UITVOERINGSOVEREENKOMST
UITVOERINGSOVEREENKOMST
Partijen:
De Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV, hierna te noemen "het fonds", gevestigd te Amsterdam,
en
De Nederlandsche Bank NV, hierna te noemen "de werkgever", gevestigd te Amsterdam,
in aanmerking nemende dat:
a. de werkgever met vertegenwoordigers van werknemers een pensioenregeling is overeengekomen;
b. de werkgever ter uitvoering van pensioenregelingen een ondernemingspensioenfonds aan zijn onderneming heeft verbonden, te weten het fonds, en namens de hiervoor genoemde betrokkenen opdracht geeft aan het fonds deze pensioenregeling uit te voeren;
c. het fonds zich in verband met deze opdracht heeft ingespannen zoveel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen omtrent de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding die ten grondslag liggen aan de pensioenregeling waarop de opdracht betrekking heeft;
d. het fonds tevens heeft getoetst of deze opdracht past binnen de door het fonds vastgelegde doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het fonds, en heeft geconcludeerd dat dit het geval is;
e. het fonds op basis van het hiervoor bepaalde de opdracht aanvaardt;
f. het fonds en de werkgever betreffende de opdracht een uitvoeringsovereenkomst (hierna ´deze overeenkomst´) dienen te sluiten waarin onder meer de regeling omtrent de betaling van de pensioenpremies tussen de werkgever en het fonds moet worden overeengekomen;
g. partijen ook overigens de wederzijdse rechten en verplichtingen willen vastleggen teneinde een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van de pensioenovereenkomsten te kunnen waarborgen;
h. de bijzondere omstandigheid dat de werkgever tevens toezichthouder is noodzaakt tot het instellen en handhaven van een voldoende afstand tussen fonds en werkgever en een zo volledig mogelijke vastlegging van de wederzijdse rechten en verplichtingen. Voor zover fonds en werkgever, gelet op deze bijzondere context, nu of in de toekomst nadere afspraken willen maken, zullen deze steeds vastgelegd worden in (een aanvulling op) deze overeenkomst;
komen overeen als volgt:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
CPI | Consumentenprijsindexcijfer |
FTK | Financieel toetsingskader als bedoeld in de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. |
Indexatieresultaat | Het indexatieresultaat is de cumulatieve toeslagverlening in de komende 15 jaar gedeeld door de cumulatieve toeslagverlening gebaseerd op de volledige toekenning van de consumentprijsindex (de afgesproken maatstaf cpi met referteperiode april-april) in de komende 15 jaar vermenigvuldigd met 100%. |
Inhaalkorting | Indien de rechten of aanspraken van een deelnemer in het verleden zijn gekort, dan kan deze korting voor alleen die deelnemers die het betreffen en tot maximaal het totaal gekorte percentage van rechten of aanspraken worden ingehaald door middel van een procentuele verhoging van de dan geldende rechten of aanspraken. Hierbij wordt rekening gehouden met de wet- en regelgeving die daarvoor gelden. |
Inhaaltoeslag | Inhaaltoeslag ontstaat doordat het fonds niet in staat is om in enig jaar de dan geldende volledige CPI te kunnen toekennen. Het verschil tussen de volledige CPI en de dan gegeven toeslag wordt als toeslagachterstand gedefinieerd. Het fonds hanteert geen beperking ten aanzien van de termijn waarover een toeslagachterstand wordt vastgesteld. Voor bepaalde deelnemers is al sprake van een toeslagachterstand uit het verleden van vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Deze achterstand wordt meegenomen naar de toekomst. Het fonds zal indien het voldoende eigen vermogen heeft (het meerdere boven de TBI-grens) aanwenden voor inhaaltoeslag. Deze toeslag zal alleen voor die deelnemers gelden die ook daadwerkelijk een toeslagachterstand hebben opgelopen en wordt door middel van een procentuele verhoging van de dan geldende rechten of aanspraken toegekend. Hierbij geldt dat er eerst inhaalkorting wordt toegepast en indien er daarna nog eigen vermogen beschikbaar is, zal het restant voor inhaaltoeslag worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met de geldende wet- en regelgeving. |
Marktrente | De marktrente is de nominale rente gebaseerd op de zuivere rentetermijnstructuur (zonder driemaands middeling en de UFR). |
Marktrenteafdekking | Zowel de waarde van van de verplichtingen als de waarde van de beleggingen (alleen de beleggingen waarvoor het fonds heeft aangegeven dat deze voor het afdekken van het marktrente effect worden aangehouden) wordt bepaald door de uitkeringsstromen van beiden te verdisconteren met de marktrente. Vervolgens worden voor beide uitkeringsstromen de pv01 (= contante waarde van 1 basispunt) bepaald. Dit gebeurt door de marktrente parallel (voor alle looptijden) 1 basispunt te laten stijgen. Dit wordt zowel voor de verplichtingen als voor de beleggingen gedaan. Voor zowel de verplichtingen als voor de beleggingen wordt het verschil genomen tussen de waarde voor en direct na de verhoging met 1 basispunt. Het verschil wordt de pv01 voor de verplichtingen en de pv01 voor de beleggingen genoemd. |
De deling van de pv01 van de beleggingen en de pv01 van de verplichtingen, vermenigvuldigd met 100% wordt het ex-ante marktrenteafdekkingspercentage genoemd. | |
Maximaal afgesproken risicogrens | Het maximaal toegestaan vereist eigen vermogen waarbinnen het fonds conform de gemaakte afspraken met de CAO partijen het realiseren van de doelstellingen probeert waar te maken. De maximale risicogrens is vastgesteld op basis van een beleggingsbeleid van 40% zakelijke waarden en 0% renteafdekking, gebaseerd op de afdekking ten opzichte van de marktrente, waarmee het VEV (rekening houdend met de bepalingen van het FTK) uitkomt op 22%. |
MVEV | Minimaal Vereist Eigen Vermogen (31-12-2019: 4,3%) |
Ongemaximeerde loonsom | De totale pensioengevende loonsom van DNB (conform de definitie in het pensioenreglement), zonder daarbij rekening te houden met het maximum pensioengevend inkomen waarover pensioenopbouw is toegestaan als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964. |
