Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 15024/1/22 REV 1. Subject Codes: DRS 64 SUSTDEV 203 CODEC 1793 COMPET 928. Heading: NOTA. Originator: het Comité van permanente vertegenwoordigers (1e deel). Recipient: Raad. Subject: Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 - Algemene oriëntatie. Commission Document Number: 6533/22. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 30 november 2022. Interinstitutional Files: 2022/0051(COD). Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 5750428780176886325_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Interinstitutioneel dossier: 2022/0051(COD)
Xxxxxxx, 00 november 2022 (OR. en)
15024/1/22
REV 1
DRS 64
SUSTDEV 203
CODEC 1793
COMPET 928
NOTA
van: het Comité van permanente vertegenwoordigers (1e deel) aan: Raad
nr. Comdoc.: 6533/22
Betreft: Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937
- Algemene oriëntatie
I. INLEIDING
1. De Commissie heeft op 23 februari 2022 bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel ingediend voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/19371.
2. De voorgestelde richtlijn, die gebaseerd is op de artikelen 50 en 114 VWEU, legt de verplichtingen van ondernemingen vast met betrekking tot feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu wat betreft hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten in de waardeketen die worden uitgevoerd door entiteiten waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft. Ze bevat ook regels over de aansprakelijkheid voor schendingen van deze verplichtingen.
1 Doc. 6533/22 + ADD 1.
3. Met de voorgestelde richtlijn wordt beoogd een horizontaal kader vast te stellen ter bevordering van de bijdrage van ondernemingen die actief zijn op de interne markt tot de verwezenlijking van de transitie van de Unie naar een klimaatneutrale en groene economie in overeenstemming met de Europese Green Deal en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.
4. De Commissie juridische zaken (JURI) van het Europees Parlement heeft Xxxx Xxxxxxx (S&D, NL) aangewezen als rapporteur over het voorstel, en acht commissies zijn om advies verzocht, namelijk de Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE), de Commissie interne markt en consumentenbescherming (IMCO), de Commissie industrie, onderzoek en energie (ITRE), de Commissie buitenlandse zaken (AFET), de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (ENVI), de Commissie economische en monetaire zaken (ECON), de Commissie internationale handel (INTA) en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL), de laatste vijf zijnde medeverantwoordelijke commissies. De Commissie XXXX zal naar verwachting eind maart 2023 over haar amendementen op het Commissievoorstel stemmen en haar goedkeuring hechten aan het onderhandelingsmandaat, dat naar verwachting tijdens de plenaire vergadering in mei 2023 ter stemming zal worden gebracht.
5. Het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité is op 14 juli 2022 goedgekeurd2.
II. WERKZAAMHEDEN IN DE RAAD
6. De Raad heeft tijdens zijn zitting van 24 februari 2022 geluisterd naar een presentatie van de Commissie over de inhoud en het doel van de voorgestelde richtlijn.
7. Op 24 oktober 2022 is de Raad Milieu, op verzoek van de Belgische delegatie, gesteund door de Spaanse delegatie, geïnformeerd over de werkzaamheden en de vorderingen met betrekking tot de voorgestelde richtlijn.
2 Doc. 11489/22.
8. Het Comité van permanente vertegenwoordigers heeft op 26 oktober 2022 sturing voor verdere besprekingen verstrekt. Voortbouwend op de standpunten van de delegaties, die verder werden uitgewerkt in de Groep vennootschapsrecht, heeft het voorzitterschap het Comité van permanente vertegenwoordigers op 18 november 2022 een herziene compromis- tekst voorgelegd met het oog op de opstelling van een algemene oriëntatie over het voorstel. In die vergadering werd echter bevestigd dat de delegaties het wel over het grootste deel van het voorstel eens waren, maar dat hun standpunten over een klein aantal punten nog steeds uiteenliepen.
9. Op basis van de standpunten die tijdens die vergadering naar voren werden gebracht, is het voorzitterschap tijdens de vergadering van het Comité van permanente vertegenwoordigers van 25 november 2022 met een nieuwe compromistekst gekomen om de opstelling van de algemene oriëntatie over de tekst te kunnen afronden. Sommige delegaties hadden nog steeds bedenkingen, vooral bij de nieuwe definitie van "keten van activiteiten" in artikel 3, punt g). Het voorzitterschap heeft voor die bepaling een herziene compromistekst voorgelegd, die brede steun kreeg en die in document ST 15024/22 is opgenomen met het oog op een algemene oriëntatie tijdens de Raad Concurrentievermogen op 1 december 2022. Sommige delegaties handhaven een studievoorbehoud bij de compromistekst.
10. Na de bespreking tijdens de vergadering van het Comité van permanente vertegenwoordigers van 25 november 2022 bleven sommige delegaties het belangrijke punt met betrekking tot de dekking van door de gereglementeerde financiële ondernemingen verleende financiële diensten aan de orde stellen. Aangezien de standpunten van sommige lidstaten sinds die vergadering zijn geëvolueerd, was het voorzitterschap van oordeel dat het Comité van permanente vertegenwoordigers dit belangrijke punt in aanloop naar de Raad Concurrentie- vermogen verder moet bespreken.
11. Tijdens de vergadering van het Comité van permanente vertegenwoordigers van
30 november 2022 is een nieuw compromis van het voorzitterschap besproken met betrekking tot de dekking van door gereglementeerde financiële ondernemingen verleende financiële diensten in het richtlijnvoorstel. Sommige delegaties bleven bedenkingen maken en handhaafden een studievoorbehoud bij de tekst. Tot slot heeft het voorzitterschap het voorgestelde compromis in de geconsolideerde compromistekst opgenomen en dat op
1 december 2022 aan de Raad (Concurrentievermogen) toegezonden met het oog op een akkoord over een algemene oriëntatie. De herziene compromistekst van het voorzitterschap zoals die eruitziet na de vergadering van het Coreper van 30 november 2022 staat in de bijlage bij deze nota. Wijzigingen ten opzichte van de tekst die reeds bij de Raad is ingediend3, zijn als volgt aangegeven: onderstreepte vette druk voor toevoegingen en […] voor geschrapte tekst.
III. BELANGRIJKSTE ELEMENTEN VAN HET COMPROMIS
A. Toepassingsgebied (artikel 2)
12. In artikel 2 wordt het personele toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn vastgesteld en worden de criteria vastgelegd om te bepalen welke ondernemingen passende zorgvuldigheid zouden moeten betrachten (artikel 2, leden 1 en 2). De criteria zijn gebaseerd op het aantal werknemers en de wereldwijde netto-omzet van EU-ondernemingen, en, voor ondernemingen van buiten de EU, op de netto-omzet die in de Unie wordt gegenereerd. Aan deze criteria moet worden voldaan op het niveau van individuele ondernemingen, zoals voorgesteld door de Commissie, weliswaar gedurende twee opeenvolgende boekjaren. Ook is er een bepaling ingevoerd op grond waarvan ondernemingen op groepsniveau aan bepaalde zorgvuldigheids- verplichtingen kunnen voldoen (artikel 4a).
13. Wat ondernemingen van buiten de EU betreft: indien zij voldoen aan het criterium van de in de Unie gegenereerde netto-omzet, zouden zij binnen het personele toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn vallen, ongeacht of zij een bijkantoor of een dochteronderneming hebben in de Unie. In artikel 21, lid 1a, is een nieuwe bepaling opgenomen op grond waarvan de Commissie een beveiligd systeem dient op te zetten voor de uitwisseling van informatie over de in de Unie gegenereerde netto-omzet van ondernemingen van buiten de EU die geen bijkantoor in de EU of bijkantoren in verschillende lidstaten hebben, met als doel te bepalen welke de bevoegde lidstaat is.
3 Doc. 15024/22.
14. De algemene logica van het toepassingsgebied en de drempels voor het aantal werknemers en de netto-omzet zijn behouden zoals ze in het voorstel van de Commissie stonden. De compromistekst bevat echter ook een introductieclausule en een "vacatio legis" van 1 jaar tussen het einde van de omzettingstermijn en de toepassing van de regels van de voorgestelde richtlijn (artikel 30), teneinde de evenredigheid van de nieuw ingevoerde regels te waarborgen, zoals door vele delegaties werd bepleit. Daarom zijn de regels van de voorgestelde richtlijn vanaf drie jaar na de inwerkingtreding ervan eerst van toepassing op zeer grote ondernemingen met meer dan 1 000 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van 300 miljoen EUR, of, wat ondernemingen van buiten de EU betreft, een in de Unie gegenereerde netto-omzet van 300 miljoen EUR.
15. Om het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn verder te verduidelijken, is de lijst van sectoren met een hoog risico (artikel 2, lid 1, punt b)) aangevuld met een nieuwe bijlage (bijlage II) met de NACE-codes voor de in de lijst opgenomen sectoren.
16. Artikel 2 gaat vergezeld van een gedetailleerde evaluatieclausule (artikel 29) op grond waarvan de Commissie verslag uitbrengt en evalueert of de drempels voor het aantal werknemers en de netto-omzet, de lijst van sectoren met een hoog risico en het criterium van de in de EU gegenereerde netto-omzet wat ondernemingen van buiten de EU betreft, in de toekomst moeten worden herzien. Voorts moet de Commissie ook rapporteren en evalueren of de individuele aanpak niet moet worden veranderd in een geconsolideerde aanpak, en of het personele toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn moet worden herzien zodat andere rechtspersonen die zijn opgericht als andere rechtsvormen dan die waarin de voorgestelde richtlijn momenteel voorziet, ook onder de richtlijn vallen.
B. Definities (artikel 3)
i. Zakenpartner (artikel 3, punten e) en f))
17. De definitie van "gevestigde zakelijke relatie", als voorgesteld door de Commissie, is uit artikel 3, punt f), geschrapt omdat van het hele concept is afgestapt. In plaats daarvan wordt alleen de definitie van "zakenpartner" in artikel 3, punt e), gebruikt ("zakelijke relatie" als voorgesteld door de Commissie). Met het oog op haalbaarheid voor ondernemingen en aanpassing aan het internationale kader is de op risico's gebaseerde aanpak versterkt in het voorstel, voornamelijk door wijziging van artikel 6 (in kaart brengen en diepgaand analyseren van negatieve effecten) en de invoering van een nieuw artikel 6a inzake prioritering van negatieve effecten. Wanneer het niet mogelijk is alle negatieve effecten tegelijkertijd aan te pakken, dienen ondernemingen de negatieve effecten te prioriteren op basis van de ernst en de waarschijnlijkheid ervan, en eerst de belangrijkste aan te pakken en vervolgens de minder belangrijke. De ernst van een negatief effect wordt beoordeeld aan de hand van de zwaarte ervan, het aantal getroffen personen of de omvang van het milieu-effect, en de moeilijkheid om de situatie van vóór het effect te herstellen.
ii. Keten van activiteiten (artikel 3, punt g))
18. De term "waardeketen" in het voorstel van de Commissie is vervangen door de neutrale term "keten van activiteiten" om de uiteenlopende standpunten van de lidstaten weer te geven met betrekking tot de vraag of de volledige "waardeketen" moet worden bestreken, dan wel of het toepassingsgebied moet worden beperkt tot de "toeleveringsketen", en om verwarring met reeds bestaande definities te voorkomen, aangezien de inhoud van de term is gewijzigd.
19. Wat de inhoud van de "keten van activiteiten" betreft, is in de compromistekst het concept van een volledige "waardeketen" eerder naar het concept van de toeleveringsketen verschoven, doordat de fase van het gebruik van de producten of diensten van de onderneming volledig buiten beschouwing is gelaten. Met het oog op meer rechtszekerheid is in de voorgestelde definitie van "keten van activiteiten" een lijst opgenomen van de activiteiten van de zakenpartners die onder de richtlijn vallen. Aangezien deze activiteiten reeds in overweging 18 waren vermeld, heeft het voorzitterschap ze naar het dispositief verplaatst. Voorts is voor producten die aan uitvoercontrole onderworpen zijn (namelijk producten voor tweeërlei gebruik en wapentuig) een vrijstelling toegevoegd met betrekking tot de verdeling, het vervoer, de opslag en de verwijdering daarvan. Tijdens de vergadering van het Comité van permanente vertegenwoordigers van 25 november 2022 zijn verdere wijzigingen aangebracht om de stroomopwaartse en stroomafwaartse delen van de definitie te verduidelijken.
C. Gereglementeerde financiële ondernemingen (artikel 2, lid 8, artikel 3, punten a) en g), artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 6, artikel 8, lid 7, artikel 10, lid 2, en artikel 29, punt ca))
20. Na verdere besprekingen tijdens de vergadering van het Comité van permanente vertegenwoordigers van 30 november 2022 over de dekking van door gereglementeerde financiële ondernemingen verleende financiële diensten , is een compromistekst gepresenteerd om tegemoet te komen aan de resterende bezwaren van sommige delegaties, waarbij de beslissing om de financiële diensten van gereglementeerde financiële ondernemingen al dan niet op te nemen, aan elke lidstaat wordt overgelaten bij de omzetting van de richtlijn. In dit verband zijn wijzigingen aangebracht in artikel 2, lid 8, artikel 3,
punt g), artikel 10, lid 2, en artikel 29, punt ca). De bijbehorende overwegingen 19, 34, 36b, 39, 41b, 43 en 70 zijn dienovereenkomstig gewijzigd.
21. Met betrekking tot de definitie van gereglementeerde financiële ondernemingen die onder de voorgestelde richtlijn zouden vallen, zijn in de compromistekst financiële producten (d.w.z. alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) en instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's)) buiten beschouwing gelaten. De lidstaten kregen de mogelijkheid de voorgestelde richtlijn niet toe te passen op pensioeninstellingen die volgens het toepasselijke EU-recht als socialezekerheidsregelingen worden beschouwd.
22. De definitie van "keten van activiteiten" met betrekking tot gereglementeerde financiële ondernemingen is gewijzigd om duidelijkheid te verschaffen over de vraag welke financiële diensten op basis van de richtlijn kunnen worden geleverd, indien de lidstaat besluit de richtlijn toe te passen op de verlening van die financiële diensten, waarbij beleggings- activiteiten vanwege hun specifieke kenmerken buiten beschouwing zijn gelaten. Indien de lidstaat niet besluit de richtlijn toe te passen op de verlening van financiële diensten door gereglementeerde financiële ondernemingen (om het stroomafwaartse deel van de keten van activiteiten te dekken), moet de keten van activiteiten voor gereglementeerde financiële ondernemingen dezelfde zijn als voor de overige ondernemingen uit andere economische sectoren.
23. Indien de lidstaat besluit de richtlijn toe te passen op de verlening van financiële diensten door gereglementeerde financiële ondernemingen, moet van de gereglementeerde financiële ondernemingen worden vereist dat zij de negatieve effecten op de activiteiten van hun handelspartners alleen in kaart moeten brengen voordat zij de financiële dienst verlenen (artikel 6, lid 3). Bijgevolg is in artikel 10, lid 2, een vrijstelling ingevoerd van de verplichting om de negatieve effecten te monitoren, zodat ondernemingen met betrekking tot de activiteiten van hun zakenpartners waaraan zij financiële diensten verlenen alleen de negatieve effecten moeten monitoren die vóór het verlenen van de financiële dienst werden vastgesteld.
24. De laatste reeks wijzigingen op dit punt werd ingevoerd met het oog op het aanpakken van de verplichting voor gereglementeerde financiële ondernemingen om een zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen (artikel 7, lid 6, en artikel 8, lid 7), indien geen van de genomen passende maatregelen om het negatieve effect aan te pakken, succesvol is geweest. In afwijking van deze algemene verplichting mogen gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten verlenen, niet worden verplicht de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen. In dat geval monitort de onderneming evenwel het negatieve effect en blijft zij zich inspannen om dit aan te pakken.
D. Bestrijding van klimaatverandering (artikel 15)
25. Op verzoek van veel lidstaten is de tekst van de bepaling over bestrijding van klimaatverandering zo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met de richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven (CSRD), die binnenkort zal worden vastgesteld, met inbegrip van een specifieke verwijzing naar die richtlijn, om problemen met de juridische interpretatie ervan te vermijden en tegelijkertijd te voorkomen dat de verplichtingen van ondernemingen uit hoofde van dit artikel worden verruimd.
26. Vanwege de grote bezorgdheid van de lidstaten over de door de Commissie voorgestelde bepaling waarbij de variabele beloning van bestuurders wordt gekoppeld aan hun bijdrage aan de bedrijfsstrategie van de onderneming en het belang en de duurzaamheid op lange termijn, is deze bepaling geschrapt (artikel 15, lid 3). De vorm en de structuur van de beloning van bestuurders vallen in de eerste plaats onder de bevoegdheid van de onderneming en haar bevoegde organen of aandeelhouders. De delegaties vroegen om de verschillende corporate- governancesystemen in de Unie ongemoeid te laten; deze weerspiegelen immers de verschillende standpunten van de lidstaten ten aanzien van de rol van ondernemingen en hun organen bij het bepalen van de beloning van bestuurders.
E. Civielrechtelijke aansprakelijkheid (artikel 22)
27. Artikel 22 is ingrijpend gewijzigd om te zorgen voor juridische duidelijkheid en zekerheid voor ondernemingen en om onredelijke inmenging in de rechtsstelsels van de lidstaten inzake onrechtmatige daad te voorkomen. De vier voorwaarden die moeten zijn vervuld opdat een onderneming aansprakelijk kan worden gesteld – schade die is toegebracht aan een natuurlijke of rechtspersoon, schending van de verplichting, het oorzakelijk verband tussen de schade en de schending van de verplichting en schuld (opzet of onachtzaamheid) – werden verduidelijkt in de tekst en het element van schuld werd erin opgenomen.
28. Voorts werd in de compromistekst uitdrukkelijk voorzien in het recht op volledige vergoeding van slachtoffers van negatieve effecten op de mensenrechten of op het milieu. Anderzijds mag het recht op volledige vergoeding niet leiden tot overcompensatie, bijvoorbeeld door middel van schadevergoeding met een punitief karakter.
29. Voorts zijn de hoofdelijke aansprakelijkheid van ondernemingen en dochterondernemingen of zakenpartners en het prevaleren van de civielrechtelijke-aansprakelijkheidsregels verduidelijkt. Dankzij al deze toelichtingen en verduidelijkingen kon de waarborg voor ondernemingen die contractuele garanties van hun indirecte zakenpartners trachtten te verkrijgen, worden geschrapt na sterke kritiek op deze bepaling omdat zij sterk afhankelijk is van contractuele garanties.
F. Plichten van bestuurders (artikelen 25 en 26)
30. Het voorstel van de Commissie regelde de zorgplicht van bestuurders (artikel 25) en voorzag in de plicht voor bestuurders van EU-ondernemingen om de zorgvuldigheidsmaatregelen op te stellen en hierop toezicht te houden en om de bedrijfsstrategie aan te passen om rekening te houden met de vastgestelde negatieve effecten en de genomen zorgvuldigheidsmaatregelen (artikel 26).
