VOOR BEDRIJVEN VOOR ONDERHOUD EN REINIGING IN SCHEEPVAART, INDUSTRIE EN MILIEU EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN BIJ DE STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER XX XXX
Xxxx 0000
INHOUDSOPGAVE
2
DEEL I BASISREGELING
5
HOOFDSTUK I Definities
5
Artikel 1 Definities 5
HOOFDSTUK II Deelname
8
Artikel 2 Aansluiting 8
Artikel 3 Aanspraken 8
Artikel 4 Korting van aanspraken en ingegane pensioenen 9
HOOFDSTUK III Uitkeringen
10
Artikel 5 Ouderdomspensioen 10
Artikel 6 Partnerpensioen 10
Artikel 7 Wezenpensioen 10
Artikel 8 Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen 11
Artikel 9 Overgangsregeling partnerpensioen 11
HOOFDSTUK IV Flexibele pensionering
12
Artikel 10 Deeltijdpensioen 12
Artikel 11 Inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen 12
Artikel 12 Inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 13
Artikel 13 Vervroegen en uitstellen ouderdomspensioen 13
Artikel 14 Xxxx/xxxx-xxxxxxxxxxx 00
Artikel 15 Volgorde flexibiliseringsmogelijkheden 15
HOOFDSTUK V Premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid
16
Artikel 16 Premievrije deelneming 16
Artikel 17 Voorwaarden voor premievrije deelneming 17
Artikel 18 Niet langer van toepassing zijn van de regeling van premievrije deelneming 17
Artikel 19 Hardheidsbepaling en aanspraken bij re-integratie 18
Artikel 20 Mogelijkheid tot intrekking regeling van premievrije deelneming 18
HOOFDSTUK VI Echtscheiding
19
Artikel 21 Verevening ouderdomspensioen 19
Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen 20
Artikel 23 Conversie 22
HOOFDSTUK VII Aanspraken na beëindiging deelneming
23
Artikel 24 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen 23
Artikel 25 Plicht tot waardeoverdracht 23
Artikel 26 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 23
Artikel 27 Verval van aanspraken na waardeoverdracht 23
Artikel 28 Inkomende waardeoverdracht 24
Artikel 29 Bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht 24
Artikel 30 Groepsgewijze individuele waardeoverdracht 24
Artikel 31 Vrijwillige voortzetting van de (verplichte) deelneming 24
HOOFDSTUK VIII Voorwaardelijke toeslag
27
Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken 27
HOOFDSTUK IX Aanvraag en uitbetaling pensioen
28
Artikel 33 Aanvragen en toekenning van pensioen 28
Artikel 34 Uitbetaling van pensioen 28
HOOFDSTUK X Afkoop
29
Artikel 35 Afkoop pensioen; algemene bepalingen 29
Artikel 36 Afkoop van klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen 29
Artikel 37 Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen 30
Artikel 38 Afkoopsom 30
HOOFDSTUK XI Vrijstellingsregelingen
31
Artikel 39 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 31
Artikel 40 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 31
Artikel 41 Uitkeringen 32
Artikel 42 Van kracht worden pensioenregeling 33
Artikel 43 Intrekking vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 33
HOOFDSTUK XII Informatievoorschriften
34
Artikel 44 Informatieverstrekking algemeen 34
Artikel 45 Informatie aan de deelnemers bij aanvang van de deelneming (startbrief) 34
Artikel 46 Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht) 34
Artikel 47 Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming 34
Artikel 48 Periodieke informatie aan gewezen deelnemers 35
Artikel 49 Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde 35
Artikel 50 Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding 35
Artikel 51 Periodieke informatie aan gewezen partner 35
Artikel 52 Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden bij pensioeningang 36
Artikel 53 Periodieke informatie aan pensioengerechtigden 36
Artikel 54 Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat 36
DEEL II SECTOR SPECIFIEKE BEPALINGEN
37
Sector IV: onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten
37
Artikel 1 Definities 37
Artikel 2 Deelnemers op wie deel II van de pensioenregeling van toepassing is 37
Artikel 3 Ouderdomspensioen 37
Artikel 4 Partnerpensioen 37
Artikel 5 Wezenpensioen 38
Artikel 6 Pensioengevend loon 38
Artikel 7 Franchise 39
Artikel 8 Pensioengrondslag 39
Artikel 9 Premie 40
Artikel 10 Premie en aanspraken bij deeltijdwerk 40
Artikel 11 Overgangsregeling voorwaardelijk extra pensioen. 41
Artikel 12 Disclaimer bij extra pensioen uit hoofde van 15-jaarsfinancierinq 42
DEEL III OVERIGE (WETTELIJKE) BEPALINGEN
43
Artikel 1 Overige wettelijke bepalingen 43
Artikel 2 Bijzondere regelingen 43
Artikel 3 Verplichtingen van de werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden 44
Artikel 4 Hardheidsbepaling 44
Artikel 5 Slotbepaling 44
Artikel 6 Inwerkingtreding 44
Artikel 7 Citeertitel 44
DEEL IV BIJLAGEN MET FACTOREN
45
Xxxxx verhoging ouderdomspensioen door inruil van opgebouwd partnerpensioen 45
Xxxxx verhoging partnerpensioen door inruil van opgebouwd ouderdomspensioen 46
Xxxxx inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen 48
Tabel korting opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij vervroegde ingang 49
Xxxxx verhoging opgebouwd levenslang ouderdomspensioen bij verlate ingang 49
Xxxxx uitgesteld levenslang ouderdomspensioen, ingaand op 65-jarige leeftijd: 50
Xxxxx uitgesteld levenslang partnerpensioen, ingaand bij overlijden: 52
Xxxxx direct ingaand levenslang partnerpensioen: 54
Overzicht geldende bedragen 55
Tabel hoog/laag constructie ouderdomspensioen 56
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. werkgever:
werkgever in de zin van de statuten
b. werknemer:
werknemer in de zin van de statuten
c. deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer als bedoeld in de statuten
d. gewezen deelnemer:
de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij de beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het fonds;
e. partner:
I. de echtgeno(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
II. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand;
III. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerd partnerschap is aangegaan, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde – onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen – is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen.
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt;
f. gewezen partner:
I. de partner van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
II. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub II, van wie de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door dood,vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
III. de partner als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 22 lid 8 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld;
g. scheiding:
hieronder wordt in dit reglement verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst;
- beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III;
h. scheidingsdatum:
I. in geval van echtscheiding en beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
II. in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister;
III. de datum waarop de partnerrelatie als bedoeld in dit artikel onderdeel e, sub III op grond van artikel 22 lid 8 is beëindigd;
i. arbeidsongeschikt:
arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De vaststelling – al dan niet met terugwerkende kracht – van de mate van arbeidsongeschiktheid door het uitvoeringsorgaan van die wet is beslissend voor de toepassing van dit reglement;
j. maximum-uitkeringstermijn / maximum-wachttijd:
de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk in artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (op basis van artikel 23, zesde lid van de WIA) is. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken;
k. pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 67 jaar wordt of, als hij niet eerder was overleden, zou zijn geworden;
l. pensioeningangsdatum:
de pensioendatum dan wel de datum waarop door vervroeging of uitstel het pensioen daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk ingaat. De
pensioeningangsdatum is de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of het uitgestelde pensioen ingaat;
m. gepensioneerde:
de (gewezen) deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt;
n. pensioenovereenkomst:
hetgeen tussen een werknemer en werkgever is overeengekomen betreffende pensioen;
o. pensioenaanspraak:
het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
x. xxxxxxxxxxxxx:
het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
q. pensioengerechtigde:
persoon voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan;
r. indexcijfer:
het indexcijfer der lonen bedoeld in artikel 1 van het Besluit begripsomschrijving indexcijfer der lonen;
s. Wet pensioenverevening:
de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
t. Vrijstellingsbesluit: Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000;
u. sv-loon:
het loon als bedoeld in artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen.
v. UWV:
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
w. Sector
een (deel van een) bedrijfstak zoals bepaald in artikel 2 van de Statuten.
x. Sectorbepalingen
de onderdelen van de pensioenregeling van een sector die afwijken van de Basisregeling van het fonds.
HOOFDSTUK II DEELNAME
1. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 7, eerste lid, onder c, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die valt onder de werkingssfeer van het fonds, in de zin van artikel 3 van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ongeacht of de eerdere pensioeningangsdatum al is bereikt.
2. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 7, eerste lid, onder a, van de statuten en geboren zijn op of na 1 januari 1950 en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 5 onder b van de statuten ten behoeve van zijn werknemers of een groep van zijn werknemers een uitvoeringsovereenkomst inzake vrijwillige aansluiting heeft gesloten met het fonds, overeenkomstig artikel 16 lid 4 van de statuten.
3. De bepalingen van deel I Basisregeling zijn van toepassing op degenen die deelnemer zijn in de zin van artikel 7, eerste lid, onder b, van de statuten en die werkzaam zijn voor een werkgever die krachtens artikel 5 onder c van de statuten een onderneming drijft waarvan de bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen en die een aansluitingsovereenkomst met het pensioenfonds heeft gesloten.
4. De deelneming vangt aan op de eerste dag van indiensttreding bij een werkgever dan wel op het moment van aansluiting van de werkgever bij het fonds indien dit later is.
