de aanvraag of opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie geen einde aan de lopende overeenkomsten noch aan de modaliteiten van hun uitvoering. (…)” Art. 35, § 2 Wet Continuïteit
bij het faillissement1204 of de ontbinding (van een rechtspersoon).1205 De contractpartijen kunnen evenwel in een andersluidende regeling voorzien.
Tenzij de verbintenissen uit een distributieovereenkomst intuitu personae zijn aangegaan (infra nr. 268), maakt het overlijden niet automatisch een einde aan die verbintenissen en gaan zij over op de erfgenamen van de opdrachtgever of van de distributeur (art. 1122 BW).1206
Elk van de contractpartijen kan een handelsagentuur beëindigen wegens uitzonderlijke omstandigheden (art. 19 Handelsagentuurwet) wanneer zij kan bewijzen dat het overlijden, de onbekwaamverklaring, het (kennelijk) onvermogen enz. van de andere contractpartij een uitzonderlijke omstandigheid uitmaakt die elke professionele samenwerking definitief onmogelijk maakt (infra nr. 544). Die wettelijke mogelijkheid bestaat niet voor de andere geïntegreerde distributieovereenkomsten.
Het faillissement stelt op zich geen einde aan een lopende (distributie)overeenkomst, tenzij de (distributie)overeenkomst een ontbindende voorwaarde bevat of intuitu personae met de gefailleerde werd gesloten (infra nr. 268).1207 De curator moet volgens artikel 46, § 1, eerste lid Faill.W. onverwijld beslissen of hij de (distributie)overeenkomst al dan niet verder uitvoert.1208 Indien de curator geen beslissing neemt binnen een termijn van 15 dagen, wordt de overeenkomst geacht door zijn toedoen “verbroken” te zijn. Het Hof van Cassatie besliste dat de curator krachtens artikel 46 Faill.W. een einde kan stellen aan een door de gefailleerde gesloten overeenkomst wanneer dat noodzakelijk is voor het beheer van de boedel, namelijk wanneer de voortzetting van de overeenkomst de vereffening van de boedel belet of de vereffening ervan abnormaal bezwaart.1209 Dat kan volgens het Hof zelfs wanneer die overeenkomst rechten verleent die aan de boedel tegenwerpelijk zijn. Het is de curator die het bewijs moet leveren dat de beëindiging noodzakelijk is voor het beheer van de boedel. Uit dat arrest volgt dat de curator slechts in extreme gevallen een einde kan maken aan een
Ondernemingen bepaalt evenwel een uitzondering: “De schuldenaar kan evenwel, ook bij ontstentenis van contractuele bepaling in deze zin, beslissen een lopende overeenkomst niet langer uit te voeren voor de duur van de opschorting met een mededeling aan zijn medecontractanten (…), op voorwaarde dat die niet-uitvoering noodzakelijk is om een reorganisatieplan te kunnen voorstellen aan de schuldeisers of om de overdracht onder gerechtelijk gezag mogelijk te maken. Wanneer de schuldenaar beslist een lopende overeenkomst niet langer uit te voeren, vormt de schadevergoeding waartoe de wederpartij in voorkomend geval gerechtigd is een schuldvordering in de opschorting. De mogelijkheid gegeven in dit artikel is niet toepasselijk op arbeidsovereenkomsten.” Cf. X. XXXXXX, “Les effets de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur les créanciers et leurs garanties” in X. XX XXXXX (ed.), La loi relative à la continuité des entreprises, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 114, nr. 26 e.v.
1204 X. XX XXXX, Xxxxxx, XX, 000, xx. 000; P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 996-997, nr. 667 en I. XXXXXXXXXXXXX, Xxxxxx de la continuité des entreprises et de la faillite, Mechelen, Kluwer, 2011, 476, nr. 3.4.2.10.
1205 X. XXXXXXXXXXX, “Het tenietgaan van overeenkomsten”, Limb.Rechtsl. 1995, 210; P. VAN OMMESLAGHE,
Droit des obligations, II, 996-998, nr. 667 en X. XXXX, Droit des obligations, I, 851, nr. 1012.
1206 X. XXXXXXX, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 116, nr. 99 en K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 229, nr. 413.
1207 O.a. Cass. 24 juni 2004, Arr.Cass. 2004, 1201; Gent (1e k.) 16 april 2009, RW 2009-10, 1474, noot X. XXXXXX en X. XXXXXX. Cf. X. XXXXXX, Franchising, 506, nr. 626 e.v.; A. DE WILDE, Boedelschulden in het insolventierecht, Antwerpen, Intersentia, 2005, 169, nr. 171 en I. XXXXXXXXXXXXX, Xxxxxx de la continuité des entreprises et de la faillite, Mechelen, Kluwer, 2011, 476-477, nr. 3.4.2.10 en 3.4.2.11.
1208 X. XXXXXX, Franchising, 505, nr. 625 e.v. (over franchising). Cf. de uiteenzetting over art. 46 Faill.W. in X. XXXXXX, “Les effets de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur les créanciers et leurs garanties” in X. XX XXXXX (ed.), La loi relative à la continuité des entreprises, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 105, nr. 16 e.v.
1209 Cass. 10 april 2008, JT 2008 (uittreksel), 349, noot X. XXXXXX, XXXX 0000, afl. 87, 242, xxxx X. XXXXXXXXX, JLMB 2008, 1588, noot F. XXXXXXX en NJW 2008, 494, noot X. XXXXXXXXXX. Cf. de
andersluidende conclusie van Adv. Gen. X. XXXXXXXX bij dat arrest, Arr.Cass. 2008, 879. Cf. Cass. 24 juni 2004, Arr.Cass. 2004, 1201.
door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomst.1210 Er bestaat onenigheid in de rechtsleer over de draagwijdte van artikel 46, § 1 Faill.W. en van de bovenvermelde rechtspraak van het Hof van Cassatie. Volgens sommigen zou het Hof van Cassatie enkel bevestigd hebben dat de curator op basis van artikel 46, § 1 Faill.W. de mogelijkheid heeft om de lopende overeenkomsten onder bepaalde voorwaarden niet verder uit te voeren, onder voorbehoud van het recht van de medecontractant om schadevergoeding te vorderen.1211 Die interpretatie is volgens ons moeilijk verenigbaar met de bewoordingen van het arrest, namelijk dat de curator een einde kan maken aan de overeenkomst.1212 Anderen menen, volgens ons terecht, dat uit artikel 46, § 1 Fail.W. volgt dat de curator onder bepaalde strikte voorwaarden een sui generis-beëindigingsrecht heeft.1213 Dat neemt niet weg dat er in dat laatste geval een schadevergoeding verschuldigd kan zijn.1214 Op die stelling reageerde de rechtsleer overwegend afkeurend1215 of zelfs bijzonder scherp1216 omdat men meent dat het arrest volgens die interpretatie afbreuk doet aan de rechten van de partij die met de gefailleerde contracteerde.1217 Er werden diverse
1210 X. XXXXXXXXXXXXX, M. DE SWAEF, X. XXXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Jaarverslag 2008 (Hof van
Cassatie), xxx.xxxxxxxxxx.xx, 50 (eigen cursivering).
1211 X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, XX, 000, xx. 000. Voor eenzelfde interpretatie (vóór 2008): X. XXXXX, “Faillissement en lopende overeenkomsten”, RW 2003-04, 201 e.v. en X. XXXXXX en C. XXXXX, “Faillites et contrats en cours: la portée de l’option du curateur (article 00 xx xx xxx xx 0 xxxx 0000 xxx xxx xxxxxxxxx)”, JT 2006, 577, nr. 9.
1212 Cass. 10 april 2008, JT 2008 (uittreksel), 349, noot X. XXXXXX, XXXX 0000, afl. 87, 242, xxxx X. XXXXXXXXX, JLMB 2008, 1588, noot F. XXXXXXX en NJW 2008, 494, noot X. XXXXXXXXXX: “(…) kan de curator
krachtens artikel 46 van de Faillissementswet een einde maken aan een door de failliet gesloten lopende overeenkomst (…)”.
1213 Cf. het derde onderdeel van het middel dat het Hof van Cassatie gegrond verklaart in Cass. 10 april 2008 (eigen cursivering): “Indien moet worden aangenomen dat het Hof in het arrest van 24 juni 2004 het bestaan erkend heeft van een bijzonder beëindigingsrecht voor de curator ex artikel 46 van de Faillissementswet, kan dit recht alleszins slechts uitgeoefend worden in de door het Hof aangegeven omstandigheden.” en X. XXXXXX, “La poursuite des contrats en cours en cas de faillite: essai de rationalisation”, JT 2008, 341-347, nr. 20. Cf. F. XXXXXXX, “Faillite et contrats en cours: la cour de cassation précise sa jurisprudence” (noot onder Xxxx. 10 april 2008), JLMB 2008, 1592 en X. XXXXXX, “Les effets de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur les créanciers et leurs garanties” in X. XX XXXXX (ed.), La loi relative à la continuité des entreprises, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 114, nr. 25. Voor eenzelfde interpretatie (vóór 2008): C. VAN BUGGENHOUT en X. XXX XX XXXXXX, “Wat baten kaars en bril, als den uil niet zien wil.” (noot onder Xxxx. 24 juni 2004), TBH 2005, 253.
1214 Cf. X. XXXXXX, “La poursuite des contrats en cours en cas de faillite: essai de rationalisation”, JT 2008, 347, nr. 20. Art. 46, § 1 Faill.W. bepaalt dat de schuldvordering met betrekking tot de schadevergoeding in de boedel opgenomen wordt. Dat heeft meestal tot gevolg dat die vergoeding niet uitbetaald wordt wegens gebrek aan actief. Opvallend is dat het Hof van Cassatie in zijn Jaarverslag 2008 (X. XXXXXXXXXXXXX, M. DE SWAEF, X. XXXXXXXX en X. XXXXXXX (eds.), Jaarverslag 2008 (Hof van Cassatie), xxx.xxxxxxxxxx.xx, 50) benadrukt dat het zich in het arrest van 10 april 2008 niet uitspreekt over de rechten van de schuldeisers na de beëindiging van de overeenkomst en inzonderheid niet over de vraag of die rechten een vordering in dan wel van de boedel uitmaakt (eigen cursivering).
1215 F. XXXXXXXXX, “Zijn er grenzen aan de bevoegdheden van de curator?”, Juristenkrant 28 mei 2008, 8. Cf.
X. XXXXX, “Het insolventierecht op nieuwe wegen”, RW 2011, 78, nr. 9: “(…) de vraag die al vele pennen in beweging bracht, nl. of deze bepaling de curator ook toelaat om door de gefailleerde contractueel verleende rechten (bv. huurrechten) die aan derden tegenwerpelijk zijn te beëindigen. Het antwoord lijkt toch te moeten zijn dat dit niet kan.”
1216 X. XXXXXX, “La Cour de cassation ouvre la voie à la suppression des protections légales de la durée des contrats en cas de faillite”, xxx.xxxxxx.xx/000000_xxxxx_xxxxxxxxx.xxx, 15 april 2008.
1217 Cf. de toelichting bij een eerder (vervallen) wetsontwerp: Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitlegging van artikel 46, § 1, eerste lid, van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, Xxxx.Xx. Kamer 2007-08, 52-1219/001, 3: “Volgens de gebruikelijke lezing van de bewuste bepaling, die al sinds ten minste 1851 gangbaar is, mag een curator echter geen einde maken aan die overeenkomsten zonder de toepasbare contractueel of wettelijke bepalingen na te leven. « De overeenkomsten niet uitvoeren » betekent echter niet « de medecontractant zijn rechten ontzeggen ». (…) Een ander voorbeeld is dat van de handelstussenpersonen. De curator van een grote keten kan beslissen de commerciële activiteit van die keten niet voort te zetten, maar hij mag geen einde maken aan de overeenkomsten van de franchisenemers of de concessiehouders, en al evenmin aan de mandaten van de handelsagenten, zonder daarbij de bepalingen na te leven die zijn vervat in de wetten van 27 juli 1961 of 13 april 1995 met betrekking tot de vooropzegging of de vergoedingen (…).”
wetsvoorstellen ingediend in Kamer en Senaat tot uitlegging of aanvulling van artikel 46, § 1 Faill.W.1218 De bedoeling van die wetsvoorstellen is om de nadelige gevolgen van (de interpretatie van) het cassatiearrest van 10 april 2008 voor de partij die met een gefailleerde contracteert, te beperken. Behoudens toepassing van artikel 46,
§ 1 Faill.W. kan de curator de (distributie)overeenkomst na de faillietverklaring uiteraard enkel volgens de normale beëindigingswijzen beëindigen.1219
268. UITZONDERING: INTUITU PERSONAE. Op die algemene regel bestaat een uitzondering voor verbintenissen die intuitu personae zijn aangegaan. Men kan niet in algemene termen besluiten dat verbintenissen van een distributeur of van een opdrachtgever altijd intuitu personae aangegaan zijn, maar dat moet in concreto nagegaan worden (supra nr. 40 e.v.). De feitenrechters komen dikwijls tot het besluit dat de verbintenissen van de distributeur intuitu personae gesloten zijn, maar minder vaak dat de verbintenissen van de opdrachtgever een persoonsgebonden karakter hebben (supra nr. 41). De praktische gevolgen die aan het intuitus personae verbonden zijn, kunnen verschillen naar gelang van de overeenkomst waaruit de verbintenissen voortvloeien, bijvoorbeeld als gevolg van de draagwijdte die de contractpartijen er zelf aan toekennen.1220
Men gebruikt de termen intuitu firmae soms om aan te geven dat de kwaliteiten van de onderneming of de organisatie van de medecontractant (natuurlijke persoon of rechtspersoon) determinerend zijn (supra nr. 43). Als de rechter oordeelt dat bepaalde verbintenissen een intuitu firmae-karakter hebben, heeft dat tot gevolg dat de (distributie)overeenkomst van rechtswege eindigt wanneer de bewuste organisatie of onderneming grondig wijzigt of wegvalt door een bepaalde gebeurtenis. Dat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een belangrijke
wijziging in de bestuurders- of aandeelhoudersstructuur (bv. overname door een concurrent).1221 Omdat het
gebruik van de termen intuitu firmae (in de huidige betekenis) niet algemeen verspreid is, verdient het toch aanbeveling om een change of control clause op te nemen in het contract (supra nr. 43).
Algemeen neemt men aan dat indien verbintenissen intuitu personae zijn aangegaan, zij van rechtswege eindigen als één van de volgende omstandigheden de bewuste persoon treft:1222
- overlijden;1223
1218 Cf. het meest recente wetsvoorstel (ingediend op 17 september 2010): wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 46 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, Xxxx.Xx. Kamer BZ 2010, nr. 53-0172/001.
0000 Xx. Xxxx 28 mei 2002, TBH 2004, 384 (over een situatie van vóór de Faillissementswet van 1997).
1220 X. XXXX, Droit des obligations, I, 89, nr. 69.
1221 In dezelfde zin: K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 229-230, voetnoot 1042.
1222 P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 993-995, nr. 665. Cf. evenwel art. 26, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet (over de verbintenissen uit een arbeidsovereenkomst): “Het faillissement of het kennelijk onvermogen van de werkgever (…) zijn op zichzelf geen gevallen van overmacht die een einde maken aan de verplichtingen der partijen.”
1223 Art. 1122 BW a contrario. Cf. M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomst”, RW 1995-96, 1399, nr. 26 (over de verbintenissen van de handelsagent); X. XX XXXX, Xxxxxx, XX, 000, xx. 000xxx en 732, nr. 764; A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 194, nr. 136; K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Xxxxxxxxxxxxxxx, X, 000, xx. 000; W. XXX XXXXXX en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 61 en J. XXX XXX en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 39 (over commissie). Het principe dat een overeenkomst die ten persoonlijken titel is gesloten, eindigt met de dood van één van de partijen, is geen algemeen rechtsbeginsel: Cass. (1e k.) 22 februari 2008, Pas. 2008, afl. 2, 486. Voor een kritische benadering: L. XXXXXXXX, Algemene theorie van de verbintenis, II, 826, nr. 638. In het Nederlandse recht: art. 7:438, eerste lid Nederlands BW: “De agentuurovereenkomst eindigt door het overlijden van de handelsagent” (regel van aanvullend recht, cf. art.
- onbekwaamverklaring;1224
- (kennelijk) onvermogen;
- faillissement;1225
- ontbinding met vereffening (van een rechtspersoon).1226
Ook in dit geval is het mogelijk dat de contractpartijen in een andersluidende regeling voorzien. Omgekeerd kunnen de partijen, hoewel dat strikt genomen niet nodig is, het feit dat de overeenkomst in (één van) de bovenvermelde gevallen van rechtswege eindigt ook contractueel bevestigen door middel van een ontbindende voorwaarde (infra nr. 567).1227
De Wet Continuïteit Ondernemingen doet geen uitspraak over de vraag of een overeenkomst die intuitu personae is aangegaan met een bepaalde partij eindigt bij een gerechtelijke reorganisatie van die partij.1228 Met verwijzing naar de parlementaire voorbereiding van de vroegere wetgeving over het gerechtelijk akkoord,1229 stelt men dat een gerechtelijke reorganisatie de voortzetting van een intuitu personae-overeenkomst niet belet, tenzij het vertrouwen van de medecontractant in die mate geschokt is dat de overeenkomst niet verder uitgevoerd kan worden.1230 Bepaalde rechtsleer is nog strikter en argumenteert dat aangezien de wet de continuïteit in het
7:445 Nederlands BW a contrario). In het Duitse recht: §§ 675 en 673 BGB en X.X. XXXXXXXXX, Der Handelsvertreter-Vertrag, Frankfurt am Main, Verlag Recht und Wirtschaft, 2008, 120.
1224 X. XX XXXX, Xxxxxx, XX, 000, xx. 000; P.A. FORIERS, “Le droit commun des intermédiaires commerciaux: courtiers, commissionnaires, agents” in B. XXXXXXXXXX (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 (over agentuur) en X. XXX XXX en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 39 (over commissie).
1225 Luik (7e k.) 28 mei 2002, JLMB 2003, 151 en TBH 2004, 384 (over agentuur); Bergen 10 september 2001,
TBH 2003, 329, noot X. XXXXX; Voorz. Kh. Brussel (KG) 9 december 1982, JT 1983, 399 (over franchising); X. XXXXXXX, Geheimhoudingsovereenkomsten, 136-137, nr. 117; X. XXXXXX, “Beëindiging van de franchiseovereenkomst” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 457, nr. 61; M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomst”, RW 1995-96, 1399, nr. 26 (over de verbintenissen van de handelsagent); A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 199, nr. 139; X. XXXXXX, “Handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXXXX e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 971, nr. 513; P.A. FORIERS, “Le droit commun des intermédiaires commerciaux: courtiers, commissionnaires, agents” in B. XXXXXXXXXX (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 (over agentuur); XX. XXXXXX, Xx xxxxxxx xx xxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 000, xx. 00; J. XXX XXX en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 39 (over commissie) en M. WILLEMART en S. XXXXXXXXX, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 52.
1226 Een ontbinding als gevolg van een fusie (of een gelijkgestelde verrichting) heeft echter ook de overdracht van overeenkomsten intuitu personae tot gevolg: D. DE MAREZ en K. XXX XXXXX, “Ontbonden, maar niet dood… Over de fusie en splitsing van vennootschappen en het procesrecht”, P&B 1999, 87, nr. 14 (f); X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, XX, 000, xx. 000 en X. XXXXXXX, “De overdracht van verbintenissen intuitu personae bij fusie, splitsing en inbreng van algemeenheid of bedrijfstak” (noot onder Xxxx 00 januari 2001), TRV 2004, 245 e.v.
0000 Xx. X. SUNT, “Franchising” in X. XXXXXX, Gebruikelijke contracten, Lexicon van privaatrecht, Brugge, die Keure, 1989, 33, nr. 75.
1228 Cf. P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 994-995, nr. 665.
1229 MvT bij het wetsontwerp betreffende het akkoord en de opschorting van betaling, Xxxx.Xx. Kamer 1993- 1994, nr. 1406/1, 25 (art. 30): “Gelet op het essentieel belang van sommige contracten intuïtu personae voor de voortzetting van de ondernemingsactiviteit, dient men ook hier er in beginsel van uit te gaan dat de procedure van opschorting geen einde stelt aan de overeenkomsten, tenzij wel te verstaan dat het vertrouwen der partijen bij de overeenkomst die intuïtu personae werd aangegaan dermate is geschokt dat deze niet verder meer kan worden uitgevoerd.”
1230 Luik (7e k.) 15 oktober 2002, 2000/AR/81, DAOR 2003, 27, noot X. XXXXXXXX en X. XXXXXXXXX. Cf. X.
XXXXX en X. XXXXXX, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten” in K. BYTTEBIER,
X. XXXXX, X. XXXXX en M. XXXXXXXXX (eds.), Gerechtelijke reorganisatie. Getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 185, nr. 44 en X. XXXXXX, X.-PH. LEBEAU en C. XXXXX, La loi relative à la continuité des entreprises à l’épreuve de sa première pratique, Brussel, Xxxxxxx, 0000, 176-177, nr. 122.
vooruitzicht stelt, men slechts in uitzonderlijke gevallen tijdens de opschortingsperiode een einde kan stellen aan een overeenkomst die intuitu personae aangegaan is.1231
Inzake lastgeving bepaalt de wetgever letterlijk dat lastgeving eindigt door de dood, de onbekwaamverklaring of het kennelijk onvermogen, hetzij van de lastgever, hetzij van de lasthebber (art. 2003, derde lid BW). Indien een lastgeving eindigt door het overlijden van de lastgever, is de lasthebber na het einde verplicht om de zaak ten einde te brengen waarmee ten tijde van het overlijden van de lastgever een aanvang was gemaakt, indien de aangelegenheid geen uitstel gedoogt (art. 1991, tweede lid BW).1232 Men past die bepaling bij intuitu personae- verbintenissen naar analogie toe op andere beëindigingsgronden die verband houden met de persoon van de lastgever.1233 Als de lastgeving eindigt omdat de lasthebber overlijdt, moeten zijn erfgenamen daarvan aan de lastgever kennis geven en inmiddels alles doen wat de omstandigheden in het belang van de lastgever vereisen (art. 2010 BW). Volgens ons kan men ook die bepaling naar analogie toepassen op andere beëindigingsgronden die verband houden met de persoon van de lasthebber. Die verplichting om bepaalde dringende lopende zaken voort te zetten ondanks het einde van de lastgeving, is van toepassing op de handelsagentuur en op de (geïntegreerde) commissie.1234
We vatten het begrip intuitus personae in deze thesis in ruime zin op, namelijk als het in aanmerking nemen van de identiteit of de kwaliteiten van een contractpartij wegens de garantie die zij inhouden voor de uitvoering van de verbintenissen (supra nr. 40). De bovenvermelde omstandigheden hebben tot gevolg dat die garantie (deels) wegvalt. Wanneer een contractant, ondanks bovenvermelde omstandigheden, op een andere wijze voldoende garanties behoudt wat de uitvoering van de verbintenissen betreft, kan men aannemen dat de verbintenissen blijven voortbestaan. Wanneer een bepaalde contractpartij haar verbintenissen niet meer persoonlijk kan uitvoeren en de beoogde garantie daardoor (deels) wegvalt, is de overeenkomst van rechtswege1235 ontbonden wanneer dat tot gevolg heeft dat de overeenkomst effectief onuitvoerbaar wordt (supra nr. 42).1236
Wanneer er volgens de bijzondere wetgeving een cliënteelvergoeding (eventueel aangevuld met een andere vergoeding) verschuldigd is aan de distributeur, zou die vergoeding ook verschuldigd moeten zijn1237 indien intuitu personae aangegane verbintenissen eindigen omdat de distributeur te maken krijgt met één van de bovenvermelde omstandigheden. Uiteraard moet men in dergelijk geval telkens nagaan of de wettelijke voorwaarden voldaan zijn om cliënteelvergoeding te verkrijgen. Dat is het geval bij de beëindiging van een
1231 W. XXXXX, X.X. XXXXXX en X. XXXXXX, La loi relative à la continuité des entreprises: mode d’emploi, Xxxxxxxx, Xxxxxx, 0000, 159, nr. 206 en I. XXXXXXXXXXXXX, Xxxxxx de la continuité des entreprises et de la faillite, Mechelen, Kluwer, 2011, 171-172, nr. 2.5.2.16.
1232 Cf. J.H. XXXXXXX, X. XXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXX en X. XXXXX, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten 1995-1998”, TPR 2002, 782, nr. 941.
1233 X. XXXXX, “Commentaar bij art. 1991 en 1992 B.W.” in Bijzondere overeenkomsten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 7, nr. 14.
1234 X. XXXXX, Middellijke vertegenwoordiging, 352, nr. 536 (over commissie) en J. XXX XXX en J. HEENEN,
Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 40, nr. 53 (over commissie).
1235 Cf. de kritische bespreking hierover door P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 32-33, nrs. 27 en 28, 115-119, nr. 112 e.v. en 189 e.v., nr. 173.
1236 In dezelfde zin: CH. XXXXXXXX (ed.), Traité pratique de droit commercial belge, II, Brussel, Story Scientia, 1992, 640, nr. 765; X. XXXXXX, Verbintenissenrecht, I, 107-108, nr. 148. Over het verband met de theorie van het verval: P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 32-33, nrs. 27 en 28, 115-119, nr. 112 e.v. en 189 e.v., nr. 173 en P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, II, 993, nr. 663.
1237 In voorkomend geval aan de erfgenamen van de distributeur.
handelsagentuur (cf. art. 22 Handelsagentuurwet). In verband met een verkoopconcessie van onbepaalde duur die onder de Alleenverkoopwet valt, vermeldt de wet de beëindiging wegens bovenvermelde omstandigheden evenwel niet onder de beëindigingswijzen die aanleiding geven tot het ontstaan van een recht op billijke bijkomende vergoeding (cf. art. 3 Alleenverkoopwet). De concessiegever is bijgevolg in die gevallen geen billijke bijkomende vergoeding verschuldigd.1238
Men kan argumenteren dat franchising een aanneming uitmaakt (supra nr. 106), waaraan de dood van de aannemer/franchisenemer een einde maakt volgens artikel 1795 BW. Die wetsbepaling is van toepassing, los van de vraag of de aanneming al dan niet een intuitu personae-karakter heeft.1239
g) Wettelijke bepalingen over de beëindiging van lastgeving of aanneming
269. TOEPASSING VAN DE WETTELIJKE BEPALINGEN OVER LASTGEVING OF AANNEMING OP GEÏNTEGREERDE DISTRIBUTIEOVEREENKOMSTEN. Hierboven hebben we beschreven op welke distributieovereenkomsten de wettelijke bepalingen over lastgeving of aanneming – al dan niet aanvullend – van toepassing zijn (supra nrs. 87, 106, 143, 170 en 172).
270. Merendeel van de regels over beëindiging van lastgeving of aanneming is niet van toepassing wegens de aard van de geïntegreerde distributie (INTÉRÊT COMMUN).
De wettelijke bepalingen over lastgeving en aanneming bevatten enkele bijzondere beëindigingsregels. Zoals vermeld zijn de bepalingen inzake lastgeving of aanneming over de gevolgen van het overlijden e.d.m. toepasselijk op bepaalde geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nrs. 268 en 269). Daarnaast bestaan er ook bepalingen die de lastgever toelaten om een lastgeving ad nutum te herroepen (art. 2003, eerste lid en 2004
e.v. BW).1240 Een aanneming tegen vaste prijs kan bovendien beëindigd worden door de opdrachtgever, op voorwaarde dat hij de aannemer schadeloosstelt (art. 1794 BW).1241 Die wettelijke bepalingen zijn echter niet van toepassing op geïntegreerde distributieovereenkomsten omdat die laatste overeenkomsten in het gemeenschappelijk belang van de contractpartijen zijn aangegaan (intérêt commun, supra nr. 36). Hoewel de regels van lastgeving mutatis mutandis toepasselijk zijn op geïntegreerde verkoopcommissie (supra nr. 134), kan de committent een dergelijke verkoopcommissie niet ad nutum herroepen volgens artikelen 2003 en 2004 BW. Een geïntegreerde verkoopcommissie is immers in het gemeenschappelijk belang van de contractpartijen aangegaan.1242 Om dezelfde reden is artikel
1238 Cf. X. XXXXXXX, Bescherming van cliënteel, 512, nr. 393.
1239 In die zin: X. XXXXXXXX, Aanneming van werk, 1138, nr. 1208 (over aanneming).
1240 In het kader van dit doctoraat is het niet mogelijk om op deze regels in te gaan. Voor meer informatie: Cass. 2 april 1981, Arr.Cass. 1980-81, 867; Cass. 24 april 1845, Pas. 1846, I, 484; X. XXXXXXXX e.a., “Overzicht van
rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 749, nr. 183 e.v.; X. XXXXXXXX, Lastgeving, 396 p. en X. XXXX, Xx xxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 341 p.
1241 Voor meer informatie: X. XXXXXXXX en X. XXXX, “Aanneming” in X. XXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXXX,
X. XXXX, X. XXXXXXXXXX en X. XXXXXXX, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: koop en aanneming 1999-2006”, TPR 2008, 1715, nr. 369 e.v. en X. XXXXXXXX, Aanneming van werk: het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge, die Keure, 2003, 1327 p.
1242 Cf. X. XXXXX, Middellijke vertegenwoordiging, 352 e.v., nr. 537 e.v.
1794 BW niet van toepassing op franchising.1243 Ook inzake handelsagentuur neemt de meerderheid van de rechtsleer aan dat noch artikel 1794 BW noch artikel 2004 BW (supra nr. 37) van toepassing is.1244 Deze regels zijn niet van toepassing omdat de beëindiging van de handelsagentuur geregeld is in de bijzondere Handelsagentuurwet (supra nr. 170). Wanneer men zou toelaten dat de opdrachtgever – in casu de principaal – de handelsagentuur op elk ogenblik kan beëindigen, zou dat afbreuk doen aan de dwingende verplichting om een opzeggingstermijn na te leven bij de beëindiging van een agentuur van onbepaalde duur of van bepaalde duur met de mogelijkheid om vroegtijdig op te zeggen (art. 18, § 1 Handelsagentuurwet).1245
h) Tussentijds besluit
271. ZUIVER GEMEENRECHTELIJKE BEËINDIGINGSWIJZEN ZIJN VAN TOEPASSING. De zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen zijn van toepassing op geïntegreerde distributieovereenkomsten. De wettelijke regelingen die van toepassing zijn op bepaalde van die overeenkomsten, zoals de Handelsagentuurwet en de Alleenverkoopwet, regelen de verhouding met de zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen niet, maar sluiten die anderzijds ook niet uit. Een geïntegreerde distributieovereenkomst kan dus volgens de verbintenisrechtelijke regels eindigen door wederzijdse toestemming, overmacht en door verval wegens het wegvallen van het voorwerp. Het overlijden, de onbekwaamverklaring
e.d.m. van een contractpartij maken in principe geen einde aan de overeenkomst. Indien de verbintenissen van een contractpartij intuitu personae zijn aangegaan en de overeenkomst onuitvoerbaar wordt omdat die partij haar verbintenissen niet meer persoonlijk kan uitvoeren, eindigt de overeenkomst daarentegen van rechtswege. Omdat de bijzondere regelgevingen over geïntegreerde distributie (zoals de Handelsagentuurwet en de Alleenverkoopwet) zich niet uitspreken over de verhouding tussen de beëindigingsvormen die opgenomen zijn in die wetten en de zuiver gemeenrechtelijke beëindigingswijzen, is het echter onduidelijk of de bijzondere beëindigingsvergoedingen uit die regelgevingen al dan niet verschuldigd zijn indien een overeenkomst eindigt op basis van het gemeen verbintenissenrecht (infra, nr. 731 e.v.).1246 Indien een wettelijke regeling de lege ferenda een beëindigingsvergoeding (bv. een cliënteelvergoeding) toekent aan de geïntegreerde distributeur, is het nuttig dat de wetgever
1243 In dezelfde zin: P.A. FORIERS, “Bicentenaire du Code civil: Louage d’ouvrage (…) Xxxxx (…) Mandat (…)”,
JT 2004, 321, nr. 12 (over mandat d’intérêt commun).
1244 Over die discussie: K. XXX XXX XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 222-223, nr. 403 en M. XXXXXXXXX, “La résiliation du contrat d’agence autonome”, JT 1981, 618, nr. 5 (vóór de inwerkingtreding van de Handelsagentuurwet). Contra: TH. XXXXXXXX, Xxxxxxxxxxx xx xxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxx, 00, xx. 00 (xxxx de inwerkingtreding van de Handelsagentuurwet); P.A. FORIERS, “Le droit commun des intermédiaires commerciaux: courtiers, commissionnaires, agents” in B. GLANSDORFF (ed.), Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxx, 000, xx. 000 (xxxx de inwerkingtreding van de Handelsagentuurwet) en CH. XXXXXXXX, “L’agent commercial et le représentant de commerce en droit belge” in X. XXXXXXXX en J.-P. TRIAILLE, Les contrats de distribution commerciale en droit belge et en droit français, 53.
1245 M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomstenwet”, RW 1995-96, 1409, nr. 66 en X. XXXXXX, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 163, nr. 16.
1246 X. XXXXXXXXX en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in X. XXXXXXX en X. XXXXXXXX (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 473, nr. 60 en 477, nr. 63.
nagaat of de regeling aangepast is aan de gevallen waarin de overeenkomst eindigt op basis van het gemeen verbintenissenrecht, bijvoorbeeld door overmacht. Wij menen bijvoorbeeld dat een formulering in de zin dat de geïntegreerde distributeur recht heeft op cliënteelvergoeding “indien de overeenkomst eindigt op een wijze die niet aan de geïntegreerde distributeur te wijten is noch het gevolg is van zijn vrije beslissing” aangewezen is (in die zin: art. 10, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967).
272. MERENDEEL VAN DE WETTELIJKE BEPALINGEN OVER DE BEËINDIGING VAN LASTGEVING EN AANNEMING IS NIET TOEPASSELIJK. Ten slotte is het merendeel van de wettelijke bepalingen over de beëindiging van een lastgeving of aanneming niet van toepassing op de beëindiging van een geïntegreerde distributieovereenkomst wegens de aard van de geïntegreerde distributie (intérêt commun).
B. Specifiek toegepaste gemeenrechtelijke en bijzondere beëindigingsvormen van geïntegreerde distributieovereenkomsten
a) Voorafgaande vraag: overeenkomst van bepaalde of onbepaalde duur?
1. Gemeen verbintenissenrecht
273. OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR: VERBINTENISSEN GEKOPPELD AAN TOEKOMSTIGE ZEKERE GEBEURTENIS DIE BEPAALD OF BEPAALBAAR IS. Een overeenkomst is gesloten voor een bepaalde duur wanneer de kenmerkende verbintenissen die uit die overeenkomst voortvloeien, gekoppeld zijn aan een uitdovende tijdsbepaling of aan een welomschreven opdracht.1247 In dat geval moeten de contractpartijen op het ogenblik van de contractsluiting overeenkomen dat die verbintenissen aan een uitdovende tijdsbepaling onderworpen zijn.1248 Een tijdsbepaling is een toekomstige zekere gebeurtenis die bepaald of bepaalbaar moet zijn.1249 Het volstaat dat het bij het sluiten van de overeenkomst zeker is dat de verbintenissen zullen eindigen, zonder dat op dat ogenblik moet vaststaan wanneer ze in concreto zullen eindigen.1250 De einddatum moet dus niet noodzakelijk al bij de contractsluiting gekend
1247 Voor meer informatie: X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 426, nr. 68 e.v.; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge: éléments d’appréciation, Brussel, Bruylant, 1984, 22, nr. 14 (hierna TH. XXXXXXXX, Résiliation et résolution unilatérales); X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 9, nr. 10; M. DE MAN, “Clausules inzake de duur van vennootschappen en aandeelhoudersovereenkomsten” in F. XXXXXXXX, X. XXXXX,
H. LAGA, X. XXXXXXXX en A.-X. XXXXXXX (eds.), Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat. Liber Amicorum Xxxx. Xx. Xxx Xxxxx, Brussel, Larcier, 2011, 72, nr. 6 en X. XX XXXX, Xxxxxx, X, 000, xx. 000 e.v.
1248 L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 44, nr. 5 en 51-52, nr. 11.
1249 Cass. 17 april 1975, Arr.Cass. 1975, 914; X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 429, nr. 69 en 432-433, nr. 73; X. XXXX, “La prorogation et la reconduction du contrat” in
X. XXXX (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 274, nr. 11 en K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 75, nr. 96.
1250 K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 74-75, nr. 95. Voor meer informatie: X. XXXXXXX,
zijn.1251 Het volstaat dat de overeenkomst de nodige objectieve elementen bevat om te bepalen wanneer de overeenkomst zal eindigen, ook al kan men de precieze einddatum pas naderhand concretiseren op basis van die elementen.1252
Men kan een arbeidsovereenkomst onder meer aangaan voor een bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk (art. 32 Arbeidsovereenkomstenwet). In het arbeidsrecht hanteert men een striktere definitie van de notie bepaalde duur.1253 Een arbeidsovereenkomst is alleen voor een bepaalde duur aangegaan als de contractpartijen bij het sluiten van de overeenkomst met zekerheid weten dat de overeenkomst bij het verstrijken van de termijn zal eindigen, en niet eerder of later.1254 De einddatum moet dus volstrekt bepaald zijn (certus an, certus quando).1255 Die omschrijving uit het arbeidsrecht is te strikt voor het gemeen verbintenissenrecht omdat een dergelijke definitie in het gemeen recht een belemmering zou vormen om opzeggings- en voortzettingsbedingen op te nemen in een overeenkomst van bepaalde duur en men zo geen gebruik zou kunnen maken van de praktische mogelijkheden die dergelijke bedingen bieden.1256 Sommigen nemen de strikte definitie uit het arbeidsrecht over in het distributierecht (infra nr. 274 in fine).
De tijdsbepaling kan impliciet zijn en de contractpartijen moeten de duur dus niet noodzakelijk uitdrukkelijk in het contract vermelden.1257 Dat is bijvoorbeeld het geval
“Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 11, nr. 10 e.v.
1251 Cass. 17 april 1975, Arr.Cass. 1975, 914; X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 430, nr. 71; J. DEL CORRAL en X. XXXXXXX, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 69, nr. 4 en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 326, nr. 524.
1252 X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 15-16, nr. 15. Men beschrijft dit ook als certus an, incertus quando omdat het zeker is dat een bepaalde gebeurtenis zal plaatsvinden (certus an), maar het onzeker is wanneer dat precies zal gebeuren (incertus quando). Cf. X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 13 e.v., nr. 12 en J. DE CONINCK, De voorwaarde in het contractenrecht, Brugge, die Keure, 2007, 20, nr. 10.
1253 Cass. 21 maart 1988, Arr.Cass. 1987-88, 944; Cass. 15 april 1982, Arr.Cass. 1981-82, 993; Cass. 22
november 1957, JT 1960, 190, noot M. TAQUET; Arbh. Gent (8e k.) 14 september 2007, RW 2008-09, 1480; L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 80- 84, nr. 30 e.v. en X. XXXXX, “Grenzen aan de flexibiliteit van tijdelijke tewerkstelling”, Or. 2004, 137 e.v. Voor meer verwijzingen: X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 13, nr. 12 e.v.
1254 Cf. X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 434-435, nr. 75 en 76 en X. XXXXXX, “Arbeidsovereenkomsten met tijdsbepaling (2001-2010)”, TSR 2011, 8, nr. 1 e.v.
1255 X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 27, nr. 25.
1256 Cf. X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 13-14, nr. 12 en X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 435, nr. 76.
1257 L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 45, nr. 5; X. XX XXXX, Xxxxxx, X, 000, xx. 000; K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX (eds.), Handelsagentuur, I, 74, nr. 94 en X. XXXXXXXXX, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in X. XXXXXX en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten,
wanneer de duur gekoppeld is aan de duur van een bepaald evenement met een vaste duur (zoals de duur van een handelsbeurs).1258 De impliciete duur moet zeker en bepaald of minstens bepaalbaar zijn. Een dergelijke impliciete tijdsbepaling is doorgaans moeilijk te bewijzen.1259
274. OVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR: VERBINTENISSEN NIET GEKOPPELD AAN EEN TOEKOMSTIGE ZEKERE GEBEURTENIS. Een overeenkomst is van onbepaalde duur wanneer de (kenmerkende) verbintenissen die eruit voortvloeien niet van meet af aan gekoppeld zijn aan een toekomstige zekere gebeurtenis.1260 De verbintenissen zijn dus niet aan een tijdsbepaling onderworpen.1261
Een belangrijk gevolg van een overeenkomst van onbepaalde duur is dat elke contractpartij de macht heeft om de overeenkomst te allen tijde op te zeggen1262 (infra nr. 350). Dat belet niet dat de contractpartijen het opzeggingsrecht op geldige wijze conventioneel kunnen opschorten gedurende een bepaalde termijn, zodat ze dus geldig een conventionele minimumduur kunnen opnemen in een overeenkomst van onbepaalde duur.1263 In de rechtsleer argumenteert men dat de minimumtermijn in ieder geval beperkt moet blijven omdat die termijn in het omgekeerde geval strijdig is met het beginsel van de individuele vrijheid van personen, dat van openbare orde is (infra nr. 350).1264 Volgens ons is een
Antwerpen, Intersentia, 2006, 231, nr. 4 (hierna X. XXXXXX en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten).
1258 X. XXXXXX, La rupture du contrat d’agence commerciale, 37, nr. 36.
1259 X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 431-432, nr.72.
1260 Cass. 9 maart 1973, Arr.Cass. 1973, 671. Voor meer informatie: X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 12, nr. 11; X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 426, nr. 68 e.v.; L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 53, nr. 12 en TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 24, nr. 15 e.v.
1261 X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 432-433, nr. 73; E. XXX XXXXXX, “Overeenkomsten met een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling, van bepaalde of van onbepaalde duur” (noot onder Gent 9 juni 2002), TBBR 2002, 160 en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 328, nr. 526 e.v.
1262 Hierna gebruiken we het begrip opzegging enkel voor de eenzijdige opzegging (infra, nr. 349). De opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarbij een contractant aan zijn medecontractant ter kennis brengt dat hij besloten heeft een tussen hen bestaande overeenkomst, dadelijk of na verloop van tijd, ex nunc definitief te beëindigen (cf. X. XXXXXX, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 51, nr. 18). 0000 Xxxxxxxxx (4e k.) 1 december 2008, Limb.Rechtsl. 2009, 294, noot X. XXXXXX (over verkoopconcessie, cf. nr. 8 van het arrest); Xxxxxxx 00 april 2004, TBH 2007, 973 (over verkoopconcessie die onder het gemeen verbintenissenrecht valt); X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 20-21, nr. 20; M. DE MAN, “Clausules inzake de duur van vennootschappen en aandeelhoudersovereenkomsten” in F. XXXXXXXX, X. XXXXX, X. LAGA, X. XXXXXXXX en A.-X. XXXXXXX (eds.), Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat. Liber Amicorum Xxxx. Xx. Xxx Xxxxx, Brussel, Larcier, 2011, 72, nr. 6; P. XXX XXXXXXXXXX, Droit des obligations, I, 985-986, nr. 658 en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 406, nr. 642. Contra: L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 75, nr. 26.
1264 Cf. X. XXXXXXX, Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx, 000, xx. 000; X. XXX XXXXXXXXXX, Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx, XX, 000-000, xx. 000: “Les parties peuvent soumettre la résiliation à des modalités telles que (…) la
opschorting van het opzeggingsrecht gedurende een bepaalde minimumduur geldig, voor zover er geen afbreuk gedaan wordt aan de opzeggingsmacht. Dat houdt in dat men de overeenkomst tijdens de minimumduur effectief behandelt als een overeenkomst van onbepaalde duur met een opgeschort opzeggingsrecht en dus niet als een onopzegbare overeenkomst van bepaalde duur. Zo mag de (kortgeding)rechter de overeenkomst niet opnieuw “tot leven” brengen in weerwil van een onherroepelijke opzegging die gebeurt ondanks de opschorting van het opzeggingsrecht (infra nr. 352). Indien die voorwaarde voldaan is, speelt de duur van de minimumtermijn slechts een geringe rol. Om discussies te vermijden kiest men toch beter voor een overeenkomst van bepaalde duur omdat men de verbintenissen die daaruit voorvloeien na het vervullen van de tijdsbepaling eventueel kan voortzetten (infra nrs. 318 en 328 e.v.).