31. Vanwege de ernstige bezorgdheid van de lidstaten die artikel 25 beschouwden als een ongepaste inmenging in de nationale bepalingen betreffende de zorgplicht van bestuurders, en als een mogelijke ondermijning van de plicht van bestuurders om in het belang van de onderneming te handelen, zijn de bepalingen uit de tekst geschrapt.
32. Aangezien de inhoud van artikel 26 nauw verband hield met het zorgvuldigheidsproces, werd het artikel geschrapt en werden de belangrijkste elementen ervan verplaatst naar de bepaling over het integreren van passende zorgvuldigheid in het beleid en in de risicobeheersystemen van de onderneming (artikel 5, lid 3), rekening houdend met de verscheidenheid aan corporate-governancesystemen en de vrijheid van ondernemingen om hun interne aangelegenheden te regelen.
G. Bijlage I en definities van negatieve effecten (artikel 3, punten b) en c))
33. Bijlage I bij de voorgestelde richtlijn is ingrijpend gewijzigd, met als voornaamste doel de verplichtingen zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk te maken voor ondernemingen en tegelijkertijd een juridisch solide basis te waarborgen. De logica van bijlage I bestaat in een opsomming van specifieke rechten en verbodsbepalingen waarvan de schending een negatief effect op de mensenrechten (artikel 3, punt c)) of een negatief milieu-effect (artikel 3, punt b)) vormt. Om beter te begrijpen hoe deze rechten en verbodsbepalingen moeten worden geïnterpreteerd, worden in bijlage I de internationale instrumenten vermeld die als referentiepunt dienen.
34. Ter waarborging van de legitimiteit van het vermelden van internationale instrumenten die alleen voor de staten juridisch bindend zijn, bestaat de algemene logica van bijlage I erin dat deze alleen betrekking heeft op internationale instrumenten die door alle lidstaten zijn geratificeerd. Over het geheel genomen vermeldt bijlage I bij de compromistekst alleen verplichtingen en verbodsbepalingen die door ondernemingen, en niet alleen door staten, kunnen worden nageleefd.
35. Het mensenrechtengedeelte van bijlage I heeft alleen betrekking op juridisch bindende internationale instrumenten die in het internationale kader als minimumlijst van instrumenten worden erkend. Wat het milieugedeelte van bijlage I betreft, is een beperkt aantal aanvullende specifieke verplichtingen en verbodsbepalingen in het kader van internationale milieu- instrumenten toegevoegd, waarvan de schending tot een negatief milieu-effect leidt.
36. Bovendien zijn de definities van "negatief milieu-effect" en "negatief effect op de mensenrechten" verduidelijkt. Voorts is de zogenaamde "vangnetbepaling" in het voorstel van de Commissie gehandhaafd om de ondeelbaarheid van de mensenrechten te waarborgen, maar ze is omstandig verduidelijk om een maximale voorspelbaarheid voor bedrijven te waarborgen.
IV. CONCLUSIE
Gezien het bovenstaande is het voorzitterschap van oordeel dat de tekst een evenwichtig compromis tussen de standpunten van de delegaties vormt. De Raad wordt derhalve verzocht op basis van de tekst in de bijlage een algemene oriëntatie overeen te komen tijdens de zitting van de Raad (Concurrentievermogen) op 1 december 2022 en het voorzitterschap opdracht te geven over dit dossier in onderhandeling te treden met het Europees Parlement.
BIJLAGE
2022/0051 (COD)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, lid 1, artikel 50, lid 2, punt g), en artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité4,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt:
(1) De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en naleving van de mensenrechten als opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze kernwaarden vormden de inspiratie voor de oprichting van de Unie, alsook voor de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, en respect voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en internationaal recht moet als leidraad dienen voor de handelingen van de Unie op internationaal niveau. Dergelijke handelingen omvatten het stimuleren van de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.
4 PB C van ,blz. .
(2) Een hoge mate van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en bevordering van de Europese kernwaarden behoren tot de prioriteiten van de Unie, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie over "De Europese Green Deal"5. Deze doelstellingen vereisen de betrokkenheid, niet alleen van de overheidsinstanties, maar ook van particuliere actoren, met name ondernemingen.
(3) In haar mededeling over "Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie"6 heeft de Commissie zich ertoe verbonden de sociale markteconomie van Europa naar een hoger niveau te tillen om te komen tot een rechtvaardige overgang naar duurzaamheid. Deze richtlijn zal ook bijdragen aan de Europese pijler van sociale rechten, waarin de rechten die eerlijke arbeidsomstandigheden waarborgen worden bevorderd. Hij maakt deel uit van de beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie met betrekking tot de bevordering van fatsoenlijk werk wereldwijd, ook in mondiale waardeketens, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie over fatsoenlijk werk wereldwijd7.
(4) Het gedrag van ondernemingen in alle sectoren van de economie is van doorslaggevend belang voor succes bij het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, aangezien ondernemingen in de Unie, en vooral grote ondernemingen, afhankelijk zijn van mondiale waardeketens. Ook ondernemingen hebben er belang bij mensenrechten en het milieu te beschermen, met name gezien de toenemende bezorgdheid van consumenten en beleggers over deze kwesties. Er bestaan al verschillende initiatieven ter bevordering van ondernemingen die een waardegerichte transformatie ondersteunen, zowel op het niveau van de Unie8 als op nationaal niveau9.
5 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, De Europese Green Deal (COM/2019/640 final).
6 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie (COM/2020/14 final).
7 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel (COM(2022) 66 final).
8 "Enterprise Models and the EU agenda (Ondernemingsmodellen en de EU-agenda), CEPS Policy Insights, nr. PI2021-02, januari 2021.
9 Bijvoorbeeld xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxx
(5) In bestaande internationale normen over verantwoord ondernemen wordt gespecificeerd dat ondernemingen de mensenrechten moeten beschermen en wordt vermeld hoe zij de bescherming van het milieu in hun activiteiten en waardeketens moeten aanpakken. In de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties10 wordt de verantwoordelijkheid van ondernemingen erkend om passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten toe te passen door de negatieve effecten van hun activiteiten op de mensenrechten vast te stellen, te voorkomen en te beperken en door te verantwoorden hoe zij die effecten aanpakken. In deze leidende beginselen wordt vermeld dat bedrijven mensenrechtenschendingen moeten voorkomen en negatieve effecten op de mensenrechten die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of die verband houden met hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen en hun directe en indirecte zakelijke relaties, moeten aanpakken.
(6) Het concept van passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten is gespecificeerd en verder ontwikkeld in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen11, waarbij de toepassing van passende zorgvuldigheid werd uitgebreid naar milieu- en governance- kwesties. De OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen en de sectorspecifieke richtsnoeren12 zijn internationaal erkende kaders waarin praktische stappen inzake passende zorgvuldigheid worden vastgelegd om ondernemingen te helpen feitelijke en potentiële effecten vast te stellen, te voorkomen en te verlichten en te verantwoorden hoe zij feitelijke en potentiële effecten in hun activiteiten, toeleveringsketens en andere zakelijke relaties aanpakken. Het concept van passende zorgvuldigheid is ook opgenomen in de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), "Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy".13
10 Verenigde Naties, "Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations "Protect, Respect and Remedy" Framework" (Kader voor uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten "Beschermen, respecteren en remediëren" van de Verenigde Naties), 2011, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx_xx.xxx.
11 OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, geactualiseerde editie van 2011, beschikbaar op xxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxxx.xxx/xxxxxxxxxx/xxxxx://xxxxxxxxxxxxx.xxxx.xxx/xxxxxxxxxxxxx/.
12 OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen, 2018, en sectorspecifieke richtsnoeren, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxxxx/xxx-xxxxxxxxx-xxxxxxxx-xxx-xxxxxxxxxxx- business-conduct.htm.
13 Internationale Arbeidsorganisatie, "Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy" (Driepartijenverklaring van beginselen betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid), vijfde editie, 2017, beschikbaar op: xxxxx://xxx.xxx.xxx/xxxxxx/Xxxxxxxxxxxx/XXXX_000000/xxxx--xx/xxxxx.xxx.
(7) De doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties14, die in 2015 zijn vastgesteld door alle lidstaten van de Verenigde Naties, bevatten de doelstellingen om permanente, inclusieve en duurzame economische groei te bevorderen. De Unie heeft zich ten doel gesteld de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN te behalen. De particuliere sector draagt bij aan dit streven.
(8) In internationale overeenkomsten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waar de Unie en de lidstaten partij bij zijn, zoals de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaat- verandering, aangenomen op 12 december 2015 (de "Overeenkomst van Parijs")15 en het recente Klimaatpact van Glasgow16, worden precieze trajecten beschreven om klimaat- verandering aan te pakken en de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van alle partijen die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector, met name de investeringsstrategieën ervan, wordt als centraal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.
14 xxxxx://xxx.xx.xxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/.
15 PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
16 Klimaatpact van Glasgow, vastgesteld op 13 november 2021 op COP26 in Glasgow, xxxxx://xxxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxx/xxx0000_X00_xxx.xxx.
(9) In Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad17 heeft de Unie zich er ook wettelijk toe verbonden uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en uiterlijk in 2030 de emissies met ten minste 55 % te verminderen. Beide verbintenissen vereisen een verandering van de wijze waarop ondernemingen produceren en aankopen. Het klimaat- doelstellingsplan voor 2030 van de Commissie18 bevat modellen van diverse emissiereducties die worden verlangd van verschillende economische sectoren, hoewel in alle scenario's alle sectoren aanzienlijke reducties moeten doorvoeren opdat de Unie haar klimaatdoelstellingen kan behalen. In het plan wordt ook benadrukt dat "veranderingen in de regels en praktijken van corporate governance, ook in verband met duurzame financiering, bedrijfsleiders en managers ertoe zullen brengen in hun handelingen en strategieën prioriteit te geven aan duurzaamheidsdoelstellingen". In de mededeling van de Commissie uit 2019 over de Europese Green Deal19 wordt vermeld dat alle handelingen en beleidsmaatregelen van de Unie gecombineerd moeten worden om de Unie een succesvolle en rechtvaardige overgang naar een duurzame toekomst te helpen bereiken. Er wordt ook vermeld dat duurzaamheid verder moet worden geïntegreerd in het kader van corporate governance.
(10) Volgens de mededeling van de Commissie over "Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen"20, waarin de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering wordt gepresenteerd, moeten nieuwe investerings- en beleidsbeslissingen klimaatgeïnformeerd en toekomstbestendig zijn, ook voor grotere bedrijven die waardeketens beheren. Deze richtlijn moet verenigbaar zijn met die strategie. Er moet eveneens verenigbaarheid zijn met
Richtlijn […] van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU betreffende toezichtbevoegdheden, sancties, bijkantoren in derde landen en milieu-, sociale en governancerisico's (richtlijn kapitaalvereisten)21, waarin duidelijke vereisten worden vastgesteld voor de governanceregels van banken, met inbegrip van kennis over sociale, milieu- en governancerisico's op het niveau van de raad van bestuur.
17 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 ("Europese klimaatwet") (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
18 SWD(2020) 176 final.
19 COM/2019/640 final.
20 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (COM/2021/82 final), beschikbaar op xxxxx://xxx-xxx.xxxxxx.xx/xxxxx- content/NL/TXT/?uri=COM:2021:82:FIN
21 PB C […] van […], blz. […].
(11) Het actieplan voor een circulaire economie22, de EU-biodiversiteitsstrategie23, de "van boer tot bord"-strategie24 en de strategie voor duurzame chemische stoffen25 en de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa26, Industry 5.027 en het actieplan voor de Europese pijler van sociale xxxxxxx00 en de evaluatie van het handelsbeleid 202129 bevatten initiatieven inzake duurzame corporate governance.
(12) Deze richtlijn is in overeenstemming met het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-202430. Het versterken van de verbintenis van de Unie om de wereldwijde uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en andere toepasselijke internationale richtlijnen zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, onder meer door toepasselijke normen voor passende zorgvuldigheid te bevorderen, wordt in dit actieplan als prioriteit aangemerkt.
22 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020) 98 final).
23 Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020) 380 final).
24 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een "van boer tot bord"- strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020) 381 final).
25 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu (COM(2020) 667 final).
26 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa (COM(2021) 350 final).
27 Industry 5.0; xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxx/xxxxxxxx-xxx-xxxxxxxxxx/xxxxxxxx-xxxx/xxxxxxxxxx- research-and-innovation/industry-50_nl
28 xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxx/xxxx/xxxxxxxx-xxxxxx-xx-xxxxxx-xxxxxx/xx/
29 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid (COM (2021) 66 final).
30 Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad, Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 (JOIN (2020) 5 final).
(13) In zijn resolutie van 10 maart 2021 roept het Europees Parlement de Commissie op om Unieregels voor te stellen voor een omvangrijke zorgvuldigheidsverplichting in het bedrijfsleven31. In de conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens van 1 december 202032 werd de Commissie opgeroepen een voorstel voor een rechtskader op Unieniveau op te stellen over duurzame corporate governance, met inbegrip van sectoroverschrijdende zorgvuldigheidsverplichtingen voor het bedrijfsleven in mondiale toeleveringsketens. Het Europees Parlement roept in zijn verslag op eigen initiatief over duurzame corporate governance dat op 2 december 2020 is vastgesteld, ook op tot een verduidelijking van de plichten van bestuurders. In hun gezamenlijke verklaring over EU-wetgevingsprioriteiten voor 202233 hebben het Europees Parlement,
de Raad van de Europese Unie en de Commissie zich ertoe verbonden om werk te maken van een economie die werkt voor de mensen en om het regelgevingskader inzake duurzame corporate governance te verbeteren.
(14) Het doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat ondernemingen die actief zijn op de interne markt, bijdragen aan duurzame ontwikkeling en de overgang naar duurzaamheid van economieën en samenlevingen door potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in verband met de eigen activiteiten van ondernemingen, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun zakenpartners in de ketens van werkzaamheden van de ondernemingen vast te stellen, te voorkomen, in te perken, te beëindigen of tot een minimum te beperken. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de mensenrechten en het milieu uit hoofde van het internationaal recht te eerbiedigen en te beschermen.
31 Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (2020/2129(INL)), P9_TA(2021)0073, beschikbaar op xxxxx://xxx- xxx.xxxxxx.xx/xxxxx-xxxxxxx/XX/XXX/?xxxxXXXXX:00000XX0000.
32 Conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens, 1 december 2020 (doc. 13512/20).
33 Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022, beschikbaar op xxxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxx_xxxxxxxxxxx_0000.xxx.
(14a) Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Unie onverlet.
Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere wetgevingshandeling van de Unie die dezelfde doelstellingen nastreeft en voorziet in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, moeten de bepalingen van de andere wetgevings- handeling van de Unie voorrang hebben wat deze strijdigheid betreft en moeten zij van toepassing zijn op die specifieke verplichtingen. Voorbeelden van deze verplichtingen in wetgevingshandelingen van de Unie zijn verplichtingen in Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (de verordening inzake conflictmineralen)34, [het voorstel voor een batterijenverordening35] of [het voorstel voor een verordening betreffende ontbossingsvrije toeleveringsketens36].
(14b) Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de pensioen- en socialezekerheids- regelingen in de verschillende lidstaten, moeten de lidstaten beslissen of zij deze richtlijn al dan niet toepassen op hun pensioeninstellingen die krachtens het toepasselijke Unierecht socialezekerheidsstelsels beheren.
34 Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
35 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (COM (2020) 798 final).
36 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (COM(2021) 706 final).
(15) Ondernemingen moeten passende stappen ondernemen om zorgvuldigheidsmaatregelen op te stellen en uit te voeren, met betrekking tot hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen, evenals hun directe en indirecte zakenpartners in hun ketens van activiteiten, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Deze richtlijn mag van ondernemingen niet verlangen dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten nooit zullen voorkomen of dat zij zullen worden beëindigd. Bijvoorbeeld met betrekking tot zakenpartners waar de negatieve effecten voortvloeien uit overheidsmaatregelen, kan het zijn dat de onderneming niet in staat is om dergelijke resultaten te behalen. Daarom moeten de belangrijkste verplichtingen in deze richtlijn "middelenverbintenissen" zijn. De onderneming moet de passende maatregelen nemen waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij in de omstandigheden van een specifiek geval zullen leiden tot preventie of beperking tot een minimum van de negatieve effecten. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de bedrijfs- activiteiten en de keten van activiteiten van de onderneming, de sector of het geografisch gebied waarin de zakenpartners actief zijn, de bevoegdheid van de onderneming om haar directe en indirecte zakenpartners te beïnvloeden en het feit of de onderneming haar invloed zou kunnen vergroten.
(16) Het in deze richtlijn beschreven proces van passende zorgvuldigheid moet de zes stappen omvatten die zijn gedefinieerd in de OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid en verantwoord ondernemen die zorgvuldigheidsmaatregelen omvatten om negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten vast te stellen en aan te pakken. Het betreft de volgende stappen: 1) integratie van passende zorgvuldigheid in beleidsmaatregelen en managementsystemen, 2) vaststelling en beoordeling van negatieve effecten op de mensenrechten en van negatieve milieueffecten, 3) preventie, beëindiging of minimalisering van feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten, en negatieve milieueffecten, 4) beoordeling van de doeltreffendheid van maatregelen, 5) communicatie,
6) verstrekking van herstel.
(16a) Om passende zorgvuldigheid doeltreffender te maken en de lasten voor ondernemingen te verminderen, moeten zij het recht hebben om middelen en informatie te delen binnen hun respectieve groep ondernemingen en met andere juridische entiteiten, in overeenstemming met het bestaande nationale en Unierecht. Bovendien moet het de moederonderneming die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, worden toegestaan om ook namens haar dochterondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, aan bepaalde zorgvuldigheidsverplichtingen te voldoen. Aangezien de moederonderneming deze zorgvuldigheidsverplichtingen namens dochterondernemingen zou nakomen, mag van de dochterondernemingen alleen worden verlangd dat zij voldoen aan de verplichtingen die vanwege de aard ervan op het niveau van de dochteronderneming moeten worden nagekomen. De mogelijkheid om de verplichtingen op groepsniveau na te komen moet worden beperkt tot moeder- en dochterondernemingen die beide onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Deze beperking is noodzakelijk voor de administratieve handhaving wanneer, afgezien van de verplichtingen die door de dochterondernemingen moeten worden vervuld, de moederonderneming verantwoordelijk moet zijn voor het nakomen van de zorgvuldigheids- verplichtingen. De toezichthoudende autoriteit van de moederonderneming moet bevoegd zijn om de naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen van de hele groep te monitoren en te beoordelen, afgezien van de verplichtingen die bij de dochterondernemingen blijven, waar de bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de betrokken dochteronderneming moet zijn.
