Convenant implementatie Wet wijziging woonplaatsbeginsel
Convenant implementatie Wet wijziging woonplaatsbeginsel
Van | : | VNG |
Aan | : | Alle gemeenten |
Datum | : | Mei 2021 |
Status | : | Ter ondertekening |
Dit document bevat het convenant ten behoeve van de implementatie Wet wijziging woonplaatsbeginsel. Dit convenant heeft een ondersteunende functie tijdens de implementatie van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel en de eerste periode na implementatie. Naast dit convenant wordt er vanuit een projectorganisatie brede implementatie-ondersteuning aan het (gemeentelijk) veld gegeven.
Dit convenant is in lijn met en in aanvulling op de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, de geest van deze wet, zoals onder andere vervat in de memorie van toelichting bij de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, en de ministeriele regeling t.a.v. de Wet wijziging woonplaatsbeginsel.
Het convenant ziet op de migratiefase en is daarmee van tijdelijke aard1. Dit document is opgebouwd uit 2 delen:
• Een algemeen deel met achtergrond en toelichting, en
• Een deel betreffende het convenant voor de migratiefase.
Algemeen
Op 4 maart 2020 is het wetsvoorstel 35219 ‘Wijziging van de Jeugdwet in verband met de verduidelijking van het woonplaatsbeginsel (Wet wijziging woonplaatsbeginsel)’ verheven tot wet en gepubliceerd in het Staatsblad.
De wet treedt conform art. II Wet wijziging woonplaatsbeginsel in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In de parlementaire behandeling van deze wet is uitgegaan van 1 januari 2022 als datum inwerkingtreding.
De Wet wijziging woonplaatsbeginsel wijzigt het woonplaatsbeginsel.
1 Dit convenant geldt tot 31 december 2023. Er is voor deze datum om het convenant een einddatum te geven. Op deze datum zijn de vraagstukken rondom ‘latende’ en ‘ontvangende’ gemeenten naar alle waarschijnlijkheid opgelost, en zijn er ook passende oplossingen voor zorgcontinuering (motie Westerveld).
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Xxxxxxxxxx 00 Xxx Xxxx | Xxxxxxx 00000 x 0000 XX Xxx Xxxx 070 - 373 83 93 | xxxx@xxx.xx
Het huidige woonplaatsbeginsel luidt als volgt:
• 1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
• 2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
• 3°. ingeval de woonplaats , bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;
• 4° ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit betekent dat de definitie van woonplaats in het Burgerlijk Wetboek en daarmee de gezagsrelatie van belang is. Dit blijkt in de (uitvoerings-)praktijk veel problemen op te leveren. Zie voor een toelichting op deze knelpunten tevens de memorie van toelichting bij de Wet wijziging Jeugdwet.
Met inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel zal ‘woonplaats’ de volgende betekenis hebben:
• 1°. de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, heeft;
• 2°. ingeval een jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of ingeval van jeugdhulp of jeugdreclassering in verband met het verblijf in een justitiële jeugdinrichting: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had;
• 3°. ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen 1° en 2° kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag;
• 4°. ingeval de woonplaats buiten Nederland is: de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag.
Deze wijziging van het woonplaatsbeginsel betekent dat, vanaf datum inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, de nieuwe instroom beoordeeld dient te worden aan de hand van bovenstaand nieuwe woonplaatsbeginsel. Ook de migratiegroep, de zittende populatie van jeugdigen die nu en op datum inwerkingtreding van de wet jeugdhulp ontvangen uit hoofde van de Jeugdwet, valt onder de Wet wijziging woonplaatsbeginsel. Deze groep moet dus herbeoordeeld worden.
