VOORONTWERP - ONTWERPNOTA
VOORONTWERP - ONTWERPNOTA
Verbetering Regionale keringen, deelgebied midden
Projectnummer | 31-15281 | ||
Projectomschrijving | Verbetering Regionale keringen, Deelgebied Midden | ||
Opdrachtgever | Waterschap Brabantse Delta | ||
Contract-/besteknummer | 16.ZK14004 | ||
Documentnummer | RKDM-ONT-00051 | ||
Versienummer | 4.0 | Versiedatum | 14-01-2019 |
RKDM-ONT-00051
Naam en paraaf | ||
Opsteller | Gecontroleerd | Vrijgegeven |
Xxxxxxx Xxxxxxx | Xxxxxxx Xxxxx | Xxxx Xxxxx |
Xxxxx xx Xxxxx | ||
Acceptatie document opdrachtgever | Naam en paraaf |
Opdrachtgever | |
AC- Geaccepteerd ACC- Geaccepteerd met commentaar NAC- Niet geaccepteerd NB- Niet beoordeeld, ter informatie Datum |
Documenthistorie
Versienummer | Versiedatum | Omschrijving |
0.1 | 29 mei 2018 | 1e versie: dummy tbv deel ontwerpleiders |
0.2 | 12 juni 2018 | 2e versie: t.b.v. projectteam ontwerp |
0.3 | 18 juni 2018 | 3e versie tbv projectteam ontwerp |
0.4 | 21 juni 2018 | 4e versie tbv projectteam ontwerp |
0.5 | 25 juni 2018 | Stukken toegevoegd |
0.6 | 26 juni 2018 | Stukken aangepast |
1.0 | 6 juli 2018 | Definitieve stukken toegevoegd |
2.0 | 24 augustus 2018 | Opmerkingen OG verwerkt n.a.v. review 1 |
3.0 | 14 september 2018 | Opmerkingen OG verwerkt n.a.v. review 2 |
4.0 | 14 januari 2019 | Opmerkingen nav zienswijzen verwerkt |
Distributielijst
Kopie | Functie | Naam |
1 | Waterschap | Brabantse Delta (WSBD) |
2 | Boskalis | Projectteam (via Sharepoint) |
RKDM-ONT-00051
Inhoud
INLEIDING 5
1.1. Aanleiding 5
1.2. Scope 5
1.3. Leeswijzer 8
WERKWIJZE 9
2.1. Integrale veiligheid 11
2.2. Duurzaamheid en Life cycle costs (LCC) 13
2.3. Systeem- en functionele analyse 15
CONDITIONERING 16
3.1. Omgeving 16
3.2. Flora & Fauna 17
3.3. Archeologie / cultuurhistorie 18
3.4. NGE 21
3.5. K&L 22
3.6. Bodemkundig onderzoek 25
3.7. Vergunningen en procedures 26
ONTWERPBESCHRIJVING 29
4.1. Hydrologie 29
4.1.1. Bepaling pompcapaciteiten 29
4.1.2. Opstuwing tijdelijke en definitieve situatie 30
4.1.3. Aanzanding maalkommen 31
4.1.4. Afwatering percelen en verhard oppervlak 32
4.2. Beeldkwaliteit 34
4.3. Nautische inpassing 37
4.4. Verkeerskundige inpassing 39
4.5. Civiele constructies (object 1.01) 40
4.5.1. Gemaal en kering Laaksche Vaart (deelobject 1.01.01) 40
4.5.2. Gemaal en kering Leursche Haven (deelobject 1.01.02) 42
4.5.3. Drijflaagschot 45
4.6. Technische installaties (object 1.02) 46
4.6.1. TI Xxxxxxxx Xxxxx (0.00.00) xx XX Xxxxxxxx Xxxxx (1.02.02) 46
4.7. Oeverconstructies en bodembescherming (object 1.03) 48
4.8. Bedieningsgebouwen (object 1.04) 50
4.8.1. Bedieningsgebouw Laaksche Vaart (deelobject 1.04.01). 50
4.8.2. Bedieningsgebouw Leursche Haven (deelobject 1.04.02) 54
4.9. Dijkconstructies (object 1.05) 57
4.9.1. Dijkvak 1 58
4.9.2. Dijkvak 2 64
4.9.3. Dijkvak 3 69
4.9.4. Dijkvak 4 75
4.9.5. Dijkvak 5 80
4.9.6. Dijkvak 6 85
4.10. Verhardingen (object 1.06) 88
4.10.1. Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxx (0.00.00) & Xxxxxxxx Xxxxx (1.06.03) 89
4.10.2. Opstelplaats Laaksche Vaart (1.06.02) & opstelplaats Xxxxxxxx Xxxxx 00
4.11. Natuurontwikkeling en redoute (object 1.07) 94
4.12. Tijdelijke voorzieningen 99
4.12.1. Bouwkuip Laaksche Vaart (deelobject 2.01) 99
4.12.2. Bouwkuip Leursche Haven (deelobject 2.02) 102
4.13. Faalkansanlyse 104
UITVOERING 106
Inleiding
De ontwerpnota is een overkoepelend document en koppelt verscheidene onderliggende documenten, zoals ontwerprapporten, berekeningsrapporten en tekeningen. De ontwerpnota zelf fungeert als een leeswijzer waarin verwijzingen worden gemaakt naar de onderliggende documenten ten aanzien van de gestelde producteisen. Deze ontwerpnota heeft tevens het doel om documenten zo veel mogelijk gebundeld aan te leveren aan Waterschap Brabantse Delta, zodat de integraliteit gewaarborgd blijft. De ontwerpnota bevat per hoofdobject een ontwerprapport.
1.1. Aanleiding
Waterschap Brabantse Delta werkt de komende jaren aan de verbetering van de dijken langs de Mark, Vliet, Dintel, Oude Maasje, Roode Vaart, Capelsche Haven, de Donge en Amertak. De dijken langs deze vaarten worden aangepakt om West-Brabant te beschermen tijdens momenten van hoog water. Het project wat in deze ontwerpnota aanbod komt is bekend onder de naam: ‘Verbetering Regionale Keringen, deelgebied Midden’. Als onderdeel van dit project wil waterschap Brabantse Delta de waterveiligheid in Etten-Leur verbeteren. Het betreft de bescherming tegen overstroming van het achterland wanneer er sprake is van hoog water op de Laaksche Vaart, Leursche Haven, Kibbelvaart en een gedeelte van de Mark. De Mark en deze vaarten zijn voorzien van regionale waterkeringen (kades) welke het achterland beschermen tegen hoog binnenwater.
Bij de toetsing van kades in 2013 is gebleken dat deze op grote delen niet hoog genoeg zijn en derhalve afgekeurd zijn op hoogte. In 2016 zijn de afgekeurde dijken nader onderzocht en is vastgesteld welke kaden dienen te worden verbeterd. Om niet alle kades langs beide vaarten te hoeven verbeteren is ervoor gekozen om de Laaksche Vaart en de Leursche Haven te voorzien van een afsluitmiddel in de vorm van een keersluis zo dicht mogelijk bij De Mark. Hierdoor worden de te verbeteren kaden beperkt tot hoofdzakelijk alleen langs de Mark. Om het stroomgebied van de Laaksche Vaart en de Leursche Haven te kunnen blijven ontwateren worden de keersluizen gecombineerd met een gemaal.
1.2. Scope
Het project voorziet de realisatie van twee keringen, elk bestaande uit een keersluis en een gemaal, en het aanleggen van verharde wegen in het buitengebied van de gemeente Etten-Leur. De keringen worden aangelegd in de monding van de Laaksche Vaart en de monding van de Leursche Haven, nabij de Mark. Het doel van de keringen is het waarborgen van de waterveiligheid in Etten-Leur bij hoog water op de Mark.
De bestaande kade tussen de Laaksche Vaart en de Leursche Haven, gelegen op terrein van Staatsbosbeheer, wordt in het project tevens versterkt om de waterveiligheid te garanderen. Deze versterking vindt plaats binnen de ruimte die in het vigerende bestemmingsplan voor de waterkering is vastgelegd.
De bestaande Opperweg en Veerweg worden voorzien van verharding. Ook wordt een nieuwe weg aangelegd. Dit om de sluizen en gemalen bereikbaar te maken voor beheer en onderhoud.
De projectlocatie is weergegeven in Figuur 1-1. De locaties waar de sluizen en gemalen worden gerealiseerd zijn omcirkeld. In Figuur 1-1 zijn de wegen niet weergegeven. Deze zijn opgenomen in Figuur 1-2 en Figuur 1-3.
Figuur 1-1: Projectlocatie
Figuur 1-2: Wegen, kant Laaksche Vaart (Opperweg)
Figuur 1-3: Wegen, kant Leursche Haven (Veerweg)
1.3. Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de gehanteerde werkwijze gedurende het ontwerpproces toegelicht.
In hoofdstuk 3 worden zaken behandeld omtrent de conditionering, deze zijn: omgeving, flora & fauna, archeologie, NGE, K&L, bodemkundig onderzoek en vergunningen en procedures.
Hoofdstuk 4 bevat de ontwerpbeschrijvingen van alle onderdelen en objecten. Voor elk onderdeel is er een scopebeschrijving, gevolgd door de uitgangspunten en ontwerpafwegingen, inclusief duurzaamheid, LCC, Integrale Veiligheid en raakvlakken. Per fase wordt veiligheid specifiek beschouwd in het ontwerp. Op deze manier wordt tevens invulling gegeven aan het Integraal Veiligheids-dossier.
Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de bouwmethode. Door in een vroeg stadium rekening te houden met de uitvoering wordt er een optimaal ontwerp gevormd, waarbij de kans op herontwerp als gevolg van uitvoeringskeuzes verkleind wordt.
Werkwijze
De werkwijze die Boskalis hanteert gedurende het ontwerpproces is vastgelegd in het DMP ontwerpproces [RKDM-DMP-00040]. Dit plan beschrijft het ontwerpproces dat op onderhavig project wordt gevolgd en hoe de samenhang tussen de verschillende onderdelen en fases binnen het project zijn. De processen, zoals beschreven in dit document, sluiten aan bij het projectmanagementsysteem ‘Way of Working’ (WoW) van Boskalis Nederland.
Daarnaast wordt Systems engineering toegepast om vanuit de levenscyclusbeschouwing van een systeem, de eisen aan het systeem ten behoeve van gebruik, onderhoud en omgeving te verwerken als input voor het ontwerp van het systeem (eisen aan werk). Verder worden de eisen aan de wijze van het uitvoeren van de werkzaamheden (eisen aan werkzaamheden) hierin geïntegreerd. Systems engineering wordt door opdrachtnemer tevens toegepast om transparant en tracéerbaar aan te tonen dat aan de gestelde eisen is voldaan.
Voor een uitgebreide beschrijving van de werkwijze wordt verwezen naar het DMP ontwerpproces.
AO
In de tenderfase is ten behoeve van de bepalen van de prestaties, het inschatten van kansen en risico’s en de prijsvorming een aanbiedingsontwerp gemaakt. Dit aanbiedingsontwerp is aan de opdrachtgever gepresenteerd bij de start van de concretiseringsfase. Hierdoor is de opdrachtgever in een vroeg stadium op de hoogte gebracht van de ontwerprichting.
IN/OUT-lijst
In zowel de tender- als concretiseringsfase zijn met het ontwerpteam eisenanalyses uitgevoerd. Op basis van deze eisenanalyses is in januari 2018 de eerste versie van de IN/OUT-lijst opgesteld en gedeeld met OG. In deze IN/OUT-lijst zijn een aantal eisen die volgens opdrachtnemer voor interpretatie vatbaar waren concreet gemaakt. Op 21 maart is de IN/OUT-lijst geaccepteerd en getekend. Naast de IN/OUT-lijst zijn in een tweetal eisenanalyse sessies op 27 en 28 maart de overige eisen SMART gemaakt. Hiermee was de eisenanalyse afgerond.
Concept VO
Na opdracht is begonnen met het opstellen van het concept VO. Dit concept VO is opgesteld om de opdrachtgever te informeren met betrekking tot de wijzigingen/aanpassingen naar aanleiding van de IN/OUT lijst en inzicht te geven in de stand van zaken in het ontwerpproces tot dat moment.
Het aanbiedingsontwerp is gebruikt als basis voor het concept VO. Belangrijk uitgangspunt voor het opstellen van het concept VO is het vaststellen van het hydrologisch rapport. Dit rapport dient als basis voor de pompcapaciteiten en te hanteren waterstanden. Hiervoor zijn op 15 maart en 4 april overleggen gevoerd en is daarna het hydrologisch rapport geaccepteerd. Verslagen van de overleggen zijn als bijlage toegevoegd aan het hydrologisch advies.
In een drietal interne eisenanalyse sessies in de eerste helft van april, zijn de eisen gekoppeld aan de objecten en waar nodig afgeleide eisen aangemaakt. De gedecomponeerde eisen zijn aan de bestaande eisen toegevoegd.
Gelijktijdig met het concept VO is het uitgangspuntenrapport opgesteld. Vigerende versie hiervan is RKDM-RAP-00069 uitgangspuntenrapport V5.0_dd 13-08-2018. Om het uitgangspuntenrapport te kunnen opstellen wat als basis dient voor het definitief VO zijn tijdens de interne eisenanalyse sessies ook de gehanteerde uitgangspunten besproken. De uitgangspuntennotitie is vervolgens
besproken in een viertal uitgangspuntensessies met de opdrachtgever. Hierbij waren vanuit de opdrachtgever de vakinhoudelijke experts aangesloten. De verslagen van deze vier uitgangspuntensessies zijn in bijlage 3.4 opgenomen. Het commentaar van de opdrachtgever is tevens schriftelijk aangeleverd via CRS formulieren en deze is tezamen met de opmerkingen uit de uitgangspuntensessies verwerkt in de uitgangspuntennotitie. Voor wat betreft het dijkontwerp zijn nog een tweetal aanvullende sessies gehouden om tot overeenstemming te komen over de uitgangspunten. Het uitgangspuntenrapport is tenslotte ter acceptatie aangeboden aan opdrachtgever.
Het concept VO is in het kader van verwachtingenmanagement gepresenteerd op 17 en 23 april en is daarna ter informatie verstrekt aan de opdrachtgever. Met de uitgangspuntennotitie en het hydrologisch rapport was de concept VO fase afgerond. Het afronden van de concept VO fase markeert de start van het opstellen van het definitieve VO.
Definitief VO
In deze fase is een verfijning en verdiepingsslag gemaakt van het concept VO. Het is belangrijk om de gemaakte ontwerpkeuzes te delen en te bespreken met de opdrachtgever en daarom is in deze fase tweewekelijks een technisch overleg gehouden. Verslagen hiervan zijn in bijlage 3.4 opgenomen.
Er hebben op 24 mei nadere stakeholdergesprekken plaatsgevonden. De wensen die voor en tijdens deze gesprekken naar voren zijn gekomen zijn verzameld in een klanteis register en daarna zijn verschillende wensen na honorering door opdrachtgever of opdrachtnemer vertaald in eisen.
De integraal ontwerpleider stelt in deze fase het ontwerprapport en het verificatieplan op. Alle onderliggende rapporten, notities en analyses van het ontwerprapport worden opgesteld en de concept VO-tekeningen worden op een hoger detailniveau verder uitgewerkt. Daarnaast wordt het aantal tekeningen verder uitgebreid doordat meer gegevens beschikbaar komen zoals sonderingen, grondonderzoek, inmetingen bestaande situatie enz.
In het kader van verwachtingenmanagement is een overzicht van de documenten die worden ingediend bij het VO gepresenteerd op 28 juni. Hierbij zijn tevens de VO tekeningen gepresenteerd. Tijdens deze presentatie is verder toegelicht wat het proces zal zijn om tot een geaccepteerd definitief VO te komen op vrijdag 14 september a.s.
Het definitief VO en het verificatierapport worden ter acceptatie aangeboden aan OG en is ook de basis voor de volgende ontwerpfase (UO).
In onderstaande tabel zijn de belangrijkste overlegmomenten uit de gehele VO-fase weergegeven. De daarbij behorende verslagen zijn opgenomen in bijlage 3.4.
Datum | Overleg | Notulen J/N | Doc. Nr. |
15-3-2018 | Hydrologisch overleg 1 | Ja | RKDM-NOT-00019 v2.0 |
27-3-2018 | Uitgangspunten notitie en eisenanalyse | Ja | RKDM-NOT-00027 Bestortingen, dijken, wegen en opstelplaatsen v1.0 |
27-3-2018 | Uitgangspunten notitie en eisenanalyse | Ja | RKDM-NOT-00028 Natuurontwikkeling en cultuurhistorie v1.0 |
28-3-2018 | Uitgangspunten notitie en eisenanalyse | Ja | RKDM-NOT-00029 Beeldkwaliteit v1.0 |
28-3-2018 | Uitgangspunten notitie en eisenanalyse | Ja | RKDM-NOT-00030 Constructies, bouwkundig en installaties v1.0 |
Datum | Overleg | Notulen J/N | Doc. Nr. |
4-4-2018 | Hydrologisch overleg 2 | Ja | RKDM-NOT-00061 v1.0 |
5-4-2018 | Dijkinspiratie team | Ja | Notulen dijkinspiratie team 5 april 2018 |
17-4-2018 | Presentatie concept VO | Ja | RKDM-DBO-00092 Antwoorden concept VO 180601 v2.0 |
23-4-2018 | Presentatie concept VO | Ja | CRS-formulier OG 15062018 op uitgangspuntenrapport v3.0 |
24-4-2018 | Informatie bijeenkomst | Nee | |
2-5-2018 | Overleg uitgangspunten Dijken 1 | Nee | Opmerkingen uit overleg verwerkt in RKDM-RAP-00069 Uitgangspuntenrapport v3.0 |
9-5-2018 | Xxxxxxxxx Xxxxxxx 0 | Xx | XXXX-XXX-00000 v1.0 |
16-5-2018 | Elektrotechnisch overleg 1 | Ja | RKDM-NOT-00077 v1.0 |
23-5-2018 | Xxxxxxxxx Xxxxxxx 0 | Xx | XXXX-XXX-00000 v1.0 |
24-5-2018 | KES-gesprekken stakeholders | Ja | RKDM-REG-00087 register aanvullende klanteisen v3.0 |
25-5-2018 | Overleg uitgangspunten Dijken 2 | Nee | Opmerkingen uit overleg verwerkt in RKDM-RAP-00069 Uitgangspuntenrapport v4.0 |
30-5-2018 | Dijkinspiratie team | Ja | 20180606Notulen Dijkinspiratieteam 30 mei 2018 |
6-6-2018 | Xxxxxxxxx Xxxxxxx 0 | Xx | XXXX-XXX-00000 v1.0 |
20-6-2018 | Bezoek Gemaal Xxxxxx | Xxx | |
20-6-2018 | Bezoek Keersluis Schipdiep | Nee | |
20-6-2018 | Technisch Overleg 4 | Ja | RKDM-NOT-00121 v1.0 |
28-6-2018 | Presentatie overdracht definitief VO | Ja | In te dienen documenten en planning beoordeling VO v1 29062018 en RKDM-DBO-00130 Beoordelingsformulier definitief VO v1.0 |
14-8-2018 | Integraliteitssessie hoe opmerkingen van OG worden verwerkt in VO v2.0 | Ja | XXXX-XXX-00000 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx definitief VO (totaal overzicht def) v2.0 d.d. 14-8-2018 |
21-8-2018 | Dijkinspiratie team | Ja | RKDM-NOT-00152 Notulen DIT 21 augustus |
UO
In het Uitvoeringsontwerp wordt het definitief VO dusdanig uitgewerkt dat deze de basis vormt voor de uitvoering. Naast het uitwerken van de ontwerpkeuzes die zijn gemaakt, worden in het UO ook de restpunten uit de VO-fase uitgewerkt. Om die reden wordt ook een ontwerpnota UO en verificatierapport UO opgesteld.
2.1. Integrale veiligheid Inleiding
Integrale veiligheid betekent dat alle soorten veiligheidsrisico’s integraal en in samenhang moeten worden beoordeeld en gemanaged tijdens planfase, het ontwerp, de realisatie en de beheer- en onderhoudsfase van een project.
In het projectmanagementplan (RKDM-PMP-00001) is afgesproken dat het proces van integrale veiligheid voor het project ‘Verbetering regionale waterkeringen deelgebied midden’ gevolgd wordt conform procedure BKN 207-b. Dit proces start reeds in de ontwerpfase. Hierbij worden
veiligheidsrisico’s ingedeeld naar relevante veiligheidsthema’s per object van het werk in samenhang beschouwd.
Proces
Voor het inzichtelijk krijgen van de ontwerprisico’s op hoofdlijnen, hebben in eerste instantie de ontwerpers met elkaar overlegd. Gezamenlijk is in deze eerste risicosessie de aanzet gemaakt om tot een risicoregister met betrekking tot integrale veiligheid te komen. Om tot een eenduidig en volledig risicoregister te komen, heeft op 13 juni 2018 een integraal risico overleg ontwerp plaatsgevonden. Hieraan hebben alle betrokken ontwerpers, de ontwerpleider, de technisch manager en een SHE-Q adviseur deelgenomen. Ook is integrale veiligheid als vast agenda onderdeel besproken in de projectteam ontwerp overleggen.
In het integrale veiligheid overleg zijn per object de mogelijke risico’s besproken en de maatregelen geformuleerd. Dit heeft inmiddels geleid tot de derde versie (V 3.0) van het risicoregister als dynamisch onderdeel van het IVP (RKDM-VGM-00045).
Gedurende het vervolgproces naar het uitvoeringsontwerp zullen in het ontwerp overleg de optredende ontwerprisico’s worden besproken. Deze ontwerprisico’s worden vervolgens ingebracht in het kernteam overleg. Hierdoor kan het risicoregister regelmatig geactualiseerd en daar waar nodig aangevuld worden. Voor het ontwerp van de verschillende objecten zullen voorzieningen en maatregelen in het licht van integrale veiligheid zo ver als mogelijk gelijk doorgevoerd worden.
Geconstateerde risico’s die niet in het uitvoeringsontwerp gemitigeerd worden en ook betrekking hebben op de realisatiefase zullen in het integraal veiligheidsdossier worden opgenomen.
Resultaat
De resultaten van de ontwerp risicosessie zijn per object vastgelegd in het IVP register. Dit register is na beoordeling door betrokken personen als dynamische bijlage bij het Integraal Veiligheidsplan RKDM-VGM-00045 gevoegd. In de verdere uitwerking van het ontwerp zullen de structurele voorzieningen en de beheersmaatregelen zo ver als in dit stadium mogelijk worden meegenomen in het ontwerp van de verschillende objecten. Het register met als standlijn 06-09-2018 is als bijlage 5 toegevoegd aan het Integraal Veiligheidsplan. Dit plan is als bijlage 3.3 aan deze ontwerpnota toegevoegd.
Met betrekking tot de objecten zijn voor het ontwerp de navolgende structurele voorzieningen en aanvullende beheersmaatregelen als resultaat uit de risicosessies naar voren gekomen.
Object | Structurele voorzieningen | Beheersmaatregel |
Keermiddel | Lichtpunt boven toegangen van de gebouwen met sensor. Hijspunten voor inschroefbare hijsogen op sluisdeuren Afdekluiken worden afsluitbaar uitgevoerd. Hekwerk opstelplaats wordt aangepast op de aard van de werkzaamheden en zo dicht mogelijk bij het gebouw geplaatst. | In het hekwerk rondom het keermiddel wordt t.p.v. de toegang tot de deuren van de kering een toegangspoortje aangebracht. Bij de sluis wordt een reddingboei aangebracht. Betonvloeren worden opgeruwd, zodanig dat uitglijden op een gladde vloer wordt uitgesloten. |
Object | Structurele voorzieningen | Beheersmaatregel |
Gemaal | Op (of in de buurt van) de toegangsdeur naar het pompgebouw wordt een pictogram voor het dragen van gehoorbescherming aangebracht. Het bedieningsgebouw wordt voorzien van voldoende verlichtingspunten en een acculamp voor noodsituaties. De toegangsluiken op de gebouwen ten behoeve van het uithijsen van de pompen worden voorzien van inschroefbare hijsogen. | De pompkelder wordt bovenaan voorzien van een laddersteun t.b.v. veilige betreding. Aan de dakrand van het pompgebouw wordt een laddersteun aangebracht. Op het dak van het pompgebouw worden bevestigingen aangebracht t.b.v. aanhaken valbeveiliging. |
Tijdelijke voorzieningen | Bij de damwand van de bouwkuip (tijdelijke doorvaart) wordt signalering aangebracht voor het vaarverkeer vanuit Leursche Haven. Aan de zijde van de tijdelijke doorvaart wordt aan de wand van de bouwkuip een geleiding aangebracht. Een waarschuwingsbord voor mogelijk snellere stroming van het water van de tijdelijke doorvaart wordt t.b.v. het vaarverkeer aangebracht. |
Bij de objectomschrijvingen in hoofdstuk 4 worden indien aanwezig nog specifieke zaken vermeld met betrekking tot de integrale veiligheid.
2.2. Duurzaamheid en Life cycle costs (LCC)
In de rapportage ‘Duurzaamheid in het voorontwerp Verbetering Regionale Keringen deelgebied Midden’, zie bijlage 3.2 van deze ontwerpnota, lichten we toe hoe onze werkwijze en de geformuleerde prestaties naar aanleiding van het Ambitieweb (Figuur 2-1) en de projectdoelstellingen hebben geleid tot concrete invulling van de duurzaamheidsthema’s in het voorontwerp (VO). We zullen hier een korte samenvatting geven aan de hand van de vier belangrijkste duurzaamheidsthema’s uit het Ambitieweb.
Figuur 2-1: Ambitieweb Keermiddelen met pompen
Energie en klimaat - In het proces om tot een VO te komen hebben we onder andere materiaalkeuze, recycleerbaarheid van de materialen, energiegebruik en CO2 emissie bij realisatie en exploitatie mee laten wegen in verschillende trade-off matrices. Daarnaast stellen we maatregelen tijdens de uitvoering, door bijvoorbeeld 50% van de fossiele energiebronnen die we nodig hebben voor ons eigen materieel te vervangen om zo CO2 uitstoot met 44,66% te verminderen. Op die manier voldoen we aan het door de OG uitgesproken ambitieniveau 2.
Materialen en grondstoffen - We hebben bewuste keuzes gemaakt in (het beperken van) materiaalgebruik tijdens het VO door onder andere de toepassing van hergebruikt betongranulaat, het beperken van het gebruik van bestortingen en grondkeringen, het zoveel mogelijk toepassen van een gesloten grondbalans en de toepassing van composiet sluisdeuren met een lange levensduur. In de trade-off matrices hebben we de varianten beoordeeld op duurzaam materiaalgebruik. Voor het thema Materialen en grondstoffen overstijgen we de ambitie uitgesproken door de OG omdat er maatregelen getroffen zijn voor duurzaam materiaalgebruik waarmee een relevante verbetering wordt behaald.
Levenscycluskosten (kosten en waarde) - In het VO hebben we ontwerpkeuzes gemaakt op basis van een LCC berekening van een stalen en een composiet sluisdeur en op basis van het thema LCC in verschillende trade-off matrices. Daarnaast hebben we gestreefd naar kostenminimalisatie in de gehele levenscyclus van de verschillende objecten (van vastgoedkosten tot beheer- en vervangingskosten van objecten) en hebben we aandacht gevestigd op het beperken van onderhoud. Voor het thema Kosten en waarde overstijgen we de ambitie van de OG doordat we voor verschillende ontwerpkeuzes een expliciete afweging hebben gemaakt op levenscycluskosten.