Indien de dochteronderneming niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, kan de moederonderneming niet de passende zorgvuldigheid aan de dag leggen namens de dochteronderneming, aangezien de dochteronderneming niet verplicht is passende zorgvuldigheid te betrachten. In dat geval moet de moederonderneming de activiteiten van de dochteronderneming dekken in het kader van haar eigen zorgvuldigheidsverplichtingen.
Indien de dochterondernemingen onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, maar de moederonderneming dat niet doet, moeten zij nog steeds middelen en informatie binnen de groep ondernemingen kunnen delen. Niettemin zouden de dochterondernemingen verantwoordelijk zijn voor het nakomen van zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.
(16b) De naleving van zorgvuldigheidsverplichtingen op groepsniveau mag geen afbreuk doen aan de civielrechtelijke aansprakelijkheid van dochterondernemingen ten aanzien van slachtoffers aan wie de schade is toegebracht. Indien aan de voorwaarden voor civielrechtelijke aansprakelijkheid is voldaan, zou de dochteronderneming aansprakelijk kunnen worden gesteld voor geleden schade, ongeacht of de zorgvuldigheidsverplichtingen zijn nagekomen door de dochteronderneming dan wel door de moederonderneming namens de dochteronderneming.
(16c) In overeenstemming met het bestaande Unierecht mogen ondernemingen of juridische entiteiten bij het delen van informatie om te voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet worden verplicht aan hun zakenpartner informatie bekend te maken die wordt beschouwd als een bedrijfsgeheim in de zin van Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad37.
(17) Negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten kunnen voorkomen in de eigen activiteiten van ondernemingen, in de activiteiten van hun dochterondernemingen en van hun zakenpartners in hun ketens van activiteiten, met name bij de inkoop van grondstoffen, bij de productie of bij de verwijdering van producten of afval. Opdat passende zorgvuldigheid een betekenisvol effect heeft, moet zij betrekking hebben op negatieve effecten op de mensenrechten en op negatieve milieueffecten die worden veroorzaakt tijdens het grootste deel van de levenscyclus van productie, gebruik en verwijdering van een product of de verlening van diensten, op het niveau van eigen activiteiten van ondernemingen, activiteiten van hun dochterondernemingen en hun zakenpartners in hun ketens van activiteiten.
37 Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).
(18) De keten van activiteiten moet activiteiten omvatten die verband houden met de productie en levering van goederen of de verlening van diensten door een onderneming, waaronder activiteiten van directe en indirecte zakenpartners die grondstoffen, producten en onderdelen van producten ontwerpen, winnen, vervaardigen, vervoeren, opslaan en leveren, of de onderneming diensten verlenen die nodig zijn om de activiteiten van de onderneming uit te voeren. De ketens van activiteiten moet ook activiteiten omvatten van directe en indirecte handelspartners die het product verdelen, vervoeren, opslaan en verwijderen, met inbegrip van onder meer de ontmanteling van het product, de recycling, compostering of het storten ervan, wanneer die activiteiten worden uitgevoerd voor de onderneming of voor rekening van de onderneming. De verwijdering van het product door consumenten moet worden uitgesloten om de haalbaarheid van zorgvuldigheidsverplichtingen te waarborgen. De ketens van activiteiten mag evenmin de verdeling, het vervoer, de opslag en de verwijdering omvatten van een product dat onderworpen is aan controle op de uitvoer van een lidstaat, d.w.z. de controle op de uitvoer uit hoofde van Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad38 of de controle op de uitvoer van wapens, munitie of oorlogsmateriaal onder nationale controle op de uitvoer, nadat de uitvoer van het product is toegestaan.
38 Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1).
(19) Voor gereglementeerde financiële ondernemingen moet[…] de definitie van "keten van activiteiten" […] ook de verlening van financiële diensten […] in de zin van deze richtlijn omvatten indien de lidstaat besluit deze richtlijn ook toe te passen op de verlening van dergelijke diensten. In dat geval moet de definitie van "keten van activiteiten" worden aangepast om rekening te houden met hun specifieke kenmerken, teneinde activiteiten te bestrijken die kapitaal toewijzen en verzekeringsdekking bieden aan de reële economie. Daarom is het passend om in de definitie van de term "keten van activiteiten" geen andere financiële diensten op te nemen dan die welke rechtstreeks resulteren in een toewijzing van kapitaal of in de dekking van risico's door middel van verzekering of herverzekering. Wat betreft gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten verlenen, moet de "keten van activiteiten" met betrekking tot de verlening van deze diensten worden beperkt tot de activiteiten van de tegenpartijen die deze diensten ontvangen, en van hun dochter- ondernemingen die voordeel halen uit de dienst, en waarvan de activiteiten verband houden met die dienst. De activiteiten van de zakenpartners in de ketens van activiteiten van die tegenpartijen dienen hier niet onder te vallen. Tegenpartijen die huishoudens of natuurlijke personen zijn die niet handelen in een professionele of zakelijke hoedanigheid, alsook kleine en middelgrote ondernemingen, mogen niet als onderdeel van de keten van activiteiten van de financiële onderneming worden beschouwd.
(20) […]
(21) In het kader van deze richtlijn moeten in de Unie gevestigde ondernemingen met gemiddeld meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn of hadden moeten worden opgesteld, passende zorgvuldigheid naleven, mits zij gedurende twee opeenvolgende boekjaren aan deze criteria voldoen. Voor ondernemingen die niet aan die criteria voldoen maar die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar meer dan 250 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR hadden en die actief zijn in een of meer sectoren met een bijzonder grote impact moet, mits zij gedurende twee opeenvolgende boekjaren aan deze criteria voldoen, passende zorgvuldigheid van toepassing zijn drie jaar na het einde van de overgangsperiode van deze richtlijn, zodat zij meer tijd hebben om zich aan te passen. Om te zorgen voor een evenredige belasting, moeten ondernemingen die actief zijn in die sectoren met een bijzonder grote impact, voldoen aan meer doelgerichte passende zorgvuldigheid. Uitzendkrachten, met inbegrip van die welke zijn gedetacheerd krachtens artikel 1, lid 3,
punt c), van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad39, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU van het Europees Parlement en de Raad40, moeten worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de inlenende onderneming.
Gedetacheerde werknemers krachtens artikel 1, lid 3, punten a) en b), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU, mogen alleen worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de onderneming van herkomst. Seizoenarbeiders moeten worden meegeteld bij de berekening van het aantal werknemers in verhouding tot het aantal maanden dat zij in dienst zijn.
39 Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
40 Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16).
(22) Om de prioriteitsgebieden van internationale actie voor het aanpakken van mensenrechten- en milieukwesties te weerspiegelen, moet de selectie van sectoren met een bijzonder grote impact voor de toepassing van deze richtlijn gebaseerd zijn op bestaande sectorale OESO- richtsnoeren over passende zorgvuldigheid. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten de volgende sectoren worden beschouwd als sectoren met een bijzonder grote impact: de productie van textiel, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groothandel in textiel, kleding en schoeisel; landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten en dranken, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken; de ontginning van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten). Onder deze sectoren moeten de gerelateerde sectoren van economische activiteiten worden verstaan die verband houden met de toepasselijke statistische classificatie van economische activiteiten die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en
de Raad41. Hoewel de financiële sector met zijn specifieke kenmerken, met name inzake de keten van activiteiten en de aangeboden diensten, onder sectorspecifieke OESO-richtsnoeren valt, mag hij niet tot de sectoren met een bijzonder grote impact in het kader van deze richtlijn worden gerekend. Tegelijkertijd moet in deze sector de ruimere dekking van feitelijke en potentiële negatieve effecten worden gewaarborgd door ook zeer grote ondernemingen die gereglementeerde financiële ondernemingen zijn in het toepassingsgebied op te nemen, ook wanneer zij geen rechtsvorm met beperkte aansprakelijkheid hebben.
41 Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele
EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(23) Om de doelstellingen inzake mensenrechten en negatieve milieueffecten van deze richtlijn volledig te behalen met naleving van de activiteiten van ondernemingen, hun dochter- ondernemingen en hun zakenpartners in de operationele ketens van de ondernemingen, moeten ook ondernemingen in derde landen met aanzienlijke activiteiten in de EU hieronder vallen. De richtlijn moet meer specifiek van toepassing zijn op ondernemingen uit derde landen die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van ten minste 150 miljoen EUR in de Unie hebben behaald of in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR maar minder dan
150 miljoen EUR in de Unie hebben behaald, op voorwaarde dat ten minste 20 miljoen EUR is behaald in een of meer van de sectoren met een bijzonder grote impact. De ondernemingen moeten gedurende twee opeenvolgende boekjaren aan deze criteria voldoen.
(24) Voor de afbakening van het toepassingsgebied met betrekking tot ondernemingen uit derde landen moet het beschreven omzetcriterium worden gekozen, aangezien dit een territoriale band schept tussen de ondernemingen uit derde landen en het grondgebied van de Europese Unie. Aan de hand van de omzet kunnen de effecten worden geraamd die de activiteiten van deze ondernemingen voor de interne markt kunnen hebben. Overeenkomstig het internationale recht rechtvaardigen dergelijke effecten de toepassing van het Unierecht op ondernemingen uit derde landen. Voor de vaststelling van de relevante omzet van de betrokken ondernemingen moeten de methoden voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen uit derde landen worden gebruikt die zijn vastgelegd in Richtlijn (EU) 2013/34 van het Europees Parlement en de Raad42. Met het oog op een doeltreffende handhaving van deze richtlijn mag een drempelwaarde van het aantal werknemers echter niet worden toegepast om te bepalen welke ondernemingen uit derde landen onder deze richtlijn vallen, aangezien het begrip "werknemer" dat voor de toepassing van deze richtlijn wordt gehanteerd, gebaseerd is op Unierecht en niet gemakkelijk buiten de Europese Unie kan worden omgezet. Bij gebrek aan een duidelijke en consistente methode, ook in boekhoudkundige kaders, om de werknemers van ondernemingen uit derde landen te bepalen, zou een dergelijke werknemersdrempel derhalve rechtsonzekerheid creëren en moeilijk toe te passen zijn voor toezichthoudende autoriteiten.
42 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
De definitie van omzet moet gebaseerd worden op Richtlijn 2013/34/EU, waarin de methoden voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen uit derde landen reeds zijn vastgelegd, aangezien de definities van omzet en inkomsten ook in internationale boekhoudkundige kaders vergelijkbaar zijn. Om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteit weet welke ondernemingen uit derde landen in de Unie de vereiste omzet behalen om onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen, moet daarin worden voorgeschreven dat de gemachtigde vertegenwoordiger van de onderneming uit een derde land of de onderneming zelf een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger van de onderneming uit een derde land gevestigd is of woont en, indien dit een andere lidstaat is, een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar het grootste deel van haar netto-omzet in de Unie heeft behaald, ervan in kennis stelt dat de onderneming een onderneming is die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt. Indien dat nodig is om te bepalen in welke lidstaat de onderneming uit een derde land het grootste deel van haar netto-omzet in de Unie heeft gegenereerd, kan de lidstaat de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de netto-omzet van de onderneming uit een derde land die in de Unie wordt gegenereerd. De Commissie moet een systeem opzetten om een dergelijke uitwisseling van informatie te waarborgen.
(25) Om een zinvolle bijdrage te leveren aan de overgang naar duurzaamheid, moet in het kader van deze richtlijn passende zorgvuldigheid worden betracht met betrekking tot de negatieve effecten op de mensenrechten van personen die voortvloeien uit de schending van een van de rechten die zijn neergelegd in de internationale instrumenten die in bijlage I, deel I, afdeling 1, bij deze richtlijn zijn vermeld. Om ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden bestreken, moet misbruik van een niet specifiek in bijlage I, deel I, afdeling 1, vermeld mensenrecht dat door een onderneming, haar dochteronderneming of zakenpartner kan worden misbruikt en dat rechtstreeks afbreuk doet aan een wettelijk belang dat wordt beschermd in de in bijlage I, deel I, afdeling 2, vermelde mensenrechteninstrumenten, ook deel uitmaken van de negatieve effecten op de mensenrechten die onder deze richtlijn vallen, op voorwaarde dat de betrokken onderneming redelijkerwijs had kunnen vaststellen dat er sprake is van dergelijk misbruik van een mensenrecht bij haar eigen activiteiten, de activiteiten van haar dochteronderneming en de activiteiten van haar zakenpartners, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het specifieke geval, zoals de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming en haar keten van activiteiten, de economische sector en de geografische en operationele context. Passende zorgvuldigheid moet ook betrekking hebben op negatieve milieueffecten die voortvloeien uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen, opgesomd in bijlage I, deel II, bij deze richtlijn.
(26) Bij de beoordeling van de negatieve effecten op de mensenrechten beschikken ondernemingen over richtsnoeren die aangeven hoe hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de mensen- rechten en welk ondernemingsgedrag verboden is overeenkomstig internationaal erkende mensenrechten. Dergelijke richtsnoeren zijn bijvoorbeeld opgenomen in het verslagleggings- kader voor de richtsnoeren van de Verenigde Naties43, de uitleg van de richtsnoeren van de Verenigde Naties44 of de "Mensenrechten vertaald 2.0: een referentiegids voor bedrijven45.".
(26a) Om zinvolle passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu te betrachten, moeten ondernemingen gedurende het hele proces van het uitvoeren van zorgvuldigheidsmaatregelen overleg plegen met belanghebbenden. Tot de belanghebbenden van de onderneming behoren de werknemers van de onderneming, de werknemers van de dochterondernemingen, vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, consumenten en andere personen, groepen, gemeenschappen of entiteiten waarvan de rechten of belangen worden of kunnen worden beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van de onderneming, haar dochterondernemingen of zakenpartners. De mogelijk getroffen personen kunnen bijvoorbeeld mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten zijn in de zin van de Verklaring van de Verenigde Naties betreffende mensenrechtenverdedigers. De mogelijk getroffen groepen of gemeenschappen kunnen bijvoorbeeld inheemse volkeren zijn, die beschermd zijn op grond van de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken. De mogelijk getroffen entiteiten kunnen bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties, nationale mensenrechteninstellingen of milieu-instellingen zijn.
43 xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxx.xxx/xx- content/uploads/UNGPReportingFramework_withguidance2017.pdf.
44 xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/Xxxxxxxxx/Xxxxxx/Xxxxxxxx/XxXXxxxxxxxxxxxxxXxxxx.xxx.
45 xxxxx://xxx.xxxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/Xxxxxxxxx/Xxxxxxxxxxxx/XXX_0_0_XX.xxx
(27) Om passende zorgvuldigheid inzake mensenrechten en milieu te betrachten ten aanzien van hun activiteiten, activiteiten van hun dochterondernemingen en activiteiten van hun zakenpartners in de ketens van activiteiten van de ondernemingen, moeten de onder deze richtlijn vallende ondernemingen passende zorgvuldigheid in het beleid en in de risicobeheersystemen van de onderneming integreren, potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten in kaart brengen, voorkomen, verlichten, beëindigen en de omvang ervan tot een minimum beperken, een klachtenprocedure instellen en handhaven, toezien op de doeltreffendheid van de genomen maatregelen overeenkomstig de in deze richtlijn vastgelegde voorschriften, en openbaar communiceren over hun passende zorgvuldigheid. Om ondernemingen duidelijkheid te verschaffen, moet in deze richtlijn met name een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de stappen die moeten worden genomen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te verlichten, en die welke moeten worden genomen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of, wanneer dat niet mogelijk is, tot een minimum te beperken.
(28) Om ervoor te zorgen dat passende zorgvuldigheid deel uitmaakt van het beleid en de risicobeheersystemen van ondernemingen en in overeenstemming is met het desbetreffende internationale kader, moeten ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun beleid en risicobeheersystemen integreren en over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het zorgvuldigheidsbeleid moet een beschrijving bevatten van de benadering van de onderneming, onder meer op lange termijn, ten aanzien van passende zorgvuldigheid, een gedragscode waarin de regels en beginselen worden beschreven die de werknemers en dochterondernemingen en, in voorkomend geval, de directe of indirecte zakenpartners van de onderneming moeten volgen, en een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te verifiëren en de toepassing ervan uit te breiden tot zakenpartners. De gedragscode moet van toepassing zijn op alle relevante bedrijfsfuncties en - activiteiten, met inbegrip van beslissingen inzake aankoop en inkoop. Ondernemingen moeten hun zorgvuldigheidsbeleid ook onverwijld bijwerken nadat zich een significante wijziging heeft voorgedaan, en ten minste om de 24 maanden. Onder significante wijziging moet worden verstaan een zodanige wijziging van de status quo van de eigen activiteiten van de onderneming, de activiteiten van haar dochterondernemingen of van haar zakenpartners, van het juridische of ondernemingsklimaat of elke andere substantiële verschuiving met betrekking tot de situatie van de onderneming dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij daarop reageert en het beleid bijwerkt. Voorbeelden van een significante wijziging zijn de gevallen waarin de onderneming actief is in een nieuwe economische sector of een nieuw geografisch gebied, nieuwe producten begint te produceren of de manier wijzigt waarop de bestaande producten worden geproduceerd met behulp van technologie met mogelijk grotere negatieve effecten, of haar bedrijfsstructuur wijzigt door middel van herstructureringen, fusies of overnames. Het opnemen van passende zorgvuldigheid in risicobeheersystemen moet worden begrepen in overeenstemming met het relevante internationale kader, om ervoor te zorgen dat de zorgvuldigheidsverplichtingen worden ingevoerd en gecontroleerd. Om aan deze verplichting te voldoen, moet het ondernemingen worden toegestaan zich intern te organiseren op basis van hun behoeften, bijvoorbeeld door gebruik te maken van bestaande beheersystemen, een risicobeheersysteem van de onderneming op te zetten of een mensenrechten- en milieuverantwoordelijke aan te stellen.
(29) Om aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te voldoen, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen met betrekking tot het in kaart brengen, voorkomen en beëindigen van negatieve effecten. Een "passende maatregel" is een maatregel waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt, die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming en de kenmerken van de economische sector en van de specifieke zakenpartner. Indien de nodige informatie niet kan worden verkregen als gevolg van feitelijke of juridische belemmeringen, bijvoorbeeld omdat een zakenpartner weigert informatie te verstrekken en er geen juridische gronden zijn om dit af te dwingen, kunnen dergelijke omstandigheden de onderneming niet worden verweten.
