Contract
VII. Bewijzen van de hoedanigheid van gerechtigde, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, 2° tot en met 6°, 7° tot en met 11°, 12°, 13°, 14°, 16° en 20°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
1. Inleiding
Deze omzendbrief heeft tot doel aan te duiden op welke gegevens of stukken de verzekeringsin- stellingen (V.I.) zich moeten steunen om het bestaan van de hoedanigheden van gerechtigde in de algemene regeling te kunnen aanvaarden.
Voor de hoedanigheden van zelfstandige gerechtigde, en voor de hoedanigheid van ingeschrevene in het Rijksregister bestaan evenwel specifieke omzendbrieven vanwege de Dienst voor administra- tieve controle (DAC). Deze hoedanigheden worden derhalve niet in deze omzendbrief behandeld.
In deze omzendbrief wordt voor de meeste van de hoedanigheden verwezen naar elektronische ge- gevensuitwisselingen. Voor al deze elektronische gegevensuitwisselingen geldt in algemene regel dat indien de elektronische gegevensuitwisseling niet lukt of indien de elektronische gegevens niet beschikbaar gesteld kunnen worden, een papieren attest wordt afgeleverd met dezelfde inhoud, door de instantie die belast was met de verzending van het elektronische gegeven.
2. Opsomming van de gegevens en stukken die de hoedanigheid van gerechtigde bewijzen
2.1. De hoedanigheid van werknemer, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° van de voormelde gecoördineerde wet
In eerste instantie worden hier de werknemers bedoeld die vallen onder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De hoedanigheid wordt bij de aanvang van het verkrijgen van de hoedanigheid aangetoond door een verklaring van de werkgever dat de gerechtigde een werknemer is, onderworpen aan één of beide sectoren van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen krach- tens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of een werknemer onderworpen aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers of ermee gelijkge- stelden.
Het gaat meer bepaald om het document “bewijs van onderwerping aan de sociale zekerheid” in- gevuld door de werkgever of een schriftelijke verklaring van de werkgever met vermelding van diens RSZ-nummer (dat is het bewijs vanwege de RSZ dat de sociale zekerheidsbijdragen zijn betaald). Dit document gaat in bijlage bij deze omzendbrief.
CONSULTATIE DIMONA
De directie toegankelijkheidsgegevens van de dienst voor administratieve controle laat eveneens toe de hoedanigheid bij de aanvang van het verkrijgen van de hoedanigheid te bewijzen aan de hand van consultatie van de Dimona-databank (Dimona is de afkorting voor “Déclaration immédiate
– onmiddellijke aangifte”, en is de databank bij de RSZ die de indiensttredingen en uitdiensttreding van werknemers bij werkgevers registreert).
DIMONA FLUX
Via de nieuwe “Dimonaflux” krijgen de VI niet alle Dimona-aangiftes door. De Dimona-berichten worden gefilterd alvorens ze naar de VI worden verzonden volgens 3 criteria. Enkel die berichten worden doorgestuurd:
1. waaruit een onderwerping blijkt aan de sociale zekerheid, sector geneeskundige verzorging1. In bijlage 12 bevindt zich een lijst met de Dimona-codes per werknemerstype met een beschrijving en de inlichting of ze al dan niet leiden tot een onderwerping.
2. waarvoor de verzekerde nog niet aangesloten is als gerechtigde
3. die “duurzaam” zijn: Het NIC voorziet 7 dagen tussen de ingangsdatum van het contract en het verzenden van de DIMONA naar de V.I.3
Opdat de V.I. pas tot contactname en/of inschrijving van een PTL als gerechtigde loontrekkende zouden overgaan als er sprake is van een zekere, duurzame tewerkstelling wordt er voorzien in een bufferperiode.
Van zodra een ziekenfonds via de Dimonaflux een signaal ontvangt voor een PTL neemt ze binnen 60 kalenderdagen contact op met deze verzekerde. Zolang de minimum bijdragewaarde niet is be- reikt of zolang, wanneer dit van toepassing is, het trimestriële grensbedrag voor personen ten laste niet is overschreden, kan de betrokkene ervoor kiezen om de hoedanigheid van persoon ten laste te behouden.
