BIJLAGE
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 17.2.2023
COM(2023) 87 final
ANNEX 1
BIJLAGE
bij
Voorstel voor een besluit van de Raad
betreffende de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland
NL NL
VRIJHANDELSOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE
EN NIEUW-ZEELAND
PREAMBULE
De Europese Unie, hierna “de Unie” genoemd, en
Nieuw-Zeeland,
hierna afzonderlijk “Partij” en gezamenlijk “de Partijen” genoemd,
ERKENNENDE dat zij een langdurig en sterk handelspartnerschap hebben, dat is gebaseerd op de gemeenschappelijke beginselen en waarden die zijn weergegeven in de partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, gedaan te Brussel op 5 oktober 2016, alsmede belangrijke economische, handels- en investeringsbanden;
VASTBESLOTEN hun economische betrekkingen te verstevigen en de bilaterale handel en investeringen uit te breiden;
ERKENNENDE dat mondiale samenwerking van belang is bij het aanpakken van kwesties van gemeenschappelijk belang;
ERKENNENDE dat transparantie in internationale handel en bij internationale investeringen van belang is voor alle betrokkenen;
VOORNEMENS ZIJNDE een stabiel en voorspelbaar kader tot stand te brengen met duidelijke en over en weer tot voordeel strekkende regels voor de handel en investeringen tussen de Partijen alsmede belemmeringen daarvoor te beperken of op te heffen;
ERKENNENDE dat het Verdrag van Waitangi/te Tiriti o Waitangi een basisdocument van constitutioneel belang is voor Nieuw-Zeeland;
GELEID DOOR DE WENS de levensstandaard te verhogen, inclusieve economische groei en stabiliteit te bevorderen, nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid te scheppen en het algemene welzijn te verbeteren, en daarom opnieuw bevestigende dat zij de vaste wil hebben om de liberalisering van handel en investeringen te bevorderen;
ERVAN OVERTUIGD dat deze overeenkomst een uitgebreidere en betrouwbare markt voor goederen en diensten tot stand zal brengen, en aldus het concurrentievermogen van hun ondernemingen op mondiale markten zal versterken;
VASTBESLOTEN hun economische, handels- en investeringsbanden aan te halen met eerbiediging van het doel van een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling, en handel en investeringen te bevorderen in overeenstemming met de doelstelling om hoge beschermingsniveaus voor milieu en werknemers na te streven en met de desbetreffende internationaal erkende normen en overeenkomsten waarbij zij partij zijn;
VASTBESLOTEN het consumentenwelzijn te vergroten door middel van beleidsmaatregelen die een hoog niveau van consumentenbescherming en economisch welzijn alsmede een grote keuzevrijheid voor de consument waarborgen;
BEVESTIGENDE dat de Partijen het recht hebben om op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren en planten, de sociale diensten, het openbaar onderwijs, de veiligheid, het milieu, met inbegrip van klimaatverandering, de openbare zeden, de sociale bescherming of consumentenbescherming, het dierenwelzijn, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, de bevordering en bescherming van de culturele diversiteit, alsmede, in het geval van Nieuw-Zeeland, de bevordering of bescherming van de rechten, belangen, plichten en verantwoordelijkheden van de Maori;
VASTBESLOTEN te communiceren met alle belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de particuliere sector, vakbonden en andere niet-gouvernementele organisaties;
ERKENNENDE dat het van belang is de inclusieve deelname aan de internationale handel te bevorderen en de belemmeringen en andere moeilijkheden voor interne belanghebbenden bij de toegang tot het internationale handelsverkeer en tot economische mogelijkheden, onder meer op het gebied van digitale handel, aan te pakken;
VASTBESLOTEN de bijzondere uitdagingen aan te pakken waarmee kleine en middelgrote ondernemingen worden geconfronteerd bij het bijdragen aan de ontwikkeling van handel en buitenlandse directe investeringen;
HET BELANG ERKENNENDE van internationale handel waar het gaat om het bijdragen tot en het bevorderen van het welbevinden van de Maori, en rekening houdend met de uitdagingen waarvoor de Maori, met inbegrip van de wāhine Māori, zich geplaatst zien bij de toegang tot de handels- en investeringsmogelijkheden die uit het internationale handelsverkeer voortvloeien, met inbegrip van de kansen en voordelen die deze overeenkomst met zich brengt;
ERNAAR STREVENDE gendergelijkheid en de economische emancipatie van vrouwen te bevorderen door het belang van genderinclusieve beleidsmaatregelen en praktijken in het kader van economische activiteiten, met inbegrip van de internationale handel, te onderstrepen, teneinde alle vormen van discriminatie op grond van geslacht uit te bannen;
OPNIEUW BEVESTIGENDE dat zij het Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend te San Francisco op 26 juni 1945, en de beginselen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vastgesteld op 10 december 1948, ten volle onderschrijven;
VOORTBOUWENDE op hun respectieve rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op
15 april 1994, en andere multilaterale en bilaterale samenwerkingsinstrumenten waarbij beide Partijen partij zijn,
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
ARTIKEL 1.1
Doelstellingen van deze overeenkomst
Deze overeenkomst heeft tot doel de handel en de investeringen tussen de Partijen te liberaliseren en te vergemakkelijken alsmede nauwere economische banden tussen de Partijen te bevorderen.
ARTIKEL 1.2
Algemene definities Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) “landbouwproduct”: een in bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw opgenomen product;
b) “CCMAA”: de Overeenkomst tussen de Unie en Nieuw-Zeeland betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, gedaan te Brussel op 3 juli 2017;
c) “douaneautoriteit”:
i) wat Nieuw-Zeeland betreft, de Nieuw-Zeelandse douanedienst, en
ii) wat de Unie betreft, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie of, in voorkomend geval, de douanediensten alsmede alle andere autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewetgeving;
d) “douanerechten”: alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:
i) alle heffingen van gelijke werking als interne belastingen die overeenkomstig artikel III, lid 2, van de GATT 1994 worden opgelegd;
ii) alle antidumpingrechten of compenserende rechten die worden toegepast in overeenstemming met de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, en
iii) alle vergoedingen of andere heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer en waarvan de hoogte beperkt is tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten;
e) “CPC”: de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991);
f) “dag”: een kalenderdag;
g) “onderneming”: een rechtspersoon, een bijkantoor of een vertegenwoordiging van een rechtspersoon;
h) “EU” of “Unie”: de Europese Unie;
i) “bestaand”: tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, geldend op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;
j) “goed van een Partij”: een intern goed in de zin van de GATT 1994, waaronder de goederen van oorsprong uit die Partij;
k) “geharmoniseerd systeem” of “GS”: het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, inclusief alle aantekeningen daarbij en amendementen daarop zoals ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie;
l) “post”: de eerste vier cijfers van het tariefindelingsnummer overeenkomstig het geharmoniseerd systeem;
m) “IAO”: de Internationale Arbeidsorganisatie;
n) “rechtspersoon”: elke naar het recht van een Partij op geldige wijze opgerichte of anderszins georganiseerde juridische entiteit, met winst- of andere oogmerken, in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;
o) “maatregel”: elke maatregel van een Partij, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve handeling, eis, praktijk of in enige andere vorm1;
p) “maatregelen van een Partij”: alle maatregelen die worden vastgesteld of gehandhaafd door2:
i) centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten, en
ii) niet-gouvernementele organen bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden;
q) “lidstaat”: een lidstaat van de Unie;
r) “natuurlijke persoon van een Partij”:
i) wat de Unie betreft, een onderdaan van een van de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie3, en
ii) wat Nieuw-Zeeland betreft, een onderdaan van Nieuw-Zeeland overeenkomstig het recht van Nieuw-Zeeland4;
1 Voor alle duidelijkheid: de term “maatregel” omvat ook “nalaten”.
2 Voor alle duidelijkheid: “maatregelen van een Partij” omvatten ook maatregelen die worden vastgesteld of gehandhaafd door instructies te geven voor het gedrag van andere entiteiten, dat te sturen of daarover zeggenschap uit te oefenen.
3 De term “natuurlijke persoon van een Partij” omvat ook personen die permanent in de Republiek Letland verblijven en die geen staatsburger van de Republiek Letland of een andere staat zijn, maar uit hoofde van het recht van de Republiek Letland wel recht hebben op een paspoort voor niet-staatsburgers.
4 De Unie bevestigt opnieuw haar verplichtingen uit hoofde van de GATS ten aanzien van permanent ingezetenen van Nieuw-Zeeland. Daartoe omvat de term “natuurlijke persoon van een Partij” ook personen die een permanent verblijfsrecht in Nieuw-Zeeland hebben en die geen onderdaan van Nieuw-Zeeland zijn, voor zover die natuurlijke personen onder de verbintenissen van de Unie uit hoofde van de GATS vallen.
s) “OESO”: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;
t) “van oorsprong”: uit hoofde van de oorsprongsregels in hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures) als van oorsprong kunnen worden beschouwd;
u) “goed van oorsprong” of “goed van oorsprong uit een Partij”: een goed dat voldoet aan de oorsprongsregels in hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures);
v) “persoon”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
w) “preferentiële tariefbehandeling”: de hoogte van het douanetarief dat van toepassing is op een goed van oorsprong overeenkomstig de lijsten inzake tariefafschaffing in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing);
x) “Sanitaire overeenkomst”: de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw- Zeeland inzake sanitaire maatregelen voor de handel in levende dieren en dierlijke producten, gedaan te Brussel op 17 december 19961;
y) “sanitaire of fytosanitaire maatregel”: een maatregel als bedoeld in punt 1 van bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;
z) “SDR”: bijzondere trekkingsrechten;
1 PB EU L 57 van 26.2.1997, blz. 5.
aa) “dienstverlener”: een persoon die een dienst verleent of aanbiedt; bb) “kmo’s”: kleine en middelgrote ondernemingen;
cc) “grondgebied”: het respectieve gebied van de onderscheiden Partijen waar deze overeenkomst overeenkomstig artikel 1.4 (Territoriale toepassing) van toepassing is;
dd) “VWEU”: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
ee) “Overeenkomst van Parijs”: de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Parijs op 12 december 2015;
ff) “partnerschapsovereenkomst”: de partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, gedaan te Brussel op 5 oktober 2016;
gg) “derde land”: een land of grondgebied gelegen buiten de territoriale werkingssfeer van deze overeenkomst, en
hh) “WTO”: de Wereldhandelsorganisatie.
ARTIKEL 1.3
WTO-Overeenkomsten Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) “Overeenkomst inzake de landbouw”: de Overeenkomst inzake de landbouw, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
b) “Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen”: de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
c) “Antidumpingovereenkomst”: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
d) “Overeenkomst inzake de douanewaarde”: de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
e) “DSU”: het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen, opgenomen in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst;
f) “GATS”: de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, opgenomen in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;
g) “GATT 1994”: de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
h) “GPA”: de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, zoals gewijzigd bij het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, gedaan te Genève op 30 maart 2012;
i) “Overeenkomst inzake invoervergunningen”: de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
j) “SCM-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
k) “SPS-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
l) “TBT-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
m) “Trips-Overeenkomst”: de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst, en
n) “WTO-Overeenkomst”: de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.
ARTIKEL 1.4
Territoriale toepassing
1. Deze overeenkomst is van toepassing:
a) op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en
b) op het grondgebied van Nieuw-Zeeland en de exclusieve economische zone, de zeebodem en de ondergrond waarover Nieuw-Zeeland met betrekking tot de natuurlijke hulpbronnen soevereine rechten uitoefent in overeenstemming met het internationaal recht, met uitsluiting van Tokelau.
2. Deze overeenkomst is wat de bepalingen ervan inzake de tariefbehandeling van goederen, met inbegrip van oorsprongsregels en oorsprongsprocedures, betreft, ook van toepassing op die delen van het douanegebied van de Unie in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad1, die niet onder lid 1, punt a), van het onderhavige artikel vallen.
3. Verwijzingen naar “grondgebied” in deze overeenkomst worden in de zin van de leden 1 en 2 begrepen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
1 Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB EU L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
ARTIKEL 1.5
Verhouding tot andere internationale overeenkomsten
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, worden de bestaande internationale overeenkomsten tussen de lidstaten van de Unie, de Europese Gemeenschap of de Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, niet vervangen of beëindigd door deze overeenkomst.
2. Deze overeenkomst vormt een integrerend onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die bij de partnerschapsovereenkomst worden geregeld en maakt deel uit van het gemeenschappelijke institutionele kader.
3. De Partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO- Overeenkomst. Voor alle duidelijkheid: niets in deze overeenkomst verplicht een Partij te handelen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst.
4. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een andere internationale overeenkomst dan de WTO-Overeenkomst waarbij beide Partijen partij zijn, plegen de Partijen onmiddellijk overleg met elkaar om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.
5. Tenzij anders is bepaald, worden onder de internationale overeenkomsten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen of die daarin geheel of gedeeltelijk worden opgenomen, tevens de wijzigingen daarvan of de vervolgovereenkomsten die voor beide Partijen op of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in werking treden, begrepen.