Pensioenovereenkomst | De overeenkomsten inzake pensioen gesloten tussen werkgever en haar werknemers die voortvloeien uit de bij de werkgever geldende collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) alsmede de tussen de werkgever en haar directeuren gesloten overeenkomsten inzake pensioen, zoals deze luiden op de datum waarop deze uitvoeringsovereenkomst ingaat of nadien, met inachtneming van het gestelde in artikel 3 van deze overeenkomst, worden gewijzigd. Hieronder worden tevens begrepen in de toekomst nieuw op te stellen overeenkomsten inzake pensioen ten aanzien waarvan werkgever en het fonds overeen komen dat deze ook door het fonds uitgevoerd worden. |
Pensioenreglement | De pensioenreglementen van het fonds: Pensioen- reglement 2021 en het Directie-pensioenreglement, zoals deze reglementen luiden op de datum waarop deze overeenkomst ingaat of nadien, met inachtneming van het gestelde in artikel 3 van deze overeenkomst, worden gewijzigd. Hieronder worden tevens begrepen: - bestaande pensioenreglementen tot stand gekomen voor 1 januari 2021, voor zover (gewezen) deelnemers en gepensioneerden daaraan nog rechten kunnen ontlenen, alsmede - pensioenreglementen van het fonds tot stand gekomen naar aanleiding van eventuele nieuw op te stellen overeenkomsten inzake pensioen. |
Pensioenresultaat | Het werkelijk te behalen pensioenresultaat van de deelnemers wordt afgezet tegen het pensioenresultaat dat behaald kan worden bij 100% volgen van de prijsinflatie (zonder toepassen van kortingen). Een pensioenresultaat van 100% geeft aan dat het fonds de pensioenaanspraken precies met de koopkracht (tegen prijsinflatie) kan verhogen. Voor de toetsing van het beleidskader van het fonds wordt het pensioenresultaat berekend over een horizon van 15 jaar. |
Pensioenwetgeving | De geldende wet- en regelgeving betreffende de inhoud, het aangaan van, de uitvoering en financiering van pensioenovereenkomsten en betreffende de fiscale behandeling van pensioen en het functioneren van pensioenfondsen in ruimste zin. |
Statuten | de statuten van het fonds, zoals deze luiden op de datum waarop deze overeenkomst ingaat of nadien, met inachtneming van het gestelde in artikel 3 van deze overeenkomst, worden gewijzigd. |
TBI-grens | Toekomst Bestendige Indexatiegrens. De hoogte van de beleidsdekkingsgraad, waarbij het fonds conform de toekomstbestendige indexatieregel volgens de Pensioenwet, zoals deze nader is uitgewerkt in artikel 15 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, een volledige toeslagverlening mag toekennen. |
Uitvoeringsorganisatie | De organisatie waaraan het fonds de uitvoering van het pensioenreglement heeft uitbesteed. |
UFR | Ultimate Forward Rate zoals deze door toezichthouder DNB wordt voorgeschreven voor het berekenen van de verplichtingen van pensioenfondsen. |
VEV | Vereist Eigen Vermogen |
Voor het overige worden de begripsomschrijvingen en definities zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement geacht deel uit te maken van deze overeenkomst.
Artikel 2 Aanmelding, acceptatie en uitvoering
1. De werkgever verbindt zich alle werknemers waarmee een pensioenovereenkomst is gesloten die door het fonds wordt uitgevoerd bij het fonds aan te melden of te doen aanmelden. De aanmelding van een werknemer dient plaats te vinden binnen één maand na ingang van de pensioenovereenkomst met de betreffende werknemer.
2. Het fonds verbindt zich de in het eerste lid bedoelde werknemers als deelnemer aan de pensioenregeling van het fonds te accepteren zodra zij volgens de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement daarvoor in aanmerking komen en om aan bedoelde werknemers aanspraken op pensioen toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer binnen 3 maanden na aanvang van de deelneming de informatie als bedoeld in artikel 21 van de Pensioenwet.
4. Het fonds is gehouden de uit het pensioenreglement voortvloeiende pensioenaanspraken zeker te stellen overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en de eisen die daaromtrent worden gesteld in de geldende pensioenwetgeving én staat in voor een juiste, tijdige en volledige uitvoering van het pensioenreglement. Het fonds is aansprakelijk voor eventuele schade die werkgever lijdt, indien het fonds deze verplichtingen niet nakomt.
5. De werkgever en het fonds zijn voorts gehouden tot getrouwe naleving van al hetgeen te hunne aanzien is bepaald in de statuten, het pensioenreglement en deze overeenkomst en tot naleving van de pensioenwetgeving.
Artikel 3 Wijzigen pensioenovereenkomst, pensioenreglement en statuten
Wijzigingen op initiatief werkgever
1. Indien de werkgever voornemens is de pensioenovereenkomst te wijzigen stelt hij het
fonds tijdig in de gelegenheid de voorgenomen wijziging te toetsen aan de pensioenwetgeving én op uitvoerbaarheid. Het fonds zal voorts de financiële consequenties van de voorgenomen wijzigingen in kaart brengen. Partijen maken daarbij afspraken over de termijn waarbinnen het fonds zijn bevindingen aan de werkgever kenbaar zal maken.
2. De werkgever zal het fonds terstond nadat werkgever en werknemer(svertegenwoordigers) overeenstemming hebben bereikt over een wijziging van de pensioenovereenkomst informeren over de wijziging.
3. Indien het fonds de in lid 2 bedoelde wijziging in uitvoering wil nemen, past het fonds het pensioenreglement aan aan die wijziging. Alvorens het fonds het gewijzigde pensioenreglement vaststelt, wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld te toetsen of het reglement in overeenstemming is met de gewijzigde pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenwetgeving. Het bepaalde in lid 7 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
4. De werkgever zal pas definitief tot een wijziging van de pensioenovereenkomst besluiten indien het fonds in de gelegenheid is geweest om de noodzakelijke wijziging van het pensioenreglement volledig voor te bereiden en de in lid 3 bedoelde toetsing heeft plaatsgevonden. Daarbij zullen partijen, gelet op de in lid 5 bedoelde informatieverplichting, in onderling overleg de ingangsdatum van de beoogde wijziging bepalen.
5. Het fonds informeert de deelnemers binnen 3 maanden na de totstandkoming van de gewijzigde pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de uitvoeringsorganisatie.