5. De deelname eindigt:
x. xxxxx de deelnemer niet meer de status van werknemer heeft behalve in het geval de deelnemer in aanmerking komt voor premievrije pensioenopbouw;
b. door het overlijden van de deelnemer;
c. het bereiken van de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum, echter niet indien en voor zolang de deelnemer bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum tot de werknemers als bedoeld onder a) blijft behoren. De deelnemer van wie de deelneming bij het bereiken van de eerdere pensioeningangsdatum is beëindigd verkrijgt opnieuw de status van deelnemer vanaf het moment dat hij voor de pensioendatum gaat behoren tot de onder a) bedoelde werknemers. Hij behoudt die status tot uiterlijk de pensioendatum;
d. beëindiging van de premievrije deelneming wegens arbeidsongeschiktheid of vrijwillige voortzetting.
1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
2. De deelneming geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen aan de deelnemer en gewezen deelnemer;
b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer en gepensioneerde;
c. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner;
x. xxxxxxxxxxxxx aan:
- de kinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die tot deze deelnemer of gewezen deelnemer in familierechtelijke betrekking staan;
- de stief- en pleegkinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, van de deelnemer of van de gewezen deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem worden onderhouden en opgevoed.
3. Met kinderen, die de 18-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, worden gelijkgesteld kinderen van 18 t/m 26 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep.
4. De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn aanspraken op partnerpensioen of ouderdomspensioen in te ruilen tegen extra ouderdomspensioen of extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
5. Opbouw van aanspraken in de pensioenregeling vangt op zijn vroegst aan met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt en eindigt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt.
1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten, of eventuele andere uitkeringen kunnen door het fonds worden gewijzigd of verminderd. Het fonds is uitsluitend bevoegd tot vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien:
a. het fonds niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan.
2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouders schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
HOOFDSTUK III UITKERINGEN
1. Jaarlijks verkrijgt de deelnemer een aanspraak op ouderdomspensioen over de voor de deelnemer voor dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag en het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is nader bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement.
2. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt.
1. Jaarlijks verkrijgt de partner van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde een aanspraak op partnerpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement.
2. Op een volgens deel II van het pensioenreglement vastgesteld jaarlijks partnerpensioen wordt een op grond van artikel 22 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht. Indien het een bijzonder partnerpensioen betreft als bedoeld in artikel 22 lid 7, zal de vermindering plaatsvinden nadat door een of beide partners een van de in artikel 22 lid 8 genoemde stukken aan het fonds zijn overgelegd. De in de in dit lid bedoelde vermindering vindt plaats ongeacht het in leven zijn van de gewezen partner.
3. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het in het eerste lid bedoelde partnerpensioen verhoogd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 letter b onderdeel II van het pensioenreglement.
4. Het partnerpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het partnerpensioen, waarop volgens het tweede en derde lid aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geëindigd, mits:
a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en
b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet-verwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet-verwijtbare werkloosheid; en
c. voor de partner van de gewezen deelnemer geen partnerpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geëindigd) dienstverband.
5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wordt vervolgens levenslang aan de partner uitgekeerd en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de partner overlijdt.
1. Jaarlijks verkrijgt de wees een aanspraak op wezenpensioen. De hoogte van de aanspraak is bepaald in de toepasselijke sectorbepalingen (deel II) van het pensioenreglement.
2. Het wezenpensioen voor een gewezen deelnemer is gelijk aan het wezenpensioen, waarop volgens deel II, artikel 5 letter b aanspraak zou hebben bestaan bij overlijden op de dag, waarop zijn deelneming laatstelijk is geëindigd, mits:
a. de gewezen deelnemer overlijdt binnen 6 maanden na het einde van zijn deelneming; en
b. de gewezen deelnemer op de dag van zijn overlijden een uitkering ontvangt ter zake van niet verwijtbare werkloosheid, dan wel ter zake van ziekte, zwangerschap of bevalling tijdens niet verwijtbare werkloosheid; en
c. voor het kind van de gewezen deelnemer geen wezenpensioen is verzekerd op grond van een na het einde van de deelneming aangevangen (en inmiddels weer geëindigd) dienstverband.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand, waarin het kind ouderloos wordt.
4. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de
18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27-jarige leeftijd bereikt, dan wel op de laatste dag van de maand waarin niet meer wordt voldaan aan het in artikel 3, derde lid, genoemde vereiste.
Het wezenpensioen eindigt voorts op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt.
1. Geen aanspraak op partner- en/of wezenpensioen bestaat indien:
- de erkenning of het verzoek tot adoptie van het kind
- het op zich nemen van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het stief- en pleegkind.
- de tot standkoming van het huwelijk;
- de registratie van de partnerrelatie in de registers van de burgerlijke stand; of
- het aangaan van het samenlevingscontract
na de pensioeningangsdatum heeft plaatsgevonden
2. Als de partner of wees schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt een partnerpensioen- en/of wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de partner als bedoeld in artikel 1 letter e,
sub III geen aanspraak op partnerpensioen indien hij of zij niet door middel van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie kan aantonen op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met deze (gewezen) deelnemer of gepensioneerde te hebben samengewoond.
4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen bedoeld onder a en b, indien deze toepassing naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid.
5. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
Indien een persoon op grond van artikel 1 letter e niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van deel II, artikel 4 letter a en deel I, artikel 22 aan te merken als partner in de zin van artikel 1 letter e. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van deel I, artikel 1 letter e zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner.
HOOFDSTUK IV FLEXIBELE PENSIONERING
1. Op verzoek van de deelnemer gaat het ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum gedeeltelijk in. De dienstbetrekking dient voor dit gedeelte aantoonbaar te zijn beëindigd. Voor het gedeelte van de arbeidsduur dat de deelnemer in dienst blijft van de werkgever, blijft hij deelnemer in de regeling. Voor dit gedeelte vindt pensioenopbouw plaats conform deeltijdwerk zoals bedoeld in deel II, artikel 10. Een verzoek tot deeltijdpensioen dient uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het fonds te worden ingediend.
2. Deeltijdpensioen gaat niet eerder in dan na het bereiken van de 55-jarige leeftijd. De ingangsdatum kan niet later zijn dan de datum waarop het totale pensioen het fiscale maximum bereikt. In dit kader wordt verwezen naar het bepaalde in deel I, artikel 13, vijfde lid.
3. De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het pensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan één maal per jaar voor een hoger percentage worden gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met hetzelfde percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met pensioen gaat.
4. Afhankelijk van de gekozen ingangsdata wordt het deeltijdpensioen verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging en uitstel van het volledige pensioen als bedoeld in deel I, artikel 13, tweede lid.
5. Artikel 13, derde lid is van overeenkomstige toepassing op het in dit artikel bepaalde.
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht (een deel van) zijn aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen in te ruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. In dat geval wordt de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage A). Deze tabel is van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 vastgesteld met inachtneming van de algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet op de Loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2. Naast de in het eerste lid genoemde keuze heeft de (gewezen) deelnemer het recht (een deel van) zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of door pensionering in te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel, welke is gebaseerd op algemeen aanvaardbare actuariële principes. Deze tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage B bij dit reglement. De geldigheidsduur van de uitruilfactoren is van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. De tabel is zodanig vastgesteld dat voor deelnemersen gewezen deelnemers dezelfde ruilvoet geldt en sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid van de Wet op de loonbelasting 1964 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Een eenmaal toegepaste ruilfactor wijzigt ten aanzien van betrokkene niet, ook al wordt de ruilfactor na afloop van de periode voor nieuwe gevallen aangepast.
Indien een deelnemer hiervoor heeft gekozen, vervallen de ingeruilde aanspraken op ouderdomspensioen.
3. De keuze als bedoeld in het eerste en tweede lid op de pensioeningangsdatum kan éénmalig worden gemaakt en is onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer dient deze keuze drie maanden vóór de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen bekend te maken aan het fonds waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De gewezen deelnemer dient de keuze als bedoeld in het tweede lid bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensionering schriftelijk binnen twee maanden na beëindiging van de deelneming bij het fonds bekend te maken waarbij diens partner tegelijkertijd schriftelijk dient te verklaren in te stemmen met de keuze. De keuzemogelijkheid bij beëindiging van de deelneming is niet van toepassing, respectievelijk vervalt als de gewezen deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend.
4. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
5. Indien er op grond van artikel 22 aanspraken op bijzonder partnerpensioen moeten worden toegekend of zijn toegekend, blijven deze aanspraken buiten toepassing van dit artikel.
De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel) van het ouderdomspensioen in te ruilen voor een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt op de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan of bij eerder overlijden. Het door inruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het bedrag van twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag. Een en ander is nader uitgewerkt in een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage C).
Deze tabel is van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De in dit artikel bedoelde keuze moet drie maanden vóór de pensioeningangsdatum aan het fonds bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De keuze heeft geen invloed op de hoogte van het meeverzekerd partner- en wezenpensioen.
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt.
2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór of na de pensioendatum, doch niet vóór het bereiken van de eerste van de maand waarin de 55-jarige leeftijd wordt bereikt en, met inachtneming van het fiscale maximum als bedoeld in artikel 18a en18d van de Wet op de loonbelasting 1964, niet na het bereiken van de leeftijd die vijf jaar hoger is dan de eerste dag van de maand waarin het recht op AOW is ontstaan. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd, respectievelijk verhoogd, aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabellen (bijlage D). Deze tabellen zijn van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De partner van de (gewezen) deelnemer dient schriftelijk te verklaren in te stemmen met een verzoek als bedoeld in de eerste volzin van dit lid.
