VERTALING
VERTALING
Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen
PREAMBULE
DE PARTIJEN BIJ DEZE OVEREENKOMST,
ZICH ERVAN BEWUST dat alle staten overeenkomstig de toepasselijke internationale rechtsregels, zoals neergelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) van 1982, de plicht hebben om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee of om met andere staten samen te werken voor het nemen van d ergelijke maatregelen;
GELEID door de beginselen van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling van 1992, alsmede door de wens de beginselen en normen van de in 1995 door de algemene vergadering van de FAO aangenomen gedragscode voor een verantwoorde visserij ten uitvoer te leggen;
VERWIJZENDE naar het politieke engagement van de internationale gemeenschap om tot het vergroten van de doeltreffendheid van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de visserij bij te dragen, door middel van de in 1993 door de algemene vergadering van de FAO aangenomen overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen;
ER AKTE VAN NEMENDE dat de 50e algemene vergadering van de Verenigde Naties, overeenkomstig resolutie A/RES/50/24, haar goedkeuring heeft gehecht aan de overeenkomst voor de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden („Overeenkomst van de Verenigde Naties inzake de grensoverschrij- dende en over grote afstanden trekkende visbestanden”);
HERBEVESTIGENDE de verbintenissen die zijn vastgelegd in de Overeenkomst van La Jolla van 1992 en in de Verklaring van Panama van 1995;
DE NADRUK LEGGENDE OP de doelstellingen die erin bestaan een einde te maken aan de sterfte van dolfijnen bij de tonijnvisserij met de ringzegen in het oostelijke deel van de Stille Oceaan en te zoeken naar ecologisch verantwoorde methoden om volgroeide geelvintonijn te vangen die niet voorkomt in combinatie met dolfijnen;
ZICH REKENSCHAP GEVENDE van het belang van de tonijnvisserij als bron van voedsel en inkomsten voor de bevolkingen van de partijen en van de noodzaak om bij het bepalen van instandhoudings- en beheersmaatregelen rekening te houden met de economische en sociale gevolgen ervan;
ERKENNENDE dat de Overeenkomst van La Jolla tot een aanzienlijke daling van de incidentele dolfijnsterfte heeft geleid;
OVERTUIGD door de wetenschappelijke gegevens die aantonen dat de methode waarbij op in combinatie met dolfijnen voorkomende tonijn wordt gevist overeenkomstig de regelingen en procedures die bij de Overeenkomst van La Jolla zijn ingesteld en in de Verklaring van Panama zijn herbevestigd, doeltreffend is om dolfijnen te beschermen en de tonijnbestanden in het oostelijke deel van de Stille Oceaan rationeel te exploiteren;
HERBEVESTIGENDE DAT multilaterale samenwerking het meest doeltreffende middel is voor instandhou- ding en duurzame exploitatie van de levende rijkdommen van de zee;
VASTBESLOTEN om de instandhouding van de tonijnbestanden in het oostelijke deel van de Stille Oceaan te waarborgen en de incidentele dolfijnsterfte bij de tonijnvangst in voornoemd gebied via een geleidelijke aanpak zo goed als volledig te elimineren; om de bijvangst en het teruggooien van jonge tonijn en de bijvangst van niet-doelsoorten te vermijden, te verminderen en tot een minimum te beperken, rekening houdende met de interrelatie tussen soorten in het ecosysteem;
ZIJN OVEREENGEKOMEN HETGEEN VOLGT:
Artikel I
Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. „Tonijn”: de vissoorten behorende tot de onderorde Scombroidei (Klawe, 1980), met uitzondering van het geslacht Scomber,
2. „Dolfijnen”: de soorten behorende tot de familie Delphinidae, die in het overeenkomstgebied in combi- natie voorkomen met de beviste geelvintonijn,
3. „Vaartuig”: een vissersvaartuig dat met de ringzegen op tonijn vist,
4. „Partijen”: de staten of regionale organisaties voor economische integratie die zich door deze overeenkomst gebonden hebben verklaard en waarvoor deze overeen- komst van kracht is,
5. „Regionale organisatie voor economische integratie”: regionale organisaties voor economische integratie waar- aan de lidstaten de bevoegdheid hebben overgedragen voor de aangelegenheden waarop deze overeenkomst betrekking heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om namens de lidstaten bindende beslissingen inzake die aangelegenheden te nemen,
6. „IATTC”: de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropi- sche tonijn,
7. „Overeenkomst van La Jolla”: het op de intergouver- nementele vergadering van juni 1992 aangenomen instrument,
8. „Internationaal programma voor het behoud van dolfij- nen”: het bij deze overeenkomst ingestelde programma dat voortvloeit uit de Overeenkomst van La Jolla, zoals vastgesteld, gewijzigd en aangevuld overeenkomstig de Verklaring van Panama,
9. „Waarnemersprogramma”: het in bijlage II gedefinieerde programma,
10. „Verklaring van Panama”: de op 4 oktober 1995 in Panama, Republiek Panama, ondertekende verklaring,
11. „Directeur”: de directeur onderzoek van de IATTC.
Artikel II
Doelstellingen
De doelstellingen van deze overeenkomst zijn:
1. Om, via vaststelling van jaarlijkse limieten, de incidentele dolfijnsterfte bij de tonijnvisserij met ringzegen in het overeenkomstgebied geleidelijk te verminderen en daar- aan vrijwel een einde te maken,
2. Om, met als doel een einde te maken aan de dolfijnsterfte in deze visserijtak, te zoeken naar ecologisch verant- woorde methoden om volgroeide geelvintonijn te vangen die niet voorkomt in combinatie met dolfijnen, en
3. De instandhouding te waarborgen van de tonijnbestan- den in het overeenkomstgebied, alsmede van de levende rijkdommen van de zee die ook gevolgen ondervinden van deze tak van visserij, daarbij rekening houdende met de interrelatie tussen soorten in het ecosysteem en met bijzondere aandacht voor, onder andere, het vermijden, de vermindering en de minimalisering van de bijvangst en het overboord zetten van jonge tonijn en van niet- doelsoorten.
Artikel III
Toepassingsgebied van de overeenkomst
Het gebied waar deze overeenkomst van toepassing is („het overeenkomstgebied”) is gedefinieerd in bijlage I.
Artikel IV
Algemene maatregelen
Partijen nemen in het kader van de IATTC:
1. Maatregelen voor de instandhouding van de ecosyste- men, evenals instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de instandhouding van tonijnbestanden en andere bestanden van levende rijkdommen van de zee die gevolgen ondervinden van de tonijnvisserij met de ringzegen in het overeenkomstgebied, daarbij uitgaande van de beste wetenschappelijke informatie die beschik-
baar is en daarbij het voorzorgsbeleid volgend overeen- komstig de relevante bepalingen van enerzijds de gedragscode van de FAO voor een verantwoorde visserij en anderzijds van de Overeenkomst van de Verenigde Naties inzake de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden. De betrokken maat- regelen moeten gericht zijn op instandhouding of herstel van de biomassa van de beviste bestanden op of boven een niveau waarbij de maximale duurzame vangst (msy) kan worden bereikt en op instandhouding of herstel van biomassa van de bestanden die ook gevolgen van de tonijnvisserij ondervinden op of boven een niveau waarbij de msy wordt bereikt, en,
2. Naar vermogen, maatregelen om de vangst en bijvangst van jonge geelvintonijn en andere bestanden van levende rijkdommen van de zee die gevolgen ondervinden van de tonijnvisserij met de ringzegen in het overeenkomst- gebied, te evalueren en stellen maatregelen vast in overeenstemming met artikel VI om, onder andere, de bijvangst van jonge geelvintonijn en de bijvangst van niet-doelsoorten te vermijden, verminderen en tot een minimum te beperken met het oog op de instandhou- ding van al deze soorten, daarbij rekening houdend met de interrelaties tussen de soorten in het ecosysteem.
Artikel V
Internationaal programma voor het behoud van dolfijnen
Krachtens het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en gezien de doelstellingen van deze overeenkomst nemen partijen onder andere de volgende maatregelen:
1. Zij beperken de totale incidentele dolfijnsterfte bij de tonijnvisserij met de ringzegen in het overeenkomst- gebied tot hoogstens 5 000 stuks per jaar en wel via de vaststelling en uitvoering van maatregelen die onder andere omvatten:
a) de vaststelling van een regeling die de kapiteins van vissersvaartuigen stimuleert om de incidentele dolfijnsterfte verder te verminderen en die bedoeld is om volledig een einde te maken aan de dolfijnsterfte in deze visserijtak;
b) de invoering, in het kader van de IATTC, van een regeling met technische opleiding en diploma voor kapiteins en bemanningen van vissersvaartuigen over het vistuig en het gebruik ervan, en ook over technieken voor het redden en de veiligheid van dolfijnen;
c) in het kader van de IATTC, bevordering en ondersteuning van onderzoek voor verbetering van vistuig, uitrusting en vangstmethoden, waar- onder die welke worden gebruikt bij de visserij op
tonijnen die voorkomen in combinatie met dolfij- nen;
d) de vaststelling van een billijke regeling voor de toewijzing van dolfijnsterftelimieten (DML), die logisch aansluit bij de dolfijnsterftemaxima per jaar, overeenkomstig de bijlagen III en IV;
e) de verplichting voor hun vaartuigen waaraan een DML is toegewezen of die anderszins in het overeenkomstgebied actief zijn, om zich te houden aan de in bijlage VIII vastgestelde eisen inzake de uitoefening van de visserij;
f) de invoering van een regeling voor toezicht op en controle van xxxxxx die is gevangen met of zonder sterfte of ernstige verwondingen van dolfijnen, daarbij uitgaande van de in bijlage IX bedoelde gegevens;
g) volledige en tijdige uitwisseling van wetenschappe- lijke gegevens die de partijen op grond van deze overeenkomst hebben verzameld, en
h) onderzoek met het oog op ecologisch verantwoorde methoden om volgroeide geelvintonijn te vangen die niet voorkomt in combinatie met dolfijnen,
2. Zij stellen per jaar en per dolfijnbestand sterftemaxima vast en evalueren de effecten van deze maxima overeenkomstig bijlage III, en