Wijzigingen op initiatief fonds
6. Indien het fonds voornemens is de statuten of het pensioenreglement te wijzigen wordt de werkgever vooraf in de gelegenheid gesteld te toetsen of de voorgenomen wijziging in overeenstemming is met de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenwetgeving en of de eventuele (financiële) risico´s en verplichtingen ten gevolge van de voorgenomen wijziging of voor hem aanvaardbaar zijn.
7. Indien de wijziging niet in overeenstemming is met de pensioenovereenkomst of de uitvoeringsovereenkomst of als de werkgever van oordeel is dat de (financiële) risico’s en verplichtingen ten gevolge van de voorgenomen wijziging voor hem onaanvaardbaar zijn, is het fonds slechts gerechtigd deze door te voeren nadat partijen overeenstemming hebben bereikt over de noodzakelijke aanpassing van pensioen- en/of uitvoeringsovereenkomst. Bij aanpassing van de pensioenovereenkomst zal het fonds de werkgever in de gelegenheid stellen deze aanpassing te effectueren alvorens het pensioenreglement wordt aangepast. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing indien de beoogde wijziging een gevolg is van een wijziging in de pensioenwetgeving.
8. Indien een wijziging van de statuten of het pensioenreglement invloed heeft op de aanspraken en rechten op pensioen of op andere rechten en verplichtingen van de deelnemers, informeert het fonds de deelnemers binnen 3 maanden na totstandkoming ervan over die wijzigingen en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de uitvoeringsorganisatie.
Overige bepalingen
9. Partijen verplichten zich om een overeengekomen wijziging van de uitvoeringsovereenkomst naar aanleiding van de wijziging van de
pensioenovereenkomst of het pensioenreglement te effectueren binnen 3 maanden na de totstandkoming van de wijziging van het pensioenreglement.
10. Indien het fonds een (voorgenomen) wijziging van de pensioenovereenkomst niet in uitvoering wil nemen of de werkgever van oordeel is dat een (voorgenomen) wijziging als bedoeld in artikel 3, lid 6, niet in overeenstemming is met de pensioen- en/of uitvoeringovereenkomst dan wel de pensioenwetgeving, of indien de uit de voorgenomen wijziging voortvloeiende verplichtingen voor de werkgever niet aanvaardbaar zijn, treden het fonds en de werkgever in overleg over aanpassing van de (voorgenomen) wijziging. Indien dit niet alsnog tot overeenstemming leidt wordt het geschil voorgelegd aan de in artikel 13 bedoelde geschillencommissie. Het advies van de geschillencommissie is bindend.
11. Indien de werkgever voornemens is de pensioenovereenkomst eenzijdig te wijzigen, informeert hij de werknemers waarmee hij de pensioenovereenkomst is aangegaan en het fonds terstond over dat voornemen. Het bepaalde in de leden 1, 3, 4, 5, 9 en 10 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in geval van eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst.
12. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing bij een nieuw op te stellen pensioenovereenkomst en pensioenreglement.
Artikel 4 Beleidskader voor uitvoering van de pensioenregeling
1. Het fonds zal jaarlijks een strategisch beleggingsbeleid vaststellen, welke mede afhankelijk is van de rentestand en de financiële positie van het fonds. Uitgangspunt van het beleid zal daarbij zijn dat bij lagere dekkingsgraden het fonds minder risico zal nemen om de nominale pensioenaanspraken zoveel mogelijk te beschermen, terwijl bij hogere dekkingsgraden een hoger risico zal worden genomen om de mogelijkheden om toeslagen te verlenen te vergroten. Vanaf dekkingsgraden die liggen boven de TBI-grens, zal het risico weer op een lager niveau worden vastgesteld, omdat in dat geval de fondsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden en een lager risico deze doelstellingen niet in gevaar zal brengen. Het fonds maakt voor de vaststelling van het beleid gebruik van ALM-modellering.
2. Aan de hand van de ALM-modellering stelt het fonds jaarlijks het risicoprofiel (is gelijk aan de door de toezichthouder opgelegde berekeningssystematiek van het vereist eigen vermogen) en daarvan afgeleid het risicobudget vast. Om de risicohouding vorm te geven, formuleert het fonds vier toetsen met bijbehorende randvoorwaarden. Het risicobudget wordt door het fonds op basis van de beleidsdekkingsgraad per 30 september voorafgaand aan het nieuwe kalenderjaar vastgesteld, waarbij de hierna volgende uitgangspunten en stappen worden doorlopen.
Algemene uitgangspunten
3. Bij het streven naar het realiseren van de geformuleerde doelstellingen wordt gekozen voor het minimaal benodigd risicobudget. Daarbij geldt wel dat het bestuur gemotiveerd kan kiezen voor een hoger in te zetten risicobudget, maar nooit de maximaal afgesproken risicogrens overschrijdt;
4. Zolang de beleidsdekkingsgraad beweegt tussen 110% en de TBI-grens dient een uit te delen verwachte jaarlijkse toeslagverlening gefinancierd te worden uit het overrendement.
Hiermee wordt voorkomen dat een toeslagtoekenning extra ten laste van het eigen vermogen wordt toegekend;
5. De vier toetsen worden in de hierna vermelde volgorde toegepast en houden op hooflijnen het volgende in:
a. Generatie-toets:
De toets is bedoeld om vast te stellen in hoeverre sprake is van evenwichtigheid tussen generaties. Hiertoe heeft het fonds een tweetal criteria binnen de generatietoets gedefinieerd. De eerste stelt dat indien het fonds in staat is om binnen 15 jaar de dekkingsgraad te laten toegroeien naar de TBI-grens er sprake is van evenwichtigheid tussen generaties. Immers het fonds kan boven de TBI- grens overgaan tot inhaalkortingen en/of inhaaltoeslagen. Hiermee is het mogelijk om eventuele niet bedoelde waardeoverdrachten tussen generaties in evenwicht te brengen. Vandaar dat het fondsbeleid gericht is om binnen 15 jaar de dekkingsgraad gemiddeld naar de TBI-grens te laten toegroeien. Het tweede criterium stelt dat er pas sprake is van een feitelijke onevenwichtigheid, indien de dekkingsgraad langdurig onder de 100% dekkingsgraad uitkomt. Immers in dat geval vindt waardeoverdracht plaats van nog niet gepensioneerde deelnemers naar de gepensioneerde deelnemers. Het fonds streeft er naar om de kans op een dekkingsgraad kleiner dan 100%, binnen de gestelde doelstellingen, zo klein mogelijk te krijgen en de duur onder de 100% tot een minimum te beperken.
