STICHTING PENSIOENFONDS OPENBAAR VERVOER
STICHTING PENSIOENFONDS OPENBAAR VERVOER
PENSIOENREGLEMENT
bijgewerkt t/m 1 januari 2005
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 6
Artikel 1.1 Algemene begripsbepalingen 6
Artikel 1.2 Werkingssfeer 7
Artikel 1.3 Meldingsplicht relevante informatie en wijzigingen AOW, Anw en WAO 7
Artikel 1.4 Terugvordering 7
Artikel 1.5 Erkenning samenlevingsverband 8
Artikel 1.6 M/V 8
Artikel 1.7 Informatieve berekening 8
Artikel 1.8 Bijzondere gevallen 8
Artikel 1.9 Valuta 8
Artikel 1.10 Fiscale regelgeving 8
Artikel 1.11 Vermindering van aanspraken 8
Artikel 1.12 Afkoopverbod 8
HOOFDSTUK 2 DEELNEMERSCHAP 9
Artikel 2.1 Deelnemerschap 9
Artikel 2.2. Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering 9
Artikel 2.3 Uitsluiting deelnemerschap 9
Artikel 2.4 Berichtgeving 9
Artikel 2.5 Pensioenaangroei 10
HOOFDSTUK 3 BEREKENING VAN PENSIOEN 11
Artikel 3.1 Grondslagen voor de berekening van de pensioenen 11
Artikel 3.2 Pensioenknip 11
Artikel 3.3 Inkomensontwikkeling na 55e jaar, gemitigeerd eindloonsysteem 12
Artikel 3.4 Financiële toestand van de Stichting 12
HOOFDSTUK 4 PENSIOENGELDIGE TIJD 13
Artikel 4.1 Pensioengeldige tijd 13
Artikel 4.2 Bijzonder verlof 13
Artikel 4.3 Vrijwillige voortzetting 14
HOOFDSTUK 5 PREMIE 15
Artikel 5.1 Premie 15
Artikel 5.2 Bijzondere pensioenpremie over pensioengevend inkomen 15
HOOFDSTUK 6 OUDERDOMSPENSIOEN 16
Artikel 6.1 Recht op ouderdomspensioen 16
Artikel 6.2 Pensioenlijn, pensioengrondslag 16
Artikel 6.3 Ouderdomspensioen op eindloonbasis 16
Artikel 6.4 Ouderdomspensioen op opbouwbasis 16
Artikel 6.5 Hoogte van het ouderdomspensioen 16
Artikel 6.6 Ruil ouderdomspensioen in partnerpensioen 16
Artikel 6.7 Variëren in uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen 17
Artikel 6.8 Ingangsdatum ouderdomspensioen 17
HOOFDSTUK 7 NABESTAANDENPENSIOEN OP RISICOBASIS 18
Artikel 7.1 Recht op partnerpensioen 18
Vóór pensionering: 18
Artikel 7.2 Uitkering naast het partnerpensioen 18
Artikel 7.3 Tijdelijk partnerpensioen 18
Artikel 7.4 Recht op partnerpensioen na pensionering: 19
Recht op partnerpensioen na pensionering: 19
Artikel 7.5 Wezenpensioen 19
Artikel 7.6 Hoogte van het wezenpensioen 19
Artikel 7.7 Recht op pensioen bij vermissing 20
Artikel 7.8 Uitsluiting recht op partnerpensioen 20
HOOFDSTUK 8 XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
Artikel 8.1 Pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid 21
Artikel 8.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen: aanvulling op de WAO-uitkering 21
Artikel 8.3 Algemene wijzigingen WAO-uitkeringen 22
Artikel 8.4 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid 22
Artikel 8.5 Premievrijstelling 22
Artikel 8.6 Neveninkomsten 23
Artikel 8.7 Arbeidsongeschiktheidspensioen bij vrijwillige voortzetting 23
HOOFDSTUK 9 INKOOP 24
Artikel 9.1 Algemene bepalingen 24
Artikel 9.2 Inkoop pensioentijd 24
Artikel 9.3 Inkoop van pensioenaanspraken 24
Artikel 9.4 Algemene voorwaarden 24
HOOFDSTUK 10 ECHTSCHEIDING 25
Artikel 10.1 Echtscheiding 25
Artikel 10.2 Verevening en conversie 25
HOOFDSTUK 11 ONTSLAG 26
Artikel 11.1 Aanspraken bij beëindiging van de dienstbetrekking 26
Artikel 11.2 Beëindiging deelnemerschap 26
HOOFDSTUK 12 WAARDEOVERDRACHT 27
Artikel 12.1 Nadere regels 27
Artikel 12.2 Overdracht van pensioenaanspraken 27
Artikel 12.3 Overname van pensioenaanspraken 27
HOOFDSTUK 13 INDEXATIE 28
Artikel 13.1 Aanpassing pensioenen 28
Artikel 13.2 Aanpassing franchise 28
Artikel 13.3 Aanpassing pensioengevend inkomen 28
Artikel 13.4 Aanpassing uitkering naast het partnerpensioen 28
HOOFDSTUK 14 XXXXXXXXXXX 00
Artikel 14.1 Toekenning pensioen of uitkering 29
Artikel 14.2 Begin pensioen 29
Artikel 14.3 Betaling van de pensioenen 29
Artikel 14.4 Einde pensioen 29
Artikel 14.5 Afkoop kleine pensioenen 30
Artikel 14.6 Overlijdensuitkering 30
HOOFDSTUK 15 OVERGANGSRECHT 31
Artikel 15.1 Deelnemers voor wie het overgangsrecht geldt 31
Artikel 15.2 Variabele inkomen 31
Artikel 15.3 Herberekening pensioenaanspraak 31
Artikel 15.4 Aanpassing percentages WAO-excedentregeling 31
Artikel 15.5 Garantiestaffel deelnemers in verband met wijziging hoogte van de franchise 32
Artikel 15.6 Garanties wezen in verband met de gewijzigde eindleeftijd wezenpensioen 32
Artikel 15.7 Partnerpensioen 32
Artikel 15.8 Samenvallende pensioengeldige tijd 32
Artikel 15.9 Elders verzekerde pensioenen 33
Artikel 15.10 Gecedeerde polissen 33
HOOFDSTUK 16 BEZWAARSCHRIFT 34
Artikel 16.1 Bezwaarschrift 34
HOOFDSTUK 17 SLOTBEPALINGEN 34
Artikel 17.1 Bestuursvoorschriften 34
Artikel 17.2 Inwerkingtreding 34
BIJLAGE 1 BIJ DE PENSIOENREGELING VOOR SPOV 35
SPOV UITVOERINGSBESLUITEN. 37
Uitvoeringsregeling variabel inkomen bij arbeidsongeschiktheid en overlijden in 2002 37
Uitvoeringsrichtlijn Artikel 12.2 en 12.3 Aanvraag waardeoverdracht binnen 1 jaar voor de deelnemer met pensioen gaat 38
Uitvoeringsbesluit interne waardeoverdracht 39
Uitvoeringsbesluit terugwerkende kracht 39
Uitvoeringsregeling artikel 14.3 Betaling van de pensioenen 39
Uitvoeringsregeling artikel 14.5 Afkoop kleine pensioenen 40
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Algemene begripsbepalingen
1. De stichting:
De Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer
2. Het bestuur:
Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer
3. De directie:
De directie van SPF Beheer B.V.
4. Werkgever:
De tot de stichting toegelaten werkgevers.
5. Deeltijdwerker:
De deelnemer die korter werkt dan de bij de aangesloten werkgever als normaal aan te merken arbeidsduur;
6. Deeltijdfactor:
De omvang van een deeltijdbetrekking wordt aangegeven door de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is een breuk waarvan
- de noemer wordt gevormd door het bedrag van het loon als bedoeld in art. 3.1, lid 3 dat zou gelden bij volledige dienstbetrekking bij de werkgever en
- de teller wordt gevormd door het bedrag van het feitelijk genoten loon als bedoeld in art.3.1, lid 3.
7. Opbouwpercentage:
Het percentage waarmee jaarlijks het ouderdomspensioen wordt opgebouwd.
8. Partner:
De man of vrouw met wie de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde gehuwd is, als geregistreerde partner is ingeschreven bij de burgerlijke stand, of een door de stichting erkend samenlevingsverband heeft;
9. Gepensioneerde:
Ieder aan wie een pensioen is toegekend;
10. Nabestaande:
De partner of de wees van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer, of gepensioneerde;
11. Gewezen deelnemer:
ieder die deelnemer is geweest en uitzicht heeft op een pensioen
12. Pensioengevend inkomen:
Het inkomen van de deelnemer bestaande uit het vaste deel en het variabele deel;
13. Franchise:
Het gedeelte van het vaste inkomen waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
14. Pensioengrondslag van het vaste inkomen:
De pensioengrondslag is het tot een jaarbedrag herleid vaste deel van het pensioengevend inkomen van januari van het lopende jaar verminderd met de franchise.
15. Variabele inkomsten
Het pensioen over variabele inkomsten wordt jaarlijks opgebouwd;
16 Gemitigeerd eindloonsysteem
Het vaste deel van het pensioengevend inkomen wordt met ingang van het jaar waarin de deelnemer 56 wordt, beperkt tot het vaste deel van het pensioengevend inkomen dat hij genoot in het jaar waarin hij 55 jaar werd;
17. Pensioendatum:
De eerste dag van de maand, waarin de deelnemer 65 jaar wordt;
18. Pensioenrichtleeftijd:
De leeftijd van 65 jaar van de deelnemer of gewezen deelnemer;
19. Geregistreerd partnerschap:
Waar in deze regeling wordt gesproken van huwelijk wordt tevens geregistreerd partnerschap bedoeld.
20. De uitvoerder:
SPF Beheer B.V.
Artikel 1.2 Werkingssfeer
Deze regeling is van toepassing vanaf 1 januari 2002.
Artikel 1.3 Meldingsplicht relevante informatie en wijzigingen AOW, Anw en WAO
1. De gepensioneerde die in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de AOW, Anw of WAO is verplicht de directie binnen 30 dagen na berichtgeving over deze uitkering, schriftelijk te informeren. Deze verplichting geldt ook voor alle individuele wijzigingen in deze uitkeringen, voor het vervallen van deze uitkeringen en indien de directie verzoekt om nadere informatie.
2. Degene die aan de bepalingen van dit pensioenreglement aanspraak op pensioen ontleent, is verplicht medewerking te verlenen aan de juiste uitvoering daarvan. Met name is deze gehouden aan de uitvoerder alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, welke de werkgever of de directie voor een goede uitvoering van het pensioenreglement of voor een juiste uitbetaling van de pensioenen nodig oordeelt.