Men kan zich afvragen of het mogelijk is om een maximumduur te bepalen in een overeenkomst van onbepaalde duur zonder dat ze wijzigt in een overeenkomst van bepaalde duur.1265 In dat geval blijft de overeenkomst volgens bepaalde rechtsleer een overeenkomst van onbepaalde duur.1266 Volgens ons gaat het echter om een overeenkomst van bepaalde duur omdat de contractpartijen zeker weten dat de overeenkomst (ten laatste) op een bepaald of bepaalbaar ogenblik zal eindigen (supra nr. 273). Volgens de meer restrictieve omschrijving van het begrip bepaalde duur in het arbeidsrecht is een overeenkomst die een maximumduur bevat, een overeenkomst die verleend is voor onbepaalde duur omdat de einddatum niet volstrekt bepaald is (supra nr. 273).1267 Sommige rechtsleer neemt ook in het distributierecht hetzelfde standpunt in, met verwijzing naar de rechtspraak en rechtsleer uit het arbeidsrecht.1268
275. GEEN ALGEMEEN VERMOEDEN VAN ONBEPAALDHEID. Volgens bepaalde rechtspraak en rechtsleer geldt er een vermoeden dat een overeenkomst (in handelszaken) voor onbepaalde duur is gesloten wanneer de contractpartijen geen specifieke (schriftelijke) regeling afgesproken hebben en wanneer er geen specifieke wettelijke regeling van toepassing is.1269
détermination d’une première période pendant laquelle le résiliation ne pourrait avoir lieu – pour autant que ces modalités ne soient pas de nature à rendre la résiliation trop onéreuse ou impraticable, en sorte que la règle d’ordre public serait ainsi méconnue.” en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 406, nr. 642.
1265 Cf. X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 22, nr. 21. Andries argumenteert dat het onderscheid tussen de (klassieke invulling van de) noties bepaalde en onbepaalde duur niet toelaat om alle mogelijke combinaties op het vlak van de duur op sluitende wijze te categoriseren.
1266 Cf. (genuanceerd) TH. DELAHAYE, Xxxxxxxxxxx xx xxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxx, 00, xx. 00: “En cas de fixation d’une durée maximale, les parties peuvent mettre fin à tout moment au contrat, de sorte que la durée reste indéterminée.” Cf. L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 74, nr. 26: “Van zodra de partijen elkaar de mogelijkheid hebben toegekend aan de overeenkomst eenzijdig een einde te stellen, is zij van onbepaalde duur ook wanneer de partijen een maximale geldigheidsperiode hebben voorzien, tenzij de rechter zou oordelen dat het, van meet af aan, zeker is dat de partijen van de opzegmogelijkheden geen gebruik zouden maken.”
1267 Cf. o.a. Cass. 8 december 2003, Arr.Cass. 2003, 2270; Cass. 6 april 1998, Arr.Cass. 1998, 420; Cass. 16
december 1965, Pas. 1966, I, 511 en M. TAQUET, noot onder Xxxx. 22 november 1957, JT 1960, 190. Cf. X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 26, nr. 25.
1268 M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 61.
1269 L. DU JARDIN, “La durée du contrat à prestations successives (une clause modèle?)”, CJ 2002, 34, nr. 1; J.-X. XXXXXXX e.a., La loi du 27 juillet 1961, 33, nr. 33, met verwijzing naar onuitgegeven rechtspraak over de verkoopconcessie en K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX, Handelsagentuur, I, 73, nr. 93. In het
De bepaalde duur van een overeenkomst vormt volgens hen de uitzondering op de onbepaalde duur, die de regel is.1270 Er bestaat evenwel noch in het gemeen verbintenissenrecht noch in het handelsrecht een dergelijk algemeen vermoeden van onbepaaldheid.1271 Een dergelijk vermoeden is wel terug te vinden in het arbeidsrecht, waar – in tegenstelling tot hetgeen het geval is in het gemeen verbintenissenrecht – de overeenkomst van onbepaalde duur een stabiele factor is omdat er specifieke wettelijke regels bepaald werden voor de opzegging ervan.1272
276. “OMZETTING” VAN DE DUUR IS MOGELIJK. In het gemeen verbintenissenrecht bestaat weinig bezwaar om een overeenkomst van onbepaalde duur “om te zetten” in een overeenkomst van bepaalde duur, en omgekeerd. Een dergelijke “omzetting” komt neer op een beëindiging met wederzijdse toestemming van de vorige overeenkomst (supra nr. 262) en op het sluiten van een nieuwe overeenkomst.
277. BELANG VAN DE KWALIFICATIE (BEPAALDE OF ONBEPAALDE DUUR): BEËINDIGINGSMOGELIJKHEID. De vraag of een overeenkomst van bepaalde hetzij van onbepaalde duur is, is doorslaggevend om te beoordelen hoe de overeenkomst kan eindigen.1273 Verbintenissen van onbepaalde duur zijn in principe op elk ogenblik opzegbaar (infra nr. 350). Verbintenissen van bepaalde duur eindigen in beginsel automatisch door het verstrijken van de duur en zijn in principe niet opzegbaar (infra nrs. 296 en 298).1274 De inzet
Franse recht: Cass. com. (Fr.) 5 december 1984, Bull.civ. 1984, IV, 270, nr. 332 (over exclusieve verkoopconcessie) en X. XXXXXXX, XX. JAMIN en X. XXXXXXX, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 272, nr. 217.
1270 L. XXXXXXXX, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. XXXXXXXX en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 43, nr. 4 en K. XXX XXX XXXXXX en X. XXXXXXX, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in X. XXXXXX en K. XXX XXX XXXXXX, Handelsagentuur, I, 73, nr. 93.
1271 Cass. civ. (Fr.) 11 juni 2009, Bull.civ. 2009, II, nr. 152: “(…) la circonstance que les contrats avaient été conclus verbalement ne pouvait avoir légalement pour effet de leur conférer une durée indéterminée, le tribunal a violé les textes susvisés”; X. XXXXXXX, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in X. XXXXXXXX en X. XXXXXX (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 23 e.v., nr. 23; X. XXXXX-XXXXXX, Droit des obligations, I, Parijs, PUF, 2010, 568; X. XXXXXXX, XX. JAMIN en X. XXXXXXX, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 272, nr. 218: “(…) il est inopportun de poser une présomption générale d’indétermination. Seul un examen par types de contrats permettra de choisir la nature de la présomption à retenir.” en X. XXXXXXXXX, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 329, nr. 527. Voor een kritische bespreking: X. XXXXXX, “Regards sur l’absence de terme extinctif dans les contrats successifs” in Mélanges offerts à Monsieur le Professeur Xxxxxx Xxxxxx, Parijs, LGDJ, 1967, 753 e.v.
1272 Art. 9, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet: “Is er geen geschrift waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk is gesloten, dan gelden voor deze arbeidsovereenkomst dezelfde voorwaarden als voor de arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.” In het Franse recht: X. XXXXXXX, XX. JAMIN en X. XXXXXXX, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 264, nr. 215 e.v. en 272, nr. 218.
1273 Voor meer informatie: X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 396, nr. 21 e.v. en L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 51, nr. 11 e.v.
1274 Cf. evenwel de (minderheids)strekking in de rechtsleer die meent dat ook overeenkomsten van bepaalde duur opzegbaar zijn: TH. XXXXXXXX, “La résiliation unilatérale des contrats à durée déterminée en droit belge” in X. XXXXXXXX, X. XXXXXXX en P.-X. XXXXXXXX (eds.), Droit des contrats. Xxxxxx, Xxxxxxxx 0, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 223 e.v. In het Franse recht: CH. XXXXXX-XXXXXXX, La résiliation unilatérale du contrat à durée déterminée, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2006, 462 p. en CH. XXXXXX-XXXXXXX, “La résiliation
van de vraag of een overeenkomst van bepaalde of van onbepaalde duur is, ligt bovendien in de toepassing van specifieke wetsbepalingen (zoals sommige bepalingen van de Alleenverkoopwet, infra nr. 280).1275 Toch doorkruisen die specifieke wetsbepalingen soms de algemene verbintenisrechtelijke regels over bepaalde en onbepaalde duur, zoals bijvoorbeeld artikel 3bis Alleenverkoopwet (infra nr. 303).1276
Dat een verbintenis van onbepaalde duur te allen tijde opzegbaar is, is een (noodzakelijk) rechtsgevolg dat voortvloeit uit het karakter van de onbepaalde duur. Men moet er zich echter voor hoeden om het wezen van de verbintenis, namelijk of die van bepaalde hetzij van onbepaalde duur is, vanuit die rechtsgevolgen te definiëren.1277 Men kan een verbintenis van bepaalde duur dus niet definiëren als een verbintenis die niet opzegbaar is zolang de termijn niet is afgelopen.1278
2. Verkoopconcessie en franchising
278. FRANCHISEOVEREENKOMST MEESTAL VAN BEPAALDE DUUR. Een overeenkomst voor een voldoende lange duur (infra nr. 293) biedt de garantie voor de concessiehouder of franchisenemer dat hij de aan de opstart van de verkoopconcessie of franchising verbonden investeringen kan afschrijven en dat hij voldoende tijd krijgt om zich in de distributieorganisatie te integreren (bv. in de franchiseketen).1279 Een franchiseovereenkomst is meestal voor een bepaalde duur gesloten en slechts in uitzonderlijke gevallen voor een onbepaalde duur.1280
unilatérale du contrat à durée déterminée en droit français” in X. XXXXXXXX, X. XXXXXXX en P.-X. XXXXXXXX (eds.), Droit des contrats. Xxxxxx, Xxxxxxxx 0, Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 181 e.v.
1275 X. XXXXXX en X. XXXXX, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 451, nr. 100.
1276 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. XXXXXXXXXX e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Xxxxxxx, 0000, 40, nr. 1, voetnoot 3; X. XXXXXXXX, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 163, nr. 177; H. MINJAUW en X. XXXXXXXXX, “Nietigheden en rechtsbescherming bij concessies van bepaalde duur” (noot onder Xxxxxxx 00 maart 1990) in X. XXXXXXX en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 136, nr. 11 en P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo- Luxembourgeoise Internationale, 1971, 30.
1277 K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 17, nr. 16; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 433-434, nr. 74 en M. DE MAN, “Clausules inzake de duur van vennootschappen en aandeelhoudersovereenkomsten” in F. BUYSSENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE (eds.), Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat. Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 72, nr. 6.
1278 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 433-434, nr. 74.
1279 K. DE BOCK, “De franchiseovereenkomst” in Bestendig Handboek Distributierecht, Mechelen, Kluwer, 2001, VI.9-1 en D. MERTENS, Bescherming van cliënteel, 455, nr. 346.
1280 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 29, nr. 24; TH. BOURGOIGNIE, “Le contrat de franchise”, JT 1974, 24; S. CLAEYS, Franchising, 467, nr. 572 en 469-470, nr. 576; J. DE LAT en B. MAES, Franchising. Een juridische schets van een succesformule, 143; P. DE VROEDE,
Y. MERCHIERS en I. DEMUYNCK, “Overzicht van rechtspraak. Algemeen handelsrecht, handelspraktijken en consumentenbescherming 1992-1997”, TPR 1999, 195, nr. 118; D. FERRIER, Droit de la distribution, 323, nr. 706; J.-M. LELOUP, La franchise, 332, nr. 2073; PH. LE TOURNEAU, Les contrats de franchisage, 283, nr. 643;
Y. MAROT, Le droit de la franchise, Parijs, Gualino Ed., 2003, 101; CH. MATRAY, Le contrat de franchise, Brussel, Larcier, 1992, 95, nr. 57; M. MELLAH en S. WILLEMART, “Les franchisés” in I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 1070, nr. 1303 en Y. MERCHIERS, “Enkele nieuwe handelsovereenkomsten”, TPR 1979, 742, nr. 43.
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
279. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Een verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt, is onderworpen aan het gemeen verbintenissenrecht. Om te beoordelen of een verkoopconcessie of franchising van bepaalde of onbepaalde duur is, moet men dus ook de ruime omschrijving van de notie bepaalde duur toepassen (supra nr. 273).
Het wetsvoorstel franchising vermeldde een vermoeden dat een franchising van onbepaalde duur is als de looptijd ervan niet vastgelegd is in een door de beide partijen ondertekend geschrift (art. 8, § 1, tweede lid). Dat is een vermoeden van onbepaaldheid, zoals hierboven beschreven (supra nr. 275). Een dergelijk specifiek vermoeden heeft enkel nut als men het combineert met een regeling die de opzegging van franchising van onbepaalde duur stabiliseert (bv. door in een verplichte opzeggingstermijn te voorzien) (infra nr. 407).
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
280. ALLEENVERKOOPWET BESCHERMT IN HOOFDZAAK OVEREENKOMSTEN VAN ONBEPAALDE DUUR. Of een verkoopconcessie of franchising (hierna verwijzen we niet telkens opnieuw naar franchising, supra nr. 260) die onder de Alleenverkoopwet valt van bepaalde of van onbepaalde duur is, is belangrijk om te bepalen welke artikelen van de Alleenverkoopwet van toepassing zijn. Artikel 2 (opzegging) en artikel 3 (billijke bijkomende vergoeding) Alleenverkoopwet zijn immers enkel van toepassing op een verkoopconcessie van onbepaalde duur, artikel 3bis op een verkoopconcessie van bepaalde duur. De Alleenverkoopwet biedt in hoofdzaak bescherming bij beëindiging van een verkoopconcessie van onbepaalde duur. Uit de bepalingen van de wet kan men de bedoeling van de wetgever afleiden om een extra bescherming te bieden aan concessiehouders die gebonden zijn door een verkoopconcessie van onbepaalde duur,1281 en ervoor te zorgen dat voortgezette verkoopconcessies van bepaalde duur vanaf een bepaald ogenblik ook onder de bescherming van de verkoopconcessies van onbepaalde duur vallen.1282 Toch laat de Alleenverkoopwet een begrensd aantal voortgezette verkoopconcessies van bepaalde duur toe en biedt zij ook een beperkte bescherming bij het eindigen van een verkoopconcessie van bepaalde duur.
281. NOTIE BEPAALDE DUUR IN RUIME ZIN. Noch de Alleenverkoopwet noch de parlementaire voorbereiding gaat in op het verschil tussen een overeenkomst van onbepaalde duur en van bepaalde duur. Wel regelt de Alleenverkoopwet de eindopzegging van een verkoopconcessie van bepaalde duur en de voortzetting na het verstrijken van de duur (art. 3bis Alleenverkoopwet, infra nrs. 303 e.v. en 331). Volgens ons is de notie bepaalde duur uit de Alleenverkoopwet in de gemeenrechtelijke betekenis en dus in ruime zin te begrijpen (supra
1281 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 409, nr. 40.
1282 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 85, nr. 33 en B. DUBUISSON en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in J. GHESTIN en M. FONTAINE (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 468, nr. 54.
nr. 273).1283 Een verkoopconcessie is volgens artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet immers zelfs van bepaalde duur niettegenstaande de beëindiging ervan afhangt van het feit of er al dan niet een eindopzegging gebeurt (infra nr. 307, over de vraag of art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet hetzij een verlenging hetzij een vernieuwing van de overeenkomst beoogt). Na het verstrijken van de oorspronkelijke duur kan ze eventueel wijzigen in een overeenkomst van onbepaalde duur.1284 Een dergelijke overeenkomst zou volgens het gemeen recht van bij het begin van onbepaalde duur zijn.1285 Uit het feit dat men in de Alleenverkoopwet de notie bepaalde duur zelfs op een soepelere wijze lijkt te interpreteren dan in het gemeen verbintenissenrecht, volgt dat het niet aangewezen is om de term bepaalde duur in casu in strikte zin te gebruiken.
282. “OMZETTING” VAN DE DUUR IS MOGELIJK MITS VOORAFGAANDE GELDIGE BEËINDIGING. De contractpartijen kunnen een verkoopconcessie van onbepaalde duur “omzetten” in een verkoopconcessie van bepaalde duur, en omgekeerd. Ook in dat geval zijn de regels van de beëindiging met wederzijdse toestemming en van het sluiten van een nieuwe overeenkomst van toepassing (supra nr. 262). Men moet waakzaam zijn voor wetsontduiking bij de “omzetting” van een onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie van onbepaalde duur naar een verkoopconcessie van bepaalde duur omdat sommigen die “omzetting” als een techniek aanwenden om te ontsnappen aan de regels over de wettelijke opzeggingstermijn (art. 2 Alleenverkoopwet) en de billijke bijkomende vergoeding (art. 3 Alleenverkoopwet), die enkel betrekking hebben op overeenkomsten van onbepaalde duur.
De partijen kunnen enkel een nieuwe concessieovereenkomst van bepaalde duur sluiten als zij de verkoopconcessie van onbepaalde duur vooraf op geldige wijze beëindigen, met inachtneming van de regels uit de Alleenverkoopwet of met wederzijdse toestemming.1286 Een omzetting zonder voorafgaande beëindiging is
1283 Contra: Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 6 (over verkoopconcessie van bepaalde duur): “(…) wanneer de partijen bij voorbaat de vervaltermijn van de overeenkomst hebben vastgesteld.” (in de Franstalige versie: “(…) lorsque les parties ont fixé d’avance l’échéance de la convention.”).
1284 Antwerpen 1 maart 1989, RW 1989-90, 157; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 85, nr. 34; P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence: la loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987 à 1992)”, TBH 1993, 44-45, nr. 25 en H. MINJAUW en D. LINDEMANS, “Nietigheden en rechtsbescherming bij concessies van bepaalde duur” (noot onder Brussel 21 maart 1990) in G. BOGAERT en
P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 137, nr. 12.
1285 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 85, nr. 34, a). Cf. R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 345, nr. 2 (over de huurwetgeving): “Bij de verschillende bijzondere geregelde huurovereenkomsten moet echter een preliminaire opmerking gemaakt worden. Op het eerste gezicht hebben we hier steeds te maken met wettelijk geregelde overeenkomsten van bepaalde duur. Immers, de overeenkomsten hebben prima facie een duur van 9 jaar. Toch ga ik ervan uit dat we eigenlijk te maken hebben met overeenkomsten van onbepaalde duur met een specifieke opzeggingsregeling omdat dit 9-jarig contract maar beëindigd zal worden na een (noot: eind-)opzegging.”
1286 Cass. 16 september 1999, Arr.Cass. 1999, 1111 en R.Cass. 2000, 318, (voorafgaande) noot M. DAMBRE; Kh. Antwerpen 21 mei 1999, TBH 1999 (weergave P. LEFEBVRE), 887; A. DESTRYCKER, “Beëindiging van de verkoopconcessie” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 371, nr. 5; CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 28-29, nr. 25; I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, Brussel, Ed. du
niet geldig, zelfs niet wanneer die omzetting gebeurt met het akkoord van de concessiehouder.1287 Uit het dwingende karakter van de Alleenverkoopwet (art. 6 Alleenverkoopwet) volgt immers dat de contractpartijen niet kunnen afwijken van de bepalingen van de Alleenverkoopwet voordat de verkoopconcessie beëindigd is en een andersluidende overeenkomst die de partijen vóór de beëindiging sluiten, vernietigbaar is.1288 Men neemt aan dat enkel de bepalingen over de duur uit de nieuwe overeenkomst vernietigbaar zijn en de overige in onderling akkoord gewijzigde bepalingen die niet strijdig zijn met de Alleenverkoopwet, van kracht blijven.1289 De beschermde partij kan de (relatieve) nietigheid ook bekrachtigen.1290
283. GEEN SPECIFIEKE REGELS OVER EEN PROEFBEDING. De Alleenverkoopwet bevat geen specifieke regels over de mogelijkheid om een proefbeding op te nemen in een concessiecontract, dat is een beding dat bij het begin van de overeenkomst een proefperiode organiseert waarin elk van de contractpartijen de mogelijkheid heeft om de overeenkomst op te zeggen zonder of met een korte opzeggingstermijn.1291 Indien de partijen toch een proefbeding stipuleren, zijn de regels over een verkoopconcessie van bepaalde duur van toepassing en is er een eindopzegging nodig indien de verkoopconcessie onder de Alleenverkoopwet valt (art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet, infra nr. 303 e.v.).1292
3. Overeenkomst met een pomphouder
284. STATUUT POMPHOUDER: VERWIJZING. In het Belgische recht bestaat een KB Statuut Pomphouder, dat in een bijzondere regeling voorziet voor overeenkomsten tussen leveranciers van petroleumproducten en kleinhandelaars van die producten (supra nr. 101 e.v.). De clausules van die overeenkomsten moeten overeenstemmen met de bepalingen van de bijlage bij het KB. Toch blijven andersluidende afspraken of wettelijke bepalingen die voor de kleinhandelaar gunstiger zijn dan die voorzien in het besluit, van kracht. Zo kan de kleinhandelaar daarenboven nog een beroep doen op voor hem gunstige bepalingen uit de Handelsagentuur- of Alleenverkoopwet (supra nr. 102). Het KB maakt een onderscheid tussen twee statuten, namelijk dat van de kleinhandelaar-wederverkoper en kleinhandelaar-gerant, afhankelijk van de vraag of de
Jeune Barreau, 1990, 152, nr. 12 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 68-69.
1287 J.-P. FIERENS e.a., La loi du 27 juillet 1961, 33, nr. 33 en P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 418, nr. 29, telkens met verwijzing naar Brussel 12 november
1998, nr. 1995/AR/3860, onuitg. Contra: Kh. Brussel 2 december 1985, TBH 1988, 638, noot P. KILESTE.
1288 Cass. 9 juni 1977, Arr.Cass. 1977, 1041; Brussel (9e k.) 20 mei 2009, JLMB 2010, 1363; Brussel 28 januari
2003, TBH 2004, 559 (impliciet); Brussel 20 juni 1995, TBH 1996, 235, noot P. KILESTE; M. DAMBRE, “De
opeenvolging van een voor onbepaalde duur verleende concessie van alleenverkoop door een concessie van bepaalde tijd: geen middel om de verplichtingen van de concessiegever te verminderen” (voorafgaande noot bij Cass. 16 september 1999), R.Cass. 2000, 315, nr. 7 e.v.
1289 M. DAMBRE, “De opeenvolging van een voor onbepaalde duur verleende concessie van alleenverkoop door een concessie van bepaalde tijd: geen middel om de verplichtingen van de concessiegever te verminderen” (voorafgaande noot bij Cass. 16 september 1999), R.Cass. 2000, 317, nr. 10 en P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 418, nr. 29, met verwijzing naar Kh. Nijvel 12 oktober 2000, AR nr. 01354/99, onuitg.
1290 M. DAMBRE, “De opeenvolging van een voor onbepaalde duur verleende concessie van alleenverkoop door een concessie van bepaalde tijd: geen middel om de verplichtingen van de concessiegever te verminderen” (voorafgaande noot bij Cass. 16 september 1999), R.Cass. 2000, 317, nr. 11.
1291 Het proefbeding, meer bepaald het begrip proeftijd, is een term uit het arbeidsrecht, cf. o.a. art. 48, § 1 en 81,
§ 1 Arbeidsovereenkomstenwet. Cf. CH. BROUCKE, “La clause d’essai (2000-2006)”, Ors. 2004, 14-28.
1292 Cass. 22 december 2005, Pas. 2005, 2587 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 65-66. Contra (volgens ons ten onrechte): Kh. Nijvel 30 november 1999, AR nr. A/96.0771, onuitg., aangehaald door M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 66, voetnoot 30.
leverancier al dan niet de onroerende installaties ter beschikking stelt (supra nr. 103). Hierna bespreken we de inhoud van (de bijlage bij) het KB Statuut Pomphouder met betrekking tot de duur van de overeenkomst.
285. KLEINHANDELAAR-WEDERVERKOPER: VERPLICHTE VERMELDING VAN DE DUUR IN HET CONTRACT. Het contract tussen een leverancier en een kleinhandelaar-wederverkoper (pomphouder) moet minstens bepaalde rubrieken vermelden, onder andere over de duur van de overeenkomst (art. 15 bijlage KB Statuut Pomphouder).1293 Daaruit valt af te leiden dat men een dergelijke overeenkomst enkel voor een bepaalde duur kan sluiten en dus niet voor een onbepaalde duur.
286. KLEINHANDELAAR-GERANT: VERPLICHTE VERMELDING IN HET CONTRACT OF DE OVEREENKOMST VAN BEPAALDE OF VAN ONBEPAALDE DUUR IS. Ook het contract tussen de leverancier en een kleinhandelaar-gerant (pomphouder) moet minstens bepaalde rubrieken bevatten, onder andere “naargelang het om contracten van bepaalde of onbepaalde duur gaat, de oorspronkelijke duur, de modaliteiten tot hernieuwing en de duur van de opzeggingstermijn” (art. 3, 15° bijlage KB Statuut Pomphouder).
4. Handelsagentuur
287. ONBEPAALDE DUUR IS DE ALGEMENE REGEL IN DE HANDELSAGENTUURWET. Volgens artikel 4, eerste lid Handelsagentuurwet kan men een handelsagentuurovereenkomst zowel voor bepaalde duur als voor onbepaalde duur sluiten. Dat is louter een bevestiging van het gemeen verbintenissenrecht.1294 Artikel 4, tweede lid Handelsagentuurwet voegt daar aan toe dat een handelsagentuurovereenkomst voor onbepaalde duur gesloten is wanneer ze niet op schrift is gesteld of wanneer, als ze wel op schrift is gesteld, de duur ervan niet bepaald is.1295 Uit die wetsbepaling volgt dat een agentuurovereenkomst van bepaalde duur enkel geldig is wanneer ze schriftelijk is aangegaan, met vermelding van de duur.1296 De onbepaalde duur van de overeenkomst is dus de algemene regel volgens de Handelsagentuurwet.1297 De Handelsagentuurwet bevat met andere woorden een specifiek vermoeden van onbepaaldheid.
1293 Art. 15 Bijlage KB Statuut Pomphouder: “De tussen de leverancier en de kleinhandelaarwederverkoper af te sluiten contracten of hun eventuele bijvoegsels bevatten minstens de hiernavolgende rubrieken: (…) 11° De contracten moeten de duur vermelden.” Vergelijk met art. 2, 3° en 4° KB 12 januari 2007 betreffende het gebruik van bepaalde bedingen in de bemiddelingsovereenkomsten van vastgoedmakelaars, BS 19 januari 2007, 2363, dat bepaalt dat de bemiddelingsovereenkomst tussen een vastgoedmakelaar en een consument bepaalde voorschriften in verband met de duur van de overeenkomst moet bevatten.
1294 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 400, nr. 27.
1295 Cf. Art. 13.2 Handelsagentuurrichtlijn: “Lid 1 verhindert een Lid-Staat niet te bepalen dat een agentuurovereenkomst slechts geldt, als zij op schrift is gesteld.” Art. 13.1 Handelsagentuurrichtlijn bepaalt: “Op verzoek kan ieder der partijen een ondertekend geschrift van de andere partij verkrijgen dat de inhoud van de overeenkomst met inbegrip van die van de latere wijzigingen bevat. Van dit recht kan geen afstand worden gedaan.” Die laatste bepaling is in het Belgische recht omgezet in art. 5 Handelsagentuurwet.
1296 Verslag VANDENBERGHE, 99: “Voorts kan uit het tweede lid van het voorgestelde artikel 4 worden afgeleid dat een handelsagentuurovereenkomst voor bepaalde tijd op schrift moet worden gesteld met vaststelling van de tijdsduur.”
1297 B. DUBUISSON en G. TOSSENS, “Les relations entre professionnels en droit belge” in J. GHESTIN en M. FONTAINE (eds.), La protection de la partie faible dans les rapports contractuels. Comparaisons franco-belges, Parijs, LGDJ, 1996, 468, nr. 54; D. MERTENS, Bescherming van cliënteel, 456, nr. 347; J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 12; Y. VAN COUTER, E. VAN PARYS en G. DRIESEN, “Commentaar bij art. 4 wet 13 april 1995” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2010, 2 en
K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 76, nr. 98.
Hoewel er geen algemeen vermoeden van onbepaaldheid bestaat in het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 275), verantwoordde de wetgever de inlassing van het specifiek vermoeden van onbepaaldheid inzake handelsagentuur enkel door een laconieke verwijzing naar de gekende criteria.1298 De wetgever baseerde zich duidelijk op de afwijkende regeling die bestaat in het arbeidsrecht en op het vermoeden dat in de Arbeidsovereenkomstenwet is opgenomen (art. 7 en 9 Arbeidsovereenkomstenwet).1299 Wellicht wilde de wetgever op die manier zijn voorkeur voor een stabiele overeenkomst uitdrukken omdat de integratie van de handelsagent in de distributieorganisatie van de principaal een belangrijk kenmerk van de agentuur is (supra nr. 179).1300 De wetgever gaf de voorkeur aan een handelsagentuur van onbepaalde duur omdat een dergelijke overeenkomst een zekere stabiliteit garandeert omdat er wettelijke waarborgen verbonden zijn aan de opzegging ervan (opzeggingstermijn en eventueel opzeggingsvergoeding, infra nr. 360 e.v.).1301 De wetgever ontmoedigde het sluiten van handelsagentuurovereenkomsten van bepaalde duur en beschermde een agentuur van onbepaalde duur op bepaalde punten extra.1302 Een agentuur van bepaalde duur biedt nochtans eenzelfde stabiliteit (tenzij de duur ervan minder lang is dan de wettelijke opzeggingstermijn), zeker omdat de wetgever de bepaling over de opzeggingstermijn van toepassing maakte op een handelsagentuur van bepaalde duur met een conventionele opzeggingsmogelijkheid (art. 18, § 1 Handelsagentuurwet). Het is bijgevolg weinig nuttig om in de Handelsagentuurwet een wettelijk vermoeden van onbepaaldheid op te nemen en het is evenmin nuttig om op een – in handelszaken – overdreven formalistische wijze te eisen dat de partijen een agentuurovereenkomst van bepaalde duur schriftelijk aangaan.1303
Uit artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet, dat verwijst naar de handelsagentuur van bepaalde duur met mogelijkheid om vroegtijdig op te zeggen, kan men afleiden dat de notie bepaalde duur uit de Handelsagentuurwet in gemeenrechtelijke en dus in ruime zin te begrijpen is.1304 In een agentuur van bepaalde duur met een conventioneel opzeggingsrecht is het namelijk zeker dat de agentuur op een bepaald tijdstip zal eindigen (daarom gaat het om een overeenkomst van bepaalde duur), maar is het ook mogelijk dat de overeenkomst in concreto vroeger eindigt wanneer één van de contractpartijen een beroep doet op de conventionele opzeggingsmogelijkheid.
1298 MvT Handelsagentuurwet, 9: “De Richtlijn bevat terzake geen imperatieve bepalingen zodat de gekende criteria konden worden gehanteerd.”
1299 Verslag VANDENBERGHE, 29-30: “Hier wordt een regel ingevoerd, die geïnspireerd is door de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten.” en A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 12, nr. 6.
1300 In dezelfde zin: J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 12 en Y. VAN COUTER, E. VAN PARYS en G. DRIESEN, “Commentaar bij art. 4 wet 13 april 1995” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2010, 2.
1301 Men noemt dat ook een stabilisatie van de contractuele situatie, cf. o.a. P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 15, nr. 6 en C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 37, nr. 47.
1302 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 409, nr. 41.
1303 In soortgelijke zin: Verslag VANDENBERGHE, 29-30: “De minister is van mening dat artikel 3 tot zijn eerste lid zou kunnen herleid worden. In handelszaken geldt het beginsel van de vrijheid van bewijs. Hier wordt een regel ingevoerd, die geïnspireerd is door de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten. Door een geschrift te vereisen geeft men niet langer dezelfde waarde aan al de documenten die een handelaar in de normale uitoefening van zijn bedrijf gebruikt.”
1304 Cf. K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 75, nr. 96 (evenwel met verwijzing naar M. TAQUET, noot onder Cass. 22 november 1957, JT 1960, 190 en dus naar de strikte omschrijving uit het arbeidsrecht). Contra: P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 37-38, nr. 36 (met verwijzing naar een cassatiearrest over het arbeidsrecht en dus naar de strikte notie bepaalde duur uit het arbeidsrecht, supra nr. 273) en A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 12, nr. 6: “D'après les principes généraux, le terme implicite doit être certain non seulement quant à sa survenance, mais aussi quant à la date de celle-ci; il faut que, dès la formation du lien contractuel, les parties connaissent le moment de sa dissolution automatique.”
De Handelsagentuurwet bevat geen bepaling over een overeenkomst voor een duidelijk omschreven werk, in tegenstelling tot het arbeidsrecht (cf. art. 7 Arbeidsovereenkomstenwet).1305 Omdat de ruime notie van bepaalde duur toepasselijk is op handelsagentuur kan men argumenteren dat een agentuur die voor een bepaald werk aangegaan is een agentuur van bepaalde duur is, voor zover het tenminste bij het sluiten ervan vaststaat dat de verbintenissen zullen eindigen.1306
288. HANDELSAGENTUUR VAN BEPAALDE DUUR MET CONVENTIONEEL OPZEGGINGSRECHT: VERWIJZING. Een bespreking van een handelsagentuurovereenkomst van bepaalde duur waarin de contractpartijen conventioneel een opzeggingsrecht hebben opgenomen, volgt later (infra nr. 316).
289. “OMZETTING” VAN DE DUUR IS MOGELIJK MITS VOORAFGAANDE GELDIGE BEËINDIGING. De contractpartijen kunnen ook een handelsagentuur van onbepaalde duur “omzetten” in een agentuur van bepaalde duur en omgekeerd. De regels van de beëindiging met wederzijdse toestemming en van het sluiten van een nieuwe overeenkomst zijn van toepassing (supra nr. 262). Ook in dat geval moet men waakzaam zijn voor wetsontduiking bij de “omzetting” van een agentuur van onbepaalde duur naar een agentuur van bepaalde duur omdat sommigen de “omzetting” als een (onrechtmatige) techniek aanwenden om te ontsnappen aan de wettelijke opzeggingstermijn (art. 18 Handelsagentuurwet) of om de omvang van het bedrag van de verschuldigde cliënteelvergoeding waarop de handelsagent recht heeft, te beperken (art. 20 Handelsagentuurwet).
290. GEEN SPECIFIEKE REGELS OVER EEN PROEFBEDING. Noch de Handelsagentuurrichtlijn,1307 noch de Handelsagentuurwet bevat specifieke regels over de opname van een proefbeding in een agentuurovereenkomst.1308 Een proefbeding heeft in casu weinig relevantie omdat de contractpartijen de dwingende regels van de Handelsagentuurwet over de opzeggingstermijn niet kunnen ontwijken door een dergelijk beding op te nemen in het contract.1309 Doorgaans sluiten de contractpartijen schriftelijk (art. 4, tweede lid Handelsagentuurwet, supra nr. 195) een overeenkomst van (korte) bepaalde duur.1310 Die overeenkomst eindigt in beginsel van
1305 P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 38, nr. 36 en CH. WILLEMS, “Le contrat d’agence commerciale. La formation et l’exécution du contrat”, Ors. 1996, 32. In het Zwitsers recht: art. 428p, eerste lid CO (over agentuur): “Le contrat d’agence fait pour une durée déterminée ou dont la durée résulte de son but (…)”.
1306 Gemeenschappelijke MvT Benelux-Overeenkomst, 32: “(…) een overeenkomst voor bepaalde tijd of in zeldzame gevallen voor een bepaald object, bijvoorbeeld de liquidatie van een voorraad;” J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 13, voetnoot 32; K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 77, nr. 100 jo. 75, nr. 96 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les agents autonomes” in I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 777, nr. 907. Contra: P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 38, nr. 36 en A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 12, nr. 6. Deze auteurs hanteren de strikte notie bepaalde duur uit het arbeidsrecht.
1307 TH. STEINMANN e.a., Le contrat d’agence commerciale en Europe, 529.
1308 Voor meer informatie: K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 89, nr. 130 e.v.
1309 P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 60-61, nr. 44 en CL. VERBRAEKEN en
A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 100, nr. 80.
1310 P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 61, nr. 44; J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl.
rechtswege wanneer de contractpartijen de overeenkomst niet verder uitvoeren na het verstrijken van de duur. Wanneer de contractpartijen de overeenkomst blijven uitvoeren na het verstrijken van de duur, is artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet van toepassing en is de overeenkomst van bij de aanvang een overeenkomst van onbepaalde duur (infra nr. 321). Wanneer de partijen een beding opnemen over de voortzetting van de overeenkomst na het verstrijken van de duur, is artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet – dat niet van dwingend recht is – niet van toepassing (cf. evenwel infra nr. 338 voor nuances in het licht van de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie).1311 De partijen zouden ten slotte ook een proefbeding kunnen overeenkomen door een overeenkomst van bepaalde (langere) duur te sluiten met een gemoduleerd conventioneel (vroegtijdig) opzeggingsrecht.1312 Ze moeten een dergelijke agentuur beëindigen met naleving van een opzeggingstermijn (art. 18, § 1 Handelsagentuurwet, infra nr. 316).
Het Franse Hof van Cassatie oordeelt dat een proefbeding in een agentuurovereenkomst geldig is en dat de partijen de agentuur tijdens de duur van dat beding kunnen beëindigen zonder dat de wettelijke vergoedingen verschuldigd zijn, op voorwaarde dat de agentuurovereenkomst pas na het einde van dat proefbeding definitief tot stand komt.1313
b) Beëindiging van een overeenkomst van bepaalde duur
1. Vaststellen van de tijdsbepaling van een overeenkomst van bepaalde duur
1.1. Gemeen verbintenissenrecht
291. VRIJ VASTSTELLEN VAN DE TIJDSBEPALING. Behoudens een specifieke wettelijke regeling en behoudens de invloed van bepaalde mededingingsrechtelijke regels,1314 kunnen de contractpartijen vrij de tijdsbepaling vaststellen.1315 Het gemeen verbintenissenrecht bepaalt geen minimum- noch een maximumduur (met uitzondering van het verbod op eeuwigdurende verbintenissen1316).
37, 14 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 90-91, nr. 133 e.v.
1311 Contra: B. LAMBRECHT, “Kroniek van 12 jaar rechtspraak over het toepassingsgebied van de Handelsagentuurwet”, DAOR 2007, afl. 84, 407-408. Die auteur vermeldt dat art. 4, derde lid Handelsagentuurwet (zoals art. 3bis Alleenverkoopwet) van dwingend recht is, wat volgens ons evenwel niet het geval is (infra nr. 326).
1312 J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 14 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 92, nr. 138 e.v.
1313 Cass. com. (Fr.) 17 juli 2001, nr. 97-17.539, LD september 2001.
1314 Voor een overzicht van de specifieke wettelijke regelingen: I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 405-409, nr. 34.
1315 P. WÉRY, Droit des obligations, I, 810, nr. 963.
1316 Cf. A. RENARD, La prohibition de l’engagement à vie, de la condamnation du servage à la refondation du licenciement, Brussel, Bruylant, 2009, 446 p.
1.2. Verkoopconcessie en franchising
292. VRIJ VASTSTELLEN VAN DE DUUR. Als de contractpartijen kiezen voor een verkoopconcessie- of franchiseovereenkomst van bepaalde duur, dan bepalen zij vrij de duur. In de praktijk is het doorgaans de concessie- of franchisegever die de duur vastlegt omdat het om een toetredingscontract gaat (supra nr. 32).
293. NOODZAAK VAN EEN MINIMALE DUUR? De concessie- of franchisegever kan initieel voor een overeenkomst van korte duur kiezen, die eventueel na het verstrijken ervan voor voortzetting in aanmerking komt (infra nrs. 303 en 319). Op die manier behoudt hij de controle over de uitoefening van de verkoopconcessie of franchising en heeft hij een troef in handen om de concessiehouder of franchisenemer te motiveren om zich op de distributie toe te leggen.1317 Wanneer de initiële duur van de overeenkomst korter is dan de duur die nodig is om de investeringen af te schrijven1318 die de concessiehouder of franchisenemer moet doen om de verkoopconcessie of franchising op te starten, brengt hem dat in een precaire situatie en in een zwakke positie tegenover de opdrachtgever (supra nr. 47).1319 Daarom zou volgens sommigen de initiële duur van de overeenkomst minstens moeten volstaan voor de concessiehouder of franchisenemer om de overeengekomen of noodzakelijke investeringen af te schrijven.1320 Sommige rechtsleer pleit ervoor om een wettelijke minimale duur te verbinden aan de overeenkomst met een concessiehouder of franchisenemer,1321 of minstens
1317 CL. CHAMPAUD, “La concession commerciale”, RTD Com. 1963, 475, nr. 31 en PH. LE TOURNEAU, Les contrats de franchisage, 283, nr. 642.
1318 Behar-Touchais en Virassamy argumenteren terecht dat niet zozeer de theoretische afschrijvingsduur doorslaggevend is, maar dat men zich eerder moet baseren op de werkelijke afschrijvingsmogelijkheid die de distributeur had (zoals uit zijn omzetcijfer blijkt), M. BEHAR-TOUCHAIS en G. VIRASSAMY, Les contrats de la distribution, 168, nr. 356.
1319 Toelichting bij het wetsvoorstel franchising, 13: “De noodzaak om de bedrijfsactiviteit van de franchisenemers stabieler te maken door de investeringen te beschermen die in het kader van de franchiseovereenkomst zijn toegestaan, is bij die franchisenemers een grote zorg gebleken. Die noodzaak vloeit voort uit het feit dat de franchisegevers veelvuldig gebruik maken van franchiseovereenkomsten van bepaalde tijd, die de franchisenemers niet altijd voldoende bedrijfsduur waarborgen om de talrijke investeringen te kunnen afschrijven die dat type handelssamenwerking heeft gevergd. Vroegtijdige verbreking van de overeenkomst of niet-verlenging van de voor onbepaalde (noot: te lezen als onvoldoende, cf. de Franstalige versie: insuffisante) tijd gesloten overeenkomst kan de franchisenemer immers aan belangrijke financiële verliezen blootstellen.” In dezelfde zin: J. BEAUCHARD, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre Droit. Mélanges en l’honneur de Philippe le Tourneau, Parijs, Dalloz, 2008, 40-41; PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 85, nr. 177 en 156, nr. 308 en G. VIRASSAMY, Les contrat de dépendance, 146-147, nr. 208.
1320 S. CLAEYS, Franchising, 630, nr. 770. In het Franse recht: PH. LE TOURNEAU, Les contrats de franchisage, 283-284, nr. 643. In het Duitse recht: H.CH. BECKER, “Typische Formen und typische Folgen der Beendigung eines Franchisevertrages” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 295, nr. 12 en 297, nr. 18 en K. METZLAFF, “Der Vertragsinhalt” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 166, nr. 337.
1321 Het is evenwel moeilijk om een concrete adequate wettelijke minimumtermijn te bepalen (S. CLAEYS, Franchising, 469, nr. 575). Cf. het voorstel van wet over franchising in A.J.J. VAN DER HEIDEN, Franchising, 384: Artikel 6 (duur): “1. De franchiseovereenkomst geldt voor vijf jaren of, als een langere duur is overeengekomen, voor die langere duur. 2. Na verloop van de in het vorige lid genoemde termijn heeft de franchisenemer het recht de franchiseovereenkomst met een termijn van vijf jaar te verlengen, tenzij in redelijkheid van de franchisegever niet gevergd kan worden de overeenkomst voort te zetten, in welk geval de franchisegever het recht heeft de overeenkomst, zes maanden voor het einde van de in het eerste lid genoemde termijn, schriftelijk op te zeggen. 3. Een voor onbepaalde tijd gesloten franchiseovereenkomst wordt geacht een looptijd te hebben van ten minste 10 jaar. 4. Partijen kunnen de kantonrechter verzoeken een franchiseovereenkomst met een looptijd van minder van vijf jaar goed te keuren.”
op algemene wijze wettelijk te bepalen dat de duur minimaal moet volstaan om de overeengekomen of noodzakelijke investeringen af te schrijven.1322
Het wetsvoorstel franchising bepaalde een minimumduur voor franchising, namelijk een duur die voldoende is om de investeringen te dekken die de franchisenemer met de franchisegever is overeengekomen of die noodzakelijk dan wel nuttig zijn voor het gebruik van het bedrijfsconcept waarop de franchising betrekking heeft (art. 8, § 2). Die minimumduur is niet van toepassing wanneer de franchisegever contractueel verplicht is om, bij het einde van de overeenkomst en behoudens grove tekortkoming van de franchisenemer, de franchisenemer te vergoeden voor het nadeel dat hij ondervindt doordat de duur van de overeenkomst hem niet in staat stelde om de investeringen te dekken die hij met de franchisegever was overeengekomen of die noodzakelijk of nuttig waren voor het gebruik van het bedrijfsconcept waarop de franchising betrekking heeft (art. 8, § 3). Hierna volgt een bespreking van een dergelijke investeringsvergoeding (infra nr. 668 e.v.).