De verdere procedure zal worden beschreven in een omzendbrief V.I. van de Dienst voor Genees- kundige verzorging.
BIJDRAGEBONS
Na de aanvang van het verkrijgen van de hoedanigheid, blijkt het verder bestaan van deze hoeda- nigheid uit de gegevens die aantonen dat de vereiste bijdragen werden betaald (art. 276, § 2 van het K.B. van 3.07.1996 tot uitvoering van de voormelde gecoördineerde wet) zoals vereist door de voormelde wet van 27 juni 1969. Het jaar volgend op de aansluiting zal de verzekeringsinstelling een elektronisch bericht (bijdragebon) ontvangen waaruit blijkt dat sociale zekerheidsbijdragen werden betaald. Deze gegevens worden aan de verzekeringsinstelling bezorgd met de elektronische gege- vensstroom “A908”. De V.I. kunnen deze gegevens ook consulteren in de gegevensstroom “L901”.4
1. De Dimona-aangifte is verplicht voor alle werknemers, inclusief: jobstudenten, gelegenheidswerknemers en andere werknemers met vrijstelling of vermindering van de sociale bijdrage. De loontrekkende activiteit in sommige werknemerstypes leidt niet tot een onderwerping aan de sociale zekerheid in het algemeen of de VGVU in het bijzonder. Omdat de Dimona-berichten het document “bewijs van onderwerping aan de sociale zekerheid” vervangen, moeten alleen de berichten die leiden tot een onderwerping aan de sociale zekerheid verzonden worden.
2. Niet gepubliceerd.
3. Direct na de verzending wordt een Dimona-aangifte gecontroleerd door de RSZ. Een aangifte kan daarbij aanvaard of geweigerd worden. Een weigering kan leiden tot een annulatie van het Dimona-bericht. Ook wijzigingen aan de werkregeling of –uren kunnen leiden tot annulaties van Dimona-berichten.
4. Meer informatie over de gegevensstromen bijdragebons in Omzendbrief V.I. nr. 2021/298 van 26.10.2021.
MILITAIREN DIE GEDETACHEERD ZIJN IN DE EER/ZWITSERLAND
Ingevolge een wijziging in het beleid van Defensie zullen met ingang van 1 juli 2019 sociale zeker- heidsbijdragen betaald worden voor de regeling inzake de verplichte ziekteverzekering voor mili- tairen die naar een andere lidstaat van de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland worden gedetacheerd.
2.2. De werknemers in gecontroleerde werkloosheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 3° van de voormelde gecoördineerde wet
Bedoeld worden de werknemers in gecontroleerde werkloosheid zoals nader omschreven in artikel 246 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de voormelde gecoördineerde wet.
Bij de aanvang van het verkrijgen van de hoedanigheid, wordt de hoedanigheid aangetoond door de elektronische gegevensstroom “A015”, die aan de V.I. wordt bezorgd, en die het signaal bevat dat een verzekerde de hoedanigheid van gecontroleerde werkloze heeft verkregen. Het gaat om elektroni- sche attesten die maandelijks aan de V.I. worden verzonden van zodra de betrokken verzekerden de hoedanigheid van gecontroleerde werkloze verkrijgen (vlak nadat ze hun wachttijd voor het recht op werkloosheid vervuld hebben).
Eénmaal de hoedanigheid werd verkregen, zal het verder bestaan van deze hoedanigheid blijken uit de elektronische gegevensstroom met betrekking tot de attesten van werkloosheid, die vanuit de uit- betalingskassen van de werkloosheidsuitkeringen en via de Kruispuntbank voor sociale zekerheid, aan de V.I. wordt bezorgd. Het gaat om de gegevensstroom “A012”.
