Bekracht. eener overeenkomst tot wijziging der concessie tot let maken van een kanaal ter verbinding d. Noord- en Zi'i'/nrzce.
875
Bekracht. eener overeenkomst tot wijziging der concessie tot let maken van een kanaal ter verbinding d. Noord- en Zi'i'/nrzce.
Definitieve vaststelling van het lilde hoofdstuk der iïtaatsbegrooting voor 1868. (Bijlage; Koninklijke Boodschap; Ontwerp van Wet.)
bevoegd rekenen ook in do reeds goedgekeurde bestekken der onderdeelen termijnen van oplevering te stellen.
's Gravenhage, don 30sten Junij 18C8.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
FOCK.
\De Minister van Finantien,
XXX XXXXX
|5» . 15.]
ItULAUE.
Tusschen den Minister van Binnenlandsche Zaken en den Minister van Finantien, tot het aangaan eener overeenkomst door den Koning gemagtigd, en de directie der Amsterdamsche Kanaalinaatschappij , ten deze vertegenwoordigd door de heeren :
XXXXX XXXXXX XXXXXXXX XXXXX , president, XXXXXXXXXX XXXXXXXXX
XXXXXXXX XXXXXXX-.HS, directeur, en jhr. mr. JA N AVILLEM HEN - DRIK XXXXXXX XXX XXXXXXXXX , directeur-secretaris, is het vol-
gende overeengekomen :
J'Jeniy artikel.
De voorwaarden waarop onder dagteekening van don lOden December 1861 , 25 Junij 1862, 24 September 1862, 7 Januarij
1864, 8 November 1864, IS November 1865, »/14 April en 24 Junij 1868, concessie is verleend tot het maken van een kanaal ter verbinding van de Noord- en Zuiderzee en daarmede in ver- band staande werken, benevens indijking en droogmaking van gronden in het oostelijk en westelijk I J en in het Wijkermeer, worlen gewijzigd als volgt:
Aan art. 2 wordt de volgende bepaling toegevoegd:
i) Indien door de Ministors van Binnenlandsche Zaken en Finantien uitbreiding of wijziging van de werken, zoo als die bij de concessie , het plan of de bestekken zijn vastgesteld, nood- zakelijk wordt verklaard , zal de concessionaris verpligt zijn die uit te voeren, behoudens vergoeding, zoo noodig door deskun- digen te bepalen , op den voet van art. 26."
Het tweede lid van art. 3 , luidt als volgt!
ii In de bestekken voor de Noordzeehaven en hare hoofden , j de Noordzeesluizen , de brug over het kanaal tusschen Haarlem en Alkmaar, het hoofdkanaal, een afsluitdijk van het I J tus- ! schen Schellingwoude en een Paardenhoek, de Zuiderzeesluizen, J den stoomwatermolen bij die sluizen en voor de indijkingen on droogmakerijen, worden, in verband met de bepaling van art. 34 , sub 2 , termijnen voor den aanvang, de voortzetting en de eind- ' oplevering vastgesteld."
Aldus in tweevoud overeengekomen. 's Xxxxxxxxxx , xxx 00xxxx Xxxxx 0000.
De Minister van Binnenlandsche De Directie der Amsterdamsche
wet tot diflnitive vaststelling van het lild e hoofdstuk dor Staats- begrooting voor 1868.
Do toelichtende memorie, die hot wets-ontworp vergezelt, bevat do gronden waarop het rusl.
Kn hiermede, Mijne Heeren! bevelen Wij IJ in Godes heilige bescherming.
's Xxxxxxxxxx, xxx 00xxx Junij 1868.
XXXXXX.
[OS. >\
ONTWER P VAN WE T tot dejinitive vaststelling van het lilde hoofdstuk der Slaatsbegrooting voor 1868.
WI J WILLE M III , ENZ.