Op verticale overeenkomsten in de motorvoertuigensector is de mededingingsrechtelijke verordening nr. 461/2010 van toepassing. Verticale overeenkomsten over de aankoop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen die voldoen aan de voorwaarden van de vroegere verordening nr. 1400/20021323 zijn nog vrijgesteld tot en met 31 mei 2013. Vanaf 1 juni 2013 kan de groepsvrijstelling uit de algemene verordening nr. 330/2010 onder bepaalde voorwaarden van toepassing zijn op die overeenkomsten. Artikel 3.5 verordening nr. 1400/2002 bepaalde: “De vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat in de verticale overeenkomst welke door de leverancier van nieuwe motorvoertuigen met een distributeur of een erkende hersteller is gesloten, is bepaald: a) dat de duur van de overeenkomst ten minste vijf jaar bestrijkt; (…)”. Opdat de groepsvrijstelling van toepassing zou zijn, moet de verticale overeenkomst tussen de leverancier van nieuwe motorvoertuigen en de distributeur dus bepalen dat de overeenkomst ten minste vijf jaar duurt.1324 De Europese Commissie vroeg zich in het evaluatieverslag van 31 mei 2008 over verordening nr. 1400/2002 uitdrukkelijk af of die bepaling nog wel nut heeft.1325 De algemene verordening nr. 330/2010 bevat geen dergelijke bepaling meer over de minimumduur.
Artikel 5.3 Europese Deontologische Erecode bepaalt dat het franchisecontract onder andere de duur van de franchising moet bepalen “die lang genoeg dient te zijn om de individuele franchisenemer in staat te stellen zijn initiële franchise investeringen af te schrijven”.
In het Italiaanse recht bepaalt artikel 3.3 van de Franchisewet ten slotte (vrij vertaald): “Als de overeenkomst voor bepaalde duur gesloten is, moet de affiliant (noot: franchisegever) aan de geaffilieerde (noot: franchisenemer) een minimumduur waarborgen die voldoende is om zijn investeringen af te schrijven, die in elk
1322 A.J.J. VAN DER HEIDEN, Franchising, 384 (toelichting bij het voorgestelde art. 6): “De bepaling regelt de duur van de rechtsbetrekkingen, waarbij het uitgangspunt is dat de looptijd van de franchiseovereenkomst lang genoeg dient te zijn, om de franchisenemer in staat te stellen zijn investeringen te amortiseren en winst te maken.” Cf. de commentaar in die zin bij art. 25 ICC Model International Franchising Contract, 2011, 39. Cf. F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 572-573, nr. 923 (gemeen verbintenissenrecht) over een “objectieve” minimumduur op basis van de aanvullende werking van de goede trouw.
1323 Cf. de bepalingen over het toepassingsgebied (art. 2 Verord. nr. 1400/2002) en over de algemene voorwaarden (o.a. een marktaandeeldrempel) (art. 3 Verord. nr. 1400/2002).
1324 In de vorige verordeningen was dat vier jaar. Cf. Kh. Bergen (2e k.) 15 mei 2003, DAOR 2003, afl. 64, 422 (over de vroegere Verord. nr. 123/85).
1325 Evaluatieverslag van de Commissie over de werking van verordening (EG) nr. 1400/2002 betreffende de distributie en klantenservice in de motorvoertuigensector van 31 mei 2008, 12, http://ec.europa.eu/comm/competition/sectors/motor_vehicles/documents/evaluation_report_nl.pdf: “(…) Verder moet worden benadrukt dat de bepaling inzake een minimumduur van vijf jaar voor dealerovereenkomsten (art.ikel 3, lid 5, onder a), vanuit economisch oogpunt niet volledig gerechtvaardigd is, omdat hiermee wordt voorbijgegaan aan het feit dat overeenkomsten van langere duur in werkelijkheid de mededinging meer kunnen beperken door de langere looptijd. Zij kunnen met name de autofabrikanten ervan weerhouden slecht presterende dealers te vervangen door efficiëntere nieuwkomers, en kunnen de invoering van nieuwe overeenkomsten die zijn afgestemd op de veranderingen in de marktsituatie, vertragen.”
geval niet minder bedraagt dan 3 jaar. Dat doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van voortijdige ontbinding wegens een tekortkoming van een van de partijen.”1326
294. NOODZAAK MAXIMALE DUUR? Omgekeerd beperkt ook een te lange duur van de overeenkomst de vrijheid van de contractpartijen.1327
De partijen beperken de duur van een overeenkomst met een distributeur doorgaans tot een periode van 5 jaar als gevolg van de Europese mededingingsrechtelijke regels omdat men voor een concurrentiebeding dat uitwerking heeft tijdens de duur van de overeenkomst in principe slechts van de groepsvrijstelling kan genieten indien dat beding beperkt is tot een duur van 5 jaar (cf. art. 5.1, a) Verord. nr. 330/2010 (infra nr. 891).1328
In het Franse recht volgt volgens een meerderheid van de rechtsleer uit artikel L.330-1 C.com., dat ruim te interpreteren is,1329 dat wanneer de verkoopconcessie- of distributiefranchiseovereenkomst een exclusiviteitsbeding bevat in hoofde van de distributeur, de geldigheid van dat beding beperkt is tot een duur van 10 jaar.1330 Als dat maximum overschreden is, is het beding niet (volledig) nietig maar is de sanctie de inkorting tot de maximaal toegelaten duur.1331 Het is mogelijk om na het verstrijken van de oorspronkelijke duur het beding te vernieuwen,1332 op voorwaarde dat de persoon die door het
1326 Art. 3.3 Italiaanse wet “Norme per la disciplina dell’affiliazione commerciale”, nr. 129 van 6 mei 2004, Gazzetta Ufficiale nr. 120, 24 mei 2004: “Qualora il contratto sia a tempo determinato, l’affiliante dovrà comunque garantire all’affiliato una durata minima sufficiente all’ammortamento dell’investimento e comunque non inferiore a tre anni. È fatta salva l’ipotesti di risoluzione anticipata per inadempienza di una delle parti.” Voor een vrije Engelse vertaling: www.eff-franchise.com/IMG/pdf/Italy-Legge_No_129-6maggio_2004- Commercial_Affilia.pdf.
1327 PH. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats, 1312, nr. 5577.
1328 Art. 5.1, tweede lid Verord. nr. 330/2010 bepaalt: “Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), wordt een niet-concurrentiebeding dat na een termijn van vijf jaar stilzwijgend verlengbaar is, geacht te zijn overeengekomen voor onbepaalde duur.” Cf. Luik (14e k.) 28 februari 2011, 2009/AR/103, www.juridat.be (over een beding van vernieuwing): “Certes, l’accord d’exclusivité est conclu pour une durée de 5 ans renouvelable par tacite reconduction, ce qui en fait, en vertu de l’article 5 du Règlement, une obligation de non-concurrence conclue pour une durée indéterminée exclue de l’exemption.” Volgens art. 5.2 Verord. nr. 330/2010 geldt de tijdsbeperking van vijf jaar echter niet “wanneer de contractgoederen of -diensten door de afnemer worden verkocht in ruimten en op terreinen die eigendom van de leverancier zijn of door de leverancier worden gehuurd van een derde die niet met de afnemer is verbonden, mits de duur van het niet-concurrentiebeding de termijn gedurende welke de afnemer de ruimten en terreinen in gebruik heeft, niet overschrijdt.” Cf. Comments DCFR, 2300, onder C en voetnoot 24 bij ICC Model Distributorship Contract, (art. 19), 22.
1329 PH. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats, 1312-1313, nr. 5578 en PH. MALAURIE, L. AYNÈS en P.-Y. GAUTIER, Les contrats spéciaux, 485, nr. 832.
1330 F. COLLART-DUTILLEUL en PH. DELEBECQUE, Contrats civils et commerciaux, Parijs, Dalloz, 2007, 944, nr. 956; PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 120, nr. 252 e.v.; PH. LE TOURNEAU, Les contrats de franchisage, 284, nr. 644; M. PEDAMON, Droit commercial, Parijs, Dalloz, 2000, 610, nr. 660 en F.-L. SIMON, Théorie et Pratique du droit de la Franchise, 319, nr. 464 e.v. Voor meer informatie: M.E. ANDRÉ, S. DESTOURS, J. RAYNARD en J.M. VERTUT, Trente ans de Droit de la distribution, 13, nr. 65 e.v. Contra: Y. GUYON, Droit des affaires, Parijs, Economica, 2003, 889, nr. 824 en 898, nr. 834 (art. L.330-1 C.com. is niet van toepassing op exclusieve concessieovereenkomsten aangezien de exclusiviteit in dat geval slechts een aspect is van een grotere overeenkomst).
1331 Cass. com. (Fr.) 10 februari 1998, nr. 95-21.906, Bull.civ. 1998, IV, 55, nr. 71; PH. MALAURIE, L. AYNÈS en
P.-Y. GAUTIER, Les contrats spéciaux, 485, nr. 832 en J. MESTRE en M.-E. PANCRAZI, Droit commercial, Parijs, LGDJ, 2009, 544, nr. 684-34.
1332 Cass. com. (Fr.) 11 maart 1981, 79-12.532, Bull.civ. 1974, IV, 85, nr. 106; PH. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats, 1313, nr. 5581 en J. MESTRE en M.-E. PANCRAZI, Droit commercial, Parijs, LGDJ, 2009, 544, nr. 684-34. Een verlenging is evenwel niet mogelijk, cf. art. L.330-2 C.com. en Cass. com. (Fr.) 21 februari 1995, 93-13.302, Bull.civ. 1995, IV, 46, nr. 50 (a contrario).
exclusiviteitsbeding gebonden is minstens eenmaal in de 10 jaar de mogelijkheid krijgt om de overeenkomst te beëindigen.1333
In het Duitse recht geldt de regeling van de Allgemeine Geschäftsbedingungen (supra nr. 32). De specifieke wettelijke beperking van de duur (§ 309, nr. 9 BGB) geldt niet voor verkoopconcessie en franchising.1334 Die overeenkomsten zijn wel onderworpen aan de algemene regel van § 307 BGB.1335 De meeste rechtsleer neemt aan dat een contractduur van meer dan 20 jaar strijdig kan zijn met de goede zeden,1336 minstens dat men een dergelijke lange duur moet vermijden.1337
1.3. Handelsagentuur
295. VRIJE VASTSTELLING VAN DE DUUR. Ook in een handelsagentuurovereenkomst van bepaalde duur bepalen de contractpartijen vrij de duur. De Handelsagentuurwet bevat geen bepalingen daarover en de principes van het gemeen verbintenissenrecht zijn van toepassing.
2. Beëindiging van een overeenkomst van bepaalde duur
2.1. Gemeen verbintenissenrecht
296. OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR EINDIGT AUTOMATISCH DOOR HET VERSTRIJKEN VAN DE DUUR. Een overeenkomst van bepaalde duur eindigt in principe bij de verwezenlijking van de tijdsbepaling.1338 Verbintenissen van bepaalde duur gaan automatisch ex nunc1339
1333 P.-H. ANTONMATTEI en J. RAYNARD, Droit civil: contrats spéciaux, Parijs, Litec, 2008, 36, nr. 37.
1334 H.CH. BECKER, “Typische Formen und typische Folgen der Beendigung eines Franchisevertrages” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 300, nr. 28; J.P. GIESLER en J. NAUSCHÜTT (eds.), Franchiserecht, 685, nr. 80b; K. SPENNER, “Dauer des Vertragshändlervertrages” in J.-M. SCHULTZE e.a., Der Vertragshändlervertrag, 197, nr. 584 (omdat de concessiehouder of franchisenemer bij de contractsluiting al als ondernemer handelt en § 309 BGB niet van toepassing is op ondernemers, cf. § 310, eerste lid BGB) en K. METZLAFF, “Der Vertragsinhalt” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 167, nr. 339 (omdat de franchiseovereenkomst een Typekombinationsvertrag is).
1335 § 307, eerste lid BGB: “Bestimmungen in Allgemeinen Geschäftsbedingungen sind unwirksam, wenn sie den Vertragspartner des Verwenders entgegen den Geboten von Treu und Glauben unangemessen benachteiligen.” en K. SPENNER, “Dauer des Vertragshändlervertrages” in J.-M. SCHULTZE e.a., Der Vertragshändlervertrag, 197, nr. 584.
1336 BGH 27 februari 1985, VIII ZR 85/84, DB 1985, 1684 e.v. (over een brouwerijovereenkomst); J.P. GIESLER en J. NAUSCHÜTT (eds.), Franchiserecht, 685, nr. 80b en K. METZLAFF, “Der Vertragsinhalt” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 166, nr. 338. Contra: H.CH. BECKER, “Typische Formen und typische Folgen der Beendigung eines Franchisevertrages” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 299, nr.
26 en X, Münchener Vertragshandbuch, 211, nr. 58, die menen dat de rechtspraak over een brouwerijovereenkomst niet naar analogie toegepast kan worden op een franchiseovereenkomst.
1337 H.CH. BECKER, “Typische Formen und typische Folgen der Beendigung eines Franchisevertrages” in K. METZLAFF (ed.), Praxishandbuch Franchising, 302, nr. 34 en M. MARTINEK e.a. (eds.), Handbuch des Vertriebsrechts, § 22, 490, nr. 25.
1338 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 51-52, nr. 11; H. DE PAGE, Traité, II, 728-729, nr. 762; J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de
droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 281, nr. 230 en P. WÉRY, Droit des obligations, I, 810, nr. 963. In het Nederlandse recht: HR 21 oktober 1988, NJ 1990, 439 (Mondia/Calanda) en J.E. BRINK-VAN DER MEER en A.J. VAN DER VEGT, “Beëindiging van duurovereenkomsten”, Contracteren 2007, afl. 4, 91.
teniet bij het verstrijken van de duur,1340 tenzij de wet of het contract een andersluidende regeling bepaalt. Behoudens afwijkende wettelijke of conventionele bepaling is er geen verwittiging, kennisgeving of ingebrekestelling nodig.1341
In het Franse mededingingsrecht is een beslissing om een gevestigde commerciële relatie te beëindigen, onderworpen aan artikel L.442-6, I, 5° C.com. (infra nr. 381). Die bepaling heeft een ruim toepassingsgebied en geldt ook wanneer de gevestigde commerciële relatie bestaat uit een opeenvolging van overeenkomsten van bepaalde duur.1342 Artikel L.442-6, I, 5° C.com. verwijst naar het op brutale wijze beëindigen (rompre) van de commerciële relatie door een partij, zodat die bepaling wellicht niet van toepassing is wanneer de overeenkomst automatisch eindigt, maar wel toepasselijk kan zijn wanneer de overeenkomst van bepaalde duur een beding van voortzetting bevat.1343 Die bepaling doet ten slotte geen afbreuk aan de mogelijkheid om de commerciële relatie (met inbegrip van de overeenkomst van bepaalde duur) zonder opzeggingstermijn te beëindigen wanneer de medecontractant zijn verplichtingen niet uitvoert of bij overmacht.
297. CONVENTIONELE VERPLICHTING TOT KENNISGEVING IS GELDIG. Om misverstanden te vermijden, is het niettemin mogelijk dat men contractueel aan één van de contractpartijen de verplichting oplegt om haar medecontractant te herinneren aan de nakende voltrekking van de
1339 Cf. K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 54, nr. 49 e.v.
1340 K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 27, nr. 26; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399, nr. 25 en L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 65, nr. 19.
1341 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399, nr. 25; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 52, nr. 11; C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 154, nr. 169 en A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 85-86, nr. 147.
1342 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 56, nr. 51; M.-E. ANDRÉ, M.-P. DUMONT en PH. GRIGNON, L’après-contrat, Levallois, Éd. Francis Lefebvre, 2005, 192, nr. 229: “Si l’obligation de respecter un préavis ne présente plus, en raison du critère de ‘relation’ commerciale retenu par le texte, de spécificité contractuelle, il ne semble plus faire de doute que son domaine s’étende désormais au non-renouvellement de contrats à durée déterminée, le texte ne distinguant pas selon la durée des conventions.”; J. BEAUCHARD, “La nécessaire protection du concessionnaire et du franchisé à la fin du contrat” in Libre Droit. Mélanges en l’honneur de Philippe le Tourneau, Parijs, Dalloz, 2008, 39; F.-X. LICARI, La protection du distributeur intégré, 502-503: “Une telle formule dépasse le contat à exécution successive pour appréhender la relation d’affaires constituée par une succession de contrats à durée déterminée. Ainsi, plusieurs contrats à durée déterminée, à condition que leur somme atteigne une certaine longueur et qu’ils aient occasionné des échanges d’une certaine intensité, devraient constituer une relation commerciale “établie”. La “rupture” de cette relation, c’est-à-dire le non-renouvellement du dernier contrat, devra en conséquence être précédée d’un avertissement pour échapper au grief de la brutalité.”; B. MAGERAND, Les relations d’affaires en droit des obligations, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 261 e.v.; A. MENDOZA-CAMINADE, Droit de la distribution, Parijs, Montchrestien, 2011, 159, nr. 555; A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en- Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 107, nr. 189 en F.-X. TESTU, Contrats d’affaires, Parijs, Dalloz, 2010, 475, nr. 103.56.
1343 Parijs (5e k. B) 10 mei 2007, RJ com. 2007, 424, noot S. LEBRETON-DERRIEN (a contrario). Cf. PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 148-149, nr. 300: “Et l’article 442-6, I, 5° du Code de commerce relatif à la rupture brutale d’une relation commerciale établie sans préavis écrit ou sans préavis suffisant (…) ne s’applique pas, dès lors du moins que le contrat ne prévoyait pas la possibilité d’un renouvellement « tacite ».”
tijdsbepaling, eventueel met naleving van bepaalde vormvereisten.1344 Een dergelijke clausule wijzigt niets aan de aard van de overeenkomst, die van bepaalde duur blijft en dus ook bij niet-naleving van de conventionele verplichting tot kennisgeving automatisch eindigt wanneer de tijdsbepaling zich voltrekt.1345 Bij niet-naleving kan men zich hoogstens op de contractuele aansprakelijkheid beroepen of een vordering tot ontbinding instellen.1346
298. GEEN OPZEGGING MOGELIJK BEHOUDENS WETTELIJKE OF CONTRACTUELE REGELING. Aan verbintenissen die voortvloeien uit een overeenkomst van bepaalde duur is in beginsel geen opzeggingsmacht, noch een opzeggingsrecht verbonden (infra nr. 350), zodat de contractpartijen gedurende de overeengekomen termijn gebonden zijn (art. 1134, tweede lid BW).1347 Bepaalde wettelijke regelingen wijken daarvan af (bv. art. 1794 BW over aanneming). De contractpartijen kunnen ook conventioneel van dat principe afwijken door een opzeggingsbeding op te nemen in de overeenkomst van bepaalde duur (infra nr. 312 e.v.).
299. GEEN SUBJECTIEF RECHT OP VOORTZETTING/SUBJECTIEF RECHT OP NIET-VOORTZETTING. Omdat een overeenkomst van bepaalde duur automatisch eindigt bij het voltrekken van de overeengekomen tijdsbepaling, kunnen de contractpartijen zich niet beroepen op een subjectief recht op voortzetting en kunnen zij geen schadevergoeding vorderen wegens het enkele feit van de niet-voortzetting van de overeenkomst.1348
1344 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 65, nr. 20.
1345 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 65, nr. 20.
1346 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 65, nr. 20.
1347 K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 40-42, nr. 34; J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 70, nr. 5; A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 85, nr. 146; O. VANDEN BERGHE, De duur en het einde van handelscontracten beheren, Gent, Larcier, 2010, 11, nr. 10; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 345, nr. 6 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 408, nr. 646. Cf. K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 25-26, nr. 24 (vermoeden van onopzegbaarheid). In het Nederlandse recht: M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 28 (evenwel met verwijzing naar de imprevisieleer uit art. 6:258 BW, supra nr. 264); A. HAMMERSTEIN en J.B.M. VRANKEN, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten: een horizontale vergelijking, Deventer, Kluwer, 2003, 24 en C.A.M. VAN DE PAVERD, De opzegging van distributieovereenkomsten, 77. Cf. Comments DCFR, 2301, notes I.1 e.v.
1348 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399, nr. 25 en TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 112, nr. 95. In het Franse recht: Cass. com. (Fr.) 15 januari 2008, Bull.civ. 2008, IV, nr. 4; Cass. com. (Fr.) 4 januari 1994, Bull.civ. 1994, IV, 10, nr. 13 (over exclusieve
verkoopconcessie); Cass. com. (Fr.) 23 april 1985, Bull.civ. 1985, IV, 109, nr. 128 (over exclusieve verkoopconcessie); CL. CHAMPAUD, “La concession commerciale”, RTD Com. 1963, 475-476, nr. 32; J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 282, nr. 230;
Y. GUYON, Droit des affaires, Parijs, Economica, 2003, 896, nr. 831; PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 85, nr. 178; SIMON ASSOCIÉS, “Un an d’actualité juridique en droit de la franchise”, LPA 13
De contractpartijen hebben met andere woorden in principe een subjectief recht op niet- voortzetting van de overeenkomst (of anders omschreven: een recht om zich tegen een voortzetting te verzetten)1349 en volgens ons zelfs een macht tot niet-voortzetting, die in casu afgeleid is uit de vrijheid om (niet) te contracteren1350. Partijen die de vrijheid om (niet) te contracteren kunnen uitoefenen, kunnen die vrijheid a fortiori zelf moduleren of inperken. Dat kunnen ze bijvoorbeeld door te bepalen dat de partij die de overeenkomst niet wenst voort te zetten, binnen een bepaalde termijn vóór het einde van de overeenkomst een eindopzegging moet geven die aan bepaalde vormvereisten onderworpen is en dat de overeenkomst bij gebrek aan een dergelijke eindopzegging voortgezet wordt.1351 Het is dus mogelijk om zowel de macht als het recht in verband met de niet-voortzetting van een overeenkomst conventioneel te moduleren of in te perken.
Een regeling die de wetgever tot stand brengt, kan daarentegen enkel het recht op niet- voortzetting moduleren of inperken, maar niet de macht van de partijen om zich tegen een voortzetting te verzetten. Uit de individuele vrijheid van personen en de vrijheid om niet te contracteren volgt immers dat de wetgever een contractpartij geen voortzetting van de overeenkomst kan opdringen indien die partij daar niet zelf mee akkoord gaat. Een wettelijke modulering of inperking van het recht om een overeenkomst van bepaalde duur niet voort te zetten, doet op zich geen afbreuk aan de macht (pouvoir) van de contractpartijen om een overeenkomst van bepaalde duur niet voort te zetten na het verstrijken van de duur ervan. Zelfs wanneer een contractpartij de eventueel opgelegde wettelijke verplichtingen niet naleeft, behoudt zij de macht om zich tegen een voortzetting van de overeenkomst van bepaalde duur te verzetten na het verstrijken van de duur. De (kortgeding)rechter kan dus in principe na het verstrijken van de duur geen gedwongen uitvoering opleggen van de voortzetting van de overeenkomst en kan de bewuste contractpartij hoogstens veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens schending van de bewuste wettelijke bepaling.
300. VERBOD OP RECHTSMISBRUIK. Men moet het subjectieve recht om de overeenkomst niet voort te zetten te goeder trouw uitoefenen, wat onder meer inhoudt dat men geen misbruik mag maken van dat recht.1352 Er is sprake van rechtsmisbruik wanneer een contractpartij haar
november 2009, 67, nr. 202 en A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 86, nr. 147.
1349 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 392, nr. 16 en C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 153, nr. 168. In het Franse recht: Cass. com. (Fr.) 6 juni 2001, nr. 99-10.768 (over exclusieve verkoopconcessie) en Cass. com. (Fr.) 23 mei 2000, nr. 97- 10.553, LPA 8 maart 2001, 18, noot M.-R. GARCIA (over exclusieve verkoopconcessie). Cf. J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 282, nr. 231.
1350 In dezelfde zin: S. CLAEYS, Franchising, 478, nr. 586 en C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 160, nr. 174. Cf. PH. STOFFEL-MUNCK, “La rupture du contrat et le droit de la distribution” in J.-CL. HALLOUIN en H. CAUSSE, Le contrat électronique. Au coeur du commerce électronique. Le droit de la distribution. Droit commun ou droit spécial?, Parijs, LGDJ, 2006, 185, nr. 12.
1351 Een loutere conventioneel bepaalde mogelijkheid tot voortzetting schept geen subjectief recht op voortzetting. Voor meer informatie hierover: C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 154, nr. 169.
1352 C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 155-156, nr. 171 e.v.; P. DEMOLIN en V. DEMOLIN, Le contrat de franchise, 22, nr. 20 en A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses Universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 86, nr. 147. Cf. Cass. 7 oktober 2011, C.10.0227.F, www.juridat.be (over contractweigering): “Le refus de contracter peut constituer un abus de droit lorsque l'usage de la liberté de ne pas
recht uitoefent op een wijze die de perken van de normale uitoefening door een voorzichtig en oplettend persoon kennelijk te buiten gaat.1353 De rechtspraak en rechtsleer hebben naast dit algemeen criterium enkele bijzondere criteria van rechtsmisbruik ontwikkeld, waarvan we er hierna enkele vermelden.1354 Er is onder andere sprake van rechtsmisbruik wanneer een partij haar recht uitoefent zonder redelijk en voldoende belang.1355 Dat is ook het geval wanneer de veroorzaakte schade niet in verhouding staat tot het voordeel dat de houder van dat recht op het oog had of verkregen heeft.1356 Bij de beoordeling van de voorhanden zijnde belangen moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak.1357 Een ander bijzonder criterium is dat een partij het rechtmatig vertrouwen dat zij bij een andere partij wekt, niet mag beschamen.1358
Uit dat laatste criterium volgt dat een contractpartij die haar recht uitoefent om de overeenkomst van bepaalde duur niet voort te zetten, het rechtmatig vertrouwen van haar medecontractant niet mag beschamen.1359 In een geïntegreerde distributierelatie kunnen de
contracter est exercé d'une manière qui excède manifestement les limites de l'exercice normal de cette liberté par une personne prudente et diligente.” en de bespreking van dit arrest in S. JANSEN, “Weigeren te contracteren kan rechtsmisbruik uitmaken”, Juristenkrant 2011, nr. 238, 1. Volgens ons is het evenwel te verregaand om de theorie van het rechtsmisbruik niet enkel toe te passen op het recht om al dan niet te contracteren (of een overeenkomst al dan niet voort te zetten), maar ook op de macht of de vrijheid die een partij heeft om een overeenkomst aan te gaan (of voort te zetten).
1353 Cass. 6 januari 2011, Pas. 2011, afl. 1, 44, concl. Adv. Gen. A. HENKES; Cass. 14 oktober 2010, Arr.Cass.
2010, 2507, nr. 603; Cass. 1 oktober 2010, Arr.Cass. 2010, 2385, nr. 571 en RW 2011, 142, noot S. JANSEN en S.
STIJNS; Cass. 8 februari 2010, Arr.Cass. 2010, 383; Cass. 9 maart 2009, concl. Adv. Gen. J. GENICOT, Pas. 2009,
689 en TBBR 2010, 130, noot J. GERMAIN; Cass. 6 januari 2006, JT 2007, 91, noot P. LECOCQ en JLMB 2006,
570, noot P.-P. RENSON; Cass. 8 februari 2001, RW 2001-02, 778, noot A. VAN OEVELEN en Cass. 10 september
1971, Arr.Cass. 1972, 31 en RCJB 1976, 300, noot P. VAN OMMESLAGHE. Voor meer informatie over rechtsmisbruik o.a. S. JANSEN en S. STIJNS, “Rechtsverwerking aanvaard als toepassing van rechtsmisbruik?” (noot onder Cass. 1 oktober 2010), RW 2011, 144, nr. 4; R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. DE
TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992). Verbintenissen”, TPR 1994, 474, nr. 194; J.-F. ROMAIN, Théorie critique du principe général de bonne foi en droit privé, Brussel, Bruylant, 2000, 885, nr. 389; S. STIJNS, Verbintenissenrecht, I, 66, nr. 89 e.v.; S. STIJNS, “Abus, mais de quel(s) droit(s)? Réflexions sur l’exécution de bonne foi des contrats et l’abus de droits contractuels”, JT 1990, 40, 3.3.3; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, 52, nr. 21 e.v.; J. VAN ZUYLEN, “Fautes, bonne foi en abus de droit: convergences et divergences”, Ann.dr.Louvain 2011, 288, nr. 15 e.v. en P. WÉRY, Droit des obligations, I, 127 e.v., nr. 114.
1354 Voor meer informatie: S. STIJNS, Verbintenissenrecht, I, 67, nr. 91 e.v. en W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 101.
1355 S. STIJNS, Verbintenissenrecht, I, 68, nr. 91.
1356 Cass. 6 januari 2011, Pas. 2011, afl. 1, 44, concl. Adv. Gen. A. HENKES; Cass. 14 oktober 2010, Arr.Cass.
2010, 2507, nr. 603; Cass. 1 oktober 2010, Arr.Cass. 2010, 2385, nr. 571; Cass. 8 februari 2010, Arr.Cass. 2010,
383 en Cass. 9 maart 2009, concl. Adv. Gen. J. GENICOT, Pas. 2009, 689 en TBBR 2010, 130, noot J. GERMAIN.
1357 Cass. 6 januari 2011, Pas. 2011, afl. 1, 44, concl. Adv. Gen. A. HENKES; Cass. 1 oktober 2010, Arr.Cass.
2010, 2385, nr. 571; Cass. 8 februari 2010, Arr.Cass. 2010, 383; Cass. 9 maart 2009, concl. Adv. Gen. J.
GENICOT, Pas. 2009, 689 en TBBR 2010, 130, noot J. GERMAIN en Cass. 30 januari 2003, Arr.Cass. 2003, 270.
1358 Cf. X. DIEUX, Le respect dû aux anticipations légitimes d’autrui: essai sur la genèse d’un principe général de droit, Brussel, Bruylant, 1995, 286 p.; S. STIJNS en I. SAMOY, “La confiance légitime en droit des obligations” in S. STIJNS en P. WÉRY (eds.), De bronnen van niet-contractuele verbintenissen, Brugge, die Keure, 2007, 47 en S. STIJNS, Verbintenissenrecht, I, 70, nr. 92. Over de begrippen redelijke verwachting (attente raisonnable) en rechtmatige verwachting (attente légitime): H. RAMPARANY-RAVOLOLOMIARANA, Le raisonnable en droit des contrats, Université de Poitiers, Collection de la Faculté de droit et des sciences sociales, 2009, 31, nr. 13 e.v.
1359 W. VAN GERVEN, “Algemeen deel” in R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN (eds.), Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Brussel, Story-Scientia, 1987, 194, nr. 70: “Onder rechtmatig vertrouwen verstaat men in dit verband het redelijkerwijze vertrouwen op het voortduren van een toestand waarop de vertrouwende partij, strikt
partijen er redelijkerwijze op vertrouwen dat de commerciële relatie van lange duur zal zijn. In een dergelijke relatie is er bovendien, als gevolg van de langdurige aard van de integratie, een verhoogde noodzaak aan vertrouwen, loyauteit en samenwerking tussen de partijen (supra nr. 39). Wanneer uit de distributieovereenkomst niet initieel de bedoeling blijkt om een langdurige commerciële relatie te bewerkstelligen, bijvoorbeeld omdat de overeenkomst voor een korte duur is aangegaan, bevindt de distributeur zich in een precaire situatie omdat hij verwacht dat de overeenkomst na het verstrijken van de oorspronkelijke duur minstens verlengd of vernieuwd zal worden, waarvoor hij afhankelijk is van de opdrachtgever (supra nr. 47). Een dergelijke precaire situatie heeft tot gevolg dat het recht van de opdrachtgever om de overeenkomst niet voort te zetten enigszins beperkt is en dat in een geïntegreerde distributieovereenkomst van korte duur de “drempel” om tot rechtsmisbruik te besluiten lager ligt dan in een gewone overeenkomst.1360
Een contractpartij pleegt onder meer in bepaalde omstandigheden rechtsmisbruik wanneer zij bij de andere partij het rechtmatig vertrouwen creëert en in stand houdt dat de overeenkomst voortgezet zal worden na het verstrijken van de duur, maar de gewekte verwachting naderhand niet inlost of de andere partij pas laattijdig op de hoogte brengt dat zij de overeenkomst niet zal voortzetten.1361 Dat is het geval wanneer zij de overeenkomst niet voortzet hoewel zij de andere partij er “met het oog op de voortzetting van de distributie” toe heeft aangezet om belangrijke investeringen te doen in functie van de distributie en die investeringen nog niet afgeschreven1362 zijn op het ogenblik van de niet-voortzetting van de overeenkomst.1363 Dat is ook het geval wanneer zij er haar contractpartij toe heeft gebracht zich ervan te onthouden haar reconversie te verzekeren en de nodige handelingen te verrichten om activiteiten in andere sectoren of activiteiten met een andere commerciële partner te behouden, of zij dat minstens bewust laat gebeuren.1364 De contractpartij kan bijgevolg
gesproken, geen aanspraak kan maken, en zulks op grond van de een zodanig vertrouwen inspirerende handelswijze van de wederpartij.”
1360 C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 159, nr. 173. In het Franse recht: M. BEHAR-TOUCHAIS en G. VIRASSAMY, Les contrats de la distribution, 178-179, nr. 369 en J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 284, nr. 231.
1361 Cass. civ. (Fr.) 6 mei 2010, nr. 09-66.969, Bull.civ. 2010, I, nr. 101 en D. 2010, 1279 (weergave X. DELPECH) (a contrario); Cass. com. (Fr.) 3 juli 2001, nr. 98-23.070, RTD Civ. 2002, 99 (weergave J. MESTRE en
B. FAGES) (over verkoopconcessie); Cass. com. (Fr.) 25 april 2001, nr. 98-22.199, D. 2001, 3238 (weergave D. MAZEAUD) en Cass. com. (Fr.) 23 mei 2000, nr. 97-10.553, LPA 8 maart 2001, 18, noot M.-R. GARCIA (over exclusieve verkoopconcessie). Contra: Cass. com. (Fr.) 4 januari 1994, Bull.civ. 1994, IV, 10, nr. 13 (over exclusieve verkoopconcessie). Voor een overzicht en kritiek op die vroegere strengere rechtspraak van het Franse Hof van Cassatie over rechtsmisbruik bij de niet-voortzetting van een exclusieve verkoopconcessie van bepaalde duur: J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 282 e.v., nr. 231. Cf. Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg.; C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 158-159, nr. 173 en
M. FABRE-MAGNAN, Droit des obligations, I, Parijs, PUF, 2010, 576.
1362 Behar-Touchais en Virassamy argumenteren terecht dat niet zozeer de theoretische afschrijvingsduur doorslaggevend is, maar dat men zich eerder moet baseren op de werkelijke afschrijvingsmogelijkheid (zoals die blijkt uit het omzetcijfer), M. BEHAR-TOUCHAIS en G. VIRASSAMY, Les contrats de la distribution, 168, nr. 356. 1363 Cass. com. (Fr.) 29 januari 2002, nr. 00-11.433, Contrats, conc., consomm. augustus-september 2002, 22, nr. 123 (over exclusieve verkoopconcessie) en F.-X. LICARI, La protection du distributeur intégré, 523 e.v.
1364 Cass. civ. (Fr.) 6 mei 2010, nr. 09-66.969, Bull.civ. 2010, I, nr. 101 en D. 2010, 1279 (weergave X. DELPECH) (a contrario) en C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 159, nr. 173.
rechtsmisbruik plegen door een incoherente houding aan te nemen in verband met de niet- voortzetting van de overeenkomst.1365
De sanctie op rechtsmisbruik kan bestaan in het opleggen van (of het terugbrengen tot) de normale uitoefening van het recht of in het herstel van de schade die het misbruik heeft teweeggebracht.1366 Een rechterlijk gebod tot voortzetting van de overeenkomst na het verstrijken van de duur ervan is niet mogelijk omdat het de rechter niet is toegelaten om in de uitvoering van de overeenkomst in te grijpen.1367 Daarom is de gepaste sanctie tegenover een contractpartij die haar recht misbruikt om een overeenkomst niet voort te zetten, de betaling van een schadevergoeding.1368
301. GEEN MOTIVERING NOODZAKELIJK. Een overeenkomst van bepaalde duur eindigt automatisch door het verstrijken van de termijn. Elke contractant heeft het recht om de overeenkomst niet voort te zetten bij het verstrijken van de duur ervan, zodat hij (behoudens rechtsmisbruik, supra nr. 300) in principe op geldige wijze kan weigeren om een overeenkomst van bepaalde duur voort te zetten zonder een motivering te moeten geven aan zijn medecontractant.1369 Hoewel daarover discussie bestaat,1370 kan men aannemen dat er sprake is van rechtsmisbruik wanneer in een overeenkomst van gemeenschappelijk belang (intérêt commun, supra nr. 36) de motieven die een partij spontaan opgeeft om een niet- voortzetting van die overeenkomst te verantwoorden, vals blijken te zijn.1371
1365 M. BEHAR-TOUCHAIS en G. VIRASSAMY, Les contrats de la distribution, 163, nr. 350 e.v. en D. MAZEAUD, “Rupture unilatérale du contrat: encore le controle des motifs!”, D. 2010, 2179-2180, nr. 5. Voornamelijk in het Duitse recht beroept men zich op het adagium venire contra factum proprium nulli conceditur (in combinatie met § 242 BGB: Treu und Glauben, cf. F.-X. LICARI, La protection du distributeur intégré, 514-517 en 523).
1366 Cass. 8 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 245; Cass. 11 juni 1992, Arr.Cass. 1991-92, 965; Cass. 18 februari 1988, Arr.Cass. 1987-88, 790 en TBH 1988, 696 (cf. op p. 660: E. DIRIX, “Over de beperkende werking van de goede trouw”) en Cass. 16 december 1982, Arr.Cass. 1982-83, 518. Cf. S. JANSEN en S. STIJNS, “Rechtsverwerking aanvaard als toepassing van rechtsmisbruik?” (noot onder Cass. 1 oktober 2010), RW 2011, 145-146, nr. 6; A. VAN OEVELEN, “De sanctie van het misbruik van contractuele rechten” (noot onder Cass. 8 februari 2001), RW 2001-02, 779 e.v.; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, 81, nr. 36 e.v. en P. WÉRY, Droit des obligations, I, 129, nr. 116.
1367 Cass. 12 januari 2007, Arr.Cass. 2007, 71 en TBBR 2009, 152. Evenwel (over Cass. 7 oktober 2011, C.10.0227.F, www.juridat.be i.v.m. contractweigering): S. JANSEN, “Weigeren te contracteren kan rechtsmisbruik uitmaken”, Juristenkrant 2011, nr. 238, 1, over de deur die het Hof van Cassatie openzet voor de aanvaarding van een vorm van “contractdwang”.
1368 Voor meer informatie: I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 392, nr. 16 e.v.; P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 46, nr. 43; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 112, nr. 95 e.v. en L. DU JARDIN, Le droit belge de la distribution commerciale, 98-99, nr. 126.
1369 Cass. com. (Fr.) 25 april 2001, nr. 98-22.199, RTD Civ. 2002, 99 (weergave J. MESTRE en B. FAGES) en D. 2001, 3237 (weergave D. MAZEAUD); Cass. com. (Fr.) 9 juni 1992, nr. 90-17.101, Contrats, conc., consom. december 1992, 8, nr. 223, noot L. LEVENEUR (over verkoopconcessie). Cf. J. BEAUCHARD, “Protection du franchisé: faut-il une réforme législative?” in N. DISSAUX en R. LOIR (eds.), La protection du franchisé, 267; C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 154, nr. 169; F.-X. LICARI, La protection du distributeur intégré, 475 en PH. MALAURIE, L. AYNÈS en P.-Y. GAUTIER, Les contrats spéciaux, 487, nr. 834.
1370 Cf. D. MAZEAUD, “Rupture unilatérale du contrat: encore le controle des motifs!”, D. 2010, 2178 e.v.
1371 Cass. civ. (Fr.) 6 mei 2010, nr. 09-66.969, Bull.civ. 2010, I, nr. 101 en D. 2010, 1279 (weergave X.
DELPECH) (a contrario); Cass. com. (Fr.) 27 oktober 1998, nr. 96-11.012, Bull.civ. 1998, IV, 213, nr. 256 (over agentuur); J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 333-334, nr. 275 en D. MAZEAUD, “Rupture unilatérale du contrat: encore le controle des motifs!”, D. 2010, 2181, nr. 10. Contra: Cass. com. (Fr.) 25 april 2001, nr. 98-22.199, RTD Civ. 2002, 99 (weergave J. MESTRE en
Bepaalde Franse rechtsleer pleit ervoor om een motiveringsplicht in te voeren bij de niet-voortzetting van bepaalde overeenkomsten, namelijk overeenkomsten waarin een structureel ongelijke verhouding bestaat tussen de contractpartijen1372 en overeenkomsten van gemeenschappelijk belang (intérêt commun, supra nr. 36 e.v.).1373
Indien een contractpartij beslist om een overeenkomst van bepaalde duur tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur niet voort te zetten, menen wij dat die partij – in overeenstemming met de bovenvermelde principes uit het gemeen verbintenissenrecht – niet verplicht is om een motivering te laten kennen aan de andere partij. Om misbruiken te vermijden, pleiten wij er niettemin voor dat de wetgever de lege ferenda de partij die de overeenkomst niet wenst voort te zetten, verplicht om tijdig een eindopzegging te geven aan de andere partij (art. 4, § 1 wetsvoorstel, infra nr. 967).
2.2. Verkoopconcessie en franchising
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
302. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Op een verkoopconcessie of franchising van bepaalde duur die niet onder de Alleenverkoopwet valt, is het gemeen verbintenissenrecht van toepassing. Dat houdt onder meer in dat de overeenkomst automatisch eindigt bij het verstrijken van de afgesproken duur, behoudens andersluidend beding (supra nr. 296).1374 Er is in principe geen eindopzegging of kennisgeving nodig, ook niet bij een niet-vernieuwing van de verkoopconcessie of franchising.1375 De concessiehouder of franchisenemer heeft dus in beginsel geen recht op voortzetting van de overeenkomst.1376 Geen van de contractpartijen mag misbruik maken van haar recht om de overeenkomst niet voort te zetten (supra nr. 300).1377
Inzake franchising bepaalt bijlage 10 bij de Europese Deontologische Erecode dat de franchisegever met een toereikende opzeggingstermijn aan de franchisenemer kennis moet geven van zijn wil om de aflopende overeenkomst niet voort te zetten of geen nieuw contract te tekenen.
B. FAGES) en D. 2001, 3237 (weergave D. MAZEAUD) en M. BEHAR-TOUCHAIS en G. VIRASSAMY, Les contrats de la distribution, 154-155, nr. 337.
1372 TH. REVET, “L'obligation de motiver une décision contractuelle unilatérale, instrument de vérification de la prise en compte de l'intérêt de l'autre partie”, RDC 2004, 579 e.v.
1373 D. MAZEAUD, “Rupture unilatérale du contrat: encore le controle des motifs!”, D. 2010, 2178, nr. 11 en G. VIRASSAMY, “Les relations entre professionnels en droit français” in La protection de la partie faible, Parijs, LGDJ, 1996, 479, nr. 87.