De attesten van werkloosheid worden aan de V.I. in 1 globale zending in maart/april/mei van het jaar dat volgt op het refertejaar (verschillende tijdstippen afhankelijk van uitbetalingsinstellingen van werkloosheidsuitkeringen) doorgezonden; vervolgens worden regelmatig bijkomende zendingen verricht om de ondertussen verzamelde gegevens (laattijdige, verbeteringen, …) door te sturen.
2.3. De werkneemsters die aansluitend met een tijdvak bedoeld in artikel 32, 1°, 2°, 3°, 5° of 6°, de arbeid onderbreken of de arbeid niet her- vatten, om ten vroegste van de vijfde maand der zwangerschap af, te rusten, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 4° van de voormelde gecoördineerde wet
De V.I. is zelf de authentieke bron van de gegevens over de betrokken situatie, aangezien de erken- ning van de situatie door de V.I. zelf gebeurt. Bijgevolg zijn geen externe bewijzen nodig.
2.4. De werknemers die, om niet langer werkloos te zijn, huishoudelijke arbeid verrichten en die, ter toepassing van de regeling inzake werkloosheidsverzekering, de hoedanigheid van gewoonlijk in loondienst arbeidend werknemer behouden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 5° van de voormelde gecoördineerde wet
Aan de werkloze die een einde maakt aan zijn werkloosheid en door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening huishoudelijke arbeid aanvaardt, reikt die dienst binnen de twee maanden na het einde van elk kalenderjaar, eventueel via de werkgever, het bewijs van huishoudelijke arbeid uit (art. 281, § 2 van het K.B. van 03.07.1996 tot uitvoering van de voormelde gecoördineerde wet).
2.5. De werknemers in het “tijdvak van voortgezette verzekering”, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 6° van de voormelde gecoördineerde wet, en nader omschreven in artikel 247 en volgende van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de voormelde gecoördineerde wet
De bewijzen op grond waarvan de voortgezette verzekering voor de verschillende situaties, op- gesomd in artikel 247 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de voornoemde gecoördineerde wet kan worden toegestaan, worden reeds bepaald in artikel 248 van datzelfde koninklijk besluit.
2.6. De werknemers die recht hebben op een rustpensioen krachtens de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers, of op vervroegd pensioen krachtens een bijzonder statuut van het personeel van een onderneming, alsmede de werknemers die recht hebben op een rustpensioen van de openbare sector, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7° en 9° van de voormelde gecoördineerde wet
Het gaat hier om personen die daadwerkelijk één van de hogervermelde pensioenen genieten.
De Federale Pensioendienst en de FOD Financiën maken bij het ingaan van het rustpensioen ver- klaringen (attesten gezondheidszorgen gepensioneerden) op, waarop onder meer de ingangsdatum van het rustpensioen wordt vermeld.
Deze verklaringen (attesten gezondheidszorgen gepensioneerden) worden door voornoemde instel- lingen via elektronische weg, via de Kruispuntbank voor sociale zekerheid (KSZ) en het Nationaal Intermutualistisch College (NIC), naar de V.I. gezonden waarbij de betrokkenen zijn aangesloten.
Dit gebeurt met de elektronische gegevensstroom “A101”. Deze gegevens zijn eveneens, met de- zelfde bewijswaarde, beschikbaar in de consultatiestroom “C101”.
Zoals bij wege van algemene regel in de inleiding van deze omzendbrief al werd gesteld, reiken deze instellingen, indien de elektronische gegevensoverdracht niet slaagt, aan de gepensioneerden papieren verklaringen uit, die dezelfde gegevens bevatten als de gegevens, vervat in de elektroni- sche stroom. Deze verklaringen moeten door de gepensioneerden worden overhandigd aan de V.I. waarbij zij zijn aangesloten. Bij verlies reikt de afdeling administratieve toegankelijkheidsgegevens van de DAC een duplicaat uit.
Voor de werknemers die recht hebben op een rustpensioen zijn het de elektronische attesten met volgende codes die gelden als bewijsstuk5:
Code pensioenattest | Beschrijving |
01 | Rustpensioen + 1/3 |
09 | Rustpensioen – 1/3 |
Het attest wordt uitgereikt op het ogenblik dat het pensioendossier in orde is, dit kan zowel voor als na de pensioendatum zijn.