(30) In het kader van de zorgvuldigheidsverplichtingen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, moet een onderneming potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in kaart brengen. Om alomvattend te zijn, moet de vaststelling van negatieve effecten gebaseerd zijn op kwantitatieve en kwalitatieve informatie. Wat negatieve milieueffecten betreft, moet de onderneming bijvoorbeeld informatie inwinnen over de uitgangssituatie in locaties of faciliteiten met een hoger risico in haar ketens van activiteiten. Bij het vaststellen van negatieve effecten moet de onderneming in staat zijn eerst alle gebieden van haar activiteiten, de activiteiten van haar dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun ketens van activiteiten, van haar zakenpartners, in kaart te brengen en op basis van de resultaten een diepgaande beoordeling uit te voeren waarbij de nadruk ligt op de gebieden waar de negatieve effecten naar alle waarschijnlijkheid aanwezig of het meest significant zullen zijn. Bij het vaststellen van de negatieve effecten moet de onderneming rekening houden met mogelijke risicofactoren, zoals de vraag of de dochteronderneming of de zakenpartner een onderneming is die de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen heeft overtreden. De onderneming kan de nodige informatie verkrijgen uit besluiten van de toezichthoudende autoriteiten met sancties die door de toezichthoudende autoriteiten en het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten moeten worden bekendgemaakt, zodat ondernemingen over één informatiebron kunnen beschikken. Bij het in kaart brengen van negatieve effecten moet ook de mensenrechten- en milieucontext op dynamische wijze en met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld: zonder onnodige vertraging na een significante wijziging, en ten minste om de 24 maanden, gedurende de gehele duur van een activiteit of relatie. Onder significante wijziging moet worden verstaan een zodanige wijziging in de status quo van de eigen activiteiten van de onderneming, de activiteiten van haar dochterondernemingen of zakenpartners, het juridische of zakelijke klimaat of elke andere substantiële verschuiving met betrekking tot de situatie van de onderneming, met inbegrip van het leren over de negatieve effecten uit openbaar beschikbare informatie of via overleg met de belanghebbenden, dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat de onderneming daarop reageert en de negatieve effecten in kaart brengt, eventueel prioriteert en voorkomt of verlicht, beëindigt of de omvang ervan tot een minimum beperkt. Voorbeelden van een significante wijziging zijn de gevallen waarin de onderneming actief is in een nieuwe economische sector of een nieuw geografisch gebied, nieuwe producten begint te produceren of de manier wijzigt waarop de bestaande producten worden geproduceerd met behulp van technologie met een mogelijk groter negatief effect, of haar bedrijfsstructuur wijzigt door middel van herstructureringen, fusies of overnames. Gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten aanbieden, dienen de negatieve effecten pas bij de aanvang van de dienstverlening in kaart te brengen en mogen niet worden verplicht de negatieve effecten op dynamische wijze of met regelmatige tussenpozen te beoordelen.
Bij het vaststellen van negatieve effecten moeten ondernemingen ook het effect van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategieën van een zakenpartner, met inbegrip van handels-, inkoop- en prijsstellingspraktijken, in kaart brengen en beoordelen.
(31) Ter voorkoming van onnodige lasten voor de kleinere ondernemingen die actief zijn in de onder deze richtlijn vallende sectoren met een bijzonder grote impact, dienen die ondernemingen alleen verplicht te worden de feitelijke of potentieel negatieve effecten vast te stellen die relevant voor de betrokken sector zijn.
(32) Wanneer de onderneming niet in staat is alle vastgestelde feitelijke en potentiële negatieve effecten tegelijkertijd volledig te voorkomen, te verlichten, te beëindigen of tot een minimum te beperken, dient zij deze te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van het negatieve effect. In overeenstemming met het relevante internationale kader moet de ernst van een negatief effect worden beoordeeld op basis van het gewicht ervan (de schaal van het negatieve effect), het aantal getroffen personen of de omvang van de getroffen milieus (reikwijdte van de negatieve effecten), en de moeilijkheid om de situatie van vóór het effect te herstellen (onherstelbare aard van het negatieve effect). Anderzijds zijn de feitelijke of potentiële invloed van de onderneming op haar zakenpartners, de mate van betrokkenheid van de onderneming bij het negatieve effect, de nabijheid van de dochteronderneming of de zakenpartner of haar potentiële aansprakelijkheid geen relevante factoren voor de prioritering van negatieve effecten. Als gevolg van de prioritering moet de onderneming, nadat de belangrijkste negatieve effecten binnen een redelijke termijn zijn aangepakt, worden verplicht minder significante negatieve effecten aan te pakken. Bij de beoordeling van de redelijke termijn moet terdege rekening worden gehouden met de omstandigheden van het specifieke geval, met inbegrip van de middelen van de onderneming en de economische sector waarin de onderneming actief is, de ernst van het als prioritair aangeduide negatieve effect dat de onderneming binnen een bepaald tijdsbestek aanpakt, en de schaal van het als prioritair aangeduide negatieve effect op een bepaald moment.
(33) Krachtens de zorgvuldigheidsverplichtingen van deze richtlijn moet een onderneming die potentieel negatieve effecten voor de mensenrechten of potentieel negatieve milieueffecten vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te voorkomen of afdoende te verlichten. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moeten in deze richtlijn alle maatregelen worden vastgelegd welke van ondernemingen verwacht mogen worden met het oog op preventie en verlichting van potentiële negatieve effecten, wanneer dit naargelang van de omstandigheden relevant is. Bij de beoordeling van passende maatregelen om negatieve effecten te voorkomen of adequaat te verlichten, wordt naar behoren rekening gehouden met het zogenaamde "niveau van betrokkenheid van de onderneming bij een negatief effect", in overeenstemming met de internationale kaders en met het vermogen van de onderneming om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die het negatieve effect veroorzaakt. Ondernemingen moeten worden verplicht de negatieve effecten die zij zelf veroorzaken (de zogenaamde "oorzaak" van de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader) of samen met hun dochterondernemingen of zakenpartners (de zogenaamde "bijdrage" aan de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader), te voorkomen of te verlichten. Het gezamenlijk veroorzaken van het negatief effect is niet beperkt tot de gelijke betrokkenheid van de onderneming en haar dochteronderneming of zakenpartner bij het negatief effect, maar moet alle gevallen bestrijken waarin het handelen of nalaten van de onderneming het negatief effect heeft veroorzaakt, in combinatie met het handelen of nalaten van dochter- ondernemingen of handelspartners. Wanneer ondernemingen de negatieve effecten die zich in hun keten van activiteiten voordoen, niet zelf of samen met andere juridische entiteiten veroorzaken, maar de negatieve effecten worden veroorzaakt door hun zakenpartner in de ketens van activiteiten van de ondernemingen (het zogenaamde "rechtstreeks in verband worden gebracht met" het negatieve effect, als bedoeld in het internationale kader), moeten zij worden verplicht hun invloed te gebruiken om het negatieve effect dat door hun zakenpartners wordt veroorzaakt te voorkomen of te verlichten, of hun invloed ter zake te vergroten. Het gebruik van enkel het begrip "oorzaak" van het negatief effect in plaats van de bovengenoemde termen die in de internationale kaders worden gebruikt, voorkomt verwarring met bestaande juridische termen in de nationale rechtsstelsels en dekt tegelijkertijd dezelfde causale verbanden als die welke in deze kaders worden beschreven. In dit verband moet, in overeenstemming met internationale kaders, de invloed van de onderneming op een zakenpartner enerzijds haar vermogen omvatten om de zakenpartner ertoe te bewegen negatieve effecten te voorkomen (bijvoorbeeld door middel van marktmacht, prekwalificatie- eisen of het koppelen van zakelijke stimulansen aan prestaties op het gebied van de mensenrechten en het milieu) en anderzijds de mate van invloed of hefboomwerking die de onderneming redelijkerwijs zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door samenwerking met de zakenpartner in kwestie of betrokkenheid bij een andere onderneming die de directe zakenpartner is van de zakenpartner die in verband wordt gebracht met het negatieve effect.
(34) Om te voldoen aan de verplichting inzake preventie en verlichting uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden verlangd dat zij, in voorkomend geval en afhankelijk van de omstandigheden, alle volgende maatregelen nemen. Wanneer dit nodig is vanwege de complexiteit van de preventieve maatregelen, moeten ondernemingen een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren. Ondernemingen moeten trachten de contractuele garantie te verkrijgen van een directe zakenpartner dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode of het preventieve actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de keten van activiteiten van de onderneming. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren.
De onderneming mag echter alleen worden verplicht de contractuele garanties te vragen, aangezien het verkrijgen ervan kan afhangen van de omstandigheden. Om te zorgen voor een alomvattende preventie van potentieel negatieve effecten, moeten ondernemingen ook financiële of niet-financiële beleggingen doen om negatieve effecten te voorkomen, en moeten zij met andere ondernemingen samenwerken. Ondernemingen moeten ook gerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo die een zakenpartner van de onderneming is wanneer de levensvatbaarheid van de kmo gevaar zou kunnen lopen, bijvoorbeeld door financiering, zoals door middel van rechtstreekse financiering, leningen tegen lage rente, garanties voor voortgezette inkoop en hulp bij het veiligstellen van financiering, door ondersteuning bij de uitvoering van de gedragscode of van het preventieve actieplan, of door technische begeleiding, bijvoorbeeld in de vorm van opleiding en verbetering van beheersystemen. Het in gevaar brengen van de levensvatbaarheid van een kmo moet worden geïnterpreteerd als een mogelijke oorzaak van het faillissement van de kmo of het in een situatie brengen van de kmo waarin een faillissement dreigt. Financiële ondernemingen die financiële diensten in de zin van deze richtlijn verlenen, mogen niet worden verplicht gerichte en evenredige steun te verlenen aan een kmo, aangezien hun keten van activiteiten niet voor kmo's geldt.
(35) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin potentiële effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven preventieve of beperkende maatregelen, moet deze richtlijn ook verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om te trachten een overeenkomst te sluiten met de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of van het preventieve actieplan, en passende maatregelen uit te werken om te verifiëren of de indirecte zakenpartner de overeenkomst naleeft.
(35a) Het voorkomen van negatieve effecten kan de samenwerking met een andere onderneming vereisen, bijvoorbeeld op het niveau van indirecte zakenpartner met een onderneming die een directe contractuele relatie heeft met de indirecte zakenpartner in kwestie. In sommige gevallen kan een samenwerking met andere entiteiten de enige realistische manier zijn om negatieve effecten te voorkomen die zelfs door directe zakenpartners worden veroorzaakt indien de invloed van de onderneming niet voldoende is. De onderneming moet samenwerken met de entiteit die het meest doeltreffend in staat is negatieve effecten alleen of samen met de onderneming of andere juridische entiteiten te voorkomen of te verlichten, met inachtneming van het toepasselijke recht, met name het mededingingsrecht.
(36) Om ervoor te zorgen dat preventie en verlichting van potentiële negatieve effecten doeltreffend zijn, moeten ondernemingen hun betrokkenheid bij zakenpartners in de keten van activiteiten prioriteren, in plaats van, als laatste middel nadat pogingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te verlichten hebben gefaald, de zakelijke relatie te beëindigen. Het beëindigen van de zakelijke relatie als laatste middel betekent dat er geen minder drastische mogelijkheden beschikbaar zijn en dat er weinig vooruitzichten zijn om de invloed van de onderneming op de zakenpartners die de negatieve effecten veroorzaken, te vergroten. De richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin potentiële negatieve effecten niet door de beschreven preventieve of verlichtende maatregelen kunnen worden aangepakt, verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de zakenpartner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt hun dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties betreffende de activiteiten in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij hun inspanningen om de effecten te voorkomen of te verlichten voortzetten, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de activiteiten in kwestie te beëindigen. Om ondernemingen in staat te stellen aan die verplichting te voldoen, moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid om de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten en te beëindigen in overeenkomsten die onder hun wetgeving vallen, behalve in gevallen waarin de partijen wettelijk verplicht zijn deze aan te gaan, zoals het geval is bij een verplichte verzekering. Het loutere feit dat een derde land een van de in bijlage I bij deze richtlijn genoemde instrumenten niet heeft geratificeerd of in zijn nationale recht heeft omgezet, houdt geen verplichting in om de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen.
(36a) In sommige gevallen mogen ondernemingen niet worden verplicht de zakelijke relatie te beëindigen. Ondernemingen mogen niet worden verplicht de zakelijke relatie te beëindigen indien er een redelijke verwachting bestaat dat de beëindiging een ernstiger negatief effect zou kunnen veroorzaken. Dit is in overeenstemming met het internationale kader en er moet rekening worden gehouden met de belangen van degenen die negatieve effecten ondervinden. Zo zou de beëindiging van een zakelijke relatie waarbij mogelijke negatieve effecten als gevolg van kinderarbeid zijn vastgesteld, het kind kunnen blootstellen aan nog ernstigere negatieve effecten op het gebied van de mensenrechten. Xxxxxx zou een ernstiger negatief effect kunnen optreden wanneer werknemers door de beëindiging van de zakelijke relatie met hun werkgever een leefbaar loon worden ontzegd om een einde te maken aan een mogelijk negatief effect veroorzaakt door de schending van het recht op collectieve onderhandelingen. Tot slot mag van de onderneming niet worden verlangd dat zij de zakelijke relatie beëindigt met haar cruciale zakenpartner die grondstoffen, producten of diensten levert die essentieel zijn voor de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, indien de beëindiging van de relatie de onderneming aanzienlijke schade zou berokkenen. Aanzienlijke schade moet worden opgevat als een negatief en significant effect op de juridische, financiële of economische situatie of de productiecapaciteit van de onderneming, ook op lange termijn, zoals een effect dat insolventie dreigt te veroorzaken. Om de doelstellingen van deze richtlijn niet te ondermijnen, moet het besluit om de zakelijke relatie niet te beëindigen aan de volgende voorwaarden worden onderworpen. De onderneming moet worden verplicht te rapporteren aan de toezichthoudende autoriteit en naar behoren te motiveren waarom zij de zakelijke relatie niet beëindigt, moet de potentiële negatieve effecten blijven monitoren en mogelijk maatregelen nemen om de negatieve effecten te voorkomen of te verlichten, en moet het besluit om de zakelijke relatie niet te beëindigen periodiek opnieuw beoordelen en alternatieve zakelijke relaties zoeken. Om de rechtszekerheid te vergroten, dienen de bepalingen van deze richtlijn inzake de beëindiging van de zakelijke relatie alleen van toepassing te zijn op commerciële overeenkomsten die de onderneming na het verstrijken van de omzettingstermijn voor de uitvoering van deze richtlijn heeft gesloten.
(36b) Zoals ook in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wordt benadrukt, moeten de specifieke kenmerken van financiële diensten worden erkend. Van gereglementeerde financiële ondernemingen wordt verwacht dat zij tijdens hun financierings- en verzekeringsproces rekening houden met negatieve effecten en hun "hefboomeffect" gebruiken op ondernemingen die zij financiering of verzekeringen verstrekken, om potentiële negatieve effecten van de ondernemingen te voorkomen of te verlichten. In sommige omstandigheden kan de onmiddellijke beëindiging of de opschorting van financiële diensten moeilijk of zelfs onmogelijk zijn (bijvoorbeeld bij verplichte verzekering). In andere gevallen, wanneer een gereglementeerde financiële onderneming haar hefboomwerking uitoefent, kan het ongepast zijn de financiële diensten op te schorten of te beëindigen wanneer stemrecht en betrokkenheid, met name collectieve betrokkenheid met beleggers of crediteuren, een betere kans bieden om de negatieve effecten te voorkomen of te verlichten. Daarom verplicht de richtlijn gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten in de zin van deze richtlijn verlenen, niet om de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen. In die gevallen moeten de gereglementeerde financiële ondernemingen worden verplicht de negatieve effecten te blijven monitoren en zich te blijven inspannen om deze te voorkomen of te verlichten.
(37) Wat de directe en indirecte zakenpartners betreft, kunnen samenwerking binnen de sector, sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, extra hefboomeffecten helpen creëren om negatieve effecten vast te stellen, te verlichten en te voorkomen. Ondernemingen moeten derhalve een beroep kunnen doen op dergelijke initiatieven om hen te ondersteunen bij de uitvoering van de in deze richtlijn neergelegde zorgvuldigheidsverplichtingen, voor zover dergelijke regelingen en initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen. Ondernemingen zouden op eigen initiatief kunnen nagaan of deze regelingen en initiatieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. Om voor een volledige informatieverstrekking betreffende dergelijke initiatieven te zorgen, dient de richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de Commissie en de lidstaten om de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan te faciliteren. De Commissie moet, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren uitvaardigen voor de beoordeling van de geschiktheid van regelingen van het bedrijfsleven en multistakeholderinitiatieven.
(38) Uit hoofde van de zorgvuldigheidsverplichtingen van deze richtlijn moet een onderneming, indien zij feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten of negatieve milieueffecten vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te beëindigen. Verwacht mag worden dat een onderneming in staat is een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten in haar eigen activiteiten en die van haar dochterondernemingen. Met betrekking tot zakenpartners moet echter worden verduidelijkt dat, wanneer negatieve effecten niet kunnen worden beëindigd, ondernemingen de omvang van dergelijke effecten tot een minimum moeten beperken. Om de omvang van de negatieve effecten tot een minimum te beperken, moet een resultaat worden bereikt dat de beëindiging van het negatieve effect zo dicht mogelijk benadert. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet deze richtlijn bepalen welke maatregelen ondernemingen moeten nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu en om de omvang ervan tot een minimum te beperken, wanneer dit naargelang de omstandigheden relevant is. Bij de beoordeling van passende maatregelen om negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, dient naar behoren rekening te worden gehouden met het zogenaamde "niveau van betrokkenheid van de onderneming bij een negatief effect", in overeenstemming met de internationale kaders en met het vermogen van de onderneming om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die het negatieve effect veroorzaakt. Ondernemingen moeten worden verplicht de negatieve effecten die zij zelf veroorzaken (de zogenaamde "oorzaak" van de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader) of samen met hun dochterondernemingen of zakenpartners veroorzaken (de zogenaamde "bijdrage" aan de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader), te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken. Het gezamenlijk veroorzaken van het negatief effect is niet beperkt tot de gelijke betrokkenheid van de onderneming en haar dochteronderneming of zakenpartner bij het negatief effect, maar moet alle gevallen bestrijken waarin het handelen of nalaten van de onderneming het negatief effect heeft veroorzaakt, in combinatie met het handelen of nalaten van dochterondernemingen of handelspartners. Wanneer ondernemingen de negatieve effecten die zich in hun keten van activiteiten voordoen, niet zelf of samen met andere juridische entiteiten veroorzaken, maar de negatieve effecten worden veroorzaakt door hun zakenpartner in de ketens van activiteiten van de ondernemingen (het zogenaamde "rechtstreeks in verband worden gebracht met" het negatieve effect, als bedoeld in het internationale kader), moeten zij worden verplicht hun invloed te gebruiken om het negatieve effect dat door hun zakenpartners wordt veroorzaakt te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, of hun invloed ter zake te vergroten. Het gebruik van enkel het begrip "oorzaak" van het negatief effect in plaats van de bovengenoemde termen die in de internationale kaders worden gebruikt, voorkomt verwarring met bestaande juridische termen in de nationale rechtsstelsels en dekt tegelijkertijd dezelfde causale verbanden als die welke in deze kaders worden beschreven.