Indien de dekkingsgraad te lang onder de 100% verblijft, kan dat aanleiding geven voor het bestuur om de toegestane herstelduur tot het VEV van maximaal 10 jaar en/of de toegestane uitsmeerduur van maximaal 10 jaar te verlagen;
b. Pensioenresultaat & Indexatieresultaat (PR&I)-toets:
Het fonds dient voldoende verwacht overrendement te maken om de verwachte toeslagtoekenning van het komend jaar te kunnen bekostigen. Samen met het eerste criterium uit de generatietoets wordt hiermee aan het begin van het nieuwe boekjaar vastgesteld welk verwacht overrendement het fonds nodig heeft om aan haar gestelde doelstellingen te kunnen beantwoorden. Het op deze manier vastgestelde overrendement is bepalend voor het percentage aan zakelijke waarden dat het fonds voor de strategische normportefeuille voor het nieuwe boekjaar minimaal nodig heeft. De doelstelling van het fonds is om over de horizon van 15 jaar vanuit een startdekkingsgraad gelijk aan 100%+VEV gemiddeld een verwacht indexatieresultaat te behalen van minimaal 70% en vanuit een startdekkingsgraad gelijk aan de TBI-grens een verwacht mediaan pensioenresultaat van 100% te verkrijgen.
Als ondergrens wordt vastgesteld dat het fonds gerekend vanaf 1 januari 2015 minimaal naar verwachting een nominaal pensioen kan realiseren. Indien door realisaties vanaf 1 januari 2015 en met de nog resterende toekomstige jaren het fonds naar verwachting niet meer in staat is gemiddeld een nominaal pensioen te kunnen realiseren, treedt het bestuur op dat moment in overleg met de werkgever in hoeverre voortzetting van de pensioenovereenkomst ook past bij de door de CAO gestelde randvoorwaarden;
c. Kortingstoets:
Na toepassing van de hiervoor genoemde toetsen, dient de minimale (markt)renteafdekking gebaseerd op een afdekkingsbeleid t.o.v. de marktrente (dus zonder de UFR en rentemiddeling) te worden bepaald op basis van de huidige financiële positie zodat de kritische ondergrens (is gelijk aan de op basis van het herstelsjabloon vastgestelde dekkingsgraad, waarbij het fonds naar verwachting niet meer dan 7,5% cumulatief (met niet meer dan 2,5% kans daarop) kort over de tijdshorizon van 15 jaar) niet wordt gehaald. Hierbij geldt dat de marktrenteafdekking vooralsnog 50% of hoger dient te bedragen. Indien het fonds vanwege marktomstandigheden een marktrenteafdekking lager dan 50% wenst uit te voeren, dient eerst overleg met de werkgever plaats te vinden;
d. Premietoets:
Er wordt jaarlijks getoetst in hoeverre de financiële opzet leidt tot een lagere opbouw dan het geambieerde opbouwpercentage dat gelijk is aan het fiscale
maximum. Het toetsmoment is 30 september voorafgaand aan het nieuwe kalenderjaar. Indien een lager opbouwpercentage dan 1,49%. dreigt voor de nieuwe jaaropbouw, zal eerst overleg plaatsvinden met de werkgever. Daarnaast wordt jaarlijks een analyse gemaakt van de verwachte opbouwpercentages tot en met het laatste jaar van de pensioenovereenkomst. Hierbij dient vastgesteld te worden in hoeverre deze opbouwpercentages nog overeenkomen met de opbouwpercentages uit de afgesproken pensioenovereenkomst.
6. Als de hiervoor genoemde 4 toetsen zijn uitgevoerd, zal het fonds het risicobudget ten behoeve van het strategische beleggingsbeleid vaststellen. Partijen hebben met betrekking tot hoogte en samenstelling van het vast te stellen risicobudget zowel een ondergrens als een bovengrens vastgesteld. Voor de ondergrens is vastgesteld dat het fondsbestuur haar risicoprofiel in alle gevallen niet verder hoeft te verlagen, dan het vereist eigen vermogen dat hoort bij de vaststelling van 30% zakelijke waarden en een minimale marktrenteafdekking van 80%. Ten aanzien van de bovengrens is afgesproken dat deze mag worden vastgesteld op basis van het VEV dat hoort bij de vaststelling van 40% zakelijke waarden en een marktrenteafdekking van 0%.
Op deze manier is het risicoprofiel in termen van VEV vastgelegd binnen de grenzen van minimaal 13% tot maximaal 22%. Binnen deze grenzen zijn er allerlei combinaties van zakelijke waarden met verschillende afdekkingspercentages van de marktrente mogelijk. Er geldt echter de volgende aanvullende beperking:
a. het fonds zal maximaal 50% aan zakelijke waarden kiezen;
b. indien het fonds kiest voor 50% aan zakelijke waarden zal de minimale marktrenteafdekking 80% bedragen;
c. indien het fonds binnen het vastgestelde risicoprofiel opteert om de minimale marktrenteafdekking te verlagen naar minder dan 50%, zal eerst overleg met de werkgever plaatsvinden;
7. Het fonds toetst of de opdracht om de pensioenregeling in uitvoering te nemen nog past binnen de door het fonds vastgelegde doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding van het fonds, en zal de werkgever in de kwartaaloverleggen over het resultaat van deze toetsing informeren;
8. Indien uit de toetsing als bedoeld in het voorgaande lid volgt dat de opdracht niet meer binnen de doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het fonds kan worden uitgevoerd, zal nader overleg met de werkgever plaatsvinden om na te gaan welke aanpassingen nodig zijn om de opdracht wel te kunnen uitvoeren. Indien nodig zal de werkgever ervoor zorgen dat vertegenwoordigers van de werknemers bij dat overleg worden betrokken.
Artikel 5 Toeslagverlening
Voorwaardelijke toeslagverlening
1. Het streven is de op 30 juni van enig jaar opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenenuitkeringen aan te passen door het jaarlijks, op 1 juli, verlenen van een toeslag op deze pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen, rekening houdende met het beleidskader zoals omschreven in artikel 4 van deze overeenkomst.