3. Zij onderzoeken de maatregelen tijdens een vergadering van de partijen.
Artikel VI
Instandhouding van de levende rijkdommen van de zee
Krachtens artikel IV verbinden partijen zich ertoe om, in het kader van de IATTC, maatregelen vast te stellen en uit te voeren voor de instandhouding van andere levende rijk- dommen van de zee die gevolgen ondervinden van de tonijnvisserij met de ringzegen in het overeenkomstgebied, daarbij rekening houdend met de interrelaties tussen de soorten in het ecosysteem. Daartoe nemen partijen onder andere de volgende maatregelen:
1. Zij voeren een programma uit om in het overeenkomst- gebied de bijvangst van jonge tonijn en niet-doelsoorten te ramen, te bewaken en tot een minimum te beperken,
2. Zoveel als mogelijk ontwikkelen zij vistuig en vangstme- thoden die selectief, milieuvriendelijk en kostenefficiënt zijn, en leggen zij de verplichting op om die te gebruiken,
3. Zij leggen hun vaartuigen die actief zijn in het overeen- komstgebied de verplichting op om, zoveel als mogelijk, als bijvangst gevangen zeeschildpadden en exemplaren van andere bedreigde soorten levend weer vrij te laten, en
4. Zij verzoeken de IATTC onderzoek op gang te brengen om na te gaan of de vangstcapaciteit van de vissersvaar- tuigen in het overeenkomstgebied een bedreiging vormt voor de instandhouding van de tonijnbestanden en van andere levende rijkdommen van de zee die gevolgen ondervinden van de tonijnvisserij en om, als dat het geval is, te onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn en goedkeuring daarvan aan te bevelen wanneer dat nodig is.
Artikel VII
Uitvoering door de partijen
Partijen stellen, elk volgens hun eigen wetten en procedures, de nodige maatregelen vast voor uitvoering en naleving van deze overeenkomst, inclusief, in voorkomend geval, de nodige wetten en regelingen.
Artikel VIII
Vergaderingen van de partijen
1. Partijen komen periodiek in vergadering bijeen om onderwerpen in verband met de uitvoering van deze overeenkomst te bespreken en alle in dat verband noodzake- lijke beslissingen te nemen.
2. Minstens eenmaal per jaar en bij voorkeur in combinatie met de vergadering van de IATTC, wordt een gewone vergadering van de partijen bij deze overeenkomst gehouden.
3. Zo nodig kunnen ook buitengewone vergaderingen worden gehouden. Deze vergadering wordt bijeengeroepen wanneer een partij, daarin gesteund door een meerderheid van de partijen, daarom verzoekt.
4. De vergadering van de partijen wordt gehouden wanneer het quorum aanwezig is. Het quorum is bereikt, wanneer de meerderheid van de partijen aanwezig is. Deze bepaling geldt ook voor vergaderingen van andere organen die in het kader van deze overeenkomst worden opgericht.
5. De vergaderingen worden gehouden in het Spaans en het Engels, en de vergaderingsdocumenten worden opgesteld in beide genoemde talen.
Artikel IX
Besluitvorming
Alle besluiten tijdens vergaderingen die zijn bijeengeroepen krachtens artikel VIII worden bij consensus vastgesteld.
Artikel X
Wetenschappelijke adviescommissie
De wetenschappelijke adviescommissie die is opgericht bij de Overeenkomst van La Jolla vervult de in bijlage V vermelde functies. De wetenschappelijke adviescommissie wordt samen- gesteld en werkt volgens de bepalingen van bijlage V.
Artikel XI
Nationale wetenschappelijke adviescommissies
1. Partijen stellen, elk volgens hun eigen wetten en procedures, nationale wetenschappelijke adviescommissies (NATSAC’s) in van erkende, op persoonlijke titel optredende, experts van overheid en bedrijfsleven en van niet-gouver- nementele organisaties, waaronder, onder andere, erkende wetenschapsmensen.
2. De NATSAC’s vervullen onder andere de in bijlage VI vermelde functies.
3. Partijen zorgen ervoor dat de NATSAC’s via regelmatig en tijdig gehouden vergaderingen samenwerken om de gegevens over en de situatie van de bestanden te bespreken en adviezen op te stellen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken. Dergelijke vergaderingen worden minstens eenmaal per jaar gehouden in combinatie met de gewone vergadering van de partijen.
Artikel XII
Internationaal toezichtcomité
Het internationale toezichtcomité (ITC) dat is opgericht bij de Overeenkomst van La Jolla vervult de in bijlage VII vermelde functies. Het ITC wordt samengesteld en werkt volgens de bepalingen van bijlage VII.
Artikel XIII
Waarnemersprogramma
Het waarnemersprogramma dat is ingevoerd bij de Overeen- komst van La Jolla, wordt uitgevoerd volgens bijlage II.
Artikel XIV
Taak van de IATTC
In het perspectief dat de IATTC de uitvoering van deze overeenkomst coördineert, verzoeken partijen de IATTC onder andere het secretariaat waar te nemen en de andere
taken te vervullen die in deze overeenkomst zijn vastgesteld of waarover krachtens deze overeenkomst overeenstemming wordt bereikt.
Artikel XVII
Transparantie
Artikel XV
Financiering
Partijen dragen bij in de financiering van de uitgaven die nodig zijn om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken en wel door rechten, waarvan zij zelf het niveau vaststellen, per vaartuig in te voeren en te innen, een en ander onverminderd andere vrijwillige financiële bijdragen.
Artikel XVI
Rechtshandhaving
1. Partijen waarborgen dat de vaartuigen onder hun jurisdictie de in deze overeenkomst of op grond daarvan vastgestelde maatregelen naleven. Partijen zorgen er met name door onder andere een programma inzake jaarlijkse certifice- ring en inspectie voor dat de vaartuigen onder hun jurisdictie zich houden aan:
a) de eisen inzake de uitoefening van de visserij die zijn vastgesteld in bijlage VIII, en
b) de bepalingen met betrekking tot het waarnemers- programma die zijn vastgesteld in bijlage II.
2. Bij overtredingen worden door alle partijen, rekening houdende met de aanbevelingen van het ITC en in overeen- stemming met hun nationale wetgeving, sancties van een zodanige zwaarte toegepast dat wordt bereikt dat de bepalingen van deze overeenkomst en de op grond daarvan vastgestelde maatregelen worden nageleefd en dat overtreders de voordelen van hun onwettige activiteiten worden ont- nomen. In geval van ernstige overtredingen omvatten die sancties eveneens weigering, schorsing of intrekking van de visvergunning
3. Partijen stellen maatregelen vast om kapiteins en bemanningen van de vissersvaartuigen te stimuleren om deze overeenkomst na te leven en de doelstellingen ervan te bereiken.
4. Partijen stellen, uitgaande van beslissingen in het kader van de Overeenkomst van La Jolla, maatregelen vast om naleving van deze overeenkomst te waarborgen.
5. Iedere partij stelt het ITC onverwijld in kennis van acties voor rechtshandhaving die op grond van deze overeenkomst zijn uitgevoerd en van de resultaten van die acties.
1. Partijen bevorderen de transparantie bij de uitvoering van deze overeenkomst, zo nodig, ook door openbaarheid van vergaderingen.
2. Vertegenwoordigers van intergouvernementele en niet- gouvernementele organisaties die zich bezighouden met aangelegenheden die relevant zijn voor de uitvoering van deze overeenkomst wordt de gelegenheid geboden om aan vergaderingen van de partijen die worden bijeengeroepen krachtens artikel VIII deel te nemen als waarnemer of in een andere hoedanigheid, naar gelang van het geval, overeenkom- stig de richtlijnen en criteria die zijn vastgesteld in bijlage X. Dergelijke intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties krijgen tijdig toegang tot de relevante informatie, mits eventuele procedurevoorschriften in acht worden genomen die door de partijen worden vastgesteld.
Artikel XVIII
Vertrouwelijkheid
1. De vergadering van de partijen stelt vertrouwelijkheids- regels vast die gelden voor alle instanties die krachtens deze overeenkomst toegang krijgen tot informatie.
2. Ongeacht de op grond van lid 1 vastgestelde vertrouwe- lijkheidsregels mogen personen die toegang hebben tot dergelijke vertrouwelijke informatie die informatie doorgeven in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures, als hen daarom wordt verzocht door een bevoegde instantie van de betrokken partij.
Artikel XIX
Samenwerking met andere organisaties of in het kader van andere regelingen
Om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, verlenen de partijen hun medewerking in het kader van subregionale, regionale en mondiale organisaties en regelingen voor instandhouding en beheer van de visbestanden.
Artikel XX
Regeling van geschillen
1. Partijen werken samen om geschillen te voorkomen. Iedere partij kan met één of meer andere partijen overleg plegen over geschillen over de interpretatie of toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst om zo snel mogelijk tot een voor iedereen bevredigende oplossing te komen.
2. Als een geschil niet binnen een redelijke termijn via dergelijk overleg is opgelost, plegen de betrokken partijen zo spoedig mogelijk overleg om het geschil te regelen via vreedzame middelen die zij overeenkomstig het internationale recht bepalen.
Artikel XXI
Rechten van de staten
Geen enkele bepaling van deze overeenkomst mag zo worden uitgelegd dat de soevereiniteit, soevereine rechten of jurisdictie die staten uitoefenen overeenkomstig het internationale recht, noch hun positie of standpunten met betrekking tot aangelegenheden in verband met het recht van de zee, worden aangetast of ondermijnd.
staten waarvan de kust grenst aan het overeenkomstgebied en door staten of regionale organisaties voor economische integratie die lid zijn van de IATTC of waarvan de vaartuigen in de periode waarin de overeenkomst ondertekend kan worden, in het overeenkomstgebied op tonijn vissen.
ARTIKEL XXV
Bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring
Deze overeenkomst wordt door de ondertekenende staten bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd volgens hun wetgeving en procedures.
Artikel XXVI
Artikel XXII
Staten die geen partij zijn bij deze overeenkomst
1. De staten die partij zijn bij deze overeenkomst moedigen alle staten en regionale organisaties voor economische integratie als bedoeld in artikel XXIV die geen partij zijn, aan om partij te worden of om wetten en regelingen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de bepalingen ervan.