In dit verband moet, in overeenstemming met internationale kaders, de invloed van de onderneming op een zakenpartner enerzijds haar vermogen omvatten om de zakenpartner ertoe te bewegen negatieve effecten te voorkomen (bijvoorbeeld door middel van marktmacht, prekwalificatie-eisen of het koppelen van zakelijke stimulansen aan prestaties op het gebied van de mensenrechten en het milieu) en anderzijds de mate van invloed of hefboomwerking die de onderneming redelijkerwijs zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door samenwerking met de zakenpartner in kwestie of betrokkenheid bij een andere onderneming die de directe zakenpartner is van de zakenpartner die in verband wordt gebracht met het negatieve effect.
(39) Om te voldoen aan de verplichting inzake het beëindigen en het tot een minimum beperken van feitelijke negatieve effecten uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden vereist dat zij, in voorkomend geval en afhankelijk van de omstandigheden, alle volgende maatregelen nemen. Zij moeten het negatieve effect neutraliseren of de omvang ervan zoveel mogelijk beperken, waarbij de maatregel in verhouding moet staan tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de mate van betrokkenheid van de onderneming bij het negatieve effect. Indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, moeten ondernemingen een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema's voor maatregelen, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Ondernemingen moeten ook trachten de contractuele garantie te verkrijgen van een directe zakenpartner dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, het preventieve actieplan worden nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de keten van activiteiten van de onderneming. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. De onderneming mag echter alleen worden verplicht de contractuele garanties te vragen, aangezien het verkrijgen ervan kan afhangen van de omstandigheden. Ondernemingen dienen ook financiële of niet-financiële investeringen te doen die erop gericht zijn negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, doelgerichte en evenredige steun te verlenen aan kmo's die zakenpartners van de onderneming zijn, wanneer de levensvatbaarheid van de kmo in het gedrang zou kunnen worden gebracht, en samen te werken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen een einde te maken aan het negatieve effect. Het in gevaar brengen van de levensvatbaarheid van een kmo moet worden geïnterpreteerd als een mogelijke oorzaak van het faillissement van de kmo of het in een situatie brengen van de kmo waarin een faillissement dreigt. Financiële ondernemingen die financiële diensten in de zin van deze richtlijn verlenen, mogen niet worden verplicht gerichte en evenredige steun te verlenen aan een kmo, aangezien hun keten van activiteiten niet voor kmo's geldt. Tot slot moeten ondernemingen de getroffen personen en gemeenschappen herstel bieden in de vorm van financiële of niet-financiële compensatie die in verhouding moet staan tot de ernst (de schaal van het negatieve effect, het gewicht ervan) en de reikwijdte (aantal personen of de omvang van de getroffen milieus) van het negatieve effect en de betrokkenheid van de onderneming bij het negatieve effect. De financiële of niet- financiële compensatie kan bestaan in het herstel van de betrokken persoon of personen in de situatie waarin zij zich zouden hebben bevonden indien de feitelijke negatieve effecten zich niet hadden voorgedaan.
(40) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin feitelijke effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven maatregelen, dient deze richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om te trachten een overeenkomst te sluiten met de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan, en passende maatregelen uit te werken om te verifiëren of de indirecte zakenpartner aan de overeenkomst voldoet.
(41) Om ervoor te zorgen dat het beëindigen of tot een minimum beperken van feitelijke negatieve effecten doeltreffend is, moeten ondernemingen prioriteit geven aan betrokkenheid bij zakenpartners in de keten van activiteiten, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste middel is nadat pogingen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of tot een minimum te beperken hebben gefaald. Het beëindigen van de zakelijke relatie als laatste middel betekent dat er geen minder drastische mogelijkheden beschikbaar zijn en dat er weinig vooruitzichten zijn om de invloed van de onderneming op de zakenpartners die de negatieve effecten veroorzaken, te vergroten. Deze richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin feitelijke negatieve effecten niet door de beschreven maatregelen beëindigd of de omvang ervan niet adequaat tot een minimum beperkt kan worden, verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de zakenpartner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt hen dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties betreffende de activiteiten in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij hun inspanningen voortzetten om de omvang van de negatieve effecten te beëindigen of tot een minimum te beperken, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de activiteiten in kwestie te beëindigen. Om ondernemingen in staat te stellen aan die verplichting te voldoen, moeten de lidstaten voorzien in de mogelijkheid om de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten en te beëindigen in overeenkomsten die onder hun wetgeving vallen, behalve in gevallen waarin de partijen wettelijk verplicht zijn deze aan te gaan, zoals het geval is bij een verplichte verzekering. Het loutere feit dat een derde land een van de in bijlage I bij deze richtlijn genoemde instrumenten niet heeft geratificeerd of in zijn nationale recht heeft omgezet, houdt geen verplichting in om de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen.
(41a) In sommige gevallen mogen ondernemingen niet worden verplicht de zakelijke relatie te beëindigen. Ondernemingen mogen niet worden verplicht de zakelijke relatie te beëindigen indien er een redelijke verwachting bestaat dat de beëindiging een ernstiger negatief effect zou kunnen veroorzaken. Dit is in overeenstemming met het internationale kader en er moet rekening worden gehouden met de belangen van degenen die negatieve effecten ondervinden. Zo zou bijvoorbeeld de beëindiging van een zakelijke relatie waarbij kinderarbeid is vastgesteld, het kind kunnen blootstellen aan nog ernstigere negatieve effecten op de mensenrechten. Xxxxxx zou een ernstiger negatief effect kunnen optreden wanneer werknemers door de beëindiging van de zakelijke relatie met hun werkgever een leefbaar loon worden ontzegd om een einde te maken aan een negatief effect veroorzaakt door de schending van het recht op collectieve onderhandelingen. Tot slot mag van de onderneming niet worden verlangd dat zij de zakelijke relatie beëindigt met haar cruciale zakenpartner die grondstoffen, producten of diensten levert die essentieel zijn voor de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, indien de beëindiging van de relatie de onderneming aanzienlijke schade zou berokkenen. Aanzienlijke schade moet worden opgevat als een negatief en significant effect op de juridische, financiële of economische situatie of de productiecapaciteit van de onderneming, ook op lange termijn, zoals een effect dat insolventie dreigt te veroorzaken. Om de doelstellingen van deze richtlijn niet te ondermijnen, moet het besluit om de zakelijke relatie niet te beëindigen aan de volgende voorwaarden worden onderworpen. De onderneming moet worden verplicht te rapporteren aan de toezichthoudende autoriteit en naar behoren te motiveren waarom zij de zakelijke relatie niet beëindigt, moet de feitelijke negatieve effecten blijven monitoren en mogelijk maatregelen nemen om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, en moet het besluit om de zakelijke relatie niet te beëindigen periodiek opnieuw beoordelen en alternatieve zakelijke relaties zoeken. Om de rechtszekerheid te vergroten, dienen de bepalingen van deze richtlijn inzake de beëindiging van de zakelijke relatie alleen van toepassing te zijn op commerciële overeenkomsten die de onderneming na het verstrijken van de omzettingstermijn voor de uitvoering van deze richtlijn heeft gesloten.
(41b) Zoals ook in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wordt benadrukt, moeten de specifieke kenmerken van financiële diensten worden erkend. Van gereglementeerde financiële ondernemingen wordt verwacht dat zij tijdens hun financierings- en verzekeringsproces rekening houden met negatieve effecten en hun "hefboomeffect" gebruiken op ondernemingen die zij financiering of verzekeringen verstrekken, om de negatieve effecten van de ondernemingen te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken. In sommige omstandigheden kan de onmiddellijke beëindiging of de opschorting van financiële diensten moeilijk of zelfs onmogelijk zijn (bijvoorbeeld bij verplichte verzekering). In andere gevallen, wanneer een gereglementeerde financiële onderneming haar hefboomeffect uitoefent, kan het ongepast zijn de financiële diensten op te schorten of te beëindigen aangezien stemrecht en betrokkenheid, met name collectieve betrokkenheid met beleggers of crediteuren, een betere kans bieden om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken. Daarom verplicht de richtlijn gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten in de zin van deze richtlijn verlenen, niet om de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen. In die gevallen moeten de gereglementeerde financiële ondernemingen worden verplicht de negatieve effecten te blijven monitoren en zich te blijven inspannen om de negatieve gevolgen te beëindigen en de omvang ervan tot een minimum te beperken.
(42) Ondernemingen moeten personen en organisaties de mogelijkheid bieden om rechtstreeks klachten bij hen in te dienen in geval van gerechtvaardigde bezorgdheid over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu. Om de lasten voor ondernemingen te verminderen, moeten zij kunnen deelnemen aan een gezamenlijke klachtenprocedure, zoals die welke gezamenlijk door ondernemingen (bijvoorbeeld door een groep ondernemingen), via brancheorganisaties of initiatieven van meerdere belanghebbenden worden ingesteld, in plaats van alleen de klachtenprocedure op te zetten. Tot de organisaties die dergelijke klachten kunnen indienen, moeten vakbonden en andere werknemers- vertegenwoordigers behoren die in de betrokken keten van activiteiten werkzame personen vertegenwoordigen, evenals maatschappelijke organisaties die actief zijn op gebieden die met het betrokken negatief effect verband houden, wanneer zij op de hoogte zijn van een potentieel of feitelijk negatief effect. Ondernemingen moeten een eerlijke, toegankelijke en transparante procedure vaststellen voor de behandeling van deze klachten en werknemers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers, in voorkomend geval, over dergelijke procedures informeren. De term "eerlijk, toegankelijk en transparant" moet worden opgevat in overeenstemming met beginsel 31 van de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten, op grond waarvan procedures legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, billijk, transparant, verenigbaar met rechten en een bron van permanente educatie moeten zijn. De procedure moet de vertrouwelijkheid van de identiteit van de klager waarborgen en de nodige maatregelen bevatten om elke vorm van represaille van de onderneming en haar dochterondernemingen te voorkomen. Onder represaille moet worden verstaan elk direct of indirect handelen of het nalaten ervan naar aanleiding van de indiening van een klacht, dat de klager ongerechtvaardigde schade berokkent of kan berokkenen. Een beroep op het klachten- en herstelmechanisme mag de klager niet beletten een voorziening in rechte in te stellen of gemotiveerde bezwaren in te dienen bij de toezichthoudende autoriteiten. Overeenkomstig de internationale normen moeten klagers het recht hebben om van de onderneming een passende follow-up van de klacht te verlangen en met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken. Deze mogelijkheid mag niet leiden tot onredelijke verzoeken aan ondernemingen.
(42a) Door een bredere lijst van personen of organisaties die gerechtigd zijn een klacht in te dienen en een bredere waaier aan onderwerpen van klachten, wordt de klachtenprocedure op juridisch vlak beschouwd als een afzonderlijk mechanisme ten opzichte van de interne verslagleggingsprocedure die door ondernemingen is opgezet overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad46. Indien de inbreuk op het Unierecht of het nationale recht die binnen het materiële toepassingsgebied van die richtlijn valt, kan worden beschouwd als een negatief effect en de melder een werknemer van een onderneming is die rechtstreeks door het negatieve effect wordt getroffen, kan de persoon gebruikmaken van beide procedures – het klachtenmechanisme overeenkomstig deze richtlijn of een interne verslagleggingsprocedure die overeenkomstig die richtlijn is vastgesteld. Indien echter aan een van de bovenstaande voorwaarden niet is voldaan, kan de betrokkene slechts via een van de procedures optreden.
46 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(43) Ondernemingen moeten toezicht houden op de uitvoering en doeltreffendheid van hun zorgvuldigheidsmaatregelen, met inachtneming van relevante informatie van belanghebbenden. Zij moeten hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de ketens van activiteiten van de onderneming, die van hun zakenpartners, periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de vaststelling, preventie, verlichting, beëindiging en beperking tot een minimum van de omvang van negatieve effecten op de mensenrechten en van negatieve milieueffecten te controleren. Bij deze beoordelingen moet worden nagegaan of negatieve effecten naar behoren in kaart zijn gebracht, of zorgvuldigheidsmaatregelen zijn uitgevoerd en of negatieve effecten daadwerkelijk zijn voorkomen of beëindigd. Om ervoor te zorgen dat deze beoordelingen actueel zijn, moeten zij zodra zich een significante wijziging voordoet, onverwijld worden uitgevoerd, en ten minste elke 24 maanden. Daarnaast moeten zij tussentijds worden herzien wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich belangrijke nieuwe risico's op negatieve effecten kunnen hebben voorgedaan. Een significante wijziging moet worden opgevat als een zodanige wijziging in de status quo van de eigen activiteiten van de onderneming, de activiteiten van haar dochterondernemingen of zakenpartners, het juridische of zakelijke klimaat of elke andere substantiële verschuiving met betrekking tot de situatie van de onderneming, met inbegrip van het leren over de negatieve effecten uit openbaar beschikbare informatie of via overleg met de belanghebbenden, dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat de onderneming daarop reageert en de negatieve effecten evalueert. Voorbeelden van een significante wijziging zijn de gevallen waarin de onderneming actief is in een nieuwe economische sector of een nieuw geografisch gebied, nieuwe producten begint te produceren of de manier wijzigt waarop de bestaande producten worden geproduceerd met behulp van technologie met een mogelijk groter negatief effect, of haar bedrijfsstructuur wijzigt door middel van herstructureringen, fusies of overnames. Financiële ondernemingen mogen alleen periodieke beoordelingen uitvoeren van hun eigen activiteiten, […]van die van hun dochter- ondernemingen […] en, indien zij financiële diensten in de zin van deze richtlijn verlenen aan hun zakenpartners, alleen met betrekking tot de doeltreffendheid […] van de maatregelen die zijn genomen om het potentiële negatieve effect te voorkomen of te verlichten of om het feitelijke negatieve effect dat is vastgesteld voordat de financiële dienst aan de zakenpartner in kwestie werd verleend, te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken. Van financiële ondernemingen mogen gedurende het hele bestaan van de relatie met de zakenpartner waaraan zij financiële diensten in de zin van deze richtlijn verlenen, geen verdere beoordelingen over de zakenpartner worden verlangd.
(44) Net als in de bestaande internationale normen die zijn vastgelegd in de richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en het OESO-kader, moet volgens de zorgvuldigheidseis extern relevante informatie worden verstrekt over het beleid, de processen en de verrichte activiteiten in het kader van passende zorgvuldigheid teneinde feitelijke of potentiële negatieve effecten vast te stellen en aan te pakken, met inbegrip van de bevindingen en de resultaten van die activiteiten. Richtlijn 2013/34/EU bevat relevante verslagleggingsverplichtingen met betrekking tot duurzaamheid voor ondernemingen die onder deze richtlijn vallen. Om dubbele verplichtingen met betrekking tot verslaglegging te vermijden, mogen bij deze richtlijn derhalve geen nieuwe verslagleggingsverplichtingen worden ingevoerd naast die welke krachtens Richtlijn 2013/34/EU gelden voor de ondernemingen die onder die richtlijn vallen, noch verslagleggingsnormen die uit hoofde van die richtlijn moeten worden ontwikkeld. Ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, maar niet onder dat van Richtlijn 2013/34/EU, moeten om te voldoen aan hun verplichting tot openbaarmaking als onderdeel van de passende zorgvuldigheid in het kader van deze richtlijn, op hun website een jaarlijkse verklaring over het boekjaar publiceren in een taal die gebruikelijk is binnen de internationale zakenwereld.
(45) Om het voor ondernemingen gemakkelijker te maken de zorgvuldigheidseisen in de hele keten van activiteiten na te leven en om de lasten van de naleving hiervan voor kmo- zakenpartners te beperken, moet de Commissie, na overleg met de lidstaten en relevante belanghebbenden, richtsnoeren verstrekken voor modelovereenkomstbepalingen.
(46) Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun en praktische instrumenten te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, moet de Commissie, op basis van relevante internationale richtsnoeren en normen en in overleg met de lidstaten en belanghebbenden, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en, waar passend, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, richtsnoeren uitvaardigen, ook voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten of voor de wisselwerking tussen deze richtlijn en andere wetgevingshandelingen van de Unie die dezelfde doelstellingen nastreven en die uitgebreidere of specifiekere verplichtingen stellen.
(47) Hoewel kmo's niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, kunnen zij als aannemers of onderaannemers (directe of indirecte zakenpartners) van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen, door de bepalingen ervan worden getroffen. Het doel is niettemin de financiële of administratieve lasten voor kmo's te verlichten, waarvan vele het al moeilijk hebben in de context van de wereldwijde economische en gezondheidscrisis. Ter ondersteuning van kmo's zouden de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, portalen of platformen moeten opzetten en gebruiken om informatie en steun aan ondernemingen te verstrekken, en zouden de lidstaten kmo's ook financieel kunnen bijstaan en helpen bij hun capaciteitsopbouw. Ondernemingen waarvan de zakenpartner een kmo is, worden ook aangemoedigd om hen te steunen bij de naleving van maatregelen inzake passende zorgvuldigheid, indien dergelijke eisen de levensvatbaarheid van de kmo's in gevaar zouden brengen, en om ten aanzien van kmo's eerlijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren.
(48) Ter aanvulling van de steun van de lidstaten aan kmo's kan de Commissie voortbouwen op bestaande instrumenten, projecten en andere maatregelen van de Unie die helpen bij de uitvoering van passende zorgvuldigheid in de Unie en in derde landen. Zij kan nieuwe steunmaatregelen opzetten die ondernemingen, waaronder kmo's, hulp bieden bij de zorgvuldigheidseisen, waaronder een waarnemingspost voor de transparantie van de keten van activiteiten en het vergemakkelijken van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden.
(49) De Commissie zou de steunmaatregelen van de lidstaten kunnen aanvullen door voort te bouwen op bestaande maatregelen van de EU ter ondersteuning van upstream marktdeelnemers bij het opbouwen van de capaciteit om negatieve effecten van hun activiteiten en zakelijke relaties op de mensenrechten en op het milieu doeltreffend te voorkomen en te verlichten, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen waarmee kleine landbouwbedrijven te kampen hebben. De Unie en de lidstaten worden, binnen hun respectieve bevoegdheden, aangemoedigd gebruik te maken van hun instrumenten op het gebied van nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking om regeringen van derde landen en upstream marktdeelnemers in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten op de mensenrechten en van de negatieve milieueffecten van hun activiteiten en upstream zakelijke relaties. Dit kan onder meer inhouden dat zij samenwerken met de regeringen van partnerlanden, de lokale particuliere sector en belanghebbenden bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.
(50) Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn daadwerkelijk bijdraagt aan de bestrijding van klimaatverandering, moeten ondernemingen een plan vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs. Indien het klimaat geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming, moet de onderneming reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies in haar plan opnemen.
