VERORDENING (EG) Nr. 611/2005 VAN DE COMMISSIE
VERORDENING (EG) Nr. 611/2005 VAN DE COMMISSIE
van 20 april 2005
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 823/2000 houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen- schap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van
25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (1), en met name op artikel 1,
Na bekendmaking van de ontwerp-verordening (2),
Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsrege- lingen en economische machtsposities,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie (3) is aan lijnvaartconsortia onder bepaalde voorwaarden een algemene vrijstelling verleend van het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag.
(2) De geldigheidsduur van Verordening (EG) nr. 823/2000 verstrijkt op 25 april 2005. Op basis van de ervaring die de Commissie met de toepassing van die verordening heeft opgedaan, lijken de rechtvaardigingsgronden voor een groepsvrijstelling nog steeds te gelden. De toepassing van Verordening (EG) nr. 823/2000 dient derhalve met nog eens vijf jaar te worden verlengd.
(3) Verordening (EG) nr. 823/2000 is echter op bepaalde punten onvoldoende afgestemd op de thans in de sector gangbare praktijk. Het is derhalve dienstig enkele be- perkte wijzigingen aan te brengen om Verordening (EG) nr. 823/2000 doelgerichter te maken, in afwachting van de herziening van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze
(1) PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2003 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).
2
van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Ver- drag op het zeevervoer (4), waarna meer ingrijpende wij- zigingen noodzakelijk kunnen blijken.
(4) Zo is in Verordening (EG) nr. 823/2000 bepaald dat de consortiumovereenkomst de scheepvaartondernemingen die daarvan lid zijn, het recht moet toekennen het con- sortium zonder enige financiële of andere sanctie te ver- laten met inachtneming van bepaalde voorwaarden met betrekking tot de opzegtermijn. Uit de praktijk is geble- ken dat het onduidelijk is hoe deze bepaling moet wor- den geïnterpreteerd ingeval de datum van inwerkingtre- ding van de consortiumovereenkomst vóór de datum valt waarop de dienstverlening daadwerkelijk aanvangt, bij- voorbeeld omdat schepen niet beschikbaar zijn of nog worden gebouwd. Derhalve moet voor die situatie een bijzondere regeling worden getroffen.
(5) Het valt te rechtvaardigen dat consortia zekerheid trach- ten te krijgen voor nieuwe investeringen in een bestaande dienstverlening. Daarom moet de mogelijkheid van de partijen bij een consortiumovereenkomst om in hun overeenkomst een „niet-terugtrekkingsclausule” op te ne- men, ook gelden in situaties waarin de partijen bij een bestaande consortiumovereenkomst zijn overeengekomen aanzienlijke nieuwe investeringen te doen en de kosten van deze nieuwe investeringen een nieuwe „niet-terug- trekkingsclausule” rechtvaardigen.
(6) Krachtens Verordening (EG) nr. 823/2000 is de toeken- ning van de vrijstelling afhankelijk van de naleving van bepaalde voorwaarden, waaronder het bestaan van daad- werkelijke prijsconcurrentie tussen de leden van de con- ference waarbinnen het consortium werkzaam is, wegens het feit dat het de leden van een conferenceovereenkomst uitdrukkelijk is toegestaan voor alle vrachttarieven die door de conference zijn vastgesteld, op tariefgebied zelf- standig op te treden. De Commissie werd erop gewezen dat zelfstandig optreden op tariefgebied niet langer als een gebruikelijke algemene marktpraktijk kan worden be- schouwd. In plaats daarvan zijn individuele vertrouwe- lijke contracten tegenwoordig belangrijker in verschil- lende vaargebieden. Dergelijke vertrouwelijke contracten kunnen ook zorgen voor daadwerkelijke concurrentie tussen de leden van lijnvaartconferences. Het bestaan van individuele vertrouwelijke contracten moet derhalve ook worden beschouwd als een indicatie van daadwerke-
lijke prijsconcurrentie tussen de leden van de conference.