6. Indien zich naar aanleiding van wijzigingen of vervolgovereenkomsten als bedoeld in lid 5 vraagstukken met betrekking tot de uitvoering of de toepassing van deze overeenkomst voordoen, kunnen de Partijen op verzoek van een Partij overleg met elkaar plegen om in voorkomend geval tot een wederzijds aanvaardbare oplossing hiervoor te komen.
ARTIKEL 1.6
Totstandbrenging van een vrijhandelszone
De Partijen brengen een vrijhandelszone tot stand, in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.
HOOFDSTUK 2
NATIONALE BEHANDELING EN MARKTTOEGANG VOOR GOEDEREN
ARTIKEL 2.1
Doel
De Partijen liberaliseren overeenkomstig deze overeenkomst geleidelijk en wederzijds de handel in goederen.
ARTIKEL 2.2
Toepassingsgebied
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op de handel in goederen van een Partij.
ARTIKEL 2.3
Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “ATA-carnet”: het document overeenkomstig de bijlage bij de Douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen, gedaan te Brussel op 6 december 1961;
b) “consulaire formaliteit”: de procedure om van een consul van de Partij van invoer op het grondgebied van de Partij van uitvoer, of op het grondgebied van een derde land, een consulaire factuur of een consulair visum voor een handelsfactuur, oorsprongscertificaat, manifest, aangifte ten uitvoer door de verlader, of enig ander douanedocument in verband met de invoer van een goed te verkrijgen;
c) “procedure voor uitvoervergunningen”: een administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de uitvoer uit het grondgebied van de Partij van uitvoer wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling zijn vereist, worden overgelegd;
d) “procedure voor invoervergunningen”: een administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de invoer in het grondgebied van de Partij van invoer wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling zijn vereist, worden overgelegd;
e) “gereviseerd goed”: een goed dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 84 tot en met 90 of post 94.02 van het GS en dat:
i) geheel of gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit gebruikte goederen;
ii) vergelijkbare prestaties en werkingsvoorwaarden vertoont als gelijkwaardige nieuwe goederen, en
iii) waarvoor dezelfde garantie als voor gelijkwaardige nieuwe goederen wordt gegeven;
f) “reparatie” of “wijziging”: elke bewerking ten aanzien van een goed die, ongeacht de eventuele waardevermeerdering van het goed, of ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld, of ervoor zorgt dat het goed aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoet, zonder welke handeling het goed niet meer op de normale wijze kan worden gebruikt voor het doel waarvoor het is bestemd; reparatie of wijziging van een goed omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:
i) de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
ii) een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd, of
iii) de functie van een goed ingrijpend wordt gewijzigd, en
g) “afbouwcategorie”: de termijn voor de afschaffing van douanerechten, variërend van nul tot zeven jaar, waarna een goed vrij van douanerechten is, tenzij anders bepaald in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing).
ARTIKEL 2.4
Nationale behandeling op het gebied van interne belastingen en regelgeving
Elke Partij kent ten aanzien van de goederen van de andere Partij nationale behandeling toe in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
ARTIKEL 2.5
Afschaffing van douanerechten
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, verlaagt elke Partij haar douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere Partij of schaft die af overeenkomstig bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing).
2. Voor de toepassing van lid 1 is het basistarief van de douanerechten het basistarief dat voor elk goed is vastgesteld in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing).
3. Indien een Partij haar meestbegunstigingsrecht verlaagt, wordt dat recht toegepast op goederen van oorsprong uit de andere Partij zolang het lager is dan het overeenkomstig bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vastgestelde douanerecht.
4. Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst plegen de Partijen op verzoek van een Partij overleg om te bezien of de in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vastgestelde douanerechten versneld kunnen worden verlaagd of afgeschaft. Het Handelscomité kan een besluit tot wijziging van bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vaststellen teneinde de tariefverlaging of -afschaffing te versnellen.
5. Een Partij kan te allen tijde autonoom de afschaffing van de in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) vastgestelde douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere Partij versnellen. Die Partij stelt de andere Partij zo vroeg mogelijk voordat het nieuwe douanerecht van kracht wordt, daarvan in kennis.
6. Indien een Partij overeenkomstig lid 5 autonoom de afschaffing van douanerechten versnelt, kan die Partij een douanerecht verhogen tot het niveau dat in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) is vastgesteld voor het jaar dat volgt op een autonome verlaging.
ARTIKEL 2.6
Standstill
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, mag een Partij douanerechten die in bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) als basisrecht zijn vastgesteld, niet verhogen en mag zij evenmin nieuwe douanerechten vaststellen voor goederen van oorsprong uit de andere Partij.
ARTIKEL 2.7
Uitvoerrechten, uitvoerbelastingen of andere uitvoerheffingen
1. Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van:
a) rechten, belastingen of andere heffingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de uitvoer van een goed naar de andere Partij, of
b) interne belastingen of andere heffingen ter zake van goederen die naar de andere Partij worden uitgevoerd die hoger zijn dan de belasting of heffing die op soortgelijke voor binnenlands verbruik bestemde goederen zou worden geheven.
2. Niets in dit artikel belet een Partij om bij de uitvoer van een goed een retributie of heffing op te leggen die krachtens artikel 2.8 (Retributies en formaliteiten) is toegestaan.
ARTIKEL 2.8
Retributies en formaliteiten
1. Elke Partij draagt er in overeenstemming met artikel VIII:1 van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij zorg voor dat alle retributies en heffingen van welke aard ook die een Partij oplegt ter zake van of in verband met de invoer of de uitvoer van goederen worden beperkt tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten, en geen indirecte bescherming van interne goederen of een belasting op de invoer of de uitvoer voor fiscale doeleinden vormen.
2. Een Partij mag geen in lid 1 bedoelde retributies of andere heffingen van welke aard ook op een ad-valorembasis opleggen.
3. Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en andere heffingen van welke aard ook die zij in verband met de invoer of de uitvoer van goederen aanrekent, bekend op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen.
4. Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, inclusief met betrekking tot retributies en andere heffingen van welke aard ook, op.
5. Voor de toepassing van dit artikel omvatten retributies of andere heffingen van welke aard ook geen uitvoerbelastingen, douanerechten, heffingen die overeenkomen met interne belastingen of andere interne heffingen die overeenkomstig artikel III:2 van de GATT 1994 worden toegepast, noch antidumping- of compenserende rechten.
ARTIKEL 2.9
Gerepareerde of gewijzigde goederen
1. Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, haar grondgebied opnieuw binnenkomen nadat zij tijdelijk uit haar grondgebied naar het grondgebied van de andere Partij zijn uitgevoerd ter reparatie of wijziging, ongeacht of die reparatie of wijziging had kunnen worden verricht op het grondgebied van de Partij waaruit de goederen ter reparatie of wijziging waren uitgevoerd.
2. Lid 1 is niet van toepassing op goederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot, een vrijhandelszone of een soortgelijk instituut, en vandaaruit worden uitgevoerd ter reparatie of wijziging en niet opnieuw worden geplaatst in een douane-entrepot, een vrijhandelszone of een soortgelijk instituut.
3. Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie of wijziging tijdelijk uit het grondgebied van de andere Partij worden ingevoerd.
ARTIKEL 2.10
Gereviseerde goederen
1. Een Partij kent aan gereviseerde goederen van de andere Partij geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan soortgelijke nieuwe goederen toekent.
2. Voor alle duidelijkheid: artikel 2.11 (Invoer- en uitvoerbeperkingen) is van toepassing op invoer- of uitvoerverboden of invoer- of uitvoerbeperkingen met betrekking tot gereviseerde goederen. Indien een Partij invoer- of uitvoerverboden of invoer- of uitvoerbeperkingen met betrekking tot gebruikte goederen instelt of handhaaft, past zij die maatregelen niet toe op gereviseerde goederen.
3. Een Partij kan eisen dat gereviseerde goederen als zodanig worden geïdentificeerd voor distributie of verkoop op haar grondgebied en dat zij voldoen aan alle toepasselijke technische voorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke nieuwe goederen.
ARTIKEL 2.11
Invoer- en uitvoerbeperkingen
1. Een Partij voert geen verboden of beperkingen in en handhaaft die evenmin ter zake van de invoer van een goed van de andere Partij of van de uitvoer of verkoop voor uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere Partij is bestemd, tenzij dat in overeenstemming is met
artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen voor de interpretatie en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
2. Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van:
a) vereisten inzake uitvoer- en invoerprijzen1, behalve voor zover toegestaan in het kader van de tenuitvoerlegging van beslissingen en verbintenissen inzake compenserende rechten en antidumpingrechten, of
b) invoervergunningverlening waaraan de voorwaarde is verbonden dat aan een prestatievereiste wordt voldaan.
ARTIKEL 2.12
Oorsprongsaanduiding
1. Indien Nieuw-Zeeland bij de invoer van goederen uit de Unie een oorsprongsaanduiding verlangt, aanvaardt Nieuw-Zeeland de oorsprongsaanduiding “Made in the EU” onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor oorsprongsaanduidingen van een lidstaat.
2. Voor de toepassing van de oorsprongsaanduiding “Made in the EU” behandelt Nieuw- Zeeland de Unie als één grondgebied.
1 Voor alle duidelijkheid: deze bepaling is niet bedoeld om een Partij te beletten zich op de invoerprijs te baseren om het volgens deze overeenkomst toepasselijke douanerecht vast te stellen.
ARTIKEL 2.13
Invoervergunningsprocedures
1. Elke Partij stelt invoervergunningsprocedures vast en beheert die in overeenstemming met de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen. Daartoe worden de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.
2. Een Partij die een nieuwe invoervergunningsprocedure vaststelt of een bestaande invoervergunningsprocedure wijzigt, stelt de andere Partij onverwijld en in elk geval uiterlijk 60 dagen na de datum van bekendmaking van de desbetreffende procedure in kennis van die
vaststelling of wijziging. De kennisgeving bevat de inlichtingen die worden genoemd in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake invoervergunningen. Een Partij wordt geacht aan deze verplichting te voldoen indien zij de Commissie invoervergunningen van de WTO overeenkomstig artikel 4 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen in kennis stelt van een nieuwe invoervergunningsprocedure of van een wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure, met inbegrip van de in artikel 5, lid 2, van die overeenkomst bedoelde inlichtingen.
3. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij onverwijld alle relevante informatie, waaronder de in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake invoervergunningen bedoelde inlichtingen, met betrekking tot elke invoervergunningsprocedure die zij voornemens is vast te stellen of die zij handhaaft en elke wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure.
4. Indien een Partij een aanvraag om een invoervergunning met betrekking tot een goed van de andere Partij afwijst, verstrekt zij de aanvrager, op diens verzoek en binnen een redelijke termijn na ontvangst van het verzoek, een schriftelijke motivering van de afwijzing.
ARTIKEL 2.14
Uitvoervergunningsprocedures
1. Elke Partij maakt nieuwe uitvoervergunningsprocedures of enige wijziging van een bestaande uitvoervergunningsprocedure op zodanige wijze bekend dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen. Die bekendmaking vindt, voor zover uitvoerbaar, plaats 45 dagen voordat de nieuwe uitvoervergunningsprocedure of wijziging van een bestaande uitvoervergunningsprocedure van kracht wordt, en in elk geval uiterlijk op de datum waarop de nieuwe uitvoervergunningsprocedure of wijziging van kracht wordt.
2. Elke Partij ziet erop toe dat zij in haar bekendmaking van uitvoervergunningsprocedures de volgende informatie opneemt:
a) de tekst van haar uitvoervergunningsprocedures of van de wijzigingen die zij in die procedures aanbrengt;
b) de goederen waarop elke uitvoervergunningsprocedure betrekking heeft;
c) voor elke uitvoervergunningsprocedure, een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een vergunning en alle criteria waaraan een aanvrager moet voldoen om een vergunning te kunnen aanvragen, zoals het bezitten van een activiteitenvergunning, het opzetten of handhaven van een investering of het actief zijn via een bepaalde vorm van vestiging op het grondgebied van een Partij;
d) een contactpunt of contactpunten waar belanghebbenden nadere inlichtingen kunnen verkrijgen over de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitvoervergunning;
e) het administratieve orgaan of de administratieve organen waarbij een vergunningsaanvraag of andere relevante documenten moeten worden ingediend;
f) een beschrijving van de maatregel of maatregelen die in het kader van de uitvoervergunningsprocedure ten uitvoer worden gelegd;
g) de periode waarin elke uitvoervergunningsprocedure van kracht zal zijn, tenzij de uitvoervergunningsprocedure van kracht blijft tot de intrekking of herziening ervan die resulteert in een nieuwe bekendmaking;
h) als de Partij voornemens is van een uitvoervergunningsprocedure gebruik te maken voor het beheer van een uitvoercontingent, de totale omvang, en indien van toepassing, de waarde van het contingent alsmede de openings- en sluitingsdata van het contingent, en
i) alle vrijstellingen of uitzonderingen die in de plaats komen van het vereiste een uitvoervergunning te verkrijgen, hoe deze vrijstellingen of uitzonderingen kunnen worden aangevraagd of gebruikt, en de criteria voor het verlenen of toekennen ervan.
3. Binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt elke Partij de andere Partij in kennis van haar bestaande uitvoervergunningsprocedures. Een Partij die nieuwe uitvoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande vergunningsprocedures vaststelt, stelt de andere Partij daarvan in kennis binnen 60 dagen na de bekendmaking van een nieuwe uitvoervergunningsprocedure of van een wijziging van een bestaande vergunningsprocedure. De kennisgeving omvat een verwijzing naar de bron of bronnen waar de op grond van lid 2 vereiste informatie wordt bekendgemaakt en, indien van toepassing, het adres van de desbetreffende overheidswebsite(s).
4. Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel verplicht een Partij een uitvoervergunning af te geven of belet een Partij haar verbintenissen uit te voeren uit hoofde van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of multilaterale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole, waaronder:
a) het Wassenaar Arrangement betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik, gedaan te ’s-Gravenhage op
19 december 1995;
b) het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Parijs op 13 januari 1993;
c) het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens, gedaan te Londen, Moskou en Washington op 10 april 1972;
d) het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, gedaan te Londen, Moskou en Washington op 1 juli 1968; en
e) de Australiëgroep, de Groep van Nucleaire Exportlanden en het controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie en -onderdelen.
ARTIKEL 2.15
Preferentiegebruik
1. In het kader van het toezicht op de werking van deze overeenkomst en de berekening van het preferentiegebruik wisselen de Partijen jaarlijks uitgebreide invoerstatistieken uit voor een periode die één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst aanvangt en loopt tot tien jaar nadat de tariefafschaffing voor alle goederen is voltooid overeenkomstig bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing). Tenzij het Handelscomité anders besluit, wordt die periode automatisch met vijf jaar verlengd, waarna het Handelscomité kan besluiten de termijn verder te verlengen.
2. De uitwisseling van invoerstatistieken heeft betrekking op gegevens over het meest recente beschikbare jaar, met inbegrip van de waarde en, indien van toepassing, het volume, op het niveau van de tariefpost, voor de invoer van goederen van de andere Partij waaraan in het kader van deze overeenkomst een preferentiële-rechtenbehandeling wordt toegekend en voor de invoer van goederen waaraan geen preferentiële behandeling is toegekend, onder meer op grond van de verschillende regelingen die de Partijen bij de invoer hebben toegepast. Die statistieken en het preferentiegebruik kunnen voor een gedachtewisseling aan het Handelscomité worden voorgelegd.
ARTIKEL 2.16
Tijdelijke invoer
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de term “tijdelijke invoer” verstaan de douaneregeling waaronder bepaalde goederen, met inbegrip van vervoermiddelen, in het grondgebied van een Partij kunnen worden binnengebracht met voorwaardelijke vrijstelling van de betaling van rechten en heffingen bij invoer en zonder de toepassing van invoerverboden of - beperkingen van economische aard, op voorwaarde dat de goederen voor een bepaald doel worden ingevoerd en bestemd zijn om binnen een bepaalde termijn te worden wederuitgevoerd zonder dat zij een wijziging hebben ondergaan, met uitzondering van een normale waardevermindering als gevolg van het gebruik dat van die goederen is gemaakt.
2. Elke Partij staat overeenkomstig haar wet- en regelgeving of procedures tijdelijke invoer toe voor de volgende goederen, ongeacht hun oorsprong:
a) beroepsuitrusting, waaronder apparatuur voor de pers of televisie, software, en omroep- en filmapparatuur, die nodig is voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten, de handel of het beroep van een persoon die het grondgebied van de andere Partij bezoekt om een bepaalde taak uit te voeren;
b) goederen, met inbegrip van hun onderdelen, hulptoestellen en toebehoren, die bestemd zijn om op tentoonstellingen, beurzen, bijeenkomsten of soortgelijke evenementen te worden tentoongesteld of gebruikt;
c) commerciële monsters en reclamefilms en -opnamen (opgenomen visueel of audiomateriaal, hoofdzakelijk bestaande uit beelden of geluid waaruit de aard of werking blijkt van goederen of diensten die te koop of te huur worden aangeboden door een persoon die op het grondgebied van een Partij is gevestigd of woonachtig is, mits dit materiaal geschikt is voor vertoning aan potentiële klanten, maar niet voor uitzendingen voor het grote publiek), en
d) goederen ingevoerd voor sportdoeleinden, waaronder wedstrijden, demonstraties, trainingen, wedrennen en soortgelijke evenementen.
3. Voor de tijdelijke invoer van de in lid 2 bedoelde goederen en ongeacht hun oorsprong aanvaardt elke Partij ATA-carnets die in de andere Partij zijn afgegeven, daar zijn bekrachtigd en gegarandeerd door een vereniging die deel uitmaakt van de internationale garantieketen, zijn gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten en geldig zijn in het grondgebied van de Partij van invoer.
4. Elke Partij bepaalt gedurende welke periode goederen onder de regeling tijdelijke invoer kunnen blijven. De oorspronkelijke periode kan door een Partij autonoom worden verlengd.
5. Elke Partij kan eisen dat de goederen die overeenkomstig lid 1 tijdelijk zijn ingevoerd:
a) uitsluitend worden gebruikt door of onder persoonlijk toezicht van een onderdaan of ingezetene van de andere Partij in het kader van de bedrijfsactiviteiten, de handelsactiviteiten, het beroep of de sport die door die onderdaan of ingezetene worden uitgeoefend of beoefend;
b) niet worden verkocht, verhuurd, vervreemd of overgedragen terwijl zij zich op haar grondgebied bevinden;
c) vergezeld gaan van een zekerheid die in overeenstemming is met de verplichtingen van de Partij van invoer uit hoofde van de desbetreffende internationale douaneverdragen waartoe zij is toegetreden;
d) bij in- en uitvoer geïdentificeerd zijn;
e) worden uitgevoerd tijdens of vóór het vertrek van de in punt a) bedoelde onderdaan of ingezetene, of binnen een met het doel van de tijdelijke invoer verband houdende termijn die de Partij kan vaststellen, of binnen een jaar, tenzij deze termijn wordt verlengd;
f) niet worden toegelaten in een hoeveelheid die groter is dan redelijk is voor het beoogde gebruik, of
g) anderszins op het grondgebied van de Partij kunnen worden toegelaten krachtens haar wetgeving.
6. Indien niet is voldaan aan een voorwaarde die een Partij uit hoofde van lid 5 kan opleggen, kan zij de douanerechten en alle andere heffingen die normaliter op het goed verschuldigd zijn, alsmede alle andere heffingen of sancties waarin haar wetgeving voorziet, toepassen.
7. Elke Partij staat toe dat goederen die op grond van dit artikel tijdelijk zijn ingevoerd, worden wederuitgevoerd via een door de douane toegestane plaats van vertrek die verschilt van die waarlangs zij zijn ingevoerd.
8. Een Partij ontslaat de importeur of een andere persoon die verantwoordelijk is voor een goed dat op grond van dit artikel is ingevoerd, van de aansprakelijkheid voor het niet uitvoeren van een tijdelijk ingevoerd goed, als aan de Partij van invoer afdoende bewijs wordt geleverd dat het goed is vernietigd of onherstelbaar verloren is gegaan, overeenkomstig de douanewetgeving van die Partij.
ARTIKEL 2.17
Rechtenvrije invoer van handelsmonsters met een te verwaarlozen waarde en gedrukt reclamemateriaal
1. Elke Partij verleent in overeenstemming met haar wet- en regelgeving of procedures vrijstelling van rechten voor uit de andere Partij ingevoerde handelsmonsters met een te verwaarlozen waarde en gedrukt reclamemateriaal, ongeacht de oorsprong ervan.
2. Een Partij kan handelsmonsters met een te verwaarlozen waarde definiëren als:
a) hebbende een waarde, afzonderlijk of als totaal van een zending, van niet meer dan het in de wetgeving van een Partij vastgestelde bedrag, of
b) zodanig gemerkt, gescheurd, geperforeerd of anderszins behandeld dat zij niet geschikt zijn voor verkoop of ander gebruik dan als handelsmonsters.
3. Gedrukt reclamemateriaal wordt gedefinieerd als goederen die zijn ingedeeld onder GS- hoofdstuk 49, met inbegrip van brochures, pamfletten, folders, handelscatalogi, jaarboeken van beroepsverenigingen, toeristisch promotiemateriaal en posters, die worden gebruikt om een goed of een dienst te promoten, bekend te maken of te adverteren, die hoofdzakelijk bestemd zijn om reclame te maken voor een goed of een dienst en die gratis worden geleverd.
ARTIKEL 2.18
Specifieke maatregelen met betrekking tot beheer van preferentiële behandeling
1. De Partijen werken samen bij het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling die op grond van dit hoofdstuk wordt toegekend overeenkomstig hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures) en de titels I, III, IV en V van de Overeenkomst betreffende douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand.
2. Een Partij kan de preferentiële behandeling van goederen overeenkomstig de procedure van de leden 3 tot en met 5 tijdelijk schorsen indien:
a) zij op basis van objectieve, dwingende en verifieerbare informatie tot de bevinding is gekomen dat er sprake is van systematische en sectorale inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling op grond van dit hoofdstuk, waardoor die Partij een aanzienlijk verlies aan inkomsten heeft geleden, en
b) de andere Partij herhaaldelijk en zonder rechtvaardiging weigert of anderszins verzuimt samen te werken met betrekking tot de in punt a) bedoelde inbreuken op de douanewetgeving.
3. De Partij die tot de in lid 2, punt a), bedoelde bevinding is gekomen, stelt het Handelscomité daarvan onverwijld in kennis en treedt in het kader van het Handelscomité met de andere Partij in overleg om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.
4. Indien de Partijen binnen drie maanden na de in lid 3 bedoelde kennisgeving geen overeenstemming bereiken over een aanvaardbare oplossing, kan de Partij die tot de bevinding is gekomen, besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen. De tijdelijke schorsing geldt alleen voor de handelaren van wie beide Partijen tijdens het in lid 3 bedoelde overleg de identiteit hebben vastgesteld en die volgens beide betrokken waren bij de inbreuken op de douanewetgeving. Het Handelscomité wordt van deze tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld.
5. Indien een Partij tot de in lid 2, punt a), bedoelde bevinding is gekomen en binnen drie maanden na de in lid 4 bedoelde kennisgeving heeft vastgesteld dat de in lid 4 bedoelde tijdelijke schorsing niet doeltreffend is geweest in de strijd tegen inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling die op grond van dit hoofdstuk wordt toegekend, kan de Partij besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen. De Partij kan ook besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen indien de Partijen tijdens het in lid 3 bedoelde overleg niet konden vaststellen welke handelaren betrokken waren bij de inbreuken op de douanewetgeving en daarover geen overeenstemming konden bereiken. Het Handelscomité wordt van deze tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld.
6. De in dit artikel bedoelde tijdelijke schorsingen gelden slechts voor de periode die nodig is om de financiële belangen van de betrokken Partij te beschermen, en in geen geval langer dan zes maanden. Indien de omstandigheden die tot de initiële tijdelijke schorsing hebben geleid bij het verstrijken van de periode van zes maanden blijven bestaan, kan de betrokken Partij, na de andere Partij daarvan in kennis te hebben gesteld, besluiten de tijdelijke schorsing te verlengen. Elke schorsing is het voorwerp van periodiek overleg binnen het Handelscomité.
7. Elke Partij maakt overeenkomstig haar interne procedures berichten aan importeurs betreffende besluiten met betrekking tot de in dit artikel bedoelde tijdelijke schorsingen bekend.
8. Niettegenstaande lid 5 staat de Partij van invoer, indien een importeur ten genoegen van de douaneautoriteit van de Partij van invoer kan aantonen dat de betrokken goederen volledig in overeenstemming zijn met de douanewetgeving van de Partij van invoer, de vereisten van deze overeenkomst en alle andere voorwaarden in verband met de tijdelijke schorsing die door de Partij van invoer overeenkomstig haar wetgeving zijn vastgesteld, de importeur toe een preferentiële behandeling aan te vragen en alle rechten terug te vorderen voor zover de betaling daarvan de bij de invoer van de betrokken goederen geldende preferentiële tarieven te boven is gegaan.
ARTIKEL 2.19
Comité voor de handel in goederen
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Comité voor de handel in goederen heeft met betrekking tot dit hoofdstuk onder meer tot taak:
a) de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen, onder meer door overleg over versnelde tariefafschaffing in het kader van deze overeenkomst;
b) belemmeringen van de handel in goederen tussen de Partijen onmiddellijk aan te pakken;
c) onverminderd hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting), overleg te plegen over en te trachten een oplossing te vinden voor alle kwesties in verband met dit hoofdstuk, met inbegrip van geschillen die tussen de partijen kunnen ontstaan over aangelegenheden die verband houden met de indeling van goederen in het geharmoniseerde systeem en bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing), of wijzigingen van de structuur van de codes van het geharmoniseerd systeem of van de respectieve nomenclaturen van elke Partij, om ervoor te zorgen dat de verplichtingen van elke Partij uit hoofde van bijlage 2-A (Lijsten inzake tariefafschaffing) niet worden gewijzigd;
d) het preferentiegebruik en de statistieken te monitoren, waarvan de gegevens door het Comité voor de handel in goederen voor een gedachtewisseling kunnen worden voorgelegd aan het Handelscomité, en
e) samen te werken met een gespecialiseerd comité of ander hulporgaan dat in het kader van deze overeenkomst is opgericht of gemachtigd om op te treden in aangelegenheden die relevant kunnen zijn voor dat gespecialiseerde comité of dat orgaan, naargelang het geval.