2. Partijen werken, in overeenstemming met deze overeen- komst en het internationale recht, samen om vaartuigen die de vlag voeren van staten die geen partij zijn te weerhouden van activiteiten die het beoogde effect van deze overeenkomst ondermijnen. Daartoe vestigen partijen, onder andere, de aandacht van staten die geen partij zijn bij de overeenkomst op dat soort activiteiten van hun vaartuigen.
3. Partijen wisselen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de direc- teur, informatie uit over de activiteiten die het beoogde doel van deze overeenkomst ondermijnen en worden uitgevoerd door vaartuigen die de vlag voeren van staten die geen partij zijn bij de overeenkomst.
Artikel XXIII
Bijlagen
De bijlagen zijn een integrerend deel van deze overeenkomst; een verwijzing naar deze overeenkomst is, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, tegelijk een verwijzing naar de betrokken bijlagen.
Artikel XXIV
Ondertekening
Deze overeenkomst staat vanaf 21 mei 1998 tot en met 14 mei 1999 in Washington open voor ondertekening door
Toetreding
Deze overeenkomst staat open voor toetreding door alle staten of regionale organisaties voor economische integratie die voldoen aan de bepalingen van artikel XXIV of die bij besluit van de partijen worden uitgenodigd om toe te treden tot de overeenkomst.
Artikel XXVII
Inwerkingtreding
1. Deze overeenkomst treedt in werking nadat de vierde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de depositaris is neergelegd.
2. Voor iedere staat of regionale organisatie voor econo- mische integratie die voldoet aan de bepalingen van artikel XXVI en die de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goed- keuring of toetreding bij de depositaris nederlegt na de in lid 1 bedoelde datum, treedt de overeenkomst in werking op de datum van nederlegging.
Artikel XXVIII
Voorbehouden
Er mogen geen voorbehouden worden gemaakt bij deze overeenkomst.
Artikel XXIX
Voorlopige toepassing
1. Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast door een staat of een regionale organisatie voor economische integratie die door een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris instemt met voorlopige toepassing ervan. De voorlopige toepassing gaat in vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving.
2. De voorlopige toepassing door een staat of een regionale organisatie voor economische integratie eindigt bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor die staat of regionale organisatie voor economische integratie of bij schriftelijke kennisgeving aan de depositaris door die staat of die regionale organisatie voor economische integratie, van het voornemen om de voorlopige toepassing te beëindigen.
Artikel XXX
Wijzigingen
1. Partijen mogen wijzigingen in deze overeenkomst voor- stellen door de depositaris minstens 60 dagen voor een vergadering de tekst van de voorgestelde wijziging te doen toekomen. De depositaris verstrekt een exemplaar van deze tekst aan alle andere partijen.
2. Wijzigingen in deze overeenkomst die bij consensus worden aangenomen in een vergadering van de partijen treden in werking op de datum waarop alle partijen een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de depositaris hebben nedergelegd.
3. Tenzij partijen anders besluiten, kunnen de bijlagen bij deze overeenkomst op iedere vergadering van de partijen bij consensus worden gewijzigd. Tenzij anders wordt
overeengekomen, worden wijzigingen in een bijlage bij de aanvaarding daarvan voor alle partijen van kracht.
Artikel XXXI
Opzegging
Iedere partij mag de overeenkomst op ieder tijdstip na twaalf maanden vanaf de datum waarop ze voor hem in werking is getreden, opzeggen door schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. Binnen 30 dagen na ontvangst van de kennis- geving van opzegging stelt de depositaris de andere partijen daarvan op de hoogte. De opzegging wordt zes maanden na ontvangst ervan van kracht.
Artikel XXXII
Depositaris
De originele teksten van deze overeenkomst worden neerge- legd bij de regering van de Verenigde Staten van Amerika, die gecertificeerde kopieën daarvan toezendt aan de onderteke- naars en aan de partijen bij de overeenkomst, alsmede aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor registratie en publicatie krachtens artikel 102 van het handvest van de Verenigde Naties.
TEN BLIJKE WAARVAN, de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve regeringen, deze overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN TE Washington, D.C., op 21 mei 1998, in de Engelse en de Spaanse taal, beide teksten zijnde gelijkelijk authentiek.
BIJLAGE I
OVEREENKOMSTGEBIED
Het overeenkomstgebied omvat het gebied van de Stille Oceaan dat wordt begrensd door de westkust van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en de volgende lijnen:
a) de parallel op 40o NB vanaf de westkust van Noord-Amerika tot het snijpunt met de meridiaan op 150o WL;
b) vervolgens de meridiaan op 150o WL tot het snijpunt met de parallel op 40o ZB;
c) vervolgens de parallel op 40o ZB tot het snijpunt met de westkust van Zuid-Amerika.
BIJLAGE II
WAARNEMERSPROGRAMMA
1. Partijen voeren een waarnemersprogramma uit overeenkomstig de bepalingen van deze bijlage. Als onderdeel van dit programma mogen partijen ook hun nationale waarnemersprogramma toepassen dat in overeenstem- ming is met de bepalingen van deze bijlage.
2. Partijen bepalen dat vaartuigen die hun vlag voeren en die groter zijn dan 363 metrieke ton (400 short tons) en die actief zijn in het overeenkomstgebied, tijdens elke visreis in dat gebied een waarnemer aan boord moeten hebben. Minstens 50 % van de waarnemers aan boord van de vaartuigen van iedere partij moeten IATTC- waarnemers zijn. De overige waarnemers mogen waarnemers zijn van het nationale waarnemersprogramma van de betrokken partij die voldoen aan de criteria in deze bijlage en aan eventuele andere criteria die door de vergadering van de partijen zijn vastgesteld.
3. Alle waarnemers moeten:
a) de technische opleiding hebben gevolgd die vereist is volgens de richtlijnen die de partijen vaststellen;
b) onderdaan zijn van een van de partijen of behoren tot de wetenschappelijke staf van de IATTC;
c) in staat zijn de in punt 4 van deze bijlage vermelde taken uit te voeren, en
d) voorkomen op een lijst van waarnemers die wordt bijgehouden door de IATTC of indien zij vallen onder een nationaal waarnemersprogramma, door de partij die dat programma uitvoert.
4. De waarnemers hebben, onder andere, tot taak:
a) alle relevante informatie te verzamelen over de visserijactiviteit van het vaartuig waarop zij zijn gestationeerd en die nodig is voor de uitvoering van deze overeenkomst;
b) de kapitein van het vaartuig waarop zij zijn gestationeerd in kennis te stellen van alle maatregelen die de partijen krachtens deze overeenkomst hebben vastgesteld;
c) de kapitein van het vaartuig waarop zij zijn gestationeerd in kennis te stellen van de dolfijnsterfte veroorzaakt door dat vaartuig;
d) rapporten op te stellen over de informatie die overeenkomstig dit punt is verzameld en de kapitein van het vaartuig de gelegenheid te bieden om daarin alle informatie te vermelden die hij dienstig acht;
e) die rapporten te doen toekomen aan de directeur of aan het betrokken nationale programma, met het oog op gebruik daarvan overeenkomstig bijlage VII, punt 1, van deze overeenkomst, en
f) alle andere taken uit te voeren waartoe de partijen hebben besloten.
5. De waarnemers:
a) moeten, behalve voorzover nodig in het kader van punt 4, onder d) en e), van deze bijlage, alle informatie over de visserijactiviteit van de vaartuigen en met betrekking tot de eigenaars van het vaartuig als vertrouwelijk behandelen en, als voorwaarde voor hun aanstelling in deze functie, deze eis schriftelijk aanvaarden;
b) moeten zich houden aan de bepalingen die zijn vastgesteld in de wetten en regelingen van de partij met jurisdictie over het vaartuig waarop zij zijn gestationeerd, voorzover die bepalingen niet strijdig zijn met de bepalingen in deze bijlage;
c) mogen geen certificaten of andere documenten met betrekking tot de visserijactiviteit van het vaartuig afgeven of met hun handtekening bekrachtigen, tenzij die welke door de partijen zijn goedgekeurd, en
d) moeten de hiërarchische verhoudingen en algemene gedragsregels eerbiedigen die gelden voor alle bemanningsleden, tenzij die regels de uitoefening van de taken van de waarnemers die zijn beschreven in deze bijlage in de weg staan en tenzij ze in strijd zijn met de verplichtingen van de bemanning die zijn vastgesteld in punt 6 van deze bijlage.
6. Partijen en kapiteins hebben ten aanzien van de waarnemers onder andere de volgende verantwoordelijkheden:
a) waarnemers moeten in contact mogen treden met de bemanning en toegang hebben tot het vistuig en de uitrusting vermeld in bijlage VIII;
b) indien zij daarom verzoeken, moet de waarnemers ook toegang worden gegeven tot de volgende apparatuur, als die aanwezig is op het vaartuig waarop zij zijn gestationeerd, om de uitvoering van hun taken als vermeld in punt 4 te vergemakkelijken:
i) satellietnavigatieapparatuur;
ii) radarschermen, als die worden gebruikt;
iii) verrekijkers met hoog vermogen, ook tijdens het achtervolgen en insluiten van dolfijnen, teneinde identificatie te vergemakkelijken, behalve wanneer ze worden gebruikt door de bemanning, en
iv) elektronische communicatieapparatuur;
c) de waarnemers hebben toegang tot het werkdek tijdens het binnenhalen van het net en van de vis, alsmede tot alle vis, levend of dood, die tijdens de hele duur van een trek aan boord wordt gebracht, teneinde biologische monsters te nemen op grond van het waarnemersprogramma of van bepalingen van de bevoegde nationale overheden in het kader van een nationaal waarnemersprogramma;
d) de waarnemers krijgen logies, maaltijden en adequate sanitaire voorzieningen van dezelfde kwaliteit als de bemanning;
e) de waarnemers krijgen voldoende ruimte op de brug of in het stuurhuis om hun administratieve werk uit te voeren en op het dek krijgen zij voldoende ruimte voor het uitoefenen van hun waarnemerstaak, en
f) partijen waarborgen dat kapiteins, bemanning en scheepseigenaren een waarnemer bij het uitoefenen van zijn of haar taak niet hinderen, intimideren, beïnvloeden, omkopen of proberen om te kopen.