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van den 20sten December 1867 (Staatsblad ir. 132) slechts voorloopig heeft voorzien in de uitgaven betreffende het Departement van Buitenlandsche Zaken voor het dienstjaar 1868, en dat do be- grooting dier uitgaven alsnu bepaaldelijk behoort te worden vastgesteld;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL 1.
Het lild e hooldstuk dor begrooting van Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1868, betreffende het Departement van Buitenlandsche Zaken, wordt vastgesteld als volgt:
Ist e AKDEELING.
Kosten van het Departement.
Artikel 1.
a. Tractenient van den Minister, f 12 000,00
b. Representatiegeld . 4 000,00
Artikel 2. Tractementen en bezol- digingen van den seeretaris-generaal, van de verdere ambtenaren en bedien-
den, mitsgaders schrijfloouen . . . 33 350,00
Ai-tikel 3. Bureau- en locaalbe- hoeften, benevens drukwerk en cor-
roctiekosten 15 500,00
Zaken,
(get.) FOCK.
De Minister van Finantien,
{get.) XXX XXXXX.
Kanaalinaatschappij, [get.) XXXXX , president.
» X. HENDHICHS.
» J. W. II. BUTOBM.
ii VAN ROZENBURG, direct.-
secret.
Voor eensluidend afschrift.
Artikel 4. Reis- en verblyf kosten. Memorie.
Ilde AFDEELING.
Kosten van buitenlandsche zendingen en consulaten.
f 64 850,00
De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken,
J . Sr.HRÓDER.
Artikel 5. Tractementen en bezol- digingen van het personeel der gezant-
schappen f 251 200,00
[6* . 1.]
KONINKLIJK E BOODSCHAP ingekomen in de zitting van den I3den Junij 1868.
MIJNE HEEREN !
Artikel 6. Tractementen en bezol- digingen van het personeel dor consula- ten, alsmede toelagen zoo voor bureau- kosten en huur van woning als ander- zins
Artikel 7. Uitrusting en reiskosten voor de gewone diplomatieke en con- sulaire ambtenaren, alsmede verblijf- kosten bij tijdehjke verplaatsingen derzelve
78 000,00
14 000,00
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Transporteren f 313 200,00 f 64 850,00
876
nifutiticc mststelling van het lilde hoofdstuk der Staatsbegrooting coor 1868. (Memorie van Toelichting; Eindverslag.)
Per transport f 343 200,00 f 64 850,00
Artikel 8. Kosten van buitenge-
onderworpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 3 , 4 , 7 , 8 , 9 , 10, l ï , 12 , 13 , 14, 16 en 17, ontoereikend mogt bevonden worden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het
wone zendingen
Artikel 9. Briefporten , abonne- menten op dagbladen en allo verdere uitschotten van diplomatieke en consu- laire ambtenaren, in hunne betrekking.
lild e AFDEELING.
Verschillende uitgaven.
Artikel 10. Reis- en verblijfkosten aan de Commissie voor het afnemen van examen van adspiranten voor
3 000,00
17 000,00
363 200,00
voorschrift van het 2de lid van artikel 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad n°. 40), aangevuld worden door over- schrijving uit den post voor Onvoorziene Uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende^
ARTIKEL 3.
De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften , het voorschreven Departement betreffende , welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor Onvoorziene Uitgaven aangewezen.
De uitgaven worden bij de rekening omschreven en verant- woord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onder- werpen betreffen.
ARTIKEL 4.
diplomatieke betrekkingen . . . . f 200.00
Artikel 11. Voorschotten, onder- stand en transportgelden aan en ton behoeve van Nederlandsche en vreemde zeelieden , voor zooverre deze laatst- bedoelden tot de bemanning behooren van Nederlandsche schepen, militairen en andere behoeftige Nederlanders
buiten ".ilands 11000,00
Artikel 12. Belooningeu voor red- ding van en hulpbetoon aan Neder- landscho schipbreukelingen buiten 's lands. alsmede vergoeding van
schade, door de redding veroorzaakt. 300,00
Artikel 13. Bijdragen tot onu«r- houd van kustlichten en aan andere iurinrtinge:i on kassen buiten 's lands, zoowel ten nutte van den handel en der zeevarenden in het algemeen, als ten behoeve van Nederlandsche on-
derdanen in het bijzonder . . . . 900,00
Artikel 14. Kosten van de scheep- vaart op den Rhijn , waarvan de rege- ling is verbleven aan de Centrale Com-
missie te Mannheim 2 100,00
Artikel 15. Geheime uitgavon . . 2 000,00
IVde XXXXXX.XXX.