( ) PB C 319 van 23.12.2004, blz. 2.
(3) PB L 100 van 20.4.2000, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd
bij Verordening (EG) nr. 463/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 23).
(4) PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2003.
(7) Verordening (EG) nr. 823/2000 moet derhalve dienover- eenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 823/2000 wordt als volgt gewijzigd:
1) In artikel 2 worden de volgende punten 6 en 7 toegevoegd:
„6) „aanvang van de dienstverlening”, de datum waarop het eerste schip afvaart in het kader van de dienstverlening of, indien er een aanzienlijke nieuwe investering werd verricht, de datum waarop het eerste schip afvaart in de omstandigheden die rechtstreeks voortvloeien uit een aanzienlijke nieuwe investering;
7) „aanzienlijke nieuwe investering”, een investering die re- sulteert in de bouw, de aankoop of het bevrachten op lange termijn van schepen die speciaal ontworpen zijn, nodig zijn en van wezenlijk belang zijn voor de exploi- tatie van de dienst, en die ten minste de helft uitmaken van de door de consortiumleden verrichte totale investe- ringen met betrekking tot de door het consortium aan- geboden zeevervoerdienst.”.
2) Artikel 5, onder a), komt als volgt te luiden:
„a) tussen de leden van de conference waarbinnen het con- sortium werkzaam is, moet er daadwerkelijke prijscon- currentie bestaan wegens het feit dat de conferenceover- eenkomst zijn leden, al dan niet op grond van een wette- lijke verplichting, voor alle vrachttarieven die door de conference zijn vastgesteld, uitdrukkelijk zelfstandig op- treden op tariefgebied en/of het sluiten van individuele vertrouwelijke contracten toestaat;”.
3) Artikel 8, onder b), komt als volgt te luiden:
„b) de consortiumovereenkomst moet de scheepvaartonder- nemingen die daarvan lid zijn, het recht toekennen het consortium te verlaten zonder enige financiële of andere sanctie, zoals met name een verplichting om hun ver-
voersactiviteiten in het of de betrokken vaargebied of vaargebieden te staken, al dan niet gepaard gaande met de bepaling dat deze activiteiten slechts na verloop van een bepaalde termijn kunnen worden voortgezet. Aan dit recht is een maximumopzegtermijn van 6 maanden ver- bonden, waarvan mededeling kan worden gedaan na af- loop van een beginperiode van 18 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereenkomst of de overeenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zee- vervoerdienst te verrichten. Wanneer de datum van in- werkingtreding van de overeenkomst valt vóór de datum van aanvang van de dienstverlening, bedraagt de begin- periode niet meer dan 24 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereen- komst of de datum van inwerkingtreding van de over- eenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zeevervoerdienst te verrichten.
In het geval evenwel van een sterk geïntegreerd consor- tium met een resultatenpool en/of waarvoor hoge inves- teringen nodig zijn wegens het speciaal met het oog op de oprichting van het consortium aankopen of bevrach- ten van schepen door zijn leden, bedraagt de maximum- opzegtermijn 6 maanden, waarvan mededeling kan wor- den gedaan na afloop van een beginperiode van 30 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtre- ding van de consortiumovereenkomst of de overeen- komst om een aanzienlijke nieuwe investering in de ge- zamenlijke zeevervoerdienst te verrichten. Wanneer de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst valt vóór de datum van aanvang van de dienstverlening, be- draagt de beginperiode niet meer dan 36 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de consortiumovereenkomst of de datum van inwerkingtre- ding van de overeenkomst om een aanzienlijke nieuwe investering in de gezamenlijke zeevervoerdienst te ver- richten.”.
4) In artikel 14, tweede alinea, wordt de datum „25 april 2005” vervangen door „25 april 2010”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 26 april 2005.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 april 2005.
Voor de Commissie
Xxxxxx XXXXX
Lid van de Commissie