De volledige lijst van pensioenattesten die nog zullen verstuurd worden via de vereenvoudigde ge- gevensstroom A101 vanuit de SFPD bevindt zich in bijlage 36.
5. Bij het opmaken van deze attesten werd ook het onderscheid gemaakt al naargelang het gaat om een pensioen dat gebaseerd is op een beroepsloopbaan die korter of langer is dan één derde van een volledige loopbaan. Sinds de opheffing van het optierecht als persoon ten laste voor de gepensioneerden met een beroepsloopbaan < 1/3 van een volledige loopbaan en de weduwen van verzekerden met een rustpensioen op basis van een beroepsloopbaan
< 1/3 van een volledige loopbaan, is deze opdeling overbodig geworden.
6. Niet geplubiceerd.
2.7. De personen die ingevolge de toekenning van een rust- of overlevingspensioen of een als zodanig geldend voordeel, vastgesteld door of krachtens een wet of een reglement ander dan de pensioenregeling voor werknemers, het recht op een in artikel 32, eerste lid, 7° of 9° van de voormelde gecoördineerde wet bedoeld pensioen verliezen
Deze situatie wordt aangetoond middels een elektronisch bericht, doorgezonden in de voornoemde stroom “A101”, met volgende code:
Code pensioenattest | Beschrijving |
69 | Schorsing van de pensioenbetaling in de situatie bedoeld in artikel 32, eerste lid, 11° van de gecoördineerde wet. |
Het attest wordt uitgereikt op het ogenblik van opschorting van het rustpensioen.
2.8. De werknemers, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 8° van de voormelde gecoördineerde wet, die als mijnwerker recht hebben op een invaliditeits- of rustpensioen
Bij toelating tot het invaliditeitspensioen, en bij het onttrekken ervan stuurt de Dienst voor uitkerin- gen “Cel mijnwerkers” een bericht door naar de gekende V.I. van de betrokkene. Dit model gaat in bijlage bij deze omzendbrief.
2.9. De personen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 10° van de voormelde gecoördineerde wet, die in de hoedanigheid van statutair personeelslid van de HR Rail, recht hebben op een rustpensioen of een invaliditeitspensioen
Het gaat om personen die verplicht zijn aangesloten bij de Kas der Geneeskundige verzorging van HR Rail, en waarvoor de HR Rail zelf over de gegevens beschikt aangaande het recht op het rust- pensioen of het invaliditeitspensioen.
Sinds 2017 is de verzending van attesten voor de pensioenen van HR Rail hetzelfde als bij andere ambtenarenpensioenen. Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde codes.
2.10. De OSZ-gepensioneerden + hun langstlevende echtgenoten & wezen
Vanaf 1 januari 2019 hebben de OSZ-gepensioneerden, hun langstlevende echtgenoten en de we- zen van OSZ-gepensioneerden recht op terugbetalingen in de verplichte verzekering voor genees- kundige verzorging indien ze in de EER of Zwitserland wonen.
De integratie gebeurde op basis van de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 17 januari 2019.
Het recht op geneeskundige verzorging wordt krachtens artikel 276 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 geopend of verlengd op basis van een (papieren) attest dat uitgereikt wordt door de Overzeese Sociale Zekerheid van de Rijksdienst voor sociale zekerheid waaruit blijkt dat de per- soon niet meer ten laste valt van het OSZ-stelsel voor zijn geneeskundige zorgen en onder de voorwaarden zit om aangesloten te worden onder de hoedanigheid van het artikel 32, eerste lid, 11°quinquies of 11°sexies (zie in bijlage 1 en 2)7. Het attest vermeldt de hoedanigheid van de per- soon: gepensioneerd – langstlevende echtgenoot – wees (van moeder, vader of beide ouders).
Meer inlichtingen zijn terug te vinden in de Omzendbrief VI nr. 2019/1688 van 27 mei 2019 “Inte- gratie van de OSZ-gepensioneerden, de OSZ-langstlevende echtgenoten en de OSZ-wezen in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging” van de DGV.