Pensioenen en wachtgelden.
Artikel 16. Pensioenen . . . . f 57767,00
Artikel 17. Wachtgelden aan amb- tenaren, die door maatregelen van vereenvoudiging on bezuiniging buiten
betrekking zijn en kunnen geraken . 8 000,00
Vde AFDEELISG.
16 500,00
67 767,00
De wet van den 20sten December 1867 (Staatsblad n°. 132) wordt bij deze buiten werking gesteld, mot bepaling dat de krachtens die wet verevende sommen zullen worden beschouwd als verevend op zoodanige begrootingsartikelen der tegenwoordige wet, als welker omschrijving de gedano en verevende uitgaven omvat.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge- plaatst. en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauw- keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te [68 . 3.]
MEMORIE VAN TOELICHTING.
Het tegenwoordig wets-ontwerp tot definitive vaststelling van het lild e hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1868, is gelijk aan het laatst bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in behan- deling geweest zijnde Ontwerp van Wet, betreffende hetzelfde onderwerp, hetwelk, nadat de afzonderlijke artikelen zonder be- denkingen waren aangenomen, evenwel de goedkeuring der Kamer niet heeft mogen wegdragen.
Slechts is thans het onder-artikel 16 (pensioenen) verhoogd met eene som van f 2333, zijnde het vermoedelijk bedrag van het pensioen over 1868 , hetwelk zal behooren te worden toegekend aan den laatst afgetreden Minister van Buitenlandsche Zaken.
De Minister van Buitenlandsche Zaken, ad int..
ROEST VAX LIMBURG.
[••. 4.]
EINDVERSLAG der Commissie van Rapporteurs voor het bovengenoemd Ontwerp van Wet; uitgebragt in de zitting van den 16den Junij 1868.
§ 1. Bij de overweging van het wets-ontwerp tot definitive vaststelling van het IHdo hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1868, werd in drie afdoelingen de wensch uitgesproken, dat de toestand van overgang, waarin do leiding der Buitenlandsche Za- ken verkeert spoedig mogt worden opgeheven .en het tijdelijk hoofd van dit departement door een definitiven Minister mogt worden vervangen. Is het bij elk departement van algemeen bestuur wenschelijk, dat een definitief Minister vastheid geeft aan de leiding der zaken, dit geldt bovenal ten aanzien van de buitenlandsche aangelegenheden, die meermalen eene spoedige
Artikel 18. Onvoorziene uitgaven.
10 000,00 I beslissing van belangrijke vragen vorderen. Een lid opperde j tevens twijfel, of een interimair Minister wel voegzaam eene I definitive begrooting kan verdedigen. De quaestie van vertrou-
f 522 317,00 j wen, welke zich eigenaardig daarbij voordoet, wordt dan eeniger-
| mate op den achtergrond xxxxxxxxx. Men antwoordde dat het i bezwaar thans minder geldt, nu alle begrootingswetten voor het
en alzoo tot een bedrag van vijf honderd twee en twintig duizend drie honderd zeventien gulden.
ARTIKEL 2.
Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der
! loopende dienstjaar in de voorgaande week bij den drang der omstandigheden door de Kamer, kennelijk zonder eenigo staat - kundige beteekenis daaraan te hechten, zijn goedgekeurd.
§ 2. In meer dan eene afdeeling gaf men uitdrukkelijk te kennen, dat de bedenkingen on bezwaren, welke bij de behan-