3. Zolang niet wordt voldaan aan een van de verplichtingen genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel wordt het pensioen opgeschort. Na ontvangst van de relevante informatie wordt het pensioen opnieuw vastgesteld. Mocht blijken dat onjuiste opgaven zijn verstrekt, dan is de directie bevoegd de toegekende aanspraken of rechten te herzien.
Artikel 1.4 Terugvordering
1. De pensioenuitkering die onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het fonds van de belanghebbende teruggevorderd, tenzij betrokkene redelijkerwijze niet had kunnen begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald.
2. Indien een wijzigingsbeslissing in het voordeel van de betrokkene wordt genomen, vindt aanpassing plaats met volledige terugwerkende kracht.
3. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald.
Artikel 1.5 Erkenning samenlevingsverband
1. Als partner wordt aangemerkt hij, die ongehuwd is en met de deelnemer geen nauwere graad van bloed- of aanverwantschap heeft dan de derde graad en gedurende minimaal één jaar met de deelnemer een gemeenschappelijke huishouding vormt en de intentie heeft deze in de toekomst voort te zetten.
2. De deelnemer dient de partner bij de Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer en de werkgever schriftelijk aan te melden wil hij aanspraak op pensioen kunnen maken.
3. Wijzigingen in de situatie dienen door de deelnemer schriftelijk binnen drie maanden aan de Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer te worden gemeld.
Artikel 1.6 M/V
Daar waarin deze regeling de mannelijke vorm van een woord of persoonlijk voornaamwoord wordt gebruikt, wordt tevens de vrouwelijke vorm bedoeld, tenzij uit het zinsverband uitdrukkelijk het tegendeel blijkt.
Artikel 1.7 Informatieve berekening
1. De directie verstrekt op verzoek van de deelnemer en de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraken.
2. Voor deze opgave en andere informatieve berekeningen, met uitzondering van de opgaven bedoeld in artikel 2.5, kan de directie kosten in rekening brengen.
Artikel 1.8 Bijzondere gevallen
In gevallen waarin de toepassing van de regeling tot een naar het oordeel van het bestuur onredelijke uitkomst leidt, is het bestuur bevoegd een afwijkende beslissing te nemen.
Artikel 1.9 Valuta
Alle verplichtingen luiden in de voor Nederland geldende valuta.
Artikel 1.10 Fiscale regelgeving
1. Het bestuur zal bij het vaststellen van de in het reglement genoemde grondslagen de fiscale regelgeving volgen.
2. Hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 is van toepassing op dit reglement.
Artikel 1.11 Vermindering van aanspraken
Aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kunnen zonder toestemming van diens partner niet worden verminderd, tenzij er sprake is van afkoop als bedoeld in hoofdstuk 12 en artikel 14.5 of indien de echtgenoten het recht op pensioenverevening hebben uitgesloten ingevolge de Xxx verevening pensioenrechten bij echtscheiding.
Artikel 1.12 Afkoopverbod
Pensioenaanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioen- en spaarfondsenwet.
HOOFDSTUK 2 DEELNEMERSCHAP
Artikel 2.1 Deelnemerschap
1. De deelnemers in de zin van dit reglement zijn de werknemers in dienst van een aangesloten werkgever.
2. Deelnemer is ook de gewezen werknemer die aansluitend op de arbeidsovereenkomst met de werkgever:
a. een VUT-uitkering ontvangt, of
b. een prepensioenuitkering ontvangt aansluitend aan het dienstverband. Er kan maximaal vijf jaar ouderdomspensioen worden opgebouwd, of
c. op grond van artikel 8.2 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, of
d. de deelname aan de pensioenregeling op vrijwillige basis voortzet, of
e. pensioen opbouwt op grond van de regeling die beheerd wordt door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering of,
f. een wachtgelduitkering ontvangt, als bedoeld in het betreffende artikel van de Collectieve Arbeidsovereenkomst, of
3. a. Indien de deelneming in de pensioenregeling van de stichting wordt beëindigd zal bij een hernieuwd toetreden binnen een tijdvak van één jaar na de datum van beëindiging van de deelneming, de deelneming geacht worden ononderbroken te zijn, met dien verstande dat over de onderbreking geen pensioenaanspraken worden toegekend;
b. Indien de deelneming in de pensioenregeling van de stichting is beëindigd, dan zal bij het hernieuwd toetreden de premievrije aanspraak uit de vorige deelneming door middel van een interne waardeoverdracht worden ingebracht in de nieuwe pensioenopbouw.
4. Het bestuur kan bepalen dat een bepaalde persoon of groepen van personen, die onder toepassing van een tussen werkgever en de vakverenigingen overeengekomen regeling geen arbeid meer bij de werkgever verrichten, deelnemer blijven. Het bestuur kan hierbij voorwaarden stellen.
Artikel 2.2. Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering
Bij pensioenopbouw op grond van de regeling die beheerd wordt door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering is de deelnemer niet verzekerd voor een invaliditeitspensioen.
Artikel 2.3 Uitsluiting deelnemerschap
1. Het bestuur kan bepalen dat bepaalde werknemers, of groepen van werknemers, geen deelnemer zijn, op grond van:
a. de bijzondere arbeidsvoorwaarden, of
b. de bijzondere aard van de werkzaamheden, of
c. het feit dat het pensioen reeds via de werkgever verzekerd was, danwel een verplicht bedrijfstakpensioenfonds van toepassing is gebleven waarvoor geen vrijstelling verkregen kon worden.
2. Het bestuur kan nadere voorwaarden verbinden aan de uitsluiting.
Artikel 2.4 Berichtgeving
De uitvoerder deelt betrokkene de aanvang en beëindiging van zijn deelnemerschap schriftelijk mee.
Artikel 2.5 Pensioenaangroei
Jaarlijks verstrekt de directie de deelnemer een opgave over de hoogte van het te bereiken reglementaire pensioen en een opgave van de aan het desbetreffende of voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen.
HOOFDSTUK 3 BEREKENING VAN PENSIOEN
Artikel 3.1 Grondslagen voor de berekening van de pensioenen
1. Voor de berekening van de pensioenen wordt rekening gehouden met:
a. het pensioengevend inkomen;
b. de pensioengeldige diensttijd;
c. de franchise; de franchise bedraagt tenminste het bedrag zoals omschreven in artikel 18a, achtste lid, Wet LB;
d. het opbouwpercentage.
2. Het pensioengevend inkomen wordt onderverdeeld in een vast en variabel deel.
3. Het vaste deel van het pensioengevend inkomen wordt bepaald op basis van het vaste inkomen van de deelnemer van januari van het lopende kalenderjaar. Dit inkomen wordt herleid tot een jaarinkomen. Indien er geen januari-inkomen is, geldt het inkomen van de eerste maand van indiensttreden als inkomen voor de vaststelling van het jaarbedrag aan pensioengevend inkomen.
4. Tot het vaste deel van het pensioengevend inkomen behoren:
a. het vaste loon als bedoeld in de arbeidsvoorwaarden;
b. de vakantiebijslag;
c. de door het bestuur per werkgever als vast inkomen aangewezen bestanddelen.
5. Het variabele deel bestaat uit de door het bestuur per werkgever als zodanig bepaalde toelagen.1
6. Het variabele deel van het pensioengevend inkomen bestaat uit variabele bestanddelen van het huidige kalenderjaar2. In het jaar waarin de dienstbetrekking wordt beëindigd door pensionering, overlijden of ontslag, wordt de opbouw van het variabel inkomen per maand gebaseerd op 1/12 van het variabel inkomen van het voorgaande kalenderjaar. Voorwaarde hierbij is dat de gewezen deelnemer een dienstbetrekking heeft waarin variabele inkomsten aanwezig zijn op moment van pensionering, overlijden of ontslag.
7. Gedurende de periode dat de deelnemer als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 a en b VUT of
prepensioen geniet, wordt de opbouw van het vaste inkomen voor het ouderdomspensioen gebaseerd op het laatste januari-inkomen voorafgaand aan de ingangsdatum van VUT of prepensioen. De opbouw van het variabel inkomen voor het ouderdomspensioen wordt gebaseerd op het variabel inkomen dat de deelnemer genoot in het kalenderjaar voorafgaand aan de ingangsdatum van VUT of prepensioen.
8. Indien het vaste en/of het variabele inkomen wordt verminderd in verband met ziekte, wordt de opbouw van het vaste en het variabele inkomen gebaseerd op het vaste en het variabele inkomen zoals dat geweest zou zijn indien geen sprake was van ziekte.
9. Voor de doortelling ten behoeve van het partnerpensioen wordt het variabel inkomen in het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden gehanteerd.
Artikel 3.2 Pensioenknip
1. Verhogingsknip
Voor een deelnemer jonger dan 45 jaar
Indien voor een deelnemer die jonger is dan 45 jaar tengevolge van één enkele verhoging het vaste deel van het pensioengevend inkomen met meer dan 25% wordt verhoogd ten opzichte van het voor
1 Zie bijlage
2 Zie uitvoeringsregeling
deze verhoging geldend vast pensioengevend inkomen geldt - indien en voor zover deze verhoging niet het gevolg is van algemene salarisverhogingen - voor wat betreft de te bereiken pensioenaanspraken het volgende:
a. over de deelnemersjaren tot de verhoging van het pensioengevend inkomen als hierboven omschreven worden conform het bepaalde in deze regeling pensioenaanspraken verleend alsof het deelnemerschap op het moment van verhoging zou zijn beëindigd;
b. over de deelnemersjaren na de verhoging van het pensioengevend inkomen als hierboven omschreven worden conform het bepaalde in deze regeling pensioenaanspraken verleend alsof het deelnemerschap op het moment van verhoging zou zijn aangevangen.
2. Voor een deelnemer van 45 tot en met 55 jaar
Voor een deelnemer tussen de 45 en 55 jaar is lid 1 reeds van toepassing bij een verhoging van het vaste deel van het pensioengevend inkomen van 15% of meer.