1374 P. DEMOLIN en V. DEMOLIN, Le contrat de franchise, 84, nr. 130; P. KILESTE, A. SOMERS en C. STAUDT,
“La franchise” in Guide juridique de l’entreprise, 2008, VII - 77.1, 91 en CH. MATRAY, Le contrat de franchise, Brussel, Larcier, 1992, 95, nr. 57.
1375 F.-L. SIMON, Théorie et Pratique du droit de la Franchise, 321, nr. 468. In het Duitse recht: E. FLOHR,
Franchise-Vertrag, München, Beck, 2010, 262.
1376 PH. LE TOURNEAU, Les contrats de franchisage, 284, nr. 646 en 287-288, nr. 652 e.v.
1377 Vred. Gent (1e kanton) 19 december 1997, DAOR 1999, afl. 48, 88, noot J. BILLIET (over franchising). Voor meer informatie: TH. BOURGOIGNIE, “Le contrat de franchise”, JT 1974, 24; S. CLAEYS, Franchising, 478, nr. 586 en Cass. com. (Fr.) 23 mei 2000, nr. 97-10.553, LPA 8 maart 2001, 18, noot M.-R. GARCIA (over exclusieve verkoopconcessie). Cf. Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 29, nr. 23 e.v.; PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 148-149, nr. 300; F.-X. LICARI, La protection du distributeur intégré, 505 e.v.; F.-L. SIMON, Théorie et Pratique du droit de la Franchise, 325-326, nr. 480 en SIMON ASSOCIÉS, “Un an d’actualité juridique en droit de la franchise”, LPA 13 november 2009, 68- 69, nr. 211 e.v.
Opvallend is dat ook het wetsvoorstel franchising bepaalt dat de contractpartijen een franchising voor bepaalde duur (alsook een franchising voor onbepaalde duur), behoudens grove tekortkoming, slechts kunnen beëindigen met een opzeggingstermijn van minimum 6 maanden (art. 8, § 4).
Sommige rechtsleer ontwaart een tendens in de richting van een plicht tot motivering van een niet-voortzetting of zelfs van de erkenning van een recht op voortzetting van een verkoopconcessie en franchising van bepaalde duur.1378 Dat zou inhouden dat men moet nagaan of de niet-voortzetting verantwoord is, rekening houdend met het belang van de concessiehouder of franchisenemer.1379 Wij delen dat standpunt niet, maar we zijn van oordeel dat het volstaat dat de wetgever de lege ferenda een tijdige eindopzegging verplicht maakt.
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
303. VOORTZETTING TENZIJ EINDOPZEGGING. Als een verkoopconcessie van bepaalde duur onder de Alleenverkoopwet valt (supra nr. 69), is artikel 3bis Alleenverkoopwet van toepassing. Artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet bepaalt: “Wanneer een aan deze wet onderworpen verkoopconcessie voor bepaalde tijd wordt verleend, worden de partijen geacht te hebben ingestemd met een vernieuwing van het contract, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging vastgestelde tijd, tenzij zij bij een ter post aangetekende brief ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór de overeengekomen termijn opzegging hebben gegeven.”
Omdat artikel 3bis Alleenverkoopwet slechts enkele beperkte regels bepaalt over verkoopconcessie van bepaalde duur, blijft het gemeen verbintenissenrecht voor het overige van toepassing op de beëindiging van een verkoopconcessie van bepaalde duur die onder de Alleenverkoopwet valt.1380
Artikel 3bis werd bij wet van 13 april 1971 ingevoegd in de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961, die oorspronkelijk enkel van toepassing was op (alleen)verkoopconcessies van onbepaalde duur.1381 De wetgever wilde ook de concessiehouders die verbonden zijn door een verkoopconcessie van bepaalde duur (die onder het toepassingsgebied van de Alleenverkoopwet valt) een extra bescherming bieden, door de concessiegever te verplichten om een aangetekende kennisgeving of “opzegging” te sturen indien hij wenst dat de overeenkomst van bepaalde duur op de vooraf afgesproken datum eindigt.1382 Zo meende de wetgever te kunnen verhinderen dat de concessiegever tot het einde van de termijn wacht om zijn intenties kenbaar te maken en hij de
1378 In het Nederlandse recht (tendens naar een recht op voortzetting van de franchising van bepaalde duur):
M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 217-218. Cf. het voorstel van wet uitgewerkt door A.J.J. VAN DER HEIDEN, Franchising, 384: artikel 6 (duur): “1. De franchiseovereenkomst geldt voor vijf jaren of, als een langere duur is overeengekomen, voor die langere duur. 2. Na verloop van de in het vorige lid genoemde termijn heeft de franchisenemer het recht de franchiseovereenkomst met een termijn van vijf jaar te verlengen, tenzij in redelijkheid van de franchisegever niet gevergd kan worden de overeenkomst voort te zetten, in welk geval de franchisegever het recht heeft de overeenkomst, zes maanden voor het einde van de in het eerste lid genoemde termijn, schriftelijk op te zeggen.”
1379 M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 217-218.
1380 Brussel 21 maart 1990 in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 124, noot H. MINJAUW en D. LINDEMANS; Kh. Brussel 10 augustus 1989, TBH 1990, 708, noot P. KILESTE. Cf. J.-P. FIERENS
e.a., La loi du 27 juillet 1961, 31, nr. 26, met verwijzing naar onuitgegeven rechtspraak en D. MATRAY en L. MASSON, “Les contrats commerciaux” in A. BENOIT-MOURY (ed.), Le point sur le droit commercial, 43, nr. 26. 1381 Wet 13 april 1971 betreffende eenzijdige beëindiging van de verkoopconcessies, BS 21 april 1971.
1382 Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 298/1, 2-3 en Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 6. Cf. C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 155, nr. 170, voetnoot 750.
concessiehouder op die manier in het ongewisse laat over de (niet-)voortzetting van de overeenkomst.1383 Vóór het wettelijk ingrijpen kon de concessiegever de concessiehouder, die meestal aanzienlijke investeringen had gedaan in functie van de verkoopconcessie en zich in een precaire situatie bevond, onder druk zetten door op het einde van de duur te weigeren om de overeenkomst voort te zetten, tenzij de concessiehouder akkoord ging met bepaalde (voor de concessiegever meer voordelige) contractvoorwaarden.1384 Door de concessiegever te verplichten om tijdig een eindopzeging te betekenen, wilde de wetgever vermijden dat het einde van de overeenkomst de concessiehouder plots verrast en wilde hij waarborgen dat de concessiehouder de nodige tijd en ruimte krijgt om alle noodzakelijke voorzorgen en schikkingen te treffen.1385 In de parlementaire voorbereiding verwees men uitdrukkelijk naar een soortgelijke wettelijke verplichting in de huurwetgeving.1386
In tegenstelling tot hetgeen het geval is in het gemeen verbintenissenrecht, dooft een onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie van bepaalde duur volgens artikel 3bis, eerste lid van die wet niet automatisch uit door het louter verstrijken van de overeengekomen duur (cf. over de vraag of art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet hetzij een verlenging hetzij een vernieuwing van de overeenkomst tot gevolg heeft, infra nr. 307).1387 Een contractpartij die
1383 Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Kamer 1967-68, nr. 538, 2-3: “(…) Het gaat daarbij om een minimumwaarborg welke de concessiehouder moet kunnen doen gelden. Op dit ogenblik wacht de concessiehouder af tot aan het einde van de vervaltermijn, op welke datum de overeenkomst eventueel wordt verlengd. Hoewel het hier om een contract van onbepaalde (noot: bedoeld wordt bepaalde – cf. in de Franstalige versie: déterminée) duur gaat, is opzegging nodig omdat de gevolgen van de vervaltermijn zeer ernstig kunnen zijn; zo beschikt de concessiehouder die personeel in zijn dienst heeft, niet over het recht het personeel zonder opzegging af te danken.” en Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 6: “Het strekt ertoe een opzegging op te leggen zelfs wanneer tussen de partijen een termijn is vastgesteld, dit om de concessiehouder niet onwetend te laten omtrent de bedoelingen van de concessiegever op het ogenblik dat het contract eindigt.”
1384 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 6-7: “(…) dat er een einde moest gesteld worden aan de misbruiken die vastgesteld worden op het ogenblik dat het contract bijna aan het einde van de termijn gekomen is. Dikwijls weigerde de concessiegever een nieuw contract aan te gaan of de stilzwijgende voortzetting te laten ingaan met de hoop betere voorwaarden te bekomen. De concessiehouder bevindt zich op dat ogenblik in een zeer moeilijke positie, vermits hij, bij weigering van de nieuw-opgelegde voorwaarden, het voordeel verliest van al de gedane inspanningen. De verplichting een vooropzeg te betekenen zal beide partijen toelaten met de nodige ruimte van tijd de nieuwe mogelijkheden en voorwaarden te bespreken.”
1385 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, nr. 265, 2 en 7.
1386 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 7. De Nederlandstalige versie verwijst naar de Landpachtwet, de Franstalige versie naar la loi sur le bail à terme. Volgens ons bedoelde de wetgever evenwel bail à ferme. Cf. (huidig) art. 4, tweede lid Pachtwet: “Bij gebreke van geldige opzegging wordt de pacht van rechtswege verlengd voor opeenvolgende periodes van negen jaar bij het eindigen van de gebruiksperiode, zelfs indien de duur van de eerste gebruiksperiode langer is geweest dan negen jaar.” Cf. R. GOTZEN, Pachtwetgeving. Artikelsgewijze bespreking, Mechelen, Kluwer, 2010, 37, nr. 3: “Het is de oorspronkelijke pachtovereenkomst die blijft voortduren gedurende de opeenvolgende pachtperiodes en er is dus geen sprake van een stilzwijgende wederverhuring of van een stilzwijgende vernieuwing van de pacht.” In dezelfde zin ook art. 3, § 1, tweede en derde lid Woninghuurwet: “De huurovereenkomst eindigt na het verstrijken van een periode van negen jaar indien ten minste zes maanden vóór de vervaldag door één van beide partijen een opzegging wordt betekend. Indien binnen deze termijn geen opzegging wordt betekend, wordt de huurovereenkomst telkens onder dezelfde voorwaarden voor een duur van drie jaar verlengd.”
1387 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 419-420, nr. 58; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 85, nr. 34 en H. MINJAUW en D. LINDEMANS, “Nietigheden en rechtsbescherming bij concessies van bepaalde duur” (noot onder Brussel 21 maart 1990) in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 137, nr. 13.
een voortzetting van de overeenkomst na het verstrijken van de termijn wil tegengaan, moet een eindopzegging geven volgens artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet. Op die manier bevordert de wetgever het behoud van de overeenkomst.1388
Toch kan een dergelijke wettelijke regeling die bepaalde modaliteiten oplegt in verband met de uitoefening van het recht om de verkoopconcessie van bepaalde duur niet voort te zetten na het einde van de duur, geen afbreuk doen aan de macht van elke partij om zich te verzetten tegen een voortzetting van een dergelijke verkoopconcessie na het verstrijken van de overeengekomen duur (supra nr. 299).
304. BEGRIP EINDOPZEGGING: KENNISGEVING VAN DE INTENTIE TOT NIET-VOORTZETTING. De “opzegging” uit artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet verschilt van de gemeenrechtelijke opzegging (infra nr. 349) omdat ze niet als doel heeft om de overeenkomst vroegtijdig te beëindigen maar wel om de voortzetting ervan te verhinderen.1389 Daarom is het aangewezen om de term eindopzegging te gebruiken.1390 Een eindopzegging is een kennisgeving van de intentie tot niet-voortzetting van de overeenkomst. Daaruit volgt dat er geen sprake is van een geldige en ondubbelzinnige eindopzegging als men ondanks de kennisgeving tegelijkertijd blijft onderhandelen over de voortzetting van de overeenkomst. Men kan de eindopzegging dus niet als een drukkingsmiddel misbruiken om een betere onderhandelingspositie af te dwingen omdat men op die manier zou ingaan tegen de geest van de wettelijke regeling.1391 Het feit dat de beëindiging wettelijk geregeld is, neemt niet weg dat de rechter onder bepaalde omstandigheden toch kan oordelen dat een contractpartij rechtsmisbruik pleegt door de verkoopconcessie niet voort te zetten.1392 Het loutere feit dat een contractpartij een eindopzegging geeft, kan op zich geen rechtsmisbruik uitmaken wanneer dat gebeurt in overeenstemming met de regels van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet.1393
305. VORMVEREISTEN VAN DE EINDOPZEGGING EN NA TE LEVEN TERMIJN. De eindopzegging moet gebeuren bij aangetekende brief, ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór de overeengekomen termijn (art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet).1394 De datum van verzending van de aangetekende brief telt. Men kan die datum bewijzen aan de hand van de
1388 C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 40, nr. 47.
1389 Voor meer informatie over dit onderscheid: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 22, nr. 26.
1390 In dezelfde zin: R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 345, nr. 2 (over de eindopzegging in de huurwetgeving). Cf. H. MINJAUW en D. LINDEMANS, “Nietigheden en rechtsbescherming bij concessies van bepaalde duur” (noot onder Brussel 21 maart 1990) in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 137, nr. 13.
1391 I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 153, nr. 14.
1392 Kh. Brussel 21 februari 1991, AR nr. 10.490/88, onuitg., aangehaald in P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1992 à 1997)”, TBH 1998, 12, nr. 29. Voor meer informatie: M. WILLEMART en
S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 70 en 71.
1393 Brussel (KG) 22 maart 1989 in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 194, noot
M. Willemart.
1394 Over de precieze berekening van die termijn: M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les concessionnaires” in
I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 917, nr. 1082. Voor het specifieke geval van de “opzegging” van een onderconcessie van bepaalde duur, infra laatste alinea van nr. 305.
poststempel op het verzendingsbewijs.1395 Er is in principe geen motiveringsplicht verbonden aan de eindopzegging.1396
Uit een letterlijke lezing van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet zou men kunnen afleiden dat de verplichting om een eindopzegging te geven op elk van beide contractpartijen rust. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt evenwel dat de wetgever ervan uitging dat enkel de concessiegever een dergelijke eindopzegging moet geven.1397 Wij volgen echter de letterlijke interpretatie en zijn van oordeel dat zowel de concessiegever als de concessiehouder die de verkoopconcessie van bepaalde duur wil beëindigen, een eindopzegging moet geven (infra nr. 309).
Voor een onderconcessiehouder geldt een uitbreiding van de termijn (art. 5, derde lid Alleenverkoopwet). Wanneer de hoofd- en onderconcessie beide van bepaalde duur zijn en normaal op dezelfde datum moeten eindigen, bestaat het risico dat de concessiehouder in een bepaald geval de termijn van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet niet zou kunnen naleven tegenover de onderconcessiehouder, namelijk wanneer de concessiegever hem pas tijdens de laatste dagen van de termijn kennis geeft van de eindopzegging.1398 Om die concessiehouder te beschermen, heeft de wetgever in artikel 5, derde lid Alleenverkoopwet bepaald dat de concessiehouder die een eindopzegging in de zin van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet ontvangt, alleszins beschikt over een termijn van 14 volle dagen vanaf de ontvangst van die eindopzegging om op zijn beurt een eindopzegging ter kennis te brengen van de onderconcessiehouder.
306. NIET-NALEVEN VAN DE VORMVEREISTEN: VERMOEDEN VAN INSTEMMING MET DE VOORTZETTING. Indien men de vormvereisten uit de Alleenverkoopwet met betrekking tot de eindopzegging niet naleeft, geldt een wettelijk vermoeden dat de contractpartijen hun recht om de overeenkomst niet voort te zetten na het verstrijken van de duur niet uitoefenen en zij dus instemmen met een “vernieuwing” van de verkoopconcessie, hetzij voor onbepaalde tijd,1399 hetzij voor de duur die in een eventueel beding van stilzwijgende verlenging is vastgesteld (art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet).1400
1395 Cf. G. BRICMONT, La résiliation unilatérale des concessions de vente, Brussel, Larcier, 1972, 95; L. FREDERICQ en S. FREDERICQ, Handboek van Belgisch handelsrecht, Brussel, Bruylant, 1976, 307, nr. 267 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les concessionnaires” in I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 917, nr. 1082.
1396 Brussel (KG) 22 maart 1989 in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 194. Cf. B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 3bis Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 152, nr. 9 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 184, nr. 299.
1397 Cf. o.a. Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 6 (eigen cursivering): “(…) dit om de concessiehouder niet onwetend te laten omtrent de bedoeling van de concessiegever op het ogenblik dat het contract eindigt”.
1398 M. EYSKENS en M. DE GRAEVE, “Een beknopt overzicht van de soorten handelstussenpersonen” in “Handelstussenpersonen en distributie” in Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht, Themis-Cahier, Brugge, die Keure, 2001, 73, nr. 40.
1399 In de Kamer werd een amendement ingediend om de verlenging “voor onbepaalde tijd” te vervangen door een verlening “voor een met die van het contract overeenstem(m)ende tijd”. Het amendement verwees naar het toenmalig bestaande wetvoorstel op agentschapcontracten “en de handelsgebruiker ter zake” (cf. Amend. BOEY, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 344/2, 2). Dat amendement werd evenwel niet aangenomen (Verslag namens de verenigde commissies voor de Middenstand en de Economische Zaken, Parl.St. Kamer 1968-69, 344/6, 11).
1400 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 85-86, nr. 34.
Een dergelijke wettelijke modulering van de uitoefening van het recht op niet-voortzetting van de overeenkomst doet echter geen afbreuk aan de macht tot niet-voortzetting (supra nr. 299). Dat betekent dat een contractpartij zelfs buiten de wettelijk bepaalde termijn of in strijd met de wettelijke vormvereisten haar macht kan uitoefenen om zich tegen de voortzetting van de overeenkomst te verzetten. Omdat die partij in een dergelijk geval de wettelijke bepalingen overtreedt, moet zij de eventuele schade vergoeden die een dergelijke wetsovertreding veroorzaakt.
Indien een contractpartij haar macht niet uitoefent om de overeenkomst niet voort te zetten en zij niet te kennen geeft dat zij zich tegen de voortzetting verzet (bv. wanneer ze geen eindopzegging geeft), is het wettelijk vermoeden van kracht dat zij instemt met de voortzetting van de verkoopconcessie (supra nr. 303).
De rechtspraak en rechtsleer nemen aan dat een eindopzegging die een contractpartij geeft buiten de termijn zoals bepaald in artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet, namelijk meer dan zes maanden of minder dan drie maanden vóór het verstrijken van de overeengekomen termijn, geen rechtsgevolgen heeft.1401 Dat is volgens hen zelfs het geval wanneer de eindopzegging ter kennis is gebracht op grond van een beding dat in het concessiecontract is opgenomen om een Europese Groepsvrijstellingsverordening na te leven (infra volgende alinea).1402 Die stelling is volgens ons enkel correct als de wettelijke termijn uit artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet ook contractueel is bevestigd omdat enkel de contractpartijen zelf afbreuk kunnen doen aan hun macht tot niet-voortzetting van de overeenkomst (supra nr. 299). Een louter wettelijke bepaling kan de macht tot niet-voortzetting niet inperken of moduleren, maar beperkt of moduleert enkel het recht op niet-voortzetting. Daaruit volgt dat wanneer een partij een eindopzegging doet buiten de termijn die louter wettelijk (en dus niet contractueel) is bepaald, die eindopzegging wel rechtsgevolgen heeft en dat ze de voortzetting van de verkoopconcessie na het verstrijken van de duur verhindert. De partij moet wel de gevolgen dragen van het overtreden van de wettelijke bepaling. Uiteraard is er geen bezwaar tegen dat de contractpartij die de overeenkomst niet wenst voort te zetten, eventueel geldig een tweede eindopzegging geeft binnen de termijn van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet.1403
1401 Kh. Namen 12 september 2000, TBH 2003, 521; A. DESTRYCKER, “Beëindiging van de verkoopconcessie” in
P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 370, nr. 3; P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo- Luxembourgeoise Internationale, 1971, 30 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les concessionnaires” in I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 917, nr. 1082.
1402 J. BILLIET, “De billijke schadevergoeding bij beëindiging van automobielconcessies van bepaalde duur herbekeken vanuit een Europese invalshoek” (noot onder Voorz. Kh. Brussel 24 januari 1995), DAOR 1995, afl. 35, 69 (over de vroegere verordening nr. 123/85 van de Commissie van 12 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3 van het verdrag op groepen afzet- en klantenserviceovereenkomsten inzake motorvoertuigen, Pb.L. 15/16, 18 januari 1985, hierna verordening nr. 123/85); N. THIRION en A. BENOIT- MOURY, “Les concessions de vente en droit belge” in B. PINCHART en J.-P. TRIAILLE (eds.), Les contrats de distribution commerciale en droit belge et droit français, 183-184 (over de vroegere verordening nr. 123/85);
I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 153, nr. 14 (over de vroegere verordening nr. 123/85) en
M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 63.
1403 Bergen 17 november 1997, TBH 1999, 267, noot en M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 63.
Verticale overeenkomsten over de aankoop, verkoop of wederverkoop van nieuwe motorvoertuigen die voldoen aan de voorwaarden van de vroegere verordening nr. 1400/2002, zijn nog vrijgesteld tot en met 31 mei 2013 (supra nr. 293). Art. 3.5 Verord. nr. 1400/2002 bepaalt: “De vrijstelling is van toepassing op voorwaarde dat in de verticale overeenkomst welke door de leverancier van nieuwe motorvoertuigen met een distributeur of een erkende hersteller is gesloten, is bepaald: a) dat (…) elke contractpartij zich ertoe (moet) verbinden de andere contractpartij ten minste zes maanden van tevoren in kennis te stellen van zijn voornemen om de overeenkomst niet te verlengen (…).” De verordening bepaalt niet dat de leverancier moet aangeven waarom hij een overeenkomst van bepaalde duur niet wenst te voort te zetten.1404
Verordening nr. 1400/2002 bevat geen dwingende voorschriften die de contractpartijen verplichten om de inhoud van hun contract eraan aan te passen.1405 De verordening legt enkel op dat het contract bepaalde bedingen moet bevatten als men wil dat het contract onder de Groepsvrijstellingsverordening valt. Om te voldoen aan de voorwaarden van de verordening moet het concessiecontract onder andere een bepaling bevatten die de contractpartijen verplicht om ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de duur een eindopzegging te geven. Indien het concessiecontract onder het toepassingsgebied van artikel 101.1 VWEU valt en die laatste contractuele bepaling niet bevat, valt het niet onder de groepsvrijstelling en is het, behoudens een andere vrijstelling in de zin van artikel 101.3 VWEU, van rechtswege nietig (art. 101.2 VWEU).1406
Wanneer die verplichting nageleefd is en de partijen contractueel verplicht zijn om ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de duur een eindopzegging te geven, begaat men een contractuele wanprestatie wanneer men bijvoorbeeld pas 5 maanden vóór het verstrijken van de duur een eindopzegging geeft. Een dergelijke eindopzegging heeft wel uitwerking omdat de contractpartij op die wijze haar macht uitoefent om zich te verzetten tegen de voortzetting van de overeenkomst (supra nr. 299). Die contractuele wanprestatie en de gevolgen ervan zijn te beoordelen volgens het toepasselijke nationale recht, in casu volgens het Belgische recht.1407 Een dergelijke contractuele vereiste is evenwel in strijd met artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet dat bepaalt dat de eindopzegging van een verkoopconcessie die onder die wet valt, ten hoogste zes maanden (en ten minste drie maanden) vóór de overeengekomen termijn mag gebeuren. Omdat die bepaling van dwingend recht is, is elke andersluidende conventionele bepaling vernietigbaar. De beschermde partij kan in dat geval de nietigverklaring van de contractuele bepaling vorderen. Om te voldoen aan de bepalingen van het Europees mededingingsrecht moeten de partijen met andere woorden in het contract een beding opnemen dat volgens de Belgische Alleenverkoopwet vernietigbaar is. Enkel een contractuele bepaling waarbij men zich verbindt om exact zes maanden (dat is zowel ten hoogste als ten minste 6 maanden) vóór het verstrijken van de duur van de overeenkomst een eindopzegging te geven, zou men kunnen aanvaarden als een bepaling die zowel voldoet aan de bovenvermelde vereiste van verordening nr. 1400/2002 als niet strijdig is met de Alleenverkoopwet. De contractpartijen moeten in beginsel zowel de contractbepaling (die in het contract is opgenomen om te voldoen aan verordening nr. 1400/2002) als de dwingende bepalingen van de Alleenverkoopwet naleven. Daarom geeft men meestal een dubbele eindopzegging, namelijk een eerste volgens de contractbepalingen ingevolge de Europese mededingingsregels en een tweede volgens de formaliteiten van artikel 3bis, eerste lid
1404 Overweging nr. 9 Verord. nr. 1400/2002; Verklarende Brochure, 65, vraag 71. Cf. C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 158, voetnoot 763 en Y. VAN COUTER en G. BOGAERT, “De Groepsvrijstellingsverordening nr. 1400/2002: meer dan een “pit-stop” voor de automobielconcessieovereenkomsten…”, TBH 2003, 486, nr. 67.
1405 HvJ 18 december 1986, nr. 10/86, Jur. HvJ 1986, 4071, concl. Adv. Gen. MISCHO; Bergen 17 november
1997, TBH 1999, 267, noot en Kh. Bergen (2e k.) 15 mei 2003, DAOR 2003, afl. 64, 422. Cf. Brussel (9e k.) 28 april 2010, TBH 2011, 808, noot P. KILESTE en C. STAUDT (over de vroegere verordening nr. 123/85).
1406 Voor een toepassing: Brussel (9e k.) 28 april 2010, TBH 2011, 808, noot P. KILESTE en C. STAUDT (bevestiging van het vonnis a quo: Kh. Brussel 11 september 1995, DAOR 1995, afl. 37, 82 over verordening nr. 123/85 die op dat punt een soortgelijke verplichting bevatte) en Voorz. Kh. Brussel 24 januari 1995, DAOR 1995, afl. 35, 65, noot J. BILLIET.
1407 Verklarende Brochure, 64, vraag 68, voetnoot 140 en Y. VAN COUTER en G. BOGAERT, “De Groepsvrijstellingsverordening nr. 1400/2002: meer dan een “pit-stop” voor de automobielconcessieovereenkomsten…”, TBH 2003, 486, nr. 68.
Alleenverkoopwet.1408 Bepaalde rechtsleer merkt op dat een tweede kennisgeving niet nodig zou mogen zijn omdat het eisen van een tweede kennisgeving overeenkomstig de Alleenverkoopwet rechtsmisbruik uitmaakt.1409 Het doel van de tweede kennisgeving is volgens hen al duidelijk bereikt door de eerste kennisgeving en men kan er in principe geen enkel redelijk belang bij hebben om nog een tweede kennisgeving te eisen. Omdat de bovenvermelde Europese mededingingsregels niet gehandhaafd blijven (supra nr. 293), zal dit probleem in de toekomst verdwijnen.
307. VOORTZETTING IS EEN VERLENGING, GEEN VERNIEUWING. Uit een letterlijke lezing van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet zou men kunnen afleiden dat de wetgever bedoelde dat een aan de wet onderworpen verkoopconcessie van bepaalde duur vernieuwd wordt bij gebrek aan een eindopzegging. De wetgever gebruikt immers de term vernieuwing (renouvellement). Mocht het om een werkelijke vernieuwing gaan, in de zin dat er een nieuwe overeenkomst tot stand komt, dan zou dat betekenen dat de vorige overeenkomst automatisch eindigt na het verstrijken van de duur en er vervolgens automatisch een nieuwe overeenkomst tot stand komt, tenzij één van de contractpartijen zich daartegen verzet door een eindopzegging te geven (over het onderscheid tussen vernieuwing en verlenging, infra nr. 328).
De wetgever gebruikte in de wettekst (vooral in de Franstalige versie) overwegend terminologie die naar een vernieuwing verwijst. De vraag is of de wetgever die terminologie bewust, dan wel eerder toevallig hanteerde. Verder in het wetsartikel verwees de wetgever immers naar een “beding van stilzwijgende verlenging” (eigen cursivering), wat volgens de Franstalige versie een beding van vernieuwing of “clause (…) de reconduction tacite” is (eigen cursivering). Dat wijst erop dat de wetgever de (Nederlandstalige) terminologie niet bewust koos en hij dus geen acht sloeg op de juridische inhoud van de bewuste termen.1410 Ook in de parlementaire voorbereiding haalt men de termen verlenging en vernieuwing door elkaar.1411
Uit de wetswijziging in 1971 van artikel 6 Alleenverkoopwet (over het dwingend karakter van de Alleenverkoopwet) kan men afleiden dat de wetgever aannam dat de overeenkomst van bepaalde duur automatisch eindigt door het verstrijken van de duur en dat de gewijzigde regeling van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet geen afbreuk doet aan dat principe.1412 Een interpretatie in de zin dat de overeenkomst van
1408 I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 153, nr. 14 (over de vroegere verordening nr. 123/85) en
M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 63.
1409 D. VAN BUNNEN, La distribution automobile. Chronique de jurisprudence 1998-2005, Brussel, Larcier, 2007, 755 en Y. VAN COUTER en G. BOGAERT, “De Groepsvrijstellingsverordening nr. 1400/2002: meer dan een “pit-stop” voor de automobielconcessieovereenkomsten…”, TBH 2003, 486-487, nr. 68.
1410 In dezelfde zin: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 184, voetnoot 905.
1411 Bv. Verslag namens de verenigde commissies voor de Middenstand en de Economische Zaken bij het wetsontwerp betreffende de eenzijdige beëindiging van de verkoopconcessies uitgebracht door de heer Baeskens, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 344/6, 11 (eigen cursivering): “(…) Het is moeilijk aan te nemen dat bij stilzwijgende hernieuwing de partijen de overeenkomst hebben willen verlengen voor een duur gelijk aan die van de lopende overeenkomst (…).” In de Franstalige versie evenwel (eigen cursivering): “(…) On ne peut difficilement admettre que les parties ont voulu renouveler le contrat pour une durée égale à celle du contrat en cours lorsque ce contrat a été renouvelé tacitement. (…)” Men moet daarbij volgens ons rekening houden dat die tekst de weergave is van de woorden van de toenmalige Franstalige minister.
1412 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 8: “Vanaf het ogenblik dat de wet van toepassing is op de voor bepaalde tijd verleende concessies, moet het woord “beëindiging” worden vervangen door het woord “einde” dat betrekking heeft op het geval van een beëindiging van een contract op de vastgestelde termijn.” of nog duidelijker in de Franstalige versie: “Dès le moment où la loi est applicable aux
bepaalde duur eindigt door het loutere verstrijken van de origineel bedongen duur, sluit bovendien aan bij het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 296).
Door de onsamenhangendheid van de begrippen die de wetgever gebruikt, kan men weinig belang hechten aan de letterlijke betekenis van die termen en kan men zich afvragen of de wetgever een werkelijke vernieuwing dan wel een loutere verlenging van de overeenkomst op het oog had. De meeste elementen lijken erop te wijzen dat de wetgever eigenlijk een verlenging van de overeenkomst wenste. Ten eerste gebruikt de wetgever de term opzegging (préavis),1413 waaruit men zou kunnen afleiden dat de overeenkomst blijft lopen wanneer er geen (geldige) kennisgeving gebeurt. Ten tweede blijkt dat ook uit enkele verduidelijkingen in de parlementaire voorbereiding van de Alleenverkoopwet.1414 Ten derde verwijst men in de parlementaire voorbereiding uitdrukkelijk naar de huurwetgeving, die ook een verlenging en dus geen vernieuwing beoogt (supra nr. 303). Ten vierde valt het moeilijk in te zien hoe een beding van (stilzwijgende) verlenging (waarvan sprake in art. 3bis, eerste en tweede lid Alleenverkoopwet) geldig zou kunnen zijn als de wetgever op dwingende wijze zou bepalen dat de overeenkomst (stilzwijgend) vernieuwd is bij gebrek aan een tijdige eindopzegging. Ten slotte lijkt de interpretatie dat de wetgever een verlenging bedoelde ook het meest in overeenstemming met de doelstelling die de wetgever beoogde, namelijk de bescherming van de concessiehouder. Bij een vernieuwing ontstaat er immers in principe een nieuwe overeenkomst, hetgeen de concessiegever zou kunnen aangrijpen om te betwisten dat bepaalde bedingen uit de oorspronkelijke overeenkomst nog gelden. Bepaalde rechtsleer volgt
– al dan niet impliciet – de zienswijze dat artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet een verlenging beoogt,1415 maar andere rechtsleer spreekt dat dan weer tegen.1416
concessions à durée déterminée, il faut remplacer le mot “résiliation” par le mot “fin”, qui couvre l’hypothèse d’une expiration du contrat par la survenance de son terme”.
1413 Aan de Franstalige term préavis zou men eventueel de ruimere betekenis van avis préalable kunnen toekennen: H. MINJAUW en D. LINDEMANS, “Nietigheden en rechtsbescherming bij concessies van bepaalde duur” (noot onder Brussel 21 maart 1990) in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 137, nr. 12, voetnoot 13.
1414 Cf. Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 7: “Een lid vraagt zich af welke de gevolgen zullen zijn indien er vergeten wordt de voorziene aangetekende brief te zenden. In dit geval wordt de overeenkomst voor onbepaalde tijd verlengd (noot: in de Franstalige versie: prorogée) en bestaat de mogelijkheid een opzeg te betekenen zoals voorzien in artikel 2. Indien de overeenkomst voor dit geval in een verlenging (noot: in de Franstalige versie: prorogation) voor een bepaalde periode voorziet zal deze periode dienen geëerbiedigd te worden voor de voorziene duur.” Cf. Verslag namens de verenigde commissies voor de Middenstand en de Economische Zaken bij het wetsontwerp betreffende de eenzijdige beëindiging van de verkoopconcessies uitgebracht door de heer Baeskens, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 344/6, 11: “De wil van de partijen kan niet anders geïnterpreteerd worden dan de wil om een overeenkomst voor bepaalde tijd om te zetten (noot: in de Franstalige versie: transformer) in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, aangezien er zelfs geen stilzwijgend akkoord is over enige duur.”
1415 J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 65, nr. 81: “(…) A défaut d’une telle notification, la convention demeurera en vigueur, soit pour une durée indéterminée, soit pour la durée prévue dans une clause éventuelle de tacite reconduction.”
1416 TH. DELAHAYE, “La résiliation unilatérale des contrats à durée déterminée en droit belge” in B. TILLEMAN,
A. VERBEKE en P.-Y. VERKINDT (eds.), Droit des contrats. France, Belgique 2, 240-241, nr. 28. Cf. L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 86, nr. 34, d): “De wet spreekt van een vernieuwing, wat inhoudt dat, krachtens de wet, een nieuwe overeenkomst tot stand komt, nadat de oorspronkelijke is tenietgegaan. Het blijft om een vernieuwing gaan ook wanneer de partijen conventioneel een clausule van zgn. stilzwijgende verlenging (…) bedongen. De bevestiging hiervan is
Het Hof van Cassatie opteert terecht ook voor een verlenging en oordeelt dat “een dergelijke vernieuwing (noot: in de zin van art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet) de verlenging van de bestaande overeenkomst tot gevolg heeft” en een arbitragebeding ook na toepassing van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet geldig blijft, zelfs indien de partijen dat beding niet schriftelijk hernemen bij het verstrijken van de oorspronkelijke duur van de overeenkomst.1417 Sommige feitenrechters spreken zich evenwel in omgekeerde zin uit.1418 Om een eind te maken aan de discussies en onzekerheid op dat punt is het aangewezen dat de wetgever duidelijkheid schept en uitdrukkelijk bevestigt dat de voortzetting een verlenging en dus geen vernieuwing van de overeenkomst inhoudt.
308. GEVOLGEN VAN EEN VOORTZETTING: VERKOOPCONCESSIE VAN ONBEPAALDE DUUR (TENZIJ BEDING VAN VERLENGING). Indien de verkoopconcessie, bij gebrek aan een beding van verlenging in het contract, conform artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet voor een onbepaalde tijd voortgezet wordt, zijn artikelen 2 en 3 Alleenverkoopwet van toepassing op de beëindiging ervan (infra nrs. 354 en 692 e.v.).1419 De overeenkomst wordt in dat geval van onbepaalde duur vanaf het verstrijken van de oorspronkelijk bedongen duur en dus niet retroactief vanaf het begin ervan. Indien een overeenkomst van bepaalde duur op rechtmatige wijze beëindigd is, belet artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet de contractpartijen niet om een nieuwe overeenkomst van bepaalde duur te sluiten (waarbij men uiteraard rekening moet houden met art. 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet, infra nr. 331).
309. BILATERAAL DWINGENDE REGELING. Artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet is van dwingend recht (art. 6 Alleenverkoopwet) omdat die bepaling bedoeld is om de
te vinden in de vaststelling dat de verkoopconcessie, na twee hernieuwingen, bij elke verdere verlenging voor onbepaalde tijd toepasselijk wordt. Mocht art. 3bis, lid 1 de verkoopsconcessie slechts verlengen i.p.v. te hernieuwen dan zou artikel 3bis, lid 2 overbodig zijn.” Volgens ons blijft het evenwel, naast de automatische verlenging die artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet beoogt, nog mogelijk dat de contractpartijen een nieuwe overeenkomst sluiten nadat één van hen de overeenkomst beëindigde volgens die wetsbepaling (namelijk met een geldige eindopzegging). Artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet verwijst daarnaast ook uitdrukkelijk naar de situatie waarbij de concessie tweemaal stilzwijgend verlengd wordt als gevolg van de uitwerking van een voortzettingsbeding (dat is een verwijzing naar lid 1).
1417 Cass. 13 december 2001, Arr.Cass. 2001, 2179 (over een arbitragebeding). Cf. Brussel (9e k.) 22 oktober 2008, nr. 2005/AR/1604, onuitg., 8 (over een forumbeding): “(…) En matière d’arbitrage, il a été jugé que, en cas de concession de vente écrite contenant une clause d’arbitrage et renouvelée conformément à l’art. 3bis de la loi du 27 juillet 1961 (…), le juge ne peut décider que la clause d’arbitrage n’est pas applicable à la coopération prolongée par le motif qu’elle ne serait pas reproduite dans un écrit signé par les parties (Cass. 13 décembre 2001, R.G. n° C.99.0198.N). Or, les principes qui régissent la clause d’arbitrage s’appliquent également à une clause attributive de compétence. Il n’est donc pas requis de la clause attributive de compétence qu’elle fût constatée par écrit lors de chaque renouvellement annuel.” In dezelfde zin: Kh. Gent 5 juni 1997, TGR 1997, 151 (over een forumbeding).
1418 Kh. Antwerpen 22 april 2002, AR nr. 5104/01, onuitg. (onder meer over een arbitrageclausule en een beding over het toepasselijke recht), aangehaald door P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 418, nr. 28 en Brussel 30 maart 1989, AR nr. 80.022/87, onuitg., aangehaald door P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence: la loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987 à 1992)”, TBH 1993, 43, nr. 22.
1419 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 7 en P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo-Luxembourgeoise Internationale, 1971, 29.
concessiehouder te beschermen.1420 Een beding in de verkoopconcessieovereenkomst dat afbreuk doet aan de verplichting om een eindopzegging te geven (volgens de wettelijke formaliteiten), is dus vernietigbaar.1421 Hoewel dat niet de bedoeling was van de wetgever, zijn de verplichtingen volgens ons ook van toepassing op een beëindiging door de concessiehouder (supra nr. 305). In dat geval is de concessiegever de te beschermen partij. Ook de concessiegever moet in een dergelijk geval de nietigheid kunnen opwerpen van een beding dat strijdig is met de verplichting van de concessiehouder om een eindopzegging te geven volgens artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet.
Uit het dwingend karakter volgt dat de contractpartijen niet ten nadele van de beschermde partij van die wettelijke regeling kunnen afwijken vóór het einde van de overeenkomst (art. 6, eerste lid Alleenverkoopwet) of meer bepaald vóór de kennisgeving van de eindopzegging.1422 Als men aanneemt dat artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet tot gevolg heeft dat de verkoopconcessie verlengd (en dus niet vernieuwd) is bij gebreke van een eindopzegging en de overeenkomst niet automatisch eindigt bij het verstrijken van de duur, is een afwijkende conventionele regeling enkel mogelijk op het ogenblik dat de wettelijke bescherming niet meer noodzakelijk is, namelijk nadat de verlenging ingetreden is.1423
2.3. Overeenkomst met een pomphouder
310. KLEINHANDELAAR-GERANT: QUASI-IDENTIEKE REGELING ALS ARTIKEL 3BIS ALLEENVERKOOPWET. Wanneer een leverancier van petroleumproducten een overeenkomst van bepaalde duur sluit met een pomphouder, meer bepaald met een kleinhandelaar-gerant (supra nr. 103), geldt een regeling die quasi-identiek is aan de regeling van artikel 3bis Alleenverkoopwet (cf. art. 10, 1° bijlage KB Statuut Pomphouder).1424
1420 Cf. o.a. Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 298/1, 2-3 en Kh. Antwerpen 17 december 2004, AR nr. 03/04663, onuitg., 6: “(…) dat verweersters zich als concessiegever niet kunnen beroepen op deze wettelijke bepalingen, die enkel van dwingend recht zijn en niet van openbare orde, zoals blijkt uit de bewoordingen van art. 6 van de Concessiewet. Enkel de concessiehouder, de door de Concessiewet beschermde partij, kan zich hierop beroepen. Hij kan evenwel ook verkiezen er geen beroep op te doen (vanaf het ogenblik hij geen verdere bescherming behoeft), zoals in casu het geval is. De rechtbank is ook niet bij machte de bepalingen van art. 3bis Concessiewet ambtshalve toe te passen (cf. per analogie: Brussel, 21 maart 1990, vermeld in Bogaert G. en Maeyaert P., Distributierecht 1987-1992, kluwer, 1994, p. 124 e.v.).”
1421 Voor meer informatie: H. MINJAUW en D. LINDEMANS, “Nietigheden en rechtsbescherming bij concessies van bepaalde duur” (noot onder Brussel 21 maart 1990) in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 133, nr. 7 e.v.
1422 Cf. M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 40-41.
1423 Vergelijk: Gent (12e k.) 27 oktober 2010, nr. 2008/AR/2007, onuitg., 7, nr. 2.3: “Artikel 3bis van de alleenverkoopwet laat de concessiehouder toe om, wanneer een concessie van bepaalde duur niet werd opgezegd onder de voorwaarden die daarin zijn bepaald, zich te beroepen op de voordelen van de alleenverkoopwet. Dit sluit evenwel niet uit dat de concessie kan eindigen bij het verstrijken van de bepaalde duur, bijvoorbeeld omdat de uitvoering ervan onmogelijk geworden is of ingevolge het onderling akkoord tussen de partijen.”
1424 Art. 10 bijlage KB Statuut Pomphouder: “De contracten kunnen worden afgesloten voor bepaalde of onbepaalde duur. 1° Contracten van bepaalde duur: a) Wanneer een contract van bepaalde duur wordt afgesloten, worden de partijen geacht te hebben ingestemd met een vernieuwing van het contract, hetzij voor onbepaalde duur, hetzij voor de duur vastgelegd in een eventuele verlengingsclausule, tenzij zij een opzeg hebben betekend bij een ter post aangetekende brief, en dit ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden vóór het einde van de overeengekomen bepaalde duur. b) Wanneer een contract voor bepaalde duur tweemaal werd verlengd, ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract tussen dezelfde partijen al dan niet werden gewijzigd, of wanneer het tweemaal stilzwijgend werd verlengd tengevolge van een beding van het contract, wordt het geacht aangegaan voor onbepaalde duur.”
2.4. Handelsagentuur
311. HANDELSAGENTUUR VAN BEPAALDE DUUR EINDIGT AUTOMATISCH DOOR HET VERSTRIJKEN VAN DE DUUR. Een handelsagentuur van bepaalde duur eindigt in principe automatisch door het verstrijken van de duur, zonder dat men een opzeggingstermijn moet naleven of een opzeggingsvergoeding moet betalen in de zin van artikel 18 Handelsagentuurwet.1425 Indien een handelsagentuur eindigt door het verstrijken van de duur kan de principaal wel een cliënteelvergoeding verschuldigd zijn aan de handelsagent (infra nr. 713). Wanneer een contractpartij toch een kennisgeving stuurt aan de andere partij dat de agentuur zal eindigen, beschouwt men dat als een loutere bevestiging van het feit dat de overeenkomst automatisch eindigt.1426 De principes van het gemeen verbintenissenrecht zijn van toepassing (supra nr. 296 e.v.).