ARTIKEL 2.20
Contactpunten
Binnen 90 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wijst elke Partij een contactpunt aan dat verantwoordelijk is voor het vergemakkelijken van de communicatie tussen de Partijen over aangelegenheden die onder dit hoofdstuk vallen en stelt zij de andere Partij in kennis van de contactgegevens van het contactpunt. Elke Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van elke wijziging van die contactgegevens.
HOOFDSTUK 3 OORSPRONGSREGELS EN OORSPRONGSPROCEDURES
AFDELING A OORSPRONGSREGELS
ARTIKEL 3.1
Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) “zending”: een product dat gelijktijdig van een afzender naar een geadresseerde wordt verzonden of vergezeld gaat van één enkel vervoersdocument voor de verzending van de afzender naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, van één enkele factuur;
b) “exporteur”: een in een Partij gevestigde persoon die overeenkomstig de voorschriften van de wetgeving van die Partij het product van oorsprong uitvoert of produceert en een attest van oorsprong opstelt;
c) “importeur”: een persoon die het product van oorsprong invoert en daarvoor om preferentiële tariefbehandeling verzoekt;
d) “materiaal”: elke stof die wordt gebruikt bij de productie van een product, met inbegrip van alle ingrediënten, grondstoffen, bestanddelen of onderdelen;
e) “niet van oorsprong zijnd materiaal”: materiaal dat uit hoofde van dit hoofdstuk niet als van oorsprong wordt aangemerkt, met inbegrip van materiaal waarvan de oorsprongsstatus niet kan worden bepaald;
f) “product”: het resultaat van productie, zelfs indien het is bedoeld om als materiaal bij de productie van een ander product te worden gebruikt, en
g) “productie”: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage.
ARTIKEL 3.2
Algemene vereisten voor producten van oorsprong
1. Voor de toepassing door een Partij van de preferentiële tariefbehandeling op een goed van oorsprong van de andere Partij overeenkomstig deze overeenkomst, wordt een product, op voorwaarde dat het voldoet aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk, beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij indien het:
a) volledig in die Partij is verkregen in de zin van artikel 3.4 (Volledig verkregen producten);
b) in die Partij uitsluitend uit materialen van oorsprong is vervaardigd, of
c) in die Partij is vervaardigd en erin niet van oorsprong zijnde materialen zijn verwerkt voor zover het product voldoet aan de eisen van bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels).
2. Als een product de oorsprongsstatus heeft verkregen, worden de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van dat product niet als niet van oorsprong zijnde materialen beschouwd wanneer dat product als materiaal in een ander product wordt verwerkt.
3. De verkrijging van de oorsprongsstatus wordt zonder onderbreking afgehandeld in Nieuw- Zeeland of de Unie.
ARTIKEL 3.3
Cumulatie van oorsprong
1. Een product van oorsprong uit een Partij wordt beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij wanneer dat product als materiaal bij de productie van een ander product in die andere Partij wordt gebruikt.
2. Om te bepalen of een product van oorsprong is uit de andere Partij, kan rekening worden gehouden met de productie die in een Partij is uitgevoerd op een niet van oorsprong zijnd materiaal.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de in de andere Partij uitgevoerde productie niet ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 3.6 (Ontoereikende be- of verwerking) genoemde behandelingen.
4. Om het in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), bedoelde attest van oorsprong te kunnen invullen voor een in lid 2 bedoeld niet van oorsprong zijnd materiaal, vraagt de exporteur zijn leverancier om een leveranciersverklaring als bedoeld in bijlage 3-D (In artikel 3.3 (Cumulatie van oorsprong), lid 4, genoemde leveranciersverklaring) of een gelijkwaardig document met dezelfde informatie, waarin de niet van oorsprong zijnde materialen voldoende duidelijk zijn omschreven om die te kunnen identificeren.
ARTIKEL 3.4
Volledig verkregen producten
1. Als volledig in een Partij verkregen worden beschouwd:
a) een uit de bodem of zeebodem van een Partij ontgonnen of gewonnen minerale of van nature voorkomende stof;
b) een in een Partij geteelde of geoogste plant of groente;
c) een in een Partij geboren en opgekweekt xxxxxx xxxx;
d) een product afkomstig van in een Partij opgekweekt levend dier;
e) een product afkomstig van in een Partij geboren en opgekweekt geslacht dier;
f) een in een Partij, maar niet buiten de uiterste grenzen van de territoriale wateren van de Partij, door jacht of bevissing verkregen product;
g) een product afkomstig van aquacultuur in een Partij, indien aquatische organismen, met inbegrip van vis, weekdieren, schaaldieren, andere ongewervelde waterdieren en waterplanten zijn geboren of opgekweekt uit uitgangsmateriaal zoals eieren, hom en kuit, visbroed, pootvis of larven, door ingrepen in het kweek- en groeiproces teneinde de productie te vergroten, zoals het uitzetten, voeren, of beschermen tegen predatoren;
h) een product van de zeevisserij en andere overeenkomstig het internationale recht buiten een territoriale zee door een vaartuig van een Partij uit de zee gewonnen producten;
i) een product dat, uitsluitend uit een in punt h) bedoeld product, aan boord van een fabrieksschip van een Partij is vervaardigd;
j) een product dat buiten een territoriale zee door een Partij of een persoon van een Partij uit de zeebodem of ondergrond is ontgonnen of gewonnen, op voorwaarde dat die Partij of die persoon van die Partij het recht heeft die zeebodem of ondergrond te bewerken overeenkomstig het internationale recht;
k) resten en afval afkomstig van in een Partij verrichte fabricagehandelingen;
l) een in een Partij verzameld gebruikt product dat alleen nog kan worden gebruikt voor de terugwinning van grondstoffen, met inbegrip van die grondstoffen, en
m) een product dat in een Partij uitsluitend uit de in de punten a) tot en met l) bedoelde producten is vervaardigd.
2. Onder “vaartuig van een Partij” respectievelijk “fabrieksschip van een Partij” in lid 1, punten h) en i), wordt uitsluitend verstaan een vaartuig respectievelijk fabrieksschip dat:
a) in een lidstaat of in Nieuw-Zeeland is geregistreerd;
b) onder de vlag van een lidstaat of van Nieuw-Zeeland vaart, en
c) aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
i) het is voor ten minste 50 % eigendom van onderdanen van een lidstaat of van Nieuw-
Zeeland, of
ii) het is eigendom van één of meer rechtspersonen die ieder:
A) hun hoofdkantoor en hun belangrijkste economische activiteit in een lidstaat of in Nieuw-Zeeland hebben, en
B) voor ten minste 50 % eigendom zijn van publieke entiteiten of rechtspersonen van een lidstaat of van Nieuw-Zeeland.
ARTIKEL 3.5
Toleranties
1. Wanneer bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet aan de vereisten van bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) voldoen, wordt het product als van oorsprong uit een Partij beschouwd op voorwaarde dat:
a) voor alle producten, met uitzondering van een onder de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 ingedeeld product, de waarde van de bij de productie van die producten gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product;
b) voor een onder de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 ingedeeld product, de toleranties gelden die zijn vastgesteld in de aantekeningen 7 en 8 van bijlage 3-A (Aantekeningen bij de productspecifieke oorsprongsregels).
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de waarde of het gewicht van de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen hoger is dan een van de in bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) voorgeschreven percentages voor de maximumwaarde of het maximumgewicht van niet van oorsprong zijnde materialen.
3. Lid 1 is niet van toepassing op volledig in een Partij verkregen producten in de zin van artikel 3.4 (Volledig verkregen producten). Indien op grond van bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) is vereist dat de bij de productie van een product gebruikte materialen volledig zijn verkregen, zijn de leden 1 en 2 van toepassing.
ARTIKEL 3.6
Ontoereikende be- of verwerking
1. Niettegenstaande artikel 3.2 (Algemene vereisten voor producten van oorsprong), lid 1,
punt c), wordt een product niet als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien de productie van het product in een Partij slechts bestaat in een of meer van de volgende behandelingen ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen:
a) conserveerbehandelingen zoals drogen, invriezen, pekelen en andere soortgelijke behandelingen die uitsluitend bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat blijven1;
b) het splitsen of samenvoegen van xxxxx;
c) het wassen of schoonmaken, het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
d) het strijken of persen van textielstoffen en textielwaren;
e) het eenvoudig schilderen en polijsten;
f) het ontvliezen of doppen en geheel of gedeeltelijk vermalen van rijst; het polijsten en glanzen van granen en rijst;
1 In de context van punt a) worden conserveerbehandelingen zoals koelen, invriezen en verluchten als ontoereikend beschouwd, maar worden behandelingen als inleggen, drogen of roken die bedoeld zijn om een product bijzondere of andere kenmerken te verlenen, niet als ontoereikend beschouwd.
g) het kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker;
h) het pellen, ontpitten of schillen van vruchten, noten of groenten;
i) het aanscherpen of het eenvoudig vermalen of versnijden;
j) het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);
k) het eenvoudig verpakken in flessen, blikken, flacons, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakkingen;
l) het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
m) het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten; het mengen van suiker en andere stoffen;
n) het eenvoudig toevoegen van water of het verdunnen met water of een andere stof die de kenmerken van de producten niet wezenlijk wijzigt, of het drogen of denatureren van producten;
o) het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van producten in onderdelen, of
p) het slachten van dieren.
2. Voor de toepassing van lid 1 worden behandelingen als eenvoudig beschouwd wanneer voor het uitvoeren daarvan geen bijzondere vaardigheden noch speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, toestellen of uitrustingsstukken nodig zijn.
ARTIKEL 3.7
In aanmerking te nemen eenheid
1. De voor de toepassing van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de indeling van het product in het GS als de basiseenheid wordt beschouwd.
2. Indien een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het GS zijn ingedeeld, is dit hoofdstuk op elk van die producten op zich beschouwd van toepassing.
ARTIKEL 3.8
Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor verzending
Bij de bepaling of een product de oorsprongsstatus heeft verkregen, wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen voor verzending die worden gebruikt ter bescherming van een product tijdens het vervoer.
ARTIKEL 3.9
Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor detailhandelsverkoop
1. Bij de bepaling of de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen voorwerp van de toepasselijke wijziging in tariefindeling of van een specifieke fabricage- of bewerkingshandeling als bedoeld in bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) zijn geweest dan wel of het product volledig is verkregen, wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor de detailhandelsverkoop, voor zover dat verpakkingsmateriaal en die verpakkingsmiddelen bij het product worden ingedeeld.
2. Wanneer voor een product een in bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) vermelde voorwaarde met betrekking tot waarde geldt, worden het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor de detailhandelsverkoop, voor zover dat verpakkingsmateriaal en die verpakkingsmiddelen bij het product worden ingedeeld, wat de waarde ervan betreft, bij de berekening met het oog op de toepassing van die voorwaarde op het product in aanmerking genomen als van oorsprong zijnde of niet van oorsprong zijnde materialen, naar gelang het geval.
ARTIKEL 3.10
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen
1. Dit artikel is van toepassing op toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en instructie- of ander voorlichtingsmateriaal voor zover zij:
a) bij het product zijn ingedeeld en samen met het product worden geleverd en in rekening gebracht, en
b) van het soort, de hoeveelheid en de waarde zijn die gebruikelijk zijn voor het betrokken product.
2. Bij het bepalen of een product:
a) volledig is verkregen dan wel aan een in bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) vermelde voorwaarde met betrekking tot productieprocedé of wijziging in tariefindeling voldoet, worden de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal van dat product buiten beschouwing gelaten, en
b) aan een in bijlage 3-B (Productspecifieke oorsprongsregels) vermelde voorwaarde met betrekking tot waarde voldoet, worden de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal van dat product, wat de waarde ervan betreft, bij de berekening met het oog op de toepassing van die voorwaarde op het product in aanmerking genomen als van oorsprong zijnde of niet van oorsprong zijnde materialen, naar gelang het geval.
ARTIKEL 3.11
Stellen of assortimenten
Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3, punten b) en c), voor de interpretatie van het GS worden als van oorsprong uit een Partij beschouwd wanneer alle samenstellende delen ervan de oorsprongsstatus hebben verkregen. Wanneer een stel of assortiment bestaat uit van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde samenstellende delen, wordt het stel of assortiment als geheel beschouwd als van oorsprong uit een Partij indien de waarde van alle niet van oorsprong zijnde samenstellende delen niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.
