DOSSIER JURISPRUDENTIE LEVEN
DOSSIER JURISPRUDENTIE LEVEN
Gerechtshof Den Haag 23 augustus 2022
Nr. ECLI:NL: GHDHA:2022:1643
Uitleg levensverzekerings- overeenkomst; winstuitkering bij in leven zijn op einddatum?
Een verzekeringnemer heeft in 1987 bij een rechtsvoorgangster van Goudse Levensverzeke- ringen N.V. (hierna: de verzekeraar) een hypo- thecaire geldlening met een looptijd van dertig jaar en een levensverzekering ‘met recht op aandeel in de winst’ afgesloten. Op de polis zijn de volgende bedragen (in guldens) verzekerd:
(a) 195.000 bij in leven zijn van de verzekerde op 1 juni 2017; (b) 195.000 direct na overlijden van de verzekerde voor 1 juni 2017; (c) 130.000 verminderd met 4.333 gulden voor elk doorleefd geheel jaar sinds 1 juni 1987, xxxxxxxxxx direct na overlijden van de verzekerde voor 1 juni 2017. In de algemene voorwaarden van de levensverze- kering is bepaald:
‘Artikel 14. Winstdeling
1. Telkens wanneer uit de winst van de maat- schappij een bedrag wordt bestemd voor winstaandeel aan polishouders, wordt dit (…) verdeeld over de verzekeringen met recht op aandeel in de winst (...)
2. Het winstaandeel op een verzekering wordt toegekend in de vorm van een aanvullende verzekering, welke aanspraak geeft:
a. wanneer op de polis is aangetekend ‘met recht op aandeel in de winst’, op een uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de eind- datum van de verzekering – (…) – of onmiddel- lijk na het eerder overlijden van de verzekerde; (…)”.
Verder bevat de polis een aanhangsel met een winstgarantie-clausule:
“De Maatschappij staat er voor in, dat op de einddatum van de verzekering de uitkering bij in leven zijn van de verzekerde(n), uit hoofde van de winstdeling overeenkomstig (…) de Algemene voorwaarden van verzekering (...) ten minste ƒ 27.300,- zal bedragen. (...).’
In de toelichting op de aanbieding is onder meer vermeld:
’Deze hypotheekvorm is een combinatie van een hypothecaire geldlening en een daarmee gelijktijdig te sluiten levensverzekering met aandeel in de winst van [verzekeraar].
Er worden door u bij [verzekeraar] twee ka- pitalen verzekerd. Het ene kapitaal komt tot uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum, het andere onmiddellijk indien de verzekerde vóór die datum overlijdt. Het verzekerde kapitaal bij overlijden is in het eer- ste verzekeringsjaar gelijk aan de geldlening. Ieder volgend jaar is het kapitaal bij overlijden lager. Dat kan, omdat de winstdeling in de eerste plaats wordt aangewend voor aanvul-
xxxx xxx (de) dalende uitkering tot 100% van de lening. (...)
Winstdeling
Zolang er winst ter verdeling beschikbaar komt wordt de verzekering elk jaar met een winstbijschrijving verhoogd. (...) De winst- bijschrijvingen worden in de eerste plaats gebruikt om het dalende verzekerde bedrag bij overlijden aan te vullen tot het volledige geleende bedrag.
Eenmaal bijgeschreven winstkapitalen blijven steeds volledig gegarandeerd tot de eindda- tum. Het resterende deel van de winstbijschrij- ving wordt aangewend voor verhoging van de uitkering die plaatsvindt indien de verzekerde op de einddatum nog in leven is. Van die winstuitkering bij in leven zijn kan direct bij het sluiten van de verzekering al een gedeelte worden gegarandeerd. Het directe voordeel van deze methodiek is, dat u kunt volstaan met het verzekeren van lagere bedragen dan de lening.’
De verzekeraar heeft op de einddatum van de verzekering een totaalbedrag van 100.875
euro aan verzekeringnemer betaald, bestaande uit het verzekerde kapitaal van 88.487 euro (195.000 gulden) en de gegarandeerde uitkering uit hoofde van de winstdeling van 12.388 euro (27.300 gulden).
