Versie 1 januari 2024 – pensioenregeling B 2022
Versie 1 januari 2024 – pensioenregeling B 2022
Voorblad bij
Reglement voor pensioenregeling B van Stichting CRH Pensioenfonds:
Omdat de pensioenregeling gebaseerd is op een vooraf vastgestelde premie is deze pensioenregeling volgens de internationale boekhoudkundige regels een premieovereenkomst. Omdat er nadrukkelijk pensioenopbouw op basis van het middelloonstelsel wordt beoogd, is deze pensioenregeling in de zin van de Pensioenwet een uitkeringsovereenkomst.
De werkgever betaalt een vooraf vastgestelde premie aan het pensioenfonds. Uit deze premie wordt de jaarlijkse pensioenopbouw gefinancierd. De hoogte van de pensioenopbouw in enig jaar is daardoor afhankelijk van de omvang van de premie en de marktomstandigheden in dat bepaalde jaar. De premie wordt aangewend voor pensioen, waarbij de hoogte van de pensioenopbouw wordt bepaald op basis van een bepaald percentage van de pensioengrondslag zoals die voor het betreffende jaar voor een deelnemer is vastgesteld (middelloon) en waarbij de betreffende opbouw niet kan uitgaan boven de grenzen voor een middelloonstelsel zoals die gelden voor een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Versie 1 januari 2024
Reglement voor pensioenregeling B van Stichting CRH Pensioenfonds
Inhoud pensioenreglement
3
5
ARTIKEL 3 - FINANCIERING VAN DE PENSIOENEN
6
ARTIKEL 4 - VERMINDERING VAN OPBOUW EN AANSPRAKEN
8
9
9
10
10
ARTIKEL 9 - PENSIOEN VOOR DEELTIJDWERKERS
11
11
11
ARTIKEL 12 - VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN
12
ARTIKEL 13 - UITBETALING VAN DE PENSIOENEN
12
ARTIKEL 14 - OUDERDOMSPENSIOEN
13
ARTIKEL 15 - ALGEMENE BEPALINGEN OVER KEUZEMOGELIJKHEDEN
13
ARTIKEL 15A - RUIL PARTNERPENSIOEN IN EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN
14
ARTIKEL 15B - HERSCHIKKING VAN HET OUDERDOMSPENSIOEN
14
ARTIKEL 15C - RUIL OUDERDOMSPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN
15
ARTIKEL 15D - INSTELLEN AOW-OVERBRUGGINGSPENSIOEN
15
ARTIKEL 16 - INGANG PENSIOENEN, UITKERINGSDUUR EN DEELTIJDPENSIOEN16 ARTIKEL 17 - RISICODEKKING TIJDENS VERLOF
17
ARTIKEL 18 – TIJDELIJK PARTNERPENSIOEN
17
18
18
ARTIKEL 21 - BEËINDIGING VAN DE DEELNEMING VOOR DE PENSIOENRICHTLEEFTIJD
19
20
ARTIKEL 23 – ARBEIDSONGESCHIKTHEID
21
22
ARTIKEL 25 - BESLAG OP EN OVERDRACHT VAN PENSIOENAANSPRAKEN
23
ARTIKEL 26 - VERPLICHTINGEN VAN RECHTHEBBENDEN
23
ARTIKEL 27 - UITGESLOTEN RISICO'S
24
ARTIKEL 28 - ONVOORZIENE GEVALLEN
24
ARTIKEL 29 - FISCALE MAXIMERING
24
24
ARTIKEL 31 - INFORMATIEVERSTREKKING
24
25
ARTIKEL 33 – OVERGANGSBEPALINGEN
26
26
26
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
▪ het fonds : Stichting CRH Pensioenfonds, statutair gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam;
▪ de werkgever : de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CRH Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, en de door haar aangewezen gelieerde ondernemingen voor wie met het fonds een uitvoeringsovereenkomst is gesloten uit hoofde van dit pensioenreglement;
▪ de directie : de directie van CRH Nederland B.V.;
▪ de werknemer : degene met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst is
aangegaan;
▪ de statuten : de statuten van het fonds;
▪ het bestuur : het bestuur van het fonds;
▪ de deelnemer : degene die ingevolge artikel 2 lid 1 tot het fonds is toegetreden;
▪ de gewezen deelnemer : degene, van wie het deelnemerschap anders dan door
overlijden dan wel pensionering is geëindigd;
▪ de gepensioneerde : degene, aan wie overeenkomstig de bepalingen van dit
pensioenreglement ouderdomspensioen wordt uitgekeerd;
▪ de pensioengerechtigde : degene die recht heeft op een pensioenuitkering van het
fonds;
▪ aanspraakgerechtigde : de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan
xxxxxxxx;
▪ de echtgenoot : de man of vrouw met wie de (aspirant-) deelnemer,
gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gehuwd;
▪ de geregistreerde partner : de man of vrouw met wie de (aspirant-) deelnemer,
gewezen deelnemer of gepensioneerde vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een geregistreerd partnerschap is aangegaan;
▪ de niet-geregistreerde partner: de man of vrouw, niet zijnde een bloed- of aanverwant in
de rechte lijn, met wie de ongehuwde (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde blijkens een notariële akte, inhoudende ten minste enige vermogensrechtelijke aangelegenheden een gezamenlijke huishouding voert. De notariële akte dient vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te zijn opgemaakt. Indien de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met meerdere personen een hiervoor bedoelde huishouding voert, kan slechts één persoon als partner in de zin van dit pensioenreglement door de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde worden aangewezen;
▪ de partner : a. de echtgenoot, of
x. xx xxxxxxxxxxxxxx partner, of
c. de niet-geregistreerde partner;
▪ de nabestaande : de (gewezen) partner op het tijdstip van overlijden van de
(aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde;
▪ de kinderen : Onder kinderen wordt verstaan:
a. de kinderen met wie de (aspirant-) deelnemer als vader of moeder, in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, in familierechtelijke betrekking staat, en/of
b. de stief- of pleegkinderen, die tot het huishouden van de (aspirant-) deelnemer behoren en tot diens overlijden als eigen kinderen werden onderhouden en opgevoed;
▪ de wees : het kind dat op het tijdstip van overlijden van de (aspirant-) deelnemer voldoet aan de definitie van kinderen;
▪ de pensioenrichtleeftijd : de eerste dag van de maand waarin de (gewezen)
deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt;
▪ bedrijfstakpensioenfonds : een bedrijfstakpensioenfonds dat werkzaam is binnen een
bedrijfstak en waar de (aspirant-) deelnemer door verplichte aansluiting van de werkgever onder valt;
▪ loonindexcijfer : het laatstelijk voor 31 december in het Statistisch Bulletin
van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde indexcijfer voor CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen, totaal, over de maand oktober;
▪ prijsindexcijfer : het in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau
voor de Statistiek gepubliceerde prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie, reeks alle huishoudens afgeleid. Per 1 januari van enig jaar geldt het als zodanig op of laatstelijk voor de 31ste december van het voorafgaande
jaar gepubliceerde prijsindexcijfer over de maand oktober daaraan voorafgaand. Het CBS gebruikt vanaf juni 2023 een nieuwe methode voor het vaststellen van de stijging van de prijzen. Wij passen deze nieuwe methode toe bij de berekening van de stijging van de prijzen vanaf 2022;
▪ de PW : de Pensioenwet;
▪ DNB : de Nederlandsche Bank;
▪ de WAO : de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
▪ de WIA : Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen;
▪ WAO-loongrens : 261 maal het maximum dagloon dat geldt voor de
vaststelling van de uitkeringen krachtens de WAO;
▪ SV-loongrens : loongrens Sociale Verzekeringen;
▪ de AOW : de Algemene Ouderdomswet;
▪ de verzekeraar : de levensverzekeringsmaatschappij(en), als genoemd in
artikel 1 van de PW, bij welke het fonds de uit dit pensioenreglement voortvloeiende verzekeringen geheel dan wel gedeeltelijk heeft verzekerd;
▪ beleidsdekkingsgraad : de gemiddelde dekkingsgraad van het fonds van de 12
maanden voorafgaand aan vaststelling, met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de PW.