ARTIKEL 3.12
Neutrale elementen
Om te bepalen of een product van oorsprong is uit een Partij, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprongsstatus is van de volgende neutrale elementen:
a) energie en brandstof;
b) fabrieksuitrusting, met inbegrip van producten die voor het onderhoud van die uitrusting worden gebruikt;
c) machines, werktuigen, matrijzen en gietvormen;
d) vervangingsonderdelen en materialen voor het onderhoud van materieel en gebouwen;
e) smeermiddelen, vetten, samenstellende materialen en andere materialen die worden gebruikt bij de productie of om materieel en gebouwen te laten functioneren;
f) handschoenen, brillen, schoeisel, kleding, veiligheidsuitrusting en benodigdheden;
g) apparatuur, benodigdheden en materieel dat wordt gebruikt voor het testen of inspecteren van het product;
h) katalysatoren en oplosmiddelen, en
i) andere materialen die niet in het product zijn verwerkt en ook niet bedoeld zijn om in de uiteindelijke samenstelling van het product te worden verwerkt.
ARTIKEL 3.13
Gescheiden boekhouding voor onderling vervangbare materialen en producten
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “onderling vervangbare materialen” of “onderling vervangbare producten” verstaan: materialen of producten van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysieke kenmerken, die ten behoeve van het bepalen van de oorsprong niet van elkaar te onderscheiden zijn.
2. Van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen of onderling vervangbare producten worden tijdens de opslag fysiek gescheiden met het oog op het behoud van hun status van “van oorsprong zijnde” en “niet van oorsprong zijnde”.
3. Niettegenstaande lid 2 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen bij de productie van een product worden gebruikt zonder tijdens de opslag fysiek te worden gescheiden, indien een methode van gescheiden boekhouding wordt gebruikt.
4. Niettegenstaande lid 2 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare producten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 10, 15, 27, 28, 29, posten 32.01 tot en met 32.07, of posten 39.01 tot en met 39.14 van het GS vóór uitvoer naar de andere Partij in een Partij worden opgeslagen zonder fysiek gescheiden te zijn, indien een gescheiden boekhouding wordt toegepast.
5. De in de leden 3 en 4 bedoelde methode van gescheiden boekhouding wordt in overeenstemming met een voorraadbeheersysteem toegepast uit hoofde van in de Partij waar de methode wordt gebruikt algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen.
6. De methode van gescheiden boekhouding is een methode die ervoor zorgt dat er te allen tijde niet meer producten de oorsprongsstatus verkrijgen dan het geval zou zijn indien de materialen of de producten fysiek gescheiden waren.
ARTIKEL 3.14
Geretourneerde producten
Wanneer een uit een Partij naar een derde land uitgevoerd product van oorsprong uit die Partij naar die Partij wordt geretourneerd, wordt het als een niet van oorsprong zijn product beschouwd tenzij het geretourneerde product:
a) hetzelfde is als het uitgevoerde product, en
b) terwijl het zich in het derde land waarnaar het is uitgevoerd bevond of bij de uitvoer ervan geen andere behandelingen heeft ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren.
ARTIKEL 3.15
Niet-wijziging
1. Een voor binnenlands gebruik in de Partij van invoer aangegeven product van oorsprong mag, nadat het is uitgevoerd en voordat het voor binnenlands gebruik wordt aangegeven, op geen enkele manier zijn gewijzigd of getransformeerd en evenmin andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren of die welke bestaan in het toevoegen of aanbrengen van merken, etiketten, verzegelingen of andere documentatie om te waarborgen dat aan de specifieke vereisten van de Partij van invoer wordt voldaan.
2. De opslag of tentoonstelling van een product van oorsprong kan plaatsvinden in een derde land indien dat product van oorsprong in dat derde land niet tot verbruik is ingeklaard.
3. Onverminderd afdeling B (Oorsprongsprocedures) kunnen zendingen in een derde land worden gesplitst indien de zendingen in dat derde land niet tot verbruik zijn ingeklaard.
4. In geval van twijfel over de vraag of aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 3 wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer de importeur verzoeken te bewijzen dat hij aan die voorwaarden voldoet, welk bewijs met alle middelen kan worden geleverd, onder meer aan de hand van vervoersovereenkomsten zoals cognossementen, feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals markering of nummering van de colli of ander bewijsmateriaal betreffende het product zelf.
AFDELING B OORSPRONGSPROCEDURES
ARTIKEL 3.16
Verzoek om preferentiële tariefbehandeling
1. De Partij van invoer kent een preferentiële tariefbehandeling toe aan een product van oorsprong uit de andere Partij in de zin van dit hoofdstuk, op grond van een verzoek van de importeur om preferentiële tariefbehandeling. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en voor de naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk.
2. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling wordt gedaan op basis van:
a) een door de exporteur opgesteld attest van oorsprong waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, of
b) de aan de importeur bekende informatie dat het product van oorsprong is.
3. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de grondslag ervan als bedoeld in lid 2, punten a) en b), worden in overeenstemming met de wetgeving van de Partij van invoer in de douaneaangifte ten invoer opgenomen.
4. De importeur die om een preferentiële tariefbehandeling verzoekt op basis van een attest van oorsprong als bedoeld in lid 2, punt a), bewaart het attest van oorsprong en verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van invoer desgevraagd een kopie daarvan.
ARTIKEL 3.17
Verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer
1. Indien de importeur ten tijde van de invoer geen verzoek om preferentiële tariefbehandeling heeft ingediend en het product ten tijde van de invoer voor preferentiële tariefbehandeling in aanmerking zou zijn gekomen, kent de Partij van invoer een preferentiële tariefbehandeling toe en betaalt zij een teveel aan betaalde douanerechten terug of scheldt zij dat kwijt.
2. De Partij van invoer kan als voorwaarde voor de toekenning van een preferentiële tariefbehandeling uit hoofde van lid 1 verlangen dat de importeur om een preferentiële tariefbehandeling verzoekt en de basis voor het verzoek verstrekt als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2. Dat verzoek wordt niet later ingediend dan drie jaar na de datum van invoer of binnen een langere termijn als bepaald in de wetgeving van de Partij van invoer.
ARTIKEL 3.18
Attest van oorsprong
1. Een attest van oorsprong wordt door een exporteur van een product opgesteld op basis van informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, in voorkomend geval met inbegrip van informatie over de oorsprongsstatus van de bij de productie van dat product gebruikte materialen. De exporteur is verantwoordelijk voor de juistheid van het attest van oorsprong en van de verstrekte informatie.
2. Een attest van oorsprong wordt in een van de in bijlage 3-C (Tekst van het attest van oorsprong) opgenomen taalversies verstrekt op een factuur of ander handelsdocument waarin het product van oorsprong voldoende duidelijk is omschreven om het te kunnen identificeren1. De Partij van invoer verlangt van de importeur geen vertaling van het attest van oorsprong.
3. Een attest van oorsprong is één jaar geldig vanaf de datum waarop het is opgesteld.
4. Een attest van oorsprong kan van toepassing zijn op:
a) één enkele zending van een of meer in een Partij ingevoerde producten, of
1 Voor alle duidelijkheid: hoewel het attest van oorsprong door de exporteur moet worden opgesteld en de exporteur verantwoordelijk is voor het verstrekken van voldoende gegevens om het product van oorsprong te identificeren, is er geen vereiste met betrekking tot de identiteit of de plaats van vestiging van de persoon die de factuur of enig ander document invult, indien de exporteur aan de hand van dat document duidelijk kan worden geïdentificeerd.
b) meerdere zendingen van identieke producten die worden ingevoerd in een Partij binnen de in het attest van oorsprong aangegeven periode van maximaal twaalf maanden.
5. De Partij van invoer staat, op verzoek van de importeur en met inachtneming van de eventuele voorschriften van de Partij van invoer, één attest van oorsprong toe voor niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) van het GS, vallende onder de afdelingen XV tot en met XXI van het GS, indien deze producten in deelzendingen worden ingevoerd.
ARTIKEL 3.19
Geringe vergissingen of geringe afwijkingen
De douaneautoriteit van de Partij van invoer mag een verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet afwijzen wegens geringe vergissingen of geringe afwijkingen in het attest van oorsprong.
ARTIKEL 3.20
Aan importeur bekende informatie
De aan de importeur bekende informatie dat een product van oorsprong is uit de Partij van uitvoer is gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is en voldoet aan de voorwaarden van dit hoofdstuk.
ARTIKEL 3.21
Verplichting tot bewaren van gegevens
1. Een importeur die verzoekt om preferentiële tariefbehandeling voor een in de Partij van invoer ingevoerd product bewaart gedurende ten minste drie jaar na de datum waarop het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is ingediend als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 1, of in artikel 3.17 (Verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer) of gedurende een langere periode die kan zijn vastgelegd in de wetgeving van de Partij van invoer:
a) het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong, indien het verzoek op een attest van oorsprong werd gebaseerd, of
b) alle gegevens waaruit blijkt dat het product aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus voldoet, indien het verzoek op de aan de importeur bekende informatie werd gebaseerd.
2. Een exporteur die een attest van oorsprong heeft opgesteld, bewaart gedurende ten minste vier jaar na de opstelling van dat attest of gedurende een langere periode die in de wetgeving van de Partij van uitvoer is vastgelegd een kopie van dat attest en andere gegevens waaruit blijkt dat het product aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus voldoet.
3. Indien een exporteur niet de producent van de producten is en zich met betrekking tot de oorsprongsstatus van de producten op informatie van een leverancier heeft gebaseerd, moet de exporteur de door die leverancier verstrekte informatie bewaren.
4. De overeenkomstig dit artikel te bewaren gegevens mogen in elektronische vorm worden opgeslagen.
ARTIKEL 3.22
Vrijstelling van procedurevoorschriften
1. Onverminderd de artikelen 3.16 tot en met 3.21 kent de Partij van invoer een preferentiële tariefbehandeling toe aan:
a) producten die door particulieren in kleine colli naar particulieren worden verzonden, of
b) producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
2. Lid 1 is uitsluitend van toepassing op producten waarvoor een douaneaangifte is ingediend waarin wordt verklaard dat zij aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen, en ten aanzien waarvan de douaneautoriteit van de Partij van invoer geen twijfels heeft over de juistheid van die verklaring.
3. Lid 1 is niet van toepassing op de volgende producten:
a) producten die als handelsgoederen worden ingevoerd, behalve bij invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin, indien uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat de invoer geen commercieel doel heeft;
b) producten waarvan de invoer deel uitmaakt van een reeks invoertransacties waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij afzonderlijk zijn verricht om de vereisten van artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling) te ontwijken;
c) producten waarvan de totale waarde meer bedraagt dan:
i) voor de Unie, 500 EUR voor kleine colli of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de in euro’s uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober. De wisselkoersen zijn die welke voor die dag worden bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank, tenzij uiterlijk op
15 oktober een andere wisselkoers aan de Europese Commissie wordt meegedeeld, en gelden met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt Nieuw-Zeeland van de desbetreffende bedragen in kennis;
ii) voor Nieuw-Zeeland, 1 000 NZD voor zowel kleine colli als voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
4. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van de in lid 2 bedoelde verklaring. De in artikel 3.21 (Verplichting tot bewaren van gegevens) neergelegde vereisten inzake het bewaren van gegevens zijn niet van toepassing op de importeur indien dit artikel wordt toegepast.
ARTIKEL 3.23
Verificatie
1. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan op basis van risicobeoordelingsmethoden, die een willekeurige steekproef kunnen omvatten, controleren of een product van oorsprong is of dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan. Deze controle kan worden verricht door middel van een verzoek om informatie aan de importeur die het in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling) bedoelde verzoek heeft ingediend, op het tijdstip waarop de aangifte ten invoer wordt ingediend, hetzij voor of na de vrijgave van de producten.
2. De informatie waar op grond van lid 1 om wordt verzocht, omvat ten hoogste de volgende elementen:
a) indien het verzoek werd gebaseerd op een attest van oorsprong als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), dat attest van oorsprong;
b) wanneer het oorsprongscriterium is:
i) “volledig verkregen”, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontginning, bevissing) en de plaats van productie;
ii) gebaseerd op een wijziging in tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van het tariefindelingsnummer ervan (in 2, 4 of 6 cijfers, afhankelijk van het oorsprongscriterium);
iii) gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het eindproduct en de waarde van alle bij de productie van dat eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;
iv) gebaseerd op gewicht, het gewicht van het eindproduct alsmede het gewicht van de desbetreffende in de productie van dat eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;
v) gebaseerd op een specifiek productieprocedé, een specifieke beschrijving van dat productieprocedé.
3. Wanneer de importeur de gevraagde informatie verstrekt, kan hij daaraan alle andere informatie toevoegen die met het oog op de verificatie nuttig wordt geacht.
4. Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong en de importeur niet beschikt over de in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), bedoelde informatie, stelt de importeur de douaneautoriteit van de Partij van invoer daarvan in kennis. In dat geval kan de importeur de douaneautoriteit ervan in kennis stellen dat de gevraagde informatie rechtstreeks door de exporteur zal worden verstrekt.
5. Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op de aan de importeur bekende informatie als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt b), kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst overeenkomstig lid 1 van dit artikel om informatie te hebben verzocht, een verzoek om informatie richten aan de importeur indien zij van oordeel is dat aanvullende informatie vereist is om te controleren of een product de oorsprongsstatus heeft verkregen of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan indien van toepassing de importeur om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
6. Tijdens de verificatie staat de Partij van invoer de vrijgave van de betrokken producten toe. De Partij van invoer kan deze vrijgave afhankelijk stellen van het feit dat de importeur zekerheid stelt of andere door de douaneautoriteiten verlangde passende conservatoire maatregelen neemt. Elke schorsing van de preferentiële tariefbehandeling wordt zo spoedig mogelijk beëindigd nadat de douaneautoriteit van de Partij van invoer heeft vastgesteld dat de betrokken producten de oorsprongsstatus hebben verkregen, en dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan.
ARTIKEL 3.24
Administratieve samenwerking
1. Met het oog op de goede toepassing van dit hoofdstuk werken de Partijen via hun respectieve douaneautoriteit samen bij het controleren of een product van oorsprong is en aan de overige voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet.
2. Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst om informatie te hebben verzocht overeenkomstig artikel 3.23 (Verificatie), lid 1, ook om informatie verzoeken bij de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer, binnen twee jaar na de datum waarop het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op grond van artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling), lid 2, punt a), of artikel 3.17 (Verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer), lid 2, is ingediend, indien de douaneautoriteit van de Partij van invoer van oordeel is dat zij aanvullende informatie nodig heeft om de oorsprongsstatus van het product te controleren dan wel om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk wordt voldaan. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer in voorkomend geval om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
3. Het in lid 2 bedoelde verzoek om informatie omvat onder andere:
a) het attest van oorsprong;
b) de identiteit van de douaneautoriteit waarvan het verzoek afkomstig is;
c) de naam van de exporteur;
d) het onderwerp en de reikwijdte van de controle, en
e) indien van toepassing, andere relevante documenten.
4. De douaneautoriteit van de Partij van uitvoer kan in overeenstemming met haar toepasselijke wetgeving om documenten of een onderzoek verzoeken door bewijsmateriaal op te vragen of een bezoek te brengen aan de bedrijfsruimten van de exporteur met het oog op de controle van gegevens en inspectie van de bij de productie van het product gebruikte infrastructuur.
5. Onverminderd het bepaalde in lid 6 verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer die het in lid 2 bedoelde verzoek ontvangt de douaneautoriteit van de Partij van invoer de volgende informatie:
a) de gevraagde documentatie, voor zover beschikbaar;
b) een opinie inzake de oorsprongsstatus van het product;
c) de beschrijving van het product dat het voorwerp van onderzoek is en de voor de toepassing van dit hoofdstuk relevante tariefindeling;
d) een beschrijving van en een toelichting bij het productieprocedé ter staving van de oorsprongsstatus van het product;
e) informatie over de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, en
f) in voorkomend geval, bewijsstukken.
6. De douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van invoer de in lid 5 bedoelde informatie niet zonder toestemming van de exporteur.
7. Elke Partij deelt de andere Partij de contactgegevens van haar douaneautoriteiten en, binnen dertig dagen na de datum van enige wijziging van die contactgegevens, alle wijzigingen daarvan mee. Voor de Unie is de Europese Commissie verantwoordelijk voor de in dit lid bedoelde kennisgevingen.
ARTIKEL 3.25
Weigering van preferentiële tariefbehandeling
1. Onverminderd de vereisten van lid 3 kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen indien:
a) binnen drie maanden na de datum van een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3.23 (Verificatie), lid 1:
i) de importeur geen antwoord heeft verstrekt;
ii) wanneer het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong, er geen attest van oorsprong is verstrekt, of
iii) wanneer het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op de aan de importeur bekende informatie is gebaseerd, de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product de oorsprongsstatus heeft verkregen;
b) binnen drie maanden na de datum van een verzoek om aanvullende informatie op grond van artikel 3.23 (Verificatie), lid 5:
i) de importeur geen antwoord heeft verstrekt, of
ii) de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product de oorsprongsstatus heeft verkregen;
c) binnen tien maanden na de datum van indiening van een verzoek om informatie op grond van artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 2:
i) de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer geen antwoord heeft verstrekt, of
ii) de door de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verstrekte informatie ontoereikend is om te kunnen bevestigen dat het product de oorsprongsstatus heeft verkregen.
2. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen voor een product waarvoor een importeur om preferentiële tariefbehandeling verzoekt, indien de importeur niet aan andere voorwaarden uit hoofde van dit hoofdstuk dan die welke betrekking hebben op de oorsprongsstatus van de producten voldoet.
3. Als de douaneautoriteit van de Partij van invoer over voldoende gronden beschikt om een preferentiële tariefbehandeling te weigeren uit hoofde van lid 1 van dit artikel, stelt zij, in gevallen waarin de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer op grond van artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 5, punt b), een opinie heeft uitgebracht waarin de oorsprongsstatus van de producten wordt bevestigd, binnen twee maanden na ontvangst van die opinie de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer in kennis van haar redenen en voornemen om de preferentiële tariefbehandeling te weigeren.
4. Indien de in lid 3 bedoelde kennisgeving is gedaan, vindt binnen drie maanden na de datum van die kennisgeving op verzoek van een van de Partijen overleg plaats. De termijn voor overleg kan in onderlinge overeenstemming tussen de douaneautoriteiten van de Partijen per geval worden verlengd. Het overleg vindt plaats volgens de procedure die is vastgesteld door het Gemengd Comité douanesamenwerking, tenzij de douaneautoriteiten van de Partijen anders overeenkomen.
5. Na het verstrijken van de termijn voor overleg kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer, indien zij niet kan bevestigen dat het product van oorsprong is, de preferentiële tariefbehandeling weigeren wanneer zij daartoe over voldoende gronden beschikt en nadat zij de importeur in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Echter, wanneer de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer de oorsprongsstatus van de producten bevestigt en die conclusie onderbouwt, weigert de douaneautoriteit van de Partij van invoer de preferentiële tariefbehandeling van een product niet op de enkele grond dat artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 6, is toegepast.
6. De douaneautoriteit van de Partij van invoer stelt de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer die overeenkomstig artikel 3.24 (Administratieve samenwerking), lid 5, punt b), een opinie heeft uitgebracht binnen twee maanden na de datum van haar definitieve beslissing over de oorsprongsstatus van het product van deze beslissing in kennis.
ARTIKEL 3.26
Vertrouwelijkheid
1. Elke Partij respecteert in overeenstemming met haar wetgeving de vertrouwelijke aard van door de andere Partij of een persoon van die Partij op grond van dit hoofdstuk verstrekte informatie en beschermt die informatie tegen openbaarmaking.
2. De door de autoriteiten van de Partij van invoer verkregen informatie mag alleen met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt. Een Partij kan op grond van dit hoofdstuk verzamelde informatie gebruiken in administratieve, rechterlijke of buitengerechtelijke procedures die zijn ingeleid wegens niet-naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk. Een Partij stelt de persoon of Partij die de informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.
3. Elke Partij ziet erop toe dat de vertrouwelijke informatie die op grond van dit hoofdstuk wordt verzameld, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving van besluiten en bepalingen met betrekking tot oorsprong en douanezaken, tenzij de persoon of de Partij die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven. Indien om vertrouwelijke informatie wordt verzocht met het oog op rechterlijke procedures die geen verband houden met oorsprong en douanezaken om de wetgeving van een Partij na te leven, en op voorwaarde dat die Partij de persoon of Partij die de informatie heeft verstrekt daarvan vooraf in kennis stelt en de wettelijke vereisten voor dat gebruik vermeldt, is geen toestemming vereist van de persoon of Partij die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt.
ARTIKEL 3.27
Administratieve maatregelen en sancties
Elke Partij ziet toe op de effectieve tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk. Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde autoriteiten administratieve maatregelen en, in voorkomend geval, sancties kunnen opleggen voor schendingen van de verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk in overeenstemming met haar wetgeving.
AFDELING C SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 3.28
Ceuta en Melilla
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk vallen Ceuta en Melilla niet onder de term “Partij”.
2. Producten van oorsprong uit Nieuw-Zeeland die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, zijn in elk opzicht voorwerp van dezelfde douaneregeling, met inbegrip van preferentiële tariefbehandeling, als die welke uit hoofde van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van 19851 van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Unie. Nieuw-Zeeland past op onder deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde douaneregeling toe, met inbegrip van preferentiële tariefbehandeling, als die welke wordt toegepast op producten van oorsprong uit de Unie die uit de Unie worden ingevoerd.
3. Bij het bepalen van de oorsprong van producten die uit Nieuw-Zeeland naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd, zijn de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures van toepassing die krachtens dit hoofdstuk op Nieuw-Zeeland van toepassing zijn. Bij het bepalen van de oorsprong van producten die uit Ceuta en Melilla naar Nieuw-Zeeland worden uitgevoerd, zijn de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures van toepassing die krachtens dit hoofdstuk op de Unie van toepassing zijn.
4. Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.
5. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit hoofdstuk in Ceuta en Melilla.
1 PB EU L 302 van 15.11.1985, blz. 9.
ARTIKEL 3.29
Overgangsbepalingen voor doorvoer of opslag van producten
Deze overeenkomst kan worden toegepast op producten die voldoen aan dit hoofdstuk en die zich op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst hetzij in doorvoer tussen de Partij van uitvoer en de Partij van invoer hetzij onder douanetoezicht in de Partij van invoer bevinden zonder dat invoerrechten en belastingen zijn betaald, op voorwaarde dat binnen twaalf maanden na die datum bij de douaneautoriteit van de Partij van invoer een verzoek om preferentiële tariefbehandeling als bedoeld in artikel 3.16 (Verzoek om preferentiële tariefbehandeling) wordt ingediend.
ARTIKEL 3.30
Gemengd Comité douanesamenwerking
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Gemengd Comité douanesamenwerking dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, gedaan te Brussel op 3 juli 2017, heeft met betrekking tot dit hoofdstuk de volgende taken:
a) mogelijke wijzigingen van dit hoofdstuk in overweging nemen, met inbegrip van wijzigingen die voortvloeien uit de herziening van het geharmoniseerde systeem;
b) bij besluit toelichtingen opstellen om de toepassing van dit hoofdstuk te vergemakkelijken, en
c) een besluit nemen tot vaststelling van de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 3.25 (Weigering van preferentiële tariefbehandeling), lid 4.
HOOFDSTUK 4
DOUANE EN HANDELSBEVORDERING
ARTIKEL 4.1
Doelstellingen
De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:
a) het handelsverkeer voor tussen de Partijen verhandelde goederen te vergemakkelijken en tegelijkertijd doeltreffende douanecontroles te verzekeren, daarbij rekening houdend met de ontwikkeling van de handelspraktijken;
b) de transparantie van de wet- en regelgeving van elke Partij met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen en de samenhang daarvan met de toepasselijke internationale normen te waarborgen;
c) de voorspelbare, consistente en niet-discriminerende toepassing door elke Partij van haar douanewet- en regelgeving met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen te waarborgen;
d) de vereenvoudiging en modernisering van de douaneprocedures en -praktijken van elke Partij te bevorderen;
e) de risicobeheertechnieken ter bevordering van de legitieme handel verder te ontwikkelen, en tegelijkertijd de internationale toeleveringsketen veilig te stellen, en
f) de samenwerking tussen de Partijen op het gebied van douaneaangelegenheden en handelsbevordering te verbeteren.
ARTIKEL 4.2
Douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand
1. De bevoegde autoriteiten van de Partijen werken samen op douanegebied om de doelstellingen van artikel 4.1 (Doelstellingen) te bereiken.
2. De Partijen ontwikkelen naast de CCMAA een samenwerking, onder meer op de volgende terreinen:
a) uitwisseling van informatie betreffende de douanewet- en regelgeving, de uitvoering ervan en de douaneprocedures, in het bijzonder op de volgende gebieden:
i) de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten;
ii) de facilitatie van doorvoer en overlading, en
iii) relaties met het bedrijfsleven;
b) binnen internationale organisaties als de WTO en de Werelddouaneorganisatie (hierna “WDO” genoemd) betere samenwerking op het gebied van douane;
c) het streven naar harmonisering van hun gegevensvereisten met betrekking tot invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, door gemeenschappelijke normen en gegevenselementen toe te passen overeenkomstig het Data Model van de WDO;
d) waar relevant en passend, door middel van gestructureerde en terugkerende communicatie tussen de douaneautoriteiten van de Partijen, uitwisseling van bepaalde categorieën douanegerelateerde informatie met het oog op het verbeteren van het risicobeheer en de doeltreffendheid van douanecontroles, het aanpakken van goederen met een hoog risico en het vergemakkelijken van de legitieme handel. Uitwisselingen in het kader van dit punt laten de uitwisseling van informatie die tussen de Partijen kan plaatsvinden op grond van de bepalingen inzake wederzijdse administratieve bijstand van de CCMAA onverlet;
e) versterking van hun samenwerking op het gebied van risicobeheertechnieken, onder meer door het uitwisselen van beste praktijken en, in voorkomend geval, risico-informatie en resultaten van controles, en
f) waar nodig en passend wederzijdse erkenning van programma’s inzake geautoriseerde marktdeelnemers en douanecontroles, met inbegrip van gelijkwaardige maatregelen voor handelsbevordering.
