Indische mijnwet.
12 [162. 6-7.]
Tjenrana bij art. 11 van het contract