7. De Partijen:
a) waarborgen dat waarnemers van hun nationale programma„s de informatie op dezelfde manier verzamelen als dient te gebeuren door IATTC-waarnemers, en
b) verstrekken, tijdig na iedere visreis waarbij die gegevens zijn verzameld, aan de directeur een kopie van alle onbewerkte gegevens die de waarnemers in het kader van nationale programma”s hebben verzameld, en verschaffen tevens samenvattingen en rapporten die vergelijkbaar zijn met die welke worden uitgebracht door de IATTC-waarnemers.
8. De directeur verstrekt, tijdig na iedere visreis waarbij een IATTC-waarnemer aanwezig is geweest, en op een wijze die in overeenstemming is met de vertrouwelijkheidsbepalingen, aan de partij onder de jurisdictie waarvan het betrokken vaartuig heeft gevist, een kopie van alle onbewerkte gegevens, samenvattingen en rapporten die betrekking hebben op de visreis.
9. Als de directeur bepaalt dat stationering van een waarnemer van het waarnemersprogramma niet praktisch is, mag, ongeacht andere bepalingen in deze bijlage, een vaartuig dat valt onder de jurisdictie van een partij en dat vist in het overeenkomstgebied zonder netten uit te zetten bij dolfijnen, voor het verzamelen van informatie voor het waarnemersprogramma en om aan de directeur te kunnen verklaren dat het betrokken vaartuig geen netten uitzet bij dolfijnen, een getrainde waarnemer van een ander internationaal programma aan boord nemen, als dat programma is goedgekeurd door de partijen.
10. Er wordt geen waarnemer gestationeerd op een vaartuig waaraan een DML is toegewezen tenzij de kapitein van dat vissersvaartuig op de lijst van gekwalificeerde kapiteins staat die overeenkomstig bijlage VII, punt 1, onder e), wordt bijgehouden.
11. Xxxxxxxxxx van het waarnemersprogramma mogen op besluit van de directeur worden gestationeerd op vaartuigen van staten die geen partij zijn op voorwaarde dat het vaartuig en de kapitein van het vaartuig voldoen aan alle bepalingen van deze bijlage en alle andere toepasselijke bepalingen van deze overeenkomst. De directeur dient de partijen tijdig op de hoogte te stellen.
12. Bijdragen
a) Partijen bepalen de jaarlijkse bijdrage per vaartuig ter bekostiging van het waarnemersprogramma. De bijdragen worden berekend op grond van het laadvermogen van de schepen of een andere door de partijen vastgestelde norm.
b) Wanneer een partij bij de directeur de lijst van vaartuigen indient als bedoeld in bijlage IV bij deze overeenkomst, dient tegelijk, in Verenigde Staten-dollar, de overeenkomstig punt 11, onder a), van deze bijlage vastgestelde bijdrage te worden betaald, met vermelding van de vaartuigen waarvoor die betaling geldt.
c. Er wordt geen waarnemer gestationeerd op een vaartuig waarvoor de volgens punt 11, onder b), van deze bijlage vereiste bijdragen niet zijn betaald.
13. Gegevens van de waarnemers
a) Op basis van de gegevens van de waarnemers wordt vastgesteld of:
i) een vaartuig zijn DML heeft nageleefd of overschreden;
ii) een partij haar nationale DML heeft nageleefd of overschreden;
iii) de vloot het dolfijnsterftemaximum per bestand en per jaar heeft nageleefd of overschreden.
b) Een partij die bezwaar wenst te maken tegen de gegevens van waarnemers dient de redenen voor dat bezwaar alsook het ondersteunende bewijsmateriaal kenbaar te maken aan het ITC.
c) Het ITC onderzoekt het door de partij overgelegde bewijsmateriaal en legt de vergadering van de partijen een aanbeveling voor.
d) De partijen onderzoeken het bewijsmateriaal en de aanbeveling van het ITC en nemen een besluit ten aanzien van de gegrondheid van het bezwaar en de eventuele noodzaak om de gegevens van de waarnemers aan te passen.
BIJLAGE III
DOLFIJNSTERFTEMAXIMA PER BESTAND EN PER JAAR
1. Partijen stellen in een krachtens artikel VIII van deze overeenkomst bijeengeroepen vergadering, daarbij uitgaande van de beste wetenschappelijke informatie die beschikbaar is, per jaar een dolfijnsterftemaximum per
dolfijnbestand vast, tussen 0,2 % en 0,1 % van de geraamde minimale bestandsgrootte (Nmin) zoals berekend door de Verenigde Staten National Marine Fisheries Service of via een daarmee gelijkwaardige berekeningsnorm
die wordt ontwikkeld of aanbevolen door de wetenschappelijke adviescommissie, met dien verstande dat de totale jaarlijkse incidentele dolfijnsterfte in geen geval groter mag zijn dan 5 000. Vanaf het jaar 2001 geldt als maximale dolfijnsterfte per jaar per bestand 0,1 % van de geraamde minimale bestandsgrootte (Nmin).
2. Partijen voeren in 1998 of zo spoedig mogelijk daarna een wetenschappelijk onderzoek uit met betrekking tot de vorderingen wat betreft de doelstelling voor het jaar 2001 en bespreken eventueel aanbevelingen. Als in de
periode tot het jaar 2001 de jaarlijkse sterfte van 0,2 % van Nmin voor een dolfijnbestand wordt overschreden, worden in dat jaar bij dat dolfijnbestand en bij gemengde visscholen waarin dolfijnen van dat bestand
voorkomen, geen netten meer uitgezet. Vanaf het jaar 2001 worden, als voor een bestand het jaarlijkse
dolfijnsterftemaximum van 0,1 % van Nmin is overschreden, in dat jaar geen netten meer uitgezet bij dat bestand en bij gemengde visscholen waarin dolfijnen van dat bestand voorkomen. Als het jaarlijkse sterftemaximum van 0,1 % van Nmin wordt overschreden voor de bestanden van de oostelijke langsnuitdolfijn of de noordoostelijke
gevlekte dolfijn, wordt door partijen een wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd en bespreken zij verdere
aanbevelingen.
3. Totdat partijen overeenstemming bereiken over bijgewerkte cijfers, baseren zij zich in het kader van deze overeenkomst op de raming van de absolute bestandsgrootte van de dolfijnbestanden in de oostelijke Stille Oceaan die door Xxxx en Gerrodette in 1992 is voorgelegd aan de internationale walvisvangstcommissie en die was gebaseerd op gegevens van onderzoekschepen van de Verenigde Staten National Marine Fisheries Service over de periode 1986-1990. Dergelijke bijgewerkte cijfers zouden kunnen worden verkregen door analyse van de gegevens van toekomstige onderzoekreizen, indexcijfers over bestandsgrootte en andere relevante wetenschappelijke gegevens die afkomstig zijn van de partijen, de IATTC en andere wetenschappelijke organisaties.
4. Partijen voeren een op realtimemeldingen van de waarnemers gebaseerd systeem in om zo effectieve toepassing en naleving van de dolfijnsterftemaxima per jaar te waarborgen.
5. Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stellen partijen een regeling vast om voor het volgende jaar en de jaren daarna de dolfijnsterftemaxima per bestand per jaar toe te wijzen. De regeling moet voorzien in de verdeling van de sterftemaxima waarvan sprake in punt 1 van deze bijlage over de vaartuigen van de partijen die overeenkomstig bijlage IV in aanmerking komen voor dolfijnsterftelimieten. Bij de invoering van deze regeling houden partijen rekening met de beste beschikbare wetenschappelijke informatie over de verspreiding en de grootte van de betrokken bestanden en met andere variabelen die de vergadering van de partijen op een latere datum vaststelt.
BIJLAGE IV
DOLFIJNSTERFTELIMIETEN (DML’S)
I. aaNSTELLING VaN WaaRNEMERS
1. a. Partijen verstrekken de andere partijen, via de directeur, jaarlijks vóór 1 oktober, een lijst van de vaartuigen onder hun jurisdictie met een laadvermogen van meer dan 363 metrieke ton (400 short tons) die voor het volgende jaar een DML voor het hele jaar hebben gevraagd, met vermelding van de andere vaartuigen die waarschijnlijk het volgende jaar in het overeenkomstgebied zullen vissen.
b. Partijen verstrekken de andere partijen, via de directeur, jaarlijks vóór 1 april, een lijst van de vaartuigen onder hun jurisdictie met een laadvermogen van meer dan 363 metrieke ton (400 short tons) die voor dat jaar een DML hebben gevraagd voor het tweede halfjaar.
2. Het ITC verstrekt de partijen jaarlijks tegen 1 november of later als het dat overeengekomen is, een lijst van gekwalificeerde vaartuigen die in aanmerking komen voor toewijzing van een DML voor het hele volgende jaar. Voor DML’s voor het tweede halfjaar verstrekt het ITC de partijen jaarlijks tegen 1 mei of later als het dat overeengekomen is, een lijst van gekwalificeerde vaartuigen die in aanmerking komen voor toewijzing van een DML voor het tweede halfjaar van dat jaar.
3. In het kader van deze overeenkomst geldt een vaartuig als gekwalificeerd, als
a) de bevoegde nationale autoriteiten officieel hebben verklaard dat het vaartuig beschikt over alle vistuig en uitrusting die volgens bijlage VIII nodig is voor dolfijnvriendelijk vissen;
b) de kapitein en de bemanning een erkende opleiding hebben gevolgd over methodes om dolfijnen te laten ontsnappen en te redden, die voldoet aan de norm die is vastgesteld door de vergadering van de partijen;
c) het een laadvermogen heeft van meer dan 363 metrieke ton (400 short tons);
d) het een kapitein heeft die gekwalificeerd wordt geacht, gezien zijn of haar eerdere vakprestaties, en
e) het vaartuig zijn kwalificatie niet heeft verloren op grond van het bepaalde onder II van deze bijlage.
4. Een vaartuig kan niet worden gekwalificeerd overeenkomstig punt 2 als het, op de datum van de aanvraag krachtens punt 1 van deze bijlage, vaart onder de jurisdictie van een partij waarvan de wetgeving vaartuigen onder haar jurisdictie verbiedt te vissen op tonijn die in combinatie met dolfijnen voorkomt; ook worden geen DML’s aan partijen toegewezen om daaruit visvergunningen in het overeenkomstgebied te verstrekken aan vaartuigen die de vlag voeren van een andere staat waarvan de wetgeving vaartuigen onder diens jurisdictie verbiedt om te vissen op tonijn die voorkomt in combinatie met dolfijnen.