2. Het streven tot toeslagverlening is voorwaardelijk; er is geen recht op toeslagverlening en het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagen verleend zullen worden. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
3. Maatstaf voor de toekenning van de toeslag in enig jaar is de procentuele wijziging van de consumentenprijsindex voor alle bestedingen in het betreffende jaar (meetperiode april – april, waarmee wordt bedoeld de stand van de consumentenprijsindex per 31 maart van het voorafgaande jaar en de stand van dezelfde prijsindex per 31 maart in het jaar van voorwaardelijke toekenning.).
4. Indien de consumentenprijsindex op enig moment is gedaald, zullen de pensioenen niet verlaagd worden, met dien verstande dat een stijging van de index nadien pas zal leiden tot toeslagverlening nadat de daling van de index gecompenseerd is door die latere stijging.
5. Indien in enig jaar de toeslagen niet volledig worden toegekend en een achterstand is ontstaan in het toekennen van toeslagen, bestaat geen recht op het inhalen van deze achterstand in latere jaren. Niettemin kan het bestuur van het fonds, als de vermogenspositie van het fonds dat toelaat, besluiten een verhoogde toeslag (inhaaltoeslag) toe te kennen aan degenen die een achterstand hebben opgelopen in de toeslagverlening.
6. De hoogte van de toeslag in enig jaar wordt bepaald op basis van de vanaf 1 januari 2015 geldende toekomstbestendige indexatieregel. Het fonds zal vanaf een beleidsdekkingsgraad van 110% tot de beleidsdekkingsgraad gelijk aan de TBI-grens de mate van de toeslag toekomstbestendig toekennen. Bij een beleidsdekkingsgraad vanaf de TBI-grens is het mogelijk om inhaaltoeslag toe te kennen. De ruimte die daarvoor beschikbaar is, wordt gebaseerd op de geldende wet- en regelgeving.
Hierbij geldt dat vanaf 1 januari 2015 één vijfde van het eigen vermogen boven de TBI-grens beschikbaar is voor inhaalkorting of -toeslag.
Daarbij wordt het beschikbare vermogen eerst aangewend om in het verleden doorgevoerde kortingen terug te draaien en indien daarna nog financiële ruimte bestaat wordt voor dat resterende vermogen voor zover mogelijk de in het verleden niet toegekende toeslagen alsnog toegekend. Hierbij worden alleen diegenen betrokken die ook daadwerkelijk in het verleden achterstanden door toegekende kortingen of niet toegekende toeslagen hebben opgelopen.
Historische afspraken
7. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vanuit de voormalige Stichting Pensioenfonds Pensioen- & Verzekeringskamer waarvoor de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2005 wordt jaarlijks per 1 juli toeslag verleend van maximaal de algemene salarisverhoging over het desbetreffende kalenderjaar bij de werkgever. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Indien de situatie zoals beschreven in artikel 6 lid 14 zich voordoet, is de werkgever de meerkosten van de volledige indexering ten opzichte van de uit het fondsvermogen toegekende gedeeltelijke toeslagverlening voor die groep additioneel verschuldigd. De hoogte van de voorwaardelijke toeslagverlening door het fonds die op basis van de algemene salarisverhoging uit het fondsvermogen wordt toegekend zal als percentage van de maatstaf gelijk zijn aan het percentage van de maatstaf dat op basis van prijsinflatie wordt toegekend.
8. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van DNB waarvoor de deelneming is geëindigd vóór 1 januari 2003 wordt jaarlijks per 1 juli toeslag verleend van maximaal de algemene salarisverhoging over het desbetreffende kalenderjaar bij de werkgever. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden
aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. De hoogte van de voorwaardelijke toeslagverlening door het fonds die op basis van de algemene salarisverhoging uit het fondsvermogen wordt toegekend zal als percentage van de maatstaf gelijk zijn aan het percentage van de maatstaf dat op basis van prijsinflatie wordt toegekend.
Artikel 6 Vaststelling en afdracht van de pensioenpremie
1. Eind 2020 zijn de hierna volgende afspraken gemaakt over de vaststelling van de premie op basis van het financieel toetsingskader pensioenfondsen zoals dat op dat moment van toepassing was. Naar aanleiding daarvan wordt de premie jaarlijks vastgesteld en bestaat uit de volgende onderdelen:
a. Basis kostendekkende premie.
De basis is de kostendekkende premie op basis van maximaal verwacht rendement, verhoogd met een opslag voor inflatie, met als minimum de kostendekkende premie op basis van de 12-maandsmidddeling van de rentetermijnstructuur met ultimate forward rate (UFR) met een solvabiliteitsopslag ter grootte van het Minimaal Vereist Eigen Vermogen. Met de verschuldigde premie vindt de financiering van de reglementaire pensioenen plaats. Voor het ouderdomspensioen (inclusief opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid) geldt daarbij dat indien en voor zover daarvoor na aanwending van de risicopremies voor het nabestaandenpensioen (inclusief opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid) voldoende middelen aanwezig zijn een inkoop van een nominaal ouderdomspensioen beoogd wordt van maximaal het in dat kalenderjaar van toepassing zijnde fiscaal maximale opbouwpercentage (2021: 1,875%).
b. Vaste opslag.
Bovenop de basis van de kostendekkende premie betaalt de werkgever een vaste opslag van 4,4% van de ongemaximeerde loonsom.
2. De, op basis van lid 1 van dit artikel, door de werkgever in enig jaar aan het fonds verschuldigde basis kostendekkende premie en 4,4% vaste opslag, bedraagt maximaal 27,4% van de ongemaximeerde loonsom.
