Arrest
Hof van Cassatie van België
Xxxxxx
Xx. X.00.0000.X
XXXXXXXXX-XXXXX EUROPE, naamloze vennootschap, met zetel te 0000 Xxxx-Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxxxxx 000,
eiseres,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxx Xxxxxxx, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxxxx 00, waar de eiseres woonplaats kiest,
tegen
1. H. J.,
2. G. J.,
verweerders,
vertegenwoordigd door xx. Xxxxxxx Xx Xxxxx, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Central Plaza, Xxxxxxxxxxxx 00, waar de verweerders woonplaats kiezen.
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 24 april 2008 gewezen door het hof van beroep te Antwerpen.
Eerste Voorzitter Xxxxxxxx Xxxxxxx heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx heeft geconcludeerd.
II. FEITEN
De feiten kunnen ingevolge het bestreden arrest worden weergegeven als volgt:
a. Kanzi is de naam die is gegeven aan een welbepaalde appelsoort, afkomstig van bomen van het ras Nicoter, om haar te onderscheiden van andere appelrassen of variëteiten. Xxxxxxx brengt als enig appelboomras de Kanzi-appelen voort.
b. In het Mededelingenblad van het Communautair Bureau voor plantenrassen van 15 juni 2001 werd de aanvraag door nv Xxxxxxx gepubliceerd voor het appelras Nicoter, gedaan op 27 april 2001. De kwekersrechten werden door Xxxxxxx ingebracht in Better3fruit op 3 september 2002. Volgens het Mededelingenblad ging het houderschap van het kwekersrecht over van Nicolaï naar Better3Fruit op 20 april 2004.
c. Het merk Kanzi werd op 8 november 2001 gedeponeerd met als merkhouder Better3fruit (klassen 16 en 31). Als licentiehouder zijn de cvba EFC en de nv Greenstar Kanzi Europe vermeld.
d. Ingevolge een licentieovereenkomst van 2003 heeft Better3fruit aan Xxxxxxx een exclusief recht verleend tot het kweken en verkopen van de Nicoterbomen met gebruik van de daaraan verbonden merken.
In deze licentieovereenkomst is in artikel 6 bedongen dat Xxxxxxx “geen enkel licentieproduct zou overdragen of verkopen indien de betrokken tegenpartij niet voorafgaandelijk schriftelijk de teeltlicentie onder bijlage 6 onderschrijft (in geval van tegenpartij/teler) of de vermarketinglicentie vermeld onder bijlage 7 onderschrijft (in geval van tegenpartij/handelspartner)”.
De licentieovereenkomst afgesloten tussen Better3fruit en Nicolaï werd op 20 januari 2005 ontbonden.
e. Volgens factuur nr. 240255 van 24 december 2004 verkocht Xxxxxxx 7000 appelbomen, omschreven als Kanzi-Nicoter-bomen aan J.H. , eerste verweerder.
In deze koop-verkoop heeft X. zich niet verbonden tot naleving van bepaalde voorschriften met betrekking tot de teelt van Kanzi-appelen en de verkoop van de oogst.
Op 4 december 2007 werd door de gerechtsdeurwaarder vastgesteld dat op de markt van Hasselt J.G. , de tweede verweerder, appelen te koop aanbood onder de benaming Kanzi die afkomstig bleken te zijn van H. .
Op een tussen partijen betwiste datum verkreeg de eiseres, Greenstar Kanzi Europe (hierna GKE), opgericht op 5 mei 2004, de exclusieve exploitatierechten van het kwekersrecht op Nicoter en op de merknaam Kanzi wat de fruitteelt betreft.
f. De eiseres leidde de oorspronkelijke vordering in waarbij de ingeroepen schending van het kwekersrecht en het merkenrecht hierop neerkomt dat de eiseres aan de eerste verweerder verwijt op onrechtmatige wijze Nicoter-bomen te hebben aangekocht en dus op onrechtmatige wijze Kanzi-appelen te hebben geteeld met de verdere afleiding dat het in de handel brengen van de oogst als Kanzi-appelen een inbreuk uitmaakt op de eerlijke handelspraktijken.
g. De partijen gaan er kennelijk van uit dat de licentieovereenkomst in overeenstemming was met de voorwaarden van de vrije mededinging.
III. CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert in zijn verzoekschrift twee middelen aan
Eerste middel
Geschonden wetsbepalingen
- artikel 19, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Aangevochten beslissing
De appelrechters beslissen dat de vordering van de eiseres in zoverre die ertoe strekte te horen zeggen dat de verweerders door het (voorgenomen) gebruik van de beschermde merknaam Kanzi en de (voorgenomen) verkoop van appels onder deze beschermde benaming een inbreuk plegen op artikel 2.20 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna BVIE) juncto de artikelen 94/3 en 94/2/8° WHPC, de staking van bovenvermelde inbreukmakende praktijken te horen bevelen en de publicatie van het tussen te komen arrest te horen bevelen, niet ontvankelijk is, op grond van de volgende motieven:
“De oorspronkelijke vordering gaat uit van (de eiseres). Deze is slechts de licentiehouder van het merk Kanzi.
In zoverre gesteund op artikel 2.20, 7, b), BVIE, in samenhang met artikel 23, 8°, WHPC, was de vordering van (de eiseres) niet ontvankelijk. Het vorderingsrecht ex artikel 2.20, BVIE komt enkel de merkhouder zelf toe. Als licentienemer kon (de eiseres) geen stakingsvordering stellen gesteund op de beweerde merkinbreuken. Zij kan desgevallend schadevergoeding vorderen voor de beweerde merkinbreuk maar de inbreuk niet doen staken via artikel 93 WHPC nu zij niet de merkbescherming geniet zoals de merkhouder. Voor zoveel als nodig merkt het (hof van beroep) op dat de licentieovereenkomst in strijd met de beweringen van (de eiseres en de nv Better3fruit) overigens geen machtiging aan de licentiehouder bevat om via een stakingsvordering op te treden tegen eventuele merkinbreuken. Dergelijke machtiging kan niet afgeleid worden uit artikel 3.6 van de licentieovereenkomst afgesloten tussen EFC en (de eiseres) waarin enkel sprake is van een recht om rechtstreeks op te treden en vergoeding van schade, niet van het doen stoppen van de merkinbreuk.