3. Verlagingsknip
Indien tengevolge van één enkele verlaging het vaste deel van het pensioengevend inkomen met meer dan 5% wordt verlaagd ten opzichte van de voor deze verlaging geldend vast pensioengevend inkomen geldt – indien en voor zover deze verlaging niet het gevolg is van algemene salarisverlagingen voor wat betreft de te bereiken pensioenaanspraken het volgende:
a. over de deelnemersjaren tot de verlaging van het vaste deel van het pensioengevend inkomen als hier omschreven worden conform het bepaalde in dit artikel pensioenaanspraken verleend alsof het deelnemerschap op het moment van verlaging zou zijn beëindigd;
b. over de deelnemersjaren na de verlaging van het vaste deel van het pensioengevend inkomen als hier omschreven worden conform het bepaalde in dit artikel pensioenaanspraken verleend alsof het deelnemerschap op het moment van verlaging zou zijn aangevangen.
4. Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in lid 1,2 en 3 worden de pensioenaanspraken, overeenkomstig hoofdstuk 12, herrekend op basis van één pensioenlijn.
Artikel 3.3 Inkomensontwikkeling na 55e jaar, gemitigeerd eindloonsysteem
1. Het vaste deel van het pensioengevend inkomen wordt, met ingang van het jaar waarin de deelnemer 56 wordt, beperkt tot het vaste deel van het pensioengevend inkomen dat hij genoot in het jaar waarin hij 55 jaar werd.
2. Voor de deelnemer die op 1 januari 2002 de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt wordt het vaste deel van het pensioengevend inkomen vastgesteld op het vaste inkomen dat hij in 2001 genoot.
3. Verhogingen van het vaste deel van het pensioengevend inkomen zijn, vanaf het jaar waarin de deelnemer 56 jaar wordt, niet pensioengevend.
Artikel 3.4 Financiële toestand van de Stichting
Indien de financiële toestand van de stichting dit vereist kan het bestuur het opnemen
in de pensioengrondslag van loonsverhogingen van jaar tot jaar tot een maximum beperken.
HOOFDSTUK 4 PENSIOENGELDIGE TIJD
Artikel 4.1 Pensioengeldige tijd
1. Het deelnemerschap vangt aan op de dag waarop de werknemer in dienst treedt.
2. Deelnemersjaren zijn:
Voor de in artikel 2.1. lid 1 genoemde deelnemers alle jaren in dienstbetrekking bij de aangesloten werkgever.
3. Deelnemersjaren zijn tevens jaren aansluitende op de dienstbetrekking waarin men een vut uitkering of prepensioenuitkering ontvangt.
4. In afwijking van lid 2 geldt voor een wachtgelder: de helft van de tijd doorgebracht
als wachtgelder, indien de som van de leeftijd en deelnemerstijd ten tijde van het ontslag ter zake waarvan het wachtgeld is toegekend 60 jaren of meer bedraagt en een kwart van de tijd doorgebracht als wachtgelder, indien de som minder dan 60 jaren bedraagt.
5. In afwijking van lid 2 geldt voor een arbeidsongeschikte deelnemer de deelnemersjaren van de tabel genoemd in artikel 8.4.
6. De pensioengeldige tijd wordt uitgedrukt in jaren of gedeelten daarvan, waarbij een maand op dertig dagen en een jaar op 360 dagen wordt gesteld.
7. De gewezen werknemer bouwt aansluitend op zijn ontslag bij de werkgever pensioengeldige tijd op, voor zover hierin wordt voorzien door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering.
8. In geval van deeltijd wordt de pensioengeldige tijd bepaald door toepassing van de deeltijdfactor.
9. Het aantal deelnemersjaren wordt gemaximeerd tot 50 jaar.
10. Geen pensioengeldige tijd is de periode waarvoor op grond van artikel 5.1 lid 2 laatste volzin geen premie wordt betaald.
Artikel 4.2 Bijzonder verlof
1. De deelnemer kan, mits dit in zijn arbeidsvoorwaarden wordt bepaald, de directie verzoeken de pensioenopbouw gedurende de volgende perioden van bijzonder verlof voort te zetten:
a. ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 644 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
b. sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgestelde regeling van de inhoudingsplichtige gedurende ten hoogste twaalf maanden;
c. studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de inhoudingsplichtige worden gefinancierd;
x. xxxxxx als bedoeld in artikel 7:1 e.v. van de Wet arbeid en zorg gedurende ten hoogste achttien maanden ten behoeve van zorg of educatie waaronder mede wordt verstaan het vergroten van de arbeidskwalificatie.
2. De werkgever is over de volgens lid 1 voortgezette pensioenopbouw een door het bestuur vast te stellen premie verschuldigd. De werkgever kan deze premie, afhankelijk van de geldende arbeidsvoorwaarden geheel of gedeeltelijk verhalen op de deelnemer.
3. In geval van andere vormen van bijzonder verlof dan genoemd in lid 1 kan de deelnemer, na toestemming van het bestuur, tegen een door het bestuur vast te stellen premie de pensioentijd vrijwillig voortzetten, mits de vrijwillige voortzetting aan de fiscale voorwaarden voldoet.
Artikel 4.3 Vrijwillige voortzetting
1. Vrijwillige voortzetting na ontslag van de deelnemer op basis van het vaste deel van het pensioengevend inkomen en de deeltijdfactor bij ontslag is mogelijk voor een periode van maximaal drie jaar aaneengesloten.
2. Vrijwillige voortzetting is alleen mogelijk indien gedurende een aangesloten periode van drie jaar voorafgaand aan de vrijwillige voortzetting deelgenomen werd aan de pensioenregeling.
3. Vrijwillige voortzetting kan niet plaatsvinden indien de gewezen deelnemer binnen drie jaar na ontslag met pensioen kan gaan.
4. De gewezen werknemer kan tot één jaar na uitdiensttreding schriftelijk bij de directie vrijwillige voortzetting aanvragen.
5. De gewezen werknemer kan tot één jaar na beëindiging pensioenopbouw door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering schriftelijk bij de directie vrijwillige voortzetting aanvragen.
6. Indien niet aansluitend aan het dienstverband vrijwillig wordt voortgezet kan de directie in verband met risicobeperking aanvullende voorwaarden stellen waaronder vrijwillige voortzetting mogelijk is.
7. Gedurende de periode van vrijwillige voortzetting mag de deelnemer niet deelnemen in een andere pensioenregeling.
8. De algemene voorwaarden voor inkoop en vrijwillige voortzetting zijn van toepassing.
HOOFDSTUK 5 PREMIE
Artikel 5.1 Premie
1. Pensioenpremies worden maandelijks over een in die maand geldend pensioengevend vast en variabel inkomen geheven en bedragen een door het bestuur vast te stellen percentage.
2. De premies komen voor rekening van de werkgever en de deelnemer gezamenlijk. De bijdrage van de deelnemer is vastgesteld op de in de Collectieve Arbeidsovereenkomst opgenomen wijze. De werkgever is over maximaal 40 voor de pensioenberekening meetellende deelnemersjaren premie verschuldigd.
3. In geval van vrijwillige voortzetting en bijzonder verlof is de deelnemer een door het bestuur vastgestelde premie verschuldigd.
4. De bijdrage van de deelnemer wordt door de werkgever bij elke loonbetaling op het loon ingehouden. De premiebijdrage van een deelnemer/ VUT-gerechtigde wordt ingehouden op de VUT- uitkering. De premiebijdrage van een deelnemer/prepensioengerechtigde wordt ingehouden op de prepensioenuitkering.
5. De bijdragen moeten uiterlijk op de overeengekomen vervaldatum betaald worden. Bij een afwijkende betalingsregeling zal deze tenminste moeten voldoen aan het daartoe bepaalde in de Pensioen- en spaarfondsenwet.
6. In de gevallen waarin de deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid van individuele pensioenaanvullingen is de deelnemer hiervoor een, door het bestuur vast te stellen premie verschuldigd. Deze premie wordt door de werkgever op het loon ingehouden. Indien de premie niet wordt ingehouden op het loon, is de premie in de sfeer van de inkomsten-belasting aftrekbaar indien en voorzover er wordt voldaan aan de voorwaarden van het besluit ´Aftrek van vrijwillig betaalde premie voor aanvullende pensioenrechten als negatief loon.
Artikel 5.2 Bijzondere pensioenpremie over pensioengevend inkomen
1. De premie ten behoeve van de WAO-excedent wordt geheven over het pensioengevend inkomen, nadat dit inkomen is verminderd met het maximum dagloon, waarnaar een uitkering ingevolge de WAO wordt berekend.
2. De premie ten behoeve van het WAO- hiaat wordt door het bestuur jaarlijks vastgesteld. De WAO hiaat premie wordt geheven tot leeftijd 58 jaar over het pensioengevend inkomen tot maximum dagloon waarnaar een uitkering ingevolge de WAO wordt berekend.
HOOFDSTUK 6 OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 6.1 Recht op ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt, tenzij het pensioen wordt vervroegd of uitgesteld. Indien het pensioen wordt uitgesteld moet er sprake zijn van een actief dienstverband tot de pensioendatum. Het ouderdomspensioen wordt opgebouwd over het vast pensioengevend inkomen op eindloonbasis en over de variabele inkomsten.
Artikel 6.2 Pensioenlijn, pensioengrondslag
1. Een pensioenlijn is de tijd doorgebracht als deelnemer, waarover pensioen wordt berekend naar dezelfde vaste pensioengrondslag.
2. a. De pensioengrondslag is het tot een jaarbedrag herleid vast deel van het pensioengevend inkomen van januari van het lopende kalenderjaar verminderd met de franchise.
b. Voor een deelnemer in deeltijd wordt de pensioengrondslag op full time basis genomen.
c. Indien geen pensioengrondslag kan worden vastgesteld, geldt als pensioengrondslag het tot een jaarbedrag herleid vast deel van het pensioengevend inkomen op het moment van ontslag verminderd met de franchise.
Artikel 6.3 Ouderdomspensioen op eindloonbasis
1. Het pensioen op eindloonbasis bedraagt 1,75% van de pensioengrondslag voor elk voor de berekening van dat pensioen tellend jaar tot uiterlijk de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt. In geval van deeltijd is de deeltijdfactor van toepassing.
2. Indien over meer dan één pensioenlijn pensioen wordt berekend, gebeurt dit voor elk pensioenlijn afzonderlijk.
Artikel 6.4 Ouderdomspensioen op opbouwbasis
Het pensioen op opbouwbasis bedraagt 1,75% van het maandelijks genoten variabel deel van het pensioengevend inkomen zoals bedoeld in artikel 3.1 tot uiterlijk de maand waarin de pensioenrichtleeftijd wordt bereikt. Deze pensioenen worden jaarlijks geïndexeerd conform artikel 13.1.
Artikel 6.5 Hoogte van het ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen bedraagt jaarlijks de som van de over de pensioenlijnen berekende bedragen op eindloonbasis vermeerderd met het berekende bedrag op opbouwbasis.