Leefomgeving - De procesaanpak die wij hanteren genereert draagvlak bij verschillende stakeholders in dit project. Naast draagvlak zetten we actief in op bewustwording, veiligheid, het beperken van hinder en betrekken we zoveel mogelijk regionale onderaannemers en leveranciers
om de lokale verbinding met de leefomgeving te versterken. Onze oplossing is landschappelijk ingepast met een hoge ruimtelijke kwaliteit en vormgeving. Het thema leefomgeving hebben we ook meegenomen in de trade-off matrices om tot de beste keuze te komen. Voor het thema Leefomgeving voldoen we aan het door de OG uitgesproken ambitieniveau 2 omdat er maatregelen getroffen zijn die een significante verbetering van het welzijn en de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengen.
Bij de objectomschrijvingen in hoofdstuk 4 en bij de toelichting op de uitvoering in hoofdstuk 5 worden indien aanwezig nog specifieke zaken vermeld met betrekking tot duurzaamheid en LCC.
2.3. Systeem- en functionele analyse
Het is belangrijk om het ontwerp onderling af te stemmen, zowel onderling als met de omgeving. Het gehele systeem dient veilig, vloeiend en zonder verlies van functionaliteit en kwaliteit aan te sluiten op de bestaande systemen waarbij op de aansluitingen dezelfde eisen van toepassing zijn als voor de reguliere constructie (VSE-0004). Daarnaast dienen de deelsystemen zowel fysiek als functioneel op elkaar aan te sluiten (VSE-0005).
Om bovenstaande te verwezenlijken zijn hiervoor eerst apart alle objecten geverifieert of wordt voldaan aan de eisen waarbij tevens gekeken is wat de relaties of raakvlakken zijn met interne en externe objecten of systemen. Hiervoor zijn de verschillende 3D modellen van de deelobjecten dijken, wegen, opstelplaatsen, kunstwerken en gebouwen met elkaar geïntegreerd. Dit is de eerste stap in de raakvlakbeheersing en eventuele clashes zijn hierbij nader bekeken en indien nodig zijn aanpassingen doorgevoerd.
Bij een systeemanalyse en functionele analyse zijn de interne en externe raakvlakken in beeld gebracht en deze zijn vervolgens toebedeeld aan de verschillende objecten. In de diverse interne raakvlak analyses zijn de in bijlage 19 (raakvlakkenregister) weergegeven raakvlakken onderkend.
VSE-0004 heeft de volgende onderliggende eisen:
VSE-0025: het Watermanagementsysteem dient de huidige natte doorstroomprofielen (NvI-134) van de Laaksche Vaart, Leursche Haven, de Mark en de Kibbelvaart niet te beperken in zowel de realisatie- en exploitatiefase Dit is aangetoond en vastgelegd in het hydrologisch model, zie bijlage 5.1.
• VSE-0317: het Watermanagementsysteem dient de bereikbaarheid van de Jachthaven de Turfvaart tijdens realisatie te waarborgen. Dit is aangetoond door het toepassen van een tijdelijke doorvaart langs de bouwkuip in de Leursche Haven, zie tekening RKDM-TEK- 00125-L01.
• VSE-0030: het Watermanagementsysteem dient wateroverlast in de omgeving te voorkomen gedurende de uitvoering van werkzaamheden. Dit is aangetoond en vastgelegd in het hydrologisch model, zie bijlage 5.1.
Conditionering
3.1. Omgeving
Bij het opstellen van het VO van de keermiddelen, gemalen en dijkversterkingen is de omgeving nauw betrokken geweest. Hierna wordt kort ingegaan op een aantal aspecten daarvan, te weten:
• Rol van de omgeving in het Ontwerpproces
• Publiekscommunicatie
• Overleg met overheden
Rol van de omgeving in het Ontwerpproces
De projectomgeving is op twee manieren betrokken in het ontwerpproces, via het dijkinspiratieteam en via gesprekken met directe belanghebbenden.
Gedurende de ontwerpperiode zijn drie bijeenkomsten met het dijkinspiratieteam (DIT) gehouden. In deze bijeenkomsten is ingegaan op de ligging van de dijken en de keermiddelen en op het architectonische ontwerp en de inpassing van de keermiddelen en de gemalen. Binnen het dijkinspiratieteam leven zorgen over de zichtbaarheid van het gemaalgebouw en over de toegankelijkheid van private gronden via de keermiddelen. Deze punten hebben specifieke aandacht gekregen in het architectonisch ontwerp. De meest betrokken belanghebbenden zijn de eigenaren van de betrokken gronden en de beheerder van de Jachthaven.
Uit de gesprekken met de belanghebbenden zijn een aantal wensen gekomen. Deze wensen zijn gedeeltelijk gehonoreerd en gedeeltelijk zijn deze nog onderdeel van gesprek met het waterschap. De gehonoreerde eisen zijn verwerkt tot aanvullende eisen en opgenomen in het ontwerp. De wensen waarover nog gesproken wordt worden, indien gehonoreerd, te zijner tijd verwerkt in het ontwerp (in UO).
Voor een compleet overzicht van de gehonoreerde wensen van de stakeholders wordt verwezen naar het klanteis register [RKDM-REG-00083] welke is opgenomen in bijlage 19.
Publiekscommunicatie
Op 24 april 2018 is een informatieavond in de Turfvaart georganiseerd. Hier zijn ca 20 belangstellenden gekomen, deels omwonenden, deels gebruikers van de jachthaven.
Eind juni is de eerste Boskalis-Nieuwsbrief over het project verschenen en gemaild naar ca 50 adressen. In bijlage 4.1 is een exemplaar van deze nieuwbrief opgenomen.
Overleg met overheden
In het kader van de voorbereiding van de vergunningaanvragen vindt regulier overleg plaats met de bevoegde gezagen: de provincie en de gemeenten Etten-Leur en Halderberge. Het ontwerp is in deze overleggen toegelicht.
3.2. Flora & Fauna
Ten behoeve van de realisatie van de keermiddelen, gemalen en dijkversterkingen Leursche Haven en Laaksche Vaart is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (SWNL0230844, d.d. 27 augustus 2018, bijlage 4.2). De resultaten zijn hierna beknopt weergegeven, verdeelt naar:
• Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden
• Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming
• Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden
Gelet op de grote afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren. Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename van stikstofdepositie worden niet verwacht. Dit, gezien de grote afstand (t.o.v. PAS-gebieden) en de relatief korte tijdsduur van de uitvoeringswerkzaamheden. Ter onderbouwing van deze argumenten, is een AERIUS-berekening uitgevoerd (AERIUS-berekening, 8 mei 2018; SWNL0225492, bijlage 4.9). Hieruit blijkt dat tijdens de aanlegfase geen significante negatieve effecten te verwachten zijn. Hiermee is er, in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel stikstofdepositie, voor de geplande activiteiten geen vergunningplicht en is er ook geen meldingsplicht.
Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming
Er zijn soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregelen die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed kunnen worden. Dit betreft de volgende raakvlakken tussen beiden:
• Het plangebied heeft mogelijk een functie als leefgebied voor vleermuizen (beschermd conform art. 3.5 Wnb). De bomen (populieren) ter hoogte van waar de Leursche Haven in de Mark uitmondt bevatten holtes en spleten die mogelijk een functie hebben als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast is het plangebied geschikt als foerageergebied en mogelijk in gebruik als vliegroute voor vleermuizen. Dit gelet op het lijnvormige karakter van de Mark en de daarbij behorende rivier begeleidende vegetatie. Aanvullend soortgericht onderzoek naar vleermuizen wordt dan ook noodzakelijk geacht. Dit aanvullend onderzoek is reeds in gang gezet. Resultaten worden eind augustus/begin september verwacht.
• Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels. Alle broedgevallen zijn gedurende deze periode beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden, dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt;
• Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder medeverantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen aantasten.
Impact op Natuurnetwerk Brabant (NNN)
Het plangebied maakt deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Zowel de Laaksche Vaart als de Leursche Haven zijn in de Verordening Ruimte aangewezen als Ecologische Verbindingszone (EVZ). Deze verbindingszones zijn echter nog niet gerealiseerd. Er zijn daarom geen effecten van de uitvoering op de verbindingszones. Het ontwerp heeft ook geen negatief effect op de mogelijkheden om de EVZ te realiseren. Sluis en gemaal vormen geen barrière voor soorten die van de EVZ gebruik maken; er is ruim voldoende landelijke gebied om de bouwwerken heen om een verbinding te realiseren.
Ook het versterken van de dijken leidt niet tot een negatief effect op de mogelijke ecologische verbindingen door het gebied. De natuurlijke inrichting van het gebied rondom de redoute (nieuw buitendijk gebied) biedt een meerwaarde voor de natuur. Momenteel wordt dit gebied agrarisch gebruikt. Ook de nieuwe kade rondom de boerderij op de kop van de Zeedijk biedt een versterking van de ecologische potenties.
3.3. Archeologie / cultuurhistorie Bureauonderzoek
Het onderzochte plangebied bestaat uit drie deellocaties:
1. Leursche Haven
2. Laaksche Vaart
3. Kering langs de zuidelijke oever van de Mark.
Deellocatie 1 Leursche Haven, deellocatie 3 bestaande kering langs de Mark en de oostelijke oever van de Laaksche Vaart (deellocatie 2) liggen op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van gemeente Etten-Leur in een zone met een middelhoge verwachting. Het westelijke deel van deellocatie 2 (Laaksche Vaart) ligt op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van gemeente Halderberge in een gebied met een lage of onbekende archeologische verwachting.
Op basis van de geraadpleegde bronnen over de geo-archeologische situatie en ontwikkeling en archeologische en historische bronnen is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen geldt een lage archeologische verwachting. Voor de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd geldt een middelhoge verwachting, vooral langs de bestaande oevers van de Leursche Haven en de Laaksche Vaart. Deze archeologische resten kunnen bestaan uit oudere beschoeiingen en andere resten die verband houden met deze de voormalige turfvaarten.
Op de westelijke oever van de Leursche Haven kunnen resten aanwezig zijn van een voormalige 18e-eeuws verdedigingswerk (redoute). Deze locatie heeft op de gemeentelijke beleidskaart een hoge archeologische verwachting. De verdedigingswerken zijn niet meer op maaiveld zichtbaar aanwezig, maar wel zichtbaar op een historische kaart uit 1832 en indicatief op recente luchtfoto’s. De redoute dateert uit de 18e eeuw en is waarschijnlijk in de 19e eeuw geslecht, waarbij mogelijk grond van de aarden wal is gebruikt voor de demping van de gracht. Op het terrein kunnen resten aanwezig zijn van de gracht in de vorm van dempings-materiaal en mogelijk onderin resten van de vulling. In deze vulling onderin de voormalige gracht kunnen vondsten aanwezig zijn die verband houden met de aanwezigheid van militairen of krijgshandelingen die hier hebben plaatsgevonden.
Uitsnede Kadastrale Minuut 1832 met locatie voormalige redoute
Op basis van de aangeleverde gegevens is inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek in combinatie met een oppervlakte-kartering met een metaaldetector uitgevoerd ter plaatse van voormalige schans/redoute bij de Leursche Haven. Voor overige deel plangebied is geen vervolgonderzoek geadviseerd en /of uitgevoerd.1
Inventariserend veldonderzoek (XXX-X)
Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 7 mei 2018. Hierbij zijn 30 handmatige grondboringen verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een guts met een diameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot gemiddeld 150 cm -mv. Vier boringen zijn tot een diepte van 300 cm –mv doorgezet. De boringen zijn gezet in twee haaks over de waarschijnlijk ligging van de redoute geplande boorraaien. De boringen zijn in een raai om de 10 m gezet, maar op de verwachte locatie van de gracht van de redoute zijn extra boringen gezet zodat hier een onderlinge boorafstand van 2,5 of 5 m is gecreëerd. Tijdens het booronderzoek is de locatie van de redoute onderzocht middels een oppervlaktekartering met behulp van een metaaldetector. Hierbij is het gebied van de redoute doorkruist in noord-zuid- georiënteerde raaien met een onderlinge afstand van 4 m.
1 Xxxxxx, X.X., 2018. Archeologisch onderzoek Regionale keringen Brabant, deelgebied Midden, gemeenten Etten-Leur en Halderberge. Sweco Archeologische Rapporten 2153. Groningen, Sweco Nederland BV.
De ondergrond van het plangebied bestaat uit een sterk gelaagd kleipakket. Waarschijnlijk betreft het hier een pakket mariene klei dat door inbraak van de zee in het dal van de Mark is afgezet. Het kleipakket wordt daarom als een pakket van geulafzettingen beschouwd. Het kleipakket gaat geleidelijk over in een kalkrijk zandpakket. Waarschijnlijk betreft het hier ook een door zee inbraken aangevoerd pakket. Omdat het hier om mariene klei- en zandpakketten gaat wordt deze afzettingen gerekend tot het Laagpakket van Walcheren binnen de Formatie van Naaldwijk. Na de bedijking van het gebied is de sedimentatie van zee afzettingen gestopt. De laag humeus zand op 100 cm –mv in boring 3 is waarschijnlijk een vegetatiehorizont die tijdens een periode van weinig zee activiteit is ontwikkeld. In deze laag zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Uit het veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek is gebleken dat de ondergrond van het gebied uit mariene geulafzettingen bestaat. In de top van de geulafzettingen is een 30 tot 40 cm dikke bouwvoor aanwezig. Op twee locaties is onder de bouwvoor een 10 tot 15 cm dikke donkergrijze laag aangetroffen, het betreft hier mogelijk een restant van de oorspronkelijke grachtvulling van de westelijke gracht van de redoute (boring 14) en de zuidelijke gracht van de redoute (boring 24). Aan de oost- en noordzijde van de voormalige redoute is geen grachtvulling aangetroffen. Waarschijnlijk is de redoute inmiddels geheel geëgaliseerd. In het gebied worden geen (vondstrijke) grachtvullingen verwacht. Waarschijnlijk zullen tijdens het herstel van de redoute dan ook geen archeologische sporen verstoord worden. Nader onderzoek op de locatie is daarom niet noodzakelijk.2
2 Xxxxxx, X.X. & I.S.J. Beckers, 2018. Archeologisch onderzoek Leursche Haven, gemeente Etten-Leur; inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen (karterende fase). Sweco Archeologische Rapporten 2163. Groningen, Sweco Nederland BV.
Conclusie
Geconcludeerd mag worden dat de redoute inmiddels grotendeels geëgaliseerd is. In het gebied worden geen (vondstrijke) grachtvullingen verwacht of andere resten (grondsporen en/of vondsten). Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Dit advies is bekrachtigd door de archeologisch adviseur van de gemeente Etten-Leur (mevr. xxx. X. Xxxxxxxxxx).
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de bevoegde overheid, gemeente Etten-Leur).
3.4. NGE Achtergrond
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben in en om de Krijtenburgsche Polder diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden. Door deze gevechtshandelingen zijn aanzienlijke hoeveelheden Conventionele Explosieven (CE) in de bodem achtergebleven. Door de geplande civiele werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse achtergebleven CE een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.
Van de projectlocatie is Waterschap Brabantse Delta een (historisch) vooronderzoek (VO) beschikbaar kenmerk: 17P014 def. Rapp A, Bombs Away. Op basis van dit rapport zijn in onderstaande afbeelding van het werkgebied de CE verdachte gebieden weergegeven.
Verdacht op geschutmunitie Verdacht op afwerpmunitie Verdacht op hoofdgroepen CE
Detectieonderzoek
In de periode van 30-04-2018 tot en met 02-05-2018 hebben in het kader van het sonderingsonderzoek analoge oppervlakte detecties van de aangeleverde onderzoek locaties plaatsgevonden, met inzet van een magnetometer Vallon VX1. De doelstelling van de detectiewerkzaamheden was het vaststellen dat op de geplande onderzoek locaties geen verstoringen aanwezig zijn, mogelijk zijnde CE. De interpretatie van detectiegegevens is direct uitgevoerd naar significante verstoringen, waarvan de meetwaardes overeenkomen met CE groter dan en gelijk aan 20 mm1. Dit is conform de verwachtingen uit het vooronderzoek. Ten behoeve van dit detectieonderzoek is door Boskalis-OCE een projectplan opgesteld: “Begeleidend detectieonderzoek Regionale keringen, Sonderingen in CE verdacht gebied, Gemeente Etten-Leur & Gemeente Halderberge, xxx.xx. BKN 504-3026 / 15281 v1.0, 25 april 2018”, zie bijlage 4.6.
Na het uitvoeren van een realtime oppervlakte detectie en interpretatie van de detectiegegevens blijkt dat er zich in het gedetecteerde gebied significante verstoringen bevinden welke mogelijk een CE zijn.
Gezien het verleden van het projectgebied is het zeer aannemelijk dat er achtergebleven CE kunnen worden aangetroffen tijdens geplande civiele werkzaamheden. Het detectie onderzoek heeft zich slechts gericht op de vrijgave van de aangeleverde en verplaatste sondeer- en boorlocaties voor het uitvoeren van onderzoek werkzaamheden.
Voor de uitwerking en conclusies van dit detectieonderzoek wordt verwezen naar de bijlage 4.5 “Detectierapport - Begeleiding onderzoek werkzaamheden in CE verdacht gebied, Regionale Keringen, Gemeente Etten-Leur & Halderberge, xxx.xx. BKN-504-3027 / 15281 v1.0, 12 juni 2018”.
Op basis van dit detectierapport is het volgende advies opgesteld. Bij (grond)werkzaamheden dient men rekening te houden met de mogelijkheid dat CE kunnen worden aangetroffen. Gezien het bovenstaande is het aan te bevelen om voor de nog te bewerken locaties een volledig detectie onderzoek uit te voeren en de daar uit voort komende significante verstoringen (mogelijke CE) te benaderen en te verwijderen. Dit om eventuele ongevallen en/of schade te voorkomen.
Vervolgtraject
Het uitvoeren van een vervolg onderzoek, detectie en verwijderen van significante verstoringen dient te geschieden door een conform WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf. Voorafgaand dient hiervoor een projectplan te worden opgesteld. Vanaf begin juli 2018 wordt door Boskalis-OCE gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van dit projectplan voor de uit te voeren (grond)werkzaamheden t.b.v. de realisatie van de bouw van de dijken, gemalen en keermiddelen in verdacht gebied. Dit rapport is eind augustus gereed waarna het ter goedkeuring wordt ingediend bij bevoegd gezag (gemeente Etten-Leur en Halderberge). Onderzoeken worden eind 2018/begin 2019 uitgevoerd.
3.5. K&L
Inventarisatie kabels en leidingen
Voor de inventarisatie van de aanwezige kabels en leidingen binnen de systeemgrens is gebruik gemaakt van de graafmeldingen 18G185378, 18G185379, 18G185380, 18G185381 en 18G185382 (zie bijlage 4.7) Op basis van de informatie uit deze meldingen zijn een viertal kabels
en/of leidingen in het projectgebied aanwezig. Drie daarvan ter hoogte van het perceel aan de Zeedijk 2 te Etten-Leur en één ter hoogte van het perceel aan De Hoop 5 te Hoeven:
1. De bestaande middenspanningskabel, hierna te noemen MS-kabel, ligt ten noorden van de Veerweg naast de westelijke oever en onder de Leursche Haven richting het perceel aan de Zeedijk. De bestaande MS-kabel ligt hier ter plaatse van het nieuw te bouwen keermiddel en gemaal en dient te worden verlegd
2. Nabij de erftoegang van het perceel aan de Zeedijk 2 kruist deze MS-kabel het nieuwe dijktracé.
3. Op het perceel aan de Xxxxxxx 0 staan een aantal opstallen die met de hemelwater afvoeren direct lozen op de Mark of Leursche Haven.
4. In het landbouwperceel aan de westelijke oever van de Laaksche Vaart liggen op gelijke afstand van elkaar drainagebuizen die afvoeren in de Laaksche Vaart. Het gedeelte van de nieuw aan te leggen kade van dijkvak 1 kruist deze drains.
Voorlopig Ontwerp
Bovenstaande knelpunten zijn als volgt verwerkt in het voorlopig ontwerp.
1. Eis VSE-0055 geeft aan dat er zo min mogelijk kabels en leidingen in de dijkconstructie mogen liggen. In combinatie met het feit dat de bestaande MS-kabel dient te worden verlegd voor de bouw van het keermiddel en gemaal is ervoor gekozen om een boring in het verlengde van de Veerweg aan te brengen onder de Leursche Haven door. Op deze wijze wordt de regionale kering niet gekruist, wel de overige kering. De kabel kan dan via de oostelijke oever van de Leursche Haven naast de bestaande verharding weer worden aangesloten op de plaats waar in de bestaande situatie de kabel de Leursche Haven kruist. Dit nieuwe tracé dient in de UO-fase nader te worden afgestemd met de beheerder en eigenaar van het perceel. Zie Figuur 3-1.
Figuur 3-1: ligging kabels en leidingen locatie Leursche Haven
2. Nabij de erftoegang aan de oostzijde van het perceel kruist de MS-kabel het nieuwe dijktracé. Het nieuwe dijktracé sluit hier aan op de bestaande regionale kering. De bestaande kabel ligt buitendijks van de regionale kering en door het binnendijks brengen
van het perceel Xxxxxxx 0 moet de regionale kering worden gekruist. De locatie waar de MS-kabel nu het dijktracé kruist is daarvoor het meest geschikt en daarom worden geen aanpassingen uitgevoerd. Het nieuwe dijkvak ter plaatse van de bestaande kabel krijgt een kruinhoogte die ongeveer 0,7 - 0,9 m hoger ligt als het bestaande maaiveld. Het perceel wordt hierbij tevens opgevuld (Figuur 3-2).
Figuur 3-2 profiel dijkvak 4 ter plaatse van kruising MS kabel
Het dijkprofiel wordt uitgevoerd met een deklaag van 0,8m (0,3m toplaag en 0,5m onderlaag) zodat extra voorzieningen ten behoeve van de dijkkruising door de MS-kabel niet nodig worden geacht.
3. Op het perceel aan de Xxxxxxx 0 staan een aantal opstallen die met de hemelwater afvoeren direct lozen op de Mark of Leursche Haven. De exacte locaties van deze afvoeren dienen in de UO-fase verder in beeld te worden gebracht. In combinatie met de bestaande afwatering van de verharding dient te worden bekeken hoe het water op een goede manier buiten de nieuw aan te leggen kade kan worden afgevoerd. Hierbij moet gedacht worden aan het leggen van een verzamelriool op het perceel die achter de nieuwe kering loost.
4. Onder regionale dijkconstructies mogen geen drainage leidingen aanwezig zijn omdat deze inunderend kunnen werken. Bestaande drainageleidingen dienen te worden opgezocht en afgesloten. Naast de nieuw te leggen kade wordt binnendijks een zaksloot aangebracht. De drainage wordt vanaf de oever van de Laaksche Vaart tot aan deze zaksloot verwijderd en aangesloten op de zaksloot.
Aansluitingen
Daarnaast dienen er nog een aantal werkzaamheden te worden uitgevoerd. Voor de voeding van beide gemalen en keermiddelen dient er per locatie een trafo te worden aangebracht.
Voor de Leursche Haven wordt de trafo aangesloten op de bestaande MS-kabel in de Veerweg. De kabel voor de voeding van het gemaal wordt naast de toegangsweg in een kabelsleuf aangebracht. Voor de Laaksche Vaart dient vanaf de Bollendonkseweg tot aan het nieuw te bouwen gemaal een kabel te worden aangelegd. In overleg met de kabelbeheerder en de gemeente Etten-Leur wordt bepaald waar de ontbrekende leidingsleuf wordt aangelegd. Op de tekening: aanleg wegen en opstelplaatsen Opperweg (Laaksche Vaart), tekeningnummer RKDM-TEK-00100-L02 is een voorstel hiervoor opgenomen (zie Figuur 3-3).
Figuur 3-3: principeprofiel wegopbouw westelijke toegangsweg.
De aanleg van deze kabels en de aansluiting daarvan in de trafo’s wordt verzorgd door Enexis. Het aansluiten van het gemaal op de trafo wordt verzorgd door de onderaannemer voor de elektrotechnische werkzaamheden.
Alle bovenstaande werkzaamheden hebben een relatie met het OCE onderzoek. De werkzaamheden voor wat betreft de kabels en leidingen kunnen pas worden uitgevoerd nadat het terrein is vrijgegeven van niet gesprongen explosieven.
3.6. Bodemkundig onderzoek Geotechnisch bodem onderzoek
Het grondonderzoek binnen de systeemgrens heeft plaatsgevonden in de periode eind april tot medio mei 2018. Voor dit project zijn 42 sonderingen en 38 boringen uitgevoerd onder begeleiding van een OCE-deskundige. Voor een overzicht van de sonderingen en boringen wordt verwezen naar bijlage 4.8: “Rapport Resultaten Grondonderzoek Geotechnisch onderzoek, Regionale keringen deelgebied Midden te Etten-Leur”, rapport nummer 1800750 RG, versie 2, 28 mei 2018.
Het VO is aanvankelijk opgezet aan de hand van het grondonderzoek met gegevens uit de tenderfase, in afwachting van meer passend grondonderzoek. Nadat dit nader onderzoek beschikbaar was gekomen is het VO daaraan getoetst en indien nodig aangepast. De impact op basis van nieuwe informatie uit bovenstaand rapport is voor de gemalen en keermiddelen beperkt gebleven tot een hoger gelegen paalpuntniveau voor het keermiddel en gemaal van de Leursche Haven. De damwanden dienen iets dieper te worden gezet.
Voor de toegangswegen en opstelplaatsen is uit het geotechnisch bodem onderzoek gebleken dat de door opdrachtgever voorgeschreven verhardingsconstructie niet voldoet, waardoor in het VO een dikkere fundering is meegenomen.
Het uitgevoerde onderzoek heeft voor het ontwerp van de dijken van het definitief VO geen gevolgen ten opzichte van het gepresenteerde aanbiedingsontwerp en concept VO.
Alle sonderingen en boringen in de bestaande regionale keringen zijn na de onderzoeken afgedicht met kleistaven of hydropipe korrels.
De afgelopen periode zijn verschillende monsters van cohesieve lagen getoetst op erosieklasse van de vrijkomende klei. Voor de uitkomst van de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar het rapport “1800750.001XL Etten-Leur rapport laboratorium onderzoek” in bijlage 4.10.
In de UO-fase zal worden geïnventariseerd waar erosieklasse 2 en 3 vrijkomt en of het uitvoeringstechnisch mogelijk en economisch (duurzaamheid, tijd, geld) rendabel is om de vrijkomende klei toe te passen in de dijkconstructies. Als de vrijkomende klei niet geschikt is voor de toepassing in de dijken, wordt geschikte grond aangevoerd.