Verzekeringnemer was het niet eens met het uitgekeerde bedrag. Hij heeft de verzekeraar gedagvaard en gesteld dat de winst die door de verzekeraar is gebruikt om het jaarlijks dalende verzekerde bedrag bij vroegtijdig overlijden aan te vullen van in totaal 58.991 euro (130.000 gul- den) aan hem moet worden uitgekeerd, omdat hij op de einddatum van de levensverzekering in leven was. De Rechtbank Den Haag heeft
de vordering afgewezen. Daartoe overwoog zij dat de letterlijke bewoordingen van de polis, de algemene voorwaarden en de bijbehorende toelichting geen steun bieden voor het stand-
punt van verzekeringnemer, en dat zij ook overi- gens geen aanknopingspunten zag voor de door verzekeringnemer voorgestane uitleg.
Tegen deze uitspraak heeft verzekeringnemer hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof). Het hof neemt tot uitgangspunt dat beoordeeld dient te worden
op welk bedrag aan winstaandeel verzekering- nemer op de einddatum van de verzekering aanspraak heeft. Het hof overweegt dat, nu het gaat om de uitleg van polisvoorwaarden en daarover niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden, en niet blijkt dat dat in dit geval anders is geweest, de uitleg met name afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de bewoordingen van de desbetreffende bepa- lingen, gelezen in het licht van de polisvoor- waarden als geheel en van de bijbehorende
JURISPRUDENTIE LEVEN
toelichting, waartoe ook de gebruikte definities van begrippen kunnen worden gerekend. Het hof kan zich geheel verenigen met de overwe- gingen van de rechtbank die hebben geleid tot het oordeel dat de letterlijke bewoordingen van de polis, de algemene voorwaarden en de bij- behorende toelichting geen steun bieden voor het standpunt van verzekeringnemer, en dat ook overigens ieder aanknopingspunt ontbreekt voor de door verzekeringnemer voorgestane uitleg. Voorts overweegt het hof dat in de toelichting weliswaar staat dat de winstbijschrijvingen worden gebruikt om het op de polis genoemde dalende verzekerde bedrag bij overlijden aan te vullen tot het ‘volledig geleende bedrag’, maar dit leidt niet tot een ander oordeel. Het volledige geleende bedrag bedroeg 325.000 gulden, maar bij vroegtijdig overlijden was naast het jaarlijks dalende verzekerde bedrag van aanvankelijk
130.000 gulden ook een gegarandeerd bedrag van 195.000 gulden verzekerd. Met die beide bedragen zou naar verwachting, rekening hou- dend met winstbijschrijvingen, bij vroegtijdig overlijden aflossing van de gehele hypotheek- schuld mogelijk zijn, aangezien de winstuitkering in de eerste plaats daarvoor werd gebruikt. Gelet daarop en op de overige bewoordingen van de polis, de algemene voorwaarden en de toelichting in onderling verband beschouwd kan de in de toelichting genoemde aanvulling tot
het ‘volledig geleende bedrag’ volgens het hof niet anders worden uitgelegd dan als aanvulling tot een bedrag van 130.000 gulden naast het bedrag van 195.000 gulden bij voortijdig overlij- den. Slechts het daarna resterende deel van de jaarlijkse winstbijschrijving zou steeds worden aangewend voor verhoging van de uitkering die zou plaatsvinden indien verzekeringnemer op de einddatum nog in leven zou zijn. Omdat ten be- hoeve van de verzekering van verzekeringnemer bij in leven zijn op de einddatum niet meer dan het gegarandeerde bedrag van 27.300 gulden aan winst beschikbaar is gekomen, heeft de ver- zekeraar op de einddatum kunnen volstaan met uitbetaling van dat gegarandeerde bedrag.
Het hof concludeert dat het hoger beroep van verzekeringnemer niet slaagt, bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, en wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Mr. B.M. (Xxxxx) xxx Xxxx
De auteur is advocaat-partner bij Houthoff te Rotterdam.
de Beursbengel | nr. 920 | december 2022 29