Het hoger beroep is in die mate gegrond”.
Grieven
De eerste rechter had in zijn vonnis van 10 januari 2008 beslist dat een stakingsvordering kan worden ingesteld door de licentiehouder voor zover het nationale procesrecht toestaat dat een licentiehouder als gemachtigde van de merkhouder optreedt en dat het aan de nationale rechter is om het mandaat gegeven door de merkeigenaar te beoordelen op grond van de voorgelegde stukken.
De eerste rechter had nog beslist dat “de overeenkomst die door (de eiseres) wordt voorgelegd (met verwijzing naar artikel 3.6 waarbij de bevoegdheid wordt verleend om ‘op te treden tegen (potentiële) inbreukmakers van Merken en/of Kwekersrechten’) niet kan overtuigen om (de eiseres) te beschouwen als een gemachtigde van de merkhouder (d.i. B3F) aangezien (de eiseres) de toestemming krijgt van EFC (zelf licentiehouder van
de merkhouder). Uit de preambule van de overeenkomst kan worden afgeleid dat EFC van de ‘nv Better3fruit een niet-overdraagbare exclusieve hoofdlicentie (heeft) verkregen, welke door EFC is aanvaard, om uitgangs-, voortkwekings- en overig plantenmateriaal van de rassen, voort te (doen) brengen en/of te (doen) leveren alsmede anderszins verder te doen verhandelen, en zulks met de bevoegdheid om sublicentieovereenkomsten af te sluiten’. Hieruit kan niet worden afgeleid dat B3F het recht om op te treden als gemachtigde van de merkeigenaar in het kader van stakingsvorderingen heeft verleend aan EFC”.
Xxxxx had de eerste rechter in zijn tussenvonnis van 10 januari 2008 impliciet, doch zeker beslist dat:
- in zoverre de licentiehouder over een machtiging van de merkhouder beschikt, de licentiehouder wel degelijk een vordering kan instellen op grond van artikel 2.20.1 van het Beneluxverdrag van 25 februari 2005 inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), goedgekeurd bij wet van 22 maart 2006;
- in de licentieovereenkomst tussen EFC en de eiseres, en met name in artikel 3.6 van deze overeenkomst, EFC aan de eiseres de toestemming gaf om als gemachtigde van de merkhouder via een stakingsvordering op te treden tegen eventuele merkinbreuken, voor zover althans zou blijken dat de merkhouder aan EFC eveneens toestemming had verleend om op treden als gemachtigde van de merkhouder in het kader van een stakingsvordering tegen merkinbreuken.
Deze beslissingen zijn eindbeslissingen in de zin van artikel 19, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Tegen het tussenvonnis werd door geen van de partijen hoger beroep ingesteld.
In het bestreden arrest beslissen de appelrechters dat de eiseres als licentienemer geen stakingsvordering gesteund op de beweerde merkinbreuken kan instellen, zelfs niet ingeval zij hiertoe gemachtigd was door de merkhouder.
De appelrechters beslissen verder dat uit artikel 3.6 van de licentieovereenkomst afgesloten tussen EFC en de eiseres niet kan worden afgeleid dat EFC aan de eiseres een machtiging verleende om via een stakingsvordering op te treden tegen eventuele merkinbreuken.
Xxxxx doet het bestreden arrest opnieuw uitspraak over de beide hierboven genoemde geschilpunten waarover de eerste rechter, in zijn vonnis van 10 januari 2008 waartegen geen hoger beroep werd ingesteld, zijn rechtsmacht volledig had uitgeoefend en schendt het dan ook artikel 19, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Tweede middel
Geschonden wetsbepalingen
- de artikelen 11, 13, 16, 23, 27, 94 en 104 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227 van 1 september 1994);
- de artikelen 774 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;
- het algemeen rechtsbeginsel van de autonomie van de procespartijen in het burgerlijk geding (het beschikkingsbeginsel);
- het algemeen rechtsbeginsel houdende de eerbied voor het recht van verdediging.
Aangevochten beslissing
De appelrechters verwerpen de vordering van de eiseres die ertoe strekte te horen zeggen voor recht dat de verweerders door het te koop aanbieden en verkopen van appels van het ras Nicoter onder de beschermde merknaam Kanzi, een inbreuk plegen op de kwekersrechten waarvan Better3fruit houder is, de staking te horen bevelen van bovenvermelde inbreukmakende praktijken en de publicatie van het tussen te komen arrest te horen bevelen, op grond van de volgende motieven:
“1.
Het (hof van beroep) bepaalt de relevante feiten ter oplossing van het geschil als volgt.
In het Mededelingsblad van het Communautair Bureau voor plantenrassen van 15 juni 2001 werd de aanvraag door nv Xxxxxxx gepubliceerd voor het appelras Nicoter, gedaan op 27 april 2001.
Uit de stukken van (de eiseres en Better3fruit) blijkt niet wanneer er een erkenning als kweker werd toegestaan. Uit stuk 11 van het dossier van (de verweerders) kan misschien afgeleid worden dat de erkenning maar plaatsvond op 15 augustus 2005.
In het Mededelingsblad van 15 juni 2004 werd de wijziging betreffende de aanvrager, de vertegenwoordiger voor de procedure of de houder van een kwekersrecht gepubliceerd volgens welke vermelding het houderschap van het kwekersrecht van het appelras Nicoter per 20 april 2004 overging van Xxxxxxx naar Better3fruit.