3. a. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking door pensionering, voor het fonds aantoonbaar, wordt beëindigd. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet drie maanden vóór de gewenste ingangsdatum worden ingediend bij de administrateur.
b. De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, tegenover het fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking op de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd respectievelijk dat er geen lopende dienstbetrekking is, en dat hij ook niet de intentie heeft om in de toekomst een dienstbetrekking aan te gaan. De gewezen deelnemer die werkloos of arbeidsongeschikt is kan eveneens van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken mits hij tegenover het fonds aantoont dat de loonvervangende uitkering wegens werkloosheid of arbeidsongeschiktheid met ingang van de pensioeningangsdatum in verband met pensionering is geëindigd. De eventuele fiscale gevolgen in verband met vervroeging komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
c. Het bepaalde in de eerste volzinnen onder sub a en onder sub b is alleen van toepassing voor zover het ouderdomspensioen ingaat vóór het bereiken van de leeftijd die vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-leeftijdmet dien verstande dat bij ingang van het ouderdomspensioen bij of na het bereiken van deze leeftijd het bepaalde in de tweede volzin van het onder sub a. bepaalde ook van toepassing is
4. a. Een verzoek tot uitstel wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, wordt voortgezet. Zodra de dienstbetrekking eindigt gaat het pensioen direct in. Bij uitstel na 67 jaar blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
b. De gewezen deelnemer dient, in aanvulling op het bepaalde in onderdeel a, jaarlijks tegenover het fonds schriftelijk te verklaren dat de lopende dienstbetrekking in stand blijft. De eventuele gevolgen in verband met het uitstel komen volledig voor rekening van de gewezen deelnemer.
c. In aanvulling op het bepaalde onder sub a en b wordt met inachtneming van het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M, Xxxxx.xx. 14304, onder de dienstbetrekking mede verstaan de werkzaamheden na de pensioendatum van de deelnemer als ondernemer.
5. Ingeval het ouderdomspensioen, met inbegrip van een bedrag van ten minste de AOW-uitkering voor een gehuwde inclusief de vakantietoeslag, 100 procent van het laatste loon komt te bedragen op of na het tijdstip waarop de deelnemer de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW heeft bereikt, gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand waarin dat maximum wordt bereikt.
6. Indien de deelnemer op of na de pensioendatum uit dienst treedt, gaat het ouderdomspensioen waarop de betreffende pensioendatum van toepassing is, onmiddellijk in.
7. De toepassing van dit artikel heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- of wezenpensioen.
De (gewezen) deelnemer heeft het recht ervoor te kiezen om het ouderdomspensioen eerst hoger en later lager dan het reguliere ouderdomspensioen te laten zijn. Daarbij mag het lagere pensioen niet lager zijn dan 75% van het hogere pensioen. Hoogte en duur van de hogere uitkering worden door het bestuur vastgesteld, aan de hand van de tabel welke als bijlage G bij dit pensioenreglement is gevoegd. Deze tabel is van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De keuze moet drie maanden vóór de pensioendatum respectievelijk de eerdere pensioeningangsdatum van het pensioen aan de administrateur bekend zijn gemaakt. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen. De toepassing van dit lid heeft geen invloed op de hoogte van de aanspraak op (bijzonder) partner- of wezenpensioen.
Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- deeltijdpensioen;
- inruil partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen en inruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen;
- vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum;
- inruil ouderdomspensioen voor tijdelijk ouderdomspensioen;
- hoog/laag constructie.
HOOFDSTUK V PREMIEVRIJE DEELNEMING WEGENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1. a. De deelnemer, die arbeidsongeschikt wordt volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot voortzetting van het deelnemerschap. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie volgens lid 2 van dit artikel ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de werkgever de in lid 2 van dit artikel genoemde vrijstelling van premiebetaling verleend teneinde voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen.
b. Met ingang van 1 januari 2014 wordt ten aanzien van de deelnemer die op 1 januari 2014 de status van deelnemer in de zin van artikel 7, eerste lid, onder a, b of c, van de statuten heeft, dan wel die status op of na 1 januari 2014 verkrijgt, het deelnemerschap voortgezet indien hij op de eerste ziektedag als bedoeld in artikel 629 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek waaruit de (stijging van de) arbeidsongeschiktheid voortkomt, werknemer was in de zin van de statuten. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die in de maximum uitkeringstermijn / maximum-wachttijd de status van gewezen deelnemer verkrijgt voor zover de (toename van de) voor hem vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid direct voortkomt uit een ziekte die tijdens zijn deelnemerschap is ontstaan. De bepalingen in dit hoofdstuk vinden geen toepassing voor zover het hiervoor onder b bepaalde daarvan afwijkt.
c. Het fonds neemt ten aanzien van de (gewezen) deelnemer als bedoeld onder b bij de toepassing van dit hoofdstuk de regels van het ‘Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen’(het Convenant) in aanmerking. Een deel van deze regels is niet uitdrukkelijk in dit reglement opgenomen.
2. De mate van premievrije deelneming als bedoeld in onderhavig artikel is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden:
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrijstelling zonodig opnieuw bepaald.
3. Zolang de deelnemer arbeidsongeschikt is wordt de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht aan het fonds te zijn betaald.
4. De premie als bedoeld in het vorige lid wordt berekend naar de pensioengrondslag, die gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de intiële premievrije deelneming bij het fonds. Van de pensioengrondslag bedoeld in de vorige volzin wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag, die voor de deelnemer volgens onderdeel II, artikel 8 zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag, dat als volgt wordt verkregen:
a. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer onmiddellijk voor het begin van de
maximum-uitkeringstermijn zou zijn vastgesteld;
b. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer nadien is gestegen, te verhogen met 10.
Op de pensioengrondslag wordt, zolang de premievrije deelneming voortduurt, op de eerste januari van elk jaar een toeslag verleend op basis van het bepaalde in artikel 32.
5. Voor de deelnemer die een recht heeft op premievrije deelneming ingevolge Xxxxxxxxx XX wordt bij een toename van de arbeidsongeschiktheid, die recht geeft op een premievrije deelneming volgens het in dit hoofdstuk bepaalde, voor die voortzetting uitgegaan van de pensioengrondslag die met inachtneming van de eerste volzin van dit lid geacht kan worden per 1 januari 2006 te gelden en welke vanaf deze datum tot het moment van de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is aangepast overeenkomstig artikel 32.
6. De aanspraken en pensioenen, waarop de premievrije deelneming recht geeft, worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag bedoeld in het vierde lid.
7. Het bestuur is bevoegd om, indien gewenst onder door haar te stellen voorwaarden, te bepalen, dat de premie behorende bij de mate van premievrije deelneming geacht wordt aan het fonds te zijn betaald vanaf de datum waarop de deelneming was geëindigd voor een gewezen deelnemer, die:
a. arbeidsongeschikt was op de datum waarop zijn deelneming in het fonds was geëindigd en
b. arbeidsongeschikt is gebleven
- tot het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn /maximum-wachttijd en op dat tijdstip ten minste 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn, of
- tot zijn overlijden vóór het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn/maximum-wachttijd.
8. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt:
a. de gewezen deelnemer, die overlijdt vóór het einde van de maximum- uitkeringstermijn, geacht van het einde van zijn verplichte deelneming tot zijn overlijden volledig arbeidsongeschikt te zijn geweest;
b. de gewezen deelnemer, die de maximum-uitkeringstermijn bereikt, geacht vanaf het einde van de verplichte deelneming in dezelfde mate arbeidsongeschikt te zijn geweest als hij bij het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn blijkt te zijn.
Het bepaalde in het vorige artikel vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer:
a. niet reeds bij aanvang van de deelneming ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschaps- of bevallingsverlof;
b. niet ten minste 35% arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving;
c. binnen een jaar na het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn een verzoek doet tot toepassing van het in genoemde leden bepaalde. Deze voorwaarde geldt niet indien het recht op premievrije deelneming is ontstaan op of na 1 januari 2009;
d. de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;
Het bepaalde in sub b is niet van toepassing als de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt later dan drie jaar nadat de deelneming laatstelijk aanving. Alsdan wordt premievrije deelneming verleend gerelateerd aan de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid.
1. Het bepaalde in artikel 16 is ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing:
x. xxxxx de eerste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de XXX door hem is bereikt;
b. indien hij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is;
c. indien hij na de ingang van de premievrije deelneming behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 - 100% een dienstverband bij een niet-aangesloten werkgever aanvaardt;
d. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de verdere toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;In de onder b tot en met d bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan het bepaalde in artikel 16 ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is.
De deelnemer op wie het bepaalde onder c van toepassing is, dient de aanvaarding van het dienstverband onverwijld aan het fonds schriftelijk te melden. Een (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer met een ingevolge dit reglement (gedeeltelijk) recht op premievrije deelneming die een dienstverband aanvaardt bij een aangesloten werkgever, kan niet méér aanspraken verkrijgen dan 100/60 maal de aanspraken die hij bij volledige premievrije deelneming in het fonds zou xxxxxxxxxx.Xx opbouw van pensioenaanspraken uit hoofde van een met een aangesloten werkgever aangegane arbeidsovereenkomst, zal plaats vinden tot uiterlijk het maximum dat is vastgesteld op basis van de door het bestuur vastgestelde richtlijn als bedoeld in de vorige volzin.