Milieukundig bodem- en waterbodemonderzoek
Door de opdrachtgever is in de planfase geen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen de systeemgrenzen. Tijdens de tenderfase is aangegeven dat het uitgangspunt is dat alle materialen geschikt zijn voor hergebruik conform besluit bodemkwaliteit. Wanneer het ontwerp definitief is wordt door de opdrachtnemer een grondstromen plan opgezet. Op basis van dit plan kan worden bepaald welke nadere onderzoeken noodzakelijk zijn. Binnen de systeemgrenzen zijn er een aantal locaties die meer aandacht vragen op basis van waarnemingen. Deze locaties zijn de bestaande halfverhardingen in de Veerweg en Opperweg en het op te breken deel van de regionale kering ter hoogte van De Hoop in Halderberge. Verder wordt een waterbodem onderzoek ingezet voor de Laaksche Vaart en Leursche Haven.
3.7. Vergunningen en procedures
Ten behoeve van de realisatie van het werk dient een aantal wettelijke procedures te worden doorlopen. Dit zijn voornamelijk:
• Waterwet; project procedure voor het projectplan waterwet
• Besluit m.e.r.; m.e.r.-beoordelingsbesluit
• Omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan
• Omgevingsvergunning activiteit bouw
• Daarnaast is een aantal overige (uitvoerings)vergunningen nodig.
Hierna wordt kort ingegaan op de verschillende procedures.
Waterwet
Als een waterschap een waterstaatswerk wil aanleggen of wijzigen, dient op grond van artikel 5.4 Waterwet (hierna: Wtw) een projectplan te worden vastgesteld. Voor primaire waterkeringen is bepaald dat voor projectplannen de projectprocedure van toepassing is zoals beschreven in hoofdstuk 5, paragraaf 2 van de Wtw. Voor regionale keringen is dat niet het geval, maar biedt de verordening Water van de Provincie Noord-Brabant de mogelijkheid om op verzoek van het Dagelijks Bestuur hoofdstuk 5, paragraaf 2 van de Wtw van toepassing te laten verklaren. Een dergelijk verzoek is door het Dagelijks Bestuur ingediend bij de Provincie Noord-Brabant en Gedeputeerde Staten hebben hierop positief besloten. Daarmee is de projectprocedure van toepassing op de versterking van de regionale keringen midden.
In gevolge artikel 5.8 Wtw bevorderen Gedeputeerde Staten een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan. De coördinatie heeft betrekking op de besluiten die zien op de inhoud van het plan. Vergunningen en meldingen alleen benodigd voor de feitelijke uitvoering vallen hier niet onder. Als gevolg van artikel 5.7 Wtw behoeft het projectplan tevens de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Concluderend: voor de realisatie van dit werk moet een projectplan Wtw worden vastgesteld. Op verzoek van waterschap Brabantse Delta is door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de projectprocedure van toepassing verklaard en zullen de besluiten gecoördineerd wordt voorbereidt.
Onderliggende ontwerpnota dient als basis voor het projectplan Waterwet
Besluit m.e.r.
Op de versterking van regionale keringen is het Besluit m.e.r. van toepassing. Het Besluit m.e.r. biedt de juridische basis voor de milieueffectrapportage (m.e.r.), een wettelijk verplichte onderzoeksprocedure die moet worden uitgevoerd bij de voorbereiding van belangrijke besluiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. Dit om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. Voor een aantal activiteiten geldt daarom een zogenoemde m.e.r.-plicht. Deze activiteiten worden gekenmerkt door het feit dat ze over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben (C-lijst). Voor andere activiteiten geldt dat zij afhankelijk van de omstandigheden nadelige milieugevolgen kunnen hebben (D-lijst). Het Besluit m.e.r. geeft aan of voor een project een m.e.r.-(beoordelings)plicht van toepassing is. De realisatie van de keermiddelen, gemalen en de kadeversterking is opgenomen in de activiteitenlijst van het Besluit
m.e.r. onder D3.2 en daarmee volstaat een m.e.r-beoordeling.
Bij een m.e.r.-beoordeling dient op grond van bijlage III van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt hierbij is nee, tenzij….. Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht tenzij er specifieke omstandigheden zijn in de locatie, de aard van de activiteit of de aard van de effecten waardoor er wel sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen.
Voor dit project is een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hierin is onderbouwd dat een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. Deze wordt ter beoordeling voorgelegd aan Gedeputeerde Staten met het verzoek een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit m.e.r.- beoordelingsbesluit moet genomen zijn voordat het waterschap het ontwerp projectplan Wtw vaststelt.
Omgevingsvergunning afwijking bestemmingplan
Het plaatsen van de keermiddelen, gemalen en aanleggen van de toegangswegen is deels strijdig met het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Etten-Leur. Het versterken en verleggen van de waterkerende kades zijn deels strijdig met de vigerende bestemmingsplannen van de gemeenten Etten-Leur en Halderberge.
In gevolge artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 2.12, lid 1 aanhef en onder a, sub 3 Wabo kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik verlenen. Daarmee wordt door het bevoegd gezag toestemming verleend voor het project dat afwijkt van het vigerende bestemmingsplan.
Deze mogelijkheid bestaat indien het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke
onderbouwing en de omgevingsvergunning een goede ruimtelijke ordening bevat. Deze ruimtelijke onderbouwing is voor dit project opgesteld en wordt bij terinzagelegging gepubliceerd als bijlage bij de ontwerp omgevingsvergunning.
Omgevingsvergunning activiteit bouw
Voor het bouwen van de kunstwerken, het keermiddel en gemaal in de mondingen van de Laaksche Vaart en de Leursche Haven met de Mark, moet een Wabo activiteit bouw (Omgevingsvergunning) aangevraagd worden. De bouwwerkzaamheden vinden alleen plaats binnen het grondgebied van de gemeente Etten-Leur. De omgevingsvergunning voor het bouwen zal gelijktijdig met de omgevingsvergunningen afwijking bestemmingplan worden aangevraagd. Onderliggende ontwerpnota dient als basis voor deze omgevingsvergunning activiteit bouw.
Omgevingsvergunning activiteit kap
Voor de versterking van de regionale keringen moeten bomen worden gekapt. Op basis van het bestemmingplan van de gemeente Etten-Leur is het kappen van bomen op de benodigde locaties verboden zonder vergunning. Een omgevingsvergunning activiteit kap zal hiervoor worden aangevraagd. Onderliggende ontwerpnota dient als basis voor deze omgevingsvergunning kap.
Overige uitvoeringsvergunningen
Naast het projectplan waterwet, omgevingsvergunningen afwijken bestemmingplan en omgevingsvergunningen bouw en kap zijn er nog een aantal vergunningen en meldingen die aangevraagd en gedaan moeten worden ten behoeve van de uitvoering. Het gaat dan o.a. om:
• Omgevingsvergunning voor het opslaan van roerende zaken;
• (Tijdelijke) omgevingsvergunning voor het aanleggen of veranderen van toegangswegen/tijdelijke wegen/op- of uitritten;
• Ontheffing APV/Bouwbesluit voor geluid en trillingen;
• Melding Besluit bodemkwaliteit (BBK);
• Ontheffing Binnenvaart Politie Reglement (BPR);
• Ontheffing Tijdelijke Verkeers Maatregelen verkeersbesluit (TVM);
• Kapmelding wet Natuurbescherming;
• Melding Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi).
Indien van toepassing dient de onderliggende ontwerpnota als basis voor het aanvragen van de overige uitvoeringsvergunningen.
Ontwerpbeschrijving
4.1. Hydrologie
4.1.1. Bepaling pompcapaciteiten
Omschrijving van de scope
Met behulp van modelberekeningen is bepaald welke pompcapaciteiten geïnstalleerd moeten worden in de gemalen Leursche Haven en Laaksche Vaart. Hierbij is getoetst of de in de gemalen te installeren pompcapaciteiten voldoen aan de hydrologische eisen die eraan zijn gesteld door de opdrachtgever. In het bijzonder is getoetst of de gemalen in staat zijn om bij gesloten keermiddel de waterstand in de Laaksche Vaart en in de Leursche Haven direct voor het keermiddel te handhaven op maximaal NAP+0,80 m in een hoogwatersituatie op De Mark die naar verwachting niet vaker dan gemiddeld 1 keer per 25 jaar voorkomt (hoogwater op De Mark bedraagt dan ongeveer NAP +1,00. De uitgevoerde toetsing en de daarbij verkregen resultaten zijn gerapporteerd in het rapport “Hydrologische toetsing” (RKDM-RAP-00073). Dit rapport is in de bijlagen opgenomen onder nummer [5.1].
Uitgangspunten
De gehanteerde uitgangspunten voor wat betreft hydrologie zijn opgenomen in het Uitgangspuntenrapport (RKDM-RAP-00069). Dit uitgangspuntenrapport is in de bijlagen opgenomen onder nummer [2]. De uitgangspunten zijn ook weergegeven in het rapport “Hydrologische toetsing”.
Bij de modelberekeningen is voor wat betreft de Laaksche Vaart gekozen voor een gemaal met een pompcapaciteit van 10 m3/sec en een keermiddel met een doorvaartbreedte van 7,5 m en een drempelhoogte van NAP-1,40 m. Voor wat betreft de Leursche haven is gekozen voor een gemaal met pompcapaciteit van 3,5 m3/sec en een keermiddel met een doorvaartbreedte van 7,5 m en een drempelhoogte van NAP-1,80 m. De genoemde waarden voor de pompcapaciteiten zijn exclusief de vereiste overcapaciteit van 10%. Met de genoemde capaciteiten zijn de toetsingsberekeningen uitgevoerd.
Figuur 4-1: Berekende waterstanden op de Mark (groene lijn) en op de Laaksche Vaart (rode lijn) bij T25
Figuur 4-2: Berekende waterstanden op de Mark (groene lijn) en op de Leursche Haven (rode lijn) bij T25
Conclusie
Zowel in de Laaksche Vaart als in de Leursche Haven blijft, bij gesloten kering en een in werking zijnd gemaal, de waterstand direct voor het keermiddel bij een T25 afvoersituatie beneden het niveau van NAP +0,80 m. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde eis ten aanzien van de maximaal toelaatbare waterstand in een T25 afvoersituatie. In de T100 afvoersituatie loopt de waterstand op tot boven NAP +0,80 m. De waterstand blijft daarbij echter zowel in de Laaksche vaart als in de Leursche Haven lager dan wat is berekend voor de huidige situatie, zonder keermiddel en gemaal. De huidige wateroverlast neemt derhalve af.
4.1.2. Opstuwing tijdelijke en definitieve situatie
Omschrijving van de scope
Met behulp van berekeningen is nagegaan of de opstuwing ter plaatse van het keermiddel met gemaal voldoet aan de hydrologische eisen die eraan zijn gesteld. Het gaat hier met name om dat het te realiseren water-managementsysteem de huidige natte doorstroomprofielen van de Laaksche Vaart en de Leursche Haven niet mag beperken in zowel de realisatie- als de exploitatiefase (VSE-0025). Hierbij is getoetst of de opstuwing zowel in de tijdelijke als in de definitieve situatie voldoet aan de gedecomponeerde (afgeleide) eis dat de opstuwing maximaal 5 cm mag bedragen. De uitgevoerde berekeningen en de daarbij verkregen resultaten zijn gerapporteerd in de notitie SWNL0227962 “Opstuwing in tijdelijke en definitieve situatie“ d.d. 22- 06-2018. Deze notitie is in de bijlagen opgenomen onder nummer [5.2].
Uitgangspunten
Voor de tijdelijke situatie is zowel voor de Laaksche Vaart als voor de Leursche Haven uitgegaan van de aanleg van een tijdelijk kanaal naast de bouwkuip. Voor de Laaksche Vaart wordt dit tijdelijk kanaal 20 meter lang en 6 meter breed en voor de Leursche Haven 20 meter lang en 7,5 meter breed met verticale taluds door middel van damwanden. Bij de Leursche Haven krijgt het tijdelijk kanaal een bodemhoogte van NAP-2,00 m, terwijl bij de Laaksche Vaart de bodemhoogte NAP- 1,40 m wordt. De opstuwing is berekend met de duikerformule voor een afvoer van 9,8 m3/s uit de
Laaksche Vaart en een afvoer van 3,5 m3/s uit de Leursche Haven. Dit zijn de maximale afvoeren die volgens de eerder door Arcadis uitgevoerde modelberekeningen bij T25 kunnen optreden.
Voor de definitieve situatie is voor de Laaksche Vaart gerekend met een keermiddel met een doorvaartbreedte van 7,5 m en een drempelhoogte van NAP-1,40 m. Voor wat betreft de Leursche haven is voor de definitieve situatie gerekend met een keermiddel met een doorvaartbreedte van 7,5 m en een drempelhoogte van NAP-1,80 m. De opstuwing voor de definitieve situatie is afgeleid uit de resultaten van de modelberekeningen die zijn uitgevoerd voor de hydrologische toetsing van de definitieve situatie.
Conclusie
Zowel in de Laaksche Vaart als in de Leursche Haven is de opstuwing zowel in de tijdelijke als in de definitieve situatie minder dan 5 cm. De berekende waarden zijn:
Locatie | Opstuwing tijdelijke situatie Eis < 50mm | Opstuwing definitieve situatie Eis < 50mm |
Laaksche Vaart | 33mm | 20mm |
Leursche Haven | 2mm | 2mm |
Hiermee wordt voldaan aan de gestelde eis (AF-0025.01) ten aanzien van de maximaal toelaatbare opstuwing en de eis dat het te realiseren water-managementsysteem de huidige natte doorstroomprofielen van de Laaksche Vaart en de Leursche Haven niet mag beperken in zowel de realisatie- als de exploitatiefase (VSE-0025).
4.1.3. Aanzanding maalkommen
Omschrijving van de scope
De te realiseren gemalen bij de Laaksche Vaart en de Leursche Haven hebben een aanzuigopening welke lager ligt dan de aansluitende watergangen. De watergangen vlak voor de gemalen zijn lokaal iets verdiept. Daardoor bestaat het gevaar van aanzanding/neerslag van slib.
Normaal gesproken wateren de watergangen vrij af op de Mark. Dan worden de gemalen via een openstaande keersluis gebypased. Dan stroomt, in potentie slibhoudend, water langs de lokale verdiepingen met als risico dat door stroomvertraging slib bezinkt en in de verdiepingen voor de gemalen accumuleert.
Met enkele berekeningen is verkend wat het risico op aanslibbing van de lokale dieptes is. Omdat gegevens van slib en historisch baggerwerk ontbreken zijn de berekeningen indicatief. In notitie SWNL0227756, slibbezwaar gemalen, 22-06-2018 (bijlage 5.3) zijn de berekeningen opgenomen.
Uitgangspunten
Er zijn geen nadere uitgangspunten gedefinieerd. Onbekend of er slib in de vaarten voorkomt en hoe nu het huidige baggeronderhoud is. Recente hydraulische studies voor extreme neerslagsituaties zijn beschikbaar en daaraan kunnen de debieten en stroomsnelheden voor extreme situaties worden ontleend, voor minder extreme en normale situaties zijn de optredende stroomsnelheden niet bekend.
De maatgevende situatie voor aanslibben is de situatie waarbij het water nog vrij afstroomt (dus juist voor sluiten van de kering en aanzetten gemalen). Tot een waterstandsniveau van ca. NAP +
0,75 m kan het water nog vrij afvoeren. De afvoeren zijn dan 2,5 m3/s in de Leursche Xxxxx xx 0 x0/x xx xx Xxxxxxxx Xxxxx (xxxxxxx geïnterpoleerd tussen T=2 en T=10). De optredende stroomsnelheden zijn dan respectievelijk 0,05 m/s en 0,16 m/s en de bodemschuifspanningen zijn dan 0,02 N/m2 en 0,15 N/m2. Bij bodemschuifspanning hoger dan ca. 0,1 N/m2 zal slib opwoelen en worden meegevoerd met de stroming.
De pompen draaien ca. één à tweemaal per maand vanwege onderhoud en bedrijfszekerheid. Dit biedt kansen voor het wegspoelen van eventueel bezonken zand of slib.
Conclusie
Verwacht wordt op basis van de kentallen dat in de Leursche Haven en Laaksche Vaart weinig sedimenttransport optreedt omdat de stroomsnelheden onder alle omstandigheden laag zijn. Pas bij gebeurtenissen die eens in de 2 à 4 jaar voorkomen komt de bodemschuifspanning in de Laaksche Vaart boven de kritische waarde van ca. 0,1 N/m2 zodat daar enig transport kan ontstaan.
De pompen worden regelmatig gebruikt, eens per twee weken voor proefdraaien. Hierdoor zal er bij de beide locaties in de pompkokers weinig sediment neerslaan. Het sediment dat toch is neergeslagen zal worden opgewoeld en afgevoerd. In de diepe delen voor de pompen in de Laaksche Vaart zal eventueel neergeslagen slib ook worden opgewoeld en getransporteerd. Dit geldt in mindere mate voor de Leursche Haven. Hier zal neergeslagen slib moeilijker worden opgewoeld en afgevoerd.
De kans op aanzanding/aanslibbing is voor beide locaties beoordeeld en deze wordt bij de Laaksche Vaart iets groter geacht vanwege de grotere kans op sedimenttransport vanuit de vaart. Dit sediment wordt wel beter weggespoeld door de pompen. De kans op aanzanding/aanslibbing bij de Leursche Haven is kleiner vanwege de kleinere kans op sedimenttransport vanuit de vaart maar het sediment wordt wel moeilijker weggespoeld door de pomp. In de totaal beoordeling wordt het risico op aanzanding/aanslibbing bij beide locaties niet groot geacht.
Een maatregel om het neerslaan van slib toch te verminderen is het aanleggen van een slibvang (plaatselijke verlaging in de bodem) op geringe afstand van het gemaal. Hierbij te denken aan een verdieping van de bodem van bijvoorbeeld ongeveer 10m x 1m x 55m (b x d x l). Omdat slibgegevens ontbreken wordt vooralsnog geadviseerd om nog geen slibvangputten aan te leggen. Door middel van monitoring kan in de praktijk gemeten worden of hinderlijke slibsedimentatie optreedt. Als dat het geval is kan het pompregime worden aangepast (vaker en langer proefdraaien) of kan alsnog besloten worden om een slibvang aan te leggen.
4.1.4. Afwatering percelen en verhard oppervlak
Aan de kant van de Laaksche Vaart ontstaat 2.600 m2 nieuw verhard oppervlak. Aan de kant van de Leursche Haven ontstaat er 2.900 m2 nieuw verhard oppervlak. De afvoer van de verhardingen vindt binnendijks plaats. Conform de regels van waterschap Brabantse Delta dient per hectare nieuw verhard oppervlak 600 m3 waterberging worden gerealiseerd ter compensatie. De compensatie zal worden gerealiseerd in de vorm van verruiming van het wateroppervlak in de polder. Uitgaande van een waterpeilstijging van 60 cm in het poldersysteem is aan de kant van de Laaksche Vaart een compensatie van 260 m2 wateroppervlak benodigd en aan de kant van de Leursche Haven een compensatie van 290 m2 wateroppervlak. Totaal 260 m2 + 290 m2 = 550m2 (330m3).
.
Aangezien er bij de Laaksche Vaart geen ruimte is voor retentie (tenzij extra grond wordt aangekocht) wordt de compensatie geheel gerealiseerd bij de Leursche Haven. Doordat hetgeen probleemgevoelig gebied is en de afvoer uiteindelijk via gemaal Emmer geschied wordt dit aanvaardbaar geacht. Een weergave van de watercompensatie is opgenomen in Figuur 4-3.
De ontworpen voorziening betreft een extra waterpartij langs de toegangsweg op het perceel van het waterschap. De bodem krijgt een niveau van -1,20 m NAP en komt daardoor 0,20 m onder het aangrenzende winterpeil van -1,0 m NAP te liggen zodat de waterpartij normaal gesproken gevuld is met een laag water van 0,2 m. In de zomerperiode is de waterdiepte 0,4 m. Het volume dat beschikbaar is voor de benodigde compensatie (330 m3) is gebaseerd op het winterpeil en ligt tussen -0,40 m NAP en -1,00 m NAP.
De waterpartij krijgt een natuurvriendelijke vorm met variabele taluds variërend van 1:1,5 tot circa 1:5. Deze waterpartij wordt aangesloten op de leggerwatergang ten zuiden van het perceel. Er is, in verband met de beheerbaarheid van de voorziening en het feit dat de voorziening niet volledig gevoed wordt door verhard oppervlak, gekozen het water niet vast te houden. De waterstand in de voorziening beweegt mee met het peil in de aansluitende leggerwatergang. Om enige doorstroming te creëren in de waterpartij wordt het verhard oppervlak van de opstelplaats aangesloten op de waterpartij. Zie Figuur 4-3.
Figuur 4-3: ligging compensatie toename verhard oppervlak
4.2. Beeldkwaliteit Omschrijving van de scope
In het overwegend open polderlandschap heeft elke toevoeging of wijziging een ruimtelijke en landschappelijke impact op het gebied. Het wordt van groot belang geacht, als eis opgenomen in de vraagspecificatie, dat in het ontwerp een goede landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd van het te realiseren werk (keersluizen, gemalen, bedieningsgebouwen en nieuwe kaden). Het beeldkwaliteitsplan (BKP) beschrijft de huidige landschappelijke karakteristieken en geeft de uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing. Daarnaast vormt het een ruimtelijk toetsingskader voor architectonische uitwerking van de gebouwen, kunstwerken, afscheidingen en materialisatie.
Het BKP (RKDM-RAP-00063) is opgenomen in bijlage 6.1. Het BKP omvat de volgende onderdelen:
- locatie en historie;
- landschappelijke karakteristieken;
- beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing.
Locatie en historie
De Laaksche Vaart en Leursche Haven zijn gegraven watergangen die functioneerden als turfvaarten, gelegen op de overgang van zand naar klei. In het gebied hebben een aantal belangrijke historische gebeurtenissen plaatsgevonden zoals de Sint-Elizabethsvloed waarbij de loop van De Mark nabij de monding van Leursche Haven is gewijzigd. De Leursche Haven heeft een belangrijke militaire historie.
Landschappelijke karakteristieken
De landschappelijke situatie van Leursche Haven en Laaksche Vaart zijn vergelijkbaar met elkaar. Het landschap is overwegend open en agrarisch met verspreid staande boerderijen.
Leursche Haven:
Landschappelijke karakterieken voor de Leursche Haven zijn:
- St. Antoniushoeve met forse boomstructuur;
- Rijke historie (redoute, oude loop van de Mark en het Turfschip);
- open en weids landschap;
- agrarisch;
- windmolens dichtbij.
Laaksche Vaart:
- open, weids landschap;
- afwezigheid van bebouwing, afgelegen;
- agrarisch;
- broekbosje markeert monding Laaksche Vaart;
Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing
De ingreep dient in samenhang ingepast te worden met de al bestaande situatie, rekening houdend met de karakteristieken van het aanliggende landschap. Dit houdt in dat keermiddelen, gemalen, gebouwen, wegen, opstelplaatsen, hekwerken en aansluiting op bestaande dijken geen storende elementen vormen, maar passend zijn en een meerwaarde vormen ten opzichte van het huidige landschap.
Uitgangspunten voor beeldkwaliteit en landschappelijk inpassing
- Behouden openheid van het landschap.
- Keermiddelen, gemalen, gebouw, wegen, opstelplaatsen, hekwerken en aansluiting op bestaande dijken sluiten aan bij de landschappelijke karakteristieken.
- Functie van de keermiddelen is herkenbaar in vormgeving en materiaalgebruik.
- Bedieningsgebouwen passen in de landschappelijke omgeving.
- Het gemaal, gebouw en keermiddelen worden beschouwd als één samenhangend geheel.
- Waarborgen herkenbaarheid monding Laaksche Vaart door behoud van het elzenbosje.
- Zichtbaar maken van de historie Leursche Haven (oude loop Mark en redoute)
- Aan te brengen vegetatie is inheems en gebiedseigen.
- Afscheidingen (hekwerk) zijn ingepast in het landschap of zijn in samenhang ontworpen met het gebouw.
- Infrastructuur en opstelplaatsen worden zoveel mogelijk uit het zicht onttrokken.
- Recreatief gebruik wordt ontmoedigd.
Uitgangspunten
Alle relevante uitgangspunten betreffende het beeldkwaliteitsplan zijn opgenomen in het “Uitgangspuntennotitie beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing verbetering regionale keringen deelgebied midden”, doc. nr. SWNL0223137, welke is opgenomen als bijlage 1 van het BKP (bijlage 6.1).
In de beschrijving van de (deel)objecten is opgenomen wat de uitkomsten waren van de toetsing op beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing en welke aanpassingen naar aanleiding hiervan zijn doorgevoerd. Het betreft hierbij enkel de objecten: Bedieningsgebouwen (object 1.04), Dijkconstructies (object 1.05) en Natuurontwikkeling en redoute (object 1.07). De overige objecten hebben niet of nauwelijks invloed op beeldkwaliteit/landschappelijke inpassing.
4.3. Nautische inpassing Omschrijving van de scope
De nautische inpassing van de gemalen/keringen Leursche Haven en Laaksche Vaart omvat de wijze waarop de kunstwerken worden gesitueerd in de vaarwegen rekening houdend met de eisen gesteld aan de keersluizen, zoals de ligging, de afmetingen voor de doorvaartopening, evenals de afmetingen van eventuele geleidewerken, nautische bebordingen en verlichting.
Uitgangspunten
De voor het opstellen van het nautisch advies gebruikte uitgangspunten zijn weergegeven in de uitgangspunten notitie (bijlage 2). Tevens is gebruik gemaakt van de onderstaande relevante documenten als de vigerende normen en richtlijnen.
Relevante documenten:
• Verbetering regionale keringen deelgebied midden, Vraagspecificatie Eisen, d.d. 12- 05-2017, inclusief Nota van Inlichtingen (Vraag & Antwoord Negometrix-RKBD);
• IN/OUT lijst RKDM-BVP-00008 IN_OUT lijst V7.1 definitief;
Normen en richtlijnen:
• Richtlijn Vaarwegen 2017
• Richtlijn Scheepvaarttekens 2008
• Binnenvaart Politie Regelement 01-01-2017 t/m heden;
• Basisvisie Recreatie Toervaart Nederland 2015-2020.
Conclusie
De ligging van de keersluizen in de Leursche Haven en Laaksche Vaart is bepaald aan de hand van de Richtlijn Vaarwegen 2017(RVW2017). Het keermiddel Leursche Haven is hierbij getoetst op de geëiste scheepvaartklasse MB (eis VSE-0124). Deze klasse heeft als afmetingen:
Voor de lengte is een afwijkende maat van 25,00 m geëist en 7,00 m voor de brug-hoogte (eis VSE-0318).
Het keermiddel zelf heeft als geëiste maatvoering: breedte 7,50 m, drempelhoogte (diepte): -1,80 m NAP.
Het keermiddel Laaksche Vaart is getoetst op een maatgevend vaartuig: open boot (Cat. RA) conform aangeboden prestatie (eis AF-0125.02). De Laaksche Vaart is niet aangewezen als vaarweg. Het type open boot, categorie RA heeft als afmetingen:
Verder zijn er bij het keermiddel Laaksche Vaart geen nautische eisen gesteld en geen eisen gesteld aan de afmetingen.
Voor een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar het nautisch advies welke in bijlage 7 is opgenomen.
De keersluizen Laaksche Vaart en Leursche Haven hebben beide een doorvaartbreedte van 7,50m1 en voldoen daarmee aan een minimale doorvaart (paragraaf 3.2 nautisch advies).