3. Opzeggingsbeding in een overeenkomst van bepaalde duur
3.1. Gemeen verbintenissenrecht
312. OVEREENKOMST BLIJFT VAN BEPAALDE DUUR ONDANKS OPZEGGINGSBEDING. Een meerderheid in de rechtsleer neemt aan dat het mogelijk is om een opzeggingsbeding op te nemen in een overeenkomst van bepaalde duur, zonder dat de aard van de overeenkomst wijzigt.1427 Dat stemt overeen met de extensieve benadering van de notie bepaalde duur (supra nr. 273). Een conventionele mogelijkheid om de verbintenissen vóór het verstrijken van de duur op te zeggen, wijzigt immers niets aan het feit dat het bij het sluiten van de overeenkomst zeker is dat de verbintenissen zullen eindigen. Het is bijgevolg mogelijk om in een overeenkomst van bepaalde duur een beding op te nemen op grond waarvan elke
1425 Gent (7e k.) 19 mei 2008, nr. 2006/AR/903, onuitg., 9: “Aangezien de overeenkomst voor een jaar volledig werd uitgedaan is geen opzeggingsvergoeding verschuldigd.”; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 420, nr. 59; A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 180, nr. 131; A. LINDEMANS, “Beëindiging van de overeenkomst, opzeggings- en uitwinningsvergoeding: een vergelijking tussen de handelsvertegenwoordiger en de handelsagent”, Soc.Kron. 1997, 105 en K. VAN DEN BROECK, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 220, nr. 399. In het Duitse recht: § 620 BGB en P. KINDLER en J. MENGES, “Die Entwicklung des Handelsvertreter- und Vertragshändlerrechts seit 2005”, DB 2010, 1113.
1426 Gent (7e k.) 19 mei 2008, nr. 2006/AR/903, onuitg., 9: “De opzegging was niet ontijdig, nu zij alleen maar de bevestiging was van wat overeengekomen was, namelijk dat de overeenkomst afliep op 31 mei 2003” en Kh. Brussel (16e k.) 27 juli 2007, AR nr. 5981/06, onuitg., 6.
1427 K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 17-18, nr. 16 en nr. 17 en 21, nr. 21-22; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 434-435, nr. 74-76, 442, nr. 87 en 459, nr. 115; J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele
bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 72, nr. 6; S. STIJNS, Verbintenissenrecht, I, 28, nr. 36; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 345-346, nr. 8 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 337, nr. 539 e.v. Contra: TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 24-25, nr. 15: “(…) de sorte que la durée reste indéterminée. La solution est identique pour le contrat conclu pour une durée déterminée mais stipulant que celui-ci peut être rompu par la volonté de l’une des parties. En effet, une telle clause conduit uniquement à introduire un terme maximum.”
contractpartij of één van hen het recht krijgt om de verbintenissen die eruit voortvloeien op bepaalde tijdstippen (bv. om de vijf jaar) op te zeggen.1428
In het arbeidsrecht oordeelt men dat een opzeggingsbeding in een arbeidscontract van bepaalde duur ongeldig is.1429 Een opzeggingsbeding is in principe vernietigbaar omdat een dergelijk beding in strijd is met de aard zelf van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. Dat volgt uit de typisch arbeidsrechtelijke regels en de stabiliteit die de wetgever in het arbeidsrecht nastreefde door het aantal mogelijke beëindigingswijzen te beperken (cf. art. 32 Arbeidsovereenkomstenwet).1430
313. ONBEPERKT OPZEGGINGSBEDING: VRAAG NAAR DE DUUR NIET RELEVANT VANUIT GEMEENRECHTELIJK PERSPECTIEF. Er bestaat discussie over de vraag of het mogelijk is om in een overeenkomst van bepaalde duur een opzeggingsbeding op te nemen dat bepaalt dat de verbintenissen te allen tijde opzegbaar zijn. Wanneer men de stelling volgt dat men de duur van een verbintenis niet mag definiëren aan de hand van de geboden opzeggingsmogelijkheid (supra nr. 277), blijft de overeenkomst een bepaalde duurtijd behouden ondanks de conventioneel bedongen onbeperkte opzeggingsmogelijkheid. Dat stemt overeen met de stelling dat een overeenkomst met een maximumtermijn voor een bepaalde duur gesloten is (supra nr. 274). Claeys en Phang argumenteren terecht dat de vraag vanuit gemeenrechtelijk perspectief niet relevant is,1431 omdat verbintenissen van onbepaalde duur immers op elk ogenblik opzegbaar zijn krachtens het bovenvermelde algemeen rechtsbeginsel en omdat de partijen de verbintenissen van bepaalde duur krachtens het conventioneel opzeggingsbeding kunnen opzeggen. De inzet van de kwalificatie ligt in de vraag of bepaalde specifieke wettelijke bepalingen voor bijzondere overeenkomsten toepasselijk zijn, zoals bijvoorbeeld artikel 3 Alleenverkoopwet.1432 Hieronder gaan we in op de vraag of een verkoopconcessie van bepaalde duur die een onbeperkt opzeggingsbeding bevat, al dan niet onder de Alleenverkoopwet valt (infra nr. 315).
3.2. Verkoopconcessie en franchising
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
314. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. In een verkoopconcessie die niet onder de Alleenverkoopwet valt, is het gemeen verbintenissenrecht van toepassing, zodat het mogelijk is om een opzeggingsbeding op te nemen in een verkoopconcessie- of franchiseovereenkomst van bepaalde duur (supra nr. 312).1433
1428 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 437, nr. 79.
1429 Cass. 6 december 1962, Pas. 1963, I, 424; Arbh. Gent 10 september 2007, Or. 2008 (weergave I. PLETS), 30;
I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 445, nr. 93; F. VERBRUGGE, “Les particularités du contrat à durée déterminée”, Ors. 2006, 20 en D. VOTQUENNE, “Arbeidsrechtelijke beëindigingswijzen. Beëindiging door afloop van de termijn of voltooiing van het werk” in Bestendig Handboek Ontslag, Mechelen, Kluwer, 2006, I-126.
1430 Cf. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 446, nr. 93. 1431 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 460, nr. 116. 1432 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 460, nr. 116. 1433 Bv. art. 19, A ICC Model Distributorship Contract, 2002, 22.
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
315. OPZEGGINGSBEDING IN OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR IS VERNIETIGBAAR. De rechtsleer neemt aan, met verwijzing naar het arbeidsrecht, dat een onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessieovereenkomst van bepaalde duur als gevolg van de inlassing van een opzeggingsbeding een overeenkomst van onbepaalde duur wordt.1434 Claeys en Phang menen echter terecht, ook met verwijzing naar het arbeidsrecht, dat een opzeggingsbeding in dat geval enkel vatbaar is voor nietigverklaring en de contractpartijen, na de vernietiging, verder volledige uitvoering moeten geven aan de verkoopconcessie van bepaalde duur.1435 Die auteurs verwijzen naar het feit dat de wetgever stabiliteit wenste voor de concessiehouder, hetgeen uitsluit dat de contractpartijen geldig een opzeggingsbeding kunnen overeenkomen in een verkoopconcessie van bepaalde duur.1436 Volgens ons is die opvatting correct omdat een regeling die afwijkt van artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet vernietigbaar is (supra nr. 309).
3.3. Handelsagentuur
316. OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR MET CONVENTIONEEL OPZEGGINGSRECHT: WETTELIJKE BEPALING OVER DE OPZEGGINGSTERMIJN IS VAN TOEPASSING. Artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet verwijst naar een handelsagentuurovereenkomst die gesloten is “voor bepaalde tijd met de mogelijkheid vroegtijdig op te zeggen”. Dat is een agentuur van bepaalde duur met een conventioneel opzeggingsrecht. Een dergelijke agentuur is volgens ons ook naar gemeen verbintenissenrecht een overeenkomst van bepaalde duur (supra nr. 312).1437 Uit artikel 18 Handelsagentuurwet valt af te leiden dat de wetgever een dergelijk opzeggingsbeding wel geldig acht, maar dat de opzeggende partij een dwingende opzeggingstermijn moet naleven (en bij ontstentenis een opzeggingsvergoeding moet betalen) bij een opzegging op grond van een dergelijk beding.
De verwijzing naar agentuur van bepaalde duur met een conventioneel opzeggingsrecht is een toevoeging van de Belgische wetgever, die niet voortvloeit uit de Handelsagentuurrichtlijn. De wetgever heeft die bepaling overgenomen uit artikel 11 Benelux-Modelwet,1438 dat op zijn beurt geïnspireerd was op het Nederlandse
1434 G. BRICMONT, La résiliation unilatérale des concessions de vente, Brussel, Larcier, 1972, 51, met verwijzing naar F. SARAMITO, “Le contrat de travail à durée déterminée”, Le droit ouvrier (Fr.) 1966, 227.
1435 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 460-462, nr. 116.
1436 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 462, nr. 116.
1437 Contra: Y. VAN COUTER, E. VAN PARYS en G. DRIESEN, “Commentaar bij art. 4 wet 13 april 1995” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2010, 4 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 76, nr. 97. Die auteurs gaan volgens ons ten onrechte uit van een restrictieve (arbeidsrechtelijke) omschrijving van de notie bepaalde duur.
1438 Art. 11.1 Gemeenschappelijke Bepalingen (bijlage bij de Benelux-Overeenkomst van 26 november 1973): “Indien de agentuurovereenkomst is aangegaan voor een onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met recht van tussentijdse opzegging, is ieder der partijen bevoegd haar te doen eindigen met inachtneming van de overeengekomen opzeggingstermijn. Bij gebreke aan een overeenkomst dienaangaande, zal de opzeggingstermijn vier maanden bedragen, vermeerderd met een maand na drie jaar looptijd van de overeenkomst en met twee maanden na zes jaar.”
recht.1439 Dit is een specificiteit van de Handelsagentuurwet, die niet terug te vinden is in de Arbeidsovereenkomstenwet.1440
In de parlementaire voorbereiding van de Handelsagentuurwet gaf men het voorbeeld van een agentuur die gesloten is voor een duur van 10 jaar, met een conventioneel bedongen recht om te beëindigen vanaf een bepaalde datum, in casu vanaf het vijfde jaar.1441 In de rechtsleer voegt men daar het voorbeeld aan toe van een agentuur met een duur van 10 jaar waarin het recht bedongen is om op één of meerdere precieze data op te zeggen, bijvoorbeeld na 5 jaar.1442 In de beide gevallen moet de partij die de agentuur beëindigt op grond van het conventionele opzeggingsrecht (namelijk vanaf een bepaalde datum of op een precieze datum) een opzeggingstermijn naleven volgens het dwingend artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet.1443 Volgens ons is artikel 18 Handelsagentuurwet van toepassing op elk opzeggingsbeding, dus zowel op een beding dat de opzegging vanaf een bepaalde datum mogelijk maakt als op een beding dat de opzegging slechts op bepaalde tijdstippen toelaat. Daarnaast is het wetsartikel a fortiori ook van toepassing op een onbeperkt opzeggingsbeding, dat de opzegging van de agentuur van bepaalde duur op elk ogenblik toestaat.1444
Er bestaat onduidelijkheid over het geval waarin de contractpartijen bedongen hebben dat ze de agentuur kunnen opzeggen op één of meerdere bepaalde tijdstippen (dus niet vanaf een bepaald tijdstip). Uit artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet blijkt niet duidelijk of de wetgever bedoeld heeft dat, wanneer een conventionele opzeggingsmogelijk bedongen is, elke contractpartij het recht heeft om de agentuur te allen tijde dan wel op de afgesproken tijdstippen op te zeggen met naleving van een opzeggingstermijn. Volgens ons is een opzegging enkel mogelijk op de afgesproken tijdstippen omdat de agentuur van bepaalde duur blijft. Die interpretatie sluit het meest aan bij het gemeen verbintenissenrecht (supra, nr. 312). Uit artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet volgt dat de contractpartij die de agentuur opzegt in dat geval een opzeggingstermijn moet naleven,1445 met als doel de andere contractpartij tijdig in te lichten van het feit of zij het opzeggingsrecht al dan niet uitoefent op het afgesproken tijdstip.
Bepaalde rechtsleer is van oordeel dat de formulering die de wetgever gebruikt, verwarrend en zelfs overbodig is.1446 Volgens ons is dat evenwel niet het geval omdat uit artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet enkel volgt dat men ook bij een conventionele opzegging van een
1439 Meer bepaald op het toenmalige art. 75, g (oud – versie 1936) WvK. Cf. gemeenschappelijke MvT Benelux- Overeenkomst, 32. In het huidige Nederlandse recht: art. 7:437, eerste lid Nederlands BW (eigen cursivering): “Indien de agentuurovereenkomst is aangegaan voor een onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd met recht van tussentijdse opzegging, is ieder der partijen bevoegd haar te doen eindigen met inachtneming van de overeengekomen opzeggingstermijn. Bij gebreke van een overeenkomst dienaangaande zal de opzeggingstermijn vier maanden bedragen, vermeerderd met een maand na drie jaren looptijd van de overeenkomst en met twee maanden na zes jaren.” In het Luxemburgse recht: art. 17.1 Agentuurwet, 3 juni 1994 (eigen cursivering): “Lorsque le contrat d’agence est conclu pour une durée indéterminée, ou pour une durée déterminée avec faculté de dénonciation anticipée, chacune des parties peut y mettre fin moyennant préavis.”
1440 PH. LECLERCQ, “Le contrat d’agence commerciale”, Ors. 2006, 10, nr. 41.
1441 MvT Handelsagentuurwet, 17 en gemeenschappelijke MvT Benelux-Overeenkomst, 32.
1442 P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 16, nr. 7 en TH. STEINMANN e.a., Le contrat d’agence commerciale en Europe, 505.
1443 K. VAN DEN BROECK, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN
BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 244, voetnoot 1111.
1444 Cf. M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, 57.
1445 P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 16, nr. 7 en A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 16, nr. 7.
1446 K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 76, nr. 97.
agentuur van bepaalde duur de wettelijke opzeggingstermijn moet naleven. Het uitoefenen van een “uitstaprecht” dat bedongen is in een overeenkomst van bepaalde duur is met andere woorden ook aan bepaalde dwingende wettelijke voorwaarden onderworpen.
317. BEPALING OVER DE OPZEGGINGSTERMIJN IS BILATERAAL DWINGEND. Artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet is een bilateraal dwingende bepaling (infra, nr. 363). Het vermeldt dat “ieder der partijen” het recht heeft om de agentuur te beëindigen met inachtneming van een bepaalde opzeggingstermijn. De partijen kunnen niet conventioneel bepalen dat slechts één van hen de overeenkomst vroegtijdig kan opzeggen, bijvoorbeeld enkel de handelsagent.1447 Een dergelijk beding is vernietigbaar. Daarover bestaat evenwel andersluidende rechtsleer.1448
4. Feitelijke voortzetting na het verstrijken van de oorspronkelijke duur
4.1. Gemeen verbintenissenrecht
318. BIJ FEITELIJKE VOORTZETTING ONTSTAAT ER EEN NIEUWE OVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR. Verbintenissen van bepaalde duur eindigen in beginsel als gevolg van het verstrijken van de bedongen duur (supra nr. 296). Men kan zich afvragen wat er gebeurt als de contractpartijen de overeenkomst blijven voortzetten na het verstrijken van de afgesproken duur, zonder dat zij daarover een overeenkomst hebben gesloten. Wanneer de contractpartijen de contractuele verbintenissen feitelijk blijven uitvoeren na het verstrijken van de oorspronkelijk overeengekomen duur, leidt men daaruit af dat zij stilzwijgend de wil hebben geuit om een nieuwe overeenkomst tot stand te brengen.1449 Hoewel er een volledig nieuwe overeenkomst ontstaat, neemt men redelijkerwijze aan dat de bepalingen van de nieuwe overeenkomst identiek zijn aan die van de vroegere overeenkomst, met uitzondering van de bepalingen over de duur en de eventuele wijzigingen die de contractpartijen (eventueel stilzwijgend) aanbrachten en waarvan zij het bewijs kunnen leveren.1450 In principe neemt
1447 M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, 57 (a contrario).
1448 Cf. J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 13, die van oordeel is dat het recht om de agentuur te beëindigen aan de beide partijen of aan de handelsagent kan worden toegekend. Het recht enkel toekennen aan de principaal is volgens hem niet toegestaan. Die auteur lijkt, volgens ons ten onrechte, aan te nemen dat de regeling unilateraal dwingend is ten voordele van de handelsagent.
1449 Voor meer informatie: L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 67, nr. 22; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 275, nr. 12 e.v.; F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 344, nr. 548 en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in
S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 235, nr. 11 e.v.
1450 Kh. Brussel 8 november 1962, BRH 1963, 11; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 276, nr. 13; M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 60. Cf. evenwel N. THIRION en A. BENOIT-MOURY, “Les concessions de vente en droit belge” in B. PINCHART en J.-P. TRIAILLE (eds.), Les contrats de distribution commerciale en droit belge et droit français, 182-183, met verwijzing naar Brussel 30 maart 1989, AR nr. 80.022/87, onuitg., aangehaald door P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence: la loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987 à
men aan dat de nieuwe overeenkomst voor onbepaalde duur is aangegaan.1451 Dat is niet het geval als uit de aard of het voorwerp ervan blijkt dat ze voor een bepaalde duur gesloten is.1452 Dat laatste kan ook te maken hebben met het gedrag van de contractpartijen of met de gebruiken die betrekking hebben op de specifieke commerciële relatie.1453 De contractpartijen kunnen in de oorspronkelijke overeenkomst wel een andersluidende regeling uitwerken over de voortzetting en de modaliteiten ervan (infra nr. 328).1454
4.2. Verkoopconcessie en franchising
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
319. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Wanneer de contractpartijen een niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising feitelijk blijven uitvoeren na het verstrijken van de duur ervan, zijn de gemeenrechtelijke principes van toepassing en ontstaat er dus in principe een nieuwe overeenkomst van onbepaalde duur (supra nr. 318).1455
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
320. EINDOPZEGGING VERPLICHT. Als een verkoopconcessie onder de Alleenverkoopwet valt, is een eindopzegging verplicht volgens artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet (supra nr. 303). Op die manier heeft de wetgever de discussie over de feitelijke voortzetting van de verkoopconcessie vermeden en heeft hij de voortzetting juridisch georganiseerd.
4.3. Handelsagentuur
321. HANDELSAGENTUUR WORDT RETROACTIEF OMGEZET IN EEN HANDELSAGENTUUR VAN ONBEPAALDE DUUR. De Handelsagentuurwet bevat een bijzondere regeling over de voortzetting van een handelsagentuur van bepaalde duur na het verstrijken van de duur ervan.
1992)”, TBH 1993, 133, nr. 22. In het Franse recht: J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 309, nr. 253.
1451 Brussel 15 maart 1990, JLMB 1990, 804; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 67, nr. 22; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 25, nr. 16; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 277, nr. 15; N. THIRION en A. BENOIT-MOURY, “Les concessions de vente en droit belge” in B. PINCHART en J.-P. TRIAILLE (eds.), Les contrats de distribution commerciale en droit belge et droit français, 182; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, 235-236, nr. 13. In het Franse recht: Cass. civ. (Fr.) 15 november 2005, D. 2006, 587, noot M. MEKKI. Voor een uitgebreide bespreking: J. GHESTIN, CH. JAMIN en M. BILLIAU, Traité de droit civil. Les effets du contrat, Parijs, LGDJ, 2001, 309-311, nr. 254.
1452 M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, 120, nr. 127
1453 Brussel 27 juni 1966, JT 1966, 703, noot G. BRICMONT. Cf. M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De
concessieovereenkomst in België, 120, nr. 127.
1454 P. GLINEUR, noot onder Bergen 13 januari 1977, RGAR 1983, nr. 10616.5 e.v.
1455 S. CLAEYS, Franchising, 470-471, nr. 579. In het Franse recht: PH. LE TOURNEAU, Les contrats de franchisage, 289-290, nr. 658.
Artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet bepaalt dat een agentuur die voor bepaalde tijd is aangegaan en die na afloop van de termijn voortgezet is, van bij het afsluiten geacht wordt een agentuur van onbepaalde duur te zijn.
322. OMZETTING VAN ARTIKELEN 14 EN 15.6 HANDELSAGENTUURRICHTLIJN. Artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet is een geïntegreerde omzetting van artikel 14 Handelsagentuurrichtlijn (“Een overeenkomst die voor bepaalde tijd is aangegaan en die na afloop van de termijn door beide partijen wordt voortgezet, wordt geacht in een overeenkomst voor onbepaalde tijd te zijn omgezet.”) en van artikel 15.6 Handelsagentuurrichtlijn (“Dit artikel is van toepassing wanneer een overeenkomst voor bepaalde tijd ingevolge artikel 14 wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat bij de berekening van de opzeggingstermijn de tijd voorafgaande aan de omzetting wordt meegerekend.”).
323. NEDERLANDSE, DUITSE EN FRANSE WETTELIJKE REGELINGEN. Artikelen 14 en 15.6 Handelsagentuurrichtlijn zijn in het Nederlandse recht omgezet in artikel 7:436 Nederlands BW en in het Duitse recht in § 89, derde lid HGB. In het Franse recht bepaalt artikel L.134- 11, eerste lid C.com. dat een agentuur van bepaalde duur die de twee contractpartijen na het verstrijken van de termijn blijven uitvoeren, geacht wordt te zijn omgezet in een agentuur van onbepaalde duur.1456 Volgens artikel L.134-11, tweede lid in fine C.com. moet men bij de berekening van de opzeggingstermijn ook rekening houden met de voorafgaande periode van bepaalde duur.
324. CONTRACTPARTIJEN VOEREN DE HANDELSAGENTUUR VERDER UIT NA AFLOOP VAN DE TERMIJN. De wetgever wenste te regelen wat er gebeurt wanneer de contractpartijen een handelsagentuur van bepaalde duur verder blijven uitvoeren na afloop van de termijn.1457 De beide contractpartijen moeten de overeenkomst blijven uitvoeren en hun uitvoeringshandelingen moeten met zekerheid wijzen op de gemeenschappelijke wil om de overeenkomst voort te zetten.1458 De rechter beoordeelt dit soeverein. Men kan die wil uiteraard niet afleiden uit het enkele feit dat de handelsagent nog enkele bestellingen heeft overgemaakt aan de principaal, die de bewuste orders niet of onder voorbehoud heeft aanvaard.1459
325. HANDELSAGENTUUR IS RETROACTIEF VAN ONBEPAALDE DUUR. Wanneer de contractpartijen de agentuur na het verstrijken van de duur verder blijven uitvoeren zonder dat zij daarover bepaalde afspraken maakten, wordt de agentuur volgens artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet “van bij het afsluiten” geacht van onbepaalde duur te zijn. Er komt dus
1456 Voor een kritiek op die regelgeving, die te beschermend zou zijn voor de handelsagent en afbreuk zou doen aan het basisprincipe van de wilsautonomie: F. FOURNIER, L’agence commerciale, 314, nr. 557 e.v.
1457 Cf. de Franstalige versie van art. 4, derde lid Handelsagentuurwet (eigen cursivering): “Un contrat à durée déterminée, qui continue à être exécuté après l’échéance de son terme, est censé être, dès la conclusion, un contrat à durée indéterminée.”
1458 K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 80, nr. 106.
1459 P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 43, nr. 41.
geen nieuwe overeenkomst tot stand,1460 maar de agentuur van bepaalde duur is als het ware retroactief omgezet in een agentuur van onbepaalde duur.1461 Dat is een afwijking van de gemeenrechtelijke regeling die stelt dat bij voortzetting van de overeenkomst na het verstrijken van de duur een nieuwe overeenkomst (van onbepaalde duur) ontstaat (supra nr. 318).1462
Er bestaat discussie over de vraag wat men onder de termen “van bij het afsluiten” moet begrijpen. Men moet rekening houden met de normale regels, namelijk dat er een nieuwe overeenkomst ontstaat bij een vernieuwing en dat de overeenkomst blijft bestaan bij een verlenging. Wanneer het oorspronkelijke contract een beding van vernieuwing bevatte, begint de overeenkomst dus te lopen vanaf het begin van de laatst tot stand gekomen (nieuwe) overeenkomst.1463
De retroactiviteit is belangrijk voor de berekening van de duur van de opzeggingstermijn bij een opzegging van de voortgezette overeenkomst (cf. art. 15.6 Handelsagentuurrichtlijn). Omdat de agentuur van onbepaalde duur is, moet elke contractpartij die de agentuur wil beëindigen in beginsel een opzeggingstermijn naleven volgens artikel 18, § 1, eerste lid Handelsagentuurwet. Uit artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet volgt dat men voor de berekening van de duur van de opzeggingstermijn ook rekening moet houden met de termijn waarin de overeenkomst, vóór de omzetting, van bepaalde duur was.1464 Op die manier probeert de wetgever de opzeggingstermijn beter af te stemmen op de duur van de agentuurrelatie en dus niet enkel op de overeenkomst die na de voortzetting tot stand is gekomen.
326. CONVENTIONEEL VOORTZETTINGSBEDING IS GELDIG. In de rechtsleer is de vraag gerezen of artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet afbreuk doet aan de mogelijkheid van de contractpartijen om een voortzettingsbeding te sluiten (namelijk een beding van vernieuwing of verlenging, infra nr. 328).1465 De vraag is met andere woorden of die wettelijke bepaling van dwingend recht is en of een conventioneel afwijkend beding dat de partijen vóór de beëindiging van de overeenkomst sluiten, geldig is. Men neemt terecht aan dat artikelen 14 en
15.6 Handelsagentuurrichtlijn van aanvullend recht zijn, zodat de contractpartijen vóór de beëindiging van de overeenkomst een andersluidend beding kunnen overeenkomen.1466 Dat
1460 Gent 2 oktober 2006, www.ipr.be, 2007, nr. 2, 68 (evenwel met verwijzing naar een arrest van het Hof van Cassatie over art. 3bis Alleenverkoopwet) en E. DURSIN, “Handelsagentuurovereenkomst” in B. TILLEMAN e.a., “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen 1999-2009”, TPR 2010, 974, nr. 520. 1461 Cf. de bewoordingen die gebruikt zijn in art. 15.6 Handelsagentuurrichtlijn (cf. in de Franstalige versie: transformé en in de Engelse versie: converted).
1462 Evenwel ten onrechte: MvT Handelsagentuurwet, 9: “(…) stemt overeen met de bij ons gekende principes ter zake en behoeft bijgevolg geen commentaar.”
1463 Brussel 16 september 2003, nr. 2000/AR/801, onuitg., aangehaald door M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2005, 58 (evenwel met een – volgens ons ten onrechte – kritische commentaar, cf. voetnoot 124).
1464 P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 41, nr. 40.
1465 Cf. P. CRAHAY, “La directive européenne relative aux agents commerciaux indépendants”, TBH 1987, 832- 834, nr. 10.
1466 P. CRAHAY, “La directive européenne relative aux agents commerciaux indépendants”, TBH 1987, 588, nr. 29; A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 46, nr. 14 (impliciet); J.-P. FIERENS, “De nieuwe agentuurwet” in M.M. CHARLES (ed.), De agentuurovereenkomst - Openbare diensten - Verzekeringen - Secretariaat-Generaal, Brussel/Antwerpen, Bruylant/Kluwer, 1993, 11; D. RYCKX, “De agentuurovereenkomst” in M. RIGAUX (ed.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 3, Antwerpen, Kluwer, 1990, 246, nr. 741; TH. STEINMANN e.a., Le contrat d’agence commerciale en Europe, 520 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 78, nr. 103.
geldt ook voor artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet.1467 Een conventioneel voortzettingsbeding is geldig en die wettelijke bepaling is enkel van toepassing wanneer de contractpartijen de voortzetting van de overeenkomst (namelijk de vernieuwing of verlenging, infra nr. 328) niet conventioneel geregeld hebben (cf. evenwel infra nr. 338 over de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie).1468 De wetsbepaling doet dus geen afbreuk aan de mogelijkheid van de contractpartijen om vóór (en – wat de vernieuwing betreft – uiteraard ook na) het verstrijken van de duur op geldige wijze te bedingen dat de overeenkomst na het verstrijken van de duur verlengd of vernieuwd is, al dan niet onder dezelfde contractuele voorwaarden.1469 Die interpretatie sluit aan bij de wil van de wetgever om een zekere soepelheid te behouden, zodat de contractpartijen zelf hun rechten en plichten kunnen vastleggen.1470 Om discussies te vermijden, zou het aangewezen zijn dat de wetgever uitdrukkelijk bevestigt dat artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet enkel geldt wanneer de contractpartijen geen voortzettingsbeding overeengekomen zijn.
327. FRANS RECHT: CONVENTIONEEL VOORTZETTINGSBEDING IS GELDIG. Ook in het Franse recht neemt men aan dat artikel L.134-11, eerste lid C.com. een louter vermoeden van aanvullend recht is, waarvan de contractpartijen kunnen afwijken door in een vernieuwing of verlenging te voorzien, op voorwaarde dat ze dat uitdrukkelijk overeenkomen.1471
1467 Cf. o.a. K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 78, nr. 103. Zoals vermeld blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de Handelsagentuurwet dat de minister (volgens ons ten onrechte) oordeelde dat alle artikelen van die wet een dwingend karakter hebben omdat volgens zijn oordeel (volgens ons ook ten onrechte) de volledige Handelsagentuurrichtlijn in principe van dwingend recht is (cf. Verslag VANDENBERGHE, 13-14). Contra (volgens ons ten onrechte): M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les agents autonomes” in I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 778, nr. 908.
1468 Luik 12 september 2006, TBH 2007, 1018; Kh. Brussel (25e k.) 30 juni 2008, RW 2009-2010, 1011; P.
CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 41, nr. 40; M. DAMBRE, “De nieuwe handelsagentuurovereenkomstenwet”, RW 1995-96, 1401, nr. 36; J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 14 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 69, nr. 105.
1469 P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 41, nr. 40; A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 13-15, nr. 6; CH. JASSOGNE, “L’agent commercial et le représentant de commerce en droit belge” in B. PINCHART en J.-P. TRIAILLE, Les contrats de distribution commerciale en droit belge et en droit français, Brussel, Larcier, 1996, 54; M. LOOYENS, “De Wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst”, AJT 1995-96, dossier nr. 4, 49, nr. 16 (cf. evenwel de nuancering in voetnoot 50 van dat artikel); CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 99, nr. 79 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2005, 50.
1470 MvT Handelsagentuurwet, 5. Cf. P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 41-42, nr. 40 en
P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 57, nr. 41.
1471 Cass. com. (Fr.) 13 november 2003, nr. 02-10.448, Bull.civ. 2003, IV, 183, nr. 166 en D. 2003, 3047, noot E. CHEVRIER; D. FERRIER, Droit de la distribution, 96, nr. 220 en J.-M. LELOUP, Agents commerciaux, 189-190, nr. 1011 e.v.
5. Contractueel beding van vernieuwing of verlenging
5.1. Gemeen verbintenissenrecht
328. ALGEMENE TERMINOLOGISCHE OPMERKING: VERNIEUWING VS. VERLENGING. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling kunnen de contractpartijen op een geldige wijze in het contract (of in een later beding) overeenkomen dat een overeenkomst van bepaalde duur na het verstrijken van de oorspronkelijke termijn voortgezet zal worden en wat de modaliteiten van die voortzetting zijn.
Men gebruikt het begrip voortzetting als een algemene neutrale term. Een voortzetting kan bestaan uit een verlenging of een vernieuwing.1472 Er bestaat een terminologisch onderscheid tussen die beide begrippen.1473 Een verlenging (prorogation) betekent een verdere uitvoering van de bestaande overeenkomst.1474 Alle voorwaarden blijven in principe dezelfde, met uitzondering van de bepalingen over de oorspronkelijke termijn.1475 De contractpartijen verzaken met andere woorden aan de uitdovende tijdsbepaling die in het oorspronkelijke contract was opgenomen, zodat de overeenkomst verlengd is na het verstrijken van de oorspronkelijke termijn.1476 Een vernieuwing (reconduction of renouvellement) betekent dat de vroegere overeenkomst definitief is uitgedoofd door het verstrijken van de oorspronkelijke termijn en er een nieuwe overeenkomst tot stand komt, al dan niet voor eenzelfde duur als de oorspronkelijke overeenkomst. Het onderscheid tussen een verlenging en een vernieuwing is belangrijk omdat de rechtsgevolgen van de beide voortzettingswijzen verschillen, onder meer met betrekking tot het behoud van de zekerheden die verbonden zijn aan de oorspronkelijke overeenkomst en de bepaling van de wetgeving die (in de tijd) toepasselijk is om de geldigheid van de overeenkomst te bepalen.1477
1472 Cf. A. BÉNABENT, “La prolongation du contrat”, RDC 2004, 117 e.v. en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 347, nr. 554 e.v.
1473 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 454, nr. 106 e.v.; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 69- 70, nr. 23; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 276, nr. 13 en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, 237-238, nr. 15 e.v. In het Franse recht: M. MEKKI, “Contrat à durée déterminée et tacite reconduction” (noot onder Cass. (Fr.) 15 november 2005) D. 2006, 587.
1474 M.-E. ANDRÉ, M.-P. DUMONT en PH. GRIGNON, L’après-contrat, Levallois, Éd. Francis Lefebvre, 2005, 247-248, nr. 297.
1475 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455, nr. 106; F.-L. SIMON, Théorie et Pratique du droit de la Franchise, 323, nr. 475 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 349, nr. 555.
1476 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 70, nr. 2 en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 237-238, nr. 15 e.v.
1477 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455, nr. 106; J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 92, nr. 36 e.v.; F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 349, nr. 555 en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het
Er bestaat discussie over de vraag of de Wet Precontractuele Informatie al dan niet van toepassing is bij een verlenging en/of een vernieuwing van een commerciële samenwerkingsovereenkomst.1478 Volgens de Arbitragecommissie is de wet – volgens de huidige bewoordingen – van toepassing op de vernieuwing van een overeenkomst, maar heeft de wetgever geen rekening gehouden met het feit dat een cooling-off-periode van 1 maand bij een vernieuwing niet toepasbaar is.1479
329. DUUR VAN DE OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR MET EEN VOORTZETTINGSBEDING: DISCUSSIE IN DE RECHTSLEER. De contractpartijen kunnen in het contract (of in een later beding) overeenkomen dat de overeenkomst na het verstrijken van de oorspronkelijke duur stilzwijgend verlengd hetzij vernieuwd zal worden, al dan niet onder dezelfde contractvoorwaarden.1480 Ze kunnen ook bedingen dat de overeenkomst enkel voortgezet wordt als aan bepaalde voorwaarden voldaan is, bijvoorbeeld als een bepaalde omzet behaald is.1481 Ze kunnen zelfs stipuleren dat de overeenkomst automatisch verlengd of vernieuwd is tenzij één van hen zich uitdrukkelijk tegen die voortzetting verzet.1482 In dat laatste geval kan men aan de kennisgeving van de wil tot niet-voortzetting de verplichting verbinden om bepaalde vormvereisten of een termijn na te leven.1483 De contractpartijen kunnen ook de duur van de vernieuwing of verlenging bepalen, dit zelfs op impliciete wijze.1484
contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 239, nr. 16.
1478 Cf. o.a. de parlementaire voorbereiding van die wet (Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-1292/4, 6): “(…) Wat vervolgens de periode van de stilzwijgende hernieuwing betreft, geeft de minister aan dat het inderdaad niet de bedoeling is dat in dat geval eveneens de periode van 1 maand waarin elke vergoeding wordt opgeschort en er geen enkele vergoeding mag worden betaald, wordt gerespecteerd.”; S. CLAEYS, “Precontractuele fase: de informatieplichten en -documenten bij distributiecontracten. De Wet van 19 december 2005 met betrekking tot de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten” in B. TILLEMAN en E. TERRYN (eds.), Handels- en economisch recht, Mechelen, Kluwer, 2011, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, XIII B, 973, nr. 1263 e.v.; S. CLAEYS, Franchising, 475, nr. 583; S. CLAEYS, “Precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten”, NJW 2006, 305-306, nr. 61 e.v.; L. CORNELIS en K. KEYAERTS, “De wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten” in K. BYTTEBIER, R. FELTKAMP en E. JANSSENS (eds.), Capita selecta economisch recht, Antwerpen, Maklu, 2007, 24-25, nr. 13; P. KILESTE en A. SOMERS, “L’information précontractuelle dans le cadre d’accords de partenariat commercial”, JT 2006, 266, nr. 126; D. MERTENS, “De nieuwe wet precontractuele informatie doorgelicht” in G. STRAETMANS en D. MERTENS (ed.), Actualia handelstussenpersonen, 43-4, nr. 61 en A. MOTTET HAUGAARD en M. VERHULST, “La nouvelle loi relative à l’information précontractuelle dans le cadre d’accords de partenariat commercial”, DAOR 2006, afl. 78, 136. Cf.
P. VANHERPE, “Alleenverkoopconcessie: een requiem?” in PERMANENTE VORMING BALIE KORTRIJK, Recente ontwikkelingen en topics van het handelsrecht, Brussel, Larcier, 2010, 64-65.
1479 Advies Arbitragecommissie nr. 2008/01, 8 september 2008, 4 en 5.
1480 Cf. J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (ed.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 82, nr. 22 e.v. en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-) uitvoering en de beëindiging van contracten, 237, nr. 14 e.v.
1481 S. CLAEYS, Franchising, 472, nr. 580 (over franchising).
1482 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 399, nr. 25; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 71, nr. 24; S. CLAEYS, Franchising, 471, nr. 580 en P. GLINEUR, noot onder Bergen 13 januari 1977, RGAR 1983,
nr. 10616.3.
1483 L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 71, nr. 24.
1484 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 431, nr. 72.
Er bestaat geen eensgezindheid in de rechtspraak en rechtsleer over de vraag of een overeenkomst die voor bepaalde duur gesloten is en die een beding van vernieuwing of verlenging bevat, al dan niet een overeenkomst van onbepaalde duur is.1485 Wanneer de oorspronkelijke overeenkomst het (maximum)aantal en de duur van de mogelijke verlengingen of vernieuwingen bepaalt, is men van oordeel dat de overeenkomst van bepaalde duur blijft.1486 Omgekeerd neemt men terecht aan dat wanneer het aantal en de duur van de mogelijke verlengingen of vernieuwingen niet bepaald zijn, de overeenkomst van bij het begin voor onbepaalde duur is aangegaan.1487 Anderen menen dat de overeenkomst van onbepaalde duur wordt vanaf de eerste vernieuwing of verlenging.1488
Sommigen zijn van mening dat de overeenkomst ook voor onbepaalde duur is aangegaan wanneer het aantal mogelijke conventionele voortzettingen zodanig hoog is dat de contractpartijen onmogelijk de einddatum van de overeenkomst kunnen inschatten.1489
Bepaalde rechtsleer gaat nog verder en meent dat een overeenkomst die een beding van vernieuwing of verlenging bevat waarin wel de duur van een eventuele voortzetting, maar niet het (maximum)aantal van de mogelijke voortzettingen is bepaald, toch een overeenkomst van bepaalde duur is.1490 Zelfs indien uit een beding blijkt dat de overeenkomst na het verstrijken
1485 Uitvoerig over die discussie: I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”,
TPR 2008, 447, nr. 94 e.v.
1486 Cf. o.a. TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 22-23, nr. 14; K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 84, nr. 115; CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 27, nr. 24 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 350, nr. 557.
1487 Bergen 2 oktober 1989, RRD 1991 (verkort), 133; Kh. Brussel (25e k.) 2 december 2004, RW 2006-07; 574; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 26, nr. 16; P. GLINEUR, noot onder Bergen 13 januari 1977, RGAR 1983, nr. 10616.10; B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 286-287, nr. 34 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 86, nr. 120.
1488 Brussel 12 februari 1975, JT 1975, 398, noot G. BRICMONT en J.-M. PHILIPS; Kh. Brussel 29 oktober 1965, JT 1966, 81; P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 58 en M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, 37, nr. 42.
1489 CH. JASSOGNE, “L’agent commercial et le représentant de commerce en droit belge” in B. PINCHART en J.-P. TRIAILLE, Les contrats de distribution commerciale en droit belge et en droit français, 55 en K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 84-85, nr. 115. Cf. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 448, nr. 94.
1490 Cf. Cass. 10 september 1976, Arr.Cass. 1977, 35 (over verkoopconcessie, vóór de wet van 1971); Brussel (1e
k.) 3 december 2001, RW 2003-04, 627 (impliciet); Brussel 15 maart 1990, JLMB 1990, 804; (Brussel (KG) 28 september 1989, TBH 1990, 675, noot P. KILESTE en JLMB 1990, 11, noot M. WILLEMART over een verkoopconcessie waarop art. 3bis Alleenverkoopwet van toepassing was); Brussel 11 december 1964, JT 1965, 281, noot G. BRICMONT; I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 455, nr. 107 e.v.; J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 88, nr. 32 en 90, nr. 34; A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 48, nr. 14; L. PHANG, “Verlenging, opzegging en ontbinding van de overeenkomst” (noot onder Kh. Brussel 28 januari 2008), RABG 2009, 1358-1359, nr. 4 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 353, nr. 559 e.v. Cf. P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence: la loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987 à 1992)”, TBH 1993, 44-45, nr. 25. In het Franse recht: Cass. com. (Fr.) 15 januari 2008, nr. 06-14.698, Bull.civ. 2008, IV, nr. 4 en Cass. com. (Fr.) 13 november
van de overeengekomen duur telkens voor een bepaalde tijd voortgezet wordt zonder beperking van het aantal mogelijke voortzettingen, zou dat de kwalificatie als een overeenkomst van bepaalde duur niet beletten. Men nuanceert die stelling terecht door eraan toe te voegen dat het niet toegelaten is dat de contractpartijen in werkelijkheid, onder het mom van een overeenkomst van bepaalde duur, een eeuwigdurende overeenkomst sluiten.1491 De algemene regel is dat er geen excessieve beperking van de individuele vrijheid van de contractpartijen mag zijn.1492 Hoewel men zich in het voormelde geval in de grenszone bevindt tussen een overeenkomst van bepaalde en onbepaalde duur, kan men inderdaad spreken van een overeenkomst van bepaalde duur omdat de overeenkomst aan een toekomstige en zekere gebeurtenis gekoppeld blijft. Het feit dat eens die gebeurtenis zich voltrokken heeft, de overeenkomst eventueel voortgezet wordt tot aan een volgende toekomstige en zekere gebeurtenis, doet daaraan geen afbreuk. Anderen gaan niet akkoord met die stelling en menen dat het van gezond verstand getuigt om te oordelen dat wanneer de overeenkomst een beding bevat op grond waarvan de overeenkomst een onbepaald aantal keer voortgezet kan worden, die overeenkomst van onbepaalde duur is (of na de eerste voortzetting van onbepaalde duur wordt).1493
5.2. Verkoopconcessie en franchising
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
330. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Het gemeen verbintenissenrecht is van toepassing op een verkoopconcessie of franchising van bepaalde duur die niet onder de Alleenverkoopwet valt. Dat betekent dat men geldig een conventioneel voortzettingsbeding kan opnemen in het contract.1494 Sommigen menen dat het ook wat de voortzetting betreft nuttig zou zijn om een minimumduur verplicht te maken.1495
Volgens artikel 5.3 Europese Deontologische Erecode moet men in het franchisecontract desgevallend de voorwaarden voor een verlenging bepalen.
2003, nr. 02-10.448, Bull.civ. 2003, IV, 183, nr. 166 (over een beding van vernieuwing in een agentuurcontract,
obiter dictum).
1491 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 459, nr. 114.
1492 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 458, nr. 111 e.v. 1493 L. DU JARDIN, “La durée du contrat à prestations successives (une clause modèle?)”, CJ 2002, 34, nr. 4 (over een beding van vernieuwing). Cf. Kh. Luik 22 december 1999, RRD 2001, 39; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 71-72, nr. 24 en CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 27, nr. 24.