Het bepaalde in de vorige twee volzinnen vindt overeenkomstige toepassing op de deelnemer die een recht op premievrije voortzetting van de deelneming wegens arbeidsongeschiktheid heeft op grond van pensioenreglement VI. Voor de vaststelling van de aanspraken die in deze situatie bij een volledige premievrije deelneming kunnen worden verkregen zal uitgegaan worden van de pensioengrondslag als omschreven in artikel 16, vierde lid.
2. Het bepaalde onder c is niet van toepassing indien de betrokken deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening, ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie. Alsdan worden de aanspraken op grond van de premievrije deelneming met toepassing van door het fonds vast te stellen richtlijnen verminderd met de aanspraken op grond van gelijktijdige deelneming in de pensioenregeling voor de Sociale Werkvoorziening.
1. Het fonds is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in artikel 16:
a. toepassing vindt, ook al zou daarop volgens het bepaalde in artikel 17 en 18 niet of niet langer recht bestaan;
b. met ingang van een door het fonds te bepalen datum alsnog toepassing vindt, indien de deelnemer eerst na het einde van de maximum- uitkeringstermijn arbeidsongeschikt wordt;
c. met ingang van een door het fonds te bepalen datum weer toepassing vindt, indien de premievrije deelneming is beëindigd, omdat de deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt was en hij daarna wederom ten minste 35% arbeidsongeschikt wordt.
2. Deze bepaling heeft betrekking op de arbeidsongeschikte deelnemer die recht heeft op een WIA- uitkering, die in het kader van re-integratie wederom een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat met een aangesloten werkgever. Het bestuur is op verzoek van de deelnemer bevoegd te bepalen dat de deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend boven de aanspraken in artikel 16, lid 6, indien de deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden.
De in dit hoofdstuk vervatte regelingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 23 van de statuten.
Alsdan kan tevens worden bepaald, dat met ingang van de datum, waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit hoofdstuk niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van deelnemers, wier arbeidsongeschiktheid vóór bedoelde datum was ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit hoofdstuk verworven aanspraken blijven bestaan.
HOOFDSTUK VI ECHTSCHEIDING
1. Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding op van toepassing is.
2. De (gewezen) partner van de (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen.
3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de helft van het ouderdomspensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel 32.
4. De (gewezen) deelnemer dan wel de gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding gestelde voorwaarden.
5. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de overeenkomstig artikel 23 geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen.
6. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de pensioeningangsdatum. In geval van conversie als bedoeld in artikel 23 gaat de uitkering in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) partner de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de AOW bereikt. De uitkering als bedoeld in de eerste volzin gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
7. Indien geen conversie als bedoeld in artikel 23 heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioendatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald.
8. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
9. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde en zijn (gewezen) partner door inhouding op het netto pensioen.
1. De gewezen partner heeft in geval van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel beëindiging van de registratie van de partnerrelatie aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Tenzij artikel 11 van toepassing is, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen op het moment van de scheiding. Dit is het premievrije partnerpensioen dat zou bestaan als de deelneming op de scheidingsdatum zou zijn geëindigd, inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32. Bij meerdere scheidingen worden alle eerdere vastgestelde aanspraken op bijzonder partnerpensioen inclusief de eventuele verhogingen conform artikel 32 overeenkomstig het in artikel 6 lid 2 bepaalde in mindering gebracht op het in de vorige volzin bedoelde premievrije partnerpensioen.
2. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 23.
3. Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
5. De gewezen partner heeft na een scheiding geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen als omschreven in dit artikel indien de gewezen partner en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Dit onder de voorwaarde dat het fonds instemt met deze afspraak en zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
6. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
7. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub III anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid 7.
8. Na beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub III anders dan door overlijden van de deelnemer, verkrijgt de gewezen partner als bedoeld in het vorige lid een recht op bijzonder partnerpensioen nadat aan het fonds een van de hieronder genoemde stukken door een of beide partners zijn overgelegd:
a.een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëinidigd; of
b.een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin beide partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
9. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1.2 letter e, sub III aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring van beide partners waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
1. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de echtscheiding, kan worden overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
2. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de (gewezen) partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
HOOFDSTUK VII AANSPRAKEN NA BEËINDIGING DEELNEMING
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in:
a. artikel 5 (ouderdomspensioen);
b. artikel 6 (partnerpensioen);
c. artikel 22 (bijzonder partnerpensioen);
d. artikel 7 (wezenpensioen).
2. Op de premievrije pensioenen is van toepassing het bepaalde in artikel 11, tweede, derde en vierde lid, artikel 12, artikel 13, artikel 14, artikel 6, vierde lid, artikel 22, artikel 7, vierde lid en artikel 8.
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde. De in de vorige volzin bedoelde termijn van zes maanden geldt niet indien de deelneming aan de pensioenregeling van de pensioenuitvoerder welke recht geeft op verwerving van pensioenaanspraken, aanvangt op of na 1 januari 2015.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 80, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens aan de nieuwe pensioenuitvoerder, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn gesteld.
1. Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht in de gevallen genoemd in artikel 83 van de Pensioenwet en op basis van de voorwaarden zoals vastgelegd in genoemd artikel.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a van de Pensioenwet, wordt de overdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, ook voor de pensioenaanspraken die voor 1 januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
3. De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing.
Indien zich naar de mening van het fonds de situatie voordoet als bedoeld in artikel 75, lid 2, aanhef, van de Pensioenwet, behandelt het fonds de inkomende waardeoverdrachten als individuele inkomende waardeoverdrachten als bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet.
Het fonds behoudt zich het recht voor aan het in de vorige volzin bepaalde nadere voorwaarden te verbinden, indien de technische voorziening die samenhangt met het totaal van de in de vorige volzin bedoelde waardeoverdrachten meer bedraagt dan 1,0% van de totale technische voorziening van het fonds als bedoeld in artikel 126, lid 1, van de Pensioenwet.
De artikelen 71, 72, 73, 74, 76 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioeningangsdatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder door het bestuur te bepalen voorwaarden toe te staan, dat - direct aansluitend op de beëindiging van de deelneming - voor een periode van maximaal drie jaar onder de navolgende voorwaarden de deelneming door de gewezen deelnemer voor eigen rekening wordt voortgezet voor het gedeelte waarvoor de deelneming is beëindigd:
- de deelneming moet tot de beëindigingsdatum ten minste drie jaar hebben geduurd;
- de pensioenregeling wordt ongewijzigd voortgezet;
- de voortzetting voor eigen rekening kan niet plaatsvinden voor zover cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroepspensioenregeling;
- de voortzetting voor eigen rekening mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen de dienstbetrekking heeft beëindigd;
- de periode gedurende welke de deelneming vrijwillig wordt voortgezet dient ononderbroken te zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is vrijwillige voortzetting:
- indien het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en het bepaalde in de artikelen 16 en 17niet van toepassing is, mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt;
- indien de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de gederfde inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt;
3. In afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn, kan de termijn van drie jaar op verzoek worden verlengd tot maximaal tien jaar indien en voor zover de betreffende gewezen deelnemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van toepassing indien en voorzover de verlenging van de vrijwillige voortzettingsperiode fiscaal gefacilieerd wordt.
4. Een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid moet worden gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming en dient betrekking te hebben op een periode als genoemd in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het fonds kan aan de inwilliging van het verzoek nadere voorwaarden verbinden. Het verzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
5. Met inachtneming van het bepaalde in onderdeel II, artikel 9 derde en vierde lid , is de deelnemer voor de voortgezette deelneming het inlid 2, bedoelde percentage verschuldigd over de pensioengrondslag waarvan het bedrag op overeenkomstige wijze wordt vastgesteld als in artikel 16, is bepaald ten aanzien van de pensioengrondslag voor de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt echter geen rekening gehouden met het bepaalde in de tweede volzin van genoemde bepaling en wordt in plaats van “premievrije deelneming” gelezen “voortgezette deelneming”. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, rust de bedoelde verschuldigdheid op de werkgever indien de vrijwillige voortzetting plaats vindt op grond van het bepaalde in en tussen de werkgever en gewezen werknemer schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een onderlinge verdeling van de voor vrijwillige voortzetting verschuldigde premie. Indien de deelneming gedeeltelijk vrijwillig wordt voortgezet zal in afwijking van het in artikel 1.4 onder c en d bepaalde het onder c bedoelde premiepercentage en onder d bedoelde percentage worden vermenigvuldigd met het percentage waarvoor de deelneming vrijwillig wordt voortgezet.
6. De vrijwillige voortzetting moet tijdsevenredig plaatsvinden. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de ter zake van de voortgezette deelneming aan het fonds verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan, met dien verstande dat de premie ten minste per kwartaal aan de deelnemer die vrijwillig voortzet in rekening wordt gebracht.
7. De bepalingen van dit pensioenreglement, met uitzondering van artikel 2 lid 1 t/m 3, 16, 17 en de artikelen 39 tot en met 43 en 57 van onderdeel I, artikel 6 onderdeel II en artikel 3 van onderdeel III zijn op de voortgezette deelneming van toepassing. Daarbij wordt:
a. de premievrije deelneming bedoeld in onderdeel I, artikel 16, verleend vanaf het tijdstip, waarop de deelnemer onafgebroken 104 weken, eventueel verlengd met inachtneming van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek respectievelijk artikel 29, vijfde lid van de Ziektewet, ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid is geweest;
b. als pensioengrondslag bedoeld in artikel 16, onderdeel I en artikel 4, letter b en. artikel 5, letter b, onderdeel II, aangemerkt de pensioengrondslag, waarover ingevolge het derde lid van dit artikel premie wordt betaald.
8. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
b. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het bestuur te bepalen tijdstip;
d. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen, die hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
e. door overlijden van de deelnemer; of
f. door het ingaan van het ouderdomspensioen en in ieder geval op de pensioendatum.
HOOFDSTUK VIII VOORWAARDELIJKE TOESLAG
Artikel 32 Voorwaarden voor toeslagverlening op pensioenrechten en pensioenaanspraken Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de gewogen gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren Goederenvervoer, Besloten Busvervoer en Taxivervoer gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
HOOFDSTUK IX AANVRAAG EN UITBETALING PENSIOEN
1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvrage door of vanwege de rechthebbende, te richten tot de administrateur onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2. Het fonds is bevoegd een pensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvrage om pensioen achterwege is gebleven.
1. Het jaarlijkse pensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse uit te keren pensioen.
3. Het jaarlijkse pensioen wordt vastgesteld in een Nederlands wettig betaalmiddel en in veelvouden van twaalf eurocent naar boven afgerond.
4. In afwijking van het voorgaande kan het fonds bepalen, dat een pensioen in driemaandelijkse, halfjaarlijkse of jaarlijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het fonds bepaald bedrag.
5. De aanspraak op reeds opeisbaar geworden pensioentermijnen verjaart tot en met 31 december 2006 5 jaar nadat deze pensioentermijnen opeisbaar zijn geworden, tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen invorderen of het bestuur om andere redenen besluit de vervallen pensioentermijnen alsnog geheel of gedeeltelijk uit te keren. Op 1 januari 2007 nog niet verjaarde pensioentermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
HOOFDSTUK X AFKOOP
1. Afkoop bij het fonds is slechts mogelijk in geval van:
- een klein pensioen op de ingangsdatum van het pensioen (ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen);
- fiscaal bovenmatig pensioen;
- korting van pensioen en pensioenaanspraken door het fonds indien het niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen.
Het recht op afkoop van een klein ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelname vóór de pensioeningangsdatum is uitgesloten.
2. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen overeenkomstig het vorige lid aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt het minimumbedrag € 458,06 op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet.
3. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de ingangsdatum van het pensioen.
4. Op de afkoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage E, eerste tabel behorend bij dit reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaarlijks per 1 januari, gehoord de actuaris, door het bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van het voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
1. Het fonds heeft met inachtneming van het bepaalde in het derde lid het recht het pensioen op de ingangsdatum van het pensioen af te kopen indien het pensioen op de ingangsdatum het wettelijk minimum bedrag niet te boven gaat.
2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de pensioengerechtigde binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde.
3. Indien de afkoop
a. een ouderdomspensioen betreft waarop aanspraak is ontstaan na een beëindiging van de deelneming die is gelegen meer dan twee jaar voor de pensioendatum;
b. een bijzonder partnerpensioen betreft; of
c. plaats vindt na een periode van zes maanden als bedoeld in het tweede lid dan kan het fonds uitsluitend tot afkoop overgaan indien de rechthebbende daarmee instemt.
Indien de rechthebbende heeft ingestemd met de afkoop informeert het fonds de pensioengerechtigde in de onder a en b bedoelde situaties binnen zes maanden na de ingangsdatum van het pensioen en gaat het fonds binnen deze zes maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde.
4. Op schriftelijk verzoek van de gewezen deelnemer wordt de ingangsdatum van het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement en de in het eerste lid bedoelde afkoop van dit pensioen, uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat. Het bepaalde in de eerste volzin van artikel 13 lid 4 onder a geldt in dat geval niet. Het ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement wordt bij uitstel als bedoeld in de eerste volzin verhoogd overeenkomstig het in artikel 13 lid 2 bepaalde.
1. Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van pensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn. Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in acht genomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen. Deze wordt ter beschikking gesteld aan de gewezen partner.
1. De afkoopsom van het af te kopen pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld.
2. Na afkoop van het pensioen kan de pensioengerechtigde geen enkel recht meer ontlenen aan de periode van deelneming waarop de afkoop betrekking had.
HOOFDSTUK XI VRIJSTELLINGSREGELINGEN
1. Op de Regeling gemoedsbezwaarden Wet Bpf 2000 zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
2. De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde.
Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
3. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
Uit de door een werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
4. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt, dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
5. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
6. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de pensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op grond van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn.
3. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent.
5. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft, uit dienst treedt van een aangesloten onderneming die wel vrijstelling heeft en betrokkene niet opnieuw bij een zodanige onderneming in dienst treedt wordt voor betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en dienst is van een aangesloten onderneming, die wel vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling.
Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer.
Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 41, derde lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. De op zijn naam geboekte spaarbijdragen vervallen en de voor hem gestorte spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
HOOFDSTUK XII INFORMATIEVOORSCHRIFTEN
1. De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie alsnog schriftelijk.
4. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, en artikel 54. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
1. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming een zogenoemde startbrief overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van de Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de Pensioenwet.
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens;
d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling;
e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
f. informatie over het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
g. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is.
1. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste een keer in vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het voor hem geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
c. het uitvoeringsreglement;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e. de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het kortetermijnherstelplan, het langetermijnherstelplan, informatie over de hoogte van de dekkingsgraad, over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds wanbeleid voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken.
2. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van uitruil.
4. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
5. Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.
1. Het fonds verstrekt de gewezen partner ten ouderminste een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 50; en
b. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
1. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
SECTOR IV: ONDERHOUD EN REINIGING IN SCHEEPVAART, INDUSTRIE EN MILIEU EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN
Voor deze sector geldt vanaf 1 januari 2015 de pensioenregeling van Vervoer met de volgende aanvullende bepalingen:
cao:
de geldende landelijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de werknemers werkzaam in onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten.
Sito:
Vereniging van Werkgevers in Scheeps, Industrie, Milieu en Technische Onderhoudsactiviteiten, gevestigd te Gorinchem.
De deelnemer aan de Basis Vervoersregeling op wie onderdeel II van toepassing is, is:
- de deelnemer in dienst van de werkgever die onder de werkingsfeerbepalingen, sector onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten, van de statuten van het fonds valt en lid is van SITO, alsmede
- de deelnemer in dienst van de werkgever die onder de werkingsfeerbepalingen, sector onderhoud en reiniging in scheepvaart, industrie en milieu en aanverwante activiteiten, van de statuten van het fonds valt en geen lid is van SITO maar waarvan de werkgever heeft aangegeven de hier vermelde aanvullende bepalingen te willen volgen, alsmede
- de deelnemer in dienst van de werkgever die op vrijwillige basis is aangesloten bij het fonds en waarvan de werkgever heeft aangegeven de hier vermelde aanvullende bepalingen te willen volgen.
Het jaarlijkse ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 5 van de Basis Vervoersregeling bedraagt pensioenregeling 1,77% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag.
a. Het jaarlijkse partnerpensioen als bedoeld in artikel 6 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor deelnemers 70% van het jaarlijkse ouderdomspensioen.als bedoeld in artikel 3.
b. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoelde partnerpensioen verhoogd.
De verhoging bedraagt 70% van het ouderdomspensioen, waarop aanspraak zou zijn verkregen, indien zijn deelneming van het tijdstip van overlijden tot de pensioendatum onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde ouderdomspensioen wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag.
c. Voor de deelnemer die op de datum van overlijden werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst waarin geen vast aantal arbeidsuren per periode was opgenomen, wordt het tot de pensioendatum te bereiken ouderdomspensioen als bedoeld in het bepaalde onder b, met inachtneming vanhet ter zake bepaalde in dit pensioenreglement vastgesteld op basis van het aantal gewerkte uren en het pensioengevend inkomen dat over een periode van twaalf maanden, dan wel – indien minder dan twaalf maanden is deelgenomen - over de periode van deelneming, voorafgaand aan het overlijden is gewerkt respectievelijk verdiend.
d. Van de pensioengrondslag bedoeld in het bepaalde onder b wordt niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag van de pensioengrondslag die voor de deelnemer volgens artikel 8 ten tijde van zijn overlijden zou hebben gegolden, indien deze grondslag zou zijn vastgesteld op basis van een loonbedrag dat als volgt wordt verkregen:
1. uitgegaan wordt van het tot een jaarbedrag herleide loon, waarvan zou zijn uitgegaan als de pensioengrondslag van de deelnemer één jaar vóór zijn overlijden respectievelijk op de latere begindatum van zijn laatste arbeidsovereenkomst zou zijn vastgesteld;
2. vervolgens wordt het onder a bedoelde loonbedrag verhoogd met het percentage, dat verkregen wordt door het percentage, waarmee het indexcijfer is gestegen, te verhogen met 10.
a. Het jaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in artikel 7 van de Basis Vervoersregeling bedraagt voor ieder kind 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen bedoeld in artikel 3.
b. Indien de deelnemer vóór het ingaan van het ouderdomspensioen overlijdt, wordt het bedoeldewezenpensioen verhoogd.
De verhoging bedraagt 14% van het ouderdomspensioen waarop ingevolge artikel 3 nog aanspraak zou zijn verkregen indien de deelneming tot de pensioendatum had voortgeduurd. Het in de vorige volzin bedoelde ouderdoms wordt vastgesteld op basis van de voor hem ten tijde van het overlijden geldende pensioengrondslag.
c. Het bepaalde in het artikel 4 onderdeel c en d is van overeenkomstige toepassing.