Aangezien er in de Leursche Haven sprake is van een enkelstrooksprofiel en omdat er geen sluis in de nabijheid is dient de keersluis op de vier hoeken te worden voorzien van geleidewerken en voor stremmingen een wachtplaats aan weerszijde (paragraaf 3.3 nautisch advies). Voor de Laaksche Vaart worden door de beperktere scheepvaart klasse en de lage scheepvaartintensiteit geen wachtruimten en geleidewerken voorzien. Wel worden bij de Leursche Haven bovenstrooms van de keersluis (kant Leursche Haven) en benedenstrooms (kant Mark) een drietal palen geplaatst om de wachtruimte te markeren en waar wachtende schepen tijdelijk kunnen aanleggen.
Om de scheepvaart te waarschuwen voor het naderen van een keersluis met gemaal worden borden voorzien. De keersluis Leursche Haven wordt voorzien van verkeerslichten en de gemalen Leursche Haven en Laaksche Vaart krijgen beide spuiseinen. De bebording en verlichtingen worden omschreven in hoofdstuk 4 van het nautisch advies.
Voor de Leursche Haven blijft de maximale snelheid van 6 km/h gelden evenals het verbod op afmeren. Voor de Laaksche Vaart is ervan uitgegaan dat deze maximale snelheid ook hier gaat gelden. Daarnaast gelden de normale regels zoals beschreven in het BPR.
Vanwege de wens om de vaargeul inzichtelijk te maken voor het vaarverkeer worden bij de ingang van de Leursche een tweetal boeien geplaatst (op de -1,80 m NAP) lijn.
4.4. Verkeerskundige inpassing Omschrijving van de scope
Ten behoeve van de realisatie en het beheer & onderhoud van de gemalen en keermiddelen in de
Laaksche Vaart en Leursche Haven dienen toegangswegen en opstelplaatsen te worden aangelegd. Deze toegangswegen komen gedeeltelijk te liggen ter plaatse van bestaande puinpaden (Opperweg en Veerweg) en gedeeltelijk worden deze nieuw aangelegd op de aangrenzende percelen naast de locaties Laaksche Vaart en Leursche Haven. De Opperweg en Veerweg zijn beide te bereiken via de Bollendonkseweg welke vanuit het zuiden aansluit. Zie ook Figuur 4-4.
Figuur 4-4 Overzicht wegen projectgebied
Deze toegangswegen en opstelplaatsen zijn ontworpen aan de hand van eisen uit de vraagspecificatie en de geldende normen en richtlijnen (CROW).
Uitgangspunten
Relevante documenten:
• RKDM-RAP-00069 uitgangspuntenrapport, versie: 5.0, versiedatum: 13-08-2018 (bijlage 2).
• SWNL0227761 verkeerskundig advies toegangswegen en opstelplaatsen gemalen en keringen, versie D1.0, versiedatum: 25-06-2018 (bijlage 8).
• RKDM-TEK-00100-L01 Aanleg wegen en opstelplaats Veerweg (Leursche Haven), versie 4.0, d.d. 14-01-2019 (bijlage 114).
• RKDM-TEK-00100-L02 Aanleg wegen en opstelplaats Opperweg (Laaksche Vaart), versie 4.0. d.d. 14-01-2019 (bijlage 113).
Normen en richtlijnen:
• Handboek wegontwerp 2013, Basiscriteria (CROW publicatie 328)
• Handboek wegontwerp 2013, Erftoegangswegen (CROW publicatie 329)
• Karakteristieken van voertuigen en mensen (CROW publicatie 279)
Gebruikte programmatuur:
• Het ontwerp van de toegangswegen is gemaakt met Autodesk Civil 3D.
• De rijcurve analyse is uitgevoerd met AutoTurn.
Conclusie
Het ontwerp zoals weergegeven op de tekeningen RKDM-TEK-00100-L01 en RKDM-TEK-00100- L02 en beschreven in het ontwerprapport Verkeerskundig advies toegangswegen en opstelplaatsen gemalen en keringen, documentnummer SWNL0227761 versie D1.0, d.d. 25-06- 2018 (bijlage 8) voldoet aan de gestelde eisen in de vraagspecificatie en de toetsing aan het handboek Wegontwerp van het CROW.
4.5. Civiele constructies (object 1.01)
Object civiele constructies betreft een tweetal deelobjecten, te weten:
• Gemaal en kering Laaksche Vaart
• Gemaal en kering Leursche Haven
Aangezien de gemalen en keringen per locatie gelijktijdig worden uitgevoerd worden ze hierna per locatie gezamenlijk behandeld.
4.5.1. Gemaal en kering Laaksche Vaart (deelobject 1.01.01)
Omschrijving van de scope
In de Laaksche Vaart wordt een gemaal en een keersluis gerealiseerd. De twee kunstwerken worden naast elkaar gebouwd maar hebben geen constructieve samenhang. Beide hebben een eigen fundering, alleen de kwelschermen lopen wel zonder onderbreking door tussen het gemaal en de keersluis om onderloopsheid te voorkomen. Het kwelscherm heeft een geringe verticale stijfheid en er zal geen belastingoverdracht plaatsvinden via het kwelscherm tussen keersluis en gemaal. Daarom kunnen de keersluis en het gemaal constructief als afzonderlijke kunstwerken worden beschouwd, hoewel ze functioneel natuurlijk wel een sterke relatie hebben.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het civiele ontwerp. Hieronder valt;
- de paalfundatie;
- de betonnen draagconstructie;
- de aansluitende damwandschermen.
Uitgangspunten
In bijlage 9.1 is berekeningsrapportage SWNL0226555 opgenomen. In hoofdstuk 2 van deze rapportage zijn alle relevante uitgangspunten opgenomen.
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Binnen de scope van de civiele constructies zijn voor de volgende aspecten afwegingen gemaakt:
- type paalfundatie;
- afdichting bouwkuip;
- type grondkering voor vleugelwanden;
- materiaal draagconstructie.
Keuze paalfundatie
Voor de keuze van een paaltype was de trillingspredictie (SWNL0223376, bijlage 9.3) leidend. Uit de trillingspredictie volgt dat het inheien van vierkante betonpalen 380 mm tot een acceptabel klein risico op schade voor de dichtstbijzijnde opstallen leidt. Uit de ontwerpberekening volgt verder dat dergelijke palen voldoende draagvermogen geven bij zowel het gemaal als de keersluis. Daarnaast kan voldoende kopwapening in dit type paal worden opgenomen om de laterale belasting op te nemen. Gekozen is voor prefab voorgespannen betonpalen met schachtafmetingen 380 x 380 mm.
Keuze afdichting bouwkuip
Voor de tijdelijke bouwkuip is een afweging gemaakt tussen het gebruik maken van de aanwezige waterremmende grondlagen, onderwaterbeton toepassen en het maken van een waterafsluitende laag middels (gel)injectie. Uit het geohydrologisch advies (SWNL0228114, bijlage 9.4) blijkt dat het gebruik maken van de aanwezige waterremmende lagen goed mogelijk is. De daarvoor benodigde extra lengte van damwandplanken is beperkt en weegt niet op tegen het toepassen van onderwaterbeton of het aanbrengen van een gel-laag.
Keuze grondkering
Gekozen is om alle grondkeringen te maken met stalen damwand. Conform VSE-0133 is gekozen voor een warmgewalste damwand met staalkwaliteit S355. Met name bij de instroomzijde van het gemaal is de kerende hoogte groot; vanaf bodem NAP -3,5m tot maaiveld NAP +1,5m. Voor een dergelijke grote kerende hoogte zijn kunststof of houten damwanden minder geschikt. Andere varianten als op palen gefundeerde betonnen keerwanden kennen een veel groter materiaalverbruik en zijn daarom geen voor de hand liggende keuze.
Keuze materiaal draagconstructie
Aangezien zowel gemaal als keersluis robuuste en in situ te bouwen waterbouwkundige kunstwerken zijn, is beton het enige eigentijdse constructiemateriaal. Het grote eigen gewicht van beton is ook gunstig om opdrijven bij droogzetten (o.a. voor onderhoud) te voorkomen. Gekozen is voor de toepassing van beton met hergebruik van betongranulaat. Dat is een betonmortel waarbij het grind wordt vervangen door een granulaat van gerecycled beton. De kwaliteit van hiervan is gelijk aan die van een standaard betonmortel.
LCC & Duurzaamheid
Voor de volledige civiele constructie zijn berekeningen gemaakt om een zo slank mogelijke constructiewijze te realiseren. Hierdoor wordt het materiaalverbruik zo laag mogelijk gehouden, terwijl bij de materiaalkeuze wel rekening is gehouden met een vrijwel onderhoudsvrij systeem met een ontwerplevensduur van 100 jaar. Om die reden wordt op de stalen damwanden geen coating toegepast maar wordt in het ontwerp rekening gehouden verlies van sterkte en stijfheid door corrosie.
Voor alle stalen damwanden is gekozen voor S355 sterkteklasse. Hierdoor wordt bespaard op de hoeveelheid staal, wat binnen de hele keten van productie en transport een CO2 uitstootreductie betekent ten opzichte van S235 / S240.
Voor al het in situ te storten beton is gekozen voor een betonmortel met toepassing van gerecycled betongranulaat.
Integrale veiligheid
De beschouwing van de integrale veiligheid in het ontwerp van het gemaal en de kering in de Laaksche Vaart is opgenomen in het integraal veiligheidsplan (IVP) RKDM-VGM-00045 (zie bijlage 3.3). De in een veiligheidsrisico sessie met de ontwerpers vastgestelde risico’s en vastgestelde maatregelen zijn opgenomen in het integrale veiligheidsregister welke als bijlage bij het IVP is gevoegd. Een groot deel van de maatregelen zijn reeds in het voorontwerp van de objecten doorgevoerd.
De voorgestelde uitvoering gebaseerd op de daartoe uitgevoerde berekeningen maken het risico op bezwijken van de gehele constructie van gemaal en kering minimaal.
Raakvlakken
Het volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting bodembescherming op vloer keermiddel / gemaal (raakvlak met Oeverconstructies en bodembescherming);
• Plaatsing hekwerk/damwand t.o.v. bedieningsgebouw Leursche Haven en Laaksche Vaart
i.v.m. overstek dakrand (raakvlak met bedieningsgebouwen);
• Plaatsing afsluiter t.o.v. bedieningsgebouw Leursche Haven en Laaksche Vaart (raakvlak met bedieningsgebouwen);
• Plaatsing hekwerk/damwand t.o.v. bedieningsgebouw Leursche Haven en Laaksche Vaart
i.v.m. ventilatie (raakvlak met bedieningsgebouwen).
4.5.2. Gemaal en kering Leursche Haven (deelobject 1.01.02)
In de Leursche Haven wordt een gemaal en een keersluis gerealiseerd. De twee kunstwerken worden naast elkaar gebouwd maar hebben geen constructieve samenhang. Beide hebben een eigen fundering, alleen de kwelschermen lopen wel zonder onderbreking door tussen het gemaal en de keersluis om onderloopsheid te voorkomen. Het kwelscherm heeft een geringe verticale stijfheid en er zal geen belastingoverdracht plaatsvinden via het kwelscherm tussen keersluis en gemaal. Daarom kunnen de keersluis en het gemaal constructief als afzonderlijke kunstwerken worden beschouwd, hoewel ze functioneel natuurlijk wel een sterke relatie hebben.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het civiele ontwerp. Hieronder valt:
- de paalfundatie;
- de betonnen draagconstructie;
- de aansluitende damwandschermen.
Uitgangspunten
In bijlage 9.2 is berekeningsrapportage SWNL0226437 opgenomen. In hoofdstuk 2 van deze rapportage zijn alle relevante uitgangspunten opgenomen.
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Binnen de scope van de civiele constructies zijn voor de volgende aspecten afwegingen gemaakt:
- type paalfundatie;
- afdichting bouwkuip;
- type grondkering voor vleugelwanden;
- materiaal draagconstructie.
Keuze paalfundatie
Voor de keuze van een paaltype was de trillingspredictie (SWNL0223376, bijlage 9.3) leidend. Uit de trillingspredictie volgt dat het inheien van vierkante betonpalen 380 mm tot een acceptabel klein risico op schade voor de dichtstbijzijnde opstallen leidt. Uit de ontwerpberekening volgt verder dat dergelijke palen voldoende draagvermogen geven bij zowel het gemaal als de keersluis. Daarnaast kan voldoende kopwapening in dit type paal worden opgenomen om de laterale belasting op te nemen. Gekozen is voor prefab voorgespannen betonpalen met schachtafmetingen 380 x 380 mm
Keuze afdichting bouwkuip
Voor de tijdelijke bouwkuip is een afweging gemaakt tussen het gebruik maken van de aanwezige waterremmende grondlagen, onderwaterbeton toepassen en het maken van een water afsluitende laag middels (gel)injectie. Uit het geohydrologisch advies (SWNL0228114, bijlage 9.4) blijkt dat het gebruik maken van de aanwezige waterremmende lagen goed mogelijk is. De daarvoor benodigde extra lengte van damwandplanken is beperkt en weegt niet op tegen het toepassen van onderwaterbeton of het aanbrengen van een gel-laag.
Keuze grondkering
Gekozen is om alle grondkeringen te maken met stalen damwand. Conform VSE-0133 is gekozen voor een warmgewalste damwand met staalkwaliteit S355. Met name bij de instroomzijde van het gemaal is de kerende hoogte groot; vanaf bodem NAP -3,5m tot maaiveld NAP +1,5m. Voor een dergelijke grote kerende hoogte zijn kunststof of houten damwanden minder geschikt. Andere varianten als op palen gefundeerde betonnen keerwanden kennen een veel groter materiaalverbruik en zijn daarom geen voor de hand liggende keuze.
In de trillingspredictie (SWNL0223376, bijlage 9.3) is aangegeven dat de berekende tijdelijke damwand welke het dichtst bij de bebouwing is gelegen wellicht een te grote trillingshinder gaat geven c.q. schade kan veroorzaken aan de bebouwing. In de UO fase zal een nadere detaillering plaatsvinden om met name de lengte van deze damwand te reduceren. Daarnaast is de permanente damwand welke het dichtst bij de bebouwing is gelegen wellicht te licht in verband met het intrillen. In de UO fase zal bekeken worden of dit profiel iets zwaarder moet worden uitgevoerd.
Keuze materiaal draagconstructie
Aangezien zowel gemaal als keersluis robuuste en in situ te bouwen waterbouwkundige kunstwerken zijn, is beton het enige eigentijdse constructiemateriaal. Het grote eigen gewicht van beton is ook gunstig om opdrijven bij droogzetten (o.a. voor onderhoud) te voorkomen. Gekozen is voor de toepassing van beton met hergebruik van betongranulaat. Dat is een betonmortel waarbij het grind voor 50% wordt vervangen door een granulaat van gerecycled beton. De kwaliteit van hiervan is gelijk aan die van een standaard betonmortel.
LCC & Duurzaamheid
Voor de volledige civiele constructie zijn berekeningen gemaakt om een zo slank mogelijke constructiewijze te realiseren. Hierdoor wordt het materiaalverbruik zo laag mogelijk gehouden, terwijl bij de materiaalkeuze wel rekening is gehouden met een vrijwel onderhoudsvrij systeem met een ontwerplevensduur van 100 jaar. Om die reden wordt op de stalen damwanden geen coating toegepast maar wordt in het ontwerp rekening gehouden verlies van sterkte en stijfheid door corrosie.
Voor alle stalen damwanden is gekozen voor S355 sterkteklasse. Hierdoor wordt bespaard op de hoeveelheid staal, wat binnen de hele keten van productie en transport een CO2 uitstootreductie betekent ten opzichte van S235 / S240.
Voor al het in situ te storten beton is gekozen voor een betonmortel met toepassing van gerecycled betongranulaat.
Integrale veiligheid
De beschouwing van de integrale veiligheid in het ontwerp van het gemaal en de kering in de Leursche Haven is opgenomen in het integraal veiligheidsplan (IVP) RKDM-VGM-00045 (bijlage 3.3). De in een veiligheidsrisico sessie met de ontwerpers vastgestelde risico’s en vastgestelde maatregelen zijn opgenomen in het integrale veiligheidsregister welke als bijlage bij het IVP is gevoegd. Een groot deel van de maatregelen zijn reeds in het voorontwerp van de objecten doorgevoerd.
De voorgestelde uitvoering gebaseerd op de daartoe uitgevoerde berekeningen maken het risico op bezwijken van de gehele constructie van gemaal en kering minimaal.
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting bodembescherming op vloer keermiddel / gemaal (raakvlak met Oeverconstructies en bodembescherming);
• Brandblusleiding perceel Rommens (raakvlak met K&L dijkvak 3 en 4);
• Plaatsing hekwerk/damwand t.o.v. bedieningsgebouw Leursche Haven en Laaksche Vaart
i.v.m. overstek dakrand (raakvlak met bedieningsgebouwen);
• Plaatsing afsluiter t.o.v. bedieningsgebouw Leursche Haven en Laaksche Vaart (raakvlak met bedieningsgebouwen);
• Plaatsing hekwerk/damwand t.o.v. bedieningsgebouw Leursche Haven en Laaksche Vaart
i.v.m. ventilatie (raakvlak met bedieningsgebouwen).
4.5.3. Drijflaagschot
Aan de instroomzijde van het gemaal wordt een drijflaagschot toegepast welke ervoor zorgt dat drijfvuil (voornamelijk maaisel) wordt afgevoerd door het keermiddel wanneer deze in de standaard (open) situatie is. Deze vuilbariëres hebben een gladde zijde voor het geleiden van het drijvende materiaal richting het keermiddel. Indien het keermiddel gesloten is voorkomt het drijflaagschot dat het vuil door de pompinstallatie van het gemaal gaat. Het drijfvuil zal tijdens sluiten van het keermiddel (frequentie eens in de 2-4 jaar, gedurende maximaal 2 weken) verzameld worden voor het schot en de deuren van de keersluis. Indien er drijfvuil ondanks het drijflaagschot voor het krooshek verzameld dan kan dit vuil handmatig worden verwijderd. Voor het verwijderde vuil is een locatie voor een daarvoor bestemde afvalcontainer op de opstelplaats aanwezig.
Voor een indruk van het toe te passen drijflaagschot wordt verwezen naar navolgende foto’s. Het toe te passen drijflaagschot zal gelijkwaardig zijn aan hetgeen aangegeven op de foto’s. In de UO fase wordt de definitieve leverancier bepaald.
Bron: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xxx/xx/xxxxxx-xxxx-xxxxxxxxx/xxxxxxxxxx-xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx
Door het toepassen van een drijflaagschot wordt er voldaan aan de eis (VSE-0082 en AF-0082). Deze eis stelt dat het gemaal aan de instroomzijde dient te zijn voorzien van een kroosvoorziening welke er voor zorgt dat de werking van het gemaal niet negatief wordt beïnvloed door drijfvuil, kroos en waterplanten.
4.6. Technische installaties (object 1.02)
In dit hoofdstuk worden de technische installaties beschreven van de gemalen en keermiddelen Laaksche Vaart en Leursche Haven, hierna ook aangeduid als respectievelijk LV en LH. De technische installatie wordt hierna ook wel aangeduid als TI.
Dit hoofdstuk is een samenvatting van het ontwerprapport ‘Technische Installaties Object 1.02’ welke als bijlage 10 bij deze ontwerpnota is gevoegd.
Voor de technische installaties is een aanvulling op de objectenboom opgesteld zoals opgenomen in deze ontwerpnota (bijlage 1). De aangevulde objectenboom is in het ontwerprapport ‘Technische Installaties Object 1.02’ weergegeven.
Machineveiligheid
Voor de objecten Laaksche Vaart en Leursche Haven is een risico inventarisatie (RIE) uitgevoerd in het kader van de Machineveiligheid (06/42/EG). De hieruit voortvloeiende risico reducerende maatregelen zijn in de voorontwerpen opgenomen. Deze RIE is toegevoegd aan het ontwerprapport ‘Technische Installaties Object 1.02.
4.6.1. TI Laaksche Vaart (1.02.01) en TI Leursche Haven (1.02.02)
Omschrijving van de scope
Het betreft hier de technische installaties voor de keringen en de gemalen voor beide locaties en bestaan uit de werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties en de industriële automatisering, bediening, besturing van de gemalen en de keringen.
Uitgangspunten
De uitgangspunten voor de ontwerpen staan omschreven in de rapportage RKDM-RAP-00069 uitgangspuntenrapport v5.0 d.d. 13-08-2018 (bijlage 2).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Voor de opvoerwerktuigen zijn voor de gemalen en keringen voor LH en LV Trade Off Matrices (TOM) opgesteld. Deze TOM’s zijn toegevoegd aan het ontwerprapport ‘Technische Installaties Object 1.02’, bijlage 10). Hierin zijn op basis van de eisen voor verschillende keermiddelen en opvoerwerktuigen de ontwerpafwegingen opgenomen en is de uiteindelijke keuze weergegeven.
Keuzes
• Voor de opvoerwerktuigen van LV is gekozen voor een 3 pomps opstelling, bestaande uit 3 stuks Bosman Vision 125. Totale maximum capaciteit 11 m3/s
• Voor de opvoerwerktuigen van LH is gekozen voor een 1 pomps opstelling met eveneens een Bosman Vision 125. Totale maximum capaciteit 3,85 m3/s
Figuur 4-5: Bosman Vision Pomp
Voor de keringen is voor beide locaties, mede op basis van landschappelijke inpassing, betrouwbaarheid en bedrijfszekerheid gekozen voor 2 sets puntdeuren.
LCC
De betonnen slakkehuispompen hebben een hoog hydraulisch rendement, ze zijn zeer betrouwbaar en bedrijfszeker en hebben beperkt onderhoud nodig.
De puntdeuren hebben lage exploitatiekosten. Het is een eenvoudige constructie waarbij geen specialistisch personeel nodig is om ze te onderhouden. Het onderhoud is zeer beperkt. Mede door de uitvoering van de deuren in composiet is tussentijdse vervanging voor einde levensduur object niet nodig.
Duurzaamheid
Door de robuuste bouwwijze en goede materiaalgebruik (voornamelijk beton en staal) zijn de pompen zeer duurzaam. Het betonnen slakkenhuis en de overige materialen zijn na einde levensduur volledig recyclebaar. De pompen zijn door de waaiervorm zeer visvriendelijk. Het hoge hydraulisch rendement maakt de pompen energiezuinig en daardoor zeer duurzaam.
Het composietmateriaal van de keerdeuren geeft weinig onderhoud en lange levensduur. De materialen zijn na einde levensduur volledig recyclebaar. De puntdeuren worden aangedreven door elektromechanische actuators die ook bij calamiteiten geen vervuiling van het oppervlaktewater veroorzaken.
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• In- en opbouw op de civiele betonconstructie (onderbouw, object 1.01 - Civiele constructies)
• Inbouw en plaatsing ten opzichte van bouwkundige constructies (1.04 – Bedieningsgebouwen)
• De breedte van de toegangsdeuren en mogelijkheid voor inbrengen en later weer verwijderen van de besturingskast in de bouwkundige constrcuties (1.04 – Bedieningsgebouwen)
• Bodemprofiel voor ongestoorde toestroom van water naar de pomp (1.03- Oeverconstructies en bodembescherming)
• Elektrische voeding (Kabels & Leidingen)
4.7. Oeverconstructies en bodembescherming (object 1.03) Omschrijving van de scope
De bodem voor en achter de gemalen wordt belast door stroming van water die wordt veroorzaakt door het uitmalen. Daarnaast wordt de bodem voor en achter de keersluizen belast door de schroefstraal van de langsvarende schepen. Bodembescherming dient ervoor om erosie van de bodem en dientengevolge schade aan de kunstwerken te voorkomen.
De taluds langs de oevers van de Leursche Haven en Laaksche Vaart worden belast door de stroming uit het gemaal, de golven die worden veroorzaakt door de langsvarende schepen en de golfslag veroorzaakt door wind. Oeverbescherming zal worden toegepast om te voorkomen dat deze belastingen schade zullen aanbrengen op aan taluds. Daarnaast kan oeverbescherming worden toegepast om instabiliteit van de oever te voorkomen.
Uitgangspunten
De uitgangspunten die van belang zijn voor het ontwerp van de bodem- en oeverbescherming zijn opgenomen in het Uitgangspuntenrapport (RKDM-RAP-00069 d.d. versie 5.0), welke is opgenomen in bijlage 2. Ze zijn tevens weergegeven in de notitie “Bodem- en oeverbescherming Laaksche Vaart en Leursche Haven” (SWNL0227832 versie D1.0 d.d.03-07-2018, zie bijlage 11).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Bij de gemalen en keringen zijn verschillende stroomsnelheden berekend. Er is ervoor gekozen om hier wel dezelfde bestorting aan te houden en niet te differentiëren.
De materialen die worden gebruikt, welke een kortere levensduur hebben dan 100 jaar zoals de stortsteen, zijn niet destructief vervangbaar.
De bestortingen worden aangebracht op een zinkstuk (geotextiel met 2 lagen wiepen haaks op elkaar, h.o.h. 1 m met een omtrek van 30 cm). In de UO- fase wordt een legplan opgesteld voor het aanbrengen van de zinkstukken. Hierbij geldt als uitgangspunt dat bij de teen van de oever geen naden worden toegepast..
Bij de aansluiting van de bestorting op de kunstwerken is een penetratie voorzien van de bestorting met colloïdaal beton. Dit vanwege de hoge stroomsnelheden ter plaatse en vanwege een goede aansluiting van de bestorting op de kunstwerken. In de uitvoeringsfase wordt nog nader onderzoek gedaan of een andere oplossing beschikbaar is met betrekking tot de toepassing van colloïdaal beton.
Keuze
Kort samengevat worden de volgende bestortingen aangebracht:
Zuidzijde gemaal (instroomkant) | Noordzijde gemaal (uitstroomkant) | Zuidzijde keersluis | Noordzijde keersluis | |
Leursche Haven | 5-40 kg (650 | 5-40 kg (650 | 5-40 kg (650 | 5-40 kg (650 |
(bodem en talud) | kg/m2) | kg/m2) | kg/m2) | kg/m2) |
L = 5m | L = 30m | L = 5m | L = 30m | |
1m colloïdaal beton | 2m colloïdaal beton | 1m colloïdaal | 2m colloïdaal | |
beton | beton | |||
Laaksche Vaart | 90-250mm (575 | 90-250mm (575 | 90-250mm (575 | 90-250mm (575 |
(bodem en talud) | kg/m2) | kg/m2) | kg/m2) | kg/m2) |
L = 5m | L = 30m | L = 5m | L = 30m | |
1m colloïdaal beton | 2m colloïdaal beton | 1m colloïdaal | 2m colloïdaal | |
beton | beton |
Over dezelfde lengte als de bodembescherming wordt taludbescherming aangebracht. De aansluitende taluds ten zuiden hiervan op de Laaksche Vaart en Leursche Haven worden niet hoger belast dan in de huidige situatie en blijven daarom gelijk aan de huidige situatie en worden niet verder voorzien van taludbescherming. De aansluitende taluds ten noorden worden op het gedeelte tussen de beëindiging van de bodembescherming en de bestaande bestorting op de taluds langs de Mark voorzien van bestorting waarbij de bestaande bestorting over 4,00 m wordt verwijderd, het zinkstuk van de nieuwe constructie wordt doorgelegd en de bestorting weer wordt teruggebracht, zie ook het principe detail op tekening RKDM-TEK-00101-L10. In de UO-fase wordt een en ander nog verder uitgewerkt.