5. 98 % of een ander door de partijen vastgesteld niet-gereserveerd gedeelte van de totale incidentele dolfijnsterfte in de visserij ((5 000 of eventueel een lagere limiet die door de partijen is vastgesteld) wordt gebruikt om een gemiddelde DML per vaartuig (aDML) te berekenen en wordt voor het volgende jaar over de partijen verdeeld, zoals bepaald in punt 5 van deze sectie.
6. De aDML wordt berekend door het niet-gereserveerde gedeelte van de totale DML voor de visserij dat is vastgesteld volgens punt 4 te delen door het totale aantal gekwalificeerde vaartuigen dat een DML heeft aangevraagd voor een heel jaar. De verdeling van de DML’s over de partijen wordt bepaald door de aDML te vermenigvuldigen met het aantal gekwalificeerde vaartuigen dat een DML vraagt voor het hele jaar en dat onder de jurisdictie van de respectieve partijen vist.
7. De resterende 2 % van de totale DML voor de visserij of een ander gedeelte dat door de partijen is bepaald, blijft beschikbaar als reserve-DML (RDML) en wordt beheerd door de directeur. Iedere partij mag de directeur verzoeken uit de RDML DML’s toe te wijzen aan vaartuigen die onder haar jurisdictie vissen maar die normaliter niet op tonijn vissen in het overeenkomstgebied, maar die van tijd tot tijd in beperkte mate in dat gebied willen vissen; zo„n verzoek is mogelijk op voorwaarde dat de betrokken vaartuigen en hun kapiteins en bemanningen voldoen aan de scheeps- en opleidingseisen van bijlage VIII van deze overeenkomst en aan de eisen van de punten 2 en 3 van deze sectie. Dolfijnsterfte die is veroorzaakt door vaartuigen die in het overeenkomstgebied vissen onder jurisdictie van een partij die geen DML’s voor haar vloot heeft aangevraagd, wordt ook in mindering gebracht op de RDML.
8. aan een vaartuig wordt geen DML toegewezen tenzij in het laatste aan het jaar van de aanvraag voorafgaande jaar waarvoor aan dat vaartuig een DML was toegewezen, ten minste 5 % van het totaal aantal trekken van dat vaartuig plaatsvond bij dolfijnen en de gemiddelde vangst van geelvintonijn per trek bij dolfijnen ten minste 3 metrieke ton per trek bedroeg. In de andere gevallen wordt voor dat vaartuig geen DML voor het volgende jaar toegewezen, tenzij er sprake is van een overeenkomstig bijlage IV bij deze overeenkomst erkend geval van overmacht, waardoor het vaartuig niet aan deze eisen heeft kunnen voldoen. Op vaartuigen die voor de eerste keer een DML aanvragen, is deze bepaling niet van toepassing.
9. Er wordt geen DML toegewezen aan vaartuigen waarvoor de partijen, zoals blijkt uit rechtshandhavings- maatregelen die zijn genomen door de partij onder jurisdictie waarvan het vaartuig vist, stelselmatige overtredingen hebben geconstateerd die de doeltreffendheid van het internationale programma voor het behoud van dolfijnen aantasten.
10. De partijen waarvan gekwalificeerde vaartuigen vissen op tonijn die voorkomt in combinatie met dolfijnen, beheren hun DML’s op een verantwoorde manier, d.w.z. dat geen enkel vaartuig een totale DML per jaar krijgt die groter is dan de DML die voor 1997 door het ITC is vastgesteld en is vermeld in de notulen van de 14e vergadering van het ITC die op 19-20 februari 1997 is gehouden op grond van de Overeenkomst van La Jolla. Geen enkele partij wijst al haar gekwalificeerde vaartuigen samen een groter aantal DML’s toe dan aan die partij is toegewezen op grond van de secties I en III van deze bijlage. Geen enkele eerste toewijzing van een DML aan een vaartuig mag groter zijn dan de aDML, tenzij de prestaties van dat vaartuig op het vlak van de vermindering van de dolfijnsterfte, gemeten door de ITC aan de hand van gegevens over de voorgaande twee jaar, beter zijn dan de gemiddelde prestatie van de totale internationale vloot. Geen enkele eerste toewijzing van een DML aan een vaartuig mag groter zijn dan de aDML als, in de voorgaande twee jaar, door dat vaartuig een van de overtredingen is begaan die zijn vermeld in sectie III, punt 4, van deze bijlage, onverminderd de bepalingen die zijn vastgesteld krachtens dat punt.
11. als de totale dolfijnsterfte van de vloot van een partij gelijk is aan of groter is dan het totaal van de DML’s dat op grond van deze bijlage aan die partij is toegewezen, mag geen enkel vaartuig dat onder jurisdictie van die partij vist, nog langer vissen op tonijn die voorkomt in combinatie met dolfijnen.
12. Iedere partij stelt de directeur jaarlijks uiterlijk op 1 februari in kennis van de eerste verdeling over haar vloot van de aan hem toegewezen DML. Voordat de directeur bedoelde kennisgeving heeft ontvangen, mag geen enkel vissersvaartuig beginnen met vissen op tonijn die voorkomt in combinatie met dolfijnen.
II. GEBRUIK VaN DML’S
1. Vaartuigen waaraan een DML voor het hele jaar is toegewezen en die geen netten bij dolfijnen uitzetten vóór 1 april van dat jaar of waaraan een DML is toegewezen voor het tweede halfjaar en die per 1 oktober van dat jaar geen netten bij dolfijnen hebben uitgezet of vaartuigen waaraan een DML per visreis is toegewezen uit de RDML en die tijdens die visreis geen netten hebben uitgezet bij dolfijnen, verliezen,
tenzij de inactiviteit het gevolg is geweest van overmacht of buitengewone omstandigheden die zijn erkend door het ITC, hun DML en mogen voor de rest van dat jaar geen netten uitzetten bij dolfijnen. Onverminderd het bepaalde in bijlage VII, lid 9, betreffende de besluitvorming in het ITC wordt een verzoek van een partij om ontheffing voor een van haar vaartuigen ingevolge overmacht of buitengewone omstandigheden, geacht door het ITC te zijn ingewilligd, tenzij een meerderheid van gouvernementele leden van het ITC een door enige andere partij ingediend officieel en met redenen omkleed bezwaar tegen dat verzoek ondersteunt. Verzoeken om ontheffing dienen niet later dan 1 april aan het secretariaat te worden toegezonden; officiële bezwaren dienen niet later dan 20 april aan het secretariaat te worden toegezonden. Vaartuigen waarvan de DML gedurende twee opeenvolgende jaren om een van genoemde redenen vervallen is, komen niet in aanmerking voor een DML voor het daaropvolgende jaar.
2. Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt het ITC in samenwerking met de wetenschappelijke staf van de IaTTC een regeling op om het gebruik van de DML te meten teneinde ongefundeerde verzoeken voor DML’s te voorkomen en doet het ook een aanbeveling om deze regeling aan te nemen. De aanbevolen regeling wordt voorgelegd aan de vergadering van de partijen.
III. GEBRUIK VaN VERVaLLEN OF ONGEBRUIKTE DML’S
1. Na 1 april worden de DML’s die, gezien het bepaalde in sectie II, volgens de directeur niet zullen worden gebruikt of die op grond van andere bepalingen zijn vervallen, overeenkomstig de bepalingen in deze sectie opnieuw over de partijen verdeeld.
2. Uiterlijk op 1 mei van ieder jaar worden de DML’s voor een heel jaar die waren toegewezen aan vaartuigen die ze, volgens het bepaalde in sectie II, niet hebben gebruikt of waarvoor die DML’s op grond van andere bepalingen zijn vervallen, door de directeur opnieuw verdeeld over de partijen volgens de formule die is vastgesteld op grond van sectie I, punt 5, nadat die formule eerst is aangepast zoals bepaald onder a), b) en
c) hierna. Dergelijke extra DML’s mogen door de partijen worden herverdeeld onder de gekwalificeerde vaartuigen onder hun jurisdictie met inachtneming van de limieten en bepalingen die zijn vermeld in de punten 3, 4, 5, 6 en 7 van deze sectie.
a) Bij de nieuwe toewijzing worden geen vaartuigen in aanmerking genomen die op grond van het bepaalde in dit punt DML’s hebben verloren of waarvoor XXX’x zijn vervallen en evenmin met vaartuigen die DML’s voor het tweede halfjaar aanvragen na de uiterste termijn die is vermeld in sectie I, punt 1.
b) Voordat wordt vastgesteld hoeveel DML’s beschikbaar zijn voor herverdeling op grond van de bepalingen in deze sectie, wordt op het betrokken getal eventuele dolfijnsterfte in mindering gebracht die is veroorzaakt door vaartuigen waarvan de DML’s zijn vervallen op grond van het bepaalde in sectie II, punt 1.
c) Voordat de directeur het aantal DML”s vaststelt dat beschikbaar is voor herverdeling krachtens deze sectie, brengt hij eenderde in mindering van de aDML die is berekend volgens sectie I, punt 5, met het oog op toewijzing daarvan aan vaartuigen waarvoor een DML voor het tweede halfjaar is aangevraagd voor de uiterste termijn die is vastgesteld op grond van sectie I, punt 1. De DML’s voor het tweede halfjaar worden door de directeur aan de verschillende partijen toegewezen in verhouding tot hun jurisdictie over de vaartuigen waarvoor de bepalingen onder c) van toepassing zijn. De DML’s voor het tweede halfjaar die door de partijen aan de vaartuigen onder hun jurisdictie worden toegewezen, mogen niet groter zijn dan eenderde van de aDML die is berekend volgens sectie I, punt 5. De betrokken vaartuigen mogen geen netten bij dolfijnen uitzetten vóór 1 juli van het betrokken jaar.