1. Het loon is gelijk aan het vaste geldende brutoloon op 1 januari van het kalenderjaar of per latere datum indiensttreding, vermeerderd met de vakantietoeslag, de uitkering op resultaten als bedoeld in de cao en de schriftelijk overeengekomen 13e maand, vaste gratificatie, tantieme of vergelijkbare andere toeslagen indien en voor zover deze niet afhankelijk zijn van het bedrijfsresultaat. Met ingang van 1 januari 2012 is de vaste toeslag voor bijzondere omstandigheden als bedoeld in de cao ook onderdeel van het pensioengevend loon.
2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt onder vakantietoeslag verstaan het in de betrokken bedrijfstak op de datum van de vaststelling van de pensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage.
3. Het maximale pensioengevend loon is gelijk aan 260 maal het bedrag bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen zoals dit bedrag per de eerste januari van het kalenderjaar is vastgesteld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een wijziging in bedoeld bedrag met terugwerkende kracht.
4. Bij een structurele verhoging van het in het derde lid bedoelde bedrag, zal het bestuur zich beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal met inachtneming van artikel 23 van de statuten in het reglement worden vastgelegd.
5. Indien op de datum van vaststelling van de pensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, of
b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet, dan wel
c. om redenen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, tijdelijk geen of niet gedurende de normale duur arbeid verricht in dienst van de werkgever,
wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden. De vorige volzin is niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van de levensloopregeling indien de voorziening in geld uit de levensloopregeling aanzienlijk lager is dan hetgeen gebruikelijk is. In dat geval is artikel 19 Wet loonbelasting 1964 van toepassing.
6. De redenen als genoemd in het vijfde lid, onderdeel c, van dit artikel zijn:
a. Ouderschapsverlof
Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet arbeid en zorg gebruik maakt van zijn recht op verlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen.
b. Sabbatsverlof
Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van sabbatsverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode – met een maximum van twaalf maanden – aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen. Duurt het verlof na de in de vorige volzin genoemde periode voor de deelnemer voort, dan wordt het partner- en wezenpensioen gedurende een periode van ten hoogste zes maanden op risicobasis gedekt.
c. Studieverlof
Indien en voorzover de deelnemer gebruik maakt van studieverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten behoeve van ouderdoms- en partnerpensioen.
d. Levensloopverlof
Indien en voorzover de deelnemer op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 gebruik maakt van levensloopverlof bouwt de deelnemer gedurende de verlofperiode aanspraken op ten
behoeve van xxxxxxxxx- en partnerpensioen. De verlofperiode waarover de pensioenopbouw als bedoeld in de vorige volzin plaats kan vinden, bedraagt maximaal 2,1 jaar.
7. Gedurende een periode van onbetaald verlof die al dan niet is opgesomd in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het zesde lid van dit artikel, wordt ten minste het overlijdensrisico ten behoeve van het partnerpensioen gedekt gedurende maximaal 18 maanden overeenkomstig artikel 56 van de Pensioenwet.
1. De franchise bedraagt per 1 januari 2016 € 11.675 (2016).
2. Het bestuur stelt de franchise, gehoord de actuaris, vast met in achtneming van de alsdan geldende loonontwikkeling volgens de cao en de hoogte van de AOW en de middelen van het fonds. De franchise is echter minimaal gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 10aa, tweede lid Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
1. De pensioengrondslag is het pensioengevend loon verminderd met de franchise. Indien het loon niet hoger is dan de franchise, wordt de pensioengrondslag gesteld op 0.
2. De pensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld:
a. bij de aanvang van een kalenderjaar;
b. indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur in de loop van een kalenderjaar wijzigt: bij de aanvang van de gewijzigde wekelijkse arbeidsduur;
c. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming;
d. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit: bij de aanvang van die nieuwe arbeidsovereenkomst.
3. Het bestuur is gerechtigd een eenmalige uitkering van de werkgever aan de werknemer, aan te wijzen als tot het loon behorend. In dat geval wordt deze uitkering geacht te behoren tot de pensioengrondslag vanaf het in lid 2 van dit artikel bedoelde tijdstip.
.
1. De deelnemer is zijn aandeel in de premie verschuldigd aan zijn werkgever. De werkgever is verplicht bij elke loonbetaling op het loon in te houden het aandeel in de premie, dat de deelnemer aan zijn werkgever verschuldigd is ter zake van de periode, waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de werkgever geen loon aan de deelnemer verschuldigd is, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de werkgever betalen.
2. De periode waarover premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk op de pensioendatum of de eerdere pensioeningangsdatum. De verschuldigde premie bedraagt per 1 januari 2016: 26,9% van de pensioengrondslag, waarvan 3,9% is bestemd voor de regeling bedoeld in artikel 11.
Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de pensioengrondslag.
3. Het bestuur is bevoegd voor het begin van een kalenderjaar, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid in het komende kalenderjaar een korting zal worden toegepast.
4. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, te bepalen dat op de premie bepaald in het eerste lid een verhoging zal worden toegepast.
5. Voor de gedeeltelijk en volledig en duurzaam arbeidsongeschikte deelnemer is over het gedeelte van de deelneming dat ingevolge het van toepassing zijnde pensioenreglement wordt voortgezet, geen premie verschuldigd vanaf het bereiken van de maximum-uitkeringstermijn. Het bepaalde in dit lid laat onverlet dat een deelnemer in de zin van artikel 2 van onderdeel I recht heeft op pensioenverwerving overeenkomstig dit pensioenreglement ter zake welke verwerving pensioenpremie is verschuldigd overeenkomstig het in dit artikel bepaalde.
6. De werkgever is de premie ingevolge het tweede lid, met inachtneming van het bepaalde in het derde of vierde lid, voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds. Van deze premie komt een deel ten laste van de deelnemer. Dit is voor de deelnemer 10,85 % van de Pensioengrondslag.
7. Indien de IVA-uitkering ingaat na een verkorte wachttijd, eindigt, in afwijking van het hiervoor bepaalde, de premiebetalingsplicht niet eerder dan na afloop van een periode van 104 weken gerekend vanaf de eerste ziektedag van de deelnemer. De premie die verschuldigd is bedraagt 40% van de premie zoals bepaald in de voorafgaande leden.
Indien de tussen de deelnemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder bedraagt dan de normale in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur, wordt:
a. voor het hierna in dit artikel bepaalde het aantal uren van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur uitgedrukt in een percentage van de in de betrokken bedrijfstak geldende wekelijkse arbeidsduur;
b. voor de vaststelling van de pensioengrondslag het geldende functieloon of vaste loon vermeerderd met vakantietoeslag als bedoeld in artikel 6 vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan 100 en de noemer gelijk is aan het getal van het onder a bedoelde percentage;
c. het premiepercentage bedoeld in artikel 9, tweede lid, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk;
d. het in artikel 3 vermelde percentage voor ieder jaar of gedeelte van een jaar, met toepassing van het hierboven onder c bepaalde, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de onder b bedoelde breuk.
Indien een deelnemer waarop dit artikel van toepassing is, in een werkweek meer werkt dan het met zijn werkgever overeengekomen aantal uren, wordt de deelnemer voor de toepassing van dit artikel geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn werkgever te zijn overeengekomen en wordt een nieuw percentage vastgesteld. Het percentage kan daarbij niet hoger zijn dan 100.
a. Dit artikel is van toepassing op alle deelnemers die:
- Geboren zijn op of na 1 januari 1950; en
- Op 31 december 2005 werknemer zijn bij een op 31 december 2007 aangesloten werkgever; en
- Op 31 december 2007 deelnemer zijn op grond van het pensioenreglement dat toen van toepassing was.
b. Aan de onder a bedoelde deelnemers worden voorwaardelijke aanspraken op pensioen toegezegd op de wijze zoals in dit artikel is omschreven en die zullen worden verkregen door middel van inkoop over perioden in het verleden waarin minder pensioenaanspraken zijn opgebouwd dan op basis van hoofdstuk II van de Wet op de Loonbelasting 1964 is toegestaan.
c. De onder b bedoelde voorwaardelijke aanspraken worden als volgt bepaald:
De uitkomst van de onderstaande formule wordt vermenigvuldigd met 70% van het loon op 1 januari 2006. De deelnemer ontvangt hiervan een opgave.