1. Als deelnemer wordt in het fonds opgenomen de werknemer die:
a. de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, en
b. niet deelneemt aan een bedrijfstakpensioenfonds tenzij het salaris als bedoeld in artikel 7 hoger is dan het bij het betreffende bedrijfstakpensioenfonds van toepassing zijnde maximum salaris voor de pensioenopbouw, of
c. niet deelneemt aan een bedrijfstakpensioenfonds in verband met vrijstelling van deelname aan de pensioenregeling van dit bedrijfstakpensioenfonds.
Daar waar onduidelijkheid ontstaat over de toepassing van dit criterium, beslist het bestuur.
2. Als aspirant-deelnemer worden in het fonds opgenomen werknemers die nog geen 18 jaar oud zijn, maar voor het overige wel voldoen aan de in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden. De pensioenopbouw voor het ouderdomspensioen van de aspirant-
deelnemer start per de eerste van de maand waarin de 18-jarige leeftijd wordt bereikt.
3. De deelneming vangt aan op de datum van indiensttreding of de datum waarop aan de voorwaarden, genoemd in lid 1 van dit artikel wordt voldaan, indien deze datum na de datum van indiensttreding ligt, doch niet eerder dan 1 januari 2014.
4. Het bestuur is bevoegd op verzoek van de directie ook andere werknemers dan de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde, onder door het bestuur te stellen voorwaarden als (aspirant-) deelnemer in het fonds op te nemen.
5. De deelneming eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. op de pensioenrichtleeftijd of de eventuele eerdere datum waarop het pensioen ingaat;
c. bij beëindiging van het dienstverband vóór de pensioenrichtleeftijd, tenzij het deelnemerschap overeenkomstig het bepaalde in de artikel 23 wordt voortgezet;
d. bij het niet meer voldoen aan de bij opname gestelde voorwaarden;
e. bij beëindiging van de tussen de werkgever, bij wie de deelnemer in dienst is, en het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst.
6. Het bestuur is bevoegd om te bepalen dat het deelnemerschap niet eindigt. Een besluit, als in vorige volzin bedoeld, kan slechts worden genomen indien de belangen van de overige deelnemers daardoor niet worden geschaad. Het bestuur kan aan het voortzetten van het deelnemerschap nadere voorwaarden stellen. Het deelnemerschap kan niet langer worden voortgezet dan de maximale termijn die op grond van de PW en/of de Wet op de loonbelasting 1964 mogelijk is.
Artikel 3 - Financiering van de pensioenen
1. De deelnemer en de werkgever zijn een vaste bijdrage verschuldigd in de kosten verbonden aan de pensioenregeling.
2. De in enig kalenderjaar door de deelnemer verschuldigde vaste bijdrage is gelijk aan:
▪ 2,9% van het salarisdeel tussen de franchise en de bijdragegrens, en
▪ 6,9% van het salaris dat ligt boven de bijdragegrens.
Deze bijdrage wordt ingehouden in periodieke termijnen door de werkgever.
3. De bijdragegrens bedraagt per 1 januari 2024 € 35.341 en wordt jaarlijks op 1 januari aangepast met een percentage dat gelijk is aan de ontwikkeling van het loonindexcijfer. Voor deelnemers die deelnemen in een bedrijfstakpensioenfonds is de bijdragegrens gelijk aan het bij het betreffende bedrijfstakpensioenfonds van toepassing zijnde maximum salaris waarboven geen pensioenopbouw plaatsvindt bij het bedrijfstakpensioenfonds. Een overzicht van de in ieder nadien gelegen kalenderjaar geldende bijdragegrens is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
4. De werkgeversbijdrage is met ingang van 1 januari 2022 zodanig aangepast dat op basis van de per 31 december 2021 geldende rentetermijnstructuur als bedoeld in artikel 23a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, de Prognosetafel AG2020 met de door het fonds gehanteerde correctie voor ervaringssterfte op basis van de
inkomensklasse "Hoog-Midden" voor hoofdverzekerde mannen en medeverzekerde vrouwen en “Midden” voor hoofdverzekerde vrouwen en medeverzekerde mannen, en de volgende vaste opslagen:
A. een vaste opslag van 2,7% op de aldus berekende netto premies op basis van verwacht rendement, voor de excassokosten, en
B. een vaste opslag van 3,0% over de met excassokosten verhoogde netto premies op basis van verwacht rendement, voor premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid, en
C. een vaste opslag van 1,65% van de som van de voor het betreffende jaar vastgestelde pensioengrondslagen, ten behoeve van administratiekosten,
tezamen met de werknemersbijdrage naar verwachting de in dit reglement voorafgaand aan de laatste wijziging genoemde geambieerde pensioenopbouw en risicodekkingen voor overlijden en arbeidsongeschiktheid kan worden toegekend.
Op basis van de in dit reglement met ingang van 1 januari 2022 genoemde geambieerde pensioenopbouw en de risicodekkingen voor overlijden en arbeidsongeschiktheid van alle (aspirant-) deelnemers is de vaste werkgeversbijdrage met ingang van 2022 27,8% van de som van de voor het betrokken jaar vastgestelde pensioengrondslagen.
5. De ingevolge deze pensioenregeling te verkrijgen pensioenaanspraken worden gefinancierd uit de bijdragen die door de werkgever en de deelnemers ter beschikking worden gesteld en door de in het fonds aanwezige middelen.
6. De financiering van de pensioenen geschiedt zodanig, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, dat de aan de verstreken deelnemerstijd toe te rekenen pensioenaanspraken steeds volledig zijn gefinancierd.
7. De bijdragen zoals bedoeld in dit artikel worden achtereenvolgens aangewend voor:
a. financiering van de pensioenuitvoerings- en administratiekosten;
b. financiering van de risicopremies voor partner- en wezenpensioen bij overlijden tijdens het dienstverband alsmede arbeidsongeschiktheid voor de (aspirant-) deelnemers;
c. financiering van de in enig kalenderjaar op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen;
d. het vormen van door de wet en/of toezichthouder voorgeschreven reserves.