7. Niet gepubliceerd.
8. Niet gepubliceerd.
2.11. De gewezen koloniale ambtenaren, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 12°
Het gaat om de door de Koning bepaalde personen op wie het decreet van 4 augustus 1959 tot vervanging van het decreet van 5 september 1955 op de verzekering voor gezondheidszorg van de administratieve en militaire ambtenaren en gewezen ambtenaren, van de beroepsmagistraten en gewezen beroepsmagistraten, van de ambtenaren en gewezen ambtenaren van de rechterlijke orde en van de gerechtelijke politie bij de parketten, van toepassing was voor 1 januari 1994.
Artikel 128bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 verwijst voor het bewijs van deze hoedanig- heid reeds naar het attest, dat als bijlage II werd opgenomen bij het voormelde koninklijk besluit.
2.12. De personen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 13°, die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven en wegens hun gezondheidstoestand als ongeschikt zijn erkend om arbeid ter verkrijging van inkomen te verrichten
Artikel 128ter van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, bepaalt in uitvoering van de voormelde wetsbe- paling welke ongeschiktheidserkenningen (vermindering van verdienvermogen) worden geviseerd. Al naargelang de oorsprong van de erkenning van de vermindering van het verdienvermogen, worden volgende gegevens ten bewijze in aanmerking genomen:
🞇 voor de erkenning door de geneesheer–inspecteur van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle: het attest, uitgaande van die Dienst omtrent de erkenning van de vereiste vermin- dering van verdienvermogen met tenminste twee derden
🞇 voor de medische erkenningen van kinderen met een handicap: de gegevens over die erken- ning worden aan de V.I. meegedeeld met de stroom “A652” (stroom tot bewijs van de medische vaststelling van kind met een handicap). Deze gegevens bevinden zich eveneens, met dezelfde bewijswaarde, in de consultatiestroom “L652”
🞇 voor de erkenning van ongeschiktheid in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap: de stroom “A023” (oorspronkelijk op- gevat voor de analoge bewijzen dat verzekerden de medische voorwaarden vervullen om in aanmerking te komen voor het zorgforfait voor chronisch zieken). Deze gegevens bevinden zich eveneens, met dezelfde bewijswaarde, in de consultatiestroom “L023”
🞇 het gegeven omtrent de persoon die een tegemoetkoming voor gehandicapten geniet, zoals dat vervat is in de stroom “A003” (gebruikt voor de toekenning van de sociale maximumfactuur en verhoogde verzekeringstegemoetkoming), kan door de V.I. als indicatie voor het bestaan van de hoedanigheid worden gebruikt; het is evenwel, gezien de andere finaliteit van dit gegeven, geen afdoend bewijs.
2.13. De studenten, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 14 °, die onderwijs van het derde niveau volgen in een instelling voor dagonderwijs
Xx Xxxxxx stelt in artikel 128quater van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, dat de betrokken studen- ten dienen ingeschreven te zijn en leergangen te volgen in een in België gevestigde onderwijsinstel- ling, die voorkomt op een lijst die wordt opgemaakt door de DAC, die daartoe samenwerkt met de voor dat onderwijs bevoegde overheden.
De DAC publiceert in principe jaarlijks, per omzendbrief aan de V.I. een bijgewerkte lijst van instel- lingen voor hoger onderwijs.9
9. Onderwijs van niveau 3: een attest uitreiken om zich als student bij een ziekenfonds in te schrijven - RIZIV (xxxx.xx)
De studenten die door middel van een attest van de betrokken instelling, aantonen dat zij studeren, onder de voormelde voorwaarden, in een instelling die op deze lijst voorkomt, bewijzen aldus de hoedanigheid van gerechtigde. Zij behouden hun hoedanigheid voor de duur van het schooljaar en behouden hun hoedanigheid bovendien bij afloop van het schooljaar, tot het begin van het vol- gende schooljaar.