Volgens de aanduidingen in dit Mededelingsblad bleef Xxxxxxx geregistreerd als kweker.
Om voormelde reden is niet duidelijk of het gaat om een wijziging van de aanvrager dan wel om de wijziging van identiteit van de houder van het reeds erkend kwekersrecht.
Volgens stuk 13 van het dossier van (de verweerders) ((de eiseres en Better3fruit) leggen geen stukken neer met betrekking tot het merkendepot) werd het merk Kanzi op 8 november 2001 gedeponeerd met als merkhouder Better3fruit.
Dit depot werd gedaan voor de klassen 16, verpakkingsmateriaal voor fruit, promotiemateriaal en brochures in verband met de marketing van fruit en voor klasse 31, verse vruchten en fruit.
Als licentiehouders werden vermeld: cvba EFC (9 februari 2005) en nv Greenstar Kanzi Europe (22 september 2006).
De kwekersrechten werden door Xxxxxxx (volgens eigen toelichting op 3 september 2002) ingebracht in Better3fruit.
Better3fruit heeft aan Xxxxxxx in 2003 (een nauwkeuriger tijdsomschrijving wordt door (de eiseres en Better3fruit) niet gegeven) een exclusieve licentie verleend op het kwekersrecht en op de merken.
Nv Greenstar Kanzi Europe (afgekort als GKE) werd op 5 mei 2004 opgericht.
(De eiseres) verkreeg ingevolge een sublicentie de exclusieve exploitatierechten van het kwekersrecht op Nicoter en op de merknaam Kanzi voor wat de fruitteelt betreft.
Betwist tussen partijen is de datum van deze overeenkomst.
De licentieovereenkomst afgesloten tussen Better3fruit en Nicolaï werd op 20 januari 2005 ontbonden.
Volgens factuur nr. 240255 van 24 december 2004 verkocht Xxxxxxx 7.000 tweejarige bomen aan (de eerste verweerder) van het ras “Kanzi-nicoter (cov)”.
Op 4 december 2007 werd door de gerechtsdeurwaarder vastgesteld dat op de markt van Hasselt (de tweede verweerder) appelen te koop aanbood onder de benaming Kanzi die afkomstig bleken te zijn van (de eerste verweerder). (…)
Krachtens artikel 104 van Verordening nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautair kwekersrecht is (de eiseres) wel gerechtigd om de stakingsvordering te stellen met betrekking tot de beweerde inbreuken op het kwekersrecht.
7.
Uit de stukken (onder meer de reclamebrochure) en de gegeven toelichtingen volgt dat de naam Kanzi uitsluitend (alleszins tot nu toe) bestemd is voor de aanduiding van de appel van één welbepaald ras, Xxxxxxx Xxxxx is dus de naam die is gegeven aan één welbepaalde appelsoort, afkomstig van bomen van het ras Nicoter, om hem te onderscheiden van andere appelrassen of variëteiten.
Het staat niet ter betwisting dat de appels in kwestie afkomstig zijn van Nicoterbomen die als enig appelboomras de Kanzi appelen voortbrengen.
Daarbij moet ook verwezen worden naar lid 3 van artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautair kwekersrecht met betrekking tot het oogstmateriaal.
8.
De ingeroepen schending van het kwekersrecht op Nicoter-appelbomen komt samengevat hierop neer dat (de eiseres) aan (de eerste verweerder) verwijt op onrechtmatige wijze Nicoter-bomen te hebben aangekocht en dus op onrechtmatige wijze Kanzi-appelen te hebben geteeld met de verdere afleiding dat het in de handel brengen van de oogst als Kanzi-appelen een inbreuk uitmaakt op de eerlijke handelspraktijken.
9.
Er is geen enkele aanduiding dat de factuur van Xxxxxxx van 24 december 2004 niet overeenstemt met de realiteit zowel wat het voorwerp van de koop-verkoop betreft als van het tijdstip van deze verkoop. De koop-verkoop van Xxxxxxx aan (de eerste verweerder) van 7.000 appelbomen, omschreven als Kanzi-Nicoter-bomen, einde 2004 is daardoor bewezen.
10.
Indien ervan moet worden uitgegaan dat in 2004 het kwekersrecht reeds werd erkend overeenkomstig de verordening 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 blijkt dat op het ogenblik dat de koop-verkoop van Xxxxxxx aan (eerste verweerder) plaats had Xxxxxxx de erkende kweker was en dat ingevolge de licentieovereenkomst “van 2003” (stuk nr. 4 van het dossier van (de eiseres en Better3fruit)) Better3fruit aan Xxxxxxx een - zelfs exclusief - recht had verleend tot kweken en verkopen van de Nicoter-bomen met gebruik van de daaraan verbonden merken. In artikel 1.2 van dit contract wordt verwezen voor deze merken naar een bijlage nr. 2 die niet gevoegd is aan de overgelegde kopie van het ontract maar er kan niet betwijfeld worden dat het om de merken Nicoter en Kanzi gaat waarvan trouwens wel sprake is in de voorafgaandelijke uiteenzetting van het contract en in artikel 6.4 van het contract.
Niet is bewezen dat einde 2004 dit recht ontnomen was aan Xxxxxxx. Integendeel zou volgens (de eiseres en Better3fruit) de overeenkomst maar ontbonden zijn op 20 januari 2005. Uit de brief van Better3fruit van die datum kan overigens afgeleid worden dat tot die datum de overeenkomst ook daadwerkelijk uitgevoerd werd, zij het dat Xxxxxxx naliet haar betalingsverbintenissen na te komen.