Op de locatie Leursche Haven is de bestorting van het talud tevens voorzien i.v.m. met de stabiliteit van de taluds, zie hiervoor de stabiliteitsberekening in rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen, bijlage 13.
Duurzaamheid en LCC
Het toepassen van stortsteen betekent het gebruik van natuurlijke grondstoffen. Aangezien de stortsteen zelf niet zal slijten is het hergebruik van stortsteen na sloop aannemelijk. We gaan gepast om met het toepassen van stortsteen en andere oeverconstructies en bodembescherming omdat het alleen toegepast wordt waar het noodzakelijk is. Waar mogelijk worden zoveel mogelijk taluds toegepast die zonder aanvullende maatregelen stabiel zijn en behouden we de huidige situatie. Hierdoor beperken we het gebruik van bestortingen en grondkeringen (damwanden) en daarmee minimaliseren we het gebruik van primaire materialen.
Integrale veiligheid
De beschouwing van de integrale veiligheid in het ontwerp van oeverconstructies en bodembescherming is opgenomen in het integraal veiligheidsplan (IVP) RKDM-VGM-00045. De in een veiligheidsrisico sessie met de ontwerpers vastgestelde risico’s en vastgestelde maatregelen zijn opgenomen in het integrale veiligheidsregister welke als bijlage bij het IVP is gevoegd. Een groot deel van de maatregelen zijn reeds in het voorontwerp van de objecten doorgevoerd.
De maatregelen die uit de berekeningen in de constructie worden toegepast zijn afdoende om het risico van erosie en beschadiging te voorkomen.
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting bodembescherming op vloer keermiddel / gemaal (raakvlak met Civiele Constructies);
• Bodemprofiel voor ongestoorde toestroom van water naar de pomp (raakvlak met Technische Installaties).
Conclusie
Voor het in stand houden van de bodem en de taluds van de Leursche Haven en Laaksche Vaart is vanwege het realiseren van de gemalen en keersluizen op een aantal plaatsen bescherming benodigd. Deze bescherming bestaat uit het aanbrengen van bestortingen op een zinkstuk.
Voor een gedetailleerde beschrijving van deze bestortingen wordt verwezen naar de notitie “Bodem- en oeverbescherming Laaksche Vaart en Leursche Haven” (SWNL0227832 versie D1.0 d.d.03-07-2018) en de tekening RKDM-TEK-00101-L10.
4.8. Bedieningsgebouwen (object 1.04)
Object bedieningsgebouwen betreft een tweetal deelobjecten, te weten:
• Bedieningsgebouw Laaksche Vaart
• Bedieningsgebouw Leursche Haven
De gebouwen krijgen per locatie een gelijkvormig uiterlijk, de gebruikte materialen en kleuren zijn identiek. De lengte van de gebouwen en het aantal dakluiken variëren aangezien op locatie Laaksche Vaart 3 pompen gehuisvest moeten worden en op locatie Leursche haven 1 pomp.
In de navolgende paragrafen wordt per locatie een beschrijving gegeven.
4.8.1. Bedieningsgebouw Laaksche Vaart (deelobject 1.04.01)
Omschrijving van de scope
Het bediengebouw bij de Laaksche Vaart is bedoeld om de pompen en schakelkasten te bescherming tegen invloeden van buitenaf. Het bediengebouw is ontworpen onder architectuur passend in de omgeving van de keersluis, gemaal én de natuur (VSE-0009 en 0122). De afmeting van het bediengebouw is afgestemd op veilig gebruik en onderhoud aan de machines, apparaten en elektra en bedragen inwendig 15,875 x 4,800 x 3,420 m³ (l x b x h). De toegepaste materialen zijn duurzaam in de gebruiksduur van het gebouw en duurzaam bij recycling.
Uitgangspunten
Als basis voor het ontwerp zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals opgenomen in documentnummer RKDM-RAP-00069 Versienummer 5.0, d.d. 13-08-2018 (bijlage 2).
Voor een gedetailleerde beschrijving van het ontwerp wordt verwezen naar de onderliggende stukken. Dit zijn:
• RKDM-TEK-00104-L01 VO Laaksche Vaart - Bedieningsgebouw - Plattegronden; Doorsneden en Aanzichten, 4.0, d.d. 14-01-2019 (bijlage 119).
• RKDM-TEK-00104-L02 VO Laaksche Vaart - Bedieningsgebouw - Constructief; Plattegronden, 4.0 d.d.14-01-2019 (bijlage 120).
• RKDM-TEK-00104-L03 VO Laaksche Vaart - Bedieningsgebouw - Constructief; Doorsneden en Aanzichten, 4.0 d.d. 14-01-2019 (bijlage 121).
• RKDM-TEK-00104-L04 VO Laaksche Vaart - Bedieningsgebouw – Gevels, 4.0, d.d. 14-01-2019 (bijlage 122).
• Statische berekening t.b.v. Definitief ontwerp, SWNL0227585, D1.0, d.d. 04-07-2018 (bijlage 12.1).
• Bouwfysisch rapport, kenmerk SWNL0227895, D1.0, d.d. 04-07-2018 (bijlage 12.2).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
In overleg met de bouwkundig architect en de landschap architect is een concept ontwikkeld voor de totale inpassing van de bediengebouwen op het sluis/ gemaalcomplex in de landschappelijke omgeving (VSE-0009 en 0122). Hierbij is gekozen voor een gebouwmaterialisering, zoveel mogelijk aansluitend op de materialisering van het sluis/ gemaalcomplex. De gekozen materialen zijn:
• Wanden: schoon beton, kleur lichtgrijs, zoals in de sluisgang.
• Glas: Glasbouwplanken van Profilit o.g. voor doorzicht en daglicht binnen.
• Draagconstructie: staal, thermisch verzinkt en gepoedercoat in kleur, functioneel.
• Dakrand: stalen deksloof blank staal, zoals op de damwandprofielen.
• Dakvloer: kanaalplaatvloer met druklaag, massa is temperatuur regulerend.
• Dakisolatie met afschot voor regenwaterafvoer en extra thermische isolatie.
Figuur 4-6: Bedieningsgebouw Laaksche Vaart
Het gebouw betreft een Overige gebruiksfunctie volgens de omschrijving in het Bouwbesluit. De eisen voor Overige gebruiksfuncties zijn voor het gebouw van toepassing. Het gebouw is ontworpen met materialen welke duurzaam zijn in gebruik (onderhoudsarm) en welke recyclebaar zijn bij sloop.
Er wordt geen verblijfsfunctie gecreëerd dus er komt geen WC, keuken, etc.
De constructie van het bediengebouw is getekend en berekend zoals te zien in de bijgevoegde constructieve tekeningen en berekening.
Er wordt geen metselwerk toegepast, zodat de eis VSE-0147 t.a.v. voegwerk niet van toepassing is.
Ten aanzien van de geluiduitstraling (VSE-0199) is een berekening gemaakt op basis van een ruime aanname van geluidproductie van de op te stellen pompmotoren. Zie hiervoor de rapportage bouwfysica en brandveiligheid bediengebouwen (SWNL0227895) welke in bijlage 12.2 is opgenomen.
Het gebouw is geplaatst op de onderliggende betonnen gemaalconstructie en kraagt aan de landzijde 875 mm uit, zodat binnen voldoende en veilige ruimte (1600 mm) is gecreëerd tussen bedienkasten en pompmotor.
De vloer van het bediengebouw is van vloeistofdicht gewapend beton en de vloeistofdichte betonnen wanden zijn minimaal 30 cm opgezet (VSE-0042), behalve bij de toegangsdeuren (uitgevoerd zonder glas).
De apparaten en elektra in de ruimte wordt beveiligd tegen vorstschade met elektrische verwarming.
Klimaatbeheersing warmte en koude (VSE-0235): De gebouwconstructie met betonnen gevels en een betonnen dak is zwaar uitgevoerd, waardoor zoninstraling en opwarming binnen wordt tegengegaan. De diffuse beglazing van de profilitgevel is geïsoleerd uitgevoerd. De gevels, daken en luiken zijn geïsoleerd uitgevoerd, om te isoleren en om op koude binnen oppervlakten condensvorming te voorkomen. De ruimte wordt mechanisch geventileerd (VSE-0195), afgestemd op de binnentemperatuur, conform berekeningen uitvoeringsfase.
Het regenwater op het dak (VSE-0263) van het bediengebouw wordt via een afschot(isolatie)laag naar een laagste punt gevoerd. Op deze plek zijn twee hemelwaterafvoeren aangesloten, welke binnendoor naar de watergang worden afgevoerd. Op het laagste punt in het dak worden tevens twee noodoverlaten voorzien, welke in geval van falen van de regenpijpen, het dakwater alsnog afvoeren.
Keuze
De gemaakte keuzes zijn uitgewerkt in bijgevoegde tekeningen, onderbouwd met een constructief uitgangspuntendocument en bouwfysisch rapport.
LCC en duurzaamheid
Productie van beton, metaal en glas kost grondstoffen en energie. Daar staat tegenover dat de materialen zijn te vervaardigen met gerecyclede grondstoffen. Voor al het in situ te storten beton is gekozen voor een betonmortel met toepassing van gerecycled betongranulaat. Het effect op de
CO2-reductie door het toepassen van betongranulaat ten opzichte van grind is nader uitgewerkt. Toegepaste betonnen gevels, glasbouwplanken en corrosiebestendige (VSE-0052) duplex gecoate metalen profielen hebben een hoge levensduur en zijn bij sloop recyclebaar. Te vervangen onderdelen met een kortere levensduur dan 100 jaren zijn bereikbaar en niet destructief vervangbaar (VSE-0051 en AF-0051.04), zoals de dakbedekking.
Integrale veiligheid
In het bediengebouw kan veilig worden gewerkt en onderhoud worden gepleegd (VSE-0040) en het biedt ruimte voor de bedrijfsvoering van de opdrachtgever (VSE-0204). Het bediengebouw is afgesloten, toegankelijk en alleen bereikbaar voor (onderhouds)personeel van de opdrachtgever (VSE-0044, 0078, 0145, 0153 en 0159). De ruimte is veilig te betreden en er kan veilig worden gewerkt (VSE-0007 en 0040). De ruimte is afgesloten voor onbevoegden en voldoet aan de inbraakwerendheidseis SKG** (VSE-0163 en 0153).
Er is voldoende daglicht en kunstlicht binnen en buiten. De buitenverlichting boven de toegangsdeuren reageert op aanwezigheid van mensen/ openen van de toegangspoort, zodat men niet in het donker de deur van het bediengebouw (VSE-0238) hoeft te vinden.
Er zijn twee vluchtwegen in de vorm van deuren. Het bouwbesluit eist maar 1 vluchtweg, maar de tweede deur in het gebouw wordt aangebracht om tijdens de handmatige bediening van de sluisdeuren dichterbij de kolk te kunnen staan en zodoende een beter zicht te hebben op de kolk tijdens het sluiten van de sluisdeuren. In het gebouw komen naast de toegangsdeuren (uitgevoerd zonder glas) een verlichtingsschakelaar voor de binnenverlichting. Boven de deuren komen verlichte vluchtwegaanduidingen met noodverlichting. Dit is vanuit het bouwbesluit niet vereist, maar verhoogt de ARBO-veiligheid. Het ontwerp van de verlichtingsinstallatie voldoet aan de eisen van de NEN 1010.
De ruimte wordt voldoende (mechanisch) geventileerd. De capaciteit wordt in het UO vastgesteld.
De dakluiken ten behoeve van het uithijsen van de pompen kunnen veilig worden uitgehesen. De elektrakasten kunnen rechtstandig omhoog worden gehesen nadat ze naar buiten zijn verplaatst. Dakveiligheidsvoorzieningen als ladderborgingspunt en dakaanlijnvoorzieningen zijn aanwezig.
Raakvlakken
Het bediengebouw is ingepast qua vorm en materialisering in zijn omgeving (VSE-0009 en 0122).
Het bediengebouw staat op de betonnen constructie van het gemaal, is qua maatvoering afgestemd met de onderbouw en afgestemd op veilig gebruik en onderhoud.
In de gemaalconstructie onder het gebouw wordt een tweetal hemelwaterafvoervoorzieningen (VSE-0263) opgenomen. De hemelwaterafvoeren gaan door de onderliggende dekvloer van de gemaalgangen en wateren af in de pompgangen.
Gebouw en pompinstallaties zijn qua afmetingen en veilig gebruik en onderhoud op elkaar afgestemd.
Omdat het gebouw iets breder is dan de gemaalgangen, kraagt de bovenbouw iets (875 mm) uit. Onder deze uitkragende vloer komt een vorstrand in de vorm van een betonnen randbalk. De uitkragende vloer en randbalken worden opgenomen in de civiele onderbouw.
Bliksembeveiliging (VSE-0322) Deze wordt nader bepaald in de volgende fase afgestemd op eisen uit NEN EN-IEC 62305.
4.8.2. Bedieningsgebouw Leursche Haven (deelobject 1.04.02)
Omschrijving van de scope
Het bediengebouw bij de Leursche Haven is bedoeld om de pomp en schakelkasten te bescherming tegen invloeden van buitenaf. Het bediengebouw is ontworpen onder architectuur passend in de omgeving van de keersluis, gemaal én de natuur (VSE-0009 en 0122). De afmeting van het bediengebouw is afgestemd op veilig gebruik en onderhoud aan de machines, apparaten en elektra en bedragen inwendig 5,675 x 4,800 x 3,420 m³ (l x b x h). De toegepaste materialen zijn duurzaam in de gebruiksduur van het gebouw en duurzaam bij recycling.
Uitgangspunten
Als basis voor het ontwerp zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals opgenomen in documentnummer RKDM-RAP-00069 Versienummer 5.0, d.d. 13-08-2018 (bijlage 2).
Voor een gedetailleerde beschrijving van het ontwerp wordt verwezen naar de onderliggende stukken. Dit zijn:
• RKDM-TEK-00105-L01 VO Leursche Haven - Bedieningsgebouw – Plattegronden; Doorsnede en Aanzichten, 4.0 d.d. 14-01-2019 (bijlage 123)
• RKDM-TEK-00105-L02 VO Leursche Haven - Bedieningsgebouw - Constructief; Plattegrond, 4.0, d.d. 14-01-2019 (bijlage 124)
• RKDM-TEK-00105-L03 VO Leursche Haven - Bedieningsgebouw - Constructief; Doorsnede en Aanzichten, 4.0, d.d. 14-01-2019 (bijlage 125)
• Statische berekening t.b.v. Definitief ontwerp, SWNL0227585, D1.0, d.d. 04-07-2018 (bijlage 12.1)
• Bouwfysisch rapport, kenmerk SWNL0227895, D1.0, d.d. 04-07-2018 (bijlage 12.2)
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
In overleg met de bouwkundig architect en de landschap architect is een concept ontwikkeld voor de totale inpassing van de bediengebouwen op het sluis/ gemaalcomplex in de landschappelijke omgeving (VSE-0009 en 0122). Hierbij is gekozen voor een gebouwmaterialisering, zoveel mogelijk aansluitend op de materialisering van het sluis/ gemaalcomplex. De gekozen materialen zijn:
• Wanden: schoon beton, kleur lichtgrijs, zoals in de sluisgang.
• Glas: Glasbouwplanken van Profilit o.g. voor doorzicht en daglicht binnen.
• Draagconstructie: staal, thermisch verzinkt en gepoedercoat in kleur, functioneel.
• Dakrand: stalen deksloof blank staal, zoals op de damwandprofielen.
• Dakvloer: kanaalplaatvloer met druklaag, massa is temperatuur regulerend.
• Dakisolatie met afschot voor regenwaterafvoer en extra thermische isolatie.
Figuur 4-7 Bedieningsgebouw Leursche Haven
Het gebouw betreft een Overige gebruiksfunctie volgens de omschrijving in het Bouwbesluit. De eisen voor Overige gebruiksfuncties zijn voor het gebouw van toepassing. Het gebouw is ontworpen met materialen welke duurzaam zijn in gebruik (onderhoudsarm) en welke recyclebaar zijn bij sloop.
Er wordt geen verblijfsfunctie gecreëerd dus er komt geen WC, keuken, etc.
De constructie van het bediengebouw is getekend en berekend zoals te zien in de bijgevoegde constructieve tekeningen en berekening.
Er wordt geen metselwerk toegepast, zodat de eis VSE-0147 t.a.v. voegwerk niet van toepassing is.
Ten aanzien van de geluiduitstraling (VSE-0199) is een berekening gemaakt op basis van een ruime aanname van geluidproductie van de op te stellen pompmotoren. Zie hiervoor rapport Bouwfysica (SWNL0227895) welke in bijlage 12.2 is opgenomen.
Het gebouw is geplaatst op de onderliggende betonnen gemaalconstructie en kraagt aan de landzijde 875 mm uit, zodat binnen voldoende en veilige ruimte (1600 mm) is gecreëerd tussen bedienkasten en pompmotor.
De vloer van het bediengebouw is van vloeistofdicht gewapend beton en de vloeistofdichte betonnen wanden zijn minimaal 30 cm opgezet (VSE-0042), behalve bij de toegangsdeur (uitgevoerd zonder glas).
De apparaten en elektra in de ruimte wordt beveiligd tegen vorstschade met elektrische verwarming.
Klimaatbeheersing warmte en koude (VSE-0235): De gebouwconstructie met betonnen gevels en een betonnen dak is zwaar uitgevoerd, waardoor zoninstraling en opwarming binnen wordt tegengegaan. De diffuse beglazing van de profilitgevel is geïsoleerd uitgevoerd. De gevels, daken en luiken zijn geïsoleerd uitgevoerd, om te isoleren en om op koude binnen oppervlakten condensvorming te voorkomen. De ruimte wordt mechanisch geventileerd (VSE-0195), afgestemd op de binnentemperatuur, conform berekeningen uitvoeringsfase.
Het regenwater op het dak (VSE-0263) van het bediengebouw wordt via een afschot(isolatie)laag naar een laagste punt gevoerd. Op deze plek is een hemelwaterafvoer aangesloten, welke binnendoor naar de watergang wordt afgevoerd. Op het laagste punt in het dak worden tevens twee noodoverlaten voorzien, welke in geval van falen van de regenpijp, het dakwater alsnog afvoeren.
Keuze
De gemaakte keuzes zijn uitgewerkt in bijgevoegde tekeningen, onderbouwd met een constructief uitgangspuntendocument en bouwfysisch rapport.
LCC en duurzaamheid
Productie van beton, metaal en glas kost grondstoffen en energie. Daar staat tegenover dat de materialen zijn te vervaardigen met gerecyclede grondstoffen. Voor al het in situ te storten beton is gekozen voor een betonmortel met toepassing van gerecycled betongranulaat. Het effect op de CO2-reductie door het toepassen van betongranulaat ten opzichte van grind is nader uitgewerkt. Toegepaste betonnen gevels, glasbouwplanken en corrosiebestendige (VSE-0052) duplex gecoate metalen profielen hebben een hoge levensduur en zijn bij sloop recyclebaar. Te vervangen onderdelen met een kortere levensduur dan 100 jaren zijn bereikbaar en niet destructief te slopen (VSE-0051 en AF-0051.04), zoals de dakbedekking.
Integrale veiligheid
In het bediengebouw kan veilig worden gewerkt en onderhoud worden gepleegd (VSE-0040) en het biedt ruimte voor de bedrijfsvoering van de opdrachtgever (VSE-0204). Het bediengebouw is afgesloten, toegankelijk en alleen bereikbaar voor (onderhouds)personeel van de opdrachtgever (VSE-0044, 0078, 0145, 0153 en 0159). De ruimte is veilig te betreden en er kan veilig worden gewerkt (VSE-0007 en 0040). De ruimte is afgesloten voor onbevoegden en voldoet aan de inbraakwerendheidseis SKG** (VSE-0163 en 0153).
Er is voldoende daglicht en kunstlicht binnen en buiten. De buitenverlichting boven de toegangsdeur reageert op aanwezigheid van mensen/ openen van de toegangspoort, zodat men niet in het donker de deur van het bediengebouw (VSE-0238) hoeft te vinden.
Er zijn één vluchtweg. De deur geeft goed zicht op de sluis bij bediening ervan. In het gebouw komt naast de toegangsdeur (uitgevoerd zonder glas) binnen een verlichtingsschakelaar voor de binnenverlichting. Boven de deur komt een verlichte vluchtwegaanduiding met noodverlichting. Dit is vanuit het bouwbesluit niet vereist, maar verhoogt de ARBO-veiligheid. Het ontwerp van de verlichtingsinstallatie voldoet aan de eisen van de NEN 1010.
De ruimte wordt voldoende (mechanisch) geventileerd. De capaciteit wordt in het UO vastgesteld.
Het dakluik ten behoeve van het uithijsen van de pompen kan veilig worden uitgehesen. De elektrakasten kunnen rechtstandig omhoog worden gehesen nadat ze naar buiten zijn verplaatst. Dakveiligheidsvoorzieningen als ladderborgingspunt en dakaanlijnvoorzieningen zijn aanwezig.
Raakvlakken
Het bediengebouw is ingepast qua vorm en materialisering in zijn omgeving (VSE-0009 en 0122).
Het bediengebouw staat op de betonnen constructie van het gemaal, is qua maatvoering afgestemd met de onderbouw en afgestemd op veilig gebruik en onderhoud.
In de gemaalconstructie onder het gebouw wordt een hemelwaterafvoervoorziening (VSE-0263) opgenomen. De hemelwaterafvoer gaat door de onderliggende dekvloer van de gemaalgang en watert af in de pompgang.
Gebouw en pompinstallaties zijn qua afmetingen en veilig gebruik en onderhoud op elkaar afgestemd.
Omdat het gebouw iets breder is dan de gemaalgangen, kraagt de bovenbouw iets (875 mm) uit. Onder deze uitkragende vloer komt een vorstrand in de vorm van een betonnen randbalk. De uitkragende vloer en randbalken worden opgenomen in de civiele onderbouw.
Bliksembeveiliging (VSE-0322). Deze wordt nader bepaald in de volgende fase afgestemd op eisen uit NEN EN-IEC 62305.
4.9. Dijkconstructies (object 1.05) Uitgangspunten
Relevante documenten
• RKDM-RAP-00069 Uitgangspuntenrapport, versie 5.0, 13-08-2018 (bijlage 2).
• SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen, versie D3.0, d.d. 14-01- 2019 (bijlage 13).
Normen en richtlijnen
• Stowa: Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen, 2015, Rapport W15.
• Stowa: Handreiking Ontwerpen en verbeteren – Keringen langs regionale rivieren, 2009.
• TAW: Technische Rapport Waterspanningen bij dijken, 1 september 2004.
• RWS: Rapport Stappenplan schematiseringsfactor. Rijkswaterstaat, juni 2010.
• Eurocode 0 – Grondslagen NEN-EN1990+A1+A1/C2/NB - Grondslagen van het constructief ontwerp – 2011.
• Eurocode 7 - Geotechnisch ontwerp
NEN-EN1997-1+C1/NB - Deel 1: Algemene regels – 2012.
NEN-EN1997-2+C1/NB - Deel 2: Grondonderzoek en beproeving – 2011.
• TAW: Technisch rapport erosiebestendigheid van grasland als dijkbekleding, 8 januari 1998
• TAW: Technisch rapport klei voor dijken, Mei 1996
• TAW: Leidraad voor het ontwerpen van Rivierdijken, deel 2 benedenrivieren, 1998
• RAW: Standaard RAW-bepalingen 2015, hoofdstuk 22, paragraaf 6
• Ministerie van Infrastructuur en Milieu: Schematiseringshandleiding piping, WBI 2017, 2 januari 2017 versie 2.2
Gebruikte programmatuur
• Hydra-NL
• Pc-overslag
• D-Settlement 2018.1.1.3
• D-GeoStability 18.1.1.3
Uitgevoerd nader onderzoek
Lankelma Geotechniek Zuid B.V.: Resultaten Grondonderzoek, Geotechnisch onderzoek, Regionale keringen deelgebied Xxxxxx xx Xxxxx-Xxxx, 0000000 XX versie 2, 28 mei 2018.
Begrippen
• Ontwerphoogte: Dit is de hoogte die na 30 jaar wordt verwacht. In de VSE staat dit vermeld als aanleghoogte.
• Overhoogte: Dit is de extra hoogte om de zetting te compenseren.
• Realisatiehoogte: Dit is de ontwerphoogte plus de overhoogte.
4.9.1. Dijkvak 1
Omschrijving van de scope
Figuur 4-8: Ligging waterkering in dijkvak 1 en locatie dwarsprofielen
In Figuur 4-8 is de ligging van dijkvak 1 aangegeven. De tekening van de ligging en de bijbehorende dwarsprofielen zijn vastgelegd in tekening RKDM-TEK-00101-L01, Aanleg dijken dijkvak 1 4.0 d.d. 14-01-2019.
De huidige regionale waterkering ligt ten zuiden van het hier aangegeven nieuwe tracé. De nieuwe waterkering wordt op het huidige landbouwperceel aangebracht en zal een groene uitstraling hebben door het toepassen van de grasbekleding (VSE-0080). De nieuwe waterkering heeft een lengte van ongeveer 530 m en sluit aan de westzijde aan op de bestaande kering en aan de oostzijde grenst deze kering aan het nieuw te maken kunstwerk in de Laaksche Vaart. Aan de buitenzijde van het tracé van de toekomstige kering staan op dit moment enkele bomen en struweel die voorafgaand aan het aanbrengen van de nieuwe kering worden verwijderd.
Langs of dwars op de nieuwe kering lopen geen kabels en leidingen en er zijn hier geen harde elementen voorzien in de vorm van een trap, duiker of anderszins (AF-0051.05, VSE-0055, VSE- 0056).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Voor het maken van de dijkconstructie is in dit gebied gekozen voor een grondconstructie. Hiervoor zijn meerdere redenen. Een grondconstructie is eenvoudig niet destructief uitbreidbaar in geval van nodige toekomstige versterking. De wijze van beheer en onderhoud sluit aan op het in het gebied gebruikelijke beheer en onderhoud van de huidige ‘groene’ keringen. De ‘groene’ kering past organisch in het huidige landschap.
Keuze
Volgens eis VSE-0290 dient de waterkering in dit dijkvak een ontwerphoogte van NAP +2,15 m te hebben. Bij deze ontwerphoogte van de kruin en de maatgevende omstandigheden tijdens hoogwater in de Mark met doorkijk van 50 jaar (VSE-0290), treedt er geen golfoverslag op over de waterkering.
De bestaande drainage in het akkerland wordt op een nieuw te graven afwateringssloot aangesloten.
Voor het onderbouwen van het ontwerp is ervoor gekozen om het profiel DV1-2 te beschouwen, gezien de maatgevende geometrie. Dit profiel heeft een steilere oever en een maatgevende vooroever die een representatieve lengte heeft voor een groot deel van het traject.
De berekening van de te verwachten zetting aan het einde van de consolidatie periode (30 jaar na aanleg) is zodanig beperkt (kleiner dan 5 cm) dat de nodige ontwerphoogte van de waterkering is gewaarborgd met het aanbrengen van een overhoogte van 5 cm (VSE-0012). De realisatiehoogte wordt +2,20 NAP. Het maaiveld onder het tracé van de toekomstige waterkering ligt gemiddeld op een niveau van +1,15 m NAP à +1,25 m NAP. Hierdoor zal de bruto ophoging 0,95 m à 1,00 m zijn.