8. Met het voldoen van de jaarlijkse bijdragen aan het fonds zoals omschreven in dit artikel heeft de werkgever aan al zijn financiële verplichtingen uit hoofde van dit pensioenreglement jegens het fonds voldaan.
Artikel 4 - Vermindering van opbouw en aanspraken
1. De uit dit pensioenreglement voortvloeiende nog niet opgebouwde pensioenaanspraken zullen naar evenredigheid van het tekort door reglementswijziging worden verminderd indien de werkgever ingeval van ingrijpende wijziging van omstandigheden, mocht besluiten zijn bijdrage in de kosten van deze pensioenregeling te verminderen of geheel te beëindigen.
Wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot het in de eerste volzin genoemde zal dit door de werkgever onverwijld schriftelijk worden medegedeeld aan het bestuur alsmede aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
2. Indien de, in enig kalenderjaar, op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen niet gefinancierd kunnen worden uit de bijdragen, worden de in het kalenderjaar te verwerven pensioenaanspraken zodanig verlaagd dat de omvang van de dan verlaagde aanspraken gefinancierd kunnen worden met de ontvangen bijdrage. In dat geval worden de op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen alsmede op gelijke wijze de risicodekking voor partner- en wezenpensioen bij overlijden van de (aspirant-) deelnemer alsmede het te verzekeren risico bij arbeidsongeschiktheid van de (aspirant-) deelnemer verlaagd. De wijze waarop de financiering wordt bepaald is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.
3. In het geval de financiële middelen van het fonds inclusief de totale jaarlijkse bijdragen nadat korting op de toekomstige opbouw (zoals omschreven in de leden 1 en 2 van dit artikel) heeft plaatsgevonden onvoldoende blijken om de reeds toegekende pensioenaanspraken ingevolge het pensioenreglement te dekken, zal het bestuur overgaan tot vermindering van deze aanspraken en indien nodig de op risicobasis verzekerde pensioenen.
4. Vermindering van de aanspraken vindt alleen plaats indien:
a. Het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij en krachtens de PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b. Het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de onder a. genoemde dekkingsgraad te herstellen, zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever evenredig worden geschaad; en
c. Alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan bedoeld in artikel 138 of 139 van de PW.
5. De vermindering, bedoeld in lid 4, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, werkgever en DNB hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
6. Wanneer het fonds voornemens is over te gaan tot het in de leden 2 en 3 genoemde zal dit door het fonds onverwijld schriftelijk worden medegedeeld aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen alsmede aan de werkgever.
1. Het deelnemerschap verleent aan hen die aan de in dit pensioenreglement gestelde voorwaarden voldoen de volgende aanspraken:
a. ouderdomspensioen;
b. (tijdelijk) partnerpensioen;
c. wezenpensioen;
d. premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
2. De hoogte van de toe te kennen pensioenaanspraken kan niet neerwaarts worden aangepast, behalve als er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4.
3. Het aspirant-deelnemerschap verleent aan hen die aan de in dit pensioenreglement gestelde voorwaarden voldoen de volgende aanspraken:
a. (tijdelijk) partnerpensioen;
b. wezenpensioen;
c. premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
4. Omdat de pensioenregeling gebaseerd is op een vooraf vastgestelde premie is deze pensioenregeling volgens de internationale boekhoudkundige regels een premieovereenkomst. Omdat er nadrukkelijk pensioenopbouw op basis van het middelloonstelsel wordt beoogd, is deze pensioenregeling in de zin van de Pensioenwet een uitkeringsovereenkomst.
1. Bij de bepaling van de deelnemerstijd wordt het aantal jaren in aanmerking genomen dat de deelnemer vanaf de datum van opname als deelnemer aan de pensioenregeling van het fonds, tot aan de pensioenrichtleeftijd kan doorbrengen.
2. De deelnemerstijd van de premie en de pensioenopbouw en risicodekking wordt in jaren en maanden afgerond, waarbij de toestand op de 15e van de maand bepalend is. De risicodekking voor overlijden en arbeidsongeschiktheid vangt aan op de dag van indiensttreding.
3. Het bestuur van het fonds administreert de deelnemerstijd van de deelnemer op de wijze zoals voorgeschreven in de PW of daarop berustende regelgeving.
4. Bij de inwerkingtreding van dit pensioenreglement dan wel bij opname in de pensioenregeling wordt aan de deelnemer schriftelijk mededeling gedaan van de deelnemerstijd waarop zijn pensioenaanspraken zijn gebaseerd.
1. Onder salaris wordt verstaan het voor de werknemer geldende vaste jaarsalaris inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met de vaste eindejaarsuitkering indien de werkgever besloten heeft deze op te nemen in het salaris.
2. Voor een deelnemer voor wie het salaris tijdelijk wordt verlaagd in ruil voor een onbelaste extraterritoriale kostenvergoeding (30%-regeling) wordt voor de vaststelling van het salaris uitgegaan van het salaris zoals dit zou hebben gegolden als de betreffende ruil niet had plaatsgevonden.
3. Het salaris bedraagt bij een volledige arbeidstijd niet meer dan het maximale pensioengevend loon in de zin van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964. Op 1 januari 2024 is dat maximale pensioengevend loon gelijk aan € 137.800. Een overzicht van het in ieder nadien gelegen kalenderjaar geldende maximale pensioengevend loon is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
4. Het salaris wordt voor de eerste maal vastgesteld bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens per de eerste januari van ieder jaar, bij verlaging van het salaris, bij overgang van de aan de werkgever gelieerde onderneming.
1. De franchise is het deel van het salaris, dat bij de bepaling van de pensioenaanspraken niet in aanmerking wordt genomen.
2. De franchise bedraagt per 1 januari 2024 € 24.120 en wordt jaarlijks op 1 januari aangepast met een percentage dat gelijk is aan de procentuele ontwikkeling van het loonindexcijfer over de maand oktober direct voorafgaand aan de datum van aanpassing ten opzichte van de maand oktober van het jaar daarvoor. De franchise is echter minimaal gelijk aan de volgens de fiscale wetgeving vereiste minimale franchise. Een overzicht van de in ieder nadien gelegen kalenderjaar geldende franchise is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
Voor deelnemers die deelnemen in een bedrijfstakpensioenfonds is de franchise gelijk aan het bij het betreffende bedrijfstakpensioenfonds van toepassing zijnde maximum salaris waarboven geen pensioenopbouw plaatsvindt bij het bedrijfstakpensioenfonds.
3. De pensioengrondslag in enig jaar is gelijk aan het salaris minus de franchise.
Artikel 9 - Pensioen voor deeltijdwerkers
1. Indien aan een (aspirant-)deelnemer een gereduceerd salaris wordt uitbetaald in verband met een overeengekomen onvolledige arbeidstijd, dan zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing.
2. Voor de toepassing van artikel 7 wordt het (gereduceerd) salaris herleid tot het salaris dat bij een volledige arbeidstijd zou hebben gegolden.