De overeenkomst van 13 april 2004, afgesloten tussen Xxxxxxx en (de eiseres) in oprichting (stuk nr. 6 dossier (eiseres en Better3fruit)) moet in het licht daarvan beoordeeld worden. Krachtens artikel 2 van dit contract zou Xxxxxxx aan (de eiseres) (ook genoemd de Masterlicentienemer Europe) een exclusieve licentie toekennen met betrekking tot zowel de kwekersrechten als de merken.
In artikel 10 van het contract zijn evenwel een aantal opschortende voorwaarden vermeld en uit niets blijkt dat deze overeenkomst ooit daadwerkelijk uitvoering heeft gekregen terwijl de inhoud van voormelde brief van 20 januari 2005 onverzoenbaar is met de inhoud van dit contract.
De overige contracten waarnaar (de eiseres en Better3fruit) verwijzen dateren alle van 2005 en zijn niet van aard te bepalen over welke rechten Nicolaï beschikte einde 2004 op het ogenblik van de voornoemde verkoop aan (de eerste verweerder).
11.
Op basis van hetgeen hiervoor werd uiteen gezet besluit dit (hof van beroep) dat eind 2004 Xxxxxxx ingevolge licentieovereenkomst afgesloten met Better3fruit gerechtigd was om de Kanzi-Nicoter-bomen aan (de eerste verweerder) te verkopen met daaraan gekoppeld het recht voor (de eerste verweerder) om de van die aangekochte bomen geoogste appelen in de handel te brengen als Kanzi-appelen.
12.
In deze koop-verkoop heeft (de eerste verweerder) zich niet verbonden tot naleving van bepaalde voorschriften met betrekking tot de teelt van Kanzi-appelen en de verkoop van de oogst.
13.
In de licentieovereenkomst betreffende kwekersrechten en merken die Better3fruit en Xxxxxxx xxxxxxxx was nochtans in artikel 6 bedongen dat Xxxxxxx “geen enkel licentieproduct zou overdragen of verkopen indien de betrokken tegenpartij niet voorafgaandelijk schriftelijk de teeltlicentie onder bijlage 6 onderschrijft (in geval van tegenpartij/teler) of de vermarketinglicentie vermeld onder bijlage 7 onderschrijft (in geval van tegenpartij/handelspartner)”.
14.
Door de 7.000 Nicoter-bomen te verkopen aan (de eerste verweerder) zonder (de eerste verweerder) de voornoemde licentie te laten onderschrijven heeft Xxxxxxx een inbreuk begaan op haar contractuele verbintenissen.
15.
Het is niet bewezen dat (de eerste verweerder) op de hoogte was van het bestaan en inhoud van deze contractuele verplichtingen in hoofde van Nicolaï.
16.
Het is ook niet aangetoond dat het bestaan van de kwekersrechtelijke bescherming van de Kanzi-Nicoter-appelaars (die volgens partijen zou blijken uit de toevoeging cov die voorkomt op de factuur) inhoudt dat de landbouwer-fruitteler moet weten dat hij de appelaars in kwestie maar kan aankopen mits onderschrijving van bepaalde verbintenissen en dat hij zich schuldig maakt aan een inbreuk op de bescherming van het kwekersrecht indien hij dit niet doet.
Het laatste lid van artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautair kwekersrecht bepaalt dat de houder aan zijn
toestemming voorwaarden en beperkingen kan verbinden. Het behoorde niet aan (de eerste verweerder) te informeren of van deze mogelijkheid gebruik was gemaakt.
17.
Aldus ontbreekt het bewijs dat (de eerste verweerder) wist of behoorde te weten dat hij de appelaars met miskenning van de hoger genoemde contractuele verplichtingen in hoofde van zijn medecontractant Xxxxxxx aankocht.
Door de aankoop van de appelaars van het Nicoterras van degene die rechtmatig als kweker de appelaars mocht verkopen mag (de eerste verweerder) de appelen als Kanzi- appelen in de handel brengen en mocht (de tweede verweerder) de appelen ook als Kanzi-appelen verkopen.
De vorderingen van (de eiseres) zijn om die redenen ongegrond. 18.
Het is dan ook overbodig te onderzoeken of voor de verkoop einde 2004 van appelaars aan (de eerste verweerder) het kwekersrecht reeds erkend was zodat ook niet moet onderzocht worden wat de gevolgen zijn die met betrekking tot de stakingsvordering moeten afgeleid worden uit artikel 95 van de Verordening”.
Grieven
Eerste onderdeel
Tussen partijen was niet betwist dat Better3fruit eind 2004 houder was van het communautair kwekersrecht en verder dat Better3fruit aan de nv Xxxxx Xxxxxxx een exclusieve licentie had verleend op voormelde kwekersrechten (syntheseberoepsbesluiten van de eiseres ingediend ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 27 februari 2008, blz. 3-4, nrs. 4-5; conclusie in hoger beroep van de verweerders met datum 21 februari 2008, blz. 10-11, nrs. 37-39). De beiden partijen steunden verder hun middelen op dit niet betwiste feit dat Better3fruit eind 2004 wel degelijk houder was van het communautair kwekersrecht.
Door te beslissen dat het niet duidelijk is of Better3fruit eind 2004 houder was van het communautair kwekersrecht, voeren de appelrechters een betwisting aan die door partijen was uitgesloten en schenden zij het algemeen rechtsbeginsel betreffende de autonomie van de procespartijen in het burgerlijk geding, zoals tevens vervat in artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Door verder na te laten partijen uit te nodigen om hun standpunt uiteen te zetten omtrent het ambtshalve aangevoerde middel dat het niet duidelijk is of Better3fruit eind 2004 houder was van het communautair kwekersrecht, schenden de appelrechters artikel 774, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek alsook het algemeen rechtsbeginsel houdende de eerbied voor het recht van verdediging.