3. Partijen mogen de DML’s van hun gekwalificeerde vaartuigen die voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld in sectie I, punt 2, van deze bijlage naar boven of naar beneden aanpassen, op voorwaarde dat aan geen enkel vaartuig een aangepaste DML wordt toegewezen die meer dan 50 % groter is dan de oorspronkelijke DML, tenzij de prestatie van dat vaartuig wat betreft de vermindering van de dolfijnsterfte, zoals gemeten door het ITC, ligt boven 60 % van de prestatie van de internationale vloot als totaal, zoals gemeten door het ITC aan de hand van gegevens over de voorgaande jaren. Partijen die dergelijke aanpassingen uitvoeren, stellen de directeur daarvan uiterlijk in kennis op 20 mei; dergelijke aanpassingen mogen niet van toepassing worden vóór de kennisgeving aan de directeur.
4. Partijen mogen de oorspronkelijke DML van een vaartuig niet opwaarts aanpassen als het ITC in de loop van het betrokken jaar of in de voorgaande twee jaar een van de volgende feiten heeft vastgesteld en de partij met jurisdictie over dat vaartuig daarmee akkoord is gegaan:
a) het vaartuig viste zonder waarnemer;
b) het vaartuig heeft netten bij dolfijnen uitgezet zonder dat het een DML had;
c) het vaartuig heeft netten bij dolfijnen uitgezet nadat het zijn DML had bereikt;
d) het vaartuig heeft bewust netten uitgezet bij een dolfijnbestand waarbij dat verboden was;
e) de kapitein, de bemanning of de scheepseigenaar hebben handelingen uitgevoerd als beschreven in bijlage II, punt 6, onder f), van deze overeenkomst;
f) het vaartuig heeft het verbod op nachtvisserij overtreden, of
g) het vaartuig heeft bij het vissen in de buurt van dolfijnen explosieven gebruikt.
Met betrekking tot de onder a), b), c), d), f) en g) genoemde overtredingen wordt een partij geacht met de vaststelling van een overtreding akkoord te zijn gegaan als zij niet binnen zes maanden na signalering door het ITC van een mogelijke overtreding, daartegen bezwaar aantekent bij het ITC. Met betrekking tot de onder e) bedoelde overtreding wordt een partij geacht akkoord te zijn gegaan met de betrokken vaststelling als niet binnen twaalf maanden na de signalering bezwaar wordt gemaakt bij het ITC.
Een kennisgeving door de betrokken partij dat de mogelijke overtreding wordt onderzocht, geldt als een bezwaar in de zin van dit punt, op voorwaarde dat die kennisgeving door het secretariaat vóór het verstrijken van de desbetreffende termijn van 6 of twaalf maanden wordt ontvangen.
In dergelijke gevallen wordt een partij geacht met de vaststelling van de overtreding akkoord te zijn gegaan indien die partij haar onderzoek niet voltooit en over de definitieve resultaten daarvan verslag uitbrengt bij het ITC binnen een termijn van twee jaar vanaf de datum waarop de mogelijke overtreding voor het eerst aan de partij werd gesignaleerd, behalve in het in de volgende alinea beschreven geval.
Indien het voor de betrokken partij onmogelijk is het onderzoek binnen deze termijn van twee jaar te voltooien, stelt de partij het ITC in kennis van de stand van het onderzoek en de geraamde tijd die nodig is om het te voltooien. De partij dient een dergelijk verslag in op elke daaropvolgende vergadering van het ITC, tot de zaak is opgelost. Indien geen verslag wordt ingediend, wordt de partij geacht met de vaststelling van de overtreding akkoord te zijn gegaan. Het secretariaat stelt de betrokken partij in kennis van de zaken waarvoor de termijn weldra verstrijkt en waarvoor de desbetreffende informatie moet worden geactualiseerd.
5. Vaartuigen kunnen alleen in aanmerking komen voor een bijkomende toewijzing van DML als zij gedurende het hele jaar het vereiste vistuig en de vereiste uitrusting voor dolfijnvriendelijk vissen aan boord hebben; ook mag geen bijkomende toewijzing plaatsvinden aan vaartuigen die hun oorspronkelijke DML vóór 1 april hebben overschreden, tenzij als gevolg van overmacht of buitengewone omstandigheden die door de vergadering van de partijen in overleg met het ITC zijn erkend.
6. Voor vaartuigen die hun DML, eventueel aangepast volgens deze bijlage, in een bepaald jaar overschrijden, wordt die overschrijding, verhoogd met 50 % en tenzij het ITC een andere aanbeveling doet, op de wijze voorgeschreven door het ITC in de volgende jaren in mindering gebracht op de DML’s die aan dat vaartuig worden toegewezen door de partij onder jurisdictie waarvan het vaartuig vist.
7. als een vaartuig zijn DML, eventueel aangepast volgens deze bijlage, bereikt of overschrijdt, moet het de visserij op tonijn die voorkomt in combinatie met dolfijnen onmiddellijk staken.
IV. UITVOERING
1. Partijen zorgen ervoor dat bij de uitvoering van de DML-regeling vastgesteld in deze bijlage, de in bijlage III bedoelde dolfijnsterftemaxima per bestand per jaar niet worden overschreden.
2. In geval van uitzonderlijke of buitengewone omstandigheden die in deze bijlage niet zijn voorzien nemen partijen, volgens de aanbevelingen van het ITC, in overeenstemming met de bepalingen van deze bijlage de nodige maatregelen om de DML-regeling uit te voeren.
3. als in een jaar de sterfte een volgens het ITC significant niveau overschrijdt, beveelt het ITC de partijen aan een vergadering te houden om de oorzaken daarvan te onderzoeken en te bepalen, en opties aan te geven om die oorzaken aan te pakken.
BIJLAGE V
WETENSCHAPPELIJKE ADVIESCOMMISSIE
1. Partijen behouden de wetenschappelijke adviescommissie van technische specialisten die is opgericht bij de Overeenkomst van La Jolla, zodat deze de directeur kan bijstaan in aangelegenheden betreffende onderzoek
a) om de huidige techniek op het vlak van de ringzegen zo te wijzigen dat de kans op dolfijnsterfte als gevolg daarvan afneemt, en
b) naar andere methoden om volgroeide geelvintonijn te vangen.
2. De adviescommissie heeft de volgende taken en verantwoordelijkheden:
a) zij dient minstens één keer per jaar te vergaderen;
b) zij dient plannen, voorstellen en onderzoekprogramma’s van de IaTTC te toetsen aan de in punt 1 vermelde doelstellingen;
c) zij dient de directeur te adviseren over de opzet, stimulering en oriëntatie van onderzoek in het perspectief van de in punt 1 vermelde doelstellingen, en
d) zij dient de directeur bij te staan bij het vinden van bronnen voor de financiering van dergelijk onderzoek.
3. De adviescommissie bestaat uit hoogstens tien leden, van wie hoogstens twee uit eenzelfde land, die worden gekozen uit internationale kringen van wetenschapsmensen, vistuigdeskundigen, de visserijsector en milieudeskundigen. De leden worden door de directeur voorgedragen op grond van hun technische deskundigheid en hun individuele benoeming dient door de partijen te worden goedgekeurd.
BIJLAGE VI
NATIONALE WETENSCHAPPELIJKE ADVIESCOMMISSIES
1. De nationale wetenschappelijke adviescommissies (NaTSaC’s), die worden opgericht overeenkomstig artikel XI van deze overeenkomst hebben onder andere de volgende taken:
— Zij ontvangen en toetsen relevante gegevens, inclusief gegevens die door de nationale autoriteiten aan de directeur worden verstrekt;
— Zij brengen advies uit en doen hun regeringen aanbevelingen voor maatregelen en acties die zouden moeten worden uitgevoerd voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee in het overeenkomstgebied;
— Zij doen hun regeringen aanbevelingen met betrekking tot de onderzoekbehoefte, onder andere met betrekking tot ecosystemen, de effecten van klimatologische factoren, milieufactoren en sociaal- economische factoren, de effecten van de visserij, en ook met betrekking tot maatregelen als bedoeld in deze overeenkomst, zoals vangstmethoden en visserijpraktijk, technologisch onderzoek inzake vistuig, waaronder de ontwikkeling en het gebruik van selectief, milieuvriendelijk en kostenefficiënt vistuig, alsmede met betrekking tot de coördinatie en de stimulering van dergelijk onderzoek;
— Zij voeren tegen 1998 of zo spoedig mogelijk daarna wetenschappelijke onderzoeken en evaluaties uit over de vooruitgang wat betreft de doelstelling om in het jaar 2001 per jaar per dolfijnbestand een sterfte van niet meer dan 0,1 % Nmin te bereiken en zij doen hun regeringen passende aanbevelingen inzake deze
onderzoeken en evaluaties, en verrichten aanvullende evaluaties in het jaar 2001 in overeenstemming met
deze overeenkomst;
— Zij zorgen voor regelmatige, tijdige en volledige uitwisseling van gegevens tussen de partijen en henzelf over de vangst van tonijn en in combinatie daarmee voorkomende soorten, en over de bijvangst, met inbegrip van gegevens over dolfijnsterfte, met het oog op de opstelling van aanbevelingen aan hun regeringen over instandhoudings- en beheersmaatregelen, alsmede aanbevelingen voor rechtshandhaving en wetenschappelijk onderzoek, zonder bij een en ander de vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens te schenden;
— Zij overleggen zo nodig met andere deskundigen teneinde zoveel mogelijk informatie te verzamelen die nuttig zou kunnen zijn in het perspectief van de doelstellingen van deze overeenkomst,
— en zij verrichten alle andere taken die hun respectieve regeringen hen toevertrouwen.
2. Verslagen van de NaTSaC’s, ook van hun samenwerkingsvergaderingen, worden op zodanige manier
beschikbaar gesteld voor de partijen en het publiek dat geen afbreuk wordt gedaan aan de vertrouwelijkheids- bepalingen.
3. De directeur mag, naast de vergaderingen op grond van artikel XI, punt 3, vergaderingen bijeenroepen om het overleg tussen de NaTSaC’s te vergemakkelijken.
4. De vergaderingen van de NaTSaC’s zijn bedoeld voor:
— Het uitwisselen van informatie;
— De toetsing van IaTTC-onderzoek aan de doelstellingen van deze overeenkomst; en
— Het formuleren van aanbevelingen aan de directeur over het toekomstige onderzoekprogramma voor de realisatie van de doelstellingen van deze overeenkomst.