3. Voor iedere deeltijdwerker wordt een deeltijdfactor vastgesteld. Deze factor wordt bepaald als zijnde de breuk waarvan de teller gelijk is aan de overeengekomen gedeeltelijke arbeidstijd en de noemer gelijk is aan de arbeidstijd bij een volledige dienstbetrekking.
4. Over een periode dat er geen sprake is/was van een volledige arbeidstijd telt de deelnemerstijd voor de bepaling van de pensioenaanspraken naar rato mee waarbij ervan wordt uitgegaan dat de laatstgeldende deeltijdfactor tot de pensioenrichtleeftijd ongewijzigd zal blijven.
5. Het tijdelijk partnerpensioen als bedoeld in artikel 18 zal worden vastgesteld zonder rekening te houden met de deeltijdfactor voor onvolledige arbeidstijd.
6. Bij een wijziging van de deeltijdfactor worden de pensioenen en de deelnemersbijdrage van de deeltijdwerker opnieuw vastgesteld.
1. Het fonds heeft onder de in artikel 66 tot en met 68 van de PW genoemde voorwaarden het recht een aanspraak op pensioen af te kopen indien dit niet uitgaat boven het bedrag als genoemd in artikel 66 van de PW (2024: € 592,51). Een overzicht van het in ieder nadien gelegen kalenderjaar geldende grensbedrag voor afkoop is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
2. Indien een ouderdomspensioen(aanspraak) wordt afgekocht, zullen ook de overige pensioenaanspraken worden afgekocht.
3. De in dit artikel bedoelde afkoop vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren die collectief actuarieel gelijkwaardigheid zijn. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit pensioenreglement.
1. Een waarde die het fonds ontvangt op grond van een waardeoverdracht in de zin van artikel 1 van de PW, wordt aangewend ter verwerving van extra aanspraken op ouderdomspensioen in combinatie met een partner- en een wezenpensioen in een verhouding van 100:70:14.
2. Een gewezen deelnemer heeft het recht de waarde van zijn premievrije aanspraken op pensioen te doen overdragen naar de pensioenuitvoerder van de pensioenovereenkomst van zijn nieuwe werkgever, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld bij en krachtens de PW.
3. Het pensioenfonds heeft het recht om na beëindiging van de deelneming de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen indien:
a. op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens;
b. de waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling.
Artikel 12 - Verzekeringsmaatschappijen
1. Ter uitvoering van de bepalingen van dit pensioenreglement kan het bestuur besluiten dat het fonds bij één of meer verzekeringsmaatschappijen op het leven van iedere deelnemer één of meer verzekeringen afsluit. De polissen van deze verzekeringen blijven onder berusting van het fonds.
2. In dat geval zal het fonds in de polissen als verzekeringnemer en als begunstigde optreden. De voorwaarden van verzekering zullen ten kantore van het fonds voor iedere deelnemer ter inzage liggen.
3. Het fonds is bevoegd zich van zijn verplichtingen jegens de rechthebbenden te kwijten door overhandiging van een door een verzekeringsmaatschappij uitgereikte polis, waarin in de toekomstige betaling van zodanige bedragen is voorzien als waarop krachtens dit pensioenreglement aanspraken bestaan.
Artikel 13 - Uitbetaling van de pensioenen
1. De pensioenen worden uitgekeerd in twaalf gelijke maandelijkse termijnen bij achterafbetaling aan het einde van de maand.
2. Voor de uitbetaling van een pensioentermijn kan het bestuur overlegging eisen van een bewijs, waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is, alsmede van alle andere stukken, welke door het bestuur of de verzekeraar voor de uitbetaling nodig geacht worden.
3. Een vordering op een uitkering verjaart niet zolang de pensioengerechtigde in leven is.
4. Het bestuur kan de verzekeraar verzoeken de uitbetalingen rechtstreeks aan de rechthebbende(n) te doen.
5. De uitbetalingen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het fonds gerechtigd is in te houden en verplicht is af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitbetaling van kracht zijnde (fiscale) wetten en besluiten.
Artikel 14 - Ouderdomspensioen
1. De jaarlijkse geambieerde opbouw van ouderdomspensioen bedraagt voor ieder deelnemingsjaar vanaf 2022, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 van dit pensioenreglement, 1,35% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag.
Indien in enig jaar de feitelijk verschuldigde premie de geambieerde pensioenopbouw volledig kan financieren, stelt het pensioenfonds vast of de pensioenopbouw in dat jaar verhoogd kan worden. Het pensioenfonds houdt daarbij rekening met een premiedekkingsgraad van 90%, conform lid 1 van dit artikel. Daarbij wordt het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen eerst berekend op 3 cijfers achter de komma. Vervolgens wordt het definitieve opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen op 0,05%- punt naar boven afgerond.
Op basis van artikel 14 lid van dit pensioenreglement geldt een afwijkend opbouwpercentage voor een aantal kalenderjaren. In deze tabel zijn deze opgenomen:
Jaar | Afwijkend opbouwpercentage ouderdomspensioen |
2022 | 1,50% |
2023 | 1,55% |
2024 en verder | 1,80% |
Artikel 15 - Algemene bepalingen over keuzemogelijkheden
1. De vaststelling van het pensioen op basis van één of meer van de genoemde keuzemogelijkheden vindt plaats conform door het bestuur vastgestelde rekenregels welke zijn vastgelegd in de bijlage van dit reglement. Uitgangspunt voor de rekenregels is de collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het bestuur houdt zich het recht voor de rekenregels periodiek te herzien.
2. De hoogte van het na herschikking vastgestelde pensioen mag er niet toe leiden dat er geen sprake meer is van een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Indien sprake is van een vastgesteld recht op uitbetaling van een te verevenen pensioen ten behoeve van een gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner, is het eerder dan wel later ingaan van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer als bedoeld in het eerste en tweede lid, en het variëren in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer van overeenkomstige toepassing op het recht op uitbetaling van een te verevenen pensioen ten behoeve van een gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner.
4. De pensioenkeuzes moeten ten minste drie maanden vóór de gewenste pensioendatum bekend worden gemaakt aan de pensioenuitvoerder. Eenmaal gemaakte keuzes kunnen vanaf de pensioendatum niet meer ongedaan worden gemaakt.
5. Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 15a 15b, 15c, 15d en 16 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- instellen AOW-overbruggingspensioen;
- ingang pensioenen;
- ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen en omgekeerd; en
- herschikking van het ouderdomspensioen.
Artikel 15a - Ruil partnerpensioen in extra ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen het opgebouwde partnerpensioen geheel of gedeeltelijk ruilen in extra ouderdomspensioen, mits de partner daarmee schriftelijk instemt.
2. De (gewezen) deelnemer kan het gehele partnerpensioen, dan wel de helft van het partnerpensioen ruilen. Het verlies aan partnerpensioen dat door de ruil is ontstaan, kan nadien niet worden gecompenseerd.
3. De in dit artikel bedoelde ruil vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren die collectief actuarieel gelijkwaardig zijn. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
4. Indien de (gewezen) deelnemer gebruik wil maken van de keuzemogelijkheid als bedoeld in lid 1, dient hij dit uiterlijk drie maanden voor de pensioendatum kenbaar te maken aan het fonds.