Tweede onderdeel
Overeenkomstig artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht komt de aanspraak op een communautair kwekersrecht toe aan de persoon die het ras heeft gekweekt of ontdekt en ontwikkeld, dit is de “kweker”. Dit communautair kwekersrecht kan worden overgedragen aan een of meer rechtsopvolgers (artikel 23 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94).
Artikel 13 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94 bepaalt dat een communautair kwekersrecht als rechtsgevolg heeft dat de houder ervan bevoegd is om de in het tweede lid van deze bepaling genoemde handelingen te verrichten. Zo is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermde ras: a) voortbrengen of vermenigvuldigen, b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering, c) te koop aanbieden, d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen, e) uitvoeren uit de Gemeenschap, f) invoeren in de Gemeenschap, g) opslaan voor een van de hierboven onder a) tot en met f) genoemde doeleinden.
Artikel 13, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2100/94 bepaalt nog dat de houder aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen kan verbinden.
Artikel 13, derde lid, van deze Verordening bepaalt dat voormeld tweede lid van artikel 13 voor oogstmateriaal slechts van toepassing is indien dit werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen.
Voormelde rechten komen enkel toe aan de houder van het communautair kwekersrecht en niet aan de kweker die zijn kwekersrecht heeft overgedragen.
Tussen partijen was niet betwist dat Xxxxxxx op 3 september 2002 de kwekersrechten heeft ingebracht in Better3fruit en dat derhalve Better3fruit eind 2004 houder was van het communautair kwekersrecht Nicoter. Evenmin was betwist dat Better3fruit in 2003 aan Xxxxxxx een exclusieve licentie had verleend op voormelde kwekersrechten (syntheseberoepsbesluiten van eiseres ingediend ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 27 februari 2008, blz. 3-4, nrs. 4-5; conclusie in hoger beroep van de verweerders met datum 21 februari 2008, blz. 10-11, nrs. 36-39).
Derhalve bestond er tussen partijen geen betwisting over het feit dat Xxxxxxx enkel rechten kon putten uit de met de houder van het communautair kwekersrecht, Better3fruit, afgesloten licentieovereenkomst en niet over enige zelfstandige rechten ‘als kweker’ beschikte.
Door te beslissen dat Xxxxxxx ‘als kweker’ rechtmatig de appelaars mocht verkopen, voeren de appelrechters een betwisting aan die door partijen was uitgesloten en schenden zij het algemeen rechtsbeginsel betreffende de autonomie van de procespartijen in het burgerlijk geding, zoals vervat in artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Door verder te beslissen dat Xxxxxxx ‘als kweker’ rechtmatig de appelaars mocht verkopen, zonder partijen uit te nodigen om hun standpunt uiteen te zetten omtrent dit ambtshalve aangevoerde middel, schenden de appelrechters artikel 774, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek alsook het algemeen rechtsbeginsel houdende de eerbied voor het recht van verdediging.
Door tenslotte te beslissen dat Xxxxxxx ‘als kweker’ rechtmatig de appelaars mocht verkopen en dat het derhalve irrelevant is of voor de verkoop eind 2004 van appelaars aan eerste verweerder het kwekersrecht reeds erkend was, schenden de appelrechters eveneens de artikelen 11, 13 en 23 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, nu op grond van voormeld artikel 13 van de verordening enkel de houder van het communautair kwekersrecht bevoegd is om de in het tweede lid van deze bepaling genoemde handelingen te verrichten en nu uit de genoemde artikelen 11, 13 en 23 van de verordening voortvloeit dat de kweker die het communautaire kwekersrecht waarvan hij aanvankelijk houder was heeft overgedragen niet meer bevoegd is om de in het tweede lid van artikel 13 van de verordening genoemde handelingen te verrichten.
Derde onderdeel
Overeenkomstig artikel 11 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht komt de aanspraak op een communautair kwekersrecht toe aan de persoon die het ras heeft gekweekt of ontdekt en ontwikkeld, dit is de “kweker”. Dit communautair kwekersrecht kan worden overgedragen aan een of meer rechtsopvolgers (artikel 23 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94).
Artikel 13 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94 bepaalt dat een communautair kwekersrecht als rechtsgevolg heeft dat de houder ervan bevoegd is om de in het tweede lid van deze bepaling genoemde handelingen te verrichten. Zo is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermende ras: a) voortbrengen of vermenigvuldigen, b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering, c) te koop aanbieden, d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen, e) uitvoeren uit de Gemeenschap, f) invoeren in de Gemeenschap, g) opslaan voor een van de hierboven onder a) tot en met f) genoemde doeleinden.
Artikel 13, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2100/94 bepaalt nog dat de houder aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen kan verbinden.
Artikel 13, derde lid, van deze Verordening bepaalt dat voormeld tweede lid van artikel 13 voor oogstmateriaal slechts van toepassing is indien dit werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen.
Artikel 16 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94 bepaalt nog dat het communautaire kwekersrecht zich niet uitstrekt tot handelingen met betrekking tot
materiaal van het beschermde ras dat ergens in de gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, of met betrekking tot materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen.
Overeenkomstig artikel 27 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94 kunnen communautaire kwekersrechten geheel of gedeeltelijk het onderwerp zijn van contractuele licenties. Een licentie kan al dan niet exclusief zijn. De houder kan de uit het communautaire kwekersrechten voortvloeiende rechten inroepen tegen een licentiehouder die zich niet houdt aan een van de overeenkomstig lid 1 aan de licentie verbonden beperkingen.
Overeenkomstig artikel 94 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94 kan eenieder die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, met betrekking tot een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, een van die in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen verricht, door de houder in rechte worden aangesproken met het oog op de beëindiging van de inbreuk. De vorderingen wegens inbreuk kunnen door de houder worden ingesteld of door een exploitatiegerechtigde persoon (artikel 104 van voormelde Verordening (EG) nr. 2100/94).