(51) […]
(52) Met het oog op een doeltreffend toezicht op en, indien nodig, de handhaving van deze richtlijn ten aanzien van ondernemingen uit derde landen, moeten deze ondernemingen een naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger in de EU aanwijzen en informatie over hun gemachtigde vertegenwoordigers verstrekken. De gemachtigde vertegenwoordiger moet ook als contactpunt kunnen fungeren, mits aan de relevante voorschriften van deze richtlijn is voldaan. Indien de onderneming uit een derde land de gemachtigde vertegenwoordiger niet aanwijst, moeten alle lidstaten waar de onderneming actief is, bevoegd zijn om de naleving van deze verplichting af te dwingen, met name om een natuurlijke of rechtspersoon aan te wijzen in een van de lidstaten waar zij actief is, overeenkomstig het in het nationale recht vastgestelde handhavingskader. De lidstaten die een dergelijke handhaving initiëren, moeten via het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten de toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten op de hoogte brengen, om te voorkomen dat andere lidstaten deze verplichting ook afdwingen.
(53) Om te zorgen voor het toezicht op de correcte uitvoering van de zorgvuldigheids- verplichtingen van de ondernemingen en voor een goede handhaving van deze richtlijn, moeten de lidstaten een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aanwijzen. Deze toezichthoudende autoriteiten moeten een publiek karakter hebben, onafhankelijk zijn van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, en vrij zijn van belangenconflicten. De lidstaten moeten overeenkomstig de nationale wetgeving zorgen voor een adequate financiering van de bevoegde autoriteit. Zij moeten het recht hebben om op eigen initiatief of op basis van gemotiveerde bezwaren die in het kader van deze richtlijn worden geuit, onderzoeken in te stellen. Indien er uit hoofde van sectorale wetgeving bevoegde autoriteiten bestaan, kunnen de lidstaten deze aanwijzen als verantwoordelijken voor de toepassing van deze richtlijn op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. Zij kunnen de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de gereglementeerde financiële ondernemingen ook aanwijzen als toezichthoudende autoriteiten in het kader van deze richtlijn.
(54) Om ervoor te zorgen dat de nationale maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn daadwerkelijk worden gehandhaafd, moeten de lidstaten voorzien in afschrikkende, evenredige en doeltreffende sancties voor inbreuken op die maatregelen. Wil een dergelijke sanctieregeling doeltreffend zijn, dan moeten de door de nationale toezichthoudende autoriteiten op te leggen sancties geldboeten omvatten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de geldboete in verhouding staat tot de wereldwijde netto-omzet van de onderneming wanneer deze wordt opgelegd. Dit mag de lidstaten er echter niet toe verplichten de geldboete in alle gevallen uitsluitend op de netto-omzet van de onderneming te baseren. De lidstaten moeten de flexibiliteit hebben om de sanctie ook te baseren op andere criteria, zoals de economische situatie van de onderneming. De lidstaten moeten overeenkomstig het nationale recht beslissen of de sancties rechtstreeks door de toezichthoudende autoriteiten, in samenwerking met andere autoriteiten of door een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties, moeten worden opgelegd. Om publiek toezicht op de toepassing van de regels van deze richtlijn te waarborgen, moeten de besluiten van de toezichthoudende autoriteiten die sancties bevatten die aan ondernemingen zijn opgelegd wegens niet-naleving van de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn, openbaar worden gemaakt, naar het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten worden gezonden en ten minste drie jaar publiek beschikbaar blijven. Het bekendgemaakte besluit mag geen persoonsgegevens bevatten overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad.47 De bekendmaking van de naam van de onderneming is toegestaan, zelfs als deze een naam van een natuurlijke persoon bevat.
47 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(55) Om een consistente toepassing en handhaving van de voor de uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen te waarborgen, moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten samenwerken en hun optreden coördineren. Daartoe dient de Commissie een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten op te richten en moeten de toezicht- houdende autoriteiten elkaar helpen bij de uitvoering van hun taken en wederzijdse bijstand bieden.
(56) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van negatieve effecten daadwerkelijk worden vergoed, moet van de lidstaten worden verlangd dat zij regels vaststellen inzake de wettelijke aansprakelijkheid van ondernemingen voor schade die is toegebracht aan een natuurlijke of rechtspersoon, op voorwaarde dat de onderneming opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft nagelaten potentiële negatieve effecten te voorkomen en te beperken of feitelijke effecten te beëindigen en de omvang ervan tot een minimum te beperken, en er als gevolg van een dergelijk verzuim schade is berokkend aan de natuurlijke of rechtspersoon. Schade aan de beschermde wettelijke belangen van een persoon moet worden begrepen in overeenstemming met het nationale recht, bijvoorbeeld overlijden, lichamelijk of psychisch letsel, vrijheids- beroving, verlies van menselijke waardigheid of schade aan iemands eigendom. De voorwaarde dat de schade moet worden berokkend aan een persoon ten gevolge van de niet- naleving van de onderneming van de verplichting om het negatief effect aan te pakken, wanneer het recht, het verbod of de verplichting vermeld in bijlage I, waarvan het misbruik of de schending leidt tot het negatief effect dat had moet worden aangepakt, bedoeld is ter bescherming van de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de schade is toegebracht, moet worden gezien als een afgeleide schade (die indirect wordt berokkend aan andere personen, die niet het slachtoffer zijn van het negatief effect en die niet worden beschermd door de in bijlage I vermelde rechten, verbodsbepalingen of verplichtingen) die niet wordt gedekt. Indien bijvoorbeeld een werknemer van een onderneming schade heeft geleden als gevolg van de schending van de veiligheidsnormen door de onderneming op de werkplek, mag de verhuurder van de woning van een dergelijke werknemer geen vordering tegen de onderneming instellen wegens een economisch verlies dat is veroorzaakt doordat de werknemer de huur niet kon betalen. Causaliteit wordt niet geregeld door deze richtlijn, met uitzondering van het feit dat de ondernemingen niet aansprakelijk mogen worden gesteld indien de schade alleen wordt veroorzaakt door de zakenpartners in de keten van activiteiten van de ondernemingen (die "rechtstreeks in verband worden gebracht met"). De slachtoffers moeten recht hebben op volledige vergoeding van de geleden schade overeenkomstig het nationale recht en in overeenstemming met dat gemeenschappelijk beginsel. Afschrikking door middel van schadevergoeding (namelijk schadevergoeding met een punitief karakter) of enige andere vorm van overcompensatie moet worden verboden.
(57) Een onderneming mag niet aansprakelijk zijn voor de schade die zich in dezelfde mate zou hebben voorgedaan, zelfs indien de onderneming overeenkomstig deze richtlijn maatregelen had genomen. Aangezien de negatieve effecten moeten worden geprioriteerd op basis van de ernst en waarschijnlijkheid ervan en geleidelijk moeten worden aangepakt, mag een onderneming, indien het niet mogelijk is alle vastgestelde negatieve effecten in een keer volledig te verhelpen, niet aansprakelijk zijn voor schade die het gevolg is van minder significante negatieve effecten die nog niet zijn aangepakt. De juistheid van de prioritering van negatieve effecten door de onderneming moet echter worden beoordeeld bij het bepalen of aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid van de onderneming is voldaan in het kader van de beoordeling of de onderneming haar verplichting om de vastgestelde negatieve effecten adequaat aan te pakken, niet is nagekomen.
(58) De aansprakelijkheidsregeling regelt niet wie moet bewijzen dat het optreden van de onderneming in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs adequaat was en deze kwestie wordt dus aan het nationale recht overgelaten. Deze richtlijn regelt evenmin wie een vordering kan instellen bij nationale rechterlijke instanties en onder welke voorwaarden de civiele procedure kan worden ingeleid; daarom wordt deze kwestie aan het nationale recht overgelaten. De lidstaten kunnen bijvoorbeeld besluiten dat alleen het slachtoffer de vordering voor de nationale rechter kan brengen of dat een maatschappelijke organisatie, vakbond of andere juridische entiteit de vordering namens het slachtoffer kan instellen.
(59) Wat de civielrechtelijke-aansprakelijkheidsregels betreft, laat de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die voortvloeit uit het feit dat zij niet de vereiste passende zorgvuldigheid heeft betracht, de civielrechtelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen of de respectieve civielrechtelijke aansprakelijkheid van directe en indirecte zakenpartners in de keten van activiteiten onverlet. Wanneer de onderneming de schade samen met haar dochteronderneming of zakenpartner heeft veroorzaakt, moet zij samen met respectievelijk deze dochteronderneming of zakenpartner hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dit doet geen afbreuk aan de nationale wetgeving inzake de voorwaarden voor hoofdelijke aansprakelijkheid en inzake de regresrechten voor de volledige schadevergoeding die door één hoofdelijk aansprakelijke partij wordt betaald.
(59a) De civielrechtelijke-aansprakelijkheidsregels uit hoofde van deze richtlijn mogen geen afbreuk doen aan EU- of nationale regels inzake civielrechtelijke aansprakelijkheid met betrekking tot negatieve effecten op de mensenrechten of negatieve milieueffecten die voorzien in aansprakelijkheid in situaties die niet onder deze richtlijn vallen of die strenger zijn dan de regels van deze richtlijn. Een strengere aansprakelijkheidsregeling moet ook worden opgevat als een nationale civielrechtelijke aansprakelijkheidsregeling die niet voorziet in vrijstellingen als bedoeld in deze richtlijn, zoals de prioritering van negatieve effecten.
(60) Wat de wettelijke aansprakelijkheid voor negatieve milieueffecten betreft kunnen personen die schade hebben geleden, een vergoeding eisen op grond van deze richtlijn, ook wanneer er sprake is van een overlapping met schadevorderingen op het gebied van mensenrechten.
(61) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van schendingen van de mensenrechten en van het milieu een vordering tot schadevergoeding kunnen instellen en vergoeding kunnen eisen voor schade die is veroorzaakt doordat de onderneming opzettelijk of uit onachtzaamheid de uit deze richtlijn voortvloeiende zorgvuldigheidsverplichtingen niet is nagekomen, moet deze richtlijn de lidstaten verplichten ervoor te zorgen dat de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van de wettelijke aansprakelijkheidsregeling waarin deze richtlijn voorziet, prevaleren in gevallen waarin het recht dat van toepassing is op dergelijke vorderingen niet het recht van een lidstaat is, zoals het geval zou kunnen zijn volgens de regels van het internationaal privaatrecht wanneer de schade zich in een derde land voordoet. Dit betekent dat de lidstaten bij de omzetting van de civielrechtelijke-aansprakelijkheidsregeling waarin deze richtlijn voorziet en bij de keuze van de methoden om een dergelijk resultaat te bereiken, ook rekening kunnen houden met alle daarmee verband houdende nationale voorschriften, met inbegrip van de vereisten met betrekking tot de vraag welke natuurlijke of rechtspersoon de vordering kan instellen, de verjaringstermijnen, de bezwaren en verweermiddelen, en de berekening van de schadevergoeding, voor zover deze noodzakelijk zijn om de bescherming van slachtoffers te waarborgen en van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de publieke belangen van de lidstaten, zoals de politieke, sociale of economische organisatie.
(62) De civielrechtelijke aansprakelijkheidsregeling uit hoofde van deze richtlijn laat Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad48 onverlet. Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten verdere, strengere verplichtingen aan ondernemingen op te leggen of anderszins verdere maatregelen te nemen die dezelfde doelstellingen hebben als
Richtlijn 2004/35/EG.
48 Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
(63) Deze richtlijn laat Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad49, Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad50 en Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad51 onverlet. In het bijzonder kunnen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties krachtens die richtlijnen, in voorkomend geval, elke marktdeelnemer van deelname aan een aanbestedingsprocedure of een concessiegunningsprocedure uitsluiten of door de lidstaten worden verplicht deze van deelname aan een aanbestedingsprocedure of een concessiegunningsprocedure uit te sluiten, indien zij met elk passend middel kunnen aantonen dat er sprake is van een schending van de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het milieu-, sociaal en arbeidsrecht, met inbegrip van die welke voortvloeien uit bepaalde internationale overeenkomsten die door alle lidstaten zijn geratificeerd en in die richtlijnen zijn vermeld, of dat de ondernemer bij de uitoefening van zijn beroep een ernstige fout heeft begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken.
(64) […]
(65) Personen die werken voor ondernemingen die uit hoofde van deze richtlijn aan zorgvuldigheidsverplichtingen zijn onderworpen, of die in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten met dergelijke ondernemingen in contact staan, kunnen een sleutelrol spelen bij het onthullen van inbreuken op de voorschriften van deze richtlijn. Zij kunnen derhalve bijdragen tot het voorkomen en ontmoedigen van dergelijke inbreuken en tot het versterken van de handhaving van deze richtlijn. Richtlijn (EU) 2019/1937 moet daarom van toepassing zijn op het melden van alle inbreuken op deze richtlijn en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.
49 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
50 Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
51 Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).
(66) Teneinde te specificeren welke informatie ondernemingen die niet zijn onderworpen aan de verslagleggingseisen op grond van de bepalingen inzake duurzaamheidsverslaglegging van ondernemingen uit hoofde van Richtlijn 2013/34/EU, bekend moeten maken inzake aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen van aanvullende regels betreffende de inhoud en de criteria van deze verslaglegging, waarbij informatie over de beschrijving van passende zorgvuldigheid, de potentiële en feitelijke effecten en de met betrekking tot die effecten genomen maatregelen wordt gespecificeerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven52. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(67) Deze richtlijn moet worden toegepast overeenkomstig het Unierecht inzake gegevens- bescherming en het recht op de bescherming van het privéleven en persoonsgegevens zoals vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679, met inbegrip van de vereisten inzake doelbinding, minimale gegevensverwerking en opslagbeperking.
(68) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad53 en heeft op … 2022 een advies uitgebracht.
(69) […]
52 PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
53 Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(70) De Commissie dient te beoordelen en te melden of nieuwe sectoren moeten worden toegevoegd aan de lijst van sectoren met een bijzonder grote impact die onder deze richtlijn vallen, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling of in het licht van duidelijk bewijs- materiaal inzake arbeidsuitbuiting, mensenrechtenschendingen of nieuwe milieubedreigingen, of de lijst van relevante internationale overeenkomsten waarnaar in deze richtlijn wordt verwezen, moet worden gewijzigd, met name met het oog op internationale ontwikkelingen, dan wel of de bepalingen inzake passende zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn moeten worden uitgebreid tot negatieve klimaateffecten. De Commissie moet verder beoordelen of de criteria en drempels die worden gebruikt om het toepassingsgebied van deze richtlijn te bepalen, moeten worden herzien, of andere rechtspersonen onder de richtlijn moeten vallen dan wel of de definitie van de "keten van activiteiten", met inbegrip van het verstrekken van beleggingen door gereglementeerde financiële ondernemingen of het verlenen van financiële diensten in de zin van deze richtlijn door gereglementeerde financiële ondernemingen, ongeacht het besluit van de lidstaat om deze richtlijn toe te passen op de verlening van financiële diensten door gereglementeerde financiële ondernemingen, moet worden herzien.
(71) Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het beter benutten van het potentieel van de eengemaakte markt om bij te dragen tot de overgang naar een duurzame economie en tot duurzame ontwikkeling door het voorkomen en verlichten van potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de ketens van activiteiten van ondernemingen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, kan deze vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie worden verwezenlijkt. Met name hebben de problemen die worden aangepakt en de oorzaken ervan een transnationale dimensie, aangezien veel ondernemingen in de hele EU of wereldwijd actief zijn en waardeketens zich uitbreiden tot andere lidstaten en tot derde landen. Bovendien dreigen maatregelen van individuele lidstaten ondoeltreffend te zijn en tot versnippering van de interne markt te leiden. Daarom kan de EU maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
1. Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld inzake:
a) de verplichtingen van ondernemingen met betrekking tot feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten wat betreft hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten van hun zakenpartners in de ketens van activiteiten van de ondernemingen;
b) de aansprakelijkheid voor schendingen van de hierboven genoemde verplichtingen; en
c) de verplichting een plan vast te stellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C.
2. Deze richtlijn vormt geen rechtvaardiging voor een verlaging van het niveau van de bescherming van de mensenrechten, de bescherming van het milieu of de bescherming van het klimaat waarin de wetgeving van de lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze richtlijn voorziet.
3. Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Europese Unie onverlet. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere wetgevingshandeling van de EU die dezelfde doelstellingen nastreeft en voorziet in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, hebben de bepalingen van de andere wetgevingshandeling van de EU voorrang wat deze strijdigheid betreft en zijn zij van toepassing op die specifieke verplichtingen.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op ondernemingen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
a) de onderneming had gemiddeld meer dan 500 werknemers en had een netto-omzet wereldwijd van meer dan 150 miljoen EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn goedgekeurd of hadden moeten worden goedgekeurd;
b) de onderneming heeft de in punt a) genoemde drempelwaarden niet bereikt, maar had gemiddeld meer dan 250 werknemers en had in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld of hadden moeten worden opgesteld, wereldwijd een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR, mits ten minste 20 miljoen EUR werd omgezet in een of meer van de volgende sectoren die verband houden met de toepasselijke statistische classificatie van economische activiteiten, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 en vermeld in bijlage II:
i) de productie van textiel, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groothandel in textiel, kleding en schoeisel;
ii) landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten en dranken, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken; of
iii) de ontginning van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten).
2. Deze richtlijn is ook van toepassing op ondernemingen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een derde land en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
a) in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar werd in de EU een netto-omzet behaald van meer dan 150 miljoen EUR; of
b) in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar in de EU werd een netto-omzet behaald van meer dan 40 miljoen EUR doch niet meer dan 150 miljoen EUR, mits ten minste 20 miljoen EUR is omgezet in een of meer van de in lid 1, punt b), genoemde sectoren.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt het aantal deeltijdwerknemers berekend op basis van voltijdequivalenten. Uitzendkrachten worden bij de berekening van het aantal werknemers op dezelfde wijze meegeteld als werknemers die gedurende dezelfde periode rechtstreeks bij de onderneming in dienst zijn.
3a. Deze richtlijn is van toepassing op een onderneming indien de onderneming gedurende twee opeenvolgende boekjaren aan de voorwaarden van lid 1 of 2 heeft voldaan.
4. Voor de in lid 1 bedoelde ondernemingen is de lidstaat waar de onderneming haar statutaire zetel heeft, bevoegd om de aangelegenheden te regelen die onder deze richtlijn vallen.
5. Voor de in lid 2 bedoelde ondernemingen is de lidstaat waar de onderneming een bijkantoor heeft, bevoegd om de aangelegenheden te regelen die onder deze richtlijn vallen. Indien de onderneming in geen enkele lidstaat een bijkantoor heeft of bijkantoren in verschillende lidstaten heeft, is de lidstaat die bevoegd is om de onder deze richtlijn vallende aangelegenheden te regelen, de lidstaat waar de onderneming het grootste deel van haar netto- omzet in de Unie heeft behaald in het boekjaar dat voorafgaat aan het laatste boekjaar.