Artikel 15b - Herschikking van het ouderdomspensioen
1. Een (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid te kiezen voor een tijdelijke verhoging van het ouderdomspensioen met daarop volgend een lager ouderdomspensioen mits hij geen gebruik maakt van het bepaalde in artikel 16 lid 2 en 3.
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde tijdelijke verhoging zal gelden voor een periode van 5 jaar, derhalve tot de 73ste verjaardag van de gepensioneerde.
3. Ten aanzien van de verhouding van het tijdelijk verhoogde ouderdomspensioen en het verlaagde ouderdomspensioen, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zijn de volgende keuzen mogelijk:
Verhouding tijdelijk verhoogd ouderdomspensioen versus verlaagd ouderdomspensioen |
100 : 75 |
100 : 80 |
100 : 85 |
100 : 90 |
100 : 95 |
4. De in lid 1 bedoelde tijdelijke verhoging zal geen invloed hebben op de absolute hoogte van het voor de verhoging vastgestelde partnerpensioen.
5. Een verzoek tot een tijdelijke verhoging van het pensioen als bedoeld in dit artikel kan door de (gewezen) deelnemer met schriftelijke instemming van de partner tot drie maanden voor de beoogde pensioenrichtleeftijd worden ingediend.
6. De in dit artikel bedoelde tijdelijke verhoging vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren die collectief actuarieel gelijkwaardig zijn. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
Artikel 15c - Ruil ouderdomspensioen in extra partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen het opgebouwde ouderdomspensioen gedeeltelijk ruilen in extra partnerpensioen, mits de partner daarmee schriftelijk instemt.
2. De (gewezen) deelnemer kan het partnerpensioen verhogen tot maximaal 70% van het alsdan verlaagde ouderdomspensioen. Het verlies aan ouderdomspensioen dat door de ruil is ontstaan, kan nadien niet worden gecompenseerd.
3. De in dit artikel bedoelde ruil vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren die collectief actuarieel gelijkwaardig zijn. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren is opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
4. Indien de (gewezen) deelnemer gebruik wil maken van de keuzemogelijkheid als bedoeld in lid 1, dient hij dit uiterlijk drie maanden voor de pensioendatum kenbaar te maken aan het fonds.
Artikel 15d - Instellen AOW-overbruggingspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan bij vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 16 het opgebouwde ouderdomspensioen gedeeltelijk omzetten in AOW-overbruggingspensioen, mits de partner daarmee schriftelijk instemt.
2. Het in lid 1 bedoelde overbruggingspensioen bedraagt maximaal tweemaal de op de ingangsdatum geldende uitkering voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag. Het overbruggingspensioen wordt verkregen uit omzetting van ouderdomspensioen. Het overbruggingspensioen wordt uitgekeerd tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin voor de (gewezen) deelnemer de AOW uitkering ingaat, volgens de op de ingangsdatum van het overbruggingspensioen geldende AOW-bepalingen.
De in dit artikel bedoelde omzetting naar overbruggingspensioen vindt plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren die collectief actuarieel gelijkwaardig zijn. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren zijn opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
Artikel 16 - Ingang pensioenen, uitkeringsduur en deeltijdpensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtleeftijd, mits betrokkene op bedoeld tijdstip in leven is, en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het overlijden van de gepensioneerde plaatsvindt.
2. In afwijking van lid 1 heeft de (gewezen) deelnemer de keuze om, indien hij niet van het bepaalde in artikel 15b gebruik maakt, de ingang van zijn pensioen te vervroegen. In dat geval zal het pensioen verminderd worden op basis van de grondslagen van het fonds. Het pensioen kan niet eerder ingaan dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt.
Vervroeging is alleen mogelijk als daarna sprake blijft van een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Dat betekent onder meer dat als de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen meer dan vijf jaar voorafgaand aan zijn AOW- gerechtigde leeftijd wil laten ingaan, zijn ouderdomspensioen slechts kan ingaan voor zover hij in gelijke mate in arbeidsinkomsten achteruitgaat.
3. Een deelnemer heeft vanaf zijn 60-jarige leeftijd het recht om een gedeelte van zijn ouderdomspensioen te laten ingaan. Dat deel is minimaal gelijk aan het percentage waarmee hij zijn arbeidsduur vermindert. Daarbij kan hij alleen kiezen voor 20%, 40% of 60% ingang van het ouderdomspensioen dat hij op de datum van gedeeltelijke ingang van dat pensioen heeft opgebouwd.
Het gedeeltelijk vervroegd laten ingaan van het ouderdomspensioen is alleen mogelijk als daarna sprake blijft van een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Dat betekent onder meer dat als de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen meer dan vijf jaar voorafgaand aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd gedeeltelijk wil laten ingaan, dit slechts mogelijk is voor zover hij in gelijke mate in arbeidsinkomsten achteruitgaat.
De keuze voor gedeeltelijke ingang van het ouderdomspensioen kan eenmalig worden gemaakt en is onherroepelijk. De deelnemer kan wel bij de eerste gedeeltelijke ingang aangeven dat hij op een latere datum of latere data een groter gedeelte van zijn ouderdomspensioen wil laten ingaan, maar die keuze maakt hij dan tegelijkertijd met de eerste gedeeltelijke ingang en die keuze is ook onherroepelijk. Het gedeelte van het ouderdomspensioen dat vervroegd ingaat zal worden verminderd op basis van de grondslagen van het fonds.
4. In afwijking van lid 1 heeft de deelnemer de keuze om, indien hij niet van het bepaalde in artikel 15b gebruik maakt, de ingang van zijn pensioen uit te stellen. In dat geval zal het pensioen verhoogd worden op basis van de grondslagen van het fonds. Het pensioen kan niet later ingaan dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 70-jarige leeftijd bereikt.
5. De in dit artikel bedoelde vervroeging en uitstel vinden plaats op basis van door het bestuur vastgestelde factoren die collectief actuarieel gelijkwaardig zijn. De hoogte en geldigheidsduur van deze factoren zijn opgenomen in de uitvoeringsregeling bij dit reglement.
6. Een verzoek tot een vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 2 van dit artikel kan door de (gewezen) deelnemer met schriftelijke instemming van de partner tot drie maanden voor de beoogde ingangsdatum worden ingediend.
7. Een verzoek tot uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 4 van dit artikel kan door de deelnemer met schriftelijke instemming van de partner tot drie maanden voor de pensioenrichtleeftijd worden ingediend.
Artikel 17 - Risicodekking tijdens verlof
1. Voor de (aspirant) deelnemer die verlof heeft opgenomen zonder behoud van loon, blijft tijdens het onbetaald verlof, voor een periode van maximaal 18 maanden, tenzij op grond van de fiscale regelgeving een kortere termijn verplicht is:
a. het risico van overlijden gedekt op basis van het salaris zoals dat gold vóór het opnemen van het verlof verminderd met de in het jaar van dekking geldende franchise als bedoeld in artikel 8, hierbij eventueel rekening houdend met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 9 lid 3;
b. het risico van arbeidsongeschiktheid gedekt op basis van het salaris zoals dat gold vóór het opnemen van het verlof , hierbij eventueel rekening houdend met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 9 lid 3.