Uit bovenvermelde bepalingen volgt dat de houder van het communautair kwekersrecht als enige bevoegd is om componenten of oogstmateriaal van het beschermde ras voort te brengen of te vermenigvuldigen, te conditioneren ten behoeve van de vermeerdering, te koop aan te bieden, te verkopen of op andere wijze in de handel te brengen, of op te slaan voor een van de hierboven genoemde doeleinden (artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 2100/94).
Aan de bescherming ingevolge het communautaire kwekersrecht komt echter een einde zodra het materiaal van het beschermde ras, of het materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen, ergens in de gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan (artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 2100/94). Voor de toepassing van deze bepaling is vereist dat het materiaal door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan.
De licentiehouder is ingevolge de licentieovereenkomst gerechtigd om de handelingen bepaald in artikel 13, tweede lid, van voormelde verordening te stellen die in principe slechts door de houder van het kwekersrecht kunnen worden gesteld. Gezien de houder van het kwekersrecht voorwaarden en beperkingen aan zijn toestemming kan verbinden (artikel 13, tweede lid, van voormelde verordening), kan deze eveneens beperkingen aan de licentie verbinden (artikel 27, eerste en tweede lid, van de verordening).
Indien de licentiehouder materiaal afstaat zonder zich te houden aan de beperkingen die aan de licentie verbonden zijn, dan is dit materiaal afgestaan zonder de toestemming van de houder van het kwekersrecht en herneemt de houder van het kwekersrecht al zijn rechten met betrekking tot dit materiaal (de artikelen 13, 16 en 27 van voormelde verordening).
Dit betekent dat de houder van het kwekersrecht zijn rechten niet enkel kan inroepen tegen de licentiehouder die zich niet houdt aan de aan de licentie verbonden beperkingen, maar dat de houder eveneens kan opkomen tegen de derde aan wie de licentiehouder zonder toestemming van de houder van het kwekersrecht het materiaal heeft afgestaan en die op zijn beurt handelingen stelt als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van voormelde verordening. Het is hierbij zonder belang of de derde al dan niet te goeder trouw was en al dan niet op de hoogte was van de beperkingen die aan de licentiehouder waren opgelegd.
Tussen partijen was niet betwist dat Better3fruit eind 2004 houder was van het communautair kwekersrecht Nicoter (syntheseberoepsbesluiten van eiseres ingediend ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 27 februari 2008, blz. 3-4, nrs. 4-5; conclusie in hoger beroep van verweerders met datum 21 februari 2008, blz. 10-11, nrs. 37-39). De appelrechters stellen vast dat eind 2004 Xxxxxxx ingevolge de licentieovereenkomst afgesloten met Better3fruit gerechtigd was om de bomen van het ras Nicoter aan de eerste verweerder te verkopen met daaraan gekoppeld het recht voor de eerste verweerder om de van die aangekochte bomen geoogste appelen in de handel te brengen als Kanzi-appelen. De appelrechters stellen evenwel vast dat in de licentieovereenkomst tussen Better3fruit en Nicolaï voorwaarden verbonden waren aan de verkoop van de bomen van het ras Nicoter en dat de licentiehouder Xxxxxxx zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden bij de verkoop van de bomen aan de eerste verweerder, zodat Xxxxxxx door de verkoop van de bomen aan de eerste verweerder een inbreuk heeft begaan op haar contractuele verbintenissen ten aanzien van de houder van het communautair kwekersrecht, Better3fruit.
Derhalve blijkt uit de vaststellingen van het bestreden arrest dat de bomen van het ras Nicoter niet met de toestemming van de houder van het communautair kwekersrecht zijn afgestaan, zodat de handelingen die de verweerders zonder de toestemming van de houder van het communautair kwekersrecht stelden, een inbreuk uitmaken op de rechten van de houder van het communautair kwekersrecht en deze laatste, evenals de eiseres, derhalve de verweerders kon aanspreken op grond van de artikelen 94 en 104 van Verordening (EG) nr. 2100/94.
Het enkele feit dat de eerste verweerder niet op de hoogte was en evenmin moest zijn van de contractuele verplichtingen in hoofde van Xxxxxxx doet aan het voorgaande geen afbreuk.
Door te beslissen dat de verweerders geen inbreuk begingen op de rechten van de houder van het communautair kwekersrecht en de eerste verweerder de appelen als Kanzi- appelen in de handel mocht brengen en de tweede verweerder de appelen als Kanzi- appelen mocht verkopen, op grond dat Xxxxxxx als licentiehouder weliswaar slechts onder voorwaarden gerechtigd was om de appelaars te verkopen, maar dat de verweerders niet op de hoogte waren van deze voorwaarden en van hen evenmin verwacht moest worden dat zij op de hoogte waren van deze voorwaarden die door de houder van het communautair kwekersrecht aan de licentiehouder waren opgelegd, schenden de
appelrechters de artikelen 11, 13, 16, 23, 27, 94 en 104 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht.
Door verder te beslissen dat het irrelevant is of voor de verkoop eind 2004 van appelaars eind 2004 aan de eerste verweerder het kwekersrecht reeds erkend was, schenden de appelrechters eveneens de artikelen 11, 13, 16, 23, 27, 94 en 104 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht. Om de hierboven vermelde redenen kon immers Better3fruit, in zoverre zij eind 2004 inderdaad houder was van het communautair kwekersrecht haar rechten ten aanzien van de verweerders uitoefenen en de staking van de inbreuk eisen. Ditzelfde recht kwam ingevolge artikel 104 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 ook aan de eiseres toe.