Artikel 6.6 Ruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. De deelnemer of de gewezen deelnemer kan uiterlijk twee maanden vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen de directie verzoeken op pensioendatum ten behoeve van een partnerpensioen na pensionering, percentage x conform de bijlage van het ouderdomspensioen om te ruilen voor een partnerpensioen.
2. Het bepaalde in lid 1 is van overeenkomstige toepassing voor de gewezen deelnemer die bij beëindiging van de deelneming geen partner heeft. Voor de erkenning van een samenlevingsverband van een gewezen deelnemer op pensioendatum zijn de bepalingen van artikel 1.5 van overeenkomstige toepassing.
3. De directie bevestigt uiterlijk één maand voor de ingangsdatum van het pensioen de gemaakte keuze. Deze keuze is eenmalig en kan niet meer worden gewijzigd.
4. Deze wijziging wordt voor de gehele duur van het ouderdoms- c.q. partnerpensioen vastgelegd.
Artikel 6.7 Variëren in uitkeringshoogte van het ouderdomspensioen
1. De deelnemer of de gewezen deelnemer kan uiterlijk twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van het pensioen schriftelijk verzoeken de pensioenuitkering, voor een door het bestuur vastgestelde periode en hoogte, te laten variëren.
2. Het te variëren deel van de pensioenuitkering resulteert in een toeslag- of een verminderingspercentage op het ouderdomspensioen.
3. De in het vorige lid bedoelde percentages worden voor de gehele duur van het ouderdomspensioen vastgesteld en deze keuze is eenmalig.
4. De directie bevestigt uiterlijk één maand voor de ingangsdatum van het pensioen de gemaakte keuze.
5. De laagste uitkering bedraagt niet minder dan 75% van de hoogste uitkering.
Artikel 6.8 Ingangsdatum ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen gaat niet later in dan bij het vroegste van de volgende tijdstippen:
1. Ingeval de dienstbetrekking eindigt vóór de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum;
2. Ingeval de dienstbetrekking eindigt op of na de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, het tijdstip waarop de dienstbetrekking eindigt;
3. Ingeval het ouderdomspensioen 100 percent van het pensioengevend loon komt te bedragen voordat de werknemer of gewezen werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt: het tijdstip waarop hij de 65- jarige leeftijd heeft bereikt;
4. Ingeval het ouderdomspensioen 100 percent van het pensioengevend loon komt te bedragen op of na het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt : het tijdstip waarop dat maximum wordt bereikt;
5. Het tijdstip waarop de werknemer de 70-jarige leeftijd heeft bereikt.
HOOFDSTUK 7 NABESTAANDENPENSIOEN OP RISICOBASIS
Artikel 7.1 Recht op partnerpensioen
Vóór pensionering:
1. Na overlijden van de deelnemer heeft de partner recht op partnerpensioen. Het partnerpensioen vóór pensionering is verzekerd op risico basis.
2. Het partnerpensioen bedraagt 60% van het ouderdomspensioen waarop de deelnemer op de datum van pensionering recht zou hebben.
3. Indien de deelnemer op de dag van zijn overlijden gelijktijdig meer dan één partner heeft, worden de rechten van de partners evenredig beperkt alsof er sprake is van één partner.
Artikel 7.2 Uitkering naast het partnerpensioen
1. De partner van de overleden deelnemer of gepensioneerde, die geen recht heeft op een Anw- nabestaandenuitkering vanwege zijn leeftijd of van wie de Anw-nabestaandenuitkering wordt gekort wegens inkomsten uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven als bedoeld in de Anw, heeft recht op een uitkering naast het partnerpensioen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. de partner de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt;
b. de partner tevens recht heeft op een partnerpensioen op grond van artikel 7.1. of 7.4.
2. De uitkering wordt op risicobasis verzekerd en is een aanvulling op de Anw-nabestaandenuitkering waarop recht bestaat, tot een door het bestuur vast te stellen bedrag. Indien geen recht bestaat op een Anw-nabestaandenuitkering, wordt de uitkering naast het partnerpensioen verminderd met een eventuele buitenlandse wettelijke nabestaandenuitkering.
3. De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitkering vervalt indien:
a. de partner de leeftijd van 65 jaar bereikt, op de eerste dag van die maand, of
b. de partner in het huwelijk treedt of een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de Anw gaat voeren, ingaande de eerste dag van de maand volgend op die gebeurtenis.
4. De deelnemer is jaarlijks voor deze uitkering een door het bestuur vastgestelde premie verschuldigd.
5. Degenen die met ontslag zijn gegaan voor pensionering en geen deelnemer meer zijn, hebben geen recht op een uitkering naast het partnerpensioen.
6. De partner dient de directie schriftelijk te informeren over de hoogte van de Anw- nabestaandenuitkering dan wel de buitenlandse wettelijke nabestaandenuitkering. Bij in gebreke blijven van deze informatieplicht wordt de uitkering stopgezet.
Artikel 7.3 Tijdelijk partnerpensioen
1. De partner die recht heeft op partnerpensioen en die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd heeft bereikt recht op een tijdelijk partnerpensioen. Deze bedraagt 15% van het partnerpensioen tot een door het bestuur vast te stellen maximumbedrag.
2. Het gezamenlijk bedrag van artikel 7.2 en 7.3 moet binnen de grenzen vallen van artikel 18f Wet LB.
Artikel 7.4 Recht op partnerpensioen na pensionering:
Recht op partnerpensioen na pensionering:
1. Na pensionering is geen partnerpensioen verzekerd.
2. Zoals beschreven in artikel 6.6 heeft de deelnemer of gewezen deelnemer op pensioendatum de mogelijkheid om met percentage x conform de tabel genoemd in de bijlage, van het ouderdomspensioen een partnerpensioen in te kopen. Deze wijziging wordt voor de gehele duur van het ouderdoms- c.q. partnerpensioen vastgelegd.
Artikel 7.5 Wezenpensioen
1. In dit artikel wordt als kind beschouwd hij, die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en niet gehuwd is of gehuwd is geweest.
2. Waar in dit artikel wordt gesproken van huwelijk wordt mede bedoeld het geregistreerde partnerschap.
3. Recht op wezenpensioen hebben, na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zijn eigen kinderen, zijn aangehuwde kinderen en zijn pleegkinderen mits zij zijn geboren vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de overledene.
4. Kinderen worden beschouwd als eigen kinderen voor de vrouwelijke deelnemer:
• kinderen geboren uit vrouwelijke deelnemer; Voor de mannelijke deelnemer;
• voor de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is xxxxxx, dan wel wiens kind binnen 306 dagen na zijn dood uit dit huwelijk wordt geboren;
• In geval van wettelijke erkenning van het kind door de man;
• In geval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (vlgs art. 1:199 BW); Voor de mannelijke- en vrouwelijke deelnemer;
• In geval van een adoptie door de deelnemer naar de regelen van de wet;
• In geval waarin door de deelnemer onderhoudsplicht op grond van Boek 1 BW is opgelegd dan wel indien deze plicht door hem bij authentieke akte is erkend.
5. Een pleegkind wordt als zodanig aangemerkt indien het conform de regeling van de Anw als pleegkind wordt aangemerkt.
6. De categorie pleegkinderen die (half)wees worden tussen hun achttiende en eenentwintigste jaar verkrijgen recht op een wezenpensioen ingevolge deze pensioenregeling, indien zij op grond van de Anw ook recht op wezenpensioen zouden hebben verkregen, doch uitsluitend door het bereiken van de achttienjarige leeftijd dit recht niet hebben verkregen.
Artikel 7.6 Hoogte van het wezenpensioen
1. Het wezenpensioen bedraagt:
a. voor elk kind van wie beide ouders of pleegouders zijn overleden tweezevende gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de overleden deelnemer op de datum van pensionering recht zou hebben;
b. voor elk ander kind eenzevende gedeelte van het ouderdomspensioen waarop de overleden deelnemer op de datum van pensionering recht zou hebben.
2. Het wezenpensioen wordt verhoogd met een toeslag van 15% tot een door het bestuur vast te stellen maximumbedrag. De toeslag op het wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de maand waarin het kind 15 jaar wordt.
3. Het wezenpensioen bedraagt maximaal 14% van het pensioengevend loon op het tijdstip van ingang.
Artikel 7.7 Recht op pensioen bij vermissing
1. Indien een deelnemer of gepensioneerde, naar het oordeel van de directie, is vermist, hebben degenen die aan zijn overlijden recht op pensioen zouden ontlenen, aanspraak op tijdelijk pensioen.
2. De bepalingen van de regeling voor het partner- en wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen.
3. Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een partner- of wezenpensioen, zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.
Artikel 7.8 Uitsluiting recht op partnerpensioen
Er is geen recht op partnerpensioen indien de partner van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, deze opzettelijk dan wel met medeplichtigheid van het leven heeft beroofd.
HOOFDSTUK 8 ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN
Artikel 8.1 Pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid
Onder het pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:
a. het tot een jaarbedrag herleid vast deel van het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 ten tijde van de ingang van de WAO-uitkering3;
b. het in het kalenderjaar voorafgaand aan de eerste ziektedag genoten opgeteld variabel inkomen.
Is er sprake van een deeltijdbetrekking dan wordt het pensioengevend inkomen onder a. vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor in het jaar vóór de eerste ziektedag.
Artikel 8.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen: aanvulling op de WAO-uitkering
1. De deelnemer, die tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever recht verkrijgt op een WAO-uitkering heeft recht op een aanvulling op de WAO-uitkering.
2. Het recht op de in het eerste lid genoemde aanvulling bestaat vanaf de dag waarop het recht op de WAO-uitkering is ingegaan en duurt voort zolang het recht op WAO-uitkering bestaat.
3. a. De in het eerste lid genoemde aanvulling bedraagt het verschil tussen de in de percentagetabel van artikel 8.2 lid 4 genoemde percentage van het pensioengevend inkomen horend bij de arbeidsongeschiktheidsklasse en de WAO-uitkering;
b. Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde aanvulling wordt uitgegaan van de WAO- uitkering inclusief vakantie-uitkering zoals bedoeld in artikel 59a WAO;
c. Indien het feitelijk uitkeringspercentage van de WAO lager is dan die behoort bij de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer, dan wordt een overeenkomstig lager percentage van het verzekerde arbeidsongeschiktheidspensioen uitgekeerd.