Als met de in enig jaar verschuldigde premie geen inkoop van een fiscaal maximaal opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen kan worden gefinancierd, wordt indien en voor zover het in artikel 7 genoemde premie-egalisatiedepot voldoende middelen heeft het verschil gefinancierd door een onttrekking aan dit depot. Er wordt in het betreffende kalenderjaar een dusdanig opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen toegekend als uit de verschuldigde premie en eventueel de middelen van het premie-egalisatiedepot kan worden gefinancierd. Als er in het premie-egalisatiedepot onvoldoende middelen zijn om de volledige fiscaal maximale pensioenopbouw voor het ouderdomspensioen te kunnen inkopen, dan vindt er in dat kalenderjaar een dusdanig lagere dan fiscaal maximale pensioenopbouw voor het ouderdomspensioen plaats als met de beschikbare middelen kan worden gefinancierd. Als in enig jaar de basis kostendekkende premie voor de inkoop van de nominale pensioenen minder bedraagt dan 27,4% van de ongemaximeerde loonsom, wordt het verschil aan de algemene middelen van het Fonds toegevoegd tot een maximum van 4,4% van de ongemaximeerde salarissom.
Indien er sprake is van een korting op de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen als bedoeld in artikel 134 dan wel artikel 140 Pensioenwet, vindt onttrekking aan het premie-egalisatiedepot plaats. De hoogte van de onttrekking is zodanig dat de korting kan worden voorkomen of beperkt met als maximum de dan geldende waarde van het premie-egalisatiedepot.
3. In afwijking van het hiervoor vermelde is geen premie verschuldigd voor diegenen waarvoor de deelneming wordt voortgezet ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, naar de mate van hun arbeidsongeschiktheid.
4. In de aan het fonds verschuldigde totale premie is – naast de basis kostendekkende premie en de vaste opslag van 4,4% – een separaat berekende vergoeding begrepen voor uitvoeringskosten. Er zijn daarmee uitvoeringskosten deels als onderdeel van de basis kostendekkende premie verschuldigd (procentuele excassokosten) en deels als separaat berekende uitvoeringskosten (naast de basis kostendekkende premie en de vaste opslag van 4,4% zoals beschreven in lid 1 en 2 van dit artikel). De separaat berekende uitvoeringskosten worden buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van het in lid 2 bedoelde maximum van 27,4%.
De wijze waarop deze separaat berekende uitvoeringskosten worden bepaald en op welke wijze deze worden afgestemd met de werkgever, is vastgelegd in een bijlage bij deze overeenkomst.
5. Elk jaar vóór 15 november informeert het fonds de werkgever over het voorschot op de pensioenpremie voor het volgende kalenderjaar dat afgedragen moet worden. Het voorschot wordt vastgesteld op basis van de geraamde som van de gewogen ongemaximeerde pensioengevende loonsom per 1 januari van dat volgende kalenderjaar, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de separaat berekende uitvoeringskosten.
De werkgever zal het voorschot gedurende het kalenderjaar in 4 gelijke termijnen voldoen, elke termijn uiterlijk op de 25ste van de maand voorafgaand aan een kalenderkwartaal. Van de betaling in 4 termijnen is uitgezonderd de benodigde vaste opslag van 4,4%. Genoemde vaste opslag van 4,4% dient in zijn geheel te worden voldaan bij de eerste termijnbetaling.
6. Het fonds informeert de werkgever binnen 4 maanden na afloop van het kalenderjaar over de totale definitieve pensioenpremie voor dat kalenderjaar. De werkgever zal deze premie, onder verrekening van het voorschot binnen 5 maanden na afloop van het kalenderjaar voldoen. Indien de definitieve pensioenpremie lager is dan het voorschot zal het fonds het verschil binnen 5 maanden na afloop van het kalenderjaar aan de werkgever restitueren.
7. De werkgever en het fonds zijn in geval van overschrijding van de in de voorgaande leden genoemde termijnen verplicht over het achterstallige bedrag rente wegens te late betaling te vergoeden. De rente is verschuldigd vanaf het tijdstip waarop de genoemde termijn wordt overschreden. Het rentepercentage is gelijk aan het dan geldende 6-maands Euribor tarief.
8. De werkgever is in gebreke indien hij de bij aanvang van een kalenderkwartaal verschuldigde voorschotpremie niet heeft voldaan binnen één maand na het einde van het desbetreffende kalenderkwartaal, dan wel indien hij de totale definitieve pensioenpremie (inclusief separaat berekende uitvoeringskosten) over het kalenderjaar niet heeft voldaan binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar. Indien de werkgever in gebreke is kan het fonds zonder verdere ingebrekestelling overgaan tot invordering van het verschuldigde bedrag. In afwijking van het gestelde in de laatste volzin van lid 7 zal de rente wegens te late betaling dan bepaald worden op basis van de wettelijke boeterente in plaats van het 6-maands Euribor tarief.
9. Indien de werkgever een deel van de verschuldigde pensioenpremie bij de deelnemers en bij diegenen waarvoor de deelneming wordt voortgezet in rekening brengt, zal de in een kalenderjaar verschuldigde pensioenpremie als bedoeld in lid 1 ten minste gelijk zijn aan het op betrokkenen ingehouden bedrag.
10. De werkgever behoudt zich het recht voor de afdracht van zijn bijdrage in de pensioenpremie te verminderen of te beëindigen ingeval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Indien de werkgever voornemens is van dit recht gebruik te maken zal hij dit voornemen onverwijld schriftelijk aan het fonds en aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen door het besluit wordt getroffen, mededelen.
11. De in lid 10 bedoelde ingrijpende omstandigheden worden in elk geval geacht aanwezig te zijn indien de werkgever tot de conclusie komt dat onverminderde afdracht van zijn bijdrage op grond van de financiële resultaten van de onderneming niet langer verantwoord is. In dat geval is het bepaalde in lid 10 van overeenkomstige toepassing.
12. De in lid 10 bedoelde ingrijpende omstandigheden worden voorts geacht aanwezig te zijn bij een ingrijpende wijziging van de pensioenwetgeving of sociale verzekeringswetten die een relatie hebben met de pensioenregeling.
In dat geval treedt de werkgever in overleg met de werknemers(vertegenwoordigers) over aanpassing van de pensioenovereenkomst en zal hij alles doen wat redelijkerwijze van hem gevergd kan worden om de aanpassing van de pensioenovereenkomst zo spoedig mogelijk te realiseren. In afwachting van deze aanpassing van de pensioenovereenkomst en van het pensioenreglement zal het fonds de opbouw van pensioen staken met ingang van de datum waarop de bijdrage is verminderd en wordt uitsluitend de dekking van het overlijdensrisico gecontinueerd.
Na aanpassing van de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement zullen over de periode waarin de opbouw verminderd of gestaakt is alsnog pensioenrechten worden toegekend overeenkomstig het nieuwe reglement.