IV. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
1. Anders dan het middel aanvoert, beslist de eerste rechter in het tussenvonnis van 10 januari 2008 niet dat in de licentieovereenkomst tussen EFC en de eiseres, de eerste aan de tweede de toestemming gaf als gemachtigde van de merkhouder via een stakingsvordering op te treden tegen eventuele merkinbreuken, maar beslist hij het debat te heropenen om de eiseres toe te laten een stuk neer te leggen dat hij noodzakelijk acht om de toelaatbaarheid van de stakingsvordering op grond van de vermeende merkrechtelijke inbreuk te beoordelen.
Het middel mist derhalve feitelijke grondslag.
Tweede middel Eerste onderdeel
2. De appelrechters beslissen dat de eerste verweerder de appelen als Kanzi- appelen in de handel mocht brengen en dat de tweede verweerder ze dienvolgens mocht verkopen.
Anders dan het onderdeel aanvoert, laten de appelrechters die beslissing niet steunen op het oordeel dat het niet duidelijk is of Better3fruit eind 2004 houder
was van het communautair kwekersrecht, maar op het oordeel dat de eerste verweerder de appelaanplant had aangekocht bij Xxxxxxx die een exclusieve licentie had gekregen, zonder op de hoogte te zijn of te moeten zijn van contractuele verplichtingen waartoe Xxxxxxx zich tegenover de licentiegever had verbonden.
Het onderdeel berust op een onjuiste lezing van de bestreden beslissing en mist derhalve feitelijke grondslag.
Tweede onderdeel
3. Het onderdeel gaat ervan uit dat de appelrechters hun beslissing dat Xxxxxxx appelaars mocht verkopen aan eerste verweerder steunen op de zelfstandige rechten van Xxxxxxx ‘als kweker’ en niet op de rechten die Xxxxxxx xxxxx uit de met de houder van het communautaire kwekersrecht, Better3fruit, afgesloten licentieovereenkomst.
Het arrest baseert zijn beslissing op de grond dat Better3Fruit aan Xxxxxxx een exclusief recht had verleend tot het kweken en verkopen en dat niet bewezen is dat dit recht eind 2004 aan Xxxxxxx was ontnomen.
Het onderdeel berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist feitelijke grondslag.
Derde onderdeel
4. Anders dat het onderdeel aanvoert, oordelen de appelrechters niet dat het “irrelevant” is of voor de verkoop eind 2004 van de appelaars aan de eerste verweerder het kwekersrecht reeds erkend was, maar oordelen zij dat het “overbodig” is te onderzoeken of voor de voormelde verkoop het kwekersrecht reeds erkend was nu zij op andere gronden beslissen dat de vordering van de eiseres ongegrond is “indien ervan moet worden (uit)gegaan dat in 2004 het kwekersrecht reeds was erkend(...)”.
Het onderdeel berust in zoverre op een onjuiste lezing van de bestreden beslissing en mist derhalve feitelijke grondslag.
5. Het onderdeel komt verder op tegen de beslissing van de appelrechters dat
H. , de eerste verweerder, de appelen als Kanzi-appelen in de handel mocht brengen en dat J.G. , de tweede verweerder, de appelen als Kanzi-appelen mocht verkopen, op grond dat Xxxxxxx als licentiehouder weliswaar slechts onder voorbehoud gerechtigd was om de appelaars te verkopen, maar dat de eerste verweerder niet op de hoogte was van deze voorwaarden en van hem evenmin verwacht moest worden dat hij op de hoogte was van deze voorwaarden die door de houder van het communautaire kwekersrecht aan de licentiehouder waren opgelegd.
6. Overeenkomstig artikel 94.1.a) van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004 (hierna: Verordening (EG) nr. 2100/94) kan eenieder die zonder daartoe gerechtigd te zijn, met betrekking tot een ras waarvoor een communautair kwekersrecht is verleend, een van de in artikel 13, lid 2, genoemde handelingen verricht, door de houder in rechte worden aangesproken met het oog op de beëindiging van de inbreuk en/of de betaling van een passende vergoeding.
7. Krachtens artikel 104.1 van dezelfde verordening kunnen vorderingen wegens inbreuk door de houder worden ingesteld en kan een tot exploitatie gerechtigde persoon een dergelijke vordering wegens inbreuk instellen, tenzij dit uitdrukkelijk uitgesloten is bij overeenkomst met de houder in het geval van een exclusieve licentie dan wel door het Bureau, krachtens het bepaalde in artikel 29 of 100.1.
8. Artikel 13 van dezelfde verordening bepaalt:
“1. Een communautair kwekersrecht heeft als rechtsgevolg dat de houder of houders ervan, hierna ‘de houder’ genoemd, bevoegd is, respectievelijk zijn, om de in lid 2 genoemde handelingen te verrichten.
2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 16, is de toestemming van de houder vereist voor de volgende handelingen met betrekking tot componenten, of oogstmateriaal van het beschermde ras, welke componenten of oogstmateriaal hierna alle ‘materiaal’ worden genoemd:
a) voortbrengen of vermenigvuldigen (vermeerdering),
b) het conditioneren ten behoeve van de vermeerdering,
c) te koop aanbieden,
d) verkopen of op andere wijze in de handel brengen,
e) uitvoeren uit de Gemeenschap,
f) invoeren in de Gemeenschap,
g) opslaan voor een van de hierboven onder a) tot en met f) genoemde doeleinden. De houder kan aan zijn toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.
3. Lid 2 is voor oogstmateriaal slechts van toepassing indien dit werd verkregen door het ongeoorloofde gebruik van componenten van het beschermde ras, tenzij de houder een redelijke mogelijkheid gehad heeft om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen (…)”.