5. De NaTSaC-leden van een partij die deelnemen aan een vergadering worden aangewezen door die partij.
BIJLAGE VII
INTERNATIONAAL TOEZICHTCOMITÉ
1. De taken van het internationale toezichtcomité (ITC) bedoeld in artikel XII van deze overeenkomst zijn:
a) het ITC stelt jaarlijks een lijst op van vaartuigen die gekwalificeerd zijn voor DML, zoals overeengekomen in bijlage IV;
b) het ITC analyseert de aan hem uitgebrachte verslagen over alle visreizen voor tonijnvisserij van vaartuigen die onder deze overeenkomst vallen;
c) het ITC stelt, aan de hand van de lijst van mogelijke overtredingen die is vastgesteld door de vergadering van de partijen, mogelijke overtredingen vast;
d) het ITC stelt de betrokken partij, via de directeur, in kennis van mogelijke overtredingen door vaartuigen die haar vlag voeren of onder haar jurisdictie vissen en het ontvangt informatie van die partij over de genomen maatregelen;
e) het ITC houdt bijgewerkte informatie bij over de maatregelen van de partijen wat betreft adequate opleiding voor kapiteins van vissersvaartuigen en tevens een lijst van die kapiteins van vissersvaartuigen waarvoor, aan de hand van informatie die door elk van de partijen is verstrekt, is geconstateerd dat zij voldoen aan vastgestelde eisen inzake de uitoefening van de visserij;
f) het ITC doet de vergadering van de partijen aanbevelingen voor maatregelen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, met name inzake het gebruik van vistuig, uitrusting en vangstmethoden, rekening houdende met de verbeteringen in de techniek, en ook voor de vaststelling van passende stimulansen daartoe voor kapiteins en bemanning;
g) het ITC brengt aan de vergadering van de partijen een jaarverslag uit over die aspecten van de visserijactiviteit van de vloot die betrekking hebben op de uitvoering van deze overeenkomst, met inbegrip van een beknopt overzicht van vastgestelde mogelijke overtredingen en de naar aanleiding daarvan door de partijen genomen maatregelen;
h) het ITC doet de partijen aanbevelingen om de incidentele dolfijnsterfte bij de visserij in het overeenkomstgebied geleidelijk te verminderen; en
i) het ITC vervult alle andere taken die hem door de vergadering van de partijen zijn opgedragen.
2. Het ITC bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen („gouvernementele leden”), drie vertegenwoordigers van niet-gouvernementele milieuorganisaties met erkende ervaring in aangelegenheden betreffende deze overeen- komst en een kantoor op het grondgebied van een partij, en drie vertegenwoordigers van de tonijnvisserij die onder jurisdictie van een partij actief is in het overeenkomstgebied („niet-gouvernementele leden”).
3. De niet-gouvernementele leden worden gekozen voor een termijn van twee jaar vanaf de eerste vergadering van het ITC onmiddellijk na hun verkiezing.
4. De niet-gouvernementele leden worden gekozen via de volgende procedure:
a) Vanaf 60 dagen vóór het verstrijken van de ambtstermijn van een niet-gouvernementeel lid mogen de betrokken niet-gouvernementele organisaties kandidaatstellingen bij de directeur indienen. Elke kandidaatstelling dient vergezeld te gaan van een curriculum vitae. De zittende niet-gouvernementele leden mogen voor een nieuwe ambtstermijn worden voorgedragen;
b) Nadat de kandidaatstellingen zijn ontvangen, stelt de directeur de partijen daarvan binnen tien dagen schriftelijk in kennis. Partijen dienen hun stem aan de directeur te doen toekomen binnen 20 dagen nadat hij hun de kandidaatstellingen heeft toegezonden. Bij deze verkiezing zijn de drie kandidaten van iedere niet-gouvernementele sector gekozen die de meeste stemmen hebben; de kandidaat die op drie na het hoogste aantal stemmen krijgt, wordt aangewezen als plaatsvervangend lid. Bij een gelijk aantal stemmen verzoekt de directeur de partijen opnieuw te stemmen om te bepalen wie is gekozen als lid en wie als plaatsvervangend lid;
c) als de zetel van een niet-gouvernementeel lid permanent vacant wordt wegens overlijden, ontslagname of afwezigheid bij drie opeenvolgende vergaderingen van het ITC, neemt de waarnemer de betrokken zetel in voor de resterende duur van de ambtstermijn. De kandidaat met op vier na het hoogste aantal stemmen bij de onder a) en b) bedoelde verkiezingen, wordt aangewezen als plaatsvervangend lid. Bij verdere vacatures stelt de directeur de betrokken niet-gouvernementele organisaties op de hoogte zodat nieuwe kandidaten kunnen worden voorgesteld voor een verkiezing overeenkomstig het bepaalde onder a) en b);
d) Plaatsvervangers mogen de vergaderingen van het ITC bijwonen, maar hebben niet het recht het woord te voeren als alle leden voor hun sector aanwezig zijn.
5. Het ITC houdt minstens drie vergaderingen per jaar, waarvan bij voorkeur één tegelijk met de gewone vergadering van de partijen.
6. Het ITC kan op verzoek van minstens twee partijen en op voorwaarde dat de meerderheid van de partijen dit verzoek steunt, bijkomende vergaderingen bijeenroepen.
7. De vergaderingen van het ITC worden voorgezeten door een voorzitter die aan het begin van elke vergadering wordt gekozen door de gouvernementele leden en die beslist over punten van orde. alle leden hebben het recht te vragen dat beslissingen van de voorzitter worden genomen zoals bepaald in punt 9 van deze bijlage.
8. De vergaderingen worden gehouden in het Spaans en het Engels, en ook de documenten van het ITC worden in beide talen voorgelegd.
9. De besluiten tijdens de vergaderingen van het ITC worden door de gouvernementele leden bij consensus vastgesteld.
10. Voor het bijwonen van ITC-vergaderingen gelden de volgende criteria:
a) Er gelden geen beperkingen voor het aantal personen in de delegatie van een partij bij een ITC-vergadering.
b) Staten die lid zijn van de IaTTC of partijen die deze overeenkomst hebben ondertekend, mogen zich laten vertegenwoordigen door een waarnemer.
c) Staten die geen lid zijn van de IaTTC en staten of regionale organisaties voor economische integratie die deze overeenkomst niet hebben ondertekend, mogen zich, mits zij de gouvernementele leden van het ITC daarvan vooraf in kennis stellen en tenzij één van die leden schriftelijk bezwaar aantekent, laten vertegenwoordigen door een waarnemer.
d) De directeur kan, mits hij de leden van het ITC daarvan vooraf in kennis stelt en tenzij een gouvernementeel lid schriftelijk bezwaar aantekent, vertegenwoordigers van intergouvernementele organisaties uitnodigen als waarnemer aan een vergadering deel te nemen.
e) De directeur maakt in de onder c) en d) bedoelde gevallen niet bekend welke partij bezwaar heeft gemaakt.
f) Een waarnemersdelegatie mag ten hoogste bestaan uit twee afgevaardigden, tenzij tweederde van de gouvernementele leden van het ITC akkoord is gegaan met een groter aantal.
11. In urgente gevallen en onverminderd het bepaalde in punt 9 van deze bijlage kan het ITC schriftelijk besluiten via stemming van de gouvernementele leden volgens de hierna vermelde procedure:
a) het voorstel en alle relevante documentatie worden minstens 14 dagen voor de voorgestelde datum van inwerkingtreding van het besluit, de actie of de maatregel op schrift toegezonden aan alle leden van het ITC; de stemmen over het voorstel moeten uiterlijk zeven dagen voor de voorgestelde datum van inwerkingtreding aan de directeur worden toegezonden;
b) het voorstel wordt als urgent beschouwd, tenzij de meerderheid van de gouvernementele leden schriftelijk bezwaar maakt; het voorstel wordt aanvaard, tenzij een gouvernementeel lid schriftelijk bezwaar maakt; en
c) de directeur zorgt voor toezending van het voorstel en de bijbehorende documentatie, ontvangt en telt de stemmen en stelt de leden van het ITC op de hoogte van de uitslag van de stemming zodra de stemming gesloten is.
12. De directeur vervult de functie van secretaris, dat wil zeggen:
a) hij assisteert bij het bijeenroepen en de organisatie van vergaderingen van het ITC;
b) hij zorgt voor de presentatie van de gegevens die het ITC nodig heeft om zijn taken uit te voeren en verantwoordelijkheden na te komen, inclusief het opstellen van formulieren voor ITC-waarnemers en formulieren voor gegevens over de activiteit van de vissersvaartuigen, de dolfijnsterfte en de aanwezigheid, de staat en het gebruik van uitrusting en vistuig voor dolfijnvriendelijke visserij;
c) hij notuleert alle vergaderingen en stelt ontwerpen op voor bijzondere verslagen en andere documenten in verband met de werkzaamheden van het ITC;
d) hij verstrekt iedere partij, ter beoordeling door die partij, aanbevelingen en gegevens over mogelijke overtredingen door vaartuigen onder haar jurisdictie die het ITC heeft geconstateerd;
e) hij verstrekt het ITC de gegevens die hij van partijen heeft ontvangen over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van door het ITC geconstateerde mogelijke overtredingen;
f) hij publiceert het jaarverslag van het ITC en zorgt voor publicatie daarvan volgens de instructies van de vergadering van de partijen;
g) hij presenteert aan de leden van het ITC de in punt 1, onder e), van deze bijlage bedoelde informatie die hij van de partijen heeft ontvangen; en
h) hij voert andere hem door de partijen opgedragen taken uit die nodig zijn in verband met de functies van het ITC.
13. De procedureregels van het ITC kunnen worden gewijzigd door de vergadering van de partijen. Het ITC kan aanbevelingen doen voor wijzigingen.
14. De leden van het ITC en alle andere deelnemers die uitgenodigd zijn om ITC-vergaderingen als waarnemer bij te wonen, behandelen alle tijdens zo’n vergadering verstrekte informatie volgens de vertrouwelijkheidsregels die zijn vermeld in artikel XVIII van deze overeenkomst.