Dit convenant heeft de volgende totstandkomingsweg afgelegd:
• Allereerst is er een conceptversie van dit convenant ter informele consultatie aan het veld voorgelegd. Voor deze informele consultatie is de referentiegroep van het project Implementatie Wet wijziging woonplaatsbeginsel gebruikt,
• Tevens is een conceptversie van dit convenant aan het sturingsoverleg en de projectgroep Wet
wijziging woonplaatsbeginsel voorgelegd,
• Na bovenstaande consultaties is een conceptversie van dit convenant juridisch beoordeeld,
• Daarna is een conceptversie van dit convenant afgestemd met de J42,
• De input uit voorgaande stappen is daar waar (juridisch) mogelijk en wenselijk meegenomen. Het resultaat is voorliggende versie van het convenant, tot slot
• Als afsluitende stap is deze versie van het convenant ter besluitvorming voorgelegd aan de VNG-commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs.
Gemeenten worden gebonden door het convenant door het feitelijk te ondertekenen.2
De doelstelling is dat alle gemeenten dit convenant voor 1 juli ’21 hebben ondertekend. Deze datum is gekozen omdat op 1 juli gemeenten t.a.v. de (op dat moment bekende) migratiegroep weten welke jeugdigen administratief verhuizen en welke jeugdigen blijven.3 Vanaf dat moment zal er dus contact kunnen zijn over over te dragen jeugdigen tussen gemeenten, en dienen de afspraken uit dit convenant duidelijk te zijn.
Convenant voor de migratiefase
Dit convenant gaat specifiek over de migratiegroep. Het wijzigen van het woonplaatsbeginsel per datum inwerkingtreding betekent, conform de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, dat de groep jeugdigen die nu onder de werking van de Jeugdwet valt, herbeoordeeld moet worden conform de nieuwe definitie. De doelgroep van dit convenant zijn de (ca. 420.000) jeugdigen die zowel op de datum vóór inwerkingtreding onder de Jeugdwet vallen, als op datum van inwerkingtreding onder de Jeugdwet vallen. De groep noemen we, zoals eerder vermeld, de migratiegroep.
Dit convenant betreft alleen afspraken over de migratiegroep. Het gaat niet over:
• de nieuwe instroom na datum inwerkingtreding,
• het nieuwe verdeelmodel of compensatieregelingen,
2 . Er wordt een administratie bijgehouden van gemeenten die reeds ondertekend hebben en gemeenten die nog moeten ondertekenen. Deze bijhoud-taak ligt bij Ketenbureau i-Sociaal Domein. De taak om gemeenten die nog niet ondertekend hebben (dringend) te verzoeken om te ondertekenen ligt bij VNG.
3 Voor nieuwe instroom en wijzigingen na 1 juli 2021 zal bijgehouden moeten worden wat na 1 januari 2022 de verantwoordelijke gemeente is.
• afspraken en regelingen t.a.v. het administratief verhuizen van jeugdigen, ook niet die van de migratiegroep.4
Afspraken ten aanzien van de migratiegroep
Met de ondertekening van dit convenant verklaar ik [NAAM VERANTWOORDELIJK WETHOUDER] namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [NAAM GEMEENTE] dat gemeente [NAAM GEMEENTE] voor de implementatie van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel ten aanzien van de migratiegroep zal werken volgens de volgende afspraken:
1. Gemeenten committeren zich om:
a. van de migratiegroep van de jeugdigen die jeugdhulp met verblijf hebben, conform de verblijfsdefinitie van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, zo goed als mogelijk te achterhalen wat de startdatum van (aaneengesloten) verblijf is, en
b. daarmee tevens de (potentieel nieuwe) per 1 januari 2022 verantwoordelijke gemeente te achterhalen.
2. Wanneer de startdatum van (aaneengesloten) verblijf, vanwege het ontbreken van historische gegevens, niet of zeer moeilijk te achterhalen is, wordt de woonplaats van de jeugdige bepaald aan de hand van in de wet genoemde omschrijving:
a. te weten woonplaats moeder ten tijde geboorte kind (conform artikel 1.1 sub 3 van de nieuwe wet),
b. wanneer ook sub 3 niet tot een woonplaats leidt wordt gekeken naar artikel 1.1 sub 4 van voornoemd artikel, en
c. dan wordt de plek waar de jeugdige ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel verblijft de woonplaats.