De ophoging wordt aangelegd met een kruinbreedte van 3 m en taluds aan weerszijden gering steiler dan 1:3 vanwege de kleine overhoogte van 5 cm. Vanwege de beperkte lengte van het talud hoeft deze niet tonrond aangelegd te worden. Het totale ruimtebeslag van de waterkering is in dijkvak 1 nergens groter dan 10 m.
Om de waterkering op de nieuwe locatie aan te leggen, wordt er gekozen om de eventueel bestaande begroeiing zoals struiken of kleine bomen te verwijderen inclusief de wortels en ondergrondse delen. Gras onder de toekomstige grondconstructie, van de toekomstige teen buitenzijde tot de toekomstige teen binnenzijde zal kort gemaaid worden en vervolgens worden gefreesd tot een diepte van 0,20 m. Hierna wordt de bestaande teelaarde over een diepte van 30 cm opzij gezet. Vervolgens kan de dijkconstructie laagsgewijs opgebouwd worden. Zie ook Figuur 4-9.
De waterkering wordt voor een deel opgebouwd uit gebiedseigen vrijgekomen grond die weinig organische delen bevat. Dit om ongecontroleerde reductie van het volume (en vooral hoogte) van de waterkering te voorkomen. Een uitgebreidere specificatie is opgenomen in hoofdstuk 8, tabel 7 van de uitgangspuntenrapportage voor dit voorontwerp.
Figuur 4-9: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 1
De kern van de kering zal beschermd worden tegen eventuele erosie ten gevolge van de belastingen tijdens het optreden van hoog water door erosie werende bekleding. De totale dikte van de bekleding bedraagt 0,8 m. Hierbij is de bovenste 0,3 m de toplaag die de ontwikkeling van een goed doorwortelde grasmat toelaat. Deze toplaag wordt in tegenstelling tot de overige lagen niet verdicht om het gras beter te laten ontwikkelen. Voor het inzaaien zal zaaigoed van Nederlands fabricaat gebruikt worden (eis VSE-0069). De principe opbouw van de bekleding van het dijklichaam is weergegeven in Figuur 4-9.
Onder de toplaag is overal een 0,5 m dikke onderlaag van klei toegepast. Aan de buitenzijde van de kering passen we erosiebestendige klei categorie 2 of hoger toe voor de onderlaag. De directe belasting door stroming en golven tijdens hoog water kan hiermee worden weerstaan. Dit wordt gedaan voor het geval dat de toplaag met graszode beschadigd raakt of nog niet helemaal goed doorontwikkeld is.
Omdat het overslagdebiet over de kade tijdens het optreden van maatgevend hoog waterstand veel kleiner is dan 0,1l/s/m’, zijn er geen eisen gesteld aan de deklaag van de kruin en binnenzijde van de kering. Hierdoor kan de onderlaag van de kruin en het binnentalud bestaan uit klei met erosiebestendigheids categorie 3 of hoger. De bepaling van het overslagdebiet is verder uitgewerkt in de ontwerpverantwoording VO waterkeringen (bijlage 13).
Om de erosiebeschermende lagen van de waterkering niet te beschadigen, zal op de kering behalve het inzaaien van de graszode geen andere vegetatie worden aangeplant. Daarnaast zal deze zodanig onderhouden worden dat deze vrij blijft van struikgewas. De wijze van het beheer van de grasmat is erg bepalend voor het waarborgen van de kwaliteit van de grasmat zoals aangenomen in het ontwerp. Onbemest hooien leidt tot de hoogste erosiebestendigheid en is organisatorisch eenvoudig uit te voeren. In het op te stellen B&O plan wordt de wijze van beheren verder vastgelegd.
Op de kruin van de waterkering is een strook van 3,00 m breed waar een voertuig mag rijden dat de dijk kan inspecteren. De belasting van dat voertuig mag 5 kN/m2 zijn over een breedte van 2,5
m. Dit mag ook tijdens hoogwater (VSE-0099, AF-0099.01). Buiten de hoogwaterperiode mag de
kruin van de dijk onderhouden worden met materieel met een belasting van 13,3 kN/m2 op een breedte van 2,5 m.
Ten behoeve van onderhoud worden op- en afritten met een helling van 1:6 en een breedte van 3,0 m toegevoegd aan dijkvak 1.
Stabiliteit van de vooroever van de waterkering is onder de maatgevende omstandigheden na val van hoog water ruim voldoende om niet langs een glijcirkel te bezwijken. Het talud van de oever doorsnijdt de klei- en veenlagen waardoor het falen door zettingsvloeiing uitgesloten kan worden.
Uit de analyse van de stabiliteit van het achterland tijdens maatgevend hoogwater blijkt dat deze in de maatgevende situatie niet zal opbarsten. Dit betekent dat het mechanisme piping niet kan optreden en daarmee kan de sterkte en stabiliteit van de kering niet negatief beïnvloed worden.
Omdat de waterkering niet opgebouwd is uit zand, zal de kering ook niet kunnen falen op basis van micro instabiliteit.
De volledige onderbouwing is beredeneerd en weerlegd in het rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen, versie 3.0, d.d.14-01-2019 (bijlage 13). De tekening van het ontwerp (bovenaanzicht, lengteprofielen en dwarsprofielen) is opgenomen in tekening RKDM-TEK-00101-L01 Aanleg dijken dijkvak 01 4.0 d.d. 14-01-2019.
Ter plaatse van het kunstwerk in de Laaksche Vaart sluit dit dijkvak aan op het kwelscherm van het keermiddel. In het algemeen zal de ligging van de dijk, conform de voorkeur van OG, worden aangepast zodat het kwelscherm midden in het hart van de kruin komt te liggen. Bij de aansluiting van dit dijkvak op het kwelscherm van het keermiddel is dit niet mogelijk aangezien het huidige kwelscherm tot aan de perceelsgrens loopt en het uitgangspunt is dat er geen constructief werk plaats vindt op het perceel van Jongenelen.
LCC
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudingsmaatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Duurzaamheid
De waterkering wordt volledig of minimaal voor een groot deel gemaakt van geschikt gebiedseigen vrijgekomen grond. Hiermee wordt de aanvoer van het materiaal beperkt of helemaal vermeden wat aanzienlijk bijdraagt aan reductie van CO2 en fijnstof uitstoot.
Integrale veiligheid
Aanleg van de waterkering zal voor dit dijkvak geen effect hebben op bestaande regionale keringen. Hierdoor bestaat er geen kans op het overstromen van het achterland als gevolg van deze werkzaamheden.
Voor het werkgebied dient voor de uitvoering een calamiteitenplan uitgewerkt worden voor het in het gebied aanwezige personeel en materieel.
Het open gedeelte van het dijklichaam is van beperkte grootte en er zal alleen worden gewerkt in de toegestane periode van 15 april tot 1 oktober. De vitale onderdelen die beschadigd kunnen worden door overstroming, zoals elektriciteitsvoorzieningen, moeten boven het eventueel overstromingsniveau geplaatst worden. Daarnaast wordt de actuele situatie ten aanzien van plotseling hoog water gemonitord en een plan voor de mogelijke calamiteit opgenomen in het calamiteitenplan. Voor de maatregelen die worden getroffen voor werken in het gesloten seizoen wordt verwezen naar het werkplan uitvoering van werkzaamheden in het gesloten seizoen (bijlage 3.1).
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting dijklichaam op damwanden civiele constructies (raakvlak met civiele constructies).
• Afstemmen methodiek onderhoudsregime met beheerder (raakvlak met beheer & onderhoud)
• Bestaande drainagebuizen agrarische percelen
De waterkering in dijkvak 1 heeft raakvlak met de bestaande waterkering aan de westzijde. Hiervoor zal een deel van de bekleding van bestaande kering verwijderd moeten worden. Voor een betere aanhechting aan het nieuwe dijk materiaal zal in het talud van de bestaande kering een trapprofiel gemaakt worden, zie Figuur 4-10.
Figuur 4-10: principe aansluiting dijk op bestaande hoogte
Aan de oostzijde sluit de waterkering aan op het nieuwe kunstwerk. De overgang zal hier plaats vinden door aansluiting aan het kwelscherm van het kunstwerk, met bovenkant van de scherm op het niveau van +2,05 m NAP (kerende hoogte keermiddel), zie Figuur 4-11.
Figuur 4-11: aansluiting dijkvak 1 op keermiddel Laaksche Vaart
4.9.2. Dijkvak 2
Omschrijving van de scope
Figuur 4-12: Ligging waterkering in dijkvak 2 en locatie dwarsprofielen
In Figuur 4-12 is de ligging van dijkvak 2 aangegeven. De tekening van de ligging en de bijbehorende dwarsprofielen zijn vastgelegd in tekening RKDM-TEK-00101-L02 Aanleg dijken dijkvak 02 (inclusief kunstwerk Laaksche Vaart) 4.0 d.d. 14-01-2019.
De huidige regionale waterkering ligt ten westen van het hier aangegeven nieuwe tracé. Vanwege de realisatie van het kunstwerk in de Laaksche Vaart verschuift de as van de watergang en daarmee de oever met de waterkering. De nieuwe waterkering wordt gerealiseerd op het perceel met het Elzen bosje. De nieuwe waterkering zal in de grond aangebracht worden en zal een groene uitstraling hebben door het toepassen van grasbekleding (VSE-0080). De nieuwe waterkering heeft lengte van ongeveer 107 m en sluit op de oostzijde aan op de bestaande kering, aan de westzijde grenst deze kering aan het nieuw te maken kunstwerk in de Laaksche Vaart. Aan de buitenzijde van het tracé van de toekomstige kering staat op dit moment een tiental bomen die voorafgaand aan het aanbrengen van de nieuwe kering worden verwijderd.
Langs of dwars op de nieuwe kering lopen geen kabels en leidingen en er zijn geen harde elementen voorzien in de vorm van een trap, duiker of anderszins (AF-0051.05, VSE-0055, VSE- 0056).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Voor het maken van de dijkconstructie is in dit gebied gekozen voor een grondconstructie. Hiervoor zijn meerdere redenen. Een grondconstructie is eenvoudig niet destructief uitbreidbaar in geval van een nodige toekomstige versterking. De wijze van beheer en onderhoud sluit aan op het in het gebied gebruikelijke beheer en onderhoud van de huidige “groene” keringen. De “groene” kering past organisch in het huidige landschap.
Voor de afwatering wordt gebruik gemaakt van een bestaande afwateringssloot binnendijks.Keuze
Volgens eis VSE-0129 dient de waterkering in dit dijkvak een aanleghoogte ontwerphoogte van
+2,20 m NAP te hebben. Bij deze eindhoogte ontwerphoogte van de kruin en de maatgevende omstandigheden tijdens hoog water in de Mark met doorkijk van 50 jaar (VSE-0290), treedt er geen golfoverslag op over de waterkering.
Voor het onderbouwen van het ontwerp hebben we gekozen om het profiel DV2-3 (105m) te beschouwen, gezien de maaiveldligging van dit profiel representatief is voor grotere gedeelte van het vak en de bodemopbouw hier naar verwachting het meest ongunstig is voor de macro stabiliteit van de taluds. De zetting is berekend voor het meest ongunstige dwarsprofiel DV2-1 (45 m) en daarmee wordt de ophoging bepaald.
De berekening van de te verwachte zetting op het einde van de consolidatie periode (30 jaar na aanleg) is zodanig beperkt (kleiner dan 10 cm) dat de benodigde ontwerphoogte van de waterkering is gewaarborgd met het aanbrengen van een overhoogte van 10 cm (VSE-0012). Het maaiveld onder het tracé van de toekomstige waterkering ligt in de zuidelijke helft gemiddeld op een niveau van +1,50 m NAP. Aansluitend is er een laagte in het maaiveld met een lengte van ongeveer 20 m waar het maaiveld op het diepste punt op +0,25 m NAP ligt. Het noordelijke deel ligt op ongeveer +1,00 m NAP. Hierdoor zal de bruto ophoging tussen de 1,30 m en 2,05 m zijn.
De ophoging zal aangelegd worden met een kruinbreedte van 3,00 m en taluds aan weerszijden gering steiler dan 1:3 vanwege de kleine overhoogte van 10 cm. Vanwege de beperkte lengte van het talud hoeft deze niet tonrond aangelegd te worden. Het totaal ruimtebeslag van de waterkering is in dijkvak 2 nergens groter dan 15 m.
Om de waterkering op de nieuwe locatie aan te leggen, wordt er gekozen om de eventueel bestaande begroeiing zoals struiken of kleine bomen te verwijderen inclusief de wortels en ondergrondse delen. Gras onder de toekomstige grondconstructie, van de toekomstige teen buitenzijde tot de toekomstige teen binnenzijde zal kort gemaaid worden en vervolgens worden gefreesd tot een diepte van 0,20 m. Hierna wordt de bestaande teelaarde over een diepte van 30 cm opzij gezet. Vervolgens kan de dijkconstructie laagsgewijs opgebouwd worden. Zie ook Figuur 4-13.
De waterkering wordt voor een deel opgebouwd uit gebiedseigen vrijgekomen grond die weinig organische delen bevat. Dit om ongecontroleerde reductie van het volume (en vooral hoogte) van de waterkering te voorkomen. Een uitgebreidere specificatie is opgenomen in hoofdstuk 8, tabel 7 van de uitgangspuntenrapportage voor dit voorontwerp.
Figuur 4-13: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 2
De kern van de kering zal beschermd worden door eventuele erosie ten gevolge van de belastingen tijdens het optreden van hoog water door de erosie werende bekleding. De totale dikte van de bekleding bedraagt 0,80 m. Hierbij is 0,30 m toplaag die de ontwikkeling van een goed doorwortelde grasmat toelaat. Deze toplaag wordt in tegenstelling tot de overige lagen niet verdicht om het gras beter te laten ontwikkelen. Voor het inzaaien zal zaaigoed van Nederlands fabricaat gebruikt worden (eis VSE-0069). De principe opbouw van de bekleding van het dijklichaam is weergegeven in Figuur 4-13.
Onder de toplaag is overal 0,50 m dikke onderlaag van klei toegepast. Aan de buitenzijde van de kering passen we erosiebestendige klei categorie 2 of hoger toe om de directe belasting door stroming en golven tijdens hoog water te kunnen weerstaan in geval dat de toplaag met graszode eventueel beschadigd raakt of nog niet helemaal goed ontwikkeld is.
Omdat het overslag debiet over de kade tijdens het optreden van maatgevend hoog water veel kleiner is dan 0,1l/s/m’, zijn er geen eisen gesteld aan de deklaag van de kruin en binnenzijde van de kering. Hierdoor kan de onderlaag van de kruin en het binnentalud bestaan uit klei met erosiebestendigheids categorie 3 of beter (1 of 2). De bepaling van het overslagdebiet is verder uitgewerkt in de ontwerpverantwoording VO waterkeringen (bijlage 13).
Om de erosie beschermende lagen van de waterkering niet te beschadigen, zal op de kering behalve het inzaaien van de graszode geen andere vegetatie worden aangeplant en zal deze zodanig onderhouden worden dat deze vrij blijft van struikgewas. De wijze van het beheer van de grasmat is erg bepalend voor het waarborgen van de kwaliteit van de grasmat zoals aangenomen in het ontwerp. Onbemest hooien leidt tot de hoogste erosiebestendigheid en is organisatorisch eenvoudig uit te voeren. In het op te stellen B&O plan wordt de wijze van beheren verder vastgelegd.
De waterkering kan op de kruin met breedte van 3,00 m geïnspecteerd worden met een voertuig waar de belasting van 5 kN/m2 op een breedte van 2,5 m niet overschreden wordt. Deze belasting mag op de kruin aanwezig zijn ook tijdens hoog water (VSE-0099, AF-0099.01). De waterkering mag buiten het hoogwaterperiode onderhouden worden met materieel die de kruin op een breedte van 2,5 m belast met 13,3 kN/m2.
Ten behoeve van onderhoud worden op- en afritten met een helling van 1:6 en een breedte van 3,0 m toegevoegd aan dijkvak 2, zie Figuur 4-14.
Figuur 4-14: op- en afrit t.b.v. beheer en onderhoud dijk en aansluiting kwelscherm/dijk
Stabiliteit van de vooroever van de waterkering is onder de maatgevende omstandigheden na val van hoog water ruim voldoende om niet langs een glijcirkel te bezwijken. Het talud van de oever doorsnijdt de klei- en veenlagen waardoor het falen door zettingsvloeiing uitgesloten kan worden.
Uit de analyse van de stabiliteit van het achterland tijdens maatgevend hoog water blijkt, dat deze in de maatgevende situatie niet zal opbarsten. Dit betekent dat het mechanisme piping niet kan optreden en daarmee de sterkte en stabiliteit van de kering niet negatief beïnvloeden.
Omdat de waterkering niet opgebouwd is uit zand, zal de kering ook niet kunnen falen op basis van micro-instabiliteit.
De volledige onderbouwing is beredeneerd en weerlegd in het rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen 3.0 d.d. 14-01-2019 (bijlage 13). Een tekening van het ontwerp (bovenaanzicht, lengteprofielen en dwarsprofielen) is opgenomen in tekening RKDM-TEK- 00101-L02 Aanleg dijken dijkvak 02 (inclusief kunstwerk Laaksche Vaart) 4.0 d.d. 14-01-2019.
Ter plaatse van het kunstwerk in de Laaksche Vaart sluit dit dijkvak aan op het kwelscherm van het gemaal. Het kwelscherm komt hierbij in het midden van de kruin te liggen. Zie Figuur 4-14.
LCC
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudings maatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Duurzaamheid
De waterkering wordt volledig of minimaal voor een groot deel gemaakt van geschikt gebiedseigen vrijgekomen grond. Hiermee wordt de aanvoer van het materiaal beperkt of helemaal vermeden wat aanzienlijk bijdraagt aan reductie van CO2 en fijnstof uitstoot.
Integrale veiligheid
Aanleg van de waterkering zal voor dit dijkvak geen effect hebben op bestaande regionale keringen. Hierdoor bestaat er geen kans op het overstromen van het achterland als gevolg van deze werkzaamheden.
Voor het werkgebied dient voor de uitvoering een calamiteitenplan uitgewerkt worden voor het in het gebied aanwezige personeel en materieel.
Het open gedeelte van het dijklichaam is van beperkte grootte en er zal alleen worden gewerkt in de toegestane periode van 15 april tot 1 oktober. De vitale onderdelen die beschadigd kunnen worden door overstroming, zoals elektriciteitsvoorzieningen, moeten boven het eventueel overstromingsniveau geplaatst worden. Daarnaast wordt de actuele situatie ten aanzien van plotseling hoog water gemonitord en een plan voor de mogelijke calamiteit opgenomen in het calamiteitenplan. Voor de maatregelen die worden getroffen voor werken in het gesloten seizoen wordt verwezen naar het werkplan uitvoering van werkzaamheden in het gesloten seizoen (bijlage 3.1).
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting dijklichaam op damwanden civiele constructies (raakvlak met civiele constructies).
• Afstemmen methodiek onderhoudsregime met beheerder (raakvlak met beheer & onderhoud)
4.9.3. Dijkvak 3
Omschrijving van de scope
In Figuur 4-15 is de ligging van dijkvak 3 aangegeven als ook de ligging en inpassing van het cultuurhistorisch element de Redoute. De tekening van de ligging en de bijbehorende dwarsprofielen zijn vastgelegd in tekening RKDM-TEK-00101-L03 Aanleg dijken dijkvak 03 en redoute 4.0 d.d. 14-01-2019.
Een deel van de huidige kering, wat na aanleg van dijkvak 3 buitendijks komt te liggen, wordt afgegraven. Dit is noodzakelijk om de waterpartij rondom de Redoute te laten aansluiten op de Mark en tevens is dit landschappelijk wenselijk. Het af te graven deel is weergegeven op tekening RKDM-TEK-00101-L03 en ook te zien in Figuur 4-15 (gearceerd deel in het noordwesten van het perceel).
Figuur 4-15: ligging waterkering en redoute in dijkvak 3 en locatie dwarsprofielen
De huidige regionale waterkering ligt in het verlengde van dijkvak 6b langst de Mark, ten noorden van het hier aangegeven nieuwe tracé. De nieuwe waterkering zal al een groene uitstraling hebben door het toepassen van de grasbekleding (VSE-0080). De nieuwe waterkering heeft een lengte van ongeveer 280 m en sluit aan de westzijde aan op de bestaande kering van xxxxxxx 0x xx xxx xx xxxxxxxxx grenst deze kering aan het nieuw te maken kunstwerk in de Leursche Haven. Aan de buitenzijde van de toekomstige kering zal een grondconstructie aangelegd worden om de voormalige Redoute te duiden. Rondom de grondconstructie wordt een gracht aangelegd welke
aansluit op een waterpartij die op haar beurt weer aansluit op een bestaande watergang op het perceel van Staatsbosbeheer. Om doorstroming te krijgen en stilstaand water te voorkomen worden betonnen duikers aangelegd zodat vanuit de Leursche Haven en de Mark waterverversing plaatsvindt.
Langs of dwars op de nieuwe kering lopen geen kabels en leidingen en er zijn hier geen harde elementen voorzien in vorm van een trap, duiker of anderszins (AF-0051.05, VSE-0055, VSE- 0056). Wel zal naast het kunstwerk het kwelscherm aan de in- en uitstroomzijde doorgezet worden in het hart van de kering om de overgang tussen de harde constructie (sluis) en de groene kade te borgen.
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Voor het maken van de dijkconstructie is in dit gebied gekozen voor een grondconstructie. Hiervoor zijn meerdere redenen. Een grondconstructie is eenvoudig en niet destructief uitbreidbaar in geval van nodige toekomstige versterking. De wijze van beheer en onderhoud sluit aan op het in het gebied gebruikelijke beheer en onderhoud van de huidige “groene” keringen. De “groene” kering past organisch in het huidige landschap.
Figuur 4-16: waterpartij ten behoeve van compensatie toename verhard oppervlak
Voor de afwatering wordt gebruik gemaakt van de bestaande waterschap sloot binnendijks. De afwatering van de opstelplaats vindt plaats richting een waterpartij ten zuiden van de opstelplaats die wordt aangelegd ter compensatie van de toename van verhard oppervlak in het gebied, zie Figuur 4-16.
Keuze
Volgens eis VSE-0129 dient de waterkering in dit dijkvak ontwerphoogte van NAP +2,20 m te hebben. Bij deze ontwerphoogte van de kruin en de maatgevende omstandigheden tijdens hoog water in de Mark met doorkijk van 50 jaar (VWE-0290), treedt er geen golfoverslag op over de waterkering.
Voor het onderbouwen van het ontwerp hebben we gekozen om het profiel DV3-3 (155 m) te beschouwen, gezien deze representatief is voor het dijkvak ten aanzien van de geometrie, ligging van de sloten en ontgravingen voor de kering als ook ten aanzien van de ligging van het huidig maaiveld.
De berekening van de te verwachten zetting aan het einde van de consolidatie periode (30 jaar na aanleg) geeft aan dat ter hoogte van de kruin zakking van circa 0,2 m te verwachten is na aanleg van de dijkconstructie. Dit betekent dat de nodige ontwerphoogte van de waterkering is gewaarborgd met het aanbrengen van een overhoogte van 20 cm (VSE-0012). Het maaiveld onder het tracé van de toekomstige waterkering verloopt van west naar oost van NAP +0,30 m tot NAP
+1,40 m. Hierdoor zal de bruto ophoging van de kering 1,0 m tot 2,1 m zijn.
De ophoging zal aangelegd worden met een kruinbreedte van 3 m en taluds aan weerszijden gering steiler dan 1:3 vanwege de overhoogte van 20 cm bij aanleg. Vanwege de beperkte lengte van het talud hoeft deze niet tonrond aangelegd te worden. Het totale ruimtebeslag van de waterkering is in dijkvak 3 nergens groter dan 15,5 m.
Om de waterkering op de nieuwe locatie aan te leggen, wordt er gekozen om de eventueel bestaande begroeiing zoals struiken of kleine bomen te verwijderen inclusief de wortels en ondergrondse delen. Gras onder de toekomstige grondconstructie, van de toekomstige teen buitenzijde tot de toekomstige teen binnenzijde zal kort gemaaid worden en vervolgens worden gefreesd tot een diepte van 0,20 m. Hierna wordt de bestaande teelaarde over een diepte van 30 cm opzij gezet. Vervolgens kan de dijkconstructie laagsgewijs opgebouwd worden. Zie ook Figuur 4-17.
Figuur 4-17: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 3
De waterkering wordt voor een deel opgebouwd uit gebiedseigen vrijgekomen grond die weinig organische delen bevat. Dit om ongecontroleerde reductie van het volume (en vooral hoogte) van de waterkering te voorkomen. Een uitgebreidere specificatie is opgenomen in hoofdstuk 8, tabel 7 van de uitgangspuntenrapportage voor dit voorontwerp.
De kern van de kering zal beschermd worden tegen eventuele erosie ten gevolge van de belastingen tijdens het optreden van hoog water door de erosiewerende bekleding. De totale dikte
van de bekleding bedraagt 0,8 m. Hierbij is de bovenste 0,3 m de toplaag die de ontwikkeling van een goed doorwortelde grasmat toelaat. Deze toplaag wordt in tegenstelling tot de overige lagen niet verdicht om het gras beter te laten ontwikkelen. Voor het inzaaien zal zaaigoed van Nederlands fabricaat gebruikt worden (eis VSE-0069). De principe opbouw van de bekleding van het dijklichaam is weergegeven in Figuur 4-17.
Onder de toplaag is overal 0,5 m dikke onderlaag van klei toegepast. Aan de buitenzijde van de kering passen we erosiebestendige klei categorie 2 of hoger toe voor de onderlaag. De directe belasting door stroming en golven tijdens hoog water kan hiermee worden weerstaan. Dit wordt gedaan voor het geval dat de toplaag met graszode beschadigd raakt of nog niet helemaal goed doorontwikkeld is.
Omdat het overslagdebiet over de kade tijdens het optreden van maatgevend hoog waterstand veel kleiner is dan 0,1l/s/m’, zijn er geen eisen gesteld aan de deklaag van de kruin en binnenzijde van de kering. Hierdoor kan de onderlaag van de kruin en het binnentalud bestaan uit klei met erosie bestendigheids klasse 3 of beter (1 of 2). De bepaling van het overslagdebiet is verder uitgewerkt in de ontwerpverantwoording VO waterkeringen (bijlage 13).
Om de erosiebeschermende lagen van de waterkering niet te beschadigen, zal op de kering behalve het inzaaien van de graszode geen andere vegetatie worden aangeplant. Daarnaast zal deze zodanig onderhouden worden dat deze vrij blijft van struikgewas. De wijze van het beheer van de grasmat is erg bepalend voor het waarborgen van de kwaliteit van de grasmat zoals aangenomen in het ontwerp. Onbemest hooien leidt tot de hoogste erosiebestendigheid en is organisatorisch eenvoudig uit te voeren. In het op te stellen B&O plan wordt de wijze van beheren verder vastgelegd.