BIJLAGE VIII
EISEN VOOR VISSERSVAARTUIGEN
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
a) „strip”: een deel van het net met een hoogte van ongeveer 6 vadem;
b) „backdown” (plotseling vieren van de ringzegen tijdens het binnenhalen van de vangst): de procedure om gevangen dolfijnen te laten ontsnappen door de motor(en) van het vaartuig tijdens het halen van het net in de achteruit te zetten waardoor in het nog resterende net in het water een sleuf ontstaat en de drijverspees op het uiterste punt van de sleuf onder water raakt;
c) „bunch”: gebundeld stuk drijverspees;
d) „sack-up” (zakken): het onderdeel van het vissen met de ringzegen waarbij de gevangen vis door het sluiten met de sluitlijn als in een zak samengedreven wordt naar de oppervlakte van het water voor lading aan boord van het vissersvaartuig.
2. Eisen inzake vistuig en uitrusting voor dolfijnvriendelijk vissen
Vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 363 metrieke ton (400 short tons) die vissen in het overeenkomstgebied moeten aan de volgende eisen voldoen:
a) ze moeten beschikken over een ringzegen met een dolfijnveilig netpaneel (DSP) met de volgende kenmerken:
i) het DSP dient een lengte te hebben van minstens 180 vadem (gemeten voor de plaatsing), tenzij het net hoger is dan 18 strips, in welk geval de lengte van het DSP 10 vadem dient te bedragen per strip. Het DSP moet zo worden geplaatst dat het loopt langs de backdownsleuf langs de drijverspees, vanaf de laatste bundel van de drijverspees bij de boeg enerzijds tot minstens tweederde van de afstand van het uiterste punt van de backdownsleuf tot het punt waar het net is bevestigd aan de achterzijde van het schip anderzijds. Het DSP bestaat uit kleinmazig netwerk waarvan de gestrekte mazen niet groter zijn dan 1 1/4 inch (3,2 cm). Het DSP heeft vanaf de drijverspees een hoogte van minstens twee strips;
ii) aan elk uiteinde van het DSP wordt een duidelijk zichtbaar baken bevestigd;
iii) de ruimte tussen de drijvers of de drijverspees en het kleinmazige net mag niet groter zijn dan 1 3/8 inch (3,5 cm);
b) ze dienen over minstens drie operationele speedboten te beschikken die zijn uitgerust met operationele breidels of palen en sleeplijnen;
c) ze moeten beschikken over een operationeel raft voor het waarnemen en redden van dolfijnen;
d) ze moeten beschikken over minstens twee operationele duikmaskers voor onderwaterobservatie; en
e) ze moeten beschikken over een schijnwerper met een sterkte van minstens 140 000 lumen.
3. Eisen inzake bescherming en vrijlaten van dolfijnen, en verbodsbepalingen
Vaartuigen met een laadvermogen van meer dan 363 metrieke ton (400 short tons) die vissen in het overeenkomstgebied moeten zich houden aan de volgende bepalingen:
a) ze moeten bij elke trek („set”) waarbij dolfijnen worden gevangen, de „backdown” -procedure uitvoeren totdat ze op die manier niet langer levende dolfijnen uit het net kunnen laten ontsnappen; tijdens de
„backdown” -procedures wordt minstens één bemanningslid ingezet om de dolfijnen te helpen ontsnappen;
b) ze moeten na de „backdown” -procedure blijven proberen om nog in het net aanwezige levende dolfijnen te laten ontsnappen voordat wordt begonnen met het sluiten van de ringzegen („sack-up”);
c) ze mogen geen levende dolfijnen insluiten of met een schepnet uit de ringzegen halen;
d) ze moeten vermijden dat dolfijnen die bij hun visserijactiviteit zijn gevangen, worden verwond of gedood;
e) ze moeten ervoor zorgen dat ze niet later met de „backdown” -procedure klaar zijn dan 30 minuten na zonsondergang als bepaald door een nauwkeurige en betrouwbare bron die door de partijen is erkend. Een trek („set”) waarvoor niet aan deze eis wordt voldaan, wordt als nachtvisserij aangemerkt;
f) ze mogen tijdens de visserijactiviteit waarbij dolfijnen betrokken kunnen zijn geen explosieven gebruiken (onderwatervuurpijlen worden niet als explosieven beschouwd);
g) ze mogen niet langer netten bij dolfijnen uitzetten als hun DML is bereikt;
h) ze mogen niet opzettelijk netten bij dolfijnen uitzetten als ze geen DML hebben;
i) ze moeten regelmatig, volgens de criteria van het ITC en om ervoor te zorgen dat tijdens de „backdown” - procedure het paneel voor dolfijnvriendelijk vissen zich op de juiste positie bevindt, de onderlinge posities van de netdelen verifiëren.
Er wordt nadrukkelijk op gewezen dat bij naleving van bovenvermelde eisen de persoonlijke veiligheid van de bemanningsleden niet in gevaar mag komen.
4. Uitzonderingen
a) De eisen van punt 2 van deze bijlage en de verplichting om de in punt 3 van deze bijlage genoemde
„backdown” -procedure uit te voeren, gelden niet voor vaartuigen zonder DML, tenzij de partij onder jurisdictie waarvan dat vaartuig vist, anders bepaalt.
b) als in bovenstaande alinea bedoelde vaartuigen onbedoeld dolfijnen vangen, dienen zij met alle middelen waarover zij beschikken, inclusief het beëindigen van de trek („set”), te proberen de dolfijnen te laten ontsnappen, daarbij rekening houdende met de in punt 3 van deze bijlage vermelde eisen.
5. Behandeling van de waarnemers
Kapiteins, bemanningsleden en alle ander personeel dienen zich te houden aan hun verantwoordelijkheden, zoals vermeld in bijlage II, punt 6, in geval van aanwezigheid van waarnemers aan boord van hun vaartuig.
6. Vaartuigen kleiner dan 363 metrieke ton (400 short tons)
Vaartuigen met een laadvermogen van 363 metrieke ton (400 short tons) of minder mogen niet opzettelijk netten uitzetten bij dolfijnen.
BIJLAGE IX
PUNTEN VAN EEN TOEZICHT- EN CONTROLEPROGRAMMA BETREFFENDE DE TONIJNVANGST
1. Op grond van artikel V, lid 1, onder f), stellen de partijen een programma op om, aan de hand van onderstaande punten, te zorgen voor toezicht en controle op de hoeveelheden tonijn die in het overeenkomstgebied worden gevangen:
a) gewichtsberekeningen voor toezicht op de gevangen, aangevoerde, verwerkte en uitgevoerde hoeveelheden tonijn;
b) bijkomende maatregelen voor meer toezicht door waarnemers, inclusief vaststelling van criteria voor opleiding en voor verbetering van de vakbekwaamheid en de procedures voor toezicht en verslaglegging;
c) de aanduiding van de plaats waar de visruimen zich bevinden, procedures voor verzegeling van de visruimen en voor toezicht en certificering boven- en benedendeks of andere even doeltreffende methoden;
d) registratie, ontvangst en opslag in een databank van radio- en faxberichten van vaartuigen met informatie die verband houdt met toezicht en controle op de betrokken tonijn;
e) controle en toezicht aan de wal op de betrokken tonijn vanaf het vissen, het overladen tot de verwerking in blik aan de hand van de verslagen die worden uitgebracht in het kader van het waarnemersprogramma;
f) periodieke systeemcontroles en controles ter plaatse met betrekking tot gevangen en aangelande tonijn en verwerkte producten van tonijn, en
g) tijdige toegang tot relevante gegevens.
2. Dit programma wordt door de partijen uitgevoerd op hun grondgebied op vaartuigen die onder hun jurisdictie vallen en verder in de zeegebieden die onder hun soevereiniteit vallen of waarover zij soevereine rechten en jurisdictie uitoefenen.
BIJLAGE X
RICHTLIJNEN EN CRITERIA VOOR DE DEELNEMING VAN WAARNEMERS AAN DE VERGADERING VAN DE PARTIJEN
1. De intergouvernementele organisaties waarvan de werkzaamheden relevant zijn voor de uitvoering van deze overeenkomst, alsmede niet-partijen waarvan de deelneming aan de vergadering de uitvoering van deze overeenkomst kan bevorderen, worden door de directeur uitgenodigd voor de vergaderingen van de partijen die worden bijeengeroepen op grond van artikel VIII.
2. Niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) met erkende ervaring in aangelegenheden op het vlak van deze overeenkomst, komen in aanmerking om als waarnemer deel te nemen aan alle vergaderingen van de partijen die krachtens artikel VIII worden bijeengeroepen, behalve bestuursvergaderingen of vergaderingen van hoofden van delegaties.
3. NGO’s die als waarnemer xxxxxx deel te nemen aan een vergadering van de partijen dienen de directeur daarvan minstens 50 dagen vóór de betrokken vergadering in kennis te stellen. De directeur stelt de partijen minstens 45 dagen vóór de begindatum van de vergadering in kennis van de namen van de betrokken NGO’s.
4. als een vergadering van de partijen wordt gehouden binnen 50 dagen na het uitschrijven ervan, stelt de directeur zich flexibeler op wat betreft het tijdstip van de verzending van de uitnodigingen.
5. NGO’s die als waarnemer aan een vergadering wensen deel te nemen, kunnen dat tenzij een meerderheid van de partijen minstens 30 dagen vóór de begindatum van de betrokken vergadering officieel en schriftelijk een gemotiveerd bezwaar indient.
6. Toegelaten waarnemers:
a) mogen vergaderingen bijwonen, behoudens het bepaalde in punt 2 van deze bijlage, maar mogen niet stemmen;
b) mogen tijdens de vergadering mondelinge verklaringen afleggen als zij daartoe door de voorzitter uitgenodigd worden;
c) mogen, met toestemming van de voorzitter, documenten in de vergadering uitdelen; en
d) mogen andere passende door de voorzitter goedgekeurde activiteiten uitvoeren.
7. De directeur mag NGO-waarnemers vragen een redelijke bijdrage te betalen en de kosten die het gevolg zijn van hun deelneming aan de vergadering (bijvoorbeeld kosten van kopiëren) voor hun rekening te nemen.
8. alle waarnemers die toegelaten zijn tot een vergadering van de partijen wordt dezelfde algemeen voor de partijen beschikbare documentatie toegezonden of op een andere manier verschaft, behalve documentatie met vertrouwelijke bedrijfsgegevens.
9. alle tot een vergadering van de partijen toegelaten waarnemers dienen zich te houden aan alle regels en procedures die gelden voor de andere deelnemers aan de vergadering.