(Leeftijd van de deelnemer op 1 januari 2006 -/- 25) X 0,16826
63 jaar /-/ 25 jaar
d. De onder c bedoelde voorwaardelijke aanspraken zijn eenmalig vastgesteld en berekend op 1 januari 2006.
e. De onder c bedoelde voorwaardelijke aanspraken worden op het moment van beeindiging van de termijn van vijftien jaar nadat de toezegging is gedaan in één keer gefinancierd. Indien de deelnemer voor het verstrijken van de termijn van vijftien jaar de pensioeningangsdatum bereikt, zal de toezegging op het moment van de pensionering volledig worden gefinancierd.
f. Op de pensioeningangsdatum zijn de in hoofdstuk IV van Pensioenreglement I genoemde flexibiliseringsmogelijkheden van toepassing op de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen. Bij een pensioeningangsdatum die afwijkt van de pensioendatum als omschreven in artikel 1 onder k, wordt het extra ouderdomspensioen verlaagd respectievelijk verhoogd overeenkomstig het ter zake bepaalde in Hoofdstuk IV.
g. Indien de deelnemer gebruik maakt van het deeltijdpensioen als bedoeld in artikel 10 van deel I van Pensioenreglement I en voor zover de extra aanspraken op ouderdomspensioen op dat moment nog niet zijn gefinancierd, worden slechts extra aanspraken op ouderdomspensioen gefinancierd voor zover de deelnemer met deeltijdpensioen gaat. Verhoogt de deelnemer daarna het percentage van het deeltijdpensioen, dan wordt vervolgens op overeenkomstige wijze weer een deel van de extra aanspraken ouderdomspensioen gefinancierd.
h. Het bestuur is bevoegd, op grond van de afspraken die met cao-partijen zijn gemaakt, de voorwaardelijke aanspraken te verlagen. Ingeval het bestuur gebruik maakt van deze bevoegdheid zullen de in lid 1 bedoelde deelnemers hierover worden geïnformeerd.
i. Het ouderdomspensioen dat resulteert uit toepassing van artikel 3 en dit artikel gaat niet uit boven het in de Wet op de Loonbelasting 1964 (artikel 18a, met inachtneming van artikel 18d van die wet) aangegeven maximum van het pensioengevend loon op het tijdstip van ingang.
j. De onder c bedoelde voorwaardelijke aanspraken komen zonder waarde te vervallen als de deelnemer voor het onder e bedoelde tijdstip zijn hoedanigheid van werknemer verliest omdat zijn dienstbetrekking wordt beëindigd, waaronder begrepen een volledige beëindiging van de dienstbetrekking in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA respectievelijk de WAO.
Op grond van het Besluit van 16 juli 2005, 391, houdende regels op het gebied van pensioen ter uitvoering van een aantal onderwerpen uit de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004) is het fonds wettelijk verplicht bij de overgangsregeling zoals in het vorige artikel van dit hoofdstuk bepaald de volgende vrijwaringsclausule te hanteren:
Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) één of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer uw deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, hebt u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. lndien bij beëindiging van de aan de pensioenregeling nog geen
toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, hebt u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaar nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal
xxxxxx toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd, behoudens het bepaalde in artikel 11 onder f of een wijziging die door cao-partijen is overeengekomen.
1. Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling.
2. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge de regeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
4. Vervreemding is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
7. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
9. Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen.
10. De opbouw en financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
11. Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever:
a. voor de werknemers of een bepaalde groep van werknemers als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraken op ouderdoms-, invaliditeits-, partner- en wezenpensioen verzekeren, welke kunnen afwijken van de in hoofdstuk I geregelde voorzieningen;
b. voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b en c, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraak op ouderdoms-, invaliditeits-, partner- en wezenpensioen verzekeren, naast de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk I,
een en ander tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden.
2. Het bestuur is bevoegd, op verzoek van een deelnemer, met deze een overeenkomst te sluiten, waarbij de rechten op pensioen waarop hij volgens dit reglement recht heeft, kunnen worden verhoogd, voor zover dit mogelijk is binnen de kaders van de Pensioenwet. Het bestuur stelt de premie of de koopsom vast gehoord de actuaris en bepaalt de overige voorwaarden met betrekking tot deze overeenkomst.
3. Behoudens de bevoegdheid met de werkgever overeen te komen, dat op verzekeringen ingevolge het eerste lid, onder a, de bepalingen van dit reglement van toepassing zullen zijn, stelt het fonds, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóór de wijziging van het tarief in gevolge dit hoofdstuk afgesloten verzekeringen doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbenden is medegedeeld.
4. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde pensioenen.
1. De werkgevers, de deelnemers, en degenen die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn.
De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid, kan het bestuur, met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen, anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen.
In onvoorziene gevallen beslist het bestuur, daarbij blijvend binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving.
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2015. Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 1 juli 2016.
Dit reglement kan worden aangehaald als pensioenreglement I.
Tussentijdse wijziging flexibilseringsfactoren
In afwijking van wat elders in dit reglement is bepaald over de geldigheid van de flexibiliseringsfactoren die in de hierna vermelde Bijlagen zijn opgenomen, kan het bestuur, indien wijziging van de onderliggende grondslagen dit naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk maken, deze factoren tussentijds opnieuw vaststellen.
(behorend bij artikel 11 lid 1, onderdeel I)
Onderstaand ruiltarief PP/OP geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro partnerpensioen. Het uit de inruil te verkrijgen extra ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen partnerpensioen vermenigvuldigd met het ruiltarief.
Leeftijd | Inruil partnerpensioen in direct ingaand ouderdomspensioen |
| op 65, 66 en 67 |
55 | 0,152 |
56 | 0,160 |
57 | 0,168 |
58 | 0,177 |
59 | 0,186 |
60 | 0,195 |
61 | 0,205 |
62 | 0,216 |
63 | 0,227 |
64 | 0,238 |
65 | 0,249 |
66 | 0,261 |
67 | 0,274 |
68 | 0,288 |
69 | 0,301 |
70 | 0,316 |
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald d.m.v. interpolatie tussen de ruiltarieven behorende bij de gehele leeftijden.
(behorend bij artikel 11 lid 2, onderdeel I)
Onderstaand ruiltarief OP/PP geeft aan hoeveel euro partnerpensioen kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen extra partnerpensioen is dan gelijk aan het bedrag van het in te ruilen ouderdomspensioen (met pensioeningangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief.
Leeftijd | Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen |
Leeftijd | Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen |
| op 65 | op 67 |
| op 65 | op 67 |
21 | 3,621 | 3,167 | 45 | 2,964 | 2,563 |
22 | 3,582 | 3,132 | 46 | 2,950 | 2,549 |
23 | 3,545 | 3,098 | 47 | 2,937 | 2,537 |
24 | 3,511 | 3,068 | 48 | 2,928 | 2,527 |
25 | 3,479 | 3,038 | 49 | 2,921 | 2,520 |
26 | 3,447 | 3,009 | 50 | 2,917 | 2,514 |
27 | 3,416 | 2,981 | 51 | 2,915 | 2,511 |
28 | 3,385 | 2,952 | 52 | 2,918 | 2,512 |
29 | 3,354 | 2,924 | 53 | 2,923 | 2,515 |
30 | 3,324 | 2,897 | 54 | 2,932 | 2,521 |
31 | 3,295 | 2,870 | 55 | 2,945 | 2,529 |
32 | 3,266 | 2,844 | 56 | 2,963 | 2,543 |
33 | 3,239 | 2,819 | 57 | 2,985 | 2,560 |
34 | 3,212 | 2,794 | 58 | 3,013 | 2,582 |
35 | 3,185 | 2,769 | 59 | 3,047 | 2,610 |
36 | 3,160 | 2,746 | 60 | 3,087 | 2,641 |
37 | 3,135 | 2,723 | 61 | 3,135 | 2,680 |
38 | 3,110 | 2,699 | 62 | 3,191 | 2,726 |
39 | 3,085 | 2,677 | 63 | 3,256 | 2,779 |
40 | 3,062 | 2,655 | 64 | 3,333 | 2,842 |
41 | 3,039 | 2,634 | 65 | 3,430 | 2,915 |
42 | 3,018 | 2,614 | 66 |
| 3,001 |
43 | 2,998 | 2,596 | 67 |
| 3,108 |
44 | 2,980 | 2,579 |
|
Leeftijd | Inruil ouderdomspensioen voor partnerpensioen |
| op 66 |
55 | 2,732 |
56 | 2,748 |
57 | 2,767 |
58 | 2,793 |
59 | 2,823 |
60 | 2,859 |
61 | 2,902 |
62 | 2,952 |
63 | 3,012 |
64 | 3,081 |
65 | 3,162 |
66 | 3,264 |
Bij niet-gehele leeftijden worden de ruiltarieven bepaald door middel van interpolatie tussen de tarieven behorende bij de gehele leeftijden.
(behorend bij artikel 12, onderdeel I)
Onderstaand ruiltarief “omzetting OP in TOP” geeft aan hoeveel euro tijdelijk ouderdomspensioen, ingaand op de pensioeningangsdatum en eindigend op de leeftijd 65, 66 danwel 67, kan worden verkregen bij het inruilen van 1 euro opgebouwd ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67). Het uit de inruil te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen is dan gelijk aan het bedrag van het om te zetten ouderdomspensioen (met ingangsleeftijd 65, 66 danwel 67) vermenigvuldigd met het ruiltarief.
De onderstaande tabel geeft een beperkt aantal mogelijkheden van inruil weer. Bij een andere pensioeningangsdatum en/of andere eindleeftijd worden de ruiltarieven op basis van interpolatie berekend.