Op de kruin van de waterkering is een strook van 3 meter breed waar een voertuig mag rijden dat de dijk kan inspecteren. De belasting van dat voertuig mag 5 kN/m2 zijn over een breedte van 2,5
m. Dit mag tijdens hoogwater en de val van hoog water (VSE-0099, AF-0099.01). Buiten de hoogwaterperiode mag de kruin van de dijk onderhouden worden met materieel met een belasting van 13,3 kN/m2 op een breedte van 2,5 m.
Ten behoeve van onderhoud worden op- en afritten met een helling van 1:6 en een breedte van 3,0 m toegevoegd aan dijkvak 3, zie Figuur 4-18.
Figuur 4-18: op- en afrit ten behoeve van beheer en onderhoud dijk en redoute
Stabiliteit van de vooroever van de waterkering is onder de maatgevende omstandigheden na val van hoog water ruim voldoende om niet langs een glijcirkel te bezwijken. Het talud van de oever doorsnijdt de klei- en veenlagen waardoor het falen door zettingsvloeiing uitgesloten kan worden.
Uit de analyse van de stabiliteit van het achterland tijdens maatgevend hoogwater blijkt dat deze in de maatgevende situatie niet zal opbarsten. Dit betekent dat het mechanisme piping niet kan optreden en daarmee kan de sterkte en stabiliteit van de kering niet negatief beïnvloed worden.
Omdat de waterkering niet opgebouwd is uit zand, zal de kering ook niet kunnen falen op basis van micro-instabiliteit.
De volledige onderbouwing is beredeneerd en weerlegd in het rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen 3.0 (bijlage 13). De tekening van het ontwerp (bovenaanzicht, lengteprofielen en dwarsprofielen) is opgenomen in tekening RKDM-TEK-00101- L03 Aanleg dijken dijkvak 03 en redoute 4.0 d.d. 14-01-2019.
Ter plaatse van het kunstwerk in de Leursche Haven sluit dit dijkvak aan op het kwelscherm van het gemaal. Het kwelscherm komt hierbij in het midden van de kruin te liggen, zie Figuur 4-19.
Figuur 4-19: aansluiting dijkvak 3 op keermiddel Leursche Haven
LCC
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudingsmaatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Duurzaamheid
De waterkering wordt volledig of minimaal voor een groot deel gemaakt van geschikt gebiedseigen vrijgekomen grond. Hiermee wordt de aanvoer van het materiaal beperkt of helemaal vermeden wat aanzienlijk bijdraagt aan reductie van CO2 en fijnstof uitstoot.
Integrale veiligheid
Aanleg van de waterkering zal voor dit dijkvak geen effect hebben op bestaande regionale keringen. Hierdoor bestaat er geen kans op het overstromen van het achterland als gevolg van deze werkzaamheden.
Voor het werkgebied dient voor de uitvoering een calamiteitenplan uitgewerkt worden voor het in het gebied aanwezige personeel en materieel.
Het open gedeelte van het dijklichaam is van beperkte grootte en er zal alleen worden gewerkt in de toegestane periode van 15 april tot 1 oktober. De vitale onderdelen die beschadigd kunnen worden door overstroming, zoals elektriciteitsvoorzieningen, moeten boven het eventueel overstromingsniveau geplaatst worden. Daarnaast wordt de actuele situatie ten aanzien van plotseling hoog water gemonitord en een plan voor de mogelijke calamiteit opgenomen in het calamiteitenplan. Voor de maatregelen die worden getroffen voor werken in het gesloten seizoen wordt verwezen naar het werkplan uitvoering van werkzaamheden in het gesloten seizoen (bijlage 3.1).
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting dijklichaam op damwanden civiele constructies (raakvlak met civiele constructies).
• Afstemmen methodiek onderhoudsregime met beheerder (raakvlak met beheer & onderhoud)
• Electrakabel Rommens nabij entrée woonhuis/hertenwei onder nieuw dijklichaam (raakvlak met K&L)
Aan de oostzijde sluit de waterkering aan op het nieuwe kunstwerk. De overgang zal hier plaats vinden door aansluiting aan het kwelscherm van het kunstwerk, die over een beperkte lengte doorloopt in de grondkering met bovenkant van het scherm op het niveau van +2,10 m NAP (kerende hoogte keermiddel Leursche Haven), zie ook Figuur 4-19.
In het voorland van de waterkering is het gebied landschappelijk ingericht. Het ontwerp van de waterkering is uitgewerkt en getoetst op basis van het ontwerp zoals weergegeven op de tekening RKDM-TEK-00101-L03 Aanleg dijken dijkvak 03 en redoute 4.0 d.d. 14-01-2019. In het geval dat
hier wijzigingen optreden door watergangen dieper, breder of dichter bij de waterkering te maken dient hier een hertoetsing van de sterkte van de waterkering plaatsvinden.
4.9.4. Dijkvak 4
Omschrijving van de scope
In Figuur 4-20 is de ligging van dijkvak 4 aangegeven. De tekening van de ligging en de bijbehorende dwarsprofielen zijn vastgelegd in tekening RKDM-TEK-00101-L04 Aanleg dijken dijkvak 04 (inclusief kunstwerk Leursche Haven) 4.0 d.d. 14-01-2019.
Figuur 4-20: Ligging waterkering in dijkvak 4 en locatie dwarsprofielen
De nieuwe waterkering zal rondom een woonerf aangebracht worden en zal een groene uitstraling hebben door het toepassen van de grasbekleding (VSE-0080). De nieuwe waterkering heeft lengte van ongeveer 213 m en sluit aan de westzijde aan op het nieuwe kunstwerk in de Leursche Haven. Aan de oostzijde grenst deze kering aan de bestaande waterkering. Het deel van de waterkering
langs de Leursche haven is gemaakt door het deels dempen van de haven, buitenwaarts van de bestaande oever.
De nieuwe kering wordt tweemaal doorkruist door een middenspannings leiding. De noodzaak voor het verleggen van deze leidingen en de eventuele verleggings tracés worden in de UO fase verder uitgewerkt in overleg met de leidingbeheerder en de eigenaren van de betrokken percelen. Verder zijn er geen andere kabels en leidingen of vreemde elementen in de vorm van een trap, duiker of anderszins voorzien (AF-0051.05, VSE-0055, VSE-0056).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Voor het maken van de dijkconstructie is in dit gebied gekozen voor een grondconstructie. Hiervoor zijn meerdere redenen. Een grondconstructie is eenvoudig niet destructief uitbreidbaar in geval van nodige toekomstige versterking. De wijze van beheer en onderhoud sluit aan het in het gebied gebruikelijk beheer en onderhoud van de huidige “groene” keringen. De “groene” kering past organisch in het huidige landschap.
Voor de afwatering van dijkvak 4 binnendijks zal in samenspraak met de eigenaar van het perceel worden bekeken wat nodig en wenselijk is. Vooralsnog wordt volstaan met het aanbrengen van drainage zoals aangegeven op tekening RKDM-TEK-00101-L04. Exacte wijze van afwateren wordt in de UO-fase uitgewerkt.
Volgens eis VSE-0129 dient de waterkering in dit dijkvak ontwerphoogte van NAP +2,20 m te hebben. Bij deze ontwerphoogte van de kruin en de maatgevende omstandigheden tijdens hoog water in de Mark met doorkijk van 50 jaar (VSE-0290), treedt er geen golfoverslag op over de waterkering.
Voor het onderbouwen van het ontwerp hebben we gekozen om het profiel DV4-4 (113 m) en DV4- 6 (191m) te beschouwen, gezien de eerste representatief is voor het dijkvak en de tweede maatgevend voor het deel waar de Leursche Haven gedempt wordt.
De berekening van de te verwachten zetting aan het einde van de consolidatie periode (30 jaar na aanleg) geeft aan dat ter hoogte van de kruin een zetting van circa 0,20 m te verwachten is ter plaatse van de kruin bij de demping van de Leursche Haven en circa 0,05 m à 0,07m zakking na aanleg van de dijkconstructie op de rest van het terrein. Dit betekent dat de nodige ontwerphoogte van de waterkering is gewaarborgd met het aanbrengen van een overhoogte van 6 cm (VSE- 0012). En bij de havendemping zal de overhoogte 20 cm bedragen. Het maaiveld onder het tracé van de toekomstige waterkering verloopt van west naar oost van NAP +0,30 m tot NAP +1,40 m. Gemiddeld ligt het maaiveld op NAP +1,1 m. Hierdoor zal de bruto ophoging van de kering 0,85 m tot 1,05 m zijn.
De ophoging zal aangelegd worden met een kruinbreedte van 3,00 m en taluds aan weerszijden gering steiler dan 1:3 vanwege de overhoogte van 6 cm bij aanleg. Het totale ruimtebeslag van de waterkering (behalve demping van de haven) is in dijkvak 4 nergens groter dan 9,5 m.
Om de waterkering op de nieuwe locatie aan te leggen, wordt er gekozen om de eventueel bestaande begroeiing zoals struiken of kleine bomen te verwijderen inclusief de wortels en ondergrondse delen. Gras onder de toekomstige grondconstructie, van de toekomstige teen buitenzijde tot de toekomstige teen binnenzijde zal kort gemaaid worden en vervolgens worden
gefreesd tot een diepte van 0,20 m. Hierna wordt de bestaande teelaarde over een diepte van 30 cm opzij gezet. Vervolgens kan de dijkconstructie laagsgewijs opgebouwd worden. Zie Figuur 4-20.
De waterkering wordt voor een deel opgebouwd uit gebiedseigen vrijgekomen grond die weinig organische delen bevat. Dit om ongecontroleerde reductie van het volume (en vooral hoogte) van de waterkering te voorkomen. Een uitgebreidere specificatie is opgenomen in hoofdstuk 8, tabel 7 van de uitgangspuntenrapportage voor dit voorontwerp.
Figuur 4-21: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 4
De kern van de kering zal beschermd worden tegen eventuele erosie ten gevolge van de belastingen tijdens het optreden van hoog water door de erosie werende bekleding. De totale dikte van de bekleding bedraagt 0,8 m. Hierbij is de bovenste 0,3 m de toplaag die de ontwikkeling van een goed doorwortelde grasmat toelaat. Deze toplaag wordt in tegenstelling tot de overige lagen niet verdicht om het gras beter te laten ontwikkelen. Voor het inzaaien zal zaaigoed van Nederlands fabricaat gebruikt worden (eis VSE-0069). De principe opbouw van de bekleding van het dijklichaam is weergegeven in Figuur 4-21.
Onder de toplaag is overal 0,5 m dikke onderlaag van klei toegepast. Aan de buitenzijde van de kering passen we erosiebestendige klei categorie 2 of hoger toe voor de onderlaag. De directe belasting door stroming en golven tijdens hoog water kan hiermee worden weerstaan. Dit wordt gedaan voor het geval dat de toplaag met graszode beschadigd raakt of nog niet helemaal goed doorontwikkeld is.
Omdat het overslagdebiet over de kade tijdens het optreden van maatgevend hoog water veel kleiner is dan 0,1l/s/m’, zijn er geen eisen gesteld aan de deklaag van de kruin en binnenzijde van de kering. Hierdoor kan de onderlaag van de kruin en het binnentalud bestaan uit klei met erosie bestendigheids klasse 3 of beter (1 of 2). De bepaling van het overslagdebiet is verder uitgewerkt in de ontwerpverantwoording VO waterkeringen (bijlage 13).
Om de erosiebeschermende lagen van de waterkering niet te beschadigen, zal op de kering behalve het inzaaien van de graszode geen andere vegetatie worden aangeplant. Daarnaast zal deze zodanig onderhouden worden dat deze vrij blijft van struikgewas. De wijze van het beheer van de grasmat is erg bepalend voor het waarborgen van de kwaliteit van de grasmat zoals aangenomen in het ontwerp. Onbemest hooien leidt tot de hoogste erosiebestendigheid en is
organisatorisch eenvoudig uit te voeren. In het op te stellen B&O plan wordt de wijze van beheren verder vastgelegd.
Op de kruin van de waterkering is een strook van 3 meter breed waar een voertuig mag rijden dat de dijk kan inspecteren. De belasting van dat voertuig mag 5 kN/m2 zijn over een breedte van 2,5
m. Dit mag tijdens hoogwater en de val van hoog water (VSE-0099, AF-0099.01). Buiten de hoogwaterperiode mag de kruin van de dijk onderhouden worden met materieel met een belasting van 13,3 kN/m2 op een breedte van 2,5 m.
Stabiliteit van de vooroever van de waterkering is onder de maatgevende omstandigheden na val van hoog water ruim voldoende om niet langs een schuifcirkel te bezwijken. Het talud van de oever doorsnijdt de klei- en veenlagen waardoor het falen door zettingsvloeiing uitgesloten kan worden.
Uit de analyse van de stabiliteit van het achterland tijdens maatgevend hoogwater blijkt, dat deze in de maatgevende situatie niet zal opbarsten. Dit betekent dat het mechanisme piping niet kan optreden en daarmee de sterkte en stabiliteit van de kering niet negatief beïnvloeden.
Omdat de waterkering niet opgebouwd is uit zand, zal de kering ook niet kunnen falen op basis van micro-instabiliteit.
De volledige onderbouwing is beredeneerd en weerlegd in het rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen 3.0 d.d. 14-01-2019 (bijlage 13). Tekeningen van het ontwerp (bovenaanzicht, lengteprofielen en dwarsprofielen) zijn opgenomen in tekening RKDM- TEK-00101-L04 Aanleg dijken dijkvak 04 (inclusief kunstwerk Leursche Haven) 4.0 d.d. 14-01- 2019.
Ter plaatse van het kunstwerk in de Leursche Haven sluit dit dijkvak aan op het kwelscherm van het keermiddel. Het kwelscherm komt hierbij in het midden van de kruin te liggen, zie Figuur 4-22.
Figuur 4-22: aansluiting dijkvak 4 op keermiddel Leursche Haven
LCC
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudingsmaatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Duurzaamheid
De waterkering wordt volledig of minimaal voor een grote deel gemaakt worden van geschikt gebiedseigen vrijgekomen grond. Hiermee wordt de aanvoer van het materiaal beperkt of helemaal vermeden wat aanzienlijk bijdraagt aan reductie van CO2 en fijnstof uitstoot.
Integrale veiligheid
Aanleg van de waterkering zal voor dit dijkvak geen effect hebben op bestaande regionale keringen. Hierdoor bestaat er geen kans op het overstromen van het achterland als gevolg van deze werkzaamheden.
Voor het werkgebied dient voor de uitvoering een calamiteitenplan uitgewerkt worden voor het in het gebied aanwezige personeel en materieel.
Het open gedeelte van het dijklichaam is van beperkte grootte en er zal alleen worden gewerkt in de toegestane periode van 15 april tot 1 oktober. De vitale onderdelen die beschadigd kunnen worden door overstroming, zoals elektriciteitsvoorzieningen, moeten boven het eventueel overstromingsniveau geplaatst worden. Daarnaast wordt de actuele situatie ten aanzien van plotseling hoog water gemonitord en een plan voor de mogelijke calamiteit opgenomen in het calamiteitenplan. Voor de maatregelen die worden getroffen voor werken in het gesloten seizoen wordt verwezen naar het werkplan uitvoering van werkzaamheden in het gesloten seizoen (bijlage 3.1).
Raakvlakken
De volgende raakvlakken zijn gedefinieerd:
• Aansluiting dijklichaam op damwanden civiele constructies (raakvlak met civiele constructies);
• Afstemmen methodiek onderhoudsregime met beheerder (raakvlak met beheer & onderhoud);
• Electrakabel Rommens nabij entrée woonhuis/hertenwei onder nieuw dijklichaam (raakvlak met K&L).
De waterkering dijkvak 4 heeft raakvlak met de bestaande waterkering aan de oostzijde. Hiervoor zal een deel van de bekleding van bestaande kering verwijderd moeten worden. Voor een betere aanhechting aan het nieuwe dijk materiaal zal in het talud van de bestaande kering een trapprofiel gemaakt worden, zie Figuur 4-23.
Figuur 4-23: principe aansluiting dijk op bestaande hoogte
4.9.5. Dijkvak 5
Omschrijving van de scope
In Figuur 4-24 is de ligging van dijkvak 5 aangegeven. De tekening van de ligging en de bijbehorende dwarsprofielen zijn vastgelegd in tekening RKDM-TEK-00101-L05 Aanleg dijken xxxxxxx 00 (Xxxxxxxx Xxxxx) 4.0 d.d. 14-01-2019.
Figuur 4-24: Ligging waterkering in dijkvak 5 en locatie dwarsprofielen
Het nieuwe deel van de waterkering zal op het huidig landbouwperceel aangebracht worden en zal een groene uitstraling hebben door het toepassen van de grasbekleding (VSE-0080). Het aan te brengen deel van de waterkering heeft een lengte van circa 125 m en is in principe een aanvulling van een lager gelegen deel van hoog gelegen maaiveld dat in dit deel langs de Laaksche Vaart een waterkerende functie vervult.
Langs of dwars op de nieuwe kering lopen geen kabels en leidingen en hier zijn geen harde elementen voorzien in vorm van een trap, duiker of anderszins (AF-0051.05, VSE-0055, VSE- 0056).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Het gebied is een “groen” maaiveld waar een gering tekort aan hoogte is. In een beperkt deel van het traject is het nodig om een aanvulling aan te brengen en deze geschikt te maken als waterkerende constructie. Door de aanvulling met grond zal de wijze van beheer en onderhoud aansluiten op het in het gebied gebruikelijke beheer en onderhoud van de huidige “groene” keringen. De “groene” kering past organisch in het huidige landschap.
Voor de afwatering kan worden volstaan met alleen het 20 m meest noordelijke gelegen deel van het dijkvak te laten lozen op de afwateringssloot zoals aangegeven op tekening RKDM-TEK- 00101-L05.
Keuze
Volgens eis VSE-0305 dient de waterkering in dit dijkvak een ontwerphoogte van NAP +1,15 m te hebben. Bij deze ontwerphoogte van de kruin en de maatgevende omstandigheden tijdens hoog water in Laaksche Vaart met doorkijk van 50 jaar (VSE-0290), treedt er een overslagdebiet op van
2,8 l/s/m1. Om dit te voorkomen wordt de kruin verhoogd met 10 cm, dit komt neer op een ontwerphoogte van NAP +1,25 m. Hierbij treedt er een overslagdebiet op die kleiner is dan 0,1 l/s/m1
Voor het onderbouwen van het ontwerp hebben we gekozen om het profiel DV5-4 te beschouwen, gezien deze een representatieve geometrie heeft. Dit profiel heeft een steile en maatgevende oever voor groot deel van het traject.
De berekening van de te verwachten zetting aan het einde van de consolidatie periode (30 jaar na aanleg) is zodanig beperkt (kleiner dan 5 cm) dat de nodige ontwerphoogte van de waterkering is gewaarborgd met het aanbrengen van een overhoogte van 5 cm (VSE-0012). Het maaiveld onder het tracé van de toekomstige waterkering ligt gemiddeld op een niveau van NAP +1,05 m à NAP
+1,10 m. Hierdoor zal de bruto ophoging 0,2 m à 0,25 m zijn.
De ophoging zal aangelegd worden met een kruinbreedte van 3 m en taluds aan weerszijden gering steiler dan 1:3 vanwege de kleine overhoogte van 5 cm. Vanwege de beperkte lengte van het talud hoeft deze niet tonrond aangelegd te worden. Het totale ruimtebeslag van de zichtbare waterkering is in dijkvak 5 nergens groter dan 7 m.
Om de waterkering op de nieuwe locatie aan te leggen, wordt er gekozen om de eventueel bestaande begroeiing zoals struiken of kleine bomen te verwijderen inclusief de wortels en ondergrondse delen. Gras onder de toekomstige grondconstructie, van de toekomstige teen buitenzijde tot de toekomstige teen binnenzijde zal kort gemaaid worden en vervolgens worden gefreesd tot een diepte van 0,20 m. Hierna wordt de bestaande teelaarde over een diepte van 30 cm opzij gezet. Vervolgens kan de dijkconstructie laagsgewijs opgebouwd worden zie Figuur 4-25.
De waterkering wordt voor een deel opgebouwd uit gebiedseigen vrijgekomen grond die weinig organische delen bevat. Dit om ongecontroleerde reductie van het volume (en vooral hoogte) van de waterkering te voorkomen. Een uitgebreidere specificatie is opgenomen in hoofdstuk 8, tabel 7 van de uitgangspuntenrapportage voor dit voorontwerp.
Figuur 4-25: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 5
Omdat het overslagdebiet over de kade tijdens het optreden van maatgevend hoog water kleiner is dan 0,1 l/s/m’, zijn er geen eisen gesteld aan de boven en binnenzijde van de ophoging. Hierdoor
kan de onderlaag van de kruin en het binnentalud bestaan uit klei met erosie bestendigheids klasse 3 of beter (1 of 2). De toplaag wordt in tegenstelling tot de overige lagen niet verdicht om het gras beter te laten ontwikkelen. Voor het inzaaien zal zaaigoed van Nederlands fabricaat gebruikt worden (eis VSE-0069). De principe opbouw van de bekleding van het dijklichaam is weergegeven in Figuur 4-25. De bepaling van het overslagdebiet is verder uitgewerkt in de ontwerp- verantwoording VO waterkeringen (bijlage 13).
Om de erosiebeschermende lagen van de waterkering niet te beschadigen, zal op de kering behalve het inzaaien van de graszode geen andere vegetatie worden aangeplant. Daarnaast zal deze zodanig onderhouden worden dat deze vrij blijft van struikgewas. De wijze van het beheer van de grasmat is erg bepalend voor het waarborgen van de kwaliteit van de grasmat zoals aangenomen in het ontwerp. Onbemest hooien leidt tot de hoogste erosiebestendigheid en is organisatorisch eenvoudig uit te voeren. In het op te stellen B&O plan wordt de wijze van beheren verder vastgelegd.
Door het vermijden van het overslag over de kruin zal een extra belasting op het achterliggend watersysteem beperkt zijn. Omdat het achterliggende land afwatert van de dijk af zal in dit geval geen afwateringsysteem nodig zijn om overtollig regenwater te kunnen verwerken.
Om de inspectie van de dijk mogelijk maken, mag op de 3 m brede ophoging van de waterkering een inspectievoertuig rijden en de dijk inspecteren. De belasting van dat voertuig mag 5 kN/m 2 zijn over een breedte van 2,5 m. Dit mag ook tijdens hoogwater (VSE-0099, AF-0099.01). Buiten de hoogwaterperiode mag de kruin van de dijk onderhouden worden met materieel met een belasting van 13,3 kN/m2 op een breedte van 2,5 m. Aan de weerszijden van de waterkering is ook een onderhoudspad van 5 m beschikbaar.
Stabiliteit van de vooroever van de waterkering is onder de maatgevende omstandigheden na val van hoog water ruim voldoende om niet langs een schuifcirkel te bezwijken. Het talud van de oever doorsnijdt de klei- en veenlagen waardoor het falen door zettingsvloeiing uitgesloten kan worden.
Uit de analyse van de stabiliteit van het achterland tijdens hoogwater blijkt dat deze in de maatgevende situatie niet zal opbarsten. Dit betekent dat het mechanisme piping niet kan optreden en daarmee kan de sterkte en stabiliteit van de kering niet negatief beïnvloed worden.
Omdat de waterkering niet is opgebouwd uit zand, zal de kering ook niet kunnen falen op basis van micro-instabiliteit.
De volledige onderbouwing is beredeneerd en weerlegd in het rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen 3.0 d.d. 14-01-2019 (bijlage 13). Tekening van het ontwerp (bovenaanzicht, lengteprofielen en dwarsprofielen) is opgenomen in RKDM-TEK-00101- L05 Aanleg dijken xxxxxxx 00 (Xxxxxxxx Xxxxx) 4.0 d.d. 14-01-2019.
LCC
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudingsmaatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen
voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudingsmaatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Duurzaamheid
De waterkering wordt volledig of minimaal voor een groot deel gemaakt van geschikt gebiedseigen vrijgekomen grond. Hiermee wordt de aanvoer van het materiaal beperkt of helemaal vermeden wat aanzienlijk bijdraagt aan reductie van CO2 en fijnstof uitstoot.
Integrale veiligheid
Aanleg van de waterkering zal voor dit dijkvak geen effect hebben op bestaande regionale keringen. Hierdoor bestaat er geen kans op het overstromen van het achterland als gevolg van deze werkzaamheden.
Voor het werkgebied dient voor de uitvoering een calamiteitenplan uitgewerkt worden voor het in het gebied aanwezige personeel en materieel.
Het open gedeelte van het dijklichaam is van beperkte grootte en er zal alleen worden gewerkt in de toegestane periode van 15 april tot 1 oktober. De vitale onderdelen die beschadigd kunnen worden door overstroming, zoals elektriciteitsvoorzieningen, moeten boven het eventueel overstromingsniveau geplaatst worden. Daarnaast wordt de actuele situatie ten aanzien van plotseling hoog water gemonitord en een plan voor de mogelijke calamiteit opgenomen in het calamiteitenplan. Voor de maatregelen die worden getroffen voor werken in het gesloten seizoen wordt verwezen naar het werkplan uitvoering van werkzaamheden in het gesloten seizoen (bijlage 3.1.
Raakvlakken
Het volgende raakvlak is gedefinieerd:
• Afstemmen methodiek onderhoudsregime met beheerder (raakvlak met beheer & onderhoud).
4.9.6. Dijkvak 6
Omschrijving van de scope
figuur 4-26: ligging waterkering dijkvak 6A en 6B en locatie dwarsprofielen
In figuur 4-26 is de ligging van dijkvak 6A en 6B aangegeven. De tekening van de ligging en de bijbehorende dwarsprofielen zijn vastgelegd in tekening RKDM-TEK-00101-L06 Aanleg dijken dijkvak 06A (Mark) 4.0 d.d. 14-01-2019 en RKDM-TEK-00101-L07 Aanleg dijken dijkvak 06B (Mark) 4.0 d.d. 14-01-2019.
De huidige regionale waterkering zal hier opgehoogd worden tot de ontwerphoogte van +2,20 m NAP. Ook worden de instabiele slootkanten die een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de kering aangepakt. De nieuwe waterkering zal op het huidige perceel van Staatsbosbeheer aangebracht worden en zal een groene uitstraling hebben door het toepassen van grasbekleding (VSE-0080). De waterkering heeft in deel 6A een lengte van 511 m en in 6B 770 m. Aan de westzijde sluit de dijkconstructie aan op het nieuw aan te brengen dijkvak 2 en aan de oostzijde sluit deze aan op het nieuwe dijkvak 3.
Langs of dwars op de nieuwe kering lopen geen kabels en leidingen en is hier zijn geen harde elementen voorzien in vorm van trap, duiker of anderszins (AF-0051.05, VSE-0055, VSE-0056).
Ontwerpafwegingen
Afwegingen
Voor het verhogen van de huidige grondconstructie is logischerwijs ook voor de uitbreiding in grond gekozen. Hiervoor zijn meerdere redenen. De grondconstructie is eenvoudig uitbreidbaar in geval van nodige toekomstige versterking. De wijze van beheer en onderhoud sluit aan op het in het gebied gebruikelijke beheer en onderhoud van de huidige “groene” keringen. De “groene” kering past organisch in het huidige landschap.
Voor de afwatering van dit dijkvak zal gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande afwateringssloot binnendijks.