1494 Bv. ICC Model Distributorship Contract, 2002, 22 (art. 19, optie C) en ICC Model International Franchising Contract, 2011, 39 (art. 25, optie A – AA en AB).
1495 Bv. art. 8, § 2 wetsvoorstel franchising: “De duur van de overeenkomst moet voldoende zijn om de investeringen te dekken die de franchisenemer met de franchisegever is overeengekomen of die noodzakelijk dan wel nuttig zijn voor het gebruik van het bedrijfsconcept waarop de franchise slaat. Hetzelfde beginsel geldt in geval van een eventuele hernieuwing van de overeenkomst.”
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
331. ALLEENVERKOOPWET BEPERKT HET AANTAL VOORTZETTINGEN VAN BEPAALDE DUUR. Artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet bepaalt dat “wanneer een voor bepaalde tijd verleende concessie tweemaal werd vernieuwd, ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan niet werden gewijzigd tussen dezelfde partijen, of wanneer zij tweemaal stilzwijgend werd verlengd ten gevolge van een beding van het contract, (…) elke latere verlenging geacht (wordt) te zijn toegestaan voor onbepaalde tijd”.
Ook deze wettelijke bepaling werd in de Alleenverkoopwet ingevoegd door de wet van 13 april 1971. Het was de bedoeling van de wetgever om een grotere bescherming te bieden aan de concessiehouder door een regeling uit te werken over het aantal keren dat men een verkoopconcessie van bepaalde duur kan vernieuwen of verlengen.1496 Op die manier bood de wetgever een antwoord op de discussie die in het gemeen verbintenissenrecht bestaat over de duur van de overeenkomst bij een conventionele voortzetting (supra nr. 329).1497 De wetgever breidde het toepassingsgebied van de Alleenverkoopwet uit tot verkoopconcessies die alle aspecten vertonen van concessies die voor onbepaalde tijd zijn verleend en nam de nodige maatregelen om te vermijden dat de concessiegever voor bepaalde tijd gesloten verkoopconcessies systematisch vernieuwt of verlengt om te ontsnappen aan de Alleenverkoopwet die van toepassing is op een verkoopconcessie van onbepaalde duur.1498
332. VERKOOPCONCESSIE VAN BEPAALDE DUUR WORDT VAN ONBEPAALDE DUUR VANAF DERDE VOORTZETTING. Artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet bevat een (onweerlegbaar) vermoeden dat een verkoopconcessie van bepaalde duur die tweemaal voortgezet wordt, vanaf de derde voortzetting van onbepaalde duur wordt.1499 Na de initiële duur van de overeenkomst zijn er dus twee voortzettingen van bepaalde duur mogelijk.1500 Bij de volgende voortzetting neemt men aan dat de concessie (vanaf dat ogenblik, dus niet retroactief) een onbepaalde duurtijd verkrijgt.
1496 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 2.
1497 Toelichting bij de voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat BZ 1968, nr. 117, 1; Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 7 en Verslag namens de verenigde commissies voor de Middenstand en de Economische Zaken, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 344/6, 3.
1498 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 6 en Verslag namens de verenigde commissies voor de Middenstand en de Economische Zaken, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 344/6, 3.
1499 Verslag namens de commissie voor de Middenstand uitgebracht door de heer Dua bij het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 (…), Parl.St. Senaat 1968-69, nr. 265, 7: “(…) Het is nu duidelijk dat een overeenkomst, voor bepaalde tijd aangegaan, tweemaal hetzij stilzwijgend hetzij bij uitdrukkelijk akkoord vernieuwd kan worden en dat, na deze tweede vernieuwing, een overeenkomst voor onbepaalde tijd is ingegaan, ongeacht elke strijdige bepaling.” of in de Franstalige versie: “(…) Il est désormais évident qu’une convention conclue pour une durée déterminée peut être renouvelée deux fois, soit par reconduction tacite, soit par accord exprès, et qu’après le deuxième renouvellement, une convention de durée indéterminée prendra cours, nonobstant toute disposition contraire.”; Brussel 21 maart 1990 in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 124 en J.-P. FIERENS en A. MOTTET HAUGAARD, “La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987-1996)”, JT 1998, 109, nr. 18.
1500 Bv. Brussel 1 april 2003, TBH 2004, 569. Cf. P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo-Luxembourgeoise Internationale, 1971, 30.
Kohl meent dat een concessie enkel onderworpen kan zijn aan artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet wanneer het aantal voortzettingen contractueel beperkt is.1501 Wanneer het aantal voortzettingen niet beperkt is, meent hij dat de concessie van bij het begin van onbepaalde duur is. Hij verwijst daarbij naar het gemeen verbintenissenrecht. In het gemeen verbintenissenrecht bestaat daarover discussie omdat bepaalde rechtsleer meent dat een overeenkomst die een conventioneel voortzettingsbeding bevat waarin het aantal mogelijke voortzettingen niet beperkt is, toch voor bepaalde duur is aangegaan, op voorwaarde dat de duur van de voortzettingen vastligt (supra nr. 329). Gelet op de onzekerheid die bestaat in het gemeen verbintenissenrecht, verdient het de voorkeur om voorrang te geven aan de duidelijke regels van de Alleenverkoopwet. Dat geldt des te meer omdat uit artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet blijkt dat de wetgever zelf aanvaardt dat de verkoopconcessie van bepaalde duur kan zijn hoewel het mogelijk is dat ze naderhand in een verkoopconcessie van onbepaalde duur omgezet wordt (supra nr. 281).
333. VERNIEUWING OF VERLENGING? VOLGENS ONS: ELKE VOORTZETTING. Zoals het eerste lid, is ook het tweede lid van artikel 3bis Alleenverkoopwet terminologisch onduidelijk. Hoewel de wetgever verwijst naar een verkoopconcessie die tweemaal vernieuwd (in de Franstalige versie: renouvelée) of stilzwijgend verlengd (in de Franstalige versie evenwel: tacitement reconduite) is, bepaalt hij vervolgens dat elke latere verlenging (prorogation) geacht wordt te zijn toegestaan voor onbepaalde tijd. De wetgever bedoelde wellicht zowel het sluiten van een nieuwe concessieovereenkomst of het uitdrukkelijk verlengen ervan na het verstrijken van de oorspronkelijke duur (infra nr. 341) als de vernieuwing of verlenging van de bestaande overeenkomst voor een duur die in een contractueel beding bepaald is. Volgens ons bedoelde de wetgever in de laatste zin van artikel 3bis Alleenverkoopwet elke voortzetting, dat is niet enkel elke latere vernieuwing, maar ook elke latere verlenging. Het is in ieder geval aangewezen dat de wetgever ook in dit geval de terminologie verduidelijkt.
334. GEEN BEPERKING VAN DE DUUR VAN DE VOORTZETTINGEN. De wet legt enkel een beperking op met betrekking tot het aantal keer dat de voor bepaalde duur verleende concessie vernieuwd of verlengd kan worden.1502 De wet bepaalt geen vereisten over de duur van de opeenvolgende voortzettingen,1503 noch over de totale duur van de voortgezette overeenkomst1504, zodat het voor de toepassing van deze wetsbepaling irrelevant is of de voortzettingen van bepaalde duur kort of lang zijn. Er mag evenwel geen sprake zijn van wetsontduiking.1505
1501 B. KOHL, “La prorogation et la reconduction du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 304, nr. 60.
1502 P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo- Luxembourgeoise Internationale, 1971, 31, die opeenvolgende periodes van telkens 2 of 3 jaar aanraadt. Cf. J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 65, nr. 82.
1503 Een amendement om de wettelijke regeling enkel van toepassing te maken op overeenkomsten die elk afzonderlijk een duur van minder dan 4 jaar hebben, werd verworpen (Amend. KNOOPS, Parl.St. Kamer 1968- 69, 344/3 en Verslag namens de verenigde commissies, Parl.St. Kamer 1968-69, 344/6, 11).
1504 Een amendement om de wettelijke regeling enkel van toepassing te maken indien de totale duur van de “vernieuwde” overeenkomsten 5 jaar overschrijdt, werd verworpen (Amend. BOEY, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 344/2 en Verslag namens de verenigde commissies, Parl.St. Kamer 1968-69, 344/6, 11).
1505 Er is sprake van wetsontduiking “wanneer gepoogd wordt buiten toepassing van een dwingend wettelijk voorschrift te blijven door middel van op zichzelf geoorloofde handelingen, waardoor op gekunstelde wijze een toestand in het leven wordt geroepen, die weliswaar valt buiten de omschrijving van een door een dwingend wettelijk voorschrift voorziene toestand, maar zo weinig van die toestand afwijkt, dat doel en strekking der wet zouden worden verijdeld, indien het ontweken wettelijk voorschrift ten aanzien van de verrichte handelingen buiten toepassing zou blijven.” (M.A. KAKEBEEKE-VAN DER PUT, Wetsontduiking, Deventer, Kluwer, 1961, 136).
335. WETTELIJKE BEPALING GELDT ONGEACHT EEN EVENTUELE WIJZIGING VAN DE CONTRACTUELE BEDINGEN. Artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet is van toepassing indien een voor bepaalde tijd verleende concessie tweemaal werd vernieuwd “ongeacht of de bedingen van het oorspronkelijk contract al dan niet werden gewijzigd tussen dezelfde partijen”. Daaruit volgt dat het wettelijk vermoeden ook geldt indien men bepaalde bedingen van de oorspronkelijke overeenkomst wijzigt bij een vernieuwing. Dat is ook het geval als men de duur wijzigt, bijvoorbeeld wanneer men overeenkomt dat de nieuwe overeenkomst voor vijf jaar gesloten is en niet meer voor drie jaar zoals de oorspronkelijke overeenkomst.1506
De vernieuwing moet betrekking hebben op dezelfde concessierelatie. Als uit de feiten duidelijk blijkt dat een nieuwe overeenkomst op een totaal andere distributierelatie slaat, door een wijziging van een essentieel bestanddeel (zoals bijvoorbeeld de goederen waarop de concessie betrekking heeft), is het vermoeden van artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet niet van toepassing op de opeenvolging van de overeenkomsten.1507 Ook in dit geval mag er geen sprake zijn van wetsontduiking.
Men kan uit de wet afleiden dat de opeenvolgende overeenkomsten “tussen dezelfde partijen” gesloten moeten zijn. Wanneer de contractpartijen niet dezelfde zijn, is artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet bijgevolg niet van toepassing. Die voorwaarde geeft aanleiding tot heel wat discussie.1508 In voorkomend geval moet men nagaan of er al dan niet sprake is van dezelfde economische exploitatie-eenheden (vgl. infra nr. 424). Ook in dit kader is wetsontduiking uiteraard niet toegelaten.1509
336. OMZEILING MOGELIJK DOOR ONDERBROKEN OPEENVOLGING BIJ VERNIEUWING. Sommigen proberen de toepassing van de Alleenverkoopwet te ontwijken door telkens een zekere tijd te wachten vooraleer men een nieuwe overeenkomst van bepaalde duur sluit in verband met dezelfde concessierelatie. Als het duidelijk is dat een contractpartij artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet omzeilt (bijvoorbeeld door slechts enkele dagen of weken tussen de opeenvolgende overeenkomsten te laten), houdt dat gedrag wetsontduiking in.1510 Omdat de werkelijke bedoeling van de partij is om de overeenkomst voort te zetten, kan de rechter in dat geval vaststellen dat die partij geen gebruik maakte van haar macht om de overeenkomst niet voort te zetten en dat er dus geen eindopzegging plaatsvond.1511 Wij zijn van oordeel dat de wetgever de mogelijkheid om de wettelijke verplichtingen te ontwijken, de lege ferenda
1506 G. BRICMONT, La résiliation unilatérale des concessions de vente, Brussel, Larcier, 1972, 96-97.
1507 Cf. o.a. Gent 26 juni 1997, TBH 1997 (weergave P. LEFEBVRE), 650; CL. VERBRAEKEN en A. DE
SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 28; M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, 42-43, nr. 48 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, Les concessions de vente en Belgique, 66-69.
1508 Voor meer informatie: J. STUYCK, “Distributieovereenkomsten” in W. VAN GERVEN, H. COUSY en J. STUYCK (eds.), Beginselen van Belgisch privaatrecht, XIII, Brussel, E.Story-Scientia, 1989, 514, nr. 548; N. THIRION en A. BENOIT-MOURY, “Les concessions de vente en droit belge” in B. PINCHART en J.-P. TRIAILLE (eds.), Les contrats de distribution commerciale en droit belge et droit français, 185; CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 28-29, nr. 25 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, “Les concessionnaires” in I. VEROUGSTRAETE (ed.), Traité pratique de droit commercial, II, Waterloo, Kluwer, 2010, 919, nr. 1084 e.v.
1509 CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 29, nr. 25.
1510 P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo- Luxembourgeoise Internationale, 1971, 31.
1511 Cf. W. VAN GERVEN, Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Algemeen deel, Brussel, Story-Scientia, 1987, 209, nr. 77.
zoveel mogelijk moet uitsluiten.1512 Dat kan bijvoorbeeld door te bepalen dat indien er binnen een bepaalde periode na het einde van de verkoopconcessie tussen dezelfde partijen een nieuwe overeenkomst tot stand komt met hetzelfde of een gelijkaardige voorwerp als de overeenkomst die eindigde, de nieuwe overeenkomst van bij het sluiten van de eerste overeenkomst geacht wordt een overeenkomst van onbepaalde duur te zijn (in die zin: art. 3,
§ 2 wetsvoorstel, infra nr. 967).
337. BILATERAAL DWINGENDE REGELING. Artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet is van dwingend recht (art. 6 Alleenverkoopwet) omdat die bepaling bedoeld was om de concessiehouder te beschermen.1513 Ook de concessiegever komt volgens ons voor bescherming in aanmerking (supra nrs. 305 en 309). De contractpartijen kunnen niet ten nadele van de beschermde partij van die wettelijke regeling afwijken zolang de bescherming nog nodig is, namelijk tot de derde vernieuwing of verlenging waardoor de verkoopconcessie van onbepaalde duur geworden is. Het is logisch dat ook de concessiegever de nietigheid kan opwerpen van een overeenkomst die strijdig is met artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet indien hij onder het beschermingsgebied van die bepaling valt.
5.3. Handelsagentuur
338. CONVENTIONEEL VOORTZETTINGSBEDING IS GELDIG. Artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet is niet van toepassing wanneer de contractpartijen een voortzettingsbeding gesloten hebben (supra, nr. 326).1514 Bijgevolg is het gemeen verbintenissenrecht in dat geval toepasselijk om te bepalen of de handelsagentuur al dan niet van onbepaalde duur is (supra nr. 329).
Inzake handelsagentuur volgde de rechtspraak de stelling dat een overeenkomst die een beding van vernieuwing of verlenging bevat waarin wel de duur van een eventuele voortzetting, maar niet het maximumaantal van de mogelijke voortzettingen is bepaald, toch (in voorkomend geval telkens opnieuw) voor bepaalde duur gesloten was (supra nr. 329).1515 Men onderbouwde die stelling op grond van het feit dat de Handelsagentuurwet geen bepaling bevat die gelijkaardig is aan artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet. Uit een recente uitspraak van het Hof van Cassatie zou men echter kunnen afleiden dat in een dergelijk geval artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet wel onder bepaalde omstandigheden van toepassing kan zijn,1516 zodat een overeenkomst van bepaalde duur die na afloop van de termijn wordt voortgezet op grond van een conventioneel voortzettingsbeding, van bij het afsluiten ervan van onbepaalde duur geacht kan worden te zijn (supra nr. 342). Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de overeenkomst na het verstrijken van de oorspronkelijke duur nog acht
1512 Cf. P. VAN DER ESSEN, Manuel pratique de la concession de vente, Brussel, Ed. Chambre de Commerce Belgo-Luxembourgeoise Internationale, 1971, 31.
1513 Cf. o.a. Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 27 juli 1961 betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop, Parl.St. Kamer 1968-69, nr. 298/1, 3 en Cass. 22 december 2005, Pas. 2005, 2587.
1514 Bv. ICC Model Commercial Agency Contract, 2002, 22 (art. 18, optie B).
1515 Luik 12 september 2006, TBH 2007, 1018 en Kh. Brussel (25e k.) 30 juni 2008, RW 2009-2010, 1011.
1516 Cass. 3 november 2011, C.10.0613.N en concl. Adv. Gen. VAN INGELGEM, www.juridat.be.
keer voortgezet wordt.1517 In tegenstelling tot het Hof van Cassatie zijn wij evenwel van oordeel dat artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet enkel betrekking heeft op feitelijke of stilzwijgende voortzetting na het verstrijken van de duur van een overeenkomst van bepaalde duur (supra nr. 321 e.v.). Ook met betrekking tot een conventioneel voortzettingsbeding is ontduiking van de Handelsagentuurwet evenwel niet toegelaten.
6. Uitdrukkelijke voortzetting van de overeenkomst
6.1. Gemeen verbintenissenrecht
339. UITDRUKKELIJKE VOORTZETTING IS GELDIG. In plaats van vóór het einde van de overeenkomst van bepaalde duur een beding van voortzetting te sluiten, kunnen de contractpartijen ook vóór het einde1518 op geldige wijze uitdrukkelijk een nieuwe overeenkomst van bepaalde duur sluiten die uitwerking heeft na het einde van de overeenkomst. In de oorspronkelijke overeenkomst kan men bepalen op welke wijze de nieuwe overeenkomst tot stand moet komen, bijvoorbeeld schriftelijk. Men neemt aan dat die opeenvolgende overeenkomsten telkens van bepaalde duur zijn, zelfs wanneer de contractpartijen gedurende vele jaren gelijkaardige opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur sluiten.1519 Dat principe geldt enkel als er geen afwijkende bijzondere wetgeving van toepassing is. De contractpartijen kunnen in dezelfde zin ook vóór het einde1520 uitdrukkelijk overeenkomen om de overeenkomst te verlengen.
6.2. Verkoopconcessie en franchising
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
340. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Een uitdrukkelijke voortzetting van een verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt, is onderworpen aan het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 339).1521
1517 Naar analogie van de feiten beschreven in nr. 2.3. van de concl. Adv. Gen. VAN INGELGEM bij Cass. 3 november 2011, www.juridat.be.
1518 Dat kan uiteraard ook na het einde van de oorspronkelijke overeenkomst, maar het is aangewezen om de nieuwe overeenkomst (kort) vóór het einde aan te gaan, om een eventuele discontinuïteit van de commerciële relatie te vermijden.
1519 Cass. 23 september 1977, Arr.Cass. 1978, 119 (over een verkoopconcessie die onder de Alleenverkoopwet valt, evenwel vóór de wet van 13 april 1971); Brussel 13 april 1970, JT 1970, 342; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 22, nr. 14; CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 27, nr. 24; F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 355, nr. 563 en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT, Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 243-244, nr. 22.
1520 Na het verstrijken van de duur is het evenwel niet meer mogelijk om de oorspronkelijke overeenkomst te verlengen aangezien die ten einde gekomen is. Cf. A. BÉNABENT, “La prolongation du contrat”, RDC 2004, 117. 1521 Bv. Luik 4 juni 1991, RRD 1992, 241 (over franchising).
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
341. ALLEENVERKOOPWET BEPERKT HET AANTAL VOORTZETTINGEN VAN BEPAALDE DUUR. Wanneer de contractpartijen bij het verstrijken van de duur van een verkoopconcessie die onder de Alleenverkoopwet valt, onmiddellijk een nieuwe overeenkomst sluiten of uitdrukkelijk overeenkomen om de verkoopconcessie voort te zetten, zijn die voortzettingen ook onderworpen aan artikel 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet. Men neemt dus aan dat er vanaf de derde voortzetting een overeenkomst van onbepaalde duur ontstaat.
6.3. Handelsagentuur
342. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Volgens de traditionele opvatting is artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet niet van toepassing wanneer de vroegere contractpartijen na het verstrijken van de overeengekomen duur van een handelsagentuur uitdrukkelijk een nieuwe overeenkomst van bepaalde duur sluiten.1522 In dat geval geldt het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 339), zodat die opeenvolgende overeenkomsten telkens van bepaalde duur zijn,1523 zelfs wanneer de contractpartijen gedurende vele jaren gelijkaardige opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur sluiten.1524 Het mag echter niet de bedoeling zijn om artikel 18 Handelsagentuurwet te ontduiken en de verplichting te ontlopen om een opzeggingstermijn na te leven of een opzeggingsvergoeding te betalen. Het sluiten van een nieuwe overeenkomst van bepaalde duur moet telkens schriftelijk gebeuren (art. 4, tweede lid Handelsagentuurwet, supra nr. 195).1525
Recent nuanceerde het Hof van Cassatie evenwel dat de rechter een voortzetting in de zin van artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet “onder omstandigheden” ook kan afleiden uit het sluiten van meerdere opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd.1526 Het is de rechter die uit de omstandigheden van de zaak kan afleiden wat al dan niet een voortzetting in de zin van artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet inhoudt, bijvoorbeeld het feit dat na de oorspronkelijke overeenkomst van bepaalde duur nog acht andere overeenkomsten werden ondertekend.1527 De opvatting dat artikel 4, derde lid Handelsagentuurwet enkel doelt op de
1522 PH. DE KEYSER en N. BEAUFILS, “Agence commerciale et représentation commerciale”, JTT 1996, 3; P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 59, nr. 41; A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 13, nr. 6; J.-P. FIERENS, “De nieuwe agentuurwet” in M.M. CHARLES (ed.), De agentuurovereenkomst - Openbare diensten - Verzekeringen - Secretariaat-Generaal, Brussel/Antwerpen, Bruylant/Kluwer, 1993, 11; A. LINDEMANS, “Beëindiging van de overeenkomst, opzeggings- en uitwinningsvergoeding: een vergelijking tussen de handelsvertegenwoordiger en de handelsagent”, Soc.Kron. 1997, 105; K. VAN DEN BROECK en E. LAMIROY, “Totstandkoming en duur van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 87, nr. 122
e.v. en CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 99, nr. 79. 1523 J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 13.
1524 Cf. O. VANACHTER, “Duur en beëindiging” in J. STUYCK en P. MAEYAERT (eds.), De handelsagentuurovereenkomst, 85, nr. 9 en nr. 10.
1525 Ook in het Franse recht neemt men aan dat de contractpartijen opeenvolgende agentuurcontracten van bepaalde duur schriftelijk moeten sluiten om de uitwerking te vermijden van het vermoeden van art. L.134-11 C.com. dat een overeenkomst van bepaalde duur die voortgezet wordt na het verstrijken van de duur, een overeenkomst van onbepaalde duur geacht wordt te zijn (J.-M. LELOUP, Agents commerciaux, 189, nr. 1011).
1526 Cass. 3 november 2011, C.10.0613.N en concl. Adv. Gen. VAN INGELGEM, www.juridat.be.
1527 Concl. Adv. Gen. VAN INGELGEM bij Cass. 3 november 2011, www.juridat.be.
stilzwijgende voortzetting van de overeenkomst en geen betrekking kan hebben op het sluiten van opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde tijd, zou volgens het Hof van Cassatie onjuist zijn.1528 Toch is het volgens ons duidelijk dat de regelgever enkel de situatie voor ogen had waarin de partijen de overeenkomst na het verstrijken van de duur feitelijk of stilzwijgend voortzetten. Dat blijkt trouwens ook uit de oorspronkelijke formulering van de wettelijke bepaling (het toenmalige art. 3, tweede lid wetsontwerp): “Indien een agentuurovereenkomst die voor een bepaalde tijd is aangegaan na het verstrijken van die termijn door de partijen stilzwijgend wordt voortgezet, wordt zij geacht, ab initio, in een overeenkomst voor onbepaalde tijd te zijn omgezet.”1529 De wijziging die aangebracht werd op advies van de Raad van State lijkt enkel betrekking te hebben op de redactie van de bepaling.1530 Wij menen dat het juridisch meer sluitend is om een lange reeks van opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur die enkel alleen wordt gesloten om de toepassing van artikel 18 Handelsagentuurwet te ontwijken, aan te pakken door middel van het verbod op wetsontduiking.
Omdat er volgens ons telkens een nieuwe overeenkomst van bepaalde duur tot stand komt, moet men enkel met de laatste overeenkomst rekening houden om te beoordelen of de voorwaarden voldaan zijn om een cliënteelvergoeding te verkrijgen in de zin van artikel 20 Handelsagentuurwet.1531 Wanneer men aan de hand van de vergelijkingsmethode beoordeelt of de handelsagent een (aanzienlijke) meerwaarde aan cliënteel heeft aangebracht (infra nr. 769 e.v.), moet men rekening houden met de situatie bij het begin van de laatste overeenkomst. Dat houdt in dat de handelsagent, voor zover hij geen afstand heeft gedaan van de cliënteelvergoeding bij de beëindiging van de eerdere overeenkomsten, telkens binnen een jaar na de beëindiging ervan een kennisgeving moet doen in de zin van artikel 20, zesde lid Handelsagentuurwet om te vermijden dat hij zijn recht op de cliënteelvergoeding voor de bewuste overeenkomsten verliest (infra nr. 757 e.v.). Men kan zich afvragen of men een handelsagent niet – zoals in de Alleenverkoopwet (supra nr. 341) – wettelijk moet beschermen tegen het risico dat de principaal telkens opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur sluit, in de hoop dat de handelsagent vergeet tijdig aanspraak te maken op de cliënteelvergoeding met betrekking tot de overeenkomsten waarvan de duur verstreken is (infra nr. 967, art. 3, § 2 en 4, § 2 wetsvoorstel).
7. Onrechtmatige beëindiging
7.1. Gemeen verbintenissenrecht
343. PRINCIPE: GEDWONGEN UITVOERING IN NATURA. Aan de verbintenissen die voortvloeien uit een overeenkomst van bepaalde duur is er, behoudens wettelijke of contractuele regeling, geen opzeggingsrecht verbonden (infra nr. 350). De contractpartijen zijn bijgevolg gebonden voor de duur van de overeengekomen termijn. Indien een partij de overeenkomst toch beëindigt vóór het verstrijken van de overeengekomen duur zonder zich op geldige wijze op een gemeenrechtelijke of conventionele beëindigingswijze te beroepen, pleegt zij contractbreuk. De gemeenrechtelijk remedies in geval van wanprestatie zijn van toepassing.
1528 Cass. 3 november 2011, C.10.0613.N en concl. Adv. Gen. VAN INGELGEM, www.juridat.be.
1529 Ontwerp van wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst (erratum), Parl.St. Senaat 1993-94, 23 maart 1994, 2.
1530 Adv.RvS Handelsagentuurwet, 41: “De tekst van het vierde lid, dat het derde lid wordt, zou beter worden geredigeerd als volgt: (…)”
1531 Cf. naar analogie: Luik 12 september 2006, TBH 2007, 1018 (over een stilzwijgend beding van vernieuwing).
De andere partij heeft in dat geval de keuze om de gedwongen uitvoering te vorderen ofwel de overeenkomst te laten ontbinden (art. 1184, tweede lid BW, infra nr. 568). Indien zij voor de gedwongen uitvoering kiest, moet de uitvoering in natura voorrang krijgen op de uitvoering bij equivalent, tenzij een dergelijke uitvoering niet (meer) mogelijk is.1532
Uit het principe van de voorrang van de uitvoering in natura volgt dat de schuldeiser in principe de uitvoering in natura moet aanvaarden wanneer de schuldenaar hem dat aanbiedt.1533 Eventueel kan de schuldeiser aantonen dat uitvoering in natura hem geen voldoening meer kan schenken,1534 bijvoorbeeld omdat er sprake is van een manifeste incompetentie of een gebrek aan professionalisme in hoofde van de schuldenaar, waardoor de schuldeiser terecht alle vertrouwen in hem heeft verloren.1535 Het vertrouwen, de loyauteit en de samenwerking tussen de contractpartijen zijn onontbeerlijk in geïntegreerde distributieovereenkomsten (supra nr. 39), zodat de schuldeiser in een geschil over een dergelijke overeenkomst kan aantonen dat een gedwongen uitvoering in natura hem geen voldoening meer kan schenken. In dat geval kan de schuldeiser de gedwongen uitvoering bij equivalent nastreven, d.i. de betaling van een schadevergoeding.
De wil van een partij om een overeenkomst te beëindigen, valt eventueel af te leiden uit een tekortkoming van een contractpartij aan (één van) de contractuele verbintenissen (infra nr. 612).
344. ONDERGESCHIKT: UITVOERING BIJ EQUIVALENT. Wanneer gedwongen uitvoering in natura niet (meer) mogelijk is of neerkomt op rechtsmisbruik, is de partij die een overeenkomst van bepaalde duur op onrechtmatige wijze beëindigt schadevergoeding verschuldigd bij wijze van uitvoering bij equivalent.1536 De schadevergoeding bestaat uit het verlies dat het slachtoffer van de onrechtmatige beëindiging heeft geleden en uit de winst die hij heeft moet derven als gevolg van de wanprestatie, berekend in functie van de nog te lopen duur van de overeenkomst (art. 1149 e.v. BW).1537
1532 Cass. 30 januari 2003, Arr.Cass. 2003, 270; Cass. 13 maart 1998, JLMB 2000, 136; Cass. 14 april 1994, Arr.Cass. 1994, 374; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, III, Brussel, Bruylant, 1950, 120 e.v., nr. 94; S. STIJNS, Verbintenissenrecht, I, 172, nr. 242 e.v.; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, Brussel, Bruylant, 2010, 817, rn. 546 e.v.; P. WÉRY, Droit des obligations, I, Brussel, Larcier, 2010, 444, nr. 504 en P. WÉRY, “L’exécution en nature des obligations contractuelles” in Les obligations contractuelles, Brussel, Éd. du Jeune Barreau, 2000, 346, nr. 3 e.v.
1533 R. VAN RANSBEECK, “Dwanguitvoering” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2010, 3, nr. 4.
1534 Luik (7e k.) 12 december 2005, JT 2006, 188; Luik 15 juni 1995, AJT 1995-96, 161, noot B. WYLLEMAN; S.
STIJNS, D. VAN GERVEN en P. WÉRY, “Chronique de jurisprudence. Les obligations: les sources (1985-1995)”, JT 1996, 721, nr. 93 in fine en P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, Brussel, Bruylant, 2010, 820, nr. 547.
1535 Luik 15 juni 1995, AJT 1995-96, 161, noot B. WYLLEMAN; Kh. Bergen (1e k.) 3 februari 2004, TBBR 2004, 217, noot P. WÉRY en R. VAN RANSBEECK, “Dwanguitvoering” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2010, 3, nr. 4.
1536 In die zin ook Brussel (9e k.) 28 april 2010, TBH 2011, 812, noot P. KILESTE en C. STAUDT: “Sous réserve de l’article 3bis de la loi de 1961, la résiliation des concessions de vente exclusive à durée déterminée reste soumise au droit commun (…).” Cf. R. VAN RANSBEECK, “Dwanguitvoering” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2010, 8, nr. 12 e.v. 1537 Luik 19 maart 1998, DAOR 1999, afl. 48, 79 (over franchising van bepaalde duur, volgens ons ten onrechte met verwijzing naar de principes over opzeggingsvergoeding); Luik 16 januari 1998, JLMB 1998, 589 (over franchising); Kh. Namen 12 september 2000, TBH 2003, 521 (over exclusieve verkoopconcessie); J.-P. FIERENS e.a., La loi du 27 juillet 1961, 31, nr. 26; CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de
7.2. Verkoopconcessie en franchising
345. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. De onrechtmatige beëindiging van een verkoopconcessie of franchising van bepaalde duur is onderworpen aan het gemeen verbintenissenrecht, ook als zij onder de Alleenverkoopwet vallen.1538 De partijen kiezen meestal voor een uitvoering bij equivalent omdat de uitvoering in natura hun in principe geen voldoening kan schenken wegens het wegvallen van het vertrouwen, dat onontbeerlijk is in het kader van een geïntegreerde distributie (supra nr. 39).
7.3. Handelsagentuur
346. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. De Handelsagentuurwet bevat geen specifieke bepaling over de onrechtmatige beëindiging van een handelsagentuur van bepaalde duur.1539 Wanneer een contractpartij een handelsagentuur van bepaalde duur beëindigt zonder dat zij een beroep doet op één van de beëindigingswijzen die vermeld zijn in de Handelsagentuurwet noch op één van de gemeenrechtelijke beëindigingswijzen, pleegt zij contractbreuk. In dat geval heeft de andere partij volgens het gemeen verbintenissenrecht de keuze om de gedwongen uitvoering (bij voorrang in natura) te vorderen of de overeenkomst te laten ontbinden (supra nr. 343).1540 Zij zal echter meestal geen uitvoering in natura maar enkel schadevergoeding vorderen aangezien het noodzakelijke vertrouwen in de schuldenaar in een dergelijk geval wegvalt (supra nr. 39). Behoudens andersluidende contractuele bepaling, bestaat de schadevergoeding volgens artikel 1149 BW uit het verlies dat de contractpartij lijdt en de winst of vergoeding die zij derft wegens het feit dat de overeenkomst niet uitgevoerd werd tot aan het verstrijken van de overeengekomen duur.1541
distribution commerciale, 43-44, nr. 41 en M. WILLEMART en A. DESTRYCKER, De concessieovereenkomst in België, 126, nr. 133.
1538 Cf. S. CLAEYS, Franchising, 442, nr. 545 en 454, nr. 555.
1539 Vgl. bv. met art. 7:439 jo. 7:441, eerste lid Nederlands Burgerlijk Wetboek en art. 23 en 24 Luxemburgse Agentuurwet 3 juni 1994.
1540 Bv. Kh. Brussel 27 januari 2000, AR nr. 11826/98, onuitg., aangehaald door S. WILLEMART en M. WILLEMART, “Examen de jurisprudence: 1995-2004. Le contrat d’agence commerciale (Loi du 13 avril 1995)”, JT 2005, 98; PH. COLLE, “Kroniek handels- en distributieovereenkomsten”, RW 2007-08, 185, nr. 52; A. LINDEMANS, “Beëindiging van de overeenkomst, opzeggings- en uitwinningsvergoeding: een vergelijking tussen de handelsvertegenwoordiger en de handelsagent”, Soc.Kron. 1997, 105-106; D. RYCKX, “Eenzijdige beëindiging van agentuurovereenkomsten” (noot onder Kh. Gent 15 maart 1989) in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 289-290; K. VAN DEN BROECK, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in E. DURSIN en K. VAN DEN BROECK (eds.), Handelsagentuur, I, 223-224, nr. 404 en 242-243, nr. 431; J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, 129, nr. 173 en M. WILLEMART en S. WILLEMART, Le contrat d’agence commerciale, Brussel, Larcier, 2005, 90. 1541 Gent (12e k.) 2 januari 2008, nr. 2006/AR/962, onuitg., 21: “Evenwel kan thans reeds een vergoeding toegekend worden, gelijk aan de gederfde maandelijkse vergoeding voor de op het ogenblik van de beëindiging nog te lopen duur van de overeenkomst, namelijk 10,5 x 2.000 = 21.000,00 EUR, te vermeerderen met de rente aan de wettelijke rentevoet vanaf 10 mei 2005. Aangezien het een schadevergoeding betreft, is daarop geen btw verschuldigd.” en Kh. Brussel (25e k.) 30 juni 2008, RW 2009-10, 1011. Voor meer informatie: P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 44-45, nr. 42 en P. DEMOLIN, Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, 110, nr. 96. In het Franse recht: Cass. com. (Fr.) 23 april 2003, nr. 01-15.639, Bull.civ. 2003, IV, 65, nr. 55: “(…) que le caractère anticipé de cette cessation donne droit à réparation du préjudice résultant de la perte de commissions jusqu'à la date conventionnellement prévue” en C. DILOY, Le contrat d’agence commerciale, 128, nr. 143.
Volgens bepaalde geïsoleerde rechtspraak zou men de schadevergoeding mutatis mutandis kunnen begroten zoals de opzeggingsvergoeding in de zin van artikel 18, § 3 Handelsagentuurwet.1542 Dat is bekritiseerbaar omdat artikel 18, § 3 Handelsagentuurwet enkel van toepassing is bij een opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur en daarmee gelijkgestelde overeenkomsten.1543 De Theux meent dat het mogelijk is om de vergoeding te bepalen naar analogie van het geplafonneerd forfaitair bedrag uit artikel 40, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet.1544 Het hof van beroep van Luik verwees naar die zienswijze, hoewel het de berekeningswijze uit artikel 40, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet niet toepaste maar onmiddellijk een bedrag toekende dat gelijk was aan het wettelijk plafond.1545
Artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet maakt de dwingende regeling over de opzegging ook van toepassing op een handelsagentuur van bepaalde duur met een conventionele vroegtijdige opzeggingsmogelijkheid (supra nr. 316).
8. Tussentijds besluit
347. ALLEENVERKOOP- EN HANDELSAGENTUURWET BEVATTEN BIJZONDERE BEPALINGEN OVER DE BEËINDIGING VAN EEN OVEREENKOMST VAN BEPAALDE DUUR. Volgens het gemeen verbintenissenrecht eindigt een overeenkomst van bepaalde duur automatisch na het verstrijken van de overeengekomen duur. Bij het einde van de overeenkomst kan er onduidelijkheid bestaan over de intentie van de andere contractpartij om die overeenkomst al dan niet voort te zetten. De contractpartijen kunnen bij het einde ook uitdrukkelijk een verlenging of vernieuwing voor bepaalde duur overeenkomen die uitwerking heeft na het einde van de overeenkomst. Die opeenvolgende overeenkomsten zijn telkens van bepaalde duur, zelfs wanneer de contractpartijen gedurende vele jaren gelijkaardige opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur sluiten.
Het feit dat een overeenkomst van bepaalde duur automatisch eindigt na het verstrijken van de duur en de bijhorende onduidelijkheid over de vraag of de overeenkomst al dan niet voortgezet wordt, is nefast voor de stabiliteit en de permanente band die vereist is in een commerciële relatie tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur. Het feit dat een partij beslist om de overeenkomst niet voort te zetten na het einde ervan, kan afbreuk doen aan het rechtmatig vertrouwen van de andere partij dat de commerciële relatie aangegaan is voor een lange duur. De regels van het gemeen verbintenissenrecht volstaan dus
1542 Kh. Brussel (16e k.) 7 november 2007, nr. AR/7.039/2006, onuitg., 6: “La sanction de la résiliation irrégulière pour faute grave consiste en dommages et intérêts souvent évalués forfaitairement en référence à l’indemnité compensatoire de préavis (article 19, § 1er et 18 §3 combinés). Cette indemnité est applicable mutatis mutandis aux contrats à durée déterminée sans clause de dénonciation anticipative (A. DE THEUX, la fin du contrat d’agence commerciale, section 5. Sanction de la résiliation extraordinaire, p.52, n°36 et suivants et spécialement n° 39). (Agent) réclame des dommages et intérêts équivalant à un mois de commission, se fondant sur la clause fixant l’indemnité de préavis prévue lorsque le contrat aurait été renouvelé à durée indéterminée (après la période du 31 décembre 2005, selon les articles III et VII combinés).”
1543 Gent (12e k.) 2 januari 2008, nr. 2006/AR/962, onuitg., 20: “De overeenkomst tussen partijen was evenwel een handelsagentuurovereenkomst van bepaalde duur, zonder de mogelijkheid van voortijdige beëindiging, zodat artikel 18 van de handelsagentuurwet daarop niet van toepassing is.” en P. CRAHAY, La rupture du contrat d’agence commerciale, 44, nr. 42.
1544 A. DE THEUX, La fin du contrat d’agence commerciale, 58-59, nr. 39.
1545 Luik (7e k.) 12 september 2006, TBH 2007, 1018 en JLMB 2007, 364. Voor een kritiek op dit arrest: E. DURSIN, “De beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 164, nr. 17.
niet in het kader van een geïntegreerde distributie, zodat er bepaalde bijzondere wettelijke regels noodzakelijk zijn. Dat is problematisch bij overeenkomsten waarvoor er geen specifieke wettelijke regels gelden over de beëindiging van een overeenkomst van bepaalde duur, zoals een verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt of een verkoopcommissie, die bijgevolg op dit punt onderworpen zijn aan het gemeen verbintenissenrecht. Dat probleem is niet onbelangrijk omdat franchiseovereenkomsten meestal voor een bepaalde duur gesloten worden.
De Alleenverkoopwet verbindt het recht van een partij om een onder die wet vallende verkoopconcessie (of franchising) van bepaalde duur niet voort te zetten na het verstrijken van de duur, aan de verplichting om een eindopzegging te geven binnen een bepaalde termijn en volgens bepaalde vormvereisten (art. 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet). Op die wijze zorgt de wetgever ervoor dat de contractpartijen tijdig op de hoogte zijn van de wil van de andere partij om de verkoopconcessie al dan niet voort te zetten en beschermt hij de stabiliteit van de verkoopconcessie. Hij verhindert dat het rechtmatig vertrouwen geschonden wordt van de partij die gecontronteerd wordt met de beëindiging van de commerciële relatie. Als er geen eindopzegging gebeurt, is de verkoopconcessie verlengd. Die verplichting biedt een bescherming tegen de onzekerheid die kan bestaan bij het verstrijken van de overeengekomen duur van een verkoopconcessie van bepaalde duur, op de eerste plaats voor de concessiehouder, maar ook voor de concessiegever. Omdat artikel 3bis, eerste lid Alleenverkoopwet van dwingend recht is, is een conventioneel opzeggingsbeding in een verkoopconcessie van bepaalde duur vernietigbaar. In de Alleenverkoopwet is een bijzondere regeling opgenomen voor het geval dat een verkoopconcessie van bepaalde duur eindigt maar de concessiehouder zelf met een onderconcessiehouder een verkoopconcessie van bepaalde duur gesloten heeft (art. 5, derde lid Alleenverkoopwet). Ten slotte beperkt de Alleenverkoopwet ook het aantal mogelijke voortzettingen van bepaalde duur door te bepalen dat de verkoopconcessie bij de derde voortzetting in een verkoopconcessie van onbepaalde duur omgezet wordt (art. 3bis, tweede lid Alleenverkoopwet). Op die manier vermijdt de wetgever dat de contractpartijen een lange keten van verkoopconcessies van bepaalde duur sluiten om te ontsnappen aan de wettelijke verplichtingen bij de beëindiging van een verkoopconcessie van onbepaalde duur.
De Handelsagentuurwet voorziet niet in een verplichting om een eindopzegging te geven, zodat een handelsagentuur in principe, zoals in het gemeen verbintenissenrecht, eindigt bij het verstrijken van de duur. De Handelsagentuurwet bepaalt wel op aanvullende wijze dat indien de contractpartijen de agentuur voortzetten na het verstrijken van de duur, de agentuur geacht wordt van bij het begin van onbepaalde duur te zijn (art. 4, derde lid Handelsagentuurwet). Er bestaat volgens ons geen wettelijk bezwaar tegen het feit dat de partijen (schriftelijk) gedurende vele jaren gelijkaardige opeenvolgende agentuurovereenkomsten van bepaalde duur sluiten, voor zover zij tenminste niet de bedoeling hebben om de Handelsagentuurwet te ontwijken (wetsontduiking).
De bepalingen uit de Handelsagentuurwet zijn op het eerste gezicht minder efficiënt om de stabiliteit van de commerciële relatie tussen de partijen te verzekeren en bieden een minder
grote bescherming dan de Alleenverkoopwet tegen een eventuele schending van het rechtmatig vertrouwen van één van de contractpartijen dat de commerciële relatie van lange duur zou zijn. Wanneer we dit vanuit het standpunt van de handelsagent bekijken, mogen we echter niet uit het oog verliezen dat er volgens de Handelsagentuurwet, in tegenstelling tot de Alleenverkoopwet, bij het eindigen van een agentuur van bepaalde duur onder bepaalde voorwaarden een cliënteelvergoeding verschuldigd is aan de handelsagent (art. 20 Handelsagentuurwet, vergelijk ook met art. 3 Alleenverkoopwet). Een dergelijke vergoeding volstaat echter niet om de stabiliteit van de commerciële relatie te waarborgen. De wetgever verzet zich ten slotte niet tegen een conventioneel opzeggingsbeding in een handelsagentuur van bepaalde duur, maar onderwerpt een dergelijk beding aan de strenge voorwaarden van de opzegging van een agentuur van onbepaalde duur (cf. art. 18, § 1 Handelsagentuurwet). Een dergelijke regeling is nuttig omdat ze de partijen enerzijds de mogelijkheid biedt om voor een flexibel contractregime te kiezen, maar anderzijds toch de stabiliteit van de commerciële relatie beschermt en gedragingen die het rechtmatig vertrouwen van een partij zouden schenden, tegengaat door de opzeggende partij te verplichten een bepaalde opzeggingstermijn na te leven.