Leeftijd |
Inruil ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen |
| op 65 | op 66 | op 67 |
55 | 1,079 | 0,930 | 0,807 |
56 | 1,221 | 1,042 | 0,896 |
57 | 1,399 | 1,179 | 1,004 |
58 | 1,629 | 1,351 | 1,137 |
59 | 1,936 | 1,573 | 1,303 |
60 | 2,367 | 1,870 | 1,517 |
61 | 3,015 | 2,287 | 1,803 |
62 | 4,097 | 2,914 | 2,206 |
63 | 6,264 | 3,960 | 2,811 |
64 | 12,774 | 6,057 | 3,822 |
64 jaar en 11 maanden | 159,601 |
|
|
65 |
| 12,355 | 5,847 |
65 jaar en 11 maanden |
| 154,507 |
|
66 |
|
| 11,931 |
66 jaar en 11 maanden |
|
| 149,353 |
(behorend bij artikel 13 lid 2, onderdeel I)
Leeftijd | Vervroegingsfactor ouderdomspensioen |
| op 65 | op 66 | op 67 |
55 | 0,519 | 0,482 | 0,446 |
56 | 0,550 | 0,510 | 0,473 |
57 | 0,583 | 0,541 | 0,501 |
58 | 0,620 | 0,575 | 0,532 |
59 | 0,659 | 0,611 | 0,566 |
60 | 0,703 | 0,652 | 0,603 |
61 | 0,751 | 0,696 | 0,643 |
62 | 0,804 | 0,744 | 0,688 |
63 | 0,862 | 0,798 | 0,737 |
64 | 0,927 | 0,858 | 0,793 |
65 | 1,000 | 0,925 | 0,854 |
66 |
| 1,000 | 0,923 |
67 |
|
| 1,000 |
Leeftijd | Uitstelfactor ouderdomspensioen |
|
op 65 |
op 66 |
op 67 |
65 | 1,000 |
|
|
66 | 1,081 | 1,000 |
|
67 | 1,171 | 1,047 | 1,000 |
68 | 1,272 | 1,087 | 1,087 |
69 | 1,385 | 1,184 | 1,185 |
70 | 1,512 | 1,293 | 1,295 |
71 |
| 1,417 | 1,420 |
72 |
|
| 1,562 |
(behorend bij artikel 35, onderdeel I)
De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld ouderdomspensioen, geldig van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, luiden als volgt:
Leeftijd | Afkoopfactor ouderdomspensioen, ingaande op 65- of 67-jarige leeftijd |
| op 65 | op 67 |
21 | 6,279 | 5,555 |
22 | 6,460 | 5,713 |
23 | 6,645 | 5,875 |
24 | 6,835 | 6,042 |
25 | 7,029 | 6,211 |
26 | 7,227 | 6,385 |
27 | 7,430 | 6,563 |
28 | 7,636 | 6,744 |
29 | 7,848 | 6,929 |
30 | 8,063 | 7,118 |
31 | 8,283 | 7,311 |
32 | 8,506 | 7,507 |
33 | 8,734 | 7,707 |
34 | 8,965 | 7,910 |
35 | 9,199 | 8,116 |
36 | 9,437 | 8,326 |
37 | 9,678 | 8,538 |
38 | 9,921 | 8,753 |
39 | 10,167 | 8,970 |
40 | 10,414 | 9,189 |
41 | 10,662 | 9,409 |
42 | 10,911 | 9,631 |
43 | 11,160 | 9,854 |
44 | 11,408 | 10,077 |
45 | 11,654 | 10,299 |
46 | 11,900 | 10,521 |
47 | 12,146 | 10,740 |
48 | 12,393 | 10,959 |
49 | 12,641 | 11,177 |
50 | 12,891 | 11,397 |
51 | 13,143 | 11,617 |
52 | 13,400 | 11,840 |
53 | 13,660 | 12,065 |
54 | 13,926 | 12,294 |
55 | 14,198 | 12,527 |
56 | 14,477 | 12,767 |
57 | 14,762 | 13,014 |
58 | 15,054 | 13,268 |
59 | 15,351 | 13,530 |
60 | 15,653 | 13,799 |
61 | 15,961 | 14,076 |
62 | 16,272 | 14,360 |
63 | 16,587 | 14,651 |
64 | 16,906 | 14,949 |
65 | 17,232 | 15,254 |
66 |
| 15,567 |
67 |
| 15,891 |
Leeftijd | Afkoopfactor ouderdomspensioen, ingaande op 66-jarige leeftijd |
54 | 13,098 |
55 | 13,350 |
56 | 13,609 |
57 | 13,875 |
58 | 14,149 |
59 | 14,430 |
60 | 14,715 |
61 | 15,009 |
62 | 15,308 |
63 | 15,612 |
64 | 15,922 |
65 | 16,237 |
66 | 16,561 |
De afkoopfactoren met betrekking tot uitgesteld partnerpensioen, geldig van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, xxxxxx als volgt:
Leeftijd | Afkoopfactor partnerpensioen, ingaand bij overlijden |
| op 65 | op 67 |
21 | 1,715 | 1,715 |
22 | 1,783 | 1,783 |
23 | 1,853 | 1,853 |
24 | 1,924 | 1,925 |
25 | 1,998 | 1,998 |
26 | 2,073 | 2,074 |
27 | 2,152 | 2,152 |
28 | 2,233 | 2,234 |
29 | 2,316 | 2,317 |
30 | 2,403 | 2,404 |
31 | 2,492 | 2,493 |
32 | 2,583 | 2,584 |
33 | 2,677 | 2,678 |
34 | 2,774 | 2,775 |
35 | 2,873 | 2,875 |
36 | 2,975 | 2,977 |
37 | 3,080 | 3,082 |
38 | 3,188 | 3,190 |
39 | 3,298 | 3,300 |
40 | 3,411 | 3,413 |
41 | 3,527 | 3,529 |
42 | 3,644 | 3,647 |
43 | 3,763 | 3,766 |
44 | 3,884 | 3,887 |
45 | 4,005 | 4,008 |
46 | 4,128 | 4,131 |
47 | 4,251 | 4,255 |
48 | 4,373 | 4,377 |
49 | 4,495 | 4,499 |
50 | 4,615 | 4,621 |
51 | 4,735 | 4,741 |
52 | 4,852 | 4,858 |
53 | 4,966 | 4,973 |
54 | 5,077 | 5,085 |
55 | 5,185 | 5,193 |
56 | 5,287 | 5,296 |
57 | 5,385 | 5,394 |
58 | 5,475 | 5,485 |
59 | 5,559 | 5,569 |
60 | 5,636 | 5,647 |
61 | 5,704 | 5,716 |
62 | 5,762 | 5,775 |
63 | 5,811 | 5,825 |
Leeftijd | Afkoopfactor latent partnerpensioen, xxxxxxx bij overlijden |
| Op 66 |
54 | 5,081 |
55 | 5,189 |
56 | 5,292 |
57 | 5,389 |
58 | 5,480 |
59 | 5,564 |
60 | 5,642 |
61 | 5,710 |
62 | 5,769 |
63 | 5,818 |
64 | 5,856 |
65 | 5,881 |
66 | 5,882 |
De afkoopfactoren met betrekking tot direct ingaand partnerpensioen, geldig van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, xxxxxx als volgt:
Leeftijd | Afkoopfactor | Leeftijd | Afkoopfactor | Leeftijd | Afkoopfactor |
|
21 | 37,871 | 51 | 27,501 | 81 | 8,576 |
22 | 37,666 | 52 | 26,980 | 82 | 7,996 |
23 | 37,454 | 53 | 26,449 | 83 | 7,438 |
24 | 37,233 | 54 | 25,904 | 84 | 6,905 |
25 | 37,004 | 55 | 25,348 | 85 | 6,397 |
26 | 36,767 | 56 | 24,780 | 86 | 5,917 |
27 | 36,522 | 57 | 24,200 | 87 | 5,470 |
28 | 36,268 | 58 | 23,610 | 88 | 5,057 |
29 | 36,004 | 59 | 23,009 | 89 | 4,668 |
30 | 35,732 | 60 | 22,398 | 90 | 4,313 |
31 | 35,450 | 61 | 21,778 | 91 | 3,988 |
32 | 35,158 | 62 | 21,150 | 92 | 3,687 |
33 | 34,855 | 63 | 20,510 | 93 | 3,412 |
34 | 34,543 | 64 | 19,861 | 94 | 3,161 |
35 | 34,221 | 65 | 19,206 | 95 | 2,931 |
36 | 33,887 | 66 | 18,542 | 96 | 2,718 |
37 | 33,543 | 67 | 17,872 | 97 | 2,516 |
38 | 33,187 | 68 | 17,196 | 98 | 2,336 |
39 | 32,820 | 69 | 16,518 | 99 | 2,176 |
40 | 32,442 | 70 | 15,837 | 100 | 2,034 |
41 | 32,052 | 71 | 15,152 | 101 | 1,910 |
42 | 31,650 | 72 | 14,469 | 102 | 1,801 |
43 | 31,237 | 73 | 13,785 | 103 | 1,705 |
44 | 30,810 | 74 | 13,103 | 104 | 1,621 |
45 | 30,373 | 75 | 12,426 | 105 | 1,548 |
46 | 29,924 | 76 | 11,756 | 106 | 1,485 |
47 | 29,464 | 77 | 11,093 | 107 | 1,429 |
48 | 28,992 | 78 | 10,442 | 108 | 1,381 |
49 | 28,508 | 79 | 9,804 | 109 | 1,340 |
50 | 28,011 | 80 | 9,179 | 110 | 1,304 |
Bij niet-gehele leeftijden worden de afkoopfactoren d.m.v. interpolatie tussen de afkoopfactoren behorende bij de gehele leeftijden bepaald.
(behorend bij artikel 6, onderdeel II)
Het maximum loon bedoeld in artikel 6 bedraagt voor 2013 € 50.853, voor 2014 € 51.414, voor 2015
€ 51.976 en voor 2016 € 52.763 (artikel 17, eerste lid Wet financiering sociale verzekeringen).
(behorend bij artikel 14, onderdeel I)