3. Onverminderd de andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, werken de douaneautoriteiten van de Partijen samen, onder meer door informatie uit te wisselen, en verlenen zij elkaar wederzijdse administratieve bijstand in de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van de CCMAA. Op elke uitwisseling van informatie tussen de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk zijn de voorschriften voor de geheimhouding en bescherming van informatie zoals vervat in artikel 17 betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken van de CCMAA alsmede alle vereisten inzake vertrouwelijkheid en privacy die door Partijen worden overeengekomen, overeenkomstig van toepassing.
ARTIKEL 4.3
Douanevoorschriften en -procedures
1. Elke Partij ziet erop toe dat haar douanevoorschriften en -procedures worden gebaseerd op:
a) de internationale instrumenten en normen die op het gebied van douane en handel van toepassing zijn en die door elke Partij zijn aanvaard, waaronder de materiële elementen van de Herziene Overeenkomst van Kyoto inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen, alsmede het Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade en het Customs Data Model van de WDO;
b) de bescherming en bevordering van de legitieme handel door middel van doeltreffende handhaving en naleving van de toepasselijke voorschriften waarin haar wetgeving voorziet;
c) douanewet- en regelgeving die evenredig en niet-discriminerend is, geen onnodige last aan marktdeelnemers oplegt, voorziet in verdere facilitatie voor marktdeelnemers met een hoog nalevingsniveau, met inbegrip van een gunstige behandeling met betrekking tot douanecontroles voorafgaand aan de vrijgave van goederen, en die garanties biedt tegen fraude en onrechtmatige of schadelijke activiteiten, en
d) regels die waarborgen dat de straffen voor overtredingen van de douanewet- en regelgeving evenredig en niet-discriminerend zijn en dat de oplegging van die straffen niet tot onnodige vertragingen in de vrijgave van goederen leidt.
2. Elke Partij moet haar douanewet- en regelgeving en -procedures periodiek evalueren. Douaneprocedures worden ook op voorspelbare, consistente en transparante wijze toegepast.
3. Teneinde de werkmethoden te verbeteren en te zorgen voor een niet-discriminatoire, transparante, efficiënte en integere werkwijze waarvoor verantwoording wordt afgelegd, neemt elke Partij de volgende maatregelen:
a) waar mogelijk, de eisen en formaliteiten met betrekking tot de snelle vrijgave en douane- afhandeling van goederen vereenvoudigen en evalueren, en
b) ernaar streven de door de douanediensten en andere instanties verlangde gegevens en documentatie verder te vereenvoudigen en te standaardiseren.
ARTIKEL 4.4
Vrijgave van goederen
1. Elke Partij stelt douaneprocedures in dan wel handhaaft douaneprocedures die:
a) voorzien in de onmiddellijke vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan noodzakelijk om te waarborgen dat aan haar wet- en regelgeving wordt voldaan en, voor zover mogelijk, bij de aankomst van de goederen;
b) ervoor zorgen dat de documentatie en alle andere vereiste informatie vóór de aankomst van de goederen elektronisch worden ingediend en elektronisch worden verwerkt, zodat goederen bij aankomst kunnen worden vrijgegeven;
c) de vrijgave van goederen mogelijk maken vóór de definitieve vaststelling van de toepasselijke douanerechten, belastingen, retributies en heffingen, indien die vaststelling niet vóór of bij aankomst of zo snel mogelijk na aankomst plaatsvindt voor zover aan alle andere wettelijke voorschriften is voldaan. Als voorwaarde voor een dergelijke vrijgave kan elke Partij een zekerheid eisen voor elk bedrag dat nog niet is vastgesteld in de vorm van een zekerheid, een borgsom of een ander passend instrument waarin haar wet- en regelgeving voorziet. Een dergelijke zekerheid mag niet uitgaan boven het bedrag dat de Partij verlangt ter verzekering van de betaling van de douanerechten, belastingen, retributies en heffingen die uiteindelijk worden verschuldigd voor de goederen waarvoor zekerheid is gesteld. De zekerheid wordt vrijgegeven wanneer zij niet langer vereist is, en
d) toestaan dat goederen op de plaats van aankomst worden vrijgegeven, zonder tijdelijke overbrenging naar entrepots of andere faciliteiten, op voorwaarde dat de goederen anderszins voor vrijgave in aanmerking komen.
2. Elke Partij beperkt de voor de vrijgave van goederen vereiste documentatie zoveel mogelijk.
3. Elke Partij streeft ernaar goederen die dringend moeten worden ingeklaard, snel vrij te geven, ook buiten de normale kantooruren van de douane en andere relevante autoriteiten.
4. Elke Partij stelt, voor zover mogelijk, douaneprocedures in dan wel handhaaft douaneprocedures die voorzien in een versnelde vrijgave van bepaalde zendingen, met behoud van passende douanecontroles, met inbegrip van de mogelijkheid om, indien mogelijk langs elektronische weg, één enkel document voor alle goederen in de zending in te dienen.
ARTIKEL 4.5
Aan bederf onderhevige goederen
1. Aan bederf onderhevige goederen in de zin van dit artikel zijn goederen die vanwege hun natuurlijke kenmerken snel vergaan, met name wanneer zij niet onder de juiste voorwaarden worden opgeslagen.
2. Om vermijdbaar verlies of beschadiging van aan bederf onderhevige goederen te voorkomen, geeft elke Partij bij de planning en uitvoering van eventueel vereiste onderzoeken passende prioriteit aan aan bederf onderhevige goederen.
3. In aanvulling op artikel 4.4 (Vrijgave van goederen), lid 1, punt a), en op verzoek van de marktdeelnemer, zal elke Partij, waar mogelijk en in overeenstemming met haar wet- en regelgeving:
a) voorzien in de inklaring van een zending aan bederf onderhevige goederen buiten de kantooruren van de douane en andere relevante autoriteiten, en
b) toestaan dat zendingen aan bederf onderhevige goederen naar de bedrijfsruimten van de marktdeelnemer worden vervoerd en ingeklaard.
ARTIKEL 4.6
Vereenvoudigde douaneprocedures
Elke Partij stelt maatregelen vast dan wel handhaaft maatregelen op grond waarvan handelaren of marktdeelnemers die voldoen aan de in haar wet- en regelgeving vermelde criteria, voor verdere vereenvoudiging van douaneprocedures in aanmerking kunnen komen. Deze maatregelen kunnen omvatten:
a) douaneaangiften die een beperkte reeks gegevens of bewijsstukken bevatten, of
b) periodieke douaneaangiften voor de bepaling en betaling van douanerechten en belastingen met betrekking tot meerdere invoerhandelingen binnen een bepaald tijdvak, na de vrijgave van die ingevoerde goederen.
ARTIKEL 4.7
Doorvoer en overlading
1. Elke Partij draagt zorg voor de facilitatie en doeltreffende controle van de overlading en doorvoer over haar respectieve grondgebied.
2. Elke Partij ziet erop toe dat alle betrokken instanties en diensten op haar respectieve grondgebied samenwerken en coördineren om de doorvoer te vergemakkelijken.
3. Elke Partij staat, voor zover aan alle andere wettelijke voorschriften is voldaan, toe dat voor invoer bestemde goederen binnen haar grondgebied worden vervoerd onder douanetoezicht van een douanekantoor van binnenkomst naar een ander douanekantoor op haar grondgebied waar de goederen zouden worden vrijgegeven of ingeklaard.
ARTIKEL 4.8
Risicobeheer
1. Elke Partij stelt een risicobeheersysteem voor douanecontrole in dan wel handhaaft een risicobeheersysteem.
2. Elke Partij ontwerpt en past het risicobeheer toe op zodanige wijze dat willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de internationale handel wordt vermeden.
3. Elke Partij concentreert de douanecontrole en andere relevante grenscontroles op zendingen met een hoog risico en bespoedigt de vrijgave van zendingen met een laag risico. Elke Partij kan als onderdeel van haar risicobeheer zendingen ook op steekproefbasis voor dergelijke controles selecteren.
4. Elke Partij baseert haar risicobeheer op een beoordeling van de risico’s aan de hand van passende selectiviteitscriteria.
ARTIKEL 4.9
Controle na douaneafhandeling
1. Ter bespoediging van de vrijgave van de goederen voorziet elke Partij in controles na douaneafhandeling, of handhaaft deze, teneinde de naleving van de douane- en andere daarmee verband houdende wet- en regelgeving te verzekeren.
2. Elke Partij selecteert een persoon of een zending voor een controle na douaneafhandeling op risicogebaseerde wijze, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van passende selectiviteitscriteria. Elke Partij voert een controle na douaneafhandeling op transparante wijze uit. Wanneer een persoon bij het controleproces betrokken is en de controle uitsluitsel heeft gegeven, stelt de Partij de persoon wiens administratie het voorwerp van de controle is, onverwijld in kennis van de resultaten, van zijn rechten en plichten alsmede van de redenen voor de resultaten.
3. De informatie die is verkregen bij een controle na douaneafhandeling kan worden gebruikt in verdere administratieve of gerechtelijke procedures.
4. De Partijen gebruiken, voor zover praktisch uitvoerbaar, het resultaat van een controle na douaneafhandeling bij de toepassing van het risicobeheer.
ARTIKEL 4.10
Geautoriseerde marktdeelnemers
1. Elke Partij stelt een partnerschapsprogramma in dan wel handhaaft een partnerschapsprogramma voor marktdeelnemers die voldoen aan specifieke criteria (hierna “geautoriseerde marktdeelnemers” genoemd).
2. De specifieke criteria om als geautoriseerde marktdeelnemer te worden aangemerkt, worden bekendgemaakt en hebben betrekking op de naleving van de in de respectieve wet- en regelgeving of procedures van de Partijen neergelegde voorschriften. Dit kunnen onder meer de volgende criteria zijn:
a) een passende staat van dienst op het gebied van het naleven van de douane- en andere daarmee verband houdende wet- en regelgeving;
b) een systeem voor het bijhouden van de administratie dat de nodige interne controles mogelijk maakt;
c) financiële solvabiliteit, met inbegrip van, waar van toepassing, het stellen van voldoende zekerheid of garantie, en
d) beveiliging van de toeleveringsketen.
3. De specifieke criteria om als geautoriseerde marktdeelnemer te worden aangemerkt, worden niet zodanig ontworpen of toegepast dat ze in gelijke omstandigheden willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen marktdeelnemers in de hand werken of meebrengen, en staan de deelname van kmo’s toe.
4. Het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers omvat specifieke voordelen voor een geautoriseerde marktdeelnemer, zoals:
a) laag percentage fysieke controles en onderzoeken naargelang van het geval;
b) behandeling met voorrang indien zij voor een controle worden geselecteerd;
c) korte vrijgavetermijn, naargelang van het geval;
d) uitgestelde betaling van rechten, belastingen, retributies en heffingen;
e) gebruikmaking van doorlopende garanties of garanties met korte looptijd;
f) één enkele douaneaangifte voor alle in- en uitvoer in een bepaalde periode, en
g) douane-afhandeling van goederen in de bedrijfsruimten van de geautoriseerde marktdeelnemer of op een andere door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats.
5. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kan een Partij de in lid 4 bedoelde voordelen aanbieden via douaneprocedures die algemeen beschikbaar zijn voor alle marktdeelnemers, in welk geval die Partij niet verplicht is een afzonderlijke regeling voor geautoriseerde marktdeelnemers in te stellen.
6. De Partijen kunnen de samenwerking tussen de douane en andere overheidsinstanties of - diensten binnen een Partij met betrekking tot programma’s voor geautoriseerde marktdeelnemers bevorderen. Deze samenwerking kan onder meer tot stand worden gebracht door de vereisten op elkaar af te stemmen, de toegang tot voordelen te vergemakkelijken en onnodige overlapping tot een minimum te beperken.
ARTIKEL 4.11
Bekendmaking en beschikbaarheid van informatie
1. Elke Partij maakt onverwijld, op niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke wijze en voor zover mogelijk via het internet, wetten, voorschriften en douaneprocedures bekend met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen. Dit omvat:
a) de procedures bij invoer, uitvoer en doorvoer (met inbegrip van de procedures bij binnenkomst via havens, luchthavens en andere punten van binnenkomst), en de daarvoor vereiste formulieren en documenten;
b) de toegepaste tarieven wat betreft rechten en belastingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de invoer of uitvoer;
c) de retributies en heffingen die worden opgelegd door of voor overheidsinstanties ter zake van of in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;
d) de voorschriften voor de indeling of waardebepaling van producten voor douanedoeleinden;
e) de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving en administratieve besluiten van algemene toepassing die betrekking hebben op de oorsprongsregels;
f) de beperkingen of verboden met betrekking tot invoer, uitvoer of doorvoer;
g) de sanctiebepalingen ten aanzien van niet-inachtneming van de invoer-, uitvoer- of doorvoerformaliteiten;
h) bezwaar- en beroepsprocedures,
i) de overeenkomsten of delen daarvan met welk land of welke landen dan ook in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;
j) de procedures voor het beheer van tariefcontingenten;
k) de openingstijden voor douanekantoren, en
l) relevante mededelingen van administratieve aard.