2.14. De kinderen van de onder artikel 32, eerste lid, 1° tot 16° en 21° bedoelde gerechtigden, die volle wezen zijn en recht geven op kinderbijslag
Krachtens artikel 128 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, genomen in uitvoering van het voor- melde wetsartikel, gaat het om de kinderen of geadopteerde kinderen van een gerechtigde of van de persoon in wier geboorteakte de naam van een gerechtigde is vermeld en van wie die gerechtigde bij zijn overlijden de overlevende van hun vader en moeder of hun enige natuurlijke ouder was.
Het bewijs van hun hoedanigheid wordt geleverd middels een verklaring afgeleverd door de in- stantie die de kinderbijslag uitbetaalt, waarin staat dat betrokkene een volle wees is en recht heeft op kinderbijslag. Ook een attest waarop staat dat betrokkene een mindervalide volle wees10 is die in het genot is van een inkomensvervangende tegemoetkoming als bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, geldt als be- wijsstuk. Sinds 1 januari 2019 zijn de deelentiteiten bevoegd voor het toekennen van de kinderbij- slag, o.a. voor het erkennen van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van kinderen met het oog op de verhoogde kinderbijslag.
2.15. De weduwen en weduwnaars van de gerechtigden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 16° van de gecoördineerde wet
De Dienst benadrukt dat de hoedanigheid van deze gerechtigden in eerste instantie is gebaseerd op de burgerlijke staat van weduwe of weduwnaar van de personen die op het moment van overlij- den gerechtigde waren in de zin van artikel 32, eerste lid, 1° tot en met 15°.
Het bezit van de hoedanigheid van gerechtigde staat dus los van - bijvoorbeeld – het genot van een overlevingspensioen.
Deze hoedanigheid zal in eerste instantie blijken uit de gegevens van het Rijksregister, en - zoals reeds bepaald door artikel 276, § 2 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 – uit de overlijdensakte, waaruit zal blijken dat het wel degelijk gaat om de weduwe of weduwnaar van een voormalige ge- rechtigde.
Bij verzekerden die van INSZ veranderden en hierdoor de burgerlijke staat weduwe/weduwnaar ver- liezen in het rijksregister mag de hoedanigheid weduwe/weduwnaar behouden blijven (of worden ingeroepen) tot zolang betrokkene zijn burgerlijke staat “alleenstaande” is.
2.16. Niet begeleide minderjarige vreemdeling, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 22°.
De bewijsmodaliteiten voor deze specifieke categorie van gerechtigden, is reeds vervat in de Om- zendbrief V.I. nr. 2010/38611 - 2281/4, van 18 oktober 2010 (gezamenlijke omzendbrief van de Dien- sten voor administratieve controle en geneeskundige verzorging).
10. Kinderen met een geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid van ten minste 66% hebben automatisch recht op de verhoogde tegemoetkoming (V.T.). Art. 8, punt 6, van het K.B. van 14.01.2014 inzake de verhoogde tegemoetkoming, bepaalt hierbij dat het moet gaan om een ongeschiktheid, vastgesteld door een arts van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. De informatie over die erkenning werd aan de V.I. meegedeeld met de flux A652.
11. Gepubliceerd in I.B. nr. 2010/2-3.
2.17. Militairen die gedetacheerd zijn in de EER/Zwitserland
Ingevolge een wijziging in het beleid van Defensie zullen met ingang van 1 juli 2019 wel sociale ze- kerheidsbijdragen betaald worden voor de regeling inzake de verplichte ziekteverzekering voor mi- litairen die naar een andere lidstaat van de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland worden gedetacheerd.
In bijlage12 bevindt zich een template voor het attest dat wordt opgemaakt door Defensie.
3. Inwerkingtreding
Deze omzendbrief vervangt de omzendbrief V.I. nr. 2019/15513 van 7 mei 2019. Omzendbrief V.I. nr. 2022/220 – 241/13 van 10 juni 2022.
12. Niet gepubliceerd.
13. Gepubliceerd in het X.X. xx. 0000/0.