4. Arbeidsongeschiktheidsklasse Uitkeringsklasse WAO
0 – 15% 0%
15 – 25% 14% 14%
25 – 35% 21% 21%
35 – 45% 28% 28%
45 – 55% 35% 35%
55 – 65% 42% 42%
65 – 80% 50,75% 50,75%
80 -100% 70% 70%
5. Indien de WAO-uitkering verlaagd wordt door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt de in het eerste lid bepaalde aanvulling aangepast aan de arbeidsongeschiktheidsklasse als bepaald in het vierde lid.
6. Indien de WAO-uitkering wordt verhoogd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheids- percentage dan wordt de in het eerste lid bepaalde aanvulling niet aangepast, tenzij betrokkene werkzaam is bij een werkgever.
7. De deelnemer wordt geacht, gedurende de periode voor ontslag het fonds te hebben gemachtigd zijn recht op de toelage aan de werkgever te betalen. De deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de toelage rechtstreeks aan hem te betalen.
3 zie uitvoeringsregeling
Artikel 8.3 Algemene wijzigingen WAO-uitkeringen
Indien het niveau van de WAO-uitkering door redenen anders dan door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage algemeen neerwaartse wijzigingen ondergaat, wordt de in artikel 8.2 bedoelde aanvulling niet aangepast.
Artikel 8.4 Pensioengeldige tijd bij arbeidsongeschiktheid
1. Voor de deelnemer die tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever recht verkrijgt op een WAO- uitkering, telt de tijd waarover recht bestaat op de WAO-uitkering mee als pensioengeldige tijd tot uiterlijk de eerste dag van de maand, waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
2. De in het eerste lid bedoelde pensioengeldige tijd telt mee volgens de onderstaande tabel. Hierbij wordt rekening gehouden met de gemiddelde deeltijdfactor in het jaar vóór de eerste ziektedag.
Arbeidsongeschiktheidsklasse | Meetellende tijd voor |
80% of meer | 100% |
65-80% | 80% |
55-65% | 60% |
45-55% | 50% |
35-45% | 40% |
25-35% | 30% |
15-25% | 20% |
0–15% | 0% |
Bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheidsklasse wordt rekening gehouden met de fictieve indeling als bedoeld in de WAO.
3. Indien de WAO-uitkering verlaagd wordt door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt de in het tweede lid bepaalde percentage aangepast.
4. Indien de WAO-uitkering wordt verhoogd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt de in het tweede lid bepaalde percentage niet aangepast, tenzij betrokkene werkzaam is bij een aangesloten werkgever.
5. Indien gedurende enige periode sprake is van samenloop van pensioengeldige tijd als bedoeld in dit artikel met pensioengeldige tijd gefinancierd door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering als bedoeld in artikel 4.1 lid 7, dan bedraagt het totaal aan op te bouwen tijd nooit meer dan het geval was op basis van de situatie op de laatste dag voorafgaand aan de eerste WW-dag. Hierbij wordt rekening gehouden met de door de FVP verstrekte bijdrage.
Artikel 8.5 Premievrijstelling
1. Recht op premievrijstelling tijdens arbeidsongeschiktheid bestaat indien het recht op de WAO- uitkering is ingegaan tijdens de dienstbetrekking bij de werkgever. Over de meegetelde tijd als bedoeld in artikel 8.4 is geen premie verschuldigd.
2. De premievrijstelling wordt verleend vanaf de dag waarop het recht op de WAO-uitkering is ingegaan.
3. Premievrijstelling wordt naar rato ook verleend voor de premie voor het arbeidsongeschiktheids- pensioen conform de tabel in artikel 8.4.
4. Premievrijstelling wordt ook verleend voor premie voor de uitkering naast het partnerpensioen conform de tabel in artikel 8.4.
5. Indien de WAO-uitkering verlaagd wordt door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt de in het eerste, tweede en derde lid bepaalde percentage aangepast.
6. Indien de WAO-uitkering wordt verhoogd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt de in het eerste, tweede en derde lid bepaalde percentage niet aangepast, tenzij betrokkene werkzaam is bij een aangesloten werkgever.
Artikel 8.6 Neveninkomsten
Het pensioenfonds volgt het feitelijk uitkeringspercentage dat door het UWV wordt aangeleverd als er sprake is van neveninkomsten.
Artikel 8.7 Arbeidsongeschiktheidspensioen bij vrijwillige voortzetting
1. Indien conform artikel 4.3 binnen één jaar na uitdiensttreding een aanvraag voor vrijwillige voortzetting wordt ingediend kan betrokkene verplicht worden een keuring te ondergaan bij een door het fonds aangewezen arts. De vrijwillige voortzetting vindt altijd plaats aansluitend aan het dienstverband.
2. Indien betrokkene gedurende de periode van vrijwillige voortzetting een arbeidsongeschiktheids- pensioen aanvraagt en er geen recht bestaat op een WAO-uitkering is betrokkene verplicht een keuring te ondergaan bij een door het fonds aangewezen arts, zodat het arbeidsongeschiktheids- percentage kan worden vastgesteld. In het geval de deelnemer recht heeft op een WAO-uitkering is dat arbeidsongeschiktheidspercentage bepalend voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.
3. In afwijking van artikel 8.1 en 8.2 geldt bij vrijwillige voortzetting als pensioengevend inkomen het inkomen waartegen vrijwillig is voortgezet.
4. Indien betrokkene een uitkering geniet op basis van enige invaliditeitsregeling worden deze geanticumuleerd met de hiervoor bedoelde uitkering.
5. Indien de WAO-uitkering verlaagd wordt door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen aangepast.
6. Indien de WAO-uitkering wordt verhoogd door aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage dan wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen niet aangepast.
HOOFDSTUK 9 INKOOP
Artikel 9.1 Algemene bepalingen
Binnen de fiscale grenzen is inkoop toegestaan.
Artikel 9.2 Inkoop pensioentijd
1. De werkgever kan de directie verzoeken om verhoging van een individueel pensioen. De directie stelt hiervoor, op grond van de door het bestuur vastgestelde regels, een door de werkgever te betalen koopsom vast.
2. De deelnemer kan de directie verzoeken om verhoging van zijn deelnemersjaren in de volgende gevallen:
a. Inkoop van diensttijd die niet met pensioen wordt vergolden bij de stichting of elders. Het vorenbepaalde is van overeenkomstige toepassing bij aanvulling van over die periode elders opgebouwde pensioenrechten tot het pensioenniveau van de stichting.
b. Inkoop ten behoeve van het beperken van kortingen op de pensioenopbouw passend binnen het kader van de regeling.
De directie stelt hiervoor, op grond van de door het bestuur vastgestelde regels, een door de deelnemer te betalen koopsom vast.
3. De verhoging gaat pas in op het tijdstip, waarop het fonds de met de verhoging overeenkomende koopsom van de werkgever of de deelnemer heeft ontvangen.
Artikel 9.3 Inkoop van pensioenaanspraken
1. De deelnemer kan de directie verzoeken een extra pensioenbedrag in te kopen. Dit extra pensioenbedrag mag samen met het op basis van hoofdstuk 6 berekende pensioen niet meer bedragen dan een opgebouwd pensioen op basis van 2% van het pensioengevend loon per dienstjaar gebaseerd op het eindloonstelsel en rekening houdend met de laagst mogelijke toegestane franchise.
2. De deelnemer heeft aanspraak op deze extra pensioenopbouw, zodra het fonds de koopsom heeft ontvangen.
Artikel 9.4 Algemene voorwaarden
De algemene voorwaarden van individuele inkoop van pensioen zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
HOOFDSTUK 10 ECHTSCHEIDING
Artikel 10.1 Echtscheiding
1. De gewezen partner, gescheiden na 1 januari 2002, heeft geen recht op bijzonder partnerpensioen, tenzij artikel 15.7 van toepassing is.
2. Indien na pensionering echtscheiding plaatsvindt en er heeft uitruil plaatsgevonden conform artikel
6.6. heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen.
3. Het bijzonder partnerpensioen is het partnerpensioen wat is opgebouwd tot de datum van echtscheiding.
4. De directie zendt de gewezen partner een bewijs van zijn premievrije aanspraak.
5. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kan de directie verzoeken het bijzonder partnerpensioen volledig te beperken. De deelnemer dient dan een overeenkomst aan de directie te verstrekken, waaruit de instemming van de gewezen partner blijkt. Het fonds dekt in deze gevallen het afwijkend pensioenrisico.
Artikel 10.2 Verevening en conversie
1. Bij scheiding en beëindiging van geregistreerd partnerschap is het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing.
2. Bij beëindiging van een door het fonds erkend samenlevingsverband kunnen de gewezen partner en de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overeenkomen dat de gewezen partner recht op pensioenverevening toekomt als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
3. De gewezen partner kan tezamen met de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde verzoeken om de pensioenaanspraken, waarop hij op grond van de echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na echtscheiding van tafel en bed of beëindiging van het samenlevingsverband recht heeft, om te zetten in een eigen recht op ouderdomspensioen.
HOOFDSTUK 11 ONTSLAG
Artikel 11.1 Aanspraken bij beëindiging van de dienstbetrekking
1. Bij beëindiging van de deelneming anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of door overlijden voor de pensioendatum verkrijgt de deelnemer jegens de stichting aanspraak op een premievrij ouderdomspensioen.
2. De premievrije aanspraken op ouderdomspensioen worden vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 6.
3. Indien bij beëindiging van de deelneming partner- en/of wezenpensioen is opgebouwd voor 1 januari 2002 wordt hiervoor een premievrije aanspraak verleend.
4. De directie zendt de gewezen deelnemer een bewijs van zijn premievrije aanspraak.
Artikel 11.2 Beëindiging deelnemerschap
1. De deelnemer die binnen één jaar het deelnemerschap beëindigt, kan op verzoek de helft van de door de werkgever verschuldigde premie voor ouderdomspensioen terugontvangen, tenzij:
a. de gewezen deelnemer gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot overname als bedoeld in artikel 12.3;
b. de gewezen deelnemer bij zijn ontslag gebruik maakt van de mogelijkheid tot overdracht als bedoeld in artikel 12.2;
c. de beëindiging van het deelnemerschap ligt binnen één jaar voor het bereiken van de pensioenrichtleeftijd.
De premierestitutie is ten minste gelijk aan de door de deelnemer voor ouderdomspensioen betaalde premie. De werkgever zal de door de deelnemer betaalde premie dienen op te geven aan het fonds.
2. Bij premierestitutie eindigen alle verplichtingen van het fonds jegens de gewezen deelnemer en/of zijn partner.
3. Indien het deelnemerschap anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of door overlijden eindigt en er vindt geen premierestitutie of waardeoverdracht plaats, heeft de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen.