9. Krachtens artikel 16 van dezelfde verordening, strekt het communautaire kwekersrecht zich in regel niet uit tot handelingen met betrekking tot materiaal van het beschermde ras of van een ras dat onder de bepalingen van artikel 13, lid 5, valt, dat ergens in de Gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, of met betrekking tot materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen.
10. Krachtens artikel 27.1. van dezelfde verordening kunnen communautaire kwekersrechten geheel of gedeeltelijk het onderwerp zijn van contractuele licenties en kan een licentie al dan niet exclusief zijn.
Overeenkomstig artikel 27.2. kan de houder de uit het communautaire kwekersrecht voortvloeiende rechten inroepen tegen een licentiehouder die zich niet houdt aan een van de overeenkomstig lid 1 aan de licentie verbonden beperkingen.
11. Uit de niet betwiste vaststellingen van het bestreden arrest blijkt dat:
- de vordering tot vaststelling van een inbreuk, bedoeld in artikel 94 juncto 104 van de Verordening (EG) nr. 2100/94, ingesteld is tegen H. , de eerste verweerder, die zonder enig voorbehoud materiaal heeft aangekocht van een licentiehouder en tegen Goossens, de tweede verweerder, die vervolgens het materiaal op de markt heeft aangeboden;
- in de licentie tussen de houder van het communautaire kwekersrecht en de licentiehouder evenwel bedongen werd dat de overdracht of verkoop van elk
licentieproduct onderworpen is aan de voorwaarde dat de betrokken tegenpartij schriftelijk een teeltlicentie of naargelang een vermarketinglicentie onderschrijft.
12. Het onderdeel gaat er van uit, onder verwijzing naar de artikelen 13, 16 en 27 van de Verordening (EG) nr. 2100/94, dat indien de licentiehouder materiaal afstaat zonder zich te houden aan de beperkingen die aan de licentie verbonden zijn, dit materiaal is afgestaan zonder de toestemming van de houder van het kwekersrecht en dat deze aldus al zijn rechten met betrekking tot dit materiaal herneemt.
13. Uit de arresten van het Hof van Justitie in de zaak C-16/03 van 30 november 2004 (Peak Holding) en in de zaak C-59/08 van 23 april 2009 (Copad), in het kader van artikel 7 van de Richtlijn van de Raad nr. 89/104/EEG van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten, blijkt dat een merkhouder zich - nadat de waren met zijn toestemming in de handel zijn gebracht -, ingevolge de uitputting van zijn recht, slechts in bepaalde omstandigheden kan verzetten tegen de verhandeling ervan door een derde ook al blijkt dat de licentiehouder van het merk bij de verhandeling met deze derde handelde in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst tussen de merkhouder en de licentiehouder.
Het is niet uit te sluiten dat artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 op analoge wijze moet worden uitgelegd.
14. Anderzijds blijkt uit de eerste overweging van de consideransen van de Verordening (EG) nr. 2100/94 dat plantenrassen specifieke problemen met zich meebrengen ten aanzien van de eventueel toepasselijke regeling betreffende industriële eigendom. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat in artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 2100/94, de afwijking van het communautaire kwekersrecht uitdrukkelijk geregeld werd om de rechtmatige belangen van de kweker en de landbouwer te beschermen. Het Hof van Justitie herinnert er daarbij aan dat de bepalingen van voormeld artikel 14, die zijn vastgesteld in het algemeen belang van de vrijwaring van de landbouwproductie, een uitzondering vormen op de regel van artikel 13, lid 2, van dezelfde Verordening (Hof van Justitie, 10 april 2003, Schulin, zaak X-000/00, xx 47; Hof van Justitie, 14 oktober
2004, Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft GmbH t. Xxxxxxxxxx, zaak C- 336/02, ro 37).
Een en ander zou er kunnen op wijzen dat de uitputting van de rechtsgevolgen van de communautaire bescherming voor kweekproducten zoals bepaald in artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 eerder strikt moet worden uitgelegd in die zin dat er geen uitputting van recht is wanneer de houder aan de afstand van zijn rechten voorwaarden heeft verbonden en deze voorwaarden niet werden geëerbiedigd bij de verdere verhandeling van het materiaal.
15. Aldus rijst de vraag of voornoemde handelingen gesteld door de verweerders inbreuken zijn op artikel 13.2. van de voormelde verordening waartegen de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon, overeenkomstig artikel 94 juncto artikel 104 van deze verordening een vordering kan instellen. In voorkomend geval rijst tevens de vraag of het bij de beoordeling van de inbreuk van belang is dat de verweerders op de hoogte waren of hadden moeten zijn van de voornoemde beperkingen in de licentieovereenkomst.
16. Die vragen kunnen slechts worden opgelost door uitlegging van de hiervoor aangehaalde artikelen van Verordening (EG) nr. 2100/94.
17. Het Hof dient aldus, alvorens uitspraak te doen, overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de in het dictum van dit arrest geformuleerde prejudiciële vragen te stellen met het oog op de uitlegging van bovengenoemde artikelen.
Dictum
Het Hof,
Houdt iedere nadere uitspraak aan tot het Hof van Justitie van de Europese Unie zal hebben geantwoord op de volgende prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 94 van de Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd door Verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, in samenhang gelezen met de artikelen 11.1., 13.1. tot en met 13.3., 16, 27 en 104 van voornoemde Verordening (EG) nr. 2100/94, aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie
gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?
2. Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit eerste voorzitter Xxxxxxxx Xxxxxxx, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Xxxxxx Xxxx, en de raadsheren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxx, en in openbare terechtzitting van 25 februari 2010 uitgesproken door eerste voorzitter Xxxxxxxx Xxxxxxx, in aanwezigheid van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx, met bijstand van griffier Xxxxx Xxxxxxxx.
J. Pafenols X. Xxxxxx X. Xxxxxxxxx
X. Xxxxx X. Xxxx X. Xxxxxxx