13. Het fonds informeert elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan wanneer sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% of meer van de totale door het fonds te ontvangen premie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens in de pensioenwetgeving vastliggende eisen met betrekking tot het minimaal vereist eigen vermogen van het fonds. Eenzelfde informatieplicht heeft het fonds jegens de ondernemingsraad van werkgever.
14. Indien op de opgebouwde rechten en aanspraken op pensioen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden geen volledige toeslagverlening wordt toegekend, terwijl op de aanspraken en rechten op pensioen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden van de Stichting Pensioenfonds Pensioen- & Verzekeringskamer die zijn ontstaan vóór 1 januari 2005 overeenkomstig de bepalingen van het voor hen van toepassing zijnde reglement wel volledig toeslagverlening wordt toegekend, is de werkgever de meerkosten van de volledige toeslagverlening voor deze groep additioneel op de in lid 1 bedoelde premie verschuldigd.
Artikel 7 Premie-egalisatiedepot
1. Het fonds heeft een premie-egalisatiedepot ingesteld. Met ingang van 1 januari 2021 vindt er geen dotatie meer plaats aan dit premie-egalisatiedepot.
2. Indien wordt vastgesteld dat de aan het fonds verschuldigde premie in het betreffende kalenderjaar niet voldoende is voor de inkoop van een fiscaal maximaal opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen, vindt er voor zover nodig onttrekking aan het premie-egalisatiedepot plaats. De hoogte van de onttrekking is maximaal het dan geldende saldo van het premie-egalisatiedepot.
3. Indien er sprake is van een korting op de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen als bedoeld in artikel 134 dan wel artikel 140
Pensioenwet, vindt onttrekking aan het premie-egalisatiedepot plaats. De hoogte van de onttrekking is zodanig dat de korting kan worden voorkomen of beperkt met als maximum de dan geldende waarde van het premie-egalisatiedepot.
4. Peildatum voor de berekening van de onttrekking van middelen uit het premie- egalisatiedepot in een bepaald kalenderjaar is 30 september van het voorgaande jaar. Deze onttrekking indien nodig vindt jaarlijks plaats.
5. Aan het premie-egalisatiedepot wordt het rendement toegevoegd zoals dat door het bestuur, gehoord de actuaris, wordt vastgesteld.
Artikel 8 Gegevens en informatieoverdracht
1. De werkgever is gehouden het fonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen.
2. De werkgever is verplicht het fonds tijdig alle gegevens te verstrekken, die het fonds redelijkerwijs nodig heeft om de pensioenregeling op correcte wijze te kunnen uitvoeren. Indien gewenst door het fonds of de werkgever legt het fonds schriftelijk vast welke gegevens verstrekt moeten worden. Dat geldt tevens voor het tijdstip waarop, met welke periodiciteit en op welke wijze de betreffende gegevens aangeleverd moeten worden.
3. De werkgever staat er jegens het fonds voor in dat de in het vorige lid genoemde gegevens juist zijn. De werkgever is aansprakelijk voor de financiële gevolgen van een onjuiste, onvolledige of niet tijdige levering van gegevens door de werkgever aan het fonds.
4. De werkgever draagt er zorg voor dat zijn externe accountant jaarlijks, binnen 2 maanden na afloop van het kalenderjaar, een verklaring afgeeft inzake de juistheid en volledigheid van de over het betreffende kalenderjaar door de werkgever aan het fonds geleverde gegevens. De werkgever en het fonds stellen in onderling overleg vast wat de onderdelen zijn die in de accountantscontrole vallen.
5. Het fonds is verplicht om op verzoek van de werkgever de bestandsgegevens beschikbaar te stellen aan de actuaris van werkgever ten behoeve van de RJ 271 berekeningen dan wel - naar keuze werkgever - op verzoek van en in overleg met werkgever de betreffende berekeningen voor de werkgever te doen uitvoeren. De kosten die hieraan verbonden zijn worden geacht deel uit te maken van de uitvoeringskosten als bedoeld in artikel 6, lid 4.
Artikel 9 Verplichtingen jegens leden bestuur en andere organen
1. De leden van het verantwoordingsorgaan die in dienst zijn van de werkgever zullen voor de uitoefening van de met hun functie als lid van het verantwoordingsorgaan samenhangende werkzaamheden en voor het volgen van daarvoor noodzakelijke opleidingen gedurende een aantal dagen per kalenderjaar vrijgesteld worden van hun reguliere arbeid, met dien verstande dat hun vrijstelling ten hoogste 6 dagen per kalenderjaar bedraagt.
Het aantal dagen wordt jaarlijks, voorafgaande aan het kalenderjaar bepaald op basis van een raming van werkzaamheden voor het komende jaar. Feitelijke invulling zal plaatsvinden in overleg tussen het lid van het verantwoordingsorgaan en zijn direct leidinggevende.
2. De werkgever ziet er op toe dat de (gewezen) leden van de organen van het fonds niet worden benadeeld in hun positie als werknemer en is verantwoordelijk voor naleving van de in de pensioenwetgeving vastliggende bepalingen ter zake. Eenzelfde verplichting heeft de werkgever jegens werknemers die kandidaat staan of gestaan hebben voor een functie als lid van een van de organen van het fonds.
3. De werkgever zal (de leden van) de organen van het fonds de faciliteiten beschikbaar stellen (bijvoorbeeld in de vorm van vergaderruimtes, apparatuur, kantoormiddelen enz.) die zij voor hun functioneren in het betreffende orgaan in redelijkheid nodig hebben.
Artikel 10 Overige bepalingen
1. Het fonds is gehouden de uitvoering van de pensioenregeling uit te besteden bij een te goeder naam en faam bekend staande uitvoerder van pensioenregelingen. Het fonds draagt er zorg voor dat de uitvoerder de bepalingen uit deze overeenkomst terzake de uitvoering naleeft.
2. Het fonds onthoudt zich van het geven van aanwijzingen aan de uitvoeringsorganisatie en/of vermogensbeheerders over beleggingstransacties in individuele instellingen.
3. De werkgever zal de uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten niet verpanden noch andere handelingen verrichten waardoor aan anderen dan de aanspraak of pensioengerechtigden rechten worden verleend.