4. De directie zendt de gewezen deelnemer een bewijs van zijn premievrije aanspraak.
5. Het verzoek om premierestitutie moet binnen één jaar na ontslag worden ingediend.
HOOFDSTUK 12 WAARDEOVERDRACHT
Artikel 12.1 Nadere regels
1. Bij de uitvoering van artikel 12.2 of 12.3 wordt rekening gehouden met datgene wat is bepaald in artikel 32a of 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet en of de voorwaarden volgens het Circuit of het Pluscircuit en de regels van het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht.
2. Indien sprake is van uitvoering van artikel 2.1 lid 3 sub b of 3.2 lid 4 wordt rekening gehouden met datgene wat bepaald is in artikel 32ba van de Pensioen- en Spaarfondsenwet.
3. Het bestuur kan nadere regels vaststellen inzake de overdracht en overname waarden.
4. Indien het deelnemerschap anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of door overlijden eindigt en er vindt geen premierestitutie of waardeoverdracht plaats, heeft de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen.
5. De directie zendt de gewezen deelnemer een bewijs van zijn premievrije aanspraak.
Artikel 12.2 Overdracht van pensioenaanspraken4
1. De gewezen deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de contante waarde van de bij het fonds voor hem opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en datgene wat opgebouwd is in aanvullende regelingen over te dragen aan een pensioeninstantie, waarbij zijn pensioenaanspraken uit een nieuwe dienstbetrekking zijn of worden ondergebracht.
2. Door de overdracht van waarden eindigen alle verplichtingen van het fonds jegens de gewezen deelnemer en/of zijn partner.
Artikel 12.3 Overname van pensioenaanspraken5
1. De deelnemer kan de directie schriftelijk verzoeken de contante waarde van de bij een vorige pensioeninstantie opgebouwde aanspraken over te nemen. Hierbij kunnen maximaal 50 jaar, inclusief de nog op te bouwen diensttijd bij een aangesloten werkgever met pensioen worden vergolden. Het meerdere wordt omgezet in een nominale aanspraak en jaarlijks geïndexeerd conform artikel 13.1 lid 4.
2. De directie verstrekt een schriftelijke opgave aan betrokkene van:
a. de contante waarde die wordt overgenomen;
b. de pensioengeldige tijd door de overname;
c. de daarbij behorende pensioenaanspraken.
3. Na schriftelijke acceptatie door de deelnemer en partner van de opgave als bedoeld in lid 2 vindt de overname plaats en ontstaat de aanspraak.
4 zie uitvoeringsregeling
5 zie uitvoeringsregeling
HOOFDSTUK 13 INDEXATIE
Artikel 13.1 Aanpassing pensioenen
1. De pensioenen worden vastgesteld op de laatste dag van het deelnemerschap op basis van de grondslagen zoals genoemd in hoofdstuk 3.
2. Het bestuur besluit jaarlijks of op de vastgestelde ingegane en premievrije pensioenen algemene verhogingen verleend worden. Deze aanpassingen kunnen worden verleend onder nader te stellen voorwaarden en voor zover de middelen van de stichting zulks toelaten. De aanpassing van de pensioenen geschiedt op 1 januari van enig jaar, waarbij in beginsel de ontwikkeling van de lonen van de CAO Openbaar Vervoer wordt gevolgd.
3. De pensioenen die volgens hoofdstuk 9 zijn ingekocht worden geïndexeerd conform artikel 13.1 lid 2.
4. Pensioenaanspraken die conform hoofdstuk 12 niet in tijd zijn vergolden worden geïndexeerd conform artikel 13.1 lid 2.
5. De aanpassing van de vastgestelde ingegane en premievrije pensioenen, zoals bedoeld in lid 2 en de naar artikel 13.1 lid 2 verwijzende artikelen, is voorwaardelijk; er bestaat geen recht op de aanpassing en het is onzeker of en in hoeverre in enig jaar een aanpassing zal plaatsvinden. Het fonds treft geen voorziening voor de aanpassing.
Artikel 13.2 Aanpassing franchise
Het bestuur besluit jaarlijks of de franchise aangepast wordt. De aanpassing van de franchise geschiedt op 1 januari van enig jaar.
Artikel 13.3 Aanpassing pensioengevend inkomen
1. Het pensioengevend inkomen voor het arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdens vrijwillige voortzetting wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 13.1 lid 2.
2. Vanaf 56 jaar wordt het pensioengevend vaste inkomen jaarlijks geïndexeerd op grond van artikel
13.1 lid 2.
Artikel 13.4 Aanpassing uitkering naast het partnerpensioen
Het bestuur besluit jaarlijks of de uitkering naast het partnerpensioen aangepast wordt.
HOOFDSTUK 14 UITKERINGEN
Artikel 14.1 Toekenning pensioen of uitkering
1. Een pensioen of uitkering dient schriftelijk te worden aangevraagd. De directie neemt op basis van het verzoek een beslissing.
2. De uitvoerder is bevoegd ambtshalve een pensioen toe te kennen.
3. De uitvoerder is bevoegd een voorschot op een pensioen te verlenen.
Artikel 14.2 Begin xxxxxxxx0
1. a. Het ouderdomspensioen gaat altijd in op de eerste dag van de maand waarin het recht op ouderdomspensioen ingaat;
b. Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand van het overlijden van degene aan wie het recht wordt ontleend.
2. Het invaliditeitspensioen gaat in op de dag waarop de WAO-uitkering ingaat.
3. Het tijdelijk pensioen in geval van vermissing gaat in op de eerste dag van een door de directie te bepalen maand.
4. Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld, gaat het pensioen in op de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat het invaliditeitspensioen ingaat bij geheel of gedeeltelijk herleven van de WAO-uitkering als gevolg van de werking van artikel 37 tot en met 40 WAO.
Artikel 14.3 Betaling van de pensioenen7
De directie draagt zorg voor de betaling van de pensioenen. De betaling vindt in principe plaats in maandelijkse termijnen.
Artikel 14.4 Einde pensioen
1. Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. In geval van vermissing van de rechthebbende eindigt het pensioen op de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking dat de vermiste overleden is. In geval van vermissing van degene aan wie het recht wordt ontleend, eindigt het nabestaandenpensioen op de eerste dag van de maand volgend op de bekendmaking dat de vermiste nog in leven is.
2. Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin de rechthebbende:
a. de leeftijd bereikt van 21 jaar;
b. voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 21 jaar in het huwelijk treedt, of samen gaat wonen;
c. ten gevolge van adoptie.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt op de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt tevens indien het afkeuringpercentage lager wordt dan 15%.
4. Het pensioen bij vermissing eindigt, wanneer de vermiste in leven blijkt te zijn, op een door de directie te bepalen dag.
6 zie uitvoeringsregeling
7 zie uitvoeringsregeling
Artikel 14.5 Afkoop kleine pensioenen8
1. Indien een pensioenbedrag op jaarbasis het in artikel 32, vijfde lid, eerste volzin van de Pensioen- en spaarfondsenwet genoemde bedrag9 niet overschrijdt, wordt aan betrokkene bij het bereiken van de pensioenrichtleeftijd een uitkering ineens betaald. Indien de betrokkene naar het buitenland is geëmigreerd, geldt voor het in de eerste volzin genoemde bedrag het tweevoudige en kan het pensioen op verzoek van betrokkene worden afgekocht, voor het bereiken van de pensioenrichtleeftijd.
2. Door de afkoop vervallen alle aanspraken.
3. Het bestuur stelt vast op welke wijze de uitkering wordt berekend.
Artikel 14.6 Overlijdensuitkering
1. Bij overlijden van de ouderdomsgepensioneerde en prepensioengepensioneerde bestaat er recht op een overlijdensuitkering. De overlijdensuitkering bedraagt tweemaal de hoogte van het pensioen in de maand van overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden of de vermissing van een gepensioneerde, wordt aan de partner als bedoeld in de AOW, een overlijdensuitkering uitbetaald.
Bij afwezigheid/ontbreken van een partner wordt de overlijdensuitkering toegekend aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of de minderjarige kinderen waarvoor de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg.
8 zie uitvoeringsregeling
9Zie bijlage I
HOOFDSTUK 15 OVERGANGSRECHT
Artikel 15.1 Deelnemers voor wie het overgangsrecht geldt
1. Dit hoofdstuk geldt uitsluitend voor degene die op 31 december 2001 deelnemer of invaliditeitsgepensioneerde was bij het fonds en per 1 januari 2002 is overgegaan naar de Pensioenregeling Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer 2002.
2. De rechten van de gewezen deelnemer worden op 31 december 2001 eenmalig vastgesteld en worden jaarlijks geïndexeerd conform artikel 14.
Artikel 15.2 Variabele inkomen
Voor de berekening van de pensioenaanspraken over de opgebouwde pensioentijd tot 2002 wordt het pensioengevend inkomen gesplitst in een vast deel en een variabel deel. Het vaste deel van het pensioengevende inkomen wordt gebaseerd op het vaste januari inkomen van het jaar waarin de pensioenberekening plaatsvindt en het variabele deel wordt gebaseerd op het variabele inkomen over het jaar 2000. Het variabele inkomen over het jaar 2000 wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de CAO Openbaar Vervoer.
Artikel 15.3 Herberekening pensioenaanspraak
1. De opgebouwde pensioenaanspraken bestaande uit het vaste en variabele deel worden éénmalig vastgesteld op 31 december 2001 volgens de pensioenregeling geldend tot 31-12-2001 en volgens de pensioenregeling geldend vanaf 1-1-2002.
2. Indien er een verschil bestaat tussen de pensioenaanspraken wordt voor de deelnemer of invaliditeitsgepensioneerde een correctiebedrag ingevoerd.
3. Het correctiebedrag wordt vanaf het moment van vaststelling jaarlijks geïndexeerd conform artikel
13.1 lid 2 van de pensioenregeling SPOV 2002.
Artikel 15.4 Aanpassing percentages WAO-excedentregeling
1. Voor de invaliditeitsgepensioneerde die op 31 december 2001 arbeidsongeschikt is en een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt wordt de uitkering gehandhaafd tot aan het moment dat de uitkeringsklasse verandert.
2. Voor de invaliditeitsgepensioneerde die op 31 december 2001 arbeidsongeschikt is en een WAO- excedentuitkering ontvangt blijven de percentages van kracht die golden op 31 december 2001 tot aan het moment dat de uitkeringsklasse verandert.