3. De beslissing of de startdatum van (aaneengesloten) verblijf, vanwege het ontbreken van historische gegevens, niet of zeer moeilijk te achterhalen is, is een gezamenlijke beslissing van twee gemeenten:
a. de gemeente die voor de inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is, en
b. de gemeente die na de inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel verantwoordelijk wordt.
Wanneer deze twee gemeenten er gezamenlijk niet uitkomen blijft de gemeente die voor de inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel verantwoordelijk was verantwoordelijk.
Is deze gemeente het hier niet mee eens dan kan deze gemeente zich in eerste instantie wenden tot een adviescommissie5. Deze adviescommissie zal, alle gegevens in ogenschouw nemend, aan betrokken gemeenten een advies geven omtrent de oplossingsrichting.
4 Hiervoor komen te zijner tijd handreikingen of procesbeschrijvingen.
5 Achterliggende gedachte is om op centraal niveau een objectieve en deskundige ambtelijke commissie in te richten die, als voorliggend portaal op de geschillencommissie Sociaal Domein richtinggevende adviezen kan geven. Ten tijde van de decentralisatie van de Jeugdwet heeft een dergelijk construct goed gewerkt. Het idee is om deze commissie bij Xxxxxxxxxxx i-Sociaal Domein te positioneren.
Wanneer, ook na het advies van deze ambtelijke adviescommissie betrokken gemeenten geen overeenstemming bereiken, kan een gemeente zich in tweede instantie wenden tot de geschillencommissie sociaal domein.
Tot op het moment dat er overeenstemming is over de verantwoordelijke gemeente blijft de gemeente die verantwoordelijk was de zorgaanbieder betalen.6
4. Er zijn (uitzonderlijke) situaties waarin, op basis van onderlinge afspraken tussen gemeenten, meerdere gemeenten bijdragen aan de financiering van de jeugdhulp aan een jeugdige. Deze afspraken kunnen uiteraard blijven bestaan. Wel is het zo dat ook deze jeugdigen formeel een woonplaats krijgen conform de Wet wijziging woonplaatsbeginsel en onder de werking van dit convenant vallen.
5. De Wet wijziging woonplaatsbeginsel bepaalt dat jeugdigen van wie de woonplaats wijzigt door de inwerkingtreding van deze wet recht houden op maximaal één jaar hulp met dezelfde voorwaarden en tarieven als waar de vorige gemeente mee had ingestemd. Aanvullend hierop committeren gemeenten zich om, indien de door de voorgaande gemeente toegekende jeugdhulp na afloop van het wettelijk recht op één jaar hulp met dezelfde voorwaarden en tarieven nog niet is afgerond, en er geen zorginhoudelijke redenen zijn om de jeugdhulp te wijzigen of stoppen, dezelfde hulp voort te zetten. Gemeenten mogen, bij voorzetting van dezelfde hulp na het eerste jaar, wel nieuwe afspraken maken met zorgaanbieders.7 8
College van burgemeester en wethouders van [NAAM GEMEENTE], Namens dezen [NAAM VERANTWOORDELIJK WETHOUDER]
6 Er is, voor de jaren 2022 en 2023, een compensatieregeling voor de groep ‘woonplaats van oorsprong onbekend’. Deze compensatieregeling geldt alleen voor kinderen die tenminste jeugdhulp met verblijf ontvangen. Deze compensatieregeling wordt ingericht voor de groep jeugdigen waarvan de woonplaats in de Basisregistratie Personen, die deze jeugdigen hadden op het moment dat zij een jeugdhulptraject met verblijf in gingen, niet bekend is
7 Dit is de borging van de xxxxx Xxxxxxxxxx (xxxxx://xxxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxx-00000-00.xxxx).
8 Voor pleegzorg geldt uiteraard hetgeen bepaald is in art 10 lid 1 sub 2 en 3. Pleegzorg wordt daarmee voortgezet bij dezelfde pleegouders, tenzij dat tot niet verantwoorde hulp zou leiden.