4. Ingeval overdracht van een bedrijfsonderdeel door werkgever aan een andere onderneming en overgang van de deelnemers van het fonds naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe onderneming, kan de werkgever het fonds verzoeken om de waarde van de opgebouwde aanspraken en rechten op pensioen van betrokken deelnemers over te dragen aan de pensioenuitvoerder van de overnemende onderneming. Het fonds zal daaraan meewerken indien bij die overdracht de geldende bepalingen van de pensioenwetgeving ten aanzien van collectieve waardeoverdrachten in acht worden genomen en er bij het besluit van het bestuur tot overdracht naar de mening van het bestuur sprake is van een evenwichtige belangenvertegenwoordiging als bedoeld in de Pensioenwet. Op verzoek van de werkgever kan bij de overdracht ook een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen deel van het eigen vermogen van het fonds worden overgedragen.
5. De overeenkomst bevat geen derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW.
Artikel 11 Gevolgen beëindiging overeenkomst
1. Bij beëindiging van deze overeenkomst blijven de opgebouwde rechten en aanspraken op pensioen gehandhaafd in het fonds. De werkgever is na het beëindigen van deze overeenkomst geen kosten meer verschuldigd.
2. In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid kan de werkgever het fonds verzoeken om de waarde van de opgebouwde aanspraken en rechten op pensioen van alle gerechtigden dan wel van bepaalde groepen van gerechtigden, indien zulks in het belang is van de gerechtigden, over te dragen aan een ander pensioenfonds of een levensverzekeraar. Het fonds kan daaraan meewerken indien bij die overdracht de geldende bepalingen van de pensioenwetgeving ten aanzien van collectieve waardeoverdrachten in acht worden genomen en er bij het besluit van het bestuur tot overdracht naar de mening van het bestuur sprake is van een evenwichtige belangenvertegenwoordiging als bedoeld in de Pensioenwet.
Bij de overdracht zal tevens een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen deel
van het eigen vermogen van het fonds worden overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder.
3. Partijen zijn overeengekomen dat de werkgever het arbeidsongeschiktheidspensioen per 1 januari 2021 bij een andere pensioenuitvoerder dan het fonds onderbrengt. Het uitlooprisico ten aanzien van deelnemers die op 31 december 2020 ziek zijn en daarna, zonder dat er tussentijds sprake is geweest van een herstel van 28 dagen of meer, vanuit deze ziekte binnen een periode van 24 maanden in verband met arbeidsongeschiktheid aanspraak maken op een WIA-uitkering komt voor rekening en risico van het fonds.
4. In het in lid 2 en lid 3 bedoelde geval treden fonds en werkgever onverwijld met elkaar in overleg over de afwikkeling van de overdracht en zullen partijen alles doen wat redelijkerwijze in hun vermogen ligt om de overdracht zo spoedig mogelijk te effectueren. Gedurende de afwikkeling en overdracht zullen partijen zich gedragen naar de geest van deze overeenkomst.
5. Indien de overdracht de rechten en aanspraken op pensioen van (nagenoeg) alle gerechtigden betreft treedt het fonds in liquidatie.
Artikel 12 Aanvang, wijziging en einde van deze overeenkomst
1. Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2021 en vervangt de vóór die datum tussen de werkgever en het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. Zij wordt aangegaan voor een duur van 4 jaar en wordt telkens stilzwijgend voor een tijdvak van 1 jaar verlengd indien zij niet ten minste 6 maanden voor de afloop ervan bij aangetekend schrijven aan de wederpartij is opgezegd.
De werkgever kan de overeenkomst tussentijds per 1 januari van enig jaar, met een opzegtermijn van 12 maanden, beëindigen indien CAO-partijen dat tussentijds overeenkomen.
2. Partijen kunnen wijzigingen en aanvullingen op deze overeenkomst overeenkomen.
3. Deze overeenkomst geldt onder het voorbehoud dat de werkgever en de vakbonden die betrokken zijn bij het CAO overleg, overeenstemming bereiken over de pensioenovereenkomst, zoals die als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd.
Artikel 13 Geschillenregeling
1. Deze overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht.
2. Partijen verbinden zich om, indien tussen hen een verschil van mening bestaat met betrekking tot de interpretatie, de naleving of het van toepassing zijn van deze overeenkomst, te trachten eerst in overleg tot overeenstemming te komen.
3. Wanneer het in lid 2 bedoelde overleg niet tot overeenstemming of een oplossing leidt, zal het geschil ter behandeling worden voorgelegd aan een geschillencommissie. Partijen verklaren de uitspraak van die commissie als bindend te beschouwen en naar de letter van deze uitspraak te zullen handelen.
4. De in lid 3 bedoelde geschillencommissie bestaat uit 3 personen, waarvan elke partij er één benoemt. De twee aldus aangewezen leden benoemen gezamenlijk, binnen 30 dagen na hun benoeming, een derde lid.
5. De geschillencommissie zal binnen 30 dagen na de benoeming van het laatste lid een uitspraak doen waarbij zij naar billijkheid oordeelt. De voorvermelde termijn kan met instemming van beide partijen worden verlengd.
Aldus overeengekomen, in tweevoud opgemaakt en ondertekend te Amsterdam, 30 december 2020
Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank NV De Nederlandsche Bank NV
Mr. X.X.X. xxx Xxxxxxx MBA Prof. dr. K.H.W. Knot
Voorzitter President
X. xx Xxxxx RA Secretaris
Bijlage
Aanvullende bepaling
Betreffende de vaststelling van de uitvoeringskosten volgens artikel 6 lid 6 worden de volgende afspraken gemaakt:
1. Het in de voorschotpremie te begroten bedrag aan uitvoeringskosten zal worden bepaald aan de hand van de begroting die voor het fonds geldt voor het lopende jaar en de ontwikkeling ten opzichte van die begroting t/m het tweede kwartaal.
2. Het volgens het vorige lid begrote bedrag aan uitvoeringskosten zal onder aftrek van de jaarlijkse vrijval uit de excassovoorziening in het vierde kwartaal van het lopende jaar als additionele kostenopslag voor het volgende jaar aan de werkgever worden voorgelegd. De werkgever dient akkoord te gaan met het begrote bedrag.
Betreffende de uitvoeringskosten zal geen nacalculatie plaatsvinden.