Tabel met de oude percentages:
bij een mate van arbeidsongeschiktheid | WAO – excedentuitkering |
15 - 25% 25 - 35% 35 - 45% 45 - 55% 55 - 65% 65 - 80% 80% of meer | 9% 17,5% 26,5% 35,0% 44,0% 57,0% 70,0% |
Artikel 15.5 Garantiestaffel deelnemers in verband met wijziging hoogte van de franchise
1. Indien de toekomstige pensioenopbouw van het ouderdomspensioen in de pensioenregeling vanaf 1 januari 2002 lager uitkomt dan de pensioenopbouw in de pensioenregeling van voor 1 januari 2002, dan krijgt de deelnemer naar rato van het aantal opgebouwde pensioenjaren bij SPOV tot 31 december 2001 ten opzichte van 40 pensioenjaren een garantie op zijn ouderdomspensioen.
2. Deze garantie wordt éénmalig vastgesteld op 31 december 2001 op basis van de dan geldende grondslagen.
3. Vanaf 1 januari 2002 wordt de garantie tijdsevenredig opgebouwd.
4. De garantie wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 13.1 lid 2.
5. Bij beëindiging van de deelneming anders dan door het ingaan van het ouderdomspensioen of door overlijden voor de pensioendatum verkrijgt de deelnemer jegens de stichting aanspraak op het premievrije deel van de garantie.
Aantal pensioenjaren | Garantie |
40 | 100% |
39 | 97,50% |
38 | 95,00% |
37 | 92,50% |
36 | 90,00% |
35 | 87,50% |
34 | 85,00% |
33 | 82,5% |
32 | 80,00% |
31 | 77,50% |
30 enz. | 75,00% enz. |
De tussenliggende jaren worden geïnterpoleerd.
Artikel 15.6 Garanties wezen in verband met de gewijzigde eindleeftijd wezenpensioen
Wezenpensioenen die zijn ingegaan vόόr 1 januari 2002 worden uitbetaald tot en met de maand waarin het kind 27 jaar wordt, indien en voor zolang de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 19 uur per week in beslag wordt genomen door het volgen van dagonderwijs, met een cursusduur van tenminste één jaar. Indien de wees voor de 27 jarige leeftijd gaat trouwen wordt de uitkering beëindigd.
Artikel 15.7 Partnerpensioen
1. Het opgebouwde partnerpensioen wordt op 31 december 2001 eenmalig vastgesteld en blijft gehandhaafd.
2. Het bestuur beslist jaarlijks of het partnerpensioen aangepast wordt zoals omschreven in artikel 13.1.
3. Voor nabestaanden waarvan de partner deelnemer is geweest in de pensioenregeling voor 1 januari 2002 blijven de bestaande rechten gehandhaafd.
Artikel 15.8 Samenvallende pensioengeldige tijd
De gepensioneerde die voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt heeft recht op een toeslag op het ouderdomspensioen van 0,525% van 10/7 maal het bedrag van de gezamenlijke AOW indien:
1. De partner recht heeft op een ouderdomspensioen waarbij sprake is van vermindering in verband met het recht op AOW en
2. De pensioengeldige tijd van de partner geheel of gedeeltelijk samenvalt met de pensioengeldige tijd tot 1 januari 2002 van de gepensioneerde.
3. De toeslag geldt voor elk samenvallend jaar.
4. Degenen die met ontslag zijn gegaan voor pensionering en geen deelnemer meer zijn, hebben geen recht op de samenlooptoeslag.
5. De samenlooptoeslag wordt niet tot het pensioen gerekend.
6. De samenlooptoeslag dient schriftelijk te worden aangevraagd en gaat in op de dag waarop zowel de gepensioneerde als zijn partner recht hebben op ouderdomspensioen.
Artikel 15.9 Elders verzekerde pensioenen
1. Voor de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde van wie de deelneming wegens de toetreding van de werkgever tot de pensioenregeling vóór 1 januari 1980 is aangevangen, wordt onder pensioengeldige tijd als bedoeld in artikel 4.1 mede begrepen de tijd welke voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. tijd waarin hij tot aanvang van de deelneming reeds in dienstbetrekking bij de werkgever was en
b. gedurende deze tijd de pensioenvoorziening niet bij de stichting of haar rechtsvoorganger was ondergebracht en
c. deze tijd bij aanvang van de deelneming is erkend als pensioengeldige tijd.
2. Het elders verzekerde pensioenbedrag als bedoeld in het vorige lid wordt in mindering gebracht op het pensioen.
3. Het elders verzekerde pensioenbedrag wordt vanaf pensioendatum jaarlijks geïndexeerd conform artikel 13.1 lid 2.
Artikel 15.10 Gecedeerde polissen
Voor de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde wordt onder pensioengeldige tijd als bedoeld in artikel 4.1 mede begrepen de tijd welke voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. het betreft tijd doorgebracht als werknemer bij een onderneming welke openbaar vervoer verzorgde en
b. het betreft de periode direct voorafgaande aan deelnemerschap in de pensioenregeling Openbaar Vervoer en
c. het betreft tijd waarvoor en in zoverre daarvoor een pensioenpolis is afgesloten bij Stad Rotterdam, Aegon of Nationale Nederlanden met (inmiddels) SPOV als begunstigde onder de volgende aanduidingen:
Stad Rotterdam: polisnr. 159.19.02.09.0 + 1 en polisnr. 0794.29.12.24.0 + 1 + 2
Aegon: Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00000 xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 47801 Nationale Nederlanden: Contractnummer 07596
HOOFDSTUK 16 BEZWAARSCHRIFT
Artikel 16.1 Bezwaarschrift
1. Degene die een geschil ter behandeling wil indienen, dient een door of namens hem ondertekend bezwaarschrift in bij het bestuur. Het bestuur neemt een definitieve beslissing.
2. Het bezwaarschrift moet ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de deelnemer, gepensioneerde, de gewezen deelnemer of zijn rechtverkrijgende;
b. een dagtekening
c. een kopie van de beslissing van de directie waartegen het bezwaar zich richt;
d. de gronden voor het bezwaar.
3. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag volgend op de datum van de beslissing. Een na deze termijn verzonden bezwaarschrift wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien de belanghebbende aantoont dat hij het bezwaarschrift heeft verzonden binnen 6 weken na de dag waarop hij redelijkerwijze moet worden geacht van de beslissing kennis te hebben genomen.
HOOFDSTUK 17 SLOTBEPALINGEN
Artikel 17.1 Bestuursvoorschriften
1. Het bestuur is bevoegd deze regeling te wijzigen. Het bestuur houdt daarbij rekening met wettelijke regelingen en de statuten.
2. Het bestuur kan voorschriften geven ter uitvoering van de regeling.
Artikel 17.2 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2002 en kan worden aangehaald als “Pensioenregeling SPOV 2002”.
BIJLAGE 1 BIJ DE PENSIOENREGELING VOOR SPOV
Artikel | Bedrag per 1 januari 2004 | |
1.1 lid 13 | Franchise | € 16.502,00 |
6.7 | Variaties in uitkeringshoogte | Zie tabel |
7.2 | Uitkering naast het partnerpensioen | € 11.166,00 |
7.3 | Maximaal bedrag tijdelijk partnerpensioen | € 6.208,00 |
7.6 lid 4 | Maximaal bedrag 15% toeslag wezenpensioen | € 6.208,00 |
9.3 lid 1 | Laagst te hanteren fiscale franchise | € 11.366,00 |
14.5 lid 1 | Afkoop kleine pensioenen - als betrokkenen in het buitenland woont | € 350,56 € 701,12 |
Vaste inkomensbestanddelen die pensioengevend zijn:
• Functieloon
• Diplomatoeslag (artikel 42 CAO OV)
• Persoonlijke toeslag (artikel 43 CAO OV)
• Vakantiebijslag
Variabele inkomensbestanddelen die pensioengevend zijn:
• Onregelmatigheidstoelage (artikel 33 CAO OV)
• Gebroken Dienst Toelage (artikel 34 CAO OV)
• Afbouwtoelage (artikel 39 CAO OV)
• Instructietoelage (art 21 lid 2 CAO OV)
• Consignatietoelage (art 38 CAO OV)
• Overuren voor niet technisch personeel (artikel 36 CAO OV)
• Overuren voor technisch personeel (artikel 37 CAO OV)
• Toelage voor onregelmatige arbeid voor technisch personeel ( artikel 33A CAO OV)
• Toelage voor dienstdoen op feestdagen (artikel 40 CAO OV)
• Toelage voor dienstdoen op vrije dagen (artikel 41 CAO OV)
• Meeruren (artikel 9 CAO OV)
• Rijdiensttoelage (artikel 21 CAO OV)
• Waarnemingstoeslag ( artikel 28 CAO OV)
• Derving SAV bij ziekte (artikel 84 lid 2b CAO Multimodaal)
• Derving SAV bij verlof (artikel 23 CAO Multimodaal)
• Vakantietoeslag ( artikel 89 CAO Multimodaal)
• 50-plus toelagen voor onregelmatige uren en gebroken diensten (artikel 20 CAO OV)
• Toeslag technisch personeel (artikel 44 lid 3 CAO OV)
• Vakantiebijslag voor zover berekend over de pensioengevende variabele inkomensbestanddelen (artikel 62 CAO OV)
Niet pensioengevende inkomenselementen:
• Variabele beloning (artikel 45 CAO)
• Bijzondere beloningen (artikel 44 CAO)
Variëren in uitkerings hoogte van het ouderdomspensioen
Tabel behorend bij artikel 6.7
Hoog/laag variant | Leeftijd deelnemer | Percentage |
Standaard | 65 jaar en ouder | 100% |
Variant A | 65 tot 68 69 en ouder | 120% 90% |
Variant B | 65 tot 69 70 en ouder | 115% 90% |
Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen
Tabel behorend bij artikel 6.6 en 7.4
Xxxxxxx | Xxxxxxxx als beiden leven | Bij overlijden partner | Bij overlijden deelnemer |
1 | 100% | 100% | 0% |
2 | 85% | 85% | 70% van resterend OP |
3 | 92,5% | 92,5% | 35% van resterend OP |
4 | 80% | 80% | 100% van resterend OP |
SPOV UITVOERINGSBESLUITEN.
Hoofdstuk 3 Berekening van pensioen
Uitvoeringsregeling variabel inkomen bij arbeidsongeschiktheid en overlijden in 2002
In artikel 3.1 lid 6 van het pensioenreglement staat dat het variabele deel van het pensioengevend inkomen bestaat uit variabele bestanddelen van het huidige kalenderjaar. Voor de doortelling ten behoeve van het partnerpensioen wordt het variabel inkomen in het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden gehanteerd.