Artikel 18 – Tijdelijk partnerpensioen
1. Bij overlijden van de (aspirant-) deelnemer vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt aan de partner van een (aspirant-) deelnemer een tijdelijk partnerpensioen toegekend.
2. Het tijdelijk partnerpensioen is gelijk aan de AOW voor alleenstaanden in het jaar van overlijden van de (aspirant-) deelnemer. Per 1 januari 2024 bedraagt het tijdelijk partnerpensioen € 19.347.
3. Het tijdelijk partnerpensioen wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 9.
4. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de (aspirant) deelnemer plaatsvindt en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de partner 68 jaar wordt doch eindigt uiterlijk op de eerdere eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt dan wel op de eerdere datum van overlijden van de partner.
5. Bij overlijden van een gepensioneerde die tot de ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de pensioenregeling heeft deelgenomen zal aan diens partner
indien deze de AOW gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt maar niet ouder is dan 68 een tijdelijk partnerpensioen als vermeld in lid 1van dit artikel worden uitgekeerd.
6. Het tijdelijk partnerpensioen voor de partner van een gepensioneerde gaat in op de eerste dag van de maand van overlijden van de gepensioneerde vóór de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin voor de partner de AOW-uitkering ingaat, volgens de op de ingangsdatum van het tijdelijk partnerpensioen geldende AOW-bepalingen, dan wel bij diens eerdere overlijden.
7. Deelnemers die deelnemen in enig bedrijfstakpensioenfonds kunnen geen aanspraak maken op het in dit artikel bedoelde tijdelijk partnerpensioen.
1. Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt voor elk deelnemersjaar 70% van het in dat jaar op te bouwen ouderdomspensioen op basis van artikel 14.
2. Indien de (aspirant) deelnemer voor de pensioendatum overlijdt, wordt het jaarlijks partnerpensioen als bedoeld in het eerste lid vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de (aspirant)deelnemer tot de pensioenrichtleeftijd deelnemer zou zijn gebleven. Daarbij wordt aangenomen, dat in de pensioengrondslag alsmede in de deeltijdfactor geen wijziging meer zou zijn opgetreden.
3. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde plaatsvindt en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de partner.
4. Het partnerpensioen dat een gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft verworven als gevolg van omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand van overlijden van de gewezen deelnemer respectievelijk gepensioneerde.
5. Het partnerpensioen wordt verminderd met aanspraken op bijzonder partnerpensioen op basis van artikel 22.
1. Het jaarlijks wezenpensioen voor elk kind bedraagt 14% van het in dat jaar op te bouwen ouderdomspensioen op basis van artikel 14.
2. Indien de (aspirant)deelnemer voor de pensioenrichtleeftijd overlijdt, wordt het jaarlijks wezenpensioen als bedoeld in het eerste lid vermeerderd met het wezenpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer tot de pensioendatum deelnemer zou zijn gebleven. Daarbij wordt aangenomen, dat in de pensioengrondslag en in de deeltijdfactor geen wijziging meer zou zijn opgetreden.
3. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden, mits de wees in leven is, en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de wees 18 jaar wordt dan wel eerder overlijdt.
4. Onder voorwaarden kan het wezenpensioen uitgekeerd worden tot uiterlijk de maand waarin de wees 27 jaar wordt:
a. ingeval de wees in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet als invalide wordt beschouwd;
b. ingeval de wees xxxxx is dan 18 jaar doch jonger dan 27 jaar en zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding.
Indien niet langer voldaan wordt aan hetgeen is gesteld in sub a dan wel sub b van dit lid zal de uitkering van wezenpensioen worden beëindigd.
5. Voor volle wezen wordt het pensioen als bedoeld in lid 1 van dit artikel verdubbeld.
6. Onder volle wees wordt verstaan de wees van wie de laatste (pleeg)ouder is overleden.
Artikel 21 - Beëindiging van de deelneming voor de pensioenrichtleeftijd
1. Aan de deelnemer van wie de deelneming voor de pensioenrichtleeftijd anders dan door overlijden of pensionering eindigt, worden premievrije pensioenaanspraken toegekend.
2. De premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen zijn gelijk aan de tot de beëindiging van de deelneming opgebouwde pensioenaanspraken.
3. Voor de aspirant-deelnemer van wie de deelneming anders dan door overlijden eindigt komen alle aanspraken te vervallen.
4. Aan de gewezen deelnemer zal een bewijs van zijn premievrije pensioenaanspraken worden verstrekt.
5. In afwijking van het bepaalde in artikel 134 Pensioenwet en lid 1 van dit artikel vervallen zogenoemde heel kleine pensioenen. Dit betreft de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van de deelneming, als op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum niet meer zal bedragen dan € 2,- per jaar. Deze bepaling is niet van toepassing als de deelnemer verhuist naar een andere lidstaat als bedoeld in de Pensioenwet en hij het pensioenfonds daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
6. Voor de gewezen deelnemer die na beëindiging van het deelnemerschap recht heeft op een uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland, wordt gedurende de periode dat hij deze uitkering ontvangt het risico van overlijden gedekt op basis van het salaris zoals dat gold vóór uitdiensttreding verminderd met de in het jaar geldende franchise als bedoeld in artikel 8, hierbij eventueel rekening houdend met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 9 lid 3. De hoogte van het (tijdelijk) partner- en wezenpensioen wordt vastgesteld op basis van de artikelen 18, 19 en 20 en verzekerd op risicobasis.
1. Bij echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of de beëindiging van het geregistreerd of niet-geregistreerd partnerschap van een deelnemer verkrijgt de gewezen partner aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter grootte van de aanspraak op partnerpensioen die de deelnemer zou hebben verkregen indien op het tijdstip van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd of niet-geregistreerd partnerschap, de deelneming zou zijn geëindigd in verband met uitdiensttreding.
2. Het bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner van een gewezen deelnemer of gepensioneerde is gelijk aan de aanspraak op partnerpensioen op de datum van echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of de beëindiging van het geregistreerd of niet-geregistreerd partnerschap.
3. Onder de datum van echtscheiding respectievelijk de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed wordt verstaan de datum waarop de beschikking inzake het verzoek tot echtscheiding respectievelijk de beschikking inzake de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand; onder de datum van beëindiging van het niet-geregistreerd partnerschap wordt verstaan de datum waarop het partnerschap heeft opgehouden te bestaan. Onder beëindiging van een geregistreerd partnerschap wordt verstaan beëindiging daarvan anders dan door vermissing, overlijden of omzetting in een huwelijk en onder de datum van beëindiging de datum waarop beëindiging is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. Het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel vindt geen toepassing indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en de (gewezen) partner bij huwelijkse voorwaarden of een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding respectievelijk de beëindiging van het partnerschap anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, waarin het zich bereid verklaart een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken.
De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde dan wel de gewezen partner dient de hiervoor bedoelde overeenkomst binnen zes maanden na de datum van echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed respectievelijk de beëindiging van het partnerschap aan het bestuur te overleggen.