2. Elke Partij streeft ernaar nieuwe wetten, voorschriften en douaneprocedures met betrekking tot de vereisten voor de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen voorafgaand aan de toepassing ervan, alsmede wijzigingen en interpretaties daarvan openbaar te maken.
3. Elke Partij ziet er, voor zover mogelijk, op toe dat er een redelijke tijdspanne ligt tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde wetten, voorschriften en douaneprocedures en retributies of heffingen.
4. Elke Partij stelt via het internet beschikbaar en draagt in voorkomend geval zorg voor de actualisering van:
a) een beschrijving van de invoer-, uitvoer- en doorvoerprocedures, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, informatie over de praktische stappen die nodig zijn voor in- en uitvoer en voor doorvoer;
b) de formulieren en documenten die nodig zijn voor de invoer in, de uitvoer uit of de doorvoer door het grondgebied van die Partij, en
c) de contactgegevens van de informatiepunten.
5. Elke Partij stelt, afhankelijk van de haar beschikbare middelen, informatiepunten in dan wel handhaaft informatiepunten om binnen een redelijke termijn vragen van overheden, handelaren en andere belanghebbenden over onder lid 1 vallende aangelegenheden te beantwoorden. Een Partij eist van de andere Partij geen betaling van een retributie voor het beantwoorden van verzoeken om informatie.
ARTIKEL 4.12
Voorafgaande beslissingen
1. De douaneautoriteit van elke Partij geeft aan een aanvrager voorafgaande beslissingen af waarin wordt aangegeven welke behandeling aan de betrokken goederen wordt toegekend, overeenkomstig haar wet- en regelgeving. Dergelijke beslissingen worden schriftelijk of in elektronische vorm op een tijdsgebonden wijze afgegeven en bevatten alle nodige informatie. Elke Partij ziet erop toe dat een voorafgaande beslissing kan worden afgegeven aan, en in die Partij kan worden gebruikt door, een aanvrager van de andere Partij.
2. Voorafgaande beslissingen worden afgegeven met betrekking tot:
a) de tariefindeling van goederen;
b) de oorsprong van de goederen, en
c) de passende methode of de passende criteria, en de toepassing daarvan, die moet(en) worden gebruikt om de douanewaarde op basis van een bepaalde reeks feiten vast te stellen, indien de wet- en regelgeving van een Partij dat toestaat.
3. Voorafgaande beslissingen zijn geldig voor een periode van ten minste drie jaar vanaf de datum van afgifte ervan of een eventuele andere in de beslissing genoemde datum. De Partij van afgifte kan een voorafgaande beslissing wijzigen of intrekken, ongeldig verklaren of nietig verklaren indien de beslissing was gebaseerd op onjuiste, onvolledige, bedrieglijke of misleidende informatie, een administratieve fout of als er een wijziging is in de wet, de materiële feiten of de omstandigheden waarop de beslissing is gebaseerd.
4. Een Partij kan weigeren een voorafgaande beslissing te geven indien de in de aanvraag opgeworpen vraag voorwerp is van een administratieve of rechterlijke toetsing, of indien de aanvraag geen betrekking heeft op een voorgenomen gebruik van de voorafgaande beslissing of op enig voorgenomen gebruik van een douaneprocedure. Wanneer een Partij weigert een voorafgaande beslissing vast te stellen, stelt zij de aanvrager daar onverwijld schriftelijk van in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit.
5. Elke Partij maakt ten minste het volgende bekend:
a) de vereisten voor de aanvraag voor een voorafgaande beslissing, met inbegrip van de te verstrekken informatie en het formaat;
b) de termijn waarbinnen zij een voorafgaande beslissing zal afgeven, en
c) de periode gedurende welke de voorafgaande beslissing geldig is.
6. Wanneer een Partij een voorafgaande beslissing intrekt, wijzigt, ongeldig of nietig verklaart, stelt zij de aanvrager daar schriftelijk van in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit. Een Partij kan een voorafgaande beslissing alleen met terugwerkende kracht intrekken, wijzigen of ongeldig of nietig verklaren wanneer die was gebaseerd op onvolledige, onjuiste, bedrieglijke of misleidende informatie.
7. Een door een Partij vastgestelde voorafgaande beslissing is voor die Partij bindend ten aanzien van de aanvrager die om de voorafgaande beslissing heeft verzocht. De Partij kan bepalen dat de voorafgaande beslissing bindend is voor de aanvrager.
8. Elke Partij verstrekt, op schriftelijk verzoek van de houder, een herziening van een voorafgaande beslissing of van een besluit tot wijziging, intrekking of ongeldigverklaring ervan.
9. Elke Partij streeft ernaar informatie over voorafgaande beslissingen openbaar te maken, rekening houdend met de noodzaak om persoonlijke en commercieel vertrouwelijke informatie te beschermen.
10. Elke Partij geeft onverwijld, en normaliter binnen 150 dagen na de datum van ontvangst van alle noodzakelijke informatie, een voorafgaande beslissing af. Deze termijn kan overeenkomstig de wet- en regelgeving van een Partij worden verlengd indien er meer tijd nodig is om ervoor te zorgen dat de voorafgaande beslissingen op correcte en uniforme wijze worden afgegeven. In dat geval stelt de Partij de aanvrager in kennis van de reden en de duur van de verlenging.
ARTIKEL 4.13
Douane-expediteurs
De douanevoorschriften en -procedures van een Partij schrijven geen verplichte gebruikmaking van douane-expediteurs voor. Elke Partij deelt haar maatregelen inzake de gebruikmaking van douane- expediteurs mee en maakt deze bekend. Elke Partij past transparante, niet-discriminerende en evenredige voorschriften toe indien en wanneer zij douane-expediteurs een toelating verleent.
ARTIKEL 4.14
Douanewaarde
1. Elke Partij bepaalt de douanewaarde van goederen in overeenstemming met deel 1 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde. Daartoe wordt deel 1 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde overeenkomstig in deze overeenkomst opgenomen en maakt het daar integrerend deel van uit.
2. De Partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van kwesties met betrekking tot de douanewaarde.
ARTIKEL 4.15
Inspectie vóór verzending
Een Partij eist geen verplichte uitvoering van inspecties vóór verzending zoals gedefinieerd in de WTO-Overeenkomst inzake inspectie vóór verzending.
ARTIKEL 4.16
Toetsing en beroep
1. Elke Partij voorziet in doeltreffende, snelle, niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke procedures om de uitoefening van het recht van beroep tegen administratief handelen, administratieve besluiten en besluiten van de douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties betreffende de in-, uit- of doorvoer van goederen te waarborgen.
2. Elke Partij zorgt ervoor dat elke persoon aan wie zij een dergelijke beslissing of een dergelijk besluit afgeeft of ten aanzien van wie zij administratieve maatregelen neemt, toegang heeft tot:
a) administratief beroep bij of administratieve toetsing door een hoger bestuursorgaan of een bestuursorgaan dat onafhankelijk is van de functionaris of de dienst die de beslissing heeft vastgesteld of het besluit heeft genomen, of die de administratieve maatregelen heeft genomen, of
b) beroep in rechte tegen of rechterlijke toetsing van het besluit of de administratieve maatregel.
3. Elke Partij ziet erop toe dat in het geval dat de beslissing over het beroep of de toetsing uit hoofde van lid 2, punt a), niet binnen de in haar wet- en regelgeving vastgestelde termijn of niet zonder onnodige vertraging wordt gegeven, de indiener in overeenstemming met de wet- en regelgeving van die Partij het recht heeft om verder administratief beroep of beroep in rechte in te stellen of te verzoeken om toetsing of enige andere rechtsbedeling bij een rechterlijke instantie.
4. Elke Partij ziet erop toe dat de indiener schriftelijk, ook in elektronische vorm, in kennis wordt gesteld van de redenen voor het administratieve besluit, zodat die persoon indien nodig gebruik kan maken van de beroeps- of toetsingsprocedures.
ARTIKEL 4.17
Relaties met het bedrijfsleven
1. Gezien de noodzaak van tijdig en regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de handel over wetsvoorstellen en algemene procedures met betrekking tot douane- en handelsfacilitatie- aangelegenheden, pleegt de douaneadministratie van elke Partij overleg met het bedrijfsleven van die Partij.
2. Elke Partij ziet er, voor zover mogelijk, op toe dat haar eisen en procedures op douanegebied en aanverwante gebieden blijven aansluiten op de behoeften van het bedrijfsleven, dat hierbij de internationaal aanvaarde beste praktijken worden gevolgd en dat de handel hierdoor zo min mogelijk wordt beperkt.
ARTIKEL 4.18
Gemengd Comité douanesamenwerking
1. Dit artikel vormt een aanvulling op en nadere uitwerking van artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités).
2. Het Gemengd Comité douanesamenwerking heeft met betrekking tot de hoofdstukken en bepalingen die krachtens artikel 24.4 (Gespecialiseerde comités), lid 1, onder zijn bevoegdheid vallen, met uitzondering van hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures), de volgende taken:
a) vaststellen op welke gebieden de uitvoering en de werking ervan kunnen worden verbeterd, en
b) zoeken naar passende manieren en methoden om tot onderling overeengekomen oplossingen te komen met betrekking tot kwesties die zich kunnen voordoen.
3. Het Gemengd Comité douanesamenwerking kan besluiten vaststellen met betrekking tot de in artikel 4.2 (Douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand), lid 2, bedoelde gebieden, met inbegrip van, indien het dit nodig acht, voor de toepassing van lid 2, punten d) en f), van dat artikel.
HOOFDSTUK 5 HANDELSBESCHERMENDE MAATREGELEN
AFDELING A ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 5.1
Niet-toepassing van preferentiële oorsprongsregels
De preferentiële oorsprongsregels als bedoeld in hoofdstuk 3 (Oorsprongsregels en oorsprongsprocedures) zijn niet van toepassing op de afdelingen B (Antidumpingrechten en compenserende rechten) en C (Algemene vrijwaringsmaatregelen).
ARTIKEL 5.2
Niet-toepassing van geschillenbeslechting Hoofdstuk 26 (Geschillenbeslechting) is niet van toepassing op de afdelingen B
(Antidumpingrechten en compenserende rechten) en C (Algemene vrijwaringsmaatregelen) van dit hoofdstuk.
AFDELING B ANTIDUMPINGRECHTEN EN COMPENSERENDE RECHTEN
ARTIKEL 5.3
Transparantie
1. Handelsbeschermende maatregelen moeten met volledige inachtneming van de toepasselijke WTO-voorschriften worden genomen en moeten op een eerlijk en transparant systeem gebaseerd zijn.
2. Onverminderd artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.4 van de SCM- Overeenkomst waarborgt elke Partij dat zo spoedig mogelijk na de instelling van voorlopige maatregelen en vóór de definitieve vaststelling ervan, de belangrijkste feiten en overwegingen die ten grondslag liggen aan een beslissing tot toepassing van definitieve maatregelen, volledig en duidelijk worden meegedeeld. Die mededeling moet schriftelijk geschieden, en er moet de belanghebbenden voldoende tijd worden gelaten om hun opmerkingen in te dienen.
3. Voor zover zulks niet tot onnodige vertraging van het onderzoek leidt, krijgen belanghebbenden de gelegenheid te worden gehoord opdat zij bij het onderzoek naar handelsbeschermende maatregelen hun standpunt kenbaar kan maken.
ARTIKEL 5.4
Overweging van algemeen belang
1. Een Partij kan besluiten geen antidumping- of compenserende maatregelen toe te passen ten aanzien van de goederen van de andere Partij indien op basis van de informatie die overeenkomstig de vereisten van de wet- en regelgeving van die Partij gedurende het onderzoek beschikbaar is gesteld, kan worden geconcludeerd dat het niet in het algemeen belang is dergelijke maatregelen toe te passen.
2. Bij de uiteindelijke beslissing over de instelling van rechten houdt elke Partij, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, rekening met de informatie die wordt verstrekt door de desbetreffende belanghebbenden, waaronder de interne bedrijfstak, importeurs en hun representatieve verenigingen, representatieve gebruikers en representatieve consumentenorganisaties.
ARTIKEL 5.5
Regel van het laagste recht
Wanneer een Partij een antidumpingrecht op de goederen van de andere Partij instelt, mag dit recht niet hoger zijn dan de dumpingmarge. Indien een recht lager dan de dumpingmarge toereikend is om de schade voor de interne bedrijfstak weg te nemen, stelt de Partij dit lagere recht vast in overeenstemming met haar wet- en regelgeving.