6. De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen op pensioeninstellingen die worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad54 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad55. Indien een lidstaat besluit deze richtlijn op dergelijke pensioen- instellingen toe te passen, worden die pensioeninstellingen beschouwd als gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van artikel 3, punt a), iv).
7. Deze richtlijn geldt niet voor de in artikel 2, punt 12), b) en f), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad56 vermelde financiële producten.
8. De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen op gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van artikel 3, punt a), iv), ook wat betreft hun zakenpartners waaraan die gereglementeerde financiële ondernemingen de in artikel 3, punt g), bedoelde diensten verlenen.
54 Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004,
blz. 1).
55 Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).
56 Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) "onderneming":
i) een rechtspersoon met een van de rechtsvormen vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU;
ii) een rechtspersoon die is opgericht overeenkomstig het recht van een derde land en een rechtsvorm heeft die vergelijkbaar is met de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU genoemde rechtsvormen;
iii) een rechtspersoon die is opgericht in een van de in bijlage II bij
Richtlijn 2013/34/EU vermelde rechtsvormen of in overeenstemming met het recht van een derde land in een vorm die vergelijkbaar is met die welke in bijlage II bij die richtlijn zijn vermeld, wanneer die rechtspersoon geheel bestaat uit ondernemingen die zijn georganiseerd in een van de onder i) en ii) vallende rechtsvormen;
iv) een gereglementeerde financiële onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, die:
– een kredietinstelling is zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad57;een beleggingsonderneming is zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad58;
− een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder) is zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad59, met inbegrip van een beheerder van EuVECA in de zin van Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad60, een beheerder van EuSEF in de zin van Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad61, en een beheerder van Eltif in de zin van Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad62;
57 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
58 Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
59 Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
60 Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1).
61 Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18).
62 Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 98).
− een beheermaatschappij voor een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) is zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad63;
− een verzekeringsonderneming is zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad64;
− een herverzekeringsonderneming is zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 4, van Xxxxxxxxx 2009/138/EG;
− een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening is die binnen het toepassings- gebied van Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad65 valt ingevolge artikel 2 daarvan, tenzij de lidstaat er overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn voor heeft gekozen om die richtlijn geheel of gedeeltelijk niet toe te passen op die instelling;
63 Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
64 Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
65 Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37).
− een centrale tegenpartij is zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad66;
− een centrale effectenbewaarinstelling is zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad67;
− een special purpose vehicle voor een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig artikel 211 van Richtlijn 2009/138/EG vergunning is verleend;
− een entiteit voor securitisatiedoeleinden is zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2), van Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad68;
66 Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
67 Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).
68 Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).
− een verzekeringsholding is zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punt f), van Richtlijn 2009/138/EG of een gemengde financiële holding zoals gedefinieerd in artikel 212, lid 1, punt h), van Richtlijn 2009/138/EG, die deel uitmaakt van een verzekeringsgroep die onderworpen is aan toezicht op het niveau van de groep overeenkomstig artikel 213 van die richtlijn en die niet is vrijgesteld van groepstoezicht overeenkomstig artikel 214, lid 2, van Xxxxxxxxx 2009/138/EG;
− een betalingsinstelling is zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt d), van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad69;
− een instelling voor elektronisch geld is zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad70;
− een crowdfundingdienstverlener is zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad71;
− een aanbieder van cryptoactivadiensten is zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 8), van [het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/193772] bij het verrichten van een of meer cryptoactivadiensten zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 9), van [het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937];
69 Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Xxxxxxxxx 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).
70 Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).
71 Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB L 347 van 20.10.2020, blz. 1).
72 COM(2020) 593 final.
b) "negatief milieueffect": gevolg voor het milieu dat voortvloeit uit de schending van een van de in bijlage I, deel II, vermelde verbodsbepalingen en verplichtingen;
c) "negatief effect op de mensenrechten": effect op personen als gevolg van
i) schending van een van de in bijlage I, deel I, afdeling 1, vermelde mensenrechten, aangezien die mensenrechten zijn verankerd in de in bijlage I, deel I, afdeling 2, vermelde internationale instrumenten;
ii) schending van een niet in bijlage I, deel I, afdeling 1, vermeld mensenrecht, maar opgenomen in de in bijlage I, deel I, afdeling 2, vermelde mensenrechteninstrumenten, op voorwaarde dat:
− het mensenrecht kan worden geschonden door een andere onderneming of juridische entiteit dan een lidstaat of een derde land of de autoriteiten daarvan;
− de mensenrechtenschending rechtstreeks afbreuk doet aan een wettelijk belang dat wordt beschermd door de in bijlage I, deel I, afdeling 2, vermelde mensenrechteninstrumenten; en
− de onderneming redelijkerwijs had kunnen vaststellen dat er sprake is van dergelijke mensenrechtenschending bij haar eigen activiteiten, die van haar dochterondernemingen of van haar handelspartners, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten en de keten van activiteiten van de onderneming, de kenmerken van de economische sector en de geografische en operationele context;
ca) "negatief effect": negatief milieueffect en negatief effect op de mensenrechten;
d) "dochteronderneming": een rechtspersoon via welke de activiteit van een "gecontroleerde onderneming" zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt f), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad73 wordt uitgeoefend;
e) "zakenpartner": een juridische entiteit
i) waarmee de onderneming een commerciële overeenkomst heeft met betrekking tot de activiteiten, producten of diensten van de onderneming of waaraan de onderneming diensten verleent overeenkomstig punt g) ("directe zakenpartner"), of
ii) die geen directe zakenpartner is, maar wel zakelijke activiteiten verricht die verband houden met de activiteiten, producten of diensten van de onderneming ("indirecte zakenpartner");
ea) "zakelijke relatie": een relatie van de onderneming met haar zakenpartner; f) […]
g) "keten van activiteiten":
i) activiteiten van de upstream zakenpartners van een onderneming die verband houden met de productie van goederen of de verrichting van diensten door de onderneming, met inbegrip van het ontwerp, de winning, de vervaardiging, het vervoer, de opslag en de levering van grondstoffen, producten of onderdelen van de producten en de ontwikkeling van het product of de dienst, en
73 Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Xxxxxxxxx 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).
ii) activiteiten van de downstream zakenpartners van een onderneming die verband houden met de distributie, het vervoer, de opslag en de verwijdering van het product, met inbegrip van demontage, recycling, compostering of storten, indien de zakenpartners deze activiteiten uitvoeren voor of namens de onderneming, met uitzondering van de verwijdering van het product door consumenten en de distributie, het vervoer, de opslag en de verwijdering van het product die onderworpen zijn aan de controle op de uitvoer uit hoofde van Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad of aan de controle op de uitvoer met betrekking tot wapens, munitie of oorlogsmaterialen, nadat de uitvoer van het product is toegestaan.
Uit hoofde van artikel 2, lid 8, met betrekking tot gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van punt a), iv), omvat de term "keten van activiteiten" ook […] de activiteiten van:
i) juridische entiteiten die rechtstreeks leningen, garanties en toezeggingen van de gereglementeerde financiële onderneming ontvangen;
ii) verzekeringnemers en verzekerden uit hoofde van verzekeringsovereenkomsten die met de gereglementeerde financiële onderneming zijn gesloten;
iii) juridische entiteiten die risico cederen in het kader van een herverzekerings- overeenkomst en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening waaraan dekking wordt geboden uit hoofde van een met de gereglementeerde financiële onderneming gesloten herverzekeringsovereenkomst;
iv) dochterondernemingen van de in de punten i) tot en met iii) bedoelde juridische entiteiten die voordeel halen uit de in punten i) tot en met iii) vermelde dienst, waarvan de activiteiten verband houden met de betrokken dienst.
De keten van activiteiten van gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van punt a), iv), die dergelijke diensten verlenen, omvat geen kmo's, natuurlijke personen en huishoudens die de diensten ontvangen;
h) "verificatie door een onafhankelijke derde": verificatie van de naleving door een onderneming, of delen van haar keten van activiteiten, van de mensenrechten- en milieuvoorschriften die voortvloeien uit de bepalingen van deze richtlijn, door een van de onderneming onafhankelijke deskundige, die vrij is van belangenconflicten, over ervaring en deskundigheid beschikt op het gebied van milieu- en mensenrechtenkwesties en verantwoordelijk is voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de verificatie;
i) "kmo": een kleine, middelgrote of micro-onderneming, ongeacht haar rechtsvorm, die geen deel uitmaakt van een grote groep, zoals deze termen zijn gedefinieerd in artikel 3, leden 1, 2, 3 en 7, van Richtlijn 2013/34/EU;
j) "initiatief van de sector": een combinatie van vrijwillige procedures voor passende zorgvuldigheid in de ketens van activiteiten, instrumenten en mechanismen met inbegrip van verificaties door een onafhankelijke derde, ontwikkeld door en onder toezicht van regeringen, brancheorganisaties of groeperingen van belanghebbende organisaties;
k) "gemachtigde vertegenwoordiger": een in de Unie wonende of gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die door een onderneming in de zin van punt a), ii), gemachtigd is om namens die onderneming op te treden in verband met de naleving van de verplichtingen van die onderneming uit hoofde van deze richtlijn;
l) "ernstig negatief effect": negatief effect dat door zijn aard bijzonder significant is, een groot aantal personen of een groot milieugebied treft, of waarbij het bijzonder moeilijk is om de situatie van vóór het negatieve effect te herstellen;
m) "netto-omzet":
i) de "netto-omzet" zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5), van Xxxxxxxxx 2013/34/EU; of
ii) wanneer de onderneming internationale standaarden voor jaarrekeningen toepast die zijn goedgekeurd op basis van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad74 of een onderneming is in de zin van punt a), ii), de omzet zoals gedefinieerd door of in de zin van het stelsel voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten van de onderneming zijn opgesteld;
n) "belanghebbenden": de werknemers van de onderneming, de werknemers van haar dochterondernemingen, vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, consumenten en andere personen, groepen, gemeenschappen of entiteiten waarvan de rechten of belangen worden of kunnen worden beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van die onderneming, haar dochterondernemingen en haar zakenpartners, met inbegrip van maatschappelijke organisaties, nationale mensenrechten- en milieu-instellingen, mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten;
o) […]
p) […]
q) "passende maatregel": een maatregel waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt, die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming en de kenmerken van de economische sector en van de specifieke zakenpartner;
74 Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).
r) "moederonderneming": een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen in de zin van punt d);
s) "groep ondernemingen": een moederonderneming en al haar dochterondernemingen;
t) "herstel": financiële of niet-financiële compensatie die door de onderneming wordt verstrekt aan personen die getroffen zijn door het feitelijke negatieve effect, met inbegrip van het herstel van de betrokken persoon of personen of het milieu in de situatie waarin zij zich zouden bevinden indien het feitelijke negatieve effect niet had plaatsgevonden, die in verhouding moet staan tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de betrokkenheid van de onderneming bij het negatief effect.
Artikel 4
Passende zorgvuldigheid
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu ("passende zorgvuldigheid") betrachten door de volgende maatregelen uit te voeren:
a) het integreren van passende zorgvuldigheid in hun beleid en in hun risicobeheersystemen overeenkomstig artikel 5;
b) het identificeren van feitelijke of potentiële negatieve effecten overeenkomstig artikel 6;
c) het voorkomen en reduceren van potentiële negatieve effecten, en het beëindigen en zoveel mogelijk beperken van feitelijke negatieve effecten overeenkomstig de artikelen 7 en 8;
d) het instellen en handhaven van een klachtenprocedure overeenkomstig artikel 9;
e) het bewaken van de doeltreffendheid van hun beleid en maatregelen inzake passende zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 10;
f) het openbaar maken van informatie over passende zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 11.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in het kader van de zorgvuldigheids- doelstellingen middelen en informatie kunnen delen binnen hun respectieve groepen van ondernemingen en met andere rechtspersonen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen of andere juridische entiteiten niet verplicht zijn hun zakenpartner die de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen nakomt, informatie te verstrekken die als bedrijfsgeheim wordt aangemerkt in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad.75
75 Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).
Artikel 4a
Passende zorgvuldigheid op groepsniveau
1. De lidstaten zorgen ervoor dat moederondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, de verplichtingen van de artikelen 5 tot en met 11 en artikel 15 kunnen nakomen namens ondernemingen die hun onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende dochterondernemingen zijn. Dit laat de wettelijke aansprakelijkheid van dochterondernemingen overeenkomstig artikel 22 onverlet.
2. De naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen door een moederonderneming overeenkomstig lid 1 is aan de volgende voorwaarden onderworpen:
a) de dochteronderneming verstrekt alle nodige informatie aan en werkt samen met haar moederonderneming om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen na te komen;
b) de dochteronderneming dient het zorgvuldigheidsbeleid van haar moederonderneming te volgen, hetwelk dusdanig is vormgegeven dat ten aanzien van de dochter- onderneming aan de verplichtingen van artikel 5, lid 1, wordt voldaan;
c) de dochteronderneming integreert passende zorgvuldigheid in al haar beleid en risicobeheersystemen overeenkomstig artikel 5;
d) in voorkomend geval tracht de dochteronderneming contractuele garanties te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 2, punt b), of artikel 8, lid 3, punt c);
e) in voorkomend geval tracht de dochteronderneming een overeenkomst te sluiten met een indirecte zakenpartner overeenkomstig artikel 7, lid 3, of artikel 8, lid 4;
f) in voorkomend geval schort de dochteronderneming de zakelijke relatie tijdelijk op of beëindigt zij deze, overeenkomstig artikel 7, lid 5, of artikel 8, lid 6.
Artikel 5
Integratie van passende zorgvuldigheid in het beleid en de risicobeheersystemen van de onderneming
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende zorgvuldigheid in al hun beleid en risicobeheersystemen integreren en dat zij over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken.
1a. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet alle volgende elementen bevatten:
a) een beschrijving van de aanpak van de onderneming, ook op de lange termijn, op het gebied van passende zorgvuldigheid;
b) een gedragscode met de door de werknemers, dochterondernemingen en de directe of indirecte handelspartners van de onderneming na te leven regels en beginselen, in voorkomend geval overeenkomstig artikel 7, lid 2, punt b), artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 3, punt c), of artikel 8, lid 4; en
c) een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te controleren en om de toepassing ervan uit te breiden tot zakenpartners.
2. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen hun zorgvuldigheidsbeleid ook onverwijld bijwerken nadat zich een significante wijziging heeft voorgedaan, en ten minste om de 24 maanden.
3. De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 2, lid 1, bedoelde ondernemingen de in artikel 4, lid 1, genoemde maatregelen invoeren en monitoren.
Artikel 6
Vaststelling van feitelijke en potentiële negatieve effecten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om feitelijke en potentiële negatieve effecten van hun eigen activiteiten of die van hun dochter- ondernemingen en, indien deze verband houden met hun ketens van activiteiten, van hun zakenpartners, te identificeren, overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.
1a. Ondernemingen kunnen ter nakoming van de verplichting van lid 1 hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun ketens van activiteiten, die van hun zakenpartners, volledig in kaart brengen. Zij kunnen op basis daarvan een diepgaande analyse uitvoeren van de gebieden waar negatieve effecten het waarschijnlijk het vaakst voorkomen of het meest significant zijn.
2. In afwijking van lid 1 zijn de in artikel 2, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde ondernemingen alleen verplicht de feitelijke en potentiële negatieve effecten in kaart te brengen die relevant zijn voor de respectieve in artikel 2, lid 1, punt b), genoemde sector.
3. Ingeval gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van artikel 3, punt a), iv), de in artikel 3, punt g), bedoelde diensten verrichten, worden de feitelijke en potentiële negatieve effecten in kaart gebracht voordat die dienst wordt verricht.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde negatieve effecten op basis van, in voorkomend geval, kwantitatieve en kwalitatieve informatie, gebruik kunnen maken van passende middelen, met inbegrip van onafhankelijke verslagen en informatie die is verzameld via de in artikel 9 bedoelde klachtenprocedure. Ondernemingen plegen in voorkomend geval ook overleg met potentieel getroffen groepen, met inbegrip van werknemers en andere relevante belanghebbenden, om informatie te verzamelen over feitelijke of potentiële negatieve effecten.
Artikel 6a
Prioritering van geconstateerde feitelijke en potentiële negatieve effecten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen negatieve effecten die voortvloeien uit hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen of die van hun zakenpartners die overeenkomstig artikel 6 zijn aangewezen om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 7 of 8, prioriteren indien het niet haalbaar is alle vastgestelde negatieve effecten in een keer volledig te verhelpen.
2. Negatieve effecten moeten worden geprioriteerd naargelang de ernst en de waarschijnlijkheid van de negatieve effecten. De ernst van een negatief effect wordt beoordeeld aan de hand van de zwaarte ervan, het aantal getroffen personen of de omvang van het milieu-effect, en de moeilijkheid om de situatie van vóór het effect te herstellen.
3. Zodra de voornaamste negatieve effecten overeenkomstig artikel 7 of 8 binnen een redelijke termijn zijn verholpen, pakt de onderneming minder ernstige negatieve effecten aan.
Artikel 7
Preventie van potentiële negatieve effecten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen treffen om potentiële negatieve effecten die overeenkomstig artikel 6 vastgesteld zijn of hadden moeten zijn, en waar nodig geprioriteerd overeenkomstig artikel 6a, te voorkomen of, indien preventie niet of niet onmiddellijk mogelijk is, afdoende te verlichten overeenkomstig de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel.
Bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde passende maatregelen wordt terdege rekening gehouden met:
a) de vraag of de potentiële negatieve effecten uitsluitend door de onderneming worden veroorzaakt, gezamenlijk door de onderneming en haar dochteronderneming of zakenpartner, dan wel alleen door de zakenpartner van de onderneming in haar keten van activiteiten;
b) de vraag of het potentiële negatieve effect zich heeft voorgedaan in de activiteiten van de dochteronderneming, de directe zakenpartner of de indirecte zakenpartner; en
c) het vermogen van de onderneming om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die de potentiële negatieve effecten veroorzaakt heeft.
2. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen:
a) indien nodig vanwege de aard of de complexiteit van de vereiste preventieve maatregelen, onverwijld een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren, met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema's voor maatregelen en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Het preventieve actieplan wordt opgesteld in overleg met de potentieel betrokken belanghebbenden;
b) trachten de contractuele garantie te verkrijgen van een directe zakenpartner dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, een preventief actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de keten van activiteiten van de onderneming (cascadeovereenkomsten). Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 4 van toepassing;
c) de nodige financiële of niet-financiële investeringen in bijvoorbeeld beheer- of productieprocessen en -infrastructuur uitvoeren;
d) doelgerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo die een zakenpartner van de onderneming is, indien de naleving van de gedragscode of het preventieve actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen. De doelgerichte en evenredige steun kan worden verleend in de vorm van financiering, zoals rechtstreekse financiering, leningen tegen lage rente, garanties voor continue inkoop, ondersteuning bij het veiligstellen van financiering, of in de vorm van sturing, zoals opleidingen en verbetering van beheersystemen;
e) overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het mededingingsrecht, samenwerken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen het negatieve effect te voorkomen of te verlichten, met name wanneer geen andere maatregel geschikt of doeltreffend is.