5. Het fonds verstrekt aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer een bewijs van diens aanspraak, waarop het bedrag van de premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen schriftelijk wordt vermeld.
6. Bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing, tenzij de echtelieden c.q. geregistreerde partners bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden van het geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders overeenkomen. De extra kosten die voortvloeien uit c.q. samenhangen met deze verevening worden aan de voormalige echtelieden c.q. geregistreerde partners in rekening gebracht volgens bij bestuursbesluit vast te stellen regels.
7. Het bestuur is bevoegd om op verzoek van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met instemming van de gewezen echtgenoot een (aanspraak op) pensioen in het kader van verrekening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed of beëindiging van het partnerschap af te kopen. Voorwaarde hiervoor is dat de afkoopsom in het kader van de conversie wordt gebruikt om eenzelfde of een ander pensioen aan te kopen ten behoeve van de gewezen echtgenoot.
Artikel 23 – Arbeidsongeschiktheid
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt de (aspirant-) deelnemer geacht (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikt te zijn, indien en zolang betrokkene een uitkering geniet krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dan wel de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid zal worden vastgesteld overeenkomstig het voor de (aspirant-) deelnemer geldende arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van de betreffende wet. Voor de toepassing van dit artikel dient de arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO dan wel de WIA tot uitkering te zijn gekomen tijdens het deelnemerschap van de deelnemer.
2. Bij beëindiging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde arbeidsongeschiktheid van de (aspirant-) deelnemer voor de pensioenrichtleeftijd wordt het (aspirant-) deelnemerschap eveneens beëindigd, tenzij betrokkene zijn werkzaamheden bij de werkgever terstond na de revalidatie hervat of voortzet.
3. De werkgever en de (aspirant-) deelnemer zijn geen of slechts een gedeeltelijke bijdrage verschuldigd bij arbeidsongeschiktheid van de (aspirant-) deelnemer, indien en zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt. De premievrijstelling wordt al naar gelang van de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld volgens de onderstaande tabel, waarbij voor hen die onder de WIA arbeidsongeschikt zijn geworden er sprake dient te zijn van een loongerelateerde uitkering of een loonaanvullingsuitkering om voor de vermelde premievrijstelling in aanmerking te komen.
Arbeidsongeschiktheids- percentage | Percentage premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid | |||
onder de WAO 1) 2) | onder de WIA | |||
% | % % | % | ||
80 - | 100 | 100 | 100 | 100 |
65 - | 80 | 100 | 72,5 | 72,5 |
55 - | 65 | 50 | 60 | 60 |
45 - | 55 | 50 | 50 | 50 |
35 - | 45 | 25 | 40 | 40 |
25 - | 35 | 25 | 30 | 0 |
15 - | 25 | 0 | 20 | 0 |
0 - | 15 | 0 | 0 | 0 |
1) Voor degenen die op 31 december 2007 deelnemer waren aan de pensioenregeling van het fonds.
2) Voor degenen die op 31 december 2007 deelnemer waren aan de pensioenregeling van PF Cementbouw.
4. Indien het vermelde in lid 1 van dit artikel van toepassing is, zal voor de deelnemer de pensioenopbouw en risicodekking worden voortgezet, conform de in lid 1 genoemde percentages, indien en zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt echter uiterlijk tot de
eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt. Indien het vermelde in lid 1 van dit artikel van toepassing is zal voor de aspirant deelnemer de pensioenopbouw vanaf de 18-jarige leeftijd worden voortgezet, conform de in lid 1 genoemde percentages, indien en zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt echter uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) aspirant deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt.
5. Xxxxxxx van herleving dan wel toename van de mate van arbeidsongeschiktheid nadat het deelnemerschap is beëindigd, wordt geen premievrijstelling verleend c.q. wordt het percentage van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid niet verhoogd.
6. Het salaris van een deelnemer voor wie de pensioenopbouw geheel dan wel gedeeltelijk wordt voortgezet volgens de in artikel 23 omschreven bepalingen is
▪ bij arbeidsongeschiktheid onder de WAO gelijk aan het salaris voordat hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt werd;
▪ bij arbeidsongeschiktheid onder de WIA gelijk aan het geldende salaris direct voorafgaand aan de eerste ziektedag, aangepast aan de ontwikkeling van het loonindexcijfer tot aan het moment van ingang van de WIA-uitkering.
Het hierboven genoemde salaris zal niet meer bedragen dan het in artikel 7 lid 3 genoemde maximum.
Voor de arbeidsongeschikte deelnemer wordt bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid de pensioengrondslag vastgesteld conform het bepaalde in artikel 8. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer zal met betrekking tot de pensioenopbouw over het arbeidsgeschikte deel het in lid 1 van artikel 7 vastgestelde salaris in aanmerking worden genomen.
7. Het pensioengevende salaris voor de (aspirant-) deelnemer welke op grond van dit artikel voortzetting van pensioenopbouw verkrijgt, zal jaarlijks worden aangepast op basis van het in artikel 24 bepaalde, met dien verstande dat wordt uitgegaan van het loonindex- in plaats van prijsindexcijfer.
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van het prijsindexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde verhogingen worden jaarlijks per 1 januari verleend.
3. Een negatief prijsindexcijfer zal nimmer resulteren in een verlaging van deze aanspraken.
4. De aanspraken op bijzonder partnerpensioen worden voor toepassing van dit artikel gerekend onder de in lid 1 vermelde aanspraken.
Artikel 25 - Beslag op en overdracht van pensioenaanspraken
1. Beslag op pensioen is mogelijk voor zover dat voortvloeit uit toepassing van de uniforme regeling voor beslag, vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 475b en verder.
2. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de (aspirant-) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde enig recht op zijn pensioen of zijn aanspraak op pensioen aan een ander toekent, anders dan het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 is slechts geldig voor zover beslag op het pensioen geldig zou zijn bij ontbreken van andere inkomsten. Zij is slechts bij hoge uitzondering toegestaan en moet van tevoren door het bestuur goedgekeurd worden.
3. Volmacht tot invordering van het pensioen, onder welke vorm of welke benaming ook verleend is slechts toegestaan als het bestuur zich hiermee akkoord verklaart en is steeds herroepelijk.
4. Aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
Artikel 26 - Verplichtingen van rechthebbenden
1. Om in aanmerking te komen voor partnerpensioen dient een niet-geregistreerd partnerschap binnen 2 maanden nadat de notariële akte (zoals bedoeld in dit reglement) is opgemaakt bij het bestuur te worden aangemeld middels overlegging van een kopie van akte. Indien op het moment waarop het (aspirant-)deelnemerschap aanvangt reeds sprake is van een niet-geregistreerd partnerschap dan dient op dat moment, ten bewijze, een kopie van de notariële akte aan het bestuur te worden overlegd.
2. Iedere rechthebbende is verplicht medewerking te verlenen aan de juiste uitvoering van dit pensioenreglement, en in voorkomend geval aan het fonds mededeling te doen van alle feiten, die op de uit dit pensioenreglement voortvloeiende aanspraken of uitkeringen invloed (kunnen) hebben. Het bestuur kan ten aanzien van de mee te delen feiten en de wijze van mededeling nadere regels stellen.