348. WETTELIJKE BEHANDELING IS DISPARAAT. De wijze waarop de Alleenverkoopwet en de Handelsagentuurwet de stabiliteit van de commerciële relatie beschermen en gedragingen tegengaan die het rechtmatig vertrouwen van een partij schenden, is disparaat. Dat is deels te verklaren door de invloed van de dispariteit in de regelgeving over de cliënteelvergoeding. De cliënteelvergoeding kan volgens artikel 3 Alleenverkoopwet enkel verschuldigd zijn bij de beëindiging van een onder die wet vallende verkoopconcessie van onbepaalde duur, volgens het regime van artikel 20 Handelsagentuurwet (dat voortvloeit uit art. 17 Handelsagentuurrichtlijn) daarentegen zowel bij de beëindiging van een handelsagentuur van onbepaalde als van bepaalde duur. Dat verklaart immers deels waarom de Alleenverkoopwet wantrouwig staat tegenover (veelvuldige voortzettingen van) overeenkomsten van bepaalde duur. De Alleenverkoopwet biedt een hoge mate van bescherming door een partij die wil dat de verkoopconcessie eindigt bij het verstrijken van de duur, te verplichten een eindopzegging te geven. De Handelsagentuurwet biedt daarentegen op dit punt bijna geen bescherming.
Op de beëindiging van andere overeenkomsten van bepaalde duur, zoals een verkoopconcessie of franchising die niet onder de Alleenverkoopwet valt en een verkoopcommissie, is er geen bijzondere wetgeving van toepassing en geldt het gemeen verbintenissenrecht, dat echter onvoldoende bescherming biedt.
De wettelijke behandeling van de beëindiging van overeenkomsten van bepaalde duur tussen een opdrachtgever en een geïntegreerde distributeur is dus disparaat en ongelijk. Men kan zich afvragen of die ongelijkheid verantwoord is op basis van bepaalde specifieke kenmerken van de beëindiging van de bewuste overeenkomsten.
c) Opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur
1. Opzegging: algemeen
1.1. Gemeen verbintenissenrecht
349. BEGRIP OPZEGGING. De opzegging1546 is een eenzijdige rechtshandeling waarbij een contractant aan zijn medecontractant ter kennis brengt dat hij besloten heeft een tussen hen bestaande overeenkomst, dadelijk of na verloop van tijd, ex nunc definitief te beëindigen.1547 Daaruit volgt dat voor de opzegging geen akkoord tussen de contractpartijen of een voorafgaande machtiging van de rechter vereist is. In tegenstelling tot de ontbinding vloeit de mogelijkheid om op te zeggen niet voort uit een tekortkoming van de andere contractpartij in de uitvoering van de overeenkomst.1548
Een overeenkomst van bepaalde duur is niet opzegbaar, behoudens andersluidende wettelijke regeling of conventioneel beding (supra nr. 298). Hierboven hebben we het conventioneel opzeggingsbeding in een contract van bepaalde duur besproken. Hierna volgt een uiteenzetting over de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur.
In het arbeidsrecht verwijst het algemene begrip ontslag (congé) naar de handeling waarbij een contractpartij aan de andere ter kennis brengt dat ze de arbeidsovereenkomst beëindigt.1549 Dat ontslag kan enerzijds regelmatig zijn, zoals de opzegging (préavis) en het ontslag om een dringende reden of anderzijds onregelmatig, zoals de
1546 Hierna gebruiken we het begrip opzegging enkel voor de eenzijdige opzegging, cf. R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 346, nr. 10 e.v. Over de beëindiging met wederzijdse toestemming, supra nr. 262.
1547 Cf. S. STIJNS, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 51, nr. 18; E. TERRYN, Bedenktijden in het consumentenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 247, nr. 458; B. TILLEMAN, Lastgeving, 280, nr. 501 en R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 1. Cf. C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 169, nr. 182. Over het ex nunc-karakter: Cass. civ. (Fr.) 2 juni 2005, nr. 04-12.046, Bull.civ. 2005, II, 129, nr. 144 en K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 54, nr. 49 e.v. Voor uitgebreide studies over de opzegging: A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 404 p. en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 815 p.
1548 Gent (12e k.) 6 april 2011, nr. 2009/AR/909, onuitg., 7: “Zowel (opdrachtgever) als (verdeler) kon van haar opzeggingsbevoegdheid gebruik maken, zelfs zonder dat daarvoor vereist was dat de medecontractant zich schuldig gemaakt had aan een wanprestatie (…)”; Gent (12e k.) 24 juni 2009, RABG 2011, 279, noot K. VAN DEN BROECK en T. BAEYENS en Gent 4 juni 2008, NJW 2009, 83, noot M. DAMBRE. Cf. S. STIJNS, De
gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 53, nr. 19; E. TERRYN, Bedenktijden in het consumentenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 248, nr. 459; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 2 en 4 en R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 354, nr. 67. In het Nederlandse recht: M.W. DE HOON, Conflictbeheersing bij opzegging, Den Haag, BJu, 2005, 207-208.
1549 Cass. 19 mei 2008, JTT 2008, 394, noot; Cass. 14 oktober 2002, Arr.Cass. 2003, 2172; Cass. 18 december
1989, TSR 1990, 22; Cass. 23 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 817; K. SALOMEZ, “Het begrip ‘ontslag’ in het Belgische arbeidsovereenkomstenrecht” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8. Actualia van het ontslagrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 3-31 en W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 1919, nr. 3882. Cf. W. RAUWS, Voorstel van nieuwe arbeidsovereenkomstenwet (NAOW), Brugge, die Keure, 2011, 212, art. 77, § 1: “Ontslag is de eenzijdige definitieve, onvoorwaardelijke, onherroepelijke, mededelingsplichtige rechtshandeling van hetzij de werkgever, hetzij de werknemer waardoor de arbeidsovereenkomst dadelijk of na verloop van een termijn voor de toekomst wordt beëindigd.”
onmiddellijke expliciete of impliciete beëindiging (bv. acte équipollent à rupture).1550 De opzegging is in het arbeidsrecht “de eenzijdige, definitieve, onvoorwaardelijke, onherroepelijke, formele mededelingsplichtige rechtshandeling ter beëindiging van een arbeidsovereenkomst na het verstrijken van een opzegtermijn”.1551 De kennisgeving van de opzegging moet, op straffe van nietigheid, het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden (art. 37, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet).1552 De nietigheid van de opzegging wegens het ontbreken van de verplichte vermeldingen tast evenwel de geldigheid van het ontslag niet aan.1553 Ook in het gemeen verbintenissenrecht onderscheidt men de opzegging (in de zin van de bovenvermelde eenzijdige rechtshandeling) en de opzeggingstermijn.1554
350. FUNDAMENTELE OPZEGGINGSMACHT IN EEN OVEREENKOMST VAN ONBEPAALDE DUUR. Elke contractpartij kan een overeenkomst met opeenvolgende prestaties van onbepaalde duur op elk ogenblik opzeggen.1555 Dat principe is van openbare orde en volgt in de eerste plaats uit het fundamenteel beginsel van de individuele vrijheid van personen,1556 maar ook uit de vrijheid van handel en nijverheid en het principe van de vrije mededinging.1557
1550 W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 1920, nr. 3885.
1551 W. RAUWS, “De opzegging in het Belgische arbeidsovereenkomstenrecht” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8. Actualia van het ontslagrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 34, nr. 2. Cf. Cass. 30 mei 2005, JTT 2005, 378; D. VOTQUENNE, Opzegging van de arbeidsovereenkomst, Mechelen, Kluwer, 2011, 6 e.v. (cf. ook p. 7: “Correcter is dan ook de opzegging te omschrijven als een vorm van ontslag dat, door de wil van de ontslaggevende partij, eerst uitwerking heeft na verloop van een termijn (de opzeggingstermijn) en meegedeeld wordt volgens de wettelijke voorschriften (de kennisgeving van de opzegging).”; A. DE THEUX, Le statut européen de l’agent commercial, 230, nr. 160 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 192, nr. 315 e.v. 1552 Indien het begrip opzegging verwijst naar de voorafgaande mededeling van de datum waarop de overeenkomst een einde zal nemen, spreken we hierna van een opzegging in strikte zin.
1553 Cass. 23 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 817. Cf. D. VOTQUENNE, Opzegging van de arbeidsovereenkomst,
Mechelen, Kluwer, 2011, 21 e.v.
1554 Cf. C. DELFORGE, La spécificité des contrat à long terme entre firmes, 176, voetnoot 870 en A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 139, nr. 262 e.v. (avis en délai de préavis).
1555 Cf. o.a. Cass. 6 april 1978, Arr.Cass. 1978, 898; Cass. 22 november 1973, Arr.Cass. 1974, 327; Cass. 9
maart 1973, Arr.Cass. 1973, 671; Brussel 30 januari 2004, TBH 2005, 55; S. CLAEYS, Franchising, 435, nr. 540 e.v.; R. DEKKERS, “De la rupture des contrats à durée illimitée” (noot onder Gent 16 januari 1956), RCJB 1957, 320, nr. 13 e.v.; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit comercial belge, 121, nr. 101 e.v.;
H. DE PAGE, Traité, II, 729, nr. 763; S. STIJNS, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 52, nr. 18; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 255; F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 359, nr. 569 e.v. en P. WÉRY, Droit des obligations, I, 825, nr. 980. In het Franse recht: Cass. com. (Fr.) 3 april 2007, nr. 05- 17.168, Contrats, conc., consom. 2007, afl. 8, comm. 201, noot L. LEVENEUR (over masterfranchising); Cass. com. (Fr.) 5 oktober 2004, nr. 02-17.338, Bull.civ. 2004, IV, 208, nr. 181 (over exclusieve verkoopconcessie); CC (Fr.) 9 november 1999, nr. 99-419 DC, JO 16 november 1999, 16962, nrs. 61 en 68 en RTD Civ. 2000, 109 (weergave J. MESTRE en B. FAGES); Cass. 1er civ. (Fr.) 11 juni 1996, Bull.civ. 1996, I, 174, nr. 246; A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 141-142, nr. 274 en
C.Q.C. TRUONG, Les différends liés à la rupture des contrat internationaux de distribution dans les sentences arbitrales CCI, Parijs, Litec, 2002, 197, nr. 211 e.v. Cf. art. 77.1 bijlage I Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht (infra nr. 962): “Wanneer bij een ononderbroken of herhaalde uitvoering van een verbintenis uit overeenkomst in de voorwaarden van de overeenkomst niet is bepaald wanneer de uit de overeenkomst voortvloeiende betrekking eindigt of dat deze eindigt door een kennisgeving met die strekking, kan zij door elk van de partijen worden beëindigd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn die niet langer is dan twee maanden.”
1556 Cf. o.a. Gent (12e k.) 16 juni 2010, nr. 2008/AR/57, onuitg., 15 (vonnis a quo: Kh. Kortrijk (1e k.) 19 april 2007, AR 1063/06, www.juridat.be): “Een overeenkomst van onbepaalde duur kan in principe op elk ogenblik worden opgezegd. Dit principe is van openbare orde. Er is bovendien geen algemeen rechtsbeginsel dat de eenzijdige beëindiging van een overeenkomst van onbepaalde duur door één van de partijen de andere partij het recht geeft op een vergoeding, die overeenstemt met een redelijke termijn ter compensatie voor de plotse
Uit het beginsel van de individuele vrijheid van personen volgt dat een contractpartij in een overeenkomst van onbepaalde duur niet enkel een opzeggingsrecht maar zelfs een opzeggingsmacht heeft. Die macht is van openbare orde. Het is mogelijk om het recht (droit) met betrekking tot de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur wettelijk of contractueel te onderwerpen aan bepaalde voorwaarden of het recht zelfs in te perken, maar dat doet in principe geen afbreuk aan de absolute macht (pouvoir) van elke contractpartij om de overeenkomst op elk ogenblik met een eenvoudige kennisgeving op te zeggen.1558 De wetgever kan bijvoorbeeld het recht om een bepaalde overeenkomst op te zeggen, onderwerpen aan de verplichting om een specifieke opzeggingstermijn na te leven en kan ook bepaalde sancties verbinden aan de niet-naleving van die verplichting, maar dat belet niet dat de contractpartij de macht heeft om de overeenkomst op te zeggen. Dat laatste kan zelfs in strijd met de wettelijke of conventionele verplichting die verbonden is aan de uitoefening van het opzeggingsrecht, hetgeen uiteraard een fout uitmaakt waarvan de opzeggende contractpartij de gevolgen moet dragen. De verplichtingen, modaliteiten of beperkingen die de wetgever of de contractpartijen aan het opzeggingsrecht verbinden, mogen echter niet tot gevolg hebben dat de bovenvermelde opzeggingsmacht in het gedrang komt en mogen het voor een contractpartij niet de facto onmogelijk maken om de overeenkomst op te zeggen zonder die voorwaarden of beperkingen in verband met het opzeggingsrecht na te leven (infra nr. 367).
In een overeenkomst van bepaalde duur bestaat er in principe geen opzeggingsmacht. De partijen hebben zich vrijwillig voor een bepaalde duur verbonden, zodat zij zich niet op basis van het beginsel van de individuele vrijheid kunnen beroepen om die overeenkomst voortijdig op te zeggen (supra nr. 298).
351. VERBOD VAN RECHTSMISBRUIK. Omdat de contractpartijen de overeenkomst volgens artikel 1134, derde lid BW te goeder trouw moeten uitvoeren, mogen zij het opzeggingsrecht
eenzijdige beëindiging. (…)”; Luik (14e k.) 28 juni 2007, JLMB 2008, 1603, noot P. KILESTE en C. STAUDT; Brussel 10 oktober 1994, JLMB 1995, 1248; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, II, 983, nr. 657 en R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 4. Cf. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 389-391, nr. 10 e.v.; C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 35, nr. 43 e.v. en 167, nr. 179 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 388, nr. 610. Dat beginsel is niet zo vanzelfsprekend in rechtsvergelijkend perspectief (cf. I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 382-389, nr. 4 e.v.), bv. in het Nederlandse recht waar men uitgaat van de beginselen van redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval, cf. o.a. HR 3 december 1999, NJ 2000, 120 (concl. Adv. Gen. A.S. HARTKAMP), nr. 3.6 (Latour/De Bruijn): “(…) Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval. Ook indien uit de aard van een specifieke distributie-overeenkomst zou volgen dat zij in beginsel zonder meer opzegbaar is, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging van de overeenkomst leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.” Cf. ook o.a. J.B. BRINK-VAN DER MEER en A.J. VAN DER VEGT, “Beëindiging van duurovereenkomsten”, Contracteren 2007, afl. 4, 92-96; G.J.P. DE VRIES, “Opzegbaarheid van overeenkomsten voor onbepaalde tijd”, NJB 2007, 1900 e.v. en J.G.J. RINKES, “Opzegging van distributieovereenkomsten”, Onderneming en financiering 2000, afl. 44, 2-7.
1557 Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 87, nr. 82 en M. BEHAR-TOUCHAIS en G. VIRASSAMY, Les contrats de la distribution, 151-152, nr. 332: “En effet, si la prohibition des engagements perpétuels se justifie en droit commun par le souci de préserver la liberté individuelle, elle peut être fondée, en notre matière, sur la libre concurrence.” Voor meer informatie: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 365, nr. 577 e.v.
1558 A. BENOIT-MOURY en D. MATRAY, “Les concessions exclusives de vente. Préavis et indemnités de rupture”, Ann.dr.Lg. 1980, 137, nr. 12; J. CLESSE en M. JAMOULLE, “Examen de jurisprudence (1978 à 1981), RCJB 1983, 606, nr. 47; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 125, nr. 104 en M. JAMOULLE, “Droit et pouvoir de résiliation unilatérale dans le louage de services” (noot onder Cass. 16 oktober 1969), RCJB 1970, 534, nr. 5. Cf. PH. STOFFEL-MUNCK, “La rupture du contrat et le droit de la distribution” in Le contrat électronique, 182-183, nr. 7.
niet op dusdanige wijze uitoefenen dat het een misbruik van recht uitmaakt,1559 bijvoorbeeld door dat recht op ontijdige, bruuske of brutale wijze uit te oefenen.1560 Er is sprake van rechtsmisbruik wanneer een contractpartij haar recht uitoefent op een wijze die de perken van de normale uitoefening door een voorzichtig en oplettend persoon kennelijk te buiten gaat (voor meer informatie over rechtsmisbruik, supra nr. 300).1561 Sommigen leiden uit dit verbod van rechtsmisbruik af dat de opzeggende contractpartij in bepaalde gevallen verplicht is om een opzeggingstermijn na te leven (infra nr. 380).
Een opdrachtgever pleegt in bepaalde omstandigheden rechtsmisbruik wanneer hij er de distributeur “met het oog op de voortzetting van de (distributie)overeenkomst” toe aanzet om belangrijke investeringen te doen in functie van de distributie en vervolgens de overeenkomst in strijd met de gewekte verwachting opzegt zonder dat hij de distributeur voldoende tijd laat om de investeringen af te schrijven (over de voortzetting van een overeenkomst van bepaalde
1559 Gent (12e k.) 6 april 2011, nr. 2009/AR/909, onuitg., 7: “Krachtens het beginsel van de uitvoering te goeder trouw van overeenkomsten mag de mogelijkheid om de overeenkomst te beëindigen evenwel niet worden uitgeoefend op een wijze die een rechtsmisbruik vormt.”; Brussel (8e k.) 8 april 2008, nr. 2007/AR/370, onuitg., 10: “Dit staat er niet aan in de weg dat dergelijke opzegging misbruik van recht kan uitmaken. Het hof moet bijgevolg nagaan of geïntimeerde gebruik heeft gemaakt van haar opzeggingsrecht op een manier die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dit recht door een normaal zorgvuldige en bedachtzame principaal.” en Gent (12e k.) 19 december 2007, nr. 2006/AR/2175, onuitg., 7 en 9: “(…) van de mogelijkheid een voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst eenzijdig te beëindigen, mag geen rechtsmisbruik worden gemaakt (CORNELIS, L., “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties”, in “Het contract met opeenvolgende prestaties”, p. 57 e.v.). (…) Dit misbruik houdt een rechtsuitoefening in op een manier die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van die rechten door een voorzichtig en bezorgd persoon. (…) De opzegging op zich kan geen rechtsmisbruik uitmaken. Enkel de omstandigheden waarin de overeenkomst wordt opgezegd, kunnen eventueel rechtsmisbruik betekenen.” Cf. F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 550-551, nr. 881. 1560 Gent (12e k.) 12 oktober 2011, 2009/AR/2115, onuitg., 11: “In de mate dat dit in de overeenkomst niet bedongen is (…) moet de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur niet noodzakelijk gepaard gaan met een opzeggingstermijn. Zij zal evenwel aanleiding geven tot schadevergoeding, wanneer ze brutaal, ongelegen en onvoorzienbaar is en derhalve strijdig is met het in artikel 1134, lid 3 B.W. tot uiting gebrachte beginsel van de uitvoering te goeder trouw van het contract, met andere woorden, in geval van rechtsmisbruik (…)”; Gent (12e k.) 24 juni 2009, RABG 2011, 279, noot K. VAN DEN BROECK en T. BAEYENS; Luik (14e k.) 17
december 2007, JLMB 2008, 1609, noten P. KILESTE en C. STAUDT; Gent 11 september 2002, RABG 2003, 663, noot B. VEECKMANS; Brussel 8 februari 2001, TBH 2003, 500, noten P. KILESTE en A. DE SCHOUTHEETE; Luik (7e k.) 28 januari 2000, DAOR 2001, afl. 58, 185 en Kh. Gent 9 februari 1989 in G. BOGAERT en P. MAEYAERT (ed.), Distributierecht 1987-1992, 296. Cf. K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 42, nr. 35 e.v.; K. ANDRIES, Geheimhoudingsovereenkomsten, 481, nr. 495 e.v.; J. BILLIET, “De opzeggingsbrief en misbruik” (noot onder Kh. Hasselt 17 september 1990), DAOR 1991, afl. 18, 93, nr. 5; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution, 125, nr. 104 en 139, nr. 115 e.v.; R. KRUITHOF,
H. BOCKEN, F. DE LY en B. DE TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992). Verbintenissen”, TPR 1994, 600, nr. 300 (brutaal, ongelegen, onvoorzienbaar) en O. VANDEN BERGHE, De duur en het einde van handelscontracten beheren, Gent, Larcier, 2010, 11, nr. 11. Voor een kritische bespreking: L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 821-822, nr. 635. In het Franse recht o.a. Cass. 1er civ. (Fr.) 11 juni 1996, Bull.civ. 1996, I, 174, nr. 246 en Cass. com. (Fr.) 8 april 1986, Bull.civ. 1986, IV, 50, nr. 58.
1561 Gent (12e k.) 16 juni 2010, nr. 2008/AR/57, onuitg., 15 (vonnis a quo: Kh. Kortrijk (1e k.) 19 april 2007, AR 1063/06, www.juridat.be) (over een niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie): “(…) Alleen mag van de mogelijkheid om een voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst eenzijdig te beëindigen geen rechtsmisbruik worden gemaakt. Dit misbruik houdt een rechtsuitoefening in op een manier die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van die rechten door een voorzichtig en bezorgd persoon. Kennelijk houdt in dat het voor geen enkele redelijk discussie vatbaar is en evident is dat het gedrag afwijkt van wat kan verwacht worden van een redelijke en bezorgde schuldeiser. De bewijslast van het rechtsmisbruik rust op de partij, die het inroept.”
duur, supra nr. 300) (over de investeringsvergoeding de lege lata en de lege ferenda, infra nrs. 668 e.v. en 934).1562 Zelfs als de opzeggende contractpartij een opzeggingstermijn naleeft, is het niet uitgesloten dat uit de begeleidende omstandigheden volgt dat de opzegging een abusief karakter heeft.1563
352. OPZEGGING HEEFT ONHERROEPELIJKE UITWERKING. Een opzegging, die aan alle geldigheidsvoorwaarden voldoet (infra nr. 364),1564 heeft onherroepelijk uitwerking1565 zodra de kennisgeving de opgezegde partij heeft bereikt en die partij er kennis van heeft genomen of er redelijkerwijze kennis van heeft kunnen nemen.1566 Als gevolg daarvan eindigen de contractuele verbintenissen in principe1567 ex nunc definitief en onherroepelijk en is de gedwongen tenuitvoerlegging ervan niet meer mogelijk, noch in natura en noch ondergeschikt bij equivalent, zodat de rechter enkel schadevergoeding kan toekennen bij een onregelmatige of onrechtmatige opzegging.1568 Dat is logisch in het licht van de macht die
1562 TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 216, nr. 181; C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 186, nr. 196; Cass. com. (Fr.) 6 november 2007, nr. 05-15.152, onuitg. (a contrario); Cass. com. (Fr.) 5 oktober 2004, nr. 02-17.338, Bull.civ. 2004, IV, 208, nr. 181 (a contrario); Cass. com. (Fr.) 29
januari 2002, nr. 00-11.433, onuitg.; Cass. com. (Fr.) 20 januari 1998, nr. 96-18.353, Bull.civ. 1998, IV, 30, nr.
40 (a contrario) en Cass. com. (Fr.) 7 oktober 1997, nr. 95-14.158, Bull.civ. 1997, IV, 220, nr. 252 (a contrario). Cf. Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, 94, nr. 93 e.v. en F. DE BOÜARD, La dépendance économique née d’un contrat, Parijs, LGDJ, 2007, 165-166, nr. 273. In het Nederlandse recht (zonder verwijzing naar de term rechtsmisbruik): M.W. DE HOON, “Vuistregels voor een redelijke opzegtermijn”, NJB 2010, 1062 e.v.
1563 Cass. com. (Fr.) 5 oktober 1993, nr. 91-10.408, Bull.civ. 1993, IV, 234, nr. 326; PH. LE TOURNEAU, Les
contrats de concession, 149, nr. 301 e.v. en F.-X. TESTU, Contrats d’affaires, Parijs, Dalloz, 2010, 476, nr. 103.58.
1564 Zo niet is er sprake van een onwerkzame opzegging en kan de (kortgeding)rechter vaststellen dat de overeenkomst van onbepaalde duur gewoon is blijven voortduren bij gebrek aan een werkzame opzegging, cf. S. STIJNS, “De beëindiging van de kredietovereenkomst: macht en onmacht van de (kortgeding)rechter”, TBH 1996, 146, nr. 51. Voor een uitgebreide studie over de onwerkzaamheid van een onregelmatige opzegging: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 757, nr. 1166 e.v. Een opzegging die in strijd is met de voorwaarden uit een conventioneel beding is volgens ons evenwel niet onwerkzaam omdat een dergelijk beding het opzeggingsrecht enkel beperkt of moduleert, maar in principe geen afbreuk doet aan de opzeggingsmacht (supra nr. 350).
1565 Cass. 3 december 2007, JLMB 2008, 1173 en RW 2010-2011, 1431; A. VAN OEVELEN, “Het definitief en onherroepelijk karakter van de regelmatig gegeven opzegging van een overeenkomst” (noot onder Cass. 3 december 2007), RW 2010-2011, 1431 en B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 B.W.” (noot onder Gent 11 september 2002), RABG 2003, 670, nr. 6.
1566 K. ANDRIES, Geheimhoudingsovereenkomsten, 470-471, nr. 488; K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 30-31, nr. 29; B. TILLEMAN, Lastgeving, 284, nr. 506; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, II, 985, nr. 658; P. VAN OMMESLAGHE, “Examen de jurisprudence (1974 à 1982). Les obligations”, RCJB 1988, 37-38, nr. 147; R. VAN RANSBEECK, “De
opzegging”, RW 1995-96, 347, nr. 17 en 353, nr. 59 e.v. en P. WÉRY, Droit des obligations, I, 826, nr. 981, 827, nr. 983 en 836, nr. 993. Cf. S. CLAEYS, Franchising, 424-425, nr. 527. Voor meer informatie: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 425-427, nr. 672. Contra: TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 221-223, nr. 185: “(…) que la résilation prend date et effet au moment de la manifestation de volonté de l’auteur de la rupture, lors même que le cocontractant n’en aurait eu effectivement connaissance qu’ultérieurement.”
1567 Met uitzondering uiteraard van bepaalde postcontractuele verbintenissen die uit de overeenkomst voortvloeien. Cf. F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 26, nr. 31 en 627, nr. 1008.
1568 Cass. 9 maart 1973, Arr.Cass. 1973, 671; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 218, nr. 183;
P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation
elke partij heeft om de overeenkomst van onbepaalde duur op elk ogenblik op te zeggen (supra nr. 350). De onherroepelijkheid van de opzegging heeft niet enkel betrekking op het principe van de opzegging zelf, maar ook op de modaliteiten ervan, zoals de duur van de eventueel nageleefde opzeggingstermijn.1569
Zodra de medecontractant kennis heeft gekregen van de opzegging, kan de opzeggende partij de opzegging niet meer intrekken, noch kan de rechter de intrekking ervan bevelen, noch kan de opzeggende partij of de rechter de duur van de eventueel toegekende opzeggingstermijn verlengen of inkorten.1570 In dat geval kunnen enkel de contractpartijen gezamenlijk beslissen om de door één van hen gedane opzegging als onbestaand te beschouwen1571 of om een nieuwe rechtshandeling met dezelfde of analoge verbintenissen als voorwerp in het leven te roepen1572 (art. 1134, eerste lid BW).
De rechter kan in principe geen afbreuk doen aan die onherroepelijke beslissing door alsnog bij wijze van uitvoering in natura of ondergeschikt bij wijze van equivalent de uitvoering van de overeenkomst te bevelen, bijvoorbeeld door een (bijkomende) opzeggingstermijn op te leggen.1573 Het is de rechter immers niet toegelaten om in de uitvoering van de overeenkomst
unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1992 à 1997)”, TBH 1998, 18, nr. 46; D. PHILIPPE, “L’intervention du juge dans les contrats commerciaux”, DAOR 1989, afl. 10, 38, nr. 2; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, 823, nr. 550 en P. WÉRY, Droit des obligations, I, 825, nr. 980. Contra (kritische bespreking): K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 47, nr. 42 e.v. en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 724, nr. 1122 e.v.
1569 K. ANDRIES, Geheimhoudingsovereenkomsten, 475-476, nr. 490; K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 36-37, nr. 31; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 219, nr. 183 en B. TILLEMAN, Lastgeving, 287, nr. 511.
1570 Cf. Cass. 3 december 2007, JLMB 2008, 1173; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 219, nr. 184; P. KILESTE, “Résiliation unilatérale d’une concession de vente exclusive à durée indéterminée. Le choix entre le préavis et l’indemnité et les conséquences de ce choix”, TBH 1988, 591, nr. 11 e.v., 598, nr. 29 e.v. en 599, nr. 31 e.v.; B. TILLEMAN, Lastgeving, 286, nr. 511; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 8 en I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et de franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 170, nr. 36.
1571 Cass. 23 november 2009, Pas. 2009, 2721, concl. Adv. Gen. J.-M. GENICOT en Gent (7e k.) 7 december 2009, nr. 2008/AR/39, onuitg., 8-9: “De beëindiging van een overeenkomst (noot: opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur) is onherroepelijk, tenzij de intrekking van de beëindiging met instemming van alle betrokken partijen geschiedt; in dit geval wordt de beëindiging als onbestaand aangezien. Geen enkele regel verhindert een akkoord van de partijen desbetreffend.” Cf. B. VEECKMANS, “Over de eenzijdige opzegging van een aannemingsovereenkomst voor onbepaalde duur en het verschil met artikel 1794 B.W.” (noot onder Gent 11 september 2002), RABG 2003, 670, nr. 6.
1572 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 808, nr. 625.
1573 Cass. 9 maart 1973, Arr.Cass. 1973, 671 en Brussel 27 februari 2003, TBH 2005, 929. Volgens ons is de juridische onmacht van de rechter om de voortzetting van de overeenkomst te bevelen bij de opzegging van een verkoopconcessie van onbepaalde duur die onder de Alleenverkoopwet valt, niet toe te schrijven aan de specifieke aard van de alleenverkoopconcessie, maar volgt dat uit de gemeenrechtelijke principes van de opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur (Cf. D. PHILIPPE, “L’intervention du juge dans les contrats commerciaux”, DAOR 1989, afl. 10, 38, nr. 10.38). Cf. o.a. onze noot bij Cass. 12 januari 2007: “Voorlopige maatregelen bij de opzegging van een concessieovereenkomst van onbepaalde duur”, TBBR 2009, 156; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 808-809, nr. 626; S. STIJNS, “De beëindiging van de kredietovereenkomst: macht en onmacht van de (kortgeding)rechter”, TBH 1996, 132, nr. 34 en P. WÉRY, “L’acte unilatérale destiné à mettre fin à une convention en l’absence de faute de l’autre partie” in La volonté
in te grijpen.1574 Er anders over oordelen, doet afbreuk aan het bovenvermelde principe dat elke contractpartij de macht heeft om zich op elk ogenblik uit een overeenkomst van onbepaalde duur te bevrijden, zelfs indien het recht om die overeenkomst op te zeggen aan bepaalde voorwaarden is onderworpen (supra nr. 350). Het Hof van Cassatie oordeelt dat de kortgedingrechter wel de mogelijkheid heeft om beperkte maatregelen tot bewaring van het recht te treffen, om met name een ware schadeloosstelling mogelijk te maken of nog om de handhaving van de contractuele rechten van de tegenpartij niet louter theoretisch te maken.1575
Het Hof sluit zich volgens ons daarmee aan bij de rechtspraak die stelt dat een opzegging in principe onherroepelijk en definitief is en de rechter de opzegging niet kan schorsen en de overeenkomst niet kan laten herleven,1576 maar dat de kortgedingrechter niettemin in uitzonderlijke omstandigheden kan tussenkomen om een verstoring van het evenwicht tussen de rechten van de contractpartijen te voorkomen en, vooral, om schade te voorkomen die het gevolg kan zijn van een opzegging.1577 Over de vraag welke maatregelen de kortgedingrechter kan opleggen, blijft het Hof vaag.1578 De vraag rijst of de verplichting om een overeenkomst – en a fortiori een op vertrouwen gebaseerde geïntegreerde distributieovereenkomst – tijdelijk voort te zetten,1579 wel een efficiënte oplossing is omdat de wil om samen te werken meestal sterk vermindert nadat een contractpartij haar wil te kennen geeft om de overeenkomst op te
unilatérale dans le contrat, Brussel, Ed. du Jeune Barreau de Bruxelles, 2008, 274, nr. 15. Meer uitgebreid: A. BENOIT-MOURY en D. MATRAY, “Les concessions exclusives de vente. Préavis et indemnités de rupture”, Ann.dr.Lg. 1980, 136 e.v. Cf. J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes, IV, 73, nr. 90, die van oordeel zijn dat een verlenging van de opzeggingstermijn mogelijk moet zijn als er slechts een licht verschil is tussen de toegekende opzeggingstermijn en de termijn die de rechter als redelijk beoordeelt, indien er nog relaties tussen de contractpartijen onderhouden worden. Volgens Cornelis zou de rechter, bij een opzegging met een opzeggingstermijn en indien die termijn bij de uitspraak nog niet verstreken is, kunnen overwegen om een schorsing of verlenging van die opzeggingstermijn toe te staan. Hij voegt eraan toe dat een dergelijk bevel evenwel niet kan verhinderen dat de schuldeiser de verbintenissen, op een andere rechtsgrond, opnieuw en ditmaal zonder opzeggingstermijn beëindigt (L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 809, nr. 626). In het Franse recht: PH. STOFFEL-MUNCK, “La rupture du contrat et le droit de la distribution” in J.-CL. HALLOUIN en H. CAUSSE (eds.), Le contrat électronique. Le droit de la distribution, Parijs, LGDJ, 2005, 190- 193, nr. 20 e.v.
1574Cass. 12 januari 2007, Arr.Cass. 2007, 71 en TBBR 2009, 152 en Cass. 6 november 1987, Arr.Cass. 1987-88, 310 (over de opzegging van een onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie van onbepaalde duur).
1575 Cass. 12 januari 2007, Arr.Cass. 2007, 71 en TBBR 2009, 152, noot P. NAEYAERT. Cf. F. VERMANDER, “De
schorsingsbevoegdheid van de (kortgeding)rechter in contractuele aangelegenheden” in A. DE BOECK, S. STIJNS en R. VAN RANSBEECK (eds.), Schorsing van verbintenissen en overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2010, 181-
217. In het Franse recht: Cass. civ. (1er) 7 november 2000, nr. 99-18.576, Bull.civ. 2000, I, 185, nr. 286 (tijdelijk gedwongen behoud van de overeenkomst) en M. MALAURIE-VIGNAL, Droit de la distribution, 189, nr. 697 e.v. 1576 Contra: I. CLAEYS, “De voorlopige schorsing van een eenzijdige opzegging – een taboe minder?” in I. BOONE, I. CLAEYS en L. LAVRYSEN (eds.), Liber Amicorum Hubert Bocken, Brugge, die Keure, 2009, 165-175 en O. VANDEN BERGHE, De duur en het einde van handelscontracten beheren, Gent, Larcier, 2010, 17, nr. 22. 1577 Kh. Brussel (KG) 14 juli 2003, TBH 2004, 310.
1578 D. MERTENS, “Voodoopraktijken in het verbintenissenrecht. De bevoegdheid van de rechter in kort geding om eenzijdig beëindigde overeenkomsten van onbepaalde duur te doen ‘herleven’”, RW 2007-08, 829, nr. 9. Cf. evenwel J.-P. FIERENS e.a., La loi du 27 juillet 1961, 55, nr. 54, die van oordeel zijn dat het Hof van Cassatie in dit arrest heeft bevestigd dat de rechter in kort geding in uitzonderlijke omstandigheden, als er sprake is van hoogdringendheid en als de opzegging op het eerste gezicht op onrechtmatige wijze lijkt te zijn gebeurd, de voortzetting van de overeenkomst kan bevelen indien dat noodzakelijk blijkt om een ware schadeloosstelling mogelijk te maken.
1579 In dezelfde zin in het Nederlandse recht: J.M. BARENDRECHT en G.R.B. VAN PEURSEM, Distributieovereenkomsten, 9-10, nr. 14 en in het Franse recht: Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 267, nr. 264.
zeggen.1580 De kortgedingrechter kan volgens ons de gevolgen van de opzegging niet schorsen,1581 maar kan – indien daartoe op het eerste gezicht aanleiding bestaat – andere voorlopige maatregelen opleggen om de mogelijkheid tot schadeloosstelling te vrijwaren1582, zoals het toekennen van een provisionele vergoeding aan de opzeggende contractpartij,1583 het bevelen van een tijdelijke voortzetting van de leveringen van producten of wisselstukken1584 of het uitwerken van een voorlopige regeling over de nog aanwezige voorraad.1585 Mertens meent volgens ons terecht dat er geen aanleiding is om bepaalde van die maatregelen a priori uit te sluiten wegens het feit dat zij de facto zouden neerkomen op een verdere uitvoering van (in oorsprong) contractuele verbintenissen.1586 Hij argumenteert terecht dat de rechter dergelijke maatregelen slechts bij wijze van uitzondering kan bevelen en die maatregelen niet verder mogen gaan of langer mogen duren dan noodzakelijk is. Het kan volgens hem alleszins niet de bedoeling zijn om via een accumulatie van specifieke verbintenissen de overeenkomst zelf opnieuw samen te stellen.
Het beginsel dat de (kortgeding)rechter geen (in de tijd beperkte) gedwongen tenuitvoerlegging in natura of ondergeschikt bij equivalent kan bevelen bij opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur, kan men niet uitbreiden tot andere vormen van beëindiging (zoals een onregelmatige of onrechtmatige beëindiging van
1580 G. BOGAERT, “Het uitdrukkelijk ontbindend beding en het recht van partijenbij een automobielconcessieovereenkomst om elk geschil voor te leggen aan een onafhankelijke deskundige of scheidsrechter”, TBH 2005, 977, nr. 4; S. CLAEYS, Franchising, 464, nr. 570 en P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, 825, nr. 550. In het Franse recht: PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 154, nr. 305.
1581 Contra: I. CLAEYS, “De voorlopige schorsing van een eenzijdige opzegging – een taboe minder?” in I. BOONE, I. CLAEYS en L. LAVRYSEN (eds.), Liber Amicorum Hubert Bocken, Brugge, die Keure, 2009, 173, nr. 13; F. GLANSDORFF en C. DALCQ, “Du pouvoir d’intervention du juge en cas de résiliation unilatérale des contrats à durée indéterminée” in Mélanges offertes à Pierre Van Ommeslaghe, Brussel, Bruylant, 2000, 86, nr.
10 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 721 e.v., nr. 1117, 737, nr. 1140 en 748, nr. 1156 e.v., die pleit voor een mogelijkheid van een gedwongen uitvoering bij opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur. In het Franse recht (contra): A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 283, nr. 650 e.v.
1582 J. BILLIET, “Onderzoek van contractuele rechten en verplichtingen in de concessie- en franchisingovereenkomst” in Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 131, nr. 172; B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 2 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 112, nr. 65; P. KILESTE, “L’intervention du juge des référés en matière de concession de vente exclusive”, DAOR 1997, afl. 42, 83 en I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 177, nr. 41. Over die maatregelen: P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, TBH 2003, 426, nr. 60.
1583 P. KILESTE, “Quelques réflexions complémentaires concernant le caractère irrévocable de la résiliation unilatérale d’une concession de vente exclusive à durée indéterminée et le pouvoir du juge des référés d’ordonner le maintien provisoire des relations contractuelles”, TBH 1990, 696, nr. 8.
1584 G. BOGAERT, “Het uitdrukkelijk ontbindend beding en het recht van partijen bij een automobielconcessieovereenkomst om elk geschil voor te leggen aan een onafhankelijke deskundige of scheidsrechter”, TBH 2005, 977, nr. 4 en I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 177, nr. 41. In die zin ook (genuanceerd): R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 15-16.
1585 Brussel 27 mei 1994, TBH 1995, 496, noot P. KILESTE. Cf. I. VEROUGSTRAETE, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage” in B. GLANSDORFF (ed.), Les intermédiaires commerciaux, 177, nr. 41.
1586 D. MERTENS, “Voodoopraktijken in het verbintenissenrecht. De bevoegdheid van de rechter in kort geding om eenzijdig beëindigde overeenkomsten van onbepaalde duur te doen ‘herleven’”, RW 2007-08, 829, nr. 9.
een overeenkomst van bepaalde duur tijdens de looptijd ervan of een onregelmatige of onrechtmatige ontbinding van een overeenkomst op grond van een uitdrukkelijk ontbindend beding).1587 In dergelijke gevallen hebben de partijen immers geen opzeggingsmacht, zodat de (kortgeding)rechter in principe de gedwongen uitvoering in natura kan bevelen.
1.2. Verkoopconcessie en franchising
i. Niet onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
353. GEMEEN VERBINTENISSENRECHT IS VAN TOEPASSING. Elk van de contractpartijen kan een verkoopconcessie of franchising van onbepaalde duur die niet onder de Alleenverkoopwet valt, opzeggen volgens de principes van het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 349 e.v.). Volgens ons is de naleving van een opzeggingstermijn in een dergelijk geval verplicht (infra nr. 380).1588 In een verkoopconcessie- of franchisingcontract van onbepaalde duur neemt men meestal een beding op over de opzegging.1589
ii. Onder de Alleenverkoopwet vallende verkoopconcessie of franchising
354. ARTIKEL 2 ALLEENVERKOOPWET. Wanneer een verkoopconcessie onder het toepassingsgebied van de Alleenverkoopwet valt en die overeenkomst van onbepaalde duur is, is artikel 2 Alleenverkoopwet van toepassing. Dat artikel bevat een wettelijke bevestiging van de algemeen geldende macht om overeenkomsten van onbepaalde duur op ieder ogenblik op te zeggen,1590 maar verbindt het recht om de concessie op te zeggen aan de verplichting om een redelijke opzeggingstermijn na te leven “of” een billijke vergoeding te betalen (infra nr. 383 e.v.).
Het uitoefenen van het opzeggingsrecht kan, zoals in het gemeen verbintenissenrecht, in bepaalde gevallen wel aanleiding geven tot rechtsmisbruik (supra nr. 351).
355. DOEL VAN DE WETTELIJKE BEPALING: STABILITEIT VERLENEN AAN DE OVEREENKOMST. De wetgever wenste, althans voor bepaalde verkoopconcessies van onbepaalde duur (supra nr. 69), een einde te maken aan de discussie die in het gemeen verbintenissenrecht bestond (en nog steeds bestaat, infra nr. 380) over de vraag of men bij een opzegging van een verkoopconcessie van onbepaalde duur al dan niet een opzeggingstermijn moet naleven wanneer dat niet contractueel geregeld is.1591 Dat paste in het opzet van de wetgever om het
1587 Cf. onze noot onder Cass. 12 januari 2007, TBBR 2009, 152; S. STIJNS, “De beëindiging van de kredietovereenkomst: macht en onmacht van de (kortgeding)rechter”, TBH 1996, 132, nr. 34 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 727, nr. 1127 e.v.
1588 P. KILESTE, P. HOLLANDER en C. STAUDT, La résiliation des concessions de vente, 160, nr. 297 en M. PÉDAMON, Droit commercial, Parijs, Dalloz, 2000, 618, nr. 672: “On peut dire qu’au regard des concessions à durée indéterminée le préavis est de rigueur même si en l’absence de stipulations expresses il appartient aux juges du fond d’en fixer librement la durée.”