3. Ten aanzien van potentiële negatieve effecten die niet voorkomen of voldoende verlicht kunnen worden door de in lid 2 genoemde maatregelen, kan de onderneming trachten een overeenkomst te sluiten met een indirecte zakenpartner, teneinde naleving van de gedragscode van de onderneming of een preventief actieplan te bewerkstelligen. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, is lid 4 van toepassing.
4. De contractuele garanties of de overeenkomst moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Voor een verificatie van naleving kan de onderneming een beroep doen op passende initiatieven van de sector of verificatie door een onafhankelijke derde partij.
Wanneer contractuele garanties worden verkregen van of een overeenkomst wordt gesloten met een kmo, moeten de gebruikte voorwaarden billijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo's maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij.
5. Ten aanzien van potentiële negatieve effecten in de zin van lid 1 die niet voorkomen of voldoende verlicht kunnen worden door de maatregelen van de leden 2, 3 en 4, moet de onderneming als laatste middel afzien van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de zakenpartner verbonden aan of in de keten van activiteiten waar het effect zich heeft voorgedaan, en treft de onderneming voor zover de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, de volgende maatregelen:
a) tijdelijke opschorting van de zakelijke relatie wat betreft de betrokken activiteiten, onder voortzetting van de inspanningen ter voorkoming en het tot verlichting van de effecten, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben. Indien die redelijke verwachting niet bestaat of indien de inspanningen op korte termijn niet succesvol blijken, beëindigt de onderneming de zakelijke relatie;
b) beëindiging van de zakelijke relatie wat betreft de betrokken activiteiten indien het potentiële negatieve effect ernstig is.
De lidstaten voorzien in de mogelijkheid om de zakelijke relatie in overeenkomsten die onder hun recht vallen, overeenkomstig de eerste alinea tijdelijk op te schorten en te beëindigen, met uitzondering van overeenkomsten die de partijen wettelijk verplicht zijn aan te gaan.
6. In afwijking van lid 5 zijn gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van artikel 3, punt a), iv), die de in artikel 3, punt g), bedoelde diensten verlenen, niet verplicht de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen.
Indien de gereglementeerde financiële onderneming in de zin van artikel 3, punt a), iv), besluit de zakelijke relatie niet overeenkomstig de eerste alinea tijdelijk op te schorten of te beëindigen, monitort zij het feitelijke negatieve effect en spant zij zich er tegelijkertijd voor in effecten te voorkomen of te verlichten.
7. Ondernemingen zijn in afwijking van lid 5 niet verplicht de zakelijke relatie te beëindigen ingeval:
a) er een redelijke verwachting is dat beëindiging een ernstiger negatief effect zou sorteren dan het potentiële niet te voorkomen of adequaat te verlichten negatieve effect; of
b) er geen beschikbaar alternatief is voor die zakelijke relatie, die een grondstof, product of dienst levert die essentieel is voor de goederenproductie of dienstverlening door de onderneming, en beëindiging de onderneming aanzienlijke schade zou berokkenen.
Indien de onderneming besluit de zakelijke relatie niet te beëindigen overeenkomstig de eerste alinea, verstrekt zij de bevoegde toezichthoudende autoriteit haar naar behoren gemotiveerde redenen daartoe.
De onderneming monitort de mogelijke negatieve effecten, heroverweegt periodiek haar besluit tot niet-beëindiging van de zakelijke relatie, en zoekt alternatieve zakelijke relaties.
8. De verplichting om de zakelijke relatie overeenkomstig lid 5 tijdelijk op te schorten of te beëindigen, is niet van toepassing op vóór het verstrijken van de omzettingstermijn overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gesloten commerciële overeenkomsten van de onderneming.
Artikel 8
Beëindiging van feitelijke negatieve effecten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van dit artikel een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten die uit hoofde van artikel 6 vastgesteld zijn of hadden moeten zijn, alsmede indien nodig geprioriteerd overeenkomstig artikel 6a.
Bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde passende maatregelen wordt terdege rekening gehouden met:
a) de vraag of de feitelijke negatieve effecten uitsluitend door de onderneming worden veroorzaakt, gezamenlijk door de onderneming en haar dochteronderneming of zakenpartner, dan wel alleen door de zakenpartner van de onderneming in haar keten van activiteiten;
b) de vraag of het feitelijke negatieve effect zich heeft voorgedaan in de activiteiten van de dochteronderneming, de directe zakenpartner of de indirecte zakenpartner; en
c) het vermogen van de onderneming om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die de mogelijke feitelijke effecten veroorzaakt heeft.
2. Indien aan de negatieve effecten geen einde kan worden gemaakt, zorgen de lidstaten ervoor dat de ondernemingen de omvang van die effecten tot een minimum beperken.
3. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen:
a) neutralisering van het negatieve effect of minimalisering van de omvang ervan. De maatregel staat in verhouding tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de betrokkenheid van de onderneming bij het negatieve effect;
b) indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd: onverwijlde opstelling en uitvoering van een corrigerend actieplan met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema's voor maatregelen, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Het corrigerend actieplan wordt opgesteld in overleg met de belanghebbenden;
c) verkrijging van de contractuele garantie van een directe zakenpartner dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode en, zo nodig, een corrigerend actieplan worden nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover zij deel uitmaken van de keten van activiteiten (cascadeovereenkomsten). Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 5 van toepassing;
d) uitvoering van de nodige financiële of niet-financiële investeringen in bijvoorbeeld beheer- of productieprocessen en -infrastructuur;
e) doelgerichte en evenredige steunverlening aan een kmo die een zakenpartner van de onderneming is, indien de naleving van de gedragscode of het corrigerend actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen. De doelgerichte en evenredige steun kan worden verleend in de vorm van financiering, zoals rechtstreekse financiering, leningen tegen lage rente, garanties voor continue inkoop, ondersteuning bij het veiligstellen van financiering, of in de vorm van sturing, zoals opleidingen en verbetering van beheersystemen;
f) overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het mededingingsrecht, samenwerking met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen het negatieve effect te beëindigen of te beperken, met name wanneer geen andere maatregel geschikt of doeltreffend is;
g) herstel van getroffen personen en gemeenschappen.
4. Ten aanzien van feitelijke negatieve effecten die niet beëindigd of voldoende verlicht kunnen worden door de in lid 3 genoemde maatregelen, kan de onderneming trachten een overeenkomst te sluiten met een indirecte zakenpartner, teneinde naleving van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan te bewerkstelligen. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, is lid 5 van toepassing.
5. De contractuele garanties of de overeenkomst moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Voor een verificatie van naleving kan de onderneming een beroep doen op passende initiatieven van de sector of verificatie door een onafhankelijke derde partij.
Wanneer contractuele garanties worden verkregen van of een overeenkomst wordt gesloten met een kmo, moeten de gebruikte voorwaarden billijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo's maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij.
6. Wat betreft feitelijke negatieve effecten in de zin van lid 1 die niet beëindigd konden worden of waarvan de mate niet tot een minimum beperkt kon worden door de maatregelen van de leden 3, 4 en 5, ziet de onderneming als laatste middel af van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de zakenpartner verbonden aan of in de keten van activiteiten waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, één van de volgende maatregelen:
a) tijdelijke opschorting van de zakelijke relatie wat betreft de betrokken activiteiten, onder voortzetting van de inspanningen ter beëindiging en het tot een minimum beperken van de negatieve effecten, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben. Indien die redelijke verwachting niet bestaat of indien de inspanningen op korte termijn niet succesvol blijken, beëindigt de onderneming de zakelijke relatie;
b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen indien het negatieve effect als ernstig wordt beschouwd.
De lidstaten voorzien in de mogelijkheid om de zakelijke relatie in overeenkomsten die onder hun recht vallen, overeenkomstig de eerste alinea tijdelijk op te schorten en te beëindigen, met uitzondering van overeenkomsten die de partijen wettelijk verplicht zijn aan te gaan.
7. In afwijking van lid 6 zijn gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van artikel 3, punt a), iv), die de in artikel 3, punt g), bedoelde diensten verlenen, niet verplicht de zakelijke relatie tijdelijk op te schorten of te beëindigen.
Indien de gereglementeerde financiële onderneming in de zin van artikel 3, punt a), iv), besluit de zakelijke relatie niet overeenkomstig de eerste alinea tijdelijk op te schorten of te beëindigen, monitort zij het feitelijke negatieve effect en spant zij zich er tegelijkertijd voor in het negatieve effect te beëindigen of tot een minimum te beperken.
8. Ondernemingen zijn in afwijking van lid 6 niet verplicht de zakelijke relatie te beëindigen ingeval:
a) er een redelijke verwachting is dat beëindiging een ernstiger negatief effect sorteert dan het feitelijke niet beëindigen of tot een minimum te beperken negatieve effect; of
b) er geen beschikbaar alternatief is voor die zakelijke relatie, die een grondstof, product of dienst levert die essentieel is voor de goederenproductie of dienstverlening door de onderneming, en beëindiging de onderneming aanzienlijke schade zou berokkenen.
Indien de onderneming besluit de zakelijke relatie niet te beëindigen overeenkomstig de eerste alinea, verstrekt zij de bevoegde toezichthoudende autoriteit haar naar behoren gemotiveerde redenen daartoe.
De onderneming monitort de feitelijke negatieve effecten, heroverweegt periodiek haar besluit tot niet-beëindiging van de zakelijke relatie, en zoekt alternatieve zakelijke relaties.
9. De verplichting om de zakelijke relatie overeenkomstig lid 6 tijdelijk op te schorten of te beëindigen, is niet van toepassing op vóór het verstrijken van de omzettingstermijn overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gesloten commerciële overeenkomsten van de onderneming.
Artikel 9
Klachtenprocedures
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in lid 2 genoemde personen en organisaties de mogelijkheid bieden om bij hen klachten in te dienen wanneer zij gerechtvaardigde bezorgdheid hebben over feitelijke of potentiële negatieve effecten met betrekking tot hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en die van hun zakenpartners in hun ketens van activiteiten.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de klachten kunnen worden ingediend door:
a) personen die worden getroffen of redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij getroffen kunnen worden door een negatief effect;
b) vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die personen vertegenwoordigen die in de betrokken keten van activiteiten werkzaam zijn; en
c) maatschappelijke organisaties die actief zijn op de gebieden die verband houden met de negatieve effecten voor mensenrechten of milieu waarop de klacht betrekking heeft.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen een eerlijke, toegankelijke en transparante procedure vaststellen voor de behandeling van de in lid 1 bedoelde klachten, met inbegrip van een procedure indien de onderneming de klacht ongegrond acht, en dat zij de betrokken werknemers en vakbonden over deze procedure informeren. De procedure waarborgt de vertrouwelijkheid van de identiteit van de persoon of organisatie door wie de klacht is ingediend, evenals de nodige maatregelen om elke vorm van represaille van de onderneming en haar dochterondernemingen te voorkomen.
De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de klacht gegrond is, de negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, worden geacht te zijn vastgesteld in de zin van artikel 6, en de onderneming treft passende maatregelen overeenkomstig de artikelen 7 en 8, onder meer door in voorkomend geval te voorzien in herstel.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de klagers het recht hebben:
a) van de onderneming waarbij zij een klacht in de zin van lid 1 hebben ingediend, een passende follow-up van de klacht te verlangen; en
b) met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen aan de in de leden 1 en 3, eerste alinea, vastgelegde verplichtingen kunnen voldoen door deel te nemen aan gezamenlijke klachtenprocedures, met inbegrip van gezamenlijk door bedrijven ingestelde procedures, via brancheorganisaties of initiatieven van meerdere belanghebbenden, met dien verstande dat de collectieve procedures voldoen moeten aan de vereisten van dit artikel.
Artikel 10
Toezicht
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen hun eigen activiteiten en maatregelen, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de ketens van activiteiten van de onderneming, die van hun zakenpartners periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de vaststelling, preventie, verlichting, beëindiging en het tot een minimum beperken van de omvang van negatieve effecten te controleren. Deze beoordelingen zijn, in voorkomend geval, gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en vinden onverwijld nadat zich een significante wijziging heeft voorgedaan, doch ten minste één keer per twee jaar plaats en telkens wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er zich belangrijke nieuwe risico's op deze negatieve effecten kunnen voordoen. Het zorgvuldigheidsbeleid wordt geactualiseerd overeenkomstig de resultaten van die beoordelingen en met inachtneming van relevante informatie van belanghebbenden.
2. In afwijking van lid 1 voeren gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van in artikel 3, punt a), iv), die de in artikel 3, punt g), bedoelde diensten verlenen, met betrekking tot hun zakenpartners periodieke beoordelingen uit louter ter monitoring van de doeltreffendheid van de preventie, verlichting, beëindiging en beperking tot een minimum van de overeenkomstig artikel 6, lid 3, vastgestelde negatieve effecten.
Artikel 11
Openbaarmaking
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die niet onderworpen zijn aan verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 19 bis en 29 bis van
Richtlijn 2013/34/EU verslag uitbrengen over de aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen door op hun website een jaarlijkse verklaring over het boekjaar te publiceren in een taal die gebruikelijk is binnen de internationale zakenwereld. Dit gebeurt binnen een redelijke termijn van ten hoogste twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het wordt opgesteld.
Ondernemingen die in een geconsolideerd bestuursverslag zijn vermeld en zijn vrijgesteld van de verplichtingen uit hoofde van artikel 19 bis of artikel 29 bis van
Richtlijn 2013/34/EU overeenkomstig artikel 19 bis, lid 7, en artikel 29 bis, lid 7, van die richtlijn, worden geacht aan de verplichting uit hoofde van dit artikel te hebben voldaan.
2. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de inhoud van en de criteria voor de in lid 1 bedoelde verslaglegging, waarbij informatie wordt gespecificeerd over de beschrijving van passende zorgvuldigheid, potentiële en feitelijke negatieve effecten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen.
Artikel 12
Modelcontractbepalingen
Om ondernemingen te ondersteunen bij de naleving van artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 8, lid 3, punt c), stelt de Commissie in overleg met de lidstaten en belanghebbenden richtsnoeren vast voor vrijwillige modelcontractbepalingen.
Artikel 13
Richtsnoeren
Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, vaardigt de Commissie in overleg met de lidstaten en belanghebbenden het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en, waar passend, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn richtsnoeren uit, ook voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten.
Artikel 14
Begeleidende maatregelen
1. Teneinde ondernemingen en de zakenpartners in hun ketens van activiteiten te informeren en te ondersteunen bij hun inspanningen om te voldoen aan de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, zetten de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, platformen of portalen op en beheren deze. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de kmo's in de ketens van activiteiten van ondernemingen.
2. Onverminderd de toepasselijke voorschriften inzake staatssteun kunnen de lidstaten kmo's financieel ondersteunen.
3. De Commissie kan de steunmaatregelen van de lidstaten aanvullen door voort te bouwen op bestaande maatregelen van de EU ter ondersteuning van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen, en kan met nieuwe maatregelen komen, waaronder het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden om ondernemingen te helpen aan hun verplichtingen te voldoen.
4. Ondernemingen kunnen een beroep doen op sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, om de nakoming van hun verplichtingen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 te ondersteunen, voor zover dergelijke regelingen en initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen.
De Commissie en de lidstaten kunnen de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan faciliteren. De Commissie vaardigt, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren uit ter beoordeling van de geschiktheid van regelingen van het bedrijfsleven en initiatieven van meerdere belanghebbenden.
Artikel 15
Bestrijding van klimaatverandering
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 2, lid 1, punt a), en lid 2, punt a), bedoelde ondernemingen een plan opstellen met onder meer uitvoeringsmaatregelen en bijbehorende financiële en investeringsplannen, teneinde het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar te maken met de overgang naar een duurzame economie en met het beperken van enerzijds de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2021/1119, en anderzijds, in voorkomend geval, van de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten, als bedoeld in artikel 19 bis, lid 2, punt a), iii), en artikel 29 bis, lid 2, punt a), iii), van Richtlijn 2013/34/EU. In dit plan wordt met name, op basis van informatie waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, in kaart gebracht in welke mate de klimaatverandering een risico vormt voor of een effect is van de activiteiten van de onderneming.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien er klimaatverandering vastgesteld is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming, de onderneming broeikasgasemissiereductiedoelstellingen in haar plan opneemt.
3. […]
Artikel 16
Gemachtigde vertegenwoordiger
1. De lidstaten stellen regels vast op grond waarvan elke in eigen land opererende onderneming in de zin van artikel 2, lid 2, een natuurlijke of rechtspersoon als haar gemachtigde vertegenwoordiger aanwijst, die gevestigd of woonachtig is in een van de lidstaten waar zij werkzaam is. De aanwijzing is geldig wanneer de gemachtigde bevestigt deze te aanvaarden.
2. De lidstaten stellen regels vast op grond waarvan de gemachtigde vertegenwoordiger of de onderneming naam, adres, e-mailadres en telefoonnummer van de gemachtigde vertegenwoordiger mededeelt aan een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger woonachtig of gevestigd is. De lidstaten stellen regels vast op grond waarvan de gemachtigde vertegenwoordiger op verzoek een afschrift van de aanwijzing in een officiële taal van een lidstaat aan een van de toezichthoudende autoriteiten verstrekt.
3. De lidstaten stellen regels vast op grond waarvan de gemachtigde vertegenwoordiger of de onderneming een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger woonachtig of gevestigd is en, indien dit een andere lidstaat is, een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar het grootste deel van haar netto-omzet in de EU heeft behaald, ervan in kennis stelt dat de onderneming een onderneming is in de zin van
artikel 2, lid 2.
4. De lidstaten stellen regels vast op grond waarvan elke onderneming haar gemachtigde vertegenwoordiger de bevoegdheid verleent om van de toezichthoudende autoriteiten kennisgevingen te ontvangen over alle aangelegenheden die nodig zijn voor de naleving en de handhaving van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn. De ondernemingen zijn verplicht hun gemachtigde vertegenwoordiger de nodige bevoegdheden en middelen te geven om met de toezichthoudende autoriteiten te kunnen samenwerken.
5. Ingeval de onderneming in de zin van artikel 2, lid 2, de bij dit artikel vastgestelde verplichtingen niet nakomt, moeten alle lidstaten waar de onderneming actief is, bevoegd zijn om de naleving van die verplichtingen af te dwingen overeenkomstig hun nationale recht. De lidstaat die voornemens is de in dit artikel neergelegde verplichtingen te handhaven, stelt de toezichthoudende autoriteiten daarvan overeenkomstig artikel 21 in kennis via het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten, opdat niet andere lidstaten deze handhaven.