Tot 1 januari 2002 was het vaste en variabel inkomen pensioengevend volgens het eindloonsysteem. Vanaf 1 januari 2002 wordt het variabel inkomen op basis van het opbouwsysteem pensioengevend.
In artikel 15.2 van het pensioenreglement staat dat voor de berekening van de pensioenaanspraken over de opgebouwde pensioentijd tot 2002 het pensioengevend inkomen wordt gesplitst in een vast deel en een variabel deel. Het vaste deel van het pensioengevende inkomen wordt gebaseerd op het vaste januari inkomen van het jaar waarin de pensioenberekening plaatsvindt en het variabele deel wordt gebaseerd op het variabele inkomen over het jaar 2000. Het variabele inkomen over het jaar 2000 wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de CAO Openbaar Vervoer.
Indien de deelnemer in 2002 komt te overlijden of arbeidsongeschikt wordt is het variabel inkomen van 2000 bepalend voor de berekening van het nabestaanden of arbeidsongeschiktheidspensioen, aangezien het variabel inkomen van 2001 gezien het overgangsrecht niet wordt gebruikt.
Komt de deelnemer in 2003 en volgende jaren te overlijden dan is het variabel inkomen van het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden bepalend voor de berekening van het nabestaanden. Wordt de deelnemer in 2003 en volgende jaren arbeidsongeschikt dat is het variabel inkomen van het kalenderjaar voorafgaand aan de eerste ziektedag bepalend voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
Door het bestuur goedgekeurd op 11 oktober 2001.
Hoofdstuk 8 Arbeidsongeschiktheidspensioen
Uitvoeringsregeling bij artikel 8.1 Pensioengevend inkomen bij arbeidsongeschiktheid
De WAO kent in de volgende situaties een garantie voor de vaststelling van het dagloon:
- bij toename van arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak;
- bij opnieuw arbeidsongeschikt worden binnen vier weken na eerdere beëindiging van de WAO- uitkering;
- bij opnieuw arbeidsongeschikt worden binnen vijf jaar na eerdere beëindiging van de WAO-uitkering wegens dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid;
- bij opnieuw arbeidsongeschikt worden binnen vijf jaar na eerdere beëindiging van de WAO-uitkering indien op de einddatum 45 jaar of ouder.
In deze gevallen zal het pensioengevend inkomen gebaseerd worden op de datum waarop de eerste WAO-uitkering inging.
Toelichting
Bij toename, heropening en toekenning (na eerdere intrekking) stelt het UWV het dagloon vast op basis van het nieuwe inkomen. Het UWV vergelijkt het nieuwe dagloon vervolgens met het (geïndexeerde)
dagloon zoals dat gold voor de laatste WAO-uitkering. De nieuwe (of verhoogde) WAO-uitkering wordt uiteindelijk gebaseerd op het hoogste dagloon.
Uit de WAO-beschikking en de bijbehorende berekening van het dagloon blijkt of het UWV rekening houdt met één van bovenstaande garantiebepalingen. In deze situatie dienen wij ook een vergelijking te maken tussen het oude pensioengevend inkomen (= op de dag vóór verhoging of op de einddatum van de vorige arbeidsongeschiktheidsperiode) en het nieuwe pensioengevend inkomen (= op dag van verhoging of toekenning). Het verhoogde of nieuwe invaliditeitspensioen baseren we vervolgens op het hoogste pensioengevend inkomen.
Goedgekeurd door het bestuur d.d. 12 december 2002.
Hoofdstuk 12 Waardeoverdracht
Uitvoeringsrichtlijn Artikel 12.2 en 12.3 Aanvraag waardeoverdracht binnen 1 jaar voor de deelnemer met pensioen gaat
Stichting Pensioenfonds Openbaar Vervoer Xxxxxx werkt mee aan waardeoverdracht van pensioenrechten indien het verzoek van de deelnemer ons bereikt een jaar, voordat de deelnemer met pensioen gaat. Op die manier hebben wij nog voldoende tijd om overleg te voeren met het desbetreffende pensioenfonds over de waardeoverdracht en de waardeoverdracht voor de ingangsdatum van het pensioen te realiseren.
Ontvangt SPF Xxxxxx het verzoek van waardeoverdracht binnen 1 jaar voordat de deelnemer met pensioen gaat dan werken wij niet mee aan waardeoverdracht. De reden voor de afwijzing zijn de volgende:
1. Het fonds is niet verplicht om mee te werken aan het verzoek tot waardeoverdracht. Het verzoek tot waardeoverdracht kan het fonds honoreren op basis van vrijwilligheid.
2. Een verzoek tot waardeoverdracht neemt vaak veel tijd in beslag en de praktijk leert dat dit vaak langer dan 1 jaar duurt.
3. Op moment van pensionering is de berekening voor het definitieve pensioen gereed en in de maand van pensionering vindt ook de uitbetaling plaats. Als er na de datum van pensionering nog een waardeoverdracht wordt gerealiseerd dan moet er een herberekening van de pensioenen plaatsvinden en een nabetaling aan de gepensioneerde. Deze gegevens moeten in het systeem verwerkt worden en wij kunnen geen goede voorlichting aan de deelnemer/gepensioneerde verstrekken.
4. Uit onderzoek bij andere pensioenfondsen is gebleken dat deze fondsen een soortgelijk beleid hanteren.
Een uitzondering op bovenstaande wordt gemaakt indien betrokkene in dienst treedt bij een aangesloten onderneming binnen één jaar voordat betrokkene met pensioen gaat. Een tweede uitzondering betreft de situatie waarin de betrokkene een met redenen omkleed verzoek indient waaruit blijkt dat het voor betrokkene van belang is dat de waardeoverdracht wordt gerealiseerd.
Het hierboven omschreven beleid wordt ook gehanteerd indien het fonds een verzoek tot waardeoverdracht van een slaper van ons fonds ontvangt om de waarde over te hevelen naar een ander pensioenfonds.
Door bestuur goedgekeurd op 11 oktober 2001.
Uitvoeringsbesluit interne waardeoverdracht
In artikel 2.1 lid 4b is er sprake van een interne waardeoverdracht indien de deelneming in de pensioenregeling van de stichting is beëindigd en de deelnemer na een jaar opnieuw toetreedt tot de pensioenregeling. Ditzelfde geldt voor de pensioenknip zoals omschreven in artikel 3.2.
Voor deelnemers die deelnemer in de pensioenregeling waren op 31 december 2001 en overgaan naar de nieuwe regeling van 1 januari 2002 wordt gerekend met het ouderdomspensioen voor de bepaling van de interne waardeoverdracht.
Het partnerpensioen wordt nominaal vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd. Het partnerpensioen blijft dus buiten de interne waardeoverdracht.
Door het bestuur goedgekeurd op 11 oktober 2001.
Hoofdstuk 14 Uitkeringen
Uitvoeringsbesluit terugwerkende kracht
In de nieuwe pensioenregeling die vanaf 2002 in werking treedt is geen artikel opgenomen over terugwerkende kracht en de opeisbaarheid van pensioenen. De gedachten over verval van het recht op pensioen en terugwerkende kracht zijn in de loop der jaren veranderd. Er is meer nadruk komen te liggen op het opbouwkarakter van het pensioen. De deelnemer heeft premie betaald en daarom recht op uitkering van het door hem opgebouwde pensioen. Het fonds heeft nu ook een koppeling met het GBA zodat wij bijna altijd de gegevens van de deelnemer, gepensioneerde en partner tot onze beschikking hebben. De ´brengplicht´van de pensioenfondsen is hiermee steeds actueler geworden.
Dit houdt in dat als het pensioen wordt aangevraagd wij met volledige terugwerkende kracht het pensioen gaan uitkeren.
Door het bestuur goedgekeurd op 11 oktober 2001.
Uitvoeringsregeling artikel 14.3 Betaling van de pensioenen
Bij de betaling van pensioenen wordt het volgende in acht genomen.
1. Het pensioenbedrag wordt maandelijks overgemaakt op een bank- of girorekening van een in Nederland gevestigde bankinstelling.
2. Voor het verzoek tot overmaking op de bank- of girorekening van een gemachtigde dient gebruik te worden gemaakt van een daarvoor door de directie opgesteld formulier. Het formulier wordt mede ondertekend door de gemachtigde.
3. In afwijking van het bepaalde onder 1. kan voor de gepensioneerde die buiten Nederland woonachtig is het pensioenbedrag op verzoek worden overgemaakt op een rekening van een in het woonland gevestigde bankinstelling via tussenkomst van een door de directie aan te wijzen in Nederland gevestigde bankinstelling.
4. In afwijking van het bepaalde onder 1. kan voor de gepensioneerde die buiten Nederland woonachtig is het pensioenbedrag op verzoek achteraf, bij het einde van het kalenderjaar, op jaarbasis worden overgemaakt.
5. De kosten die verbonden zijn aan de betaling volgens het bepaalde onder 1 en 4 zijn voor rekening van het fonds. De kosten die verbonden zijn aan de betaling volgens het bepaalde onder 3. zijn voor rekening van de gepensioneerde.
Door het bestuur goedgekeurd op 25 november 2004.
Uitvoeringsregeling artikel 14.5 Afkoop kleine pensioenen
In artikel 32 lid 5 van de PSW staat dat er recht op afkoop bestaat indien het pensioen op het tijdstip van ingang een bedrag van € 350,56 niet te boven gaat. In 1995 is deze zin gewijzigd omdat hiervoor onduidelijk was hoe de waarde van het pensioen berekend zou moeten worden. Men heeft gekozen om de waarde te bepalen op het moment van ingang van het pensioen. De wetgever heeft beoogd dat gekeken wordt naar de hoogte van de pensioenaanspraak op het tijdstip op het moment van het verzoek om afkoop voordat het pensioen is uitgeruild of de hoog/laag constructie is toegepast.
Op de pensioenrichtleeftijd wordt gekeken of een (uitgesteld) ouderdomspensioen de afkoopgrens niet te boven gaat. Blijft het pensioen onder de afkoopgrens dan wordt het pensioen afgekocht.
Zodra het (uitgesteld) ouderdomspensioen boven de afkoopgrens valt is afkoop niet toegestaan en moet het pensioen uitgekeerd worden. Deelnemers en gewezen deelnemers hebben de mogelijkheid om pensioen uit te ruilen en de hoog/laag constructie toe te passen conform artikel 6.6 en artikel 6.7 van het pensioenreglement SPOV 2002.
Door het bestuur goedgekeurd op 11 oktober 2001.