1589 Cf. de verplichting in art. 5.3 Europese Deontologische Erecode (over franchising).
1590 F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 165, nr. 269.
1591 Toelichting bij het voorstel van wet betreffende de concessies van alleenverkoop, Parl.St. Senaat 1959-60, nr. 172, 2: “Volgens sommige rechterlijke beslissingen kan de alleenverkoopovereenkomst die afgesloten is voor
statuut van de concessiehouder vast te stellen en een grotere stabiliteit aan de overeenkomst te verlenen (supra nr. 65).1592 Meer bepaald wenste de wetgever een bescherming te bieden aan de concessiehouder. Die laatste doet immers meestal grote investeringen om de verkregen verkoopconcessie te exploiteren en loopt het risico om, vóór zijn inspanningen en investeringen eindelijk vruchten beginnen te dragen, de verkoopconcessie plots te verliezen omdat de concessiegever het plan heeft opgevat om zelf rechtstreeks op de markt te komen of tegen gunstigere voorwaarden met een andere tussenpersoon te handelen.1593 Een dergelijke plotse opzegging heeft immers zeer onbillijke gevolgen omdat de concessiehouder zijn handelszaak nog moet liquideren en zijn eventueel personeel moet ontslaan onder de verplichting om de wettelijke opzeggingstermijnen uit het arbeidsrecht te eerbiedigen.1594
356. ZOWEL BETREKKING OP CONCESSIEGEVER ALS OP CONCESSIEHOUDER. Uit de tekst van artikel 2 Alleenverkoopwet volgt dat zowel de concessiegever als de concessiehouder de verkoopconcessie van onbepaalde duur op elk ogenblik kan opzeggen onder de wettelijk bepaalde voorwaarden. Hoewel uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat die bepaling oorspronkelijk bedoeld was als bescherming van de concessiehouder (supra nr. 355), slaat de tekst zowel op de concessiegever als op de concessiehouder.
357. BILATERAAL DWINGEND RECHT. Artikel 2 Alleenverkoopwet is bilateraal dwingend (art. 6 Alleenverkoopwet). Uit dat artikel kan men a contrario afleiden dat beide contractpartijen de overeenkomst van onbepaalde duur te allen tijde moeten kunnen opzeggen, met naleving van een redelijke opzeggingstermijn “of” een billijke vergoeding (infra nr. 383). Een conventioneel beding in een verkoopconcessiecontract waarbij de contractpartijen overeenkomen dat men het opzeggingsrecht van onbepaalde duur enkel op bepaalde tijdstippen kan uitoefenen, bijvoorbeeld om de 3 jaar, is dus vernietigbaar.
onbepaalde tijd, niet worden verbroken tenzij na opzegging (noot: bedoeld wordt “met inachtneming van een opzeggingstermijn”, cf. de Franstalige tekst “moyennant un préavis”) of betaling van een vergoeding die overeenstemt met de in acht te nemen opzeggingstermijn (…). Krachtens andere beslissingen daarentegen kan de concessiegever aan de concessie op staande voet een einde maken (…). Dit leidt tot een volslagen onzekerheid die de belangen van de concessiehouders schaadt en de goede gang van de zaken dreigt te verstoren.” en Aanvullend Verslag namens de commissie voor de Middenstand, uitgebracht door de heer Lebas, Parl.St. 1961, nr. 65/2, 3: “De Minister wijst er op dat de concessiehouder van alleenverkoop dringend moet beschermd worden tegen de willekeur van de concessiegevers. Hij vestigt er de aandacht op dat de voorgenomen wetgeving noodzakelijk is wegens de weifelende rechtspraak die de vergoedingen geëist in geval van verbreking van dergelijk contract nu eens toekent, dan weer weigert.” Opvallend is dat uit het advies van de Raad van State blijkt dat volgens het gemeen verbintenissenrecht elke contractpartij onmiddellijk een einde kan maken aan een overeenkomst van onbepaalde duur, met dien verstande dat een abusieve opzegging aanleiding kan geven tot schadeloosstelling (Adv.RvS Alleenverkoopwet, 10). Wij volgen de rechtsleer die van oordeel is dat een contractpartij die een overeenkomst van onbepaalde duur opzegt volgens het gemeen verbintenissenrecht in beginsel altijd een redelijke opzeggingstermijn in acht moet nemen, zodat men in art. 2 Alleenverkoopwet een uitdrukkelijke bevestiging kan zien van de principes van het gemeen verbintenissenrecht, bv. R. BALDI, Le droit de la distribution commerciale dans l’Europe communataire, Brussel, Bruylant, 1988, 87 en R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 357, nr. 87.
1592 C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 39, nr. 47.
1593 Toelichting bij het voorstel van wet betreffende de concessies van alleenverkoop, Parl.St. Senaat 1959-60, nr. 172, 2.
1594 Toelichting bij het voorstel van wet betreffende de concessies van alleenverkoop, Parl.St. Senaat 1959-60, nr. 172, 2.
358. WETTELIJKE REGELING VOOR DE ONDERCONCESSIEHOUDER. Artikel 5 Alleenverkoopwet bevat een wettelijke regeling over de beëindiging van de overeenkomst met een onderconcessiehouder. Die regeling is enkel van toepassing als zowel de hoofd- als de onderconcessie onder het toepassingsgebied van de Alleenverkoopwet valt.1595 Een onderconcessiehouder kan, wanneer de onder de Alleenverkoopwet vallende onderconcessie van onbepaalde duur is en eindigt als gevolg van de beëindiging van de hoofdverkoopconcessie1596 buiten de wil of de schuld van de concessiehouder, de in artikel 2 Alleenverkoopwet bepaalde rechten slechts laten gelden tegenover degene die de oorspronkelijke beëindiging veroorzaakte (art. 5, tweede lid Alleenverkoopwet). Als die beëindiging aan de concessiegever te wijten was of het gevolg was van zijn vrije beslissing, heeft de onderconcessiehouder enkel een rechtstreekse vordering tegenover die laatste en is een vordering tegen de concessiehouder ontoelaatbaar.1597 Dat is een afwijking van het gemeen verbintenissenrecht, die bedoeld is om zowel de hoofd- als de onderconcessiehouder te beschermen.1598 Als de hoofdverkoopconcessie niet eindigde of wanneer de beëindiging aan de concessiehouder te wijten was of het gevolg was van zijn vrije beslissing, kan de onderconcessiehouder zich enkel tot de concessiehouder richten.1599
1.3. Overeenkomst met een pomphouder
359. KLEINHANDELAAR-GERANT: VERPLICHTE VERMELDINGEN IN HET CONTRACT. Een contract tussen een leverancier van petroleumproducten en een kleinhandelaar-gerant (pomphouder) moet minstens bepaalde rubrieken bevatten, onder andere “naar gelang het om contracten van bepaalde of onbepaalde duur gaat, de oorspronkelijke duur, de modaliteiten tot hernieuwing en de duur van de opzeggingstermijn” (art. 3, 15° bijlage KB Statuut Pomphouder). Wanneer de overeenkomst van onbepaalde duur is, kan elke contractpartij die overeenkomst volgens artikel 10, 2° bijlage KB opzeggen “mits schriftelijke betekening van de opzeg”,1600 dit is mits kennisgeving van een opzegging met naleving van een bepaalde opzeggingstermijn.1601 De contractpartijen mogen na de kennisgeving van de opzegging onderling overeenkomen om de opzeggingstermijn in te korten, op voorwaarde dat zij een billijke vergoeding overeenkomen (art. 10, 2° bijlage KB). Uit artikel 11 bijlage KB volgt dat wanneer één van de contractpartijen de overeenkomst tussen een leverancier en een kleinhandelaar-gerant eenzijdig beëindigt op andere gronden dan een grove tekortkoming of op andere gronden dan bepaald in de overeenkomst, de andere contractpartij recht heeft op een billijke vergoeding, die niet cumuleerbaar is met de
1595 Cf. Kh. Brussel 15 oktober 1993, TBH 1994, 468 en B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 5 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1997, 174, nr. 2. Meer uitgebreid: M. WILLEMART en S. WILLEMART, La concession de vente en Belgique, 170.
1596 Wanneer de hoofdconcessiegever een alleenrecht toekent aan de concessiehouder (supra nr. 70) en die laatste op zijn beurt een exclusiviteit toekent aan de onderconcessiehouder, vervalt de onderconcessie indien de hoofdconcessie eindigt. Cf. P.A. FORIERS, Groupes de contrats et ensembles contractuels. Quelques observations en droit positif, Brussel, Larcier, 2006, 72, nr. 57.
1597 Kh. Tongeren 2 juni 1977, Limb.Rechtsl. 1977, 194 en B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 5 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 174, nr. 4.
1598 B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 5 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 174, nr. 4 en J. VAN RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, 80, nr. 99.
1599 Voorz. Kh. Gent (KG) 26 februari 1985, TGR 1985, 92 en B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 5 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 174, nr. 4.
1600 In de Franstalige versie: “que moyennant notification écrite”. De regelgever gebruikt in casu het begrip “betekening” volgens ons niet in de zin van art. 32, 1° Ger.W. (namelijk als “de afgifte van een afschrift van de akte; zij geschiedt bij deurwaardersexploot), maar als synoniem van “kennisgeving” in ruime zin.
1601 Art. 10, 2° bijlage KB bepaalt de na te leven opzeggingstermijn als volgt: “a) de eerste zes maanden van het contract, twee maanden; b) vanaf zes maanden tot drie jaar, drie maanden; c) na deze eerste periode van drie jaar, en vervolgens voor elke aangevangen periode van drie jaar, één maand bijkomende opzeg, met een maximum van 15 maanden.” Bv. Gent (12e k.) 7 oktober 2009, nr. 2008/AR/2342, onuitg., 8: “Waar het uitbatingscontract tussen partijen een aanvang nam op 1/4/2003, was de tweede driejaarlijkse periode ingegaan ten tijde van de opzeg op 24/9/2007, en diende de opzegtermijn aldus 4 maanden te bedragen, wat ook het geval is.”
reeds voorziene vergoedingen of opzeggingen1602. Die bepaling, die sterke gelijkenissen vertoont met artikel 2 Alleenverkoopwet, heeft volgens ons betrekking op de verplichting om een vergoeding te betalen als sanctie voor de niet-naleving van de verplichte opzeggingstermijn.1603 Ook artikel 10, 2° bijlage KB gebruikt de term billijke vergoeding in die zin.
1.4. Handelsagentuur
360. ARTIKEL 18, § 1 HANDELSAGENTUURWET: VERPLICHTING OM EEN OPZEGGINGSTERMIJN NA TE LEVEN. Artikel 18, § 1, eerste lid Handelsagentuurwet bevestigt de mogelijkheid om een handelsagentuur van onbepaalde duur (of met een conventionele opzeggingsmogelijkheid) op te zeggen, maar onderwerpt dat opzeggingsrecht aan de verplichting om een bepaalde opzeggingstermijn na te leven. Die bepaling is een omzetting van artikel 15.1 Handelsagentuurrichtlijn dat stelt: “Indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan elke partij haar met inachtneming van een opzeggingstermijn beëindigen.”
Wanneer een partij de handelsagentuur van onbepaalde duur opzegt zonder naleving van de wettelijk vereiste opzeggingstermijn en dus met schending van de wettelijk bepaalde voorwaarden over het opzeggingsrecht, volgt niettemin uit de opzeggingsmacht dat de agentuur beëindigd is op het ogenblik dat de medecontractant kennis krijgt van de wil tot opzegging (supra nr. 350).
361. DOEL VAN DE WETTELIJKE BEPALING: BEVESTIGEN VAN DE VERPLICHTING OM EEN OPZEGGINGSTERMIJN NA TE LEVEN. Volgens de parlementaire voorbereiding van de Handelsagentuurwet kon de principaal een handelsagentuur van onbepaalde duur in beginsel ad nutum opzeggen vóór de inwerkingtreding van de wet.1604 Dat moet men nuanceren omdat er in het gemeen verbintenissenrecht discussie was (en nog altijd is) of er al dan niet een verplichting bestond om een opzeggingstermijn na te leven (infra nr. 380).1605
Uit artikel 15.1 Handelsagentuurrichtlijn volgt dat de contractpartij die de agentuur van onbepaalde duur opzegt, verplicht is om een opzeggingstermijn na te leven. Die richtlijn moest vóór 1 januari 1990 ten minste van
1602 Franstalige versie: préavis. Wellicht wordt opzeggingstermijn bedoeld.
1603 Gent (12e k.) 28 oktober 2009, nr. 2008/AR/26, onuitg., 11 (berekening van de opzeggingsvergoeding op basis van de commissielonen die de kleinhandelaar verkreeg tijdens de maanden vóór het einde van de overeenkomst): “Juist omdat (kleinhandelaar-gerant) op louter zelfstandige basis het tankstation uitbaatte, moet er bij de bepaling van de vervangende vergoeding eveneens rekening gehouden worden met de maanden waarin hij weinig of geen commissieloon ontving, nu dit het risico is dat een zelfstandige neemt en moet ondergaan wanneer hij een handelszaak runt. (…) De gerant wordt contractueel louter betaald op grond van de verkochte liters benzine, noch min of meer. Wanneer hij gedurende een bepaalde periode minder liters of helemaal geen liters verkoopt, dan is dit een risico eigen aan zijn statuut van zelfstandige. Dit is dan ook de reden waarom dit risico mee bepalend moet zijn in de begroting van de schadevergoeding en waarom de regeling inzake de arbeidsovereenkomsten niet zomaar per analogie op onderhavige rechtsverhouding kan toegepast worden.”
1604 MvT Handelsagentuurwet, 17.
1605 J.P. RENARD, “La conclusion, la durée et la fin du contrat d’agence commerciale après la loi du 13 avril 1995”, DAOR 1995, afl. 37, 15 en CL. VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 133, nr. 103. Cf. Y. MERCHIERS, “La fin des contrats de service” in F. GLANSDORFF en
P.A. FORIERS (eds.), Les contrats de service, Brussel, Ed. du Jeune Barreau de Bruxelles, 1994, 297-298, nr. 21: “Cependant cette résiliation ne peut se faire de manière abusive et intempestive. Pour qu’une rupture ne puisse être considérée comme telle, il faut qu’elle soit assortie d’un certain délai permettant à l’autre partie de limiter le dommage que cette rupture lui cause.”
toepassing zijn op de na dat ogenblik gesloten overeenkomsten en uiterlijk op 1 januari 1994 op de lopende overeenkomsten (art. 22.1 Handelsagentuurrichtlijn). De Belgische wetgever bleef echter in gebreke om de Handelsagentuurrichtlijn tijdig om te zetten. Dat duurde tot de inwerkingtreding van de Handelsagentuurwet op 12 juni 1995.1606 Een niet-omgezette richtlijn heeft geen directe horizontale werking en creëert geen rechten en verplichtingen in de verhoudingen tussen particulieren onderling.1607 Met verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie over de richtlijnconforme interpretatie,1608 interpreteerde de rechtspraak het Belgische recht conform de bepalingen van de Handelsagentuurrichtlijn, dus met inbegrip van de verplichting om een opzeggingstermijn na te leven.1609 Die richtlijnconforme interpretatie was in principe1610 slechts verplicht vanaf het aflopen van de omzettingstermijn, namelijk vanaf 1 januari 1990 voor overeenkomsten die na die datum gesloten werden en vanaf 1 januari 1994 voor lopende overeenkomsten.1611
De Handelsagentuurwet bevestigt het principe dat elke contractpartij een handelsagentuur van onbepaalde duur kan opzeggen, maar verplicht de opzeggende partij om een minimale opzeggingstermijn na te leven. De wetgever creëert op die manier rechtszekerheid over het feit dat er inzake handelsagentuur een verplichting bestaat om een opzeggingstermijn te respecteren en over de vraag hoelang die termijn minimaal moet duren.1612 Door de modaliteiten van de uitoefening van het opzeggingsrecht te reglementeren, bekrachtigt de wetgever de stabiliteit van de overeenkomst en beschermt hij de opgezegde partij tegen een bruuske opzegging.1613
1606 Art. 29 Handelsagentuurwet bepaalt: “Deze wet is niet toepasselijk op de verbintenissen waarvan de uitvoering in rechte is gevorderd voor de datum waarop zij in werking treedt”.
1607 Cf. o.a. HvJ 14 juli 1994, C-91/92, Jur. 1994, I, 3325, concl. Adv. Gen. C. LENZ en HvJ 26 februari 1986, C- 152/84, Jur. 1986, 723, concl. Adv. Gen. G. SLYNN. Cf. K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, Europees recht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2008, 468, nr. 785.
1608 HvJ 4 juli 2006, C-212/04, Jur. 2006, afl. 7 (A), I-6057, concl. Adv. Gen. J. KOKOTT; HvJ 5 oktober 2004, C-397/01-C-403/01, Jur. 2004, afl. 10 (A), I-8835, concl. Adv. Gen. D. RUIZ-JARABO COLOMER; HvJ 13
november 1990, C-106/89, TRV 1991, 36, concl. Adv. Gen. W. VAN GERVEN, noot F. BOUCKAERT en J. BOUCKAERT en HvJ 10 april 1984, nr. 79/83, JTT 1984, 414, noot. Cf. B. GOOSSENS en S. DE KEERSMAECKER,
“Handelsagentuur, “vergoeding voor cliënteel” en richtlijnconforme interpretatie: a (never)ending story?” (noot onder Antwerpen 14 september 2004), TBH 2005, 955 en K. LENAERTS en P. VAN NUFFEL, Europees recht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2008, 470-472, nr. 788 e.v.
1609 Brussel 20 mei 1992, TBH 1993, 254, (goedkeurende) noot P. WYTINCK en RW 1992-93, 852, (goedkeurende) noot G. VAN HAEGENBORGH en Rb. Luik 19 maart 1997, JLMB 1997, 759. Cf. D. MATRAY en
L. MASSON, “Les contrats commerciaux” in A. BENOIT-MOURY (ed.), Le point sur le droit commercial, Luik, CUP, 2000, 27, nr. 8; A. MOTTET HAUGAARD en TH. FAELLI, “Chronique de jurisprudence relative à la loi du 13 avril 1995 sur le contrat d’agence commerciale (1995-2004)”, DAOR 2005, afl. 75, 227, nr. 55 en J. STUYCK, “Handelstussenpersonen” in W. VAN GERVEN, H. COUSY en J. STUYCK (eds.), Handels- en economisch recht, Beginselen van Belgisch privaatrecht, Brussel, Story-Scientia, 1989, 475, nr. 470. Cf. evenwel Kh. Brugge (afd. Oostende) 21 november 1995, TVBR 1995, afl. 4, 44, die oordeelde dat er geen ruimte was voor (richtlijnconforme) interpretatie wegens het bestaan van een schriftelijk beding over de opzegging.
1610 Ook tijdens de omzettingstermijn hebben de rechterlijke instanties van de lidstaten de verplichting om zich zoveel mogelijk te onthouden van een uitlegging van het interne recht die, na het verstrijken van de omzettingstermijn, de verwezenlijking van de in de richtlijn nagestreefde doelstelling ernstig in gevaar zou kunnen brengen: HvJ 4 juli 2006, C-212/04, Jur. 2006, afl. 7 (A), I-6057, ro. 123, concl. Adv. Gen. J. KOKOTT. 1611 Uitgebreid hierover: D. RYCKX, “Eenzijdige beëindiging van agentuurovereenkomsten” in G. BOGAERT en
P. MAEYAERT (eds.), Distributierecht 1987-1992, 294-295.
1612 MvT bij het ontwerp van wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst, Parl.St. Senaat BZ 1991-92, 17: “(…) Op deze wijze is de duur van de na te leven opzegtermijn onbetwistbaar vastgesteld zodat beide partijen, vooral bij niet-schriftelijk vastgestelde overeenkomsten, weten waaraan zich te houden.”; P. CRAHAY, “Le futur statut des agents commerciaux indépendants”, Ors. 1991, 102 en M. LOOYENS, “De Wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst”, AJT 1995-96, 54, nr. 34.
1613 P. CRAHAY, “La loi relative au contrat d’agence commerciale: résiliation et indemnité d’éviction”, TBH 1995, 829, nr. 5 en P.A. FORIERS, La caducité des obligations contractuelles par disparition d’un élément essentiel à leur formation, Brussel, Bruylant, 1998, 150-151, nr. 140.
362. ZOWEL BETREKKING OP PRINCIPAAL ALS OP HANDELSAGENT. Volgens de bovenvermelde regelgeving is elk van de partijen verplicht om een opzeggingstermijn na te leven, dus zowel de principaal als de handelsagent die de handelsagentuur van onbepaalde duur opzegt. Een partij die de overeenkomst opzegt zonder de minimale opzeggingstermijn (volledig) na te leven en zonder zich te beroepen op een ernstige tekortkoming of uitzonderlijke omstandigheid in de zin van artikel 19 Handelsagentuurwet (infra nr. 535 e.v.) noch op een gemeenrechtelijke beëindigingsgrond (supra nr. 262 e.v.), is verplicht een opzeggingsvergoeding1614 te betalen (art. 18, § 3 Handelsagentuurwet, infra nr. 466). Het opzeggingsrecht is ten slotte ook vatbaar voor rechtsmisbruik, zoals in het gemeen verbintenissenrecht (supra nr. 351).
363. BILATERAAL DWINGEND RECHT. Artikel 18, § 1 Handelsagentuurwet is van bilateraal dwingend recht. De beide contractpartijen moeten de handelsagentuur van onbepaalde duur te allen tijde kunnen opzeggen, weliswaar met naleving van een opzeggingstermijn. Een conventioneel beding waarin de partijen overeenkomen dat men het opzeggingsrecht in een handelsagentuur van onbepaalde duur enkel op bepaalde tijdstippen kan uitoefenen, is dus vernietigbaar.
2. Geldigheids- en vormvereisten van de opzegging
2.1. Gemeen verbintenissenrecht
364. GELDIGHEIDSVEREISTEN VAN EEN RECHTSHANDELING. De opzegging is volgens het gemeen recht niet aan vormvereisten onderworpen.1615 Om rechtsgeldig te zijn, moet de opzegging voldoen aan de geldigheidsvoorwaarden voor een rechtshandeling: wilsuiting, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak (cf. art. 1108 BW).1616 De contractpartij die de overeenkomst wil opzeggen, moet haar wilsuiting op ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke wijze te kennen geven aan de andere partij.1617 Er is niet voldaan aan die voorwaarde wanneer
1614 We gebruiken de term opzeggingsvergoeding in deze thesis in de zin van een “oneigenlijke opzeggingsvergoeding”. Vermander maakt het onderscheid tussen de “eigenlijke” opzeggingsvergoeding enerzijds, dat is de geldelijke tegenprestatie voor het opzeggingsrecht en de “oneigenlijke” opzeggingsvergoeding anderzijds, dat is de vergoeding verschuldigd voor het geval de opzeggingsregels niet (geheel) correct worden nageleefd (F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 583, nr. 938 e.v.).
1615 TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 128, nr. 107; A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix- en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 256, nr. 572; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 6 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 429, nr. 676 e.v.
1616 L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 806, nr. 624 en A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 213, nr. 470. Voor meer informatie: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 227, nr. 384 e.v.
1617 K. ANDRIES, Geheimhoudingsovereenkomsten, 469, nr. 487 e.v.; K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 29, nr. 28; J. BILLIET, “De opzeggingsbrief en misbruik” (noot onder Kh. Hasselt 17 september 1990), DAOR 1991, afl. 18, 93, nr. 4; S. CLAEYS, Franchising, 426, nr. 528; A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en-Provence, Presses universitaires d’Aix- Marseille, 2003, 211, nr. 469 en 257, nr. 574; K. VANHALLE, “Opzegging” in Bestendig Handboek
een contractpartij meedeelt dat zij de overeenkomst wenst op te zeggen, maar zij tegelijkertijd vermeldt dat er niettemin een mogelijkheid bestaat om de overeenkomst voort te zetten na het verstrijken van de opzeggingstermijn.1618 Anderzijds staat de uitgedrukte wil om met de opgezegde partij een andere overeenkomst te sluiten, een geldige opzegging niet in de weg.1619 Een voorwaardelijke opzegging is ongeldig, bijvoorbeeld een kennisgeving waaruit blijkt dat de overeenkomst op een bepaalde datum zal eindigen tenzij de conjunctuur verbetert.1620 Er bestaat ten slotte discussie of er al dan niet een verbintenisrechtelijke verplichting bestaat om een opzeggingstermijn in acht te nemen (infra nr. 380).1621
365. IMPLICIETE OPZEGGING IS MOGELIJK. Behoudens andersluidende wettelijke bepaling, kan de opzegging ook impliciet gebeuren.1622 Er is sprake van een impliciete opzegging indien de wil van een contractpartij om de overeenkomst op te zeggen onbetwistbaar blijkt uit haar feitelijke gedragingen,1623 bijvoorbeeld uit een omstandig stilzwijgen.1624 Ook een impliciete
Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, II.4 -269, nr. 2107 en R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW
1995-96, 358, nr. 96.
1618 Brussel 24 september 1987, TBH 1988, 620, in casu zelfs (eigen cursivering): “(…) les relations pourraient, sous la même forme ou sous une autre, se poursuivre (…)” en Kh. Hasselt 17 september 1990, DAOR 1991, afl. 18, 88, noot J. BILLIET. Cf. B. MAES, “Recente ontwikkelingen inzake alleenverkoopconcessie en franchising” in Liber Amicorum Paul De Vroede, Diegem, Kluwer, 1994, 1025, nr. 1.4.2. Cf. evenwel Antwerpen 24 februari 1988, DAOR 1991, afl. 18, 63, noot J. BILLIET: “(…) dat de opzegging evenmin wordt ongedaan gemaakt (…) door de door appellante (noot: de concessiegever) uitgedrukte wens om de concessie voort te zetten onder gewijzigde voorwaarden (…)”.
1619 Kh. Antwerpen (13e k.) 17 december 2004, AR nr. 03/04663, onuitg., 8. In casu werd een exclusieve- selectieve distributieovereenkomst beëindigd en een nieuwe – louter selectieve – distributieovereenkomst gesloten tussen partijen.
1620 J. BILLIET, “De opzeggingsbrief en misbruik” (noot onder Kh. Hasselt 17 september 1990), DAOR 1991, afl. 18, 93, nr. 4.
1621 Cf. o.a. L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 815, nr. 630; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 137, nr. 113; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 8-9 en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 254, nr. 45.
1622 Kh. Brussel 22 mei 1990, DAOR 1990, afl. 15, 88, noot G.L. BALLON. Cf. L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 54, nr. 13; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 19, nr. 9; B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 2 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 98, nr. 47 en P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, II, 982, nr. 656.
1623 Luik 17 maart 1998, TBH 1999, 272; K. ANDRIES, Geheimhoudingsovereenkomsten, 470-473, nr. 488;
K. ANDRIES, “Duur, duurzaamheid en beëindiging van contractuele relaties vanuit een gemeenrechtelijk perspectief” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 32-33, nr. 29; G.L. BALLON, “Impliciete beëindiging van een concessie-overeenkomst en grove tekortkoming” (noot onder Kh. Brussel 22 mei 1990), DAOR 1990, afl. 15, 91; W. GOOSSENS, Aanneming van werk, Brugge, die Keure, 2003, 1040, nr. 1106; P. KILESTE en P. HOLLANDER, “Examen de jurisprudence: la loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1987 à 1992)”, TBH 1993, 57-58, nr. 46; B. TILLEMAN, Lastgeving, 292, nr. 522 e.v. en P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, I, 982, nr. 656.
1624 C. CAUFFMAN, De verbindende eenzijdige belofte, Antwerpen, Intersentia, 2005, 766, nr. 1179; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 6 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 430, nr. 679 e.v.
opzegging vereist een kennisgeving (supra nr. 364),1625 die ook kan blijken uit een omstandig stilzwijgen.1626
Men kan de wil om de overeenkomst op te zeggen, afleiden uit het feit dat een contractpartij een bepaalde contractuele tekortkoming begaat die de voortzetting van de overeenkomst onmogelijk maakt omdat daaruit blijkt dat het vertrouwen tussen de contractpartijen zoek is.1627 Dat betekent niet dat elke contractuele wanprestatie die een contractpartij begaat noodzakelijkerwijze haar wil weergeeft om de overeenkomst op te zeggen.1628 Het is de feitenrechter die soeverein oordeelt of men uit een tekortkoming al dan niet de wil van de contractpartij kan afleiden om de overeenkomst op te zeggen, rekening houdend met de concrete feitelijke omstandigheden.1629 Hij kan zijn oordeel eventueel baseren op een belangrijke eenzijdige wijziging van een essentieel bestanddeel van de overeenkomst (acte équipollent à rupture), maar dat is niet noodzakelijk (infra nr. 612).1630
Volgens de rechtspraak en rechtsleer maken de volgende feiten bijvoorbeeld een impliciete opzegging uit: het ontnemen van de toegekende exclusiviteit en de verworven rechten van de concessiehouder,1631 een bewuste stopzetting van de rechtstreekse leveringen door de concessiegever,1632 het feit dat de concessiegever de concessiehouder wil verplichten om mee te werken aan bepaalde handelingen die strijdig zijn met zijn verplichtingen tegenover een derde,1633 het feit dat een verdeler een exclusieve verdeelovereenkomst sluit met een derde (met inbegrip van een concurrentieverbod) zodat het feitelijk onmogelijk is om de handelsrelaties voort te zetten1634 of het feit dat een concessiegever een onderconcessiehouder aanstelt als
1625 F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 443-444, nr. 696.
1626 Gent (12e k.) 7 december 2011, 2009/AR/2259, onuitg., 15: “Deze kennisgeving is evenwel aan geen enkele vormvereiste onderworpen en kan dus ook stilzwijgend gebeuren, op voorwaarde dat het een omstandig stilzwijgen betreft (zie R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, R.W. 1995-96, 345 e.v., 347).”
1627 Gent (12e k.) 7 december 2011, 2009/AR/2259, onuitg., 16: “Welnu, het onbeantwoord laten van deze ingebrekestelling waarin (principaal) gewezen werd op ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van de agentuurovereenkomst, evenals de tekortkomingen zelf (…) vormen in hun geheel voldoende feitelijke elementen die het hof toelaten te besluiten dat (principaal) hierdoor ondubbelzinnig haar wil heeft te kennen gegeven dat zij de overeenkomst en de samenwerking met (handelsagent) wilde beëindigen.”; G.L. BALLON, “Impliciete beëindiging van een concessie-overeenkomst en grove tekortkoming” (noot onder Kh. Brussel 22 mei 1990), DAOR 1990, afl. 15, 91 en B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 2 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 98, nr. 47. Voor een kritiek: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 441, nr. 694 e.v.
1628 Kh. Luik 16 april 2004, DAOR 2004, afl. 72, 29.
1629 Cass. 22 oktober 1998, Arr.Cass. 1998, 979: la volonté (…) de mettre fin; Gent (12e k.) 7 december 2011, 2009/AR/2259, onuitg., 15: “Een tekortkoming van een partij aan haar verbintenissen kan het bewijs vormen van haar wil om een overeenkomst te beëindigen. De feitenrechter beslist hierover op onaantastbare wijze, voor zover hij die wil niet afleidt uit feitelijke gegevens die deze beslissing niet verantwoorden (vgl. Cass. 22 oktober 1998, nr. N-19981022-5, www.cass.be)”; J. BILLIET, “Onderzoek van contractuele rechten en verplichtingen in de concessie- en franchisingsovereenkomst” in Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 126, nr. 160 en
L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 54, nr. 13.
1630 Cass. 22 oktober 1998, Arr.Cass. 1998, 979.
1631 Cass. 22 oktober 1998, Arr.Cass. 1998, 979 en A.-M. VAN DEN BOSSCHE en H. GOORDEN, Handelsagentuur en verkoopconcessie in Europees verband, Antwerpen, Maklu, 1991, 30.
1632 Luik 17 maart 1998, TBH 1999, 272; Kh. Brussel 26 mei 1970, JT 1970, 532, noot G. BRICMONT. Cf. CL.
VERBRAEKEN en A. DE SCHOUTHEETE, Manuel des contrats de distribution commerciale, 49, nr. 44 (f).
1633 Brussel 20 januari 1987, TBH 1987, 639.
1634 Brussel (8e k.) 8 juni 2010, nr. 2007/AR/3085, onuitg., 12.
(hoofd)concessiehouder in opvolging van een concessiehouder die bovendien niet betrokken wordt bij een publiciteitsactie.1635
366. GEEN MOTIVERING NOODZAKELIJK. Het is volgens het gemeen verbintenissenrecht niet vereist dat men de kennisgeving van de opzegging motiveert.1636 De opzeggende partij kan wel spontaan de motieven opgeven waarom ze de overeenkomst opzegt, hoewel ze er zich voor moet hoeden om als rechtvaardiging een foutmotief op te geven omdat de opgezegde partij de beslissing in dat geval als een eenzijdige ontbindingsbeslissing zou kunnen beschouwen.1637
Het voordeel van een motivering is dat men aan de opzeggende partij minder snel zal verwijten dat zij rechtsmisbruik pleegt bij de opzegging.1638 Wanneer zij het opzeggingsrecht zuiver willekeurig uitoefent, kan zij zich immers schuldig maken aan rechtsmisbruik (supra nr. 351).1639 Anderzijds kan de opgezegde partij de aangehaalde motivering ook gebruiken als bewijs dat het verbod op rechtsmisbruik in een bepaald geval geschonden is.1640 Het feit dat de motieven die de opzeggende partij spontaan opgeeft onjuist blijken te zijn, bewijst op zich niet dat die partij misbruik pleegt bij de uitoefening van het opzeggingsrecht.1641
1635 Kh. Brussel 22 mei 1990, DAOR 1990, afl. 15, 88, noot G.L. BALLON. Cf. B. GOOSSENS, “Commentaar bij art. 2 Alleenverkoopwet” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 98, nr. 47.
1636 Brussel (8e k.) 8 april 2008, 2007/AR/370, 12: “Geïntimeerde was er niet toe gehouden redenen op te geven voor de opzegging en deze afwezigheid van motivering maakte evenmin rechtsmisbruik uit.”; Gent (12e k.) 19 december 2007, nr. 2006/AR/2175, onuitg., 9: “(…) In gemeen recht is een motivering van de opzegging niet vereist (VAN RANSBEECK, R., “De opzegging”, R.W., 1995-96, p. 347).”; S. CLAEYS, Franchising, 429, nr. 533 e.v.; L. CORNELIS, “De duur van het contract met opeenvolgende prestaties” in L. CORNELIS en F. GLANSDORFF e.a., Het contract met opeenvolgende prestaties, Brussel, Het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel, 1991, 57, nr. 14; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 129, nr. 108; C. DELFORGE, “L’unilatéralisme et la fin du contrat” in P. WÉRY (ed.), La fin du contrat, Luik, Ed. Formation Permanente CUP, 2001, 112, nr. 78; O. VANDEN BERGHE, De duur en het einde van handelscontracten beheren, Gent, Larcier, 2010, 12, nr. 12; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 255; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, II, 985, nr. 658; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 7 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 445-446, nr. 701 e.v. In het Franse recht: Cass. com. (Fr.) 26 januari 2010, nr. 09-65.086, Bull.civ.
2010, IV, nr. 18; Cass. com. (Fr.) 6 november 2007, nr. 05-15.152, onuitg.; Cass. com. (Fr.) 21 februari 2006, nr.
02-21.240 en 02-21.355, RDC 2006, 704 (weergave D. MAZEAUD); Cass. com. (Fr.) 7 oktober 1997, nr. 95- 14.158, Bull.civ. 1997, IV, 220, nr. 252; F.-X. LICARI, La protection du distributeur intégré, 474 en PH. MALAURIE, L. AYNÈS en P.-Y. GAUTIER, Les contrats spéciaux, 487, nr. 834.
1637 Voor meer informatie hierover: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 448, nr. 704 e.v.
1638 F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 449, nr. 705.
1639 Brussel 30 januari 2004, TBH 2005, 55 (impliciet) en R. VAN RANSBEECK, “ De opzegging”, RW 1995-96,
354, nr. 69. Cf. Cass. com. (Fr.) 26 januari 2010, Bull.civ. 2010, IV, nr. 18 (a contrario).
1640 F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 449, nr. 705.
1641 Cass. com. (Fr.) 6 november 2007, nr. 05-15.152, onuitg. en Y. AL SURAIHY, La fin du contrat de franchise, doctoraatsthesis Université de Poitiers, 2008, onuitg., 99, nr. 96. Contra: PH. LE TOURNEAU, Droit de la responsabilité et des contrats, 1319, nr. 5609 en D. MAZEAUD, “Rupture unilatérale du contrat: encore le controle des motifs!”, D. 2010, 2178, nr. 10. Voor meer informatie hierover: F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 469, nr. 738.
Bepaalde Franse rechtsleer pleit ervoor om een motiveringsplicht in te voeren bij de opzegging van bepaalde overeenkomsten, namelijk van overeenkomsten waarin een structureel ongelijke verhouding bestaat tussen de contractpartijen en/of van overeenkomsten van gemeenschappelijk belang (supra nr. 301).1642 Het Franse Hof van Cassatie volgt die strekking evenwel niet (supra eerste alinea).
367. WETTELIJKE OF CONVENTIONELE MODULERING OF INPERKING VAN HET OPZEGGINGSRECHT IS (OP BEPERKTE WIJZE) MOGELIJK. Een wettelijke of conventionele bepaling kan het opzeggingsrecht in een overeenkomst van onbepaalde duur moduleren of zelfs inperken, bijvoorbeeld door voor te schrijven dat een opzegging slechts mogelijk is mits naleving van een bepaalde opzeggingstermijn of zelfs dat een opzegging slechts op bepaalde tijdstippen mogelijk is.1643 Men voegt daaraan toe dat een contractuele modulering niet mag ingaan tegen een dwingende wettelijke bepaling en ook de opzegging van overeenkomsten van onbepaalde duur niet onmogelijk mag maken (supra nr. 350).1644 Dat laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer men aan één van de contractpartijen een opzeggingsrecht toekent, maar aan de andere partij niet.1645 Sommige rechtsleer gaat verder en meent dat een contractueel beding waaruit volgt dat een opzegging slechts op welbepaalde tijdstippen mogelijk is, strijdig is met het beginsel van openbare orde dat men een overeenkomst van onbepaalde duur te allen tijde moet kunnen opzeggen.1646
1642 F. COLLART-DUTILLEUL en PH. DELEBECQUE, Contrats civils et commerciaux, Parijs, Dalloz, 2007, 909, nr. 929; M. FABRE-MAGNAN, Droit des obligations, I, Parijs, PUF, 2010, 585; M. FABRE-MAGNAN, “Pour la reconnaissance d’une obligation de motiver la rupture des contrats de dépendance économique”, RDC 2004, 573 e.v.; PH. LAURENT, “La bonne foi et l’abus de droit de résilier unilatéralement les contrats de concession’, LPA 2000, afl. 48, 6 e.v.; M.-J. LOYER-LEMERCIER, “Quel avenir pour le contrat de commission affiliation?”, JCP E 2011, afl. 11, 39, nr. 27; D. MAZEAUD, “Rupture unilatérale du contrat: encore le controle des motifs!”, D. 2010, 2178; TH. REVET, “L'obligation de motiver une décision contractuelle unilatérale, instrument de vérification de la prise en compte de l'intérêt de l'autre partie”, RDC 2004, 579 e.v. en G. VIRASSAMY, Les contrats de dépendance, 231-232, nr. 289. Cf. PH. LE TOURNEAU, Les contrats de concession, 160-161, nr. 316 (de lege ferenda, met verwijzing naar de vermelding in Loi Doubin). Cf. A. SONET, Le préavis en droit privé, Aix-en- Provence, Presses universitaires d’Aix-Marseille, 2003, 246, nr. 551 e.v., die pleit voor een algemene motiveringsplicht van de kennisgeving van de opzegging in het gemeen verbintenissenrecht en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 472, nr. 741 e.v., die argumenteert dat er op heden geen goede reden voorhanden is om een algemene(re) (aanvullende) motiveringsplicht op te nemen in het gemeen verbintenissenrecht.
1643 Cf. O. VANDEN BERGHE, De duur en het einde van handelscontracten beheren, Gent, Larcier, 2010, 12-13, nr. 13 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 405, nr. 642.
1644 J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 68-69, nr. 3; R. VAN RANSBEECK, “De opzegging”, RW 1995-96, 353, nr. 54 e.v.; F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 251, nr. 40 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 405, nr. 642.
1645 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 452, nr. 101; J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 69, nr. 3 en F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 405, nr. 641.
1646 I. CLAEYS en L. PHANG, “Van bepaalde duur naar onbepaalde duur en terug”, TPR 2008, 452, nr. 101 en J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 69, nr. 3.
Een wettelijke of contractuele bepaling kan ook de wijze vaststellen waarop de opzegging moet gebeuren,1647 bijvoorbeeld door voor te schrijven dat de opzegging met vermelding van een (geldige) reden of met naleving van een bepaalde opzeggingstermijn moet gebeuren (bv. supra nr. 360).1648 Ook kan de wetgever of kunnen de contractpartijen bepaalde vormvereisten opleggen,1649 zoals de verplichting om de kennisgeving van de opzegging bij aangetekende brief te versturen (bv. infra nr. 371). Onder die voorwaarden kan men het recht tot opzegging bijvoorbeeld ook verbinden aan de betaling van een bepaalde geldsom. Een beding dat de opzeggende contractpartij verplicht een geldsom te betalen als tegenprestatie voor de uitoefening van het recht om de overeenkomst op te zeggen, is geen vergoeding van de schade die volgt uit een contractuele wanprestatie en dus ook geen schadebeding, zodat er geen matiging mogelijk is volgens artikel 1231, § 1 BW.1650
Een wettelijke of conventionele modulering of inperking van het opzeggingsrecht doet geen afbreuk aan de macht (pouvoir) van de contractpartijen om een overeenkomst van onbepaalde duur op ieder ogenblik op te zeggen.1651 Er bestaat dus geen bezwaar tegen een wettelijke of conventionele inperking of modulering van het opzeggingsrecht. Men kan dus zelfs geldig bepalen dat de contractpartijen het opzeggingsrecht slechts op bepaalde tijdstippen mogen uitoefenen, behalve in het uitzonderlijke geval dat dat afbreuk doet aan de opzeggingsmacht en dus aan het principe van de individuele vrijheid, dat van openbare orde is (supra nr. 350). Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer men het opzeggingsrecht verbindt aan de verplichting om een zeer hoog bedrag te betalen,1652 wat tot gevolg heeft dat het de facto onmogelijk is om de opzeggingsmacht uit te oefenen.
1647 C. DELFORGE, La spécificité des contrats à long terme entre firmes, 170, nr. 182.
1648 TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 132, nr. 110.
1649 J. BILLIET, “Onderzoek van contractuele rechten en verplichtingen in de concessie- en franchisingsovereenkomst” in Overeenkomstenrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 126, nr. 160.
1650 Cass. 28 april 2011, JLMB 2011, 1017 (a contrario); Cass. 6 september 2002, Arr.Cass. 2002, 1737; Cass.
22 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, 1318; Cass. 6 december 1996, Arr.Cass. 1996, 1169; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 612, nr. 488 en W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, 254-
255 (verbrekingsbeding). Hierover ook: J. DEL CORRAL en V. SAGAERT, “Contractuele bedingen over opzegging, verlenging en vernieuwing: een analyse naar gemeen recht” in P. NAEYAERT en E. TERRYN (eds.), Beëindiging van overeenkomsten met handelstussenpersonen, 76, nr. 14; CH. HEEB, Naar (een herinvoering van) een eengemaakt privaatrechtelijk statuut van de makelaar? Onderzoek naar de rechten en plichten in de verhouding tussen een makelaar en zijn opdrachtgever, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 338, nr. 354 e.v.; R. VAN RANSBEECK, “Opzegging” in Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2005, 13-14; F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 602, nr. 971 e.v. en F. VERMANDER, “Bedingen over de duur van het contract, zijn voortzetting en zijn opzegging” in S. STIJNS en K. VANDERSCHOT (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, 258-259, nr. 53 e.v.
1651 Cass. 9 maart 1973, Arr.Cass. 1973, 671. Cf. L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, II, 815, nr. 631; TH. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales, 125, nr. 104 en P. VAN OMMESLAGHE, “Examen de jurisprudence (1974 à 1982)”, RCJB 1988, 39, nr. 148.
1652 Cf. F. VERMANDER, De eenzijdige opzegging, doctoraatsthesis Faculteit Rechtsgeleerdheid KU Leuven, onuitg., 2011, 406, nr. 643.