3. Iedere deelnemer is verplicht aan het fonds of aan de in artikel 12 bedoelde verzekeringsmaatschappij(en) de benodigde gegevens te verstrekken en zich zonodig aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen voor zover wettelijk is toegestaan.
4. De gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen zijn voor risico van de (aspirant-) deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde.
Artikel 27 - Uitgesloten risico's
Geen aanspraak op partnerpensioen ontstaat indien de partner veroordeeld is voor een misdrijf dat de dood van de (gewezen) deelnemer respectievelijk gepensioneerde ten gevolge heeft gehad, of aan een dergelijk misdrijf medeplichtig is geweest.
Artikel 28 - Onvoorziene gevallen
1. In onvoorziene individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde waarin de statuten en/of het pensioenreglement niet voorzien, of bij een verschil van inzicht over de interpretatie van enig artikel beslist het bestuur zoveel mogelijk in de geest van het bepaalde in de statuten en/of het pensioenreglement.
2. Het bestuur is bevoegd ten gunste van een bepaalde deelnemer of groep van deelnemers van de bepalingen van dit pensioenreglement af te wijken.
De betreffende deelnemer(s) zal/zullen daarvan in kennis worden gesteld door het bestuur.
Artikel 29 - Fiscale maximering
De pensioenen uit hoofde van dit reglement gaan niet uit boven de begrenzingen voor een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het recht om namens de werkgever deze pensioenregeling dan wel een wijziging van deze pensioenregeling vóór het van kracht worden daarvan ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking te vragen.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft de bevoegdheid om namens de werkgever zich neer te leggen bij deze beschikking en deze pensioenregeling in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van deze beschikking.
Artikel 31 - Informatieverstrekking
1. Het fonds verstrekt binnen 3 maanden na aanvang van de deelneming aan deze pensioenregeling informatie aan de deelnemer die beantwoord aan het bepaalde bij en krachtens artikel 21 van de PW.
2. Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een overzicht met daarop onder meer zijn opgebouwde en te bereiken pensioenaanspraken, de waardeaangroei die benodigd is voor het vaststellen van een eventuele lijfrentepremieaftrek, informatie over de toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken.
3. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer bij het einde van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks een overzicht van zijn opgebouwde aanspraken, informatie over de toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken.
Het fonds kan ervoor kiezen om deze informatie middels de website van het fonds ter beschikking te stellen, mits deze informatie minimaal een keer in de 5 jaar schriftelijk dan wel elektronisch aan de gewezen deelnemer wordt verstrekt.
Daarnaast verstrekt het fonds bij het einde van het deelnemerschap informatie over zijn recht op waardeoverdracht, een eventuele afkoopmogelijkheid, de gevolgen voor het nabestaanden- en wezenpensioen, de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en het eventueel van toepassing zijn van een herstelplan.
4. Het fonds verstrekt de gewezen partner bij scheiding en jaarlijks een overzicht van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen, informatie over de toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en -rechten. Daarnaast verstrekt het fonds bij scheiding informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid. Onder scheiding als bedoeld in dit lid wordt verstaan echtscheiding, ontbinding na scheiding van tafel en bed, beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de door of vermissing of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst.
5. Het fonds verstrekt een pensioengerechtigde bij ingang van het pensioen en vervolgens jaarlijks een overzicht van de opgebouwde aanspraken, informatie over de toeslagverlening en informatie over vermindering van pensioenaanspraken en -rechten. Daarnaast verstrekt het fonds bij ingang van het pensioen informatie over een eventuele afkoopmogelijkheid.
6. Het fonds verstrekt een gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner die aanspraak heeft op bijzonder partnerpensioen binnen 3 maanden na wijziging van het toeslagbeleid informatie over die wijziging.
7. Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op zijn website de informatie die zij bij en krachtens artikel 46a Pensioenwet moet verstrekken.
8. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
9. Het fonds verstrekt de informatie als bedoeld in dit artikel met inachtneming van de regels die daartoe bij en krachtens de PW zijn gesteld.
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2014 en is voor het laatst gewijzigd per 1 januari 2024.
Artikel 33 – Overgangsbepalingen 1 – Bepalingen omzetting 2014
Voor degenen die per 31 december 2013 deelnemer waren aan pensioenregeling B van Stichting CRH Pensioenfonds vervangt dit reglement het voorgaande pensioenreglement B van het fonds. De op grond van dit reglement opgebouwde aanspraken blijven in stand uitgaande van de berekeningsdatum 31 december 2013. Deze opgebouwde aanspraken worden verhoogd conform het bepaalde in dit reglement onder “Toeslagen”.
De (gewezen) deelnemer kan in plaats hiervan er voor kiezen de per 31 december 2013 opgebouwde aanspraken te converteren naar de pensioenregeling conform dit reglement.
De per 31 december 2013 opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen met als pensioenrichtleeftijd de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt is uitgesteld naar een opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen met als pensioenrichtleeftijd de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt door de per 31 december 2013 opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met 1,1411.
1. Degene die op 31 december 2017 (gewezen) deelnemer is, heeft de mogelijkheid om op basis van het destijds geldende reglement het in de module “Basispensioen 2015” opgebouwde ouderdomspensioen om te zetten in ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen in de module “Basispensioen 2018”. De omzetting vindt geslachtsonafhankelijk en collectief actuarieel gelijkwaardig plaats. Deze omzetting vindt plaats als de (gewezen) deelnemer daar niet binnen 6 weken nadat de keuze is geboden door het bestuur bezwaar tegen heeft gemaakt. In de informatie die het bestuur daartoe verstrekt worden de financiële gevolgen van deze keuze nader uitgewerkt.
2. Degene die uit hoofde van arbeidsongeschiktheid op 31 december 2017 deelnemer is, verwerft vanaf 2018 zijn pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement op basis van het op 1 januari 2018 geldende pensioenreglement, met inbegrip van de wijzigingen die daarin op een later moment worden doorgevoerd.
3. Voor de deelnemers die niet hebben ingestemd met de omzetting zoals bedoeld in dit artikel is gedurende het dienstverband een eenmalig extra levenslang partnerpensioen verzekerd op risicobasis, ter grootte van:
a. een levenslang partnerpensioen ter grootte van 1,16% van de pensioengrondslag geldend op 31 december 2017 per te bereiken deelnemersjaar voor degene die op 31 december 2017 deelnemer was, verminderd met het in 2018 verzekerde partnerpensioen op basis van de toen nieuwe regeling;
b. op dit extra verzekerde levenslange partnerpensioen worden tijdens het dienstverband toeslagen verleend conform de bepalingen van dit reglement;
c. bij uitdiensttreding dan wel pensionering vervalt deze extra aanspraak op levenslang partnerpensioen.
Voor de aanspraak onder a wordt voor de deelnemers die niet hebben ingestemd met de omzetting zoals bedoeld in dit artikel verondersteld dat die omzetting heeft plaatsgevonden.