Keuze
Volgens eis VSE-0290 dient de waterkering in dit dijkvak ontwerphoogte van NAP +2,20 m te hebben. Bij deze ontwerphoogte van de kruin treedt over de waterkering geen golfoverslag op bij de maatgevende omstandigheden tijdens hoog water in de Mark met doorkijk van 50 jaar (VSE- 0290).
De berekening van de te verwachten zetting aan het einde van de consolidatie periode (30 jaar na aanleg) is zodanig beperkt (kleiner dan 5 cm) dat de nodige ontwerphoogte van de waterkering is
gewaarborgd met het aanbrengen van een overhoogte van 5 cm (VSE-0012). Het maaiveld onder het tracé van de toekomstige waterkering ligt gemiddeld op een niveau van NAP +1,30 m à NAP
+1,80 m. Hierdoor zal de bruto ophoging 0,45 m à 0,95 m zijn.
De ophoging zal aangelegd worden met een kruinbreedte van 3 m en taluds aan weerszijden 1:3.
Om de waterkering op de nieuwe locatie aan te leggen, wordt er gekozen om de eventueel bestaande begroeiing zoals struiken of kleine bomen te verwijderen inclusief de wortels en ondergrondse delen. Gras onder de toekomstige grondconstructie, van de toekomstige teen buitenzijde tot de toekomstige teen binnenzijde zal kort gemaaid worden en vervolgens worden gefreesd tot een diepte van 0,20 m. Hierna wordt de bestaande teelaarde over een diepte van 30 cm opzij gezet. Vervolgens kan de dijkconstructie laagsgewijs opgebouwd worden. Zie Figuur 4-27 en Figuur 4-28.
De waterkering wordt voor een deel opgebouwd uit gebiedseigen vrijgekomen grond die weinig organische delen bevat. Dit om ongecontroleerde reductie van het volume (en vooral hoogte) van de waterkering te voorkomen. Een uitgebreidere specificatie is opgenomen in hoofdstuk 8, tabel 7 van de uitgangspuntenrapportage voor dit voorontwerp.
Figuur 4-27: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 6A
Figuur 4-28: Principeopbouw dijklichaam dijkvak 6B
De kern van de kering zal beschermd worden door eventuele erosie ten gevolge van de belastingen tijdens het optreden van hoog water door de erosie werende bekleding. De totale dikte van de bekleding bedraagt 0,8 m. Hierbij is 0,3 m toplaag die de ontwikkeling van een goed doorwortelde grasmat toelaat. Deze toplaag wordt in tegenstelling tot de overige lagen niet verdicht om het gras beter te laten ontwikkelen. Voor het inzaaien zal zaaigoed van Nederlands fabricaat gebruikt worden (eis VSE-0069).
Onder de toplaag is overal een 0,5 m dikke onderlaag van klei toegepast.
Aan de buitenzijde van de kering passen we erosiebestendige klei categorie 2 of hoger toe om de directe belasting door stroming en golven tijdens hoog water te kunnen weerstaan in geval dat de toplaag met graszode eventueel beschadigd raakt of nog niet helemaal goed ontwikkeld is.
Omdat de overslagdebiet over de kade tijdens het optreden van maatgevend hoog water veel kleiner is dan 0,1l/s/m’, zijn er geen eisen gesteld aan de deklaag van de kruin en binnenzijde van de kering. Hierdoor kan de onderlaag van de kruin en het binnentalud bestaan uit klei met erosie bestendigheids klasse 3 of beter (1 of 2). De bepaling van het overslagdebiet is verder uitgewerkt in de ontwerpverantwoording VO waterkeringen (bijlage 13).
Om de erosiebeschermende lagen van de waterkering niet te beschadigen, zal op de kering behalve het inzaaien van de graszode geen andere vegetatie worden aangeplant en zal deze zodanig onderhouden worden dat deze vrij blijft van struikgewas. De wijze van het beheer van de grasmat is erg bepalend voor het waarborgen van de kwaliteit van de grasmat zoals aangenomen in het ontwerp. Onbemest hooien leidt tot de hoogste erosiebestendigheid en is organisatorisch eenvoudig uit te voeren. In het op te stellen B&O plan wordt de wijze van beheren verder vastgelegd.
Door het vermijden van overslag over de kruin zal een extra belasting op het achterliggend watersysteem beperkt zijn. Echter voor het goed afvoeren van het regenwater achter de dijkconstructie is een afwateringsysteem nodig. In dijkvak 6A en 6B zullen de bestaande sloten deze functie vervullen. Vanwege de stabiliteit van de slootkant zal in dijkvak 6A deze enigszins verflauwd worden uitgevoerd en in dijkvak 6B zal aan de zijkant gebiedseigen materiaal met cohesie van minimaal 1 kPa worden aangebracht. Voor detail van de intanding zie de ontwerptekening RKDM-TEK-00101-L07 Aanleg dijken dijkvak 06B (Mark) 4.0 d.d. 14-01-2019 en Figuur 4-28.
De waterkering kan op de kruin met breedte van 3 m geïnspecteerd worden met een voertuig waar de belasting van 5 kN/m2 op een breedte van 2,5 m op de kruin aanwezig is tijdens hoog water en in de situatie van de val van hoog water (VSE-0099, AF-0099.01). De waterkering mag buiten de hoogwaterperiode onderhouden worden met materieel die de kruin op een breedte van 2,5 m belast met een belasting van 13,3 kN/m2.
Stabiliteit van de vooroever van de waterkering is onder de maatgevende omstandigheden na val van hoog water ruim voldoende om niet langs een schuifcirkel te bezwijken. Het talud van de oever doorsnijdt de klei- en veenlagen waardoor het falen door zettingsvloeiing uitgesloten kan worden.
Uit de analyse van de stabiliteit van het achterland tijdens maatgevende hoogwater blijkt, dat deze in de maatgevende situatie niet zal opbarsten. Dit betekent dat het mechanisme piping niet kan optreden en daarmee de sterkte en stabiliteit van de kering niet negatief kan beïnvloeden.
Omdat de waterkering niet opgebouwd is uit zand, zal de kering ook niet kunnen falen op basis van micro-instabiliteit.
De volledige onderbouwing is beredeneerd en weerlegd in het rapport SWNL0229282 Ontwerpverantwoording VO waterkeringen 3.0 d.d. 14-01-2019 (bijlage 13). Het ontwerp (bovenaanzicht, lengteprofielen en dwarsprofielen) is opgenomen in tekening RKDM-TEK-00101- L06 Aanleg dijken dijkvak 06A (Mark) en RKDM-TEK-00101-L07 Aanleg dijken dijkvak 06B (Mark).
LCC
Het ontwerp van de hoogte van de waterkering is gemaakt voor de periode van 50 jaar. Hiermee wordt aangenomen dat voor deze periode geen ingrijpende instandhoudingsmaatregelen nodig zijn, behalve regulier onderhoud van de grasbekleding.
Volgens eis AF-0051.05 dient de dijkconstructie en haar onderdelen niet destructief vervangbaar te zijn indien de onderdelen een kortere levensduur hebben dan 100 jaar. De dijken hebben een ontwerplevensduur van 50 jaar. In het geval van een volgende dijkversterking zullen de keringen voor een deel verstoord worden maar kan de vrijgekomen grond op dezelfde locatie en voor dezelfde doeleinden worden hergebruikt. Zo zal kunnen worden voldaan aan de gestelde eis.
Duurzaamheid
De waterkering wordt volledig of minimaal voor een grote deel gemaakt worden van geschikt gebiedseigen vrijgekomen grond. Hiermee wordt aanvoer van het materiaal beperkt of helemaal vermeden wat aanzienlijk bijdraagt aan reductie van CO2 en fijnstof uitstoot.
Integrale veiligheid
Aanleg van de waterkering zal plaats vinden gelijktijdig aan het verwijderen van de bestaande waterkering. Hierdoor zal de kans op het overstromen van het achterland tijdens de werkzaamheden aanwezig zijn. Voor beheersmaatregelen wordt verwezen naar het werkplan uitvoering van werkzaamheden in het gesloten seizoen (bijlage 3.1).
Voor het werkgebied dient voor de uitvoering een calamiteiten plan uitgewerkt worden voor het in het gebied aanwezige personeel en materieel.
De vitale onderdelen die beschadigd kunnen worden door overstroming, zoals elektriciteitsvoorzieningen, moeten boven het eventueel overstromingsniveau geplaatst worden. Eventuele aanleg-, verleggings- en reparatiewerkzaamheden aan leidingen of kanalisatie in het gebied tussen de bestaande en toekomstige waterkering moet in de winter (gesloten seizoen) worden vermeden.
Raakvlakken
Het volgende raakvlak is gedefinieerd:
• Afstemmen methodiek onderhoudsregime met beheerder (raakvlak met beheer & onderhoud).
Waterkering in dijkvak 6 heeft interne raakvlakken met dijkvak 2 (westzijde) en dijkvak 3 (oostzijde).
4.10. Verhardingen (object 1.06)
Het object verhardingen bestaat uit 4 deelobjecten. Dit zijn:
• Toegangsweg Laaksche Vaart (deelobject 1.06.01)
• Opstelplaats Laaksche Vaart (deelobject 1.06.02)
• Toegangsweg Leursche Haven (deelobject 1.06.03)
• Opstelplaats Leursche Haven (deelobject 1.06.04)
Figuur 4-29: bestaande wegen in het projectgebied
Gezien de gelijke omstandigheden worden de toegangswegen respectievelijk de opstelplaatsen hierna tezamen behandeld in een paragraaf.
4.10.1. Toegangsweg Laaksche Vaart (1.06.01) & Leursche Haven (1.06.03)
Omschrijving van de scope
Het betreft hier de aanleg van een asfaltverharding vanaf de Bollendonkseweg tot aan de nieuwe opstelplaatsen bij de gemalen/keringen Laaksche Vaart en Leursche Haven. De nieuwe asfaltverharding zal grotendeels gelegen zijn ter plaatse van een huidig puinpad (Opperweg en Veerweg, zie Figuur 4-30) en voor een klein gedeelte, met name dat aansluit op de opstelplaatsen is er sprake van een geheel nieuwe weg. De asfaltconstructie is voorgeschreven in VSE.
Figuur 4-30: nieuwe asfaltverharding Opperweg en Veerweg
Uitgangspunten
Voor de gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar:
• Ontwerprapport Verhardingen - Achtergrondrapport - D1.0 27 juni 2018 (bijlage 14)
• RKDM-RAP-00069 uitgangspuntenrapport, versie: 5.0, versiedatum: 13-08-2018 (bijlage 2)
Ontwerpafwegingen
De volgende afwegingen zijn gemaakt:
• De verharding moet voldoende sterkte en betrouwbaarheid hebben onder de optredende omstandigheden qua verkeersbelasting.
• De verhardingsconstructie zoals aangegeven in de vraagspecificatie dient te voldoen onder de verwachte verkeersbelasting. Hierbij is een inschatting gemaakt op grond van kentallen uit het Keuze Model Asfaltconstructies.
• De grondwaterstand dient voldoende laag te zijn en de ondergrond dient tot een bepaalde diepte voldoende zekerheid te geven dat de belasting onder verschillende weersomstandigheden (vochtigheid en vorst/dooi) opgenomen kan worden.
Uit grondonderzoek (zie bijlage 4.8) is gebleken dat de GWS zich bevindt op meer dan 1 m onder huidig maaiveld. Uit hetzelfde onderzoek (grondboringen) blijkt dat de ondergrond direct onder de beoogde asfaltconstructie niet voldoet aan de normaal gestelde ontwerpuitgangspunten in wegconstructies. Hiertoe zal een deel van de ondergrond moeten worden vervangen door voldoende draagkracht en vorst en vochtongevoelig materiaal of de fundering voldoende stevig worden gemaakt dat ongunstige effecten kunnen worden opgevangen.
Keuze
Er zijn een aantal varianten beschouwd waaruit de volgende opbouw is gekozen. Deze opbouw heeft de minste impact op kosten (LCC) en materiaalgebruik (duurzaamheid):
140 mm asfalt, bestaande uit:
• 35 mm AC 11 surf DL-B;
• 45 mm AC 16 bind TL-B;
• 60 mm AC 22 base OL-C. In de UO fase kan een voorstel worden gedaan om hiervan af te wijken en in plaats van 0/22, 0/16 toe te passen. Dit heeft geen nadere consequenties en heeft als voordeel dat onderlaag en tussenlaag uit hetzelfde asfaltmengsel bestaan;
• 400 mm menggranulaat;
• wegendoek;
• huidige ondergrond.
Naast bovenstaande asfaltconstructie dient er boven de bestaande MS-kabel in de Veerweg een open verharding te worden toegepast. Er is in overleg met OG en de gemeente Etten-Leur gekozen voor de volgende constructie:
• 80 mm betonstraatstenen
• 50 mm straatlaag
• 400 mm betongranulaat of hydraulisch menggranulaat;
• wegendoek;
• huidige ondergrond.
Voor de onderbouwing / toetsing van de verharding en de toetsing van de stabiliteit en de zetting wordt verwezen naar de ontwerprapporten RKDM-RAP-00129 Ontwerprapport Verhardingen D1.0 20180627, SWNL0227858 Geotechnische onderbouwing wegen D2.0 d.d. 14-09-2018 en RKDM- MEM-00442 Memo variant betonstraatsteenverharding Veerweg in respectievelijk bijlage 14.1, 14.2 en 14.3.
Om de aanleg van de Veerweg mogelijk te maken dient in de bocht richting het gemaal een deel van de noordelijke watergang te worden gedempt en te worden voorzien van duikers met inspectieput ten behoeve van het garanderen van de waterafvoer, zie Figuur 4-31. Diameter van de duikers bedraagt Ø 500mm (gelijk aan de huidige duiker onder de Veerweg). Dit is nodig omdat in de huidige situatie er onvoldoende ruimte is om een weg van 3m breedte inclusief benodigde bochtverbreding aan te leggen.
Figuur 4-31: dempen watergangen en aanbrengen duikers inclusief inspectieput
LCC & Duurzaamheid
• Fundering: menggranulaat. Menggranulaat bestaat uit gebroken betonpuin en metselpuin en een beperkt percentage overige steensoorten/ materialen).
• Asfaltonderlaag AC base en asfalttussenlaag AC bind. Gebruik wordt gemaakt van een mengsel met ca. 60% asfaltgranulaat en vervanging van het overige deel van de steenfractie door ecogranulaat. Ecogranulaat is asfaltgranulaat dat thermisch is gereinigd. Ook wordt voor de zandfractie recyclingzand toegepast. Het totaal percentage hergebruik komt hierbij op ca. 97% m/m. Alleen een beperkt percentage nieuw bitumen wordt toegevoegd. De VSE schrijft voor gradering 22 (mm) (mengsel 248), echter ook gradering 16 mm (mengsel 218) zou kunnen worden toegepast.
• Mengsels (218 en 248) voldoen aan hoge kwaliteitseisen qua weerstand tegen vermoeiing (scheurvorming) als weerstand tegen vervorming. Voldoen aan Standaard RAW klassen B, C en IB. (NB. B= relatief licht belaste verharding; klasse IB = Intensief Belaste verharding zoals bijv. industriewegen en bedrijfsterreinen.
• Asfaltdeklaag AC surf 11: 463 (mengselcode APRR). Dit mengsel heeft 30% asfaltgranulaat (volgens standaard RAW is hoger percentage niet toegestaan), daarnaast ook hoge kwaliteit steenslag (steenslag 3, Bestone) en is net als onderlaag en tussenlaag naast klasse B ook geschikt voor de hogere klassen C en IB.
Integrale veiligheid
De beschouwing van de integrale veiligheid in het ontwerp van de verhardingen is opgenomen in het integraal veiligheidsplan (IVP) RKDM-VGM-00045. De in een veiligheidsrisico sessie met de ontwerpers vastgestelde risico’s en vastgestelde maatregelen zijn opgenomen in het integrale veiligheidsregister welke als bijlage bij het IVP is gevoegd. Een groot deel van de maatregelen zijn reeds in het voorontwerp van de objecten doorgevoerd.
Eventueel toe te passen toegangshekken dienen breed genoeg te zijn om transporten van o.a. de keersluisdeuren mogelijk te maken.
Teneinde onbevoegden de toegang te weren dient in het beheer- en onderhoudsplan met reguliere gebruikers vastgelegd te worden hoe wordt omgegaan met de afsluitingen van het terrein en dienen er sleutelafspraken te worden gemaakt. Externe hulpdiensten dienen op de hoogte te zijn van de locatie en de mogelijkheden tot toetreding.
Raakvlakken
Het volgende raakvlak is gedefinieerd:
• Aansluiting op bestaande wegen (raakvlak met Dijkconstructies).
• Bestaande MS-kabel in de Veerweg.
• Bestaande watergangen.
4.10.2. Opstelplaats Laaksche Vaart (1.06.02) & opstelplaats Leursche Haven
Omschrijving van de scope
Het betreft hier de opstelplaatsen bij de gemalen en keringen van de Laaksche Vaart & Leursche Haven. De opstelplaatsen dienen voor stationeren, draaien en keren van voertuigen voor onderhoud aan het gemaal en de keringen.
Figuur 4-32: opstelplaats Laaksche Vaart
Figuur 4-33: Opstelplaats Leursche Haven
Uitgangspunten
Voor de gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar:
• Ontwerprapport Verhardingen - Achtergrondrapport - D1.0 27 juni 2018 (bijlage 14.1)
• Geotechnische onderbouwing wegen SWNL0227858 D2.0 d.d. 14-09-2018
• RKDM-RAP-00069 uitgangspuntenrapport, versie: 5.0, versiedatum: 13-08-2018 (bijlage 2)
Ontwerpafwegingen
De volgende afwegingen zijn gemaakt:
• De verharding moet voldoende sterkte en betrouwbaarheid hebben onder de optredende omstandigheden qua verkeersbelasting.
• Voor de asfaltconstructie wordt uitgegaan van de asfaltconstructie zoals die in de vraagspecificatie voor de toegangsweg is aangegeven.
• De opstelplaatsen dienen voldoende stevig te moeten zijn om incidenteel een kraan (uitgangspunt is 200-ton mobiele kraan) te dragen. Hiertoe dienen voor het afstempelen van de kraan aanvullende voorzieningen moeten worden genomen (last spreidende platen
/ schotten) zodanig dat de bovenbelasting op zowel op de asfaltconstructie als de ondergrond zodanig wordt gereduceerd en geen schade ontstaat.
Voor de onderbouwing / toetsing van de verharding en de toetsing van de stabiliteit en de zetting wordt verwezen naar de ontwerprapporten RKDM-RAP-00129 Ontwerprapport Verhardingen D1.0 20180627 en SWNL0227858 Geotechnische onderbouwing wegen D2.0 d.d. 14-09-2018 in respectievelijk bijlage 14.1 en 14.2.
LCC & Duurzaamheid
Hiervoor wordt verwezen naar de passage opgenomen bij de toegangswegen.
Integrale veiligheid
De beschouwing van de integrale veiligheid in het ontwerp van de opstelplaats is opgenomen in het integraal veiligheidsplan (IVP) RKDM-VGM-00045. De in een veiligheidsrisico sessie met de ontwerpers vastgestelde risico’s en vastgestelde maatregelen zijn opgenomen in het integrale veiligheidsregister welke als bijlage bij het IVP is gevoegd. Een groot deel van de maatregelen zijn reeds in het voorontwerp van de objecten doorgevoerd.
In de constructie is rekening gehouden met de inzet van een 200-tons kraan voor de maatgevende hijswerkzaamheden (deuren en pompen). Tijdens de hijswerkzaamheden dient te worden gezorgd voor een goede afstempeling op de constructie.
4.11. Natuurontwikkeling en redoute (object 1.07) Omschrijving van de scope
Aan de Leursche Haven hebben belangrijke historische gebeurtenissen plaatsgevonden, zoals de St. Elisabethsvloed, en het Turfschip en de locatie maakte onderdeel uit van het Zuiderfrontier.
Tezamen met bouw van de keermiddelen wordt de historie van het gebied zichtbaar gemaakt en natuur ontwikkeld.
Uitgangspunten
De notitie natuurontwikkeling en redoute (SWNL0227700) is opgenomen in bijlage 15, hierin zijn alle relevante documenten en uitgangspunten opgenomen in hoofdstuk 1.
Ontwerpafwegingen
Zichtbaar maken historie Leursche Haven
Oude loop van De Mark
De vroegere Mark maakte voor de St. Elizabethsvloed een scherpe bocht naar het zuiden om nabij de Zwartenbergsche Molen weer naar het noordwesten om te buigen.
Door de aanleg van een dijk en het graven van een waterstrang ter plaatse van de oude loop wordt de locatie van de oude Mark zichtbaar gemaakt.
Redoute
Omstreeks 1750, ten tijde van de Oostenrijkse Successieoorlog lag ten westen van de Leursche Haven een vierkant verdedigingswerk, redoute genaamd. Een redoute is een eenvoudige, tijdelijke verdedigingswal gemaakt van grond, klei en zoden. De functie was het verdedigen van pontonbruggen ten tijde van de Oostenrijkse Successieoorlog.
De redoute wordt op de oorspronkelijke locatie gereconstrueerd op basis van historische informatie, representatief voor redoutes uit die tijd. Hierdoor wordt de cultuurhistorische (belevings)waarde in het gebied versterkt. De redoute bestaat uit grashellingen, waarbij de steile hellingen verstevigd worden met klei. Rondom de redoute ligt een watergang die wordt gevoed door De Mark.
Figuur 4-34: Principeprofiel redoute
Figuur 4-35: Schetsimpressie Leursche Haven met redoute en waterpartij
De Redoute wordt bereikbaar gemaakt voor kleine onderhoudsvoertuigen (Aebi) door een op- en afrit te creëren in dijkvak 3 ten zuiden van de Redoute. Deze op- en afrit is toegankelijk vanaf de toegangsweg. Verder wordt er rondom de Redoute rekening gehouden dat onderhoudsvoertuigen zonder belemmering de werkzaamheden kunnen uitvoeren. Hierbij wordt een draaicirkels van 8,0 m en een minimale doorrijdbreedte van 5,0 m gehanteerd voor de onderhoudsvoertuigen.
De definitieve vormgeving van de waterpartij rondom de Redoute wordt bepaald in de UO fase. Uitgangspunt hierbij is een bodemniveau van -0,50 m NAP (waterdiepte ongeveer 0,60 m) waardoor maaien vanaf het water (maaiboot) niet mogelijk is. Er wordt rekening gehouden met een maximale reikwijdte voor het maaien van 8,00 m. Indien een talud breder wordt dan 8,00 m dan zal deze een helling krijgen van maximaal 1:6. De maai intensiteit dient voldoende te zijn om de structuur en vormgeving van de Redoute zichtbaar te houden, dit zal verder worden uitgewerkt in het beheer & onderhoudsplan.
Om stilstaand water te voorkomen is de waterpartij inclusief de gracht rondom de redoute aan de Noordwest zijde aangesloten op een bestaande verbinding op het perceel van SBB naar de Mark en aan de Oost zijde door middel van een duiker op de Leursche Haven. Daarnaast wordt een duiker aangelegd onder de toegangsdam naar het middenterrein van de redoute (breedte 3,0 m). Het betreffen hier twee betonnen duikers Ø500 mm, met een bob op -0,50 m NAP en een beëindiging door middel van taludbuizen.
Natuurontwikkeling
Leursche Haven
De waterpartij welke in verbinding staat met de Mark en de Leursche Haven geeft het gebied naast de historische invulling ook een natuurfunctie aansluitend op de visie “Groene Linten langs Bruine Vaarten”, inrichtingsmodel moeraszone met natuurvriendelijke oevers (variërend van 1:3 tot 1:10).
De strang biedt een bijzondere kwaliteit voor libellen en is een paaiplaats voor vissen. Doelsoorten die voorkomen zijn: rietvogels, waterspitsmuis, meervleermuis, amfibieën, libellen en kokerjuffers.
De natuurvriendelijke oever zal uiteindelijk begroeid zijn met plantensoorten zoals riet en de grote lisdodde.
Vanaf een talud van 1:5 (bodem tot maaiveld) is een natuurvriendelijke oever ideaal, d.w.z. alle natuurlijke overgangszones komen dan in de oever voor en er zijn mogelijkheden tot ontwikkeling van een grote soortenrijkdom. Bij een talud van minder dan 1:5 spreek je over een flauwe oever (van 1:2 – 1:5). Dit is ook een natuurvriendelijke oever, maar er zijn minder overgangszones, dus naar verwachting ook met een minder grote soortenrijkdom. Riet zal hierbij wel ontstaan. De oever gaat over in extensief beheerd grasland waar plaatselijk spontaan struweel kan ontstaan.
Het perceel ten zuiden van de kering Leursche Haven wordt ingericht als retentiegebied dat aangesloten is op een bestaande sloot. De waterretentie krijgt een bodem op -1,20 m NAP en is het gehele jaar watervoerend. In de zomersituatie is de waterdiepte 0,4m (zomerpeil = -0,80 m NAP) en in de wintersituatie 0,2m (winterpeil = -1,00 m NAP).
Het retentiegebied is ingericht als natuurlijke zone aansluitend op het inrichtingsmodel moeraszone. Oevers zijn voornamelijk aan de noord- en oostzijde natuurvriendelijk ingericht. De waterretentie biedt extra leefgebied voor amfibieën.
Figuur 4-35: Schets waterretentie Leursche Haven
Laaksche Vaart
Voor de Laaksche Vaart is eveneens het inrichtingsmodel moeras zone van toepassing. Belangrijke bestaande natuurwaarde is het elzenbosje. Bomen die noodzakelijk gekapt moeten worden door de aanleg van een dijk worden in het projectgebied gecompenseerd, daarnaast worden de oevers zoveel mogelijk ingericht als moeraszone.
Figuur 4-36: Schetsimpressie Laaksche Vaart
4.12. Tijdelijke voorzieningen
4.12.1. Bouwkuip Laaksche Vaart (deelobject 2.01)
Omschrijving van de scope
Op de locatie Laaksche Vaart zal een bouwkuip gerealiseerd worden van ca. 34,5 x 23 m, met een maximale ontgravingsdiepte van ca. 4,30 m -NAP (ca. 5,75 m onder maaiveld). De damwanden zullen ten dele achterblijven als kwelscherm. Deze damwanden zullen hiertoe worden afgebrand ter hoogte van de bodem van het keermiddel c.q. de instroomopening van het gemaal. De vrijkomende restanten worden beoogd te worden gebruikt in het te bouwen hekwerk.
De dwars geplaatste damwanden hebben uitsluitend een tijdelijke, constructieve functie. Na gereedkomen van het civieltechnische werk, zullen deze damwanden weer verwijderd worden. Een deel van de damwanden heeft ook een permanente grondkerende functie.
Uitgangspunten
Relevante documenten
• SWNL0226555, VO civiele constructies, Laaksche Vaart, d.d. 22-06-2018 (bijlage 9.1).
• SWNL0227634, Tijdelijke damwanden Leursche Haven en Laaksche Vaart, d.d. 28-06-2018 (bijlage 16).
• SWNL0228114 Toepassing onderwaterbeton aanleg gemalen Laaksche Vaart en Leursche Haven D1.0 20180628, (bijlage 9.4).
• SWNL0223376, Leursche Haven: trillingspredictie voor het aanbrengen van palen en damwanden, 04-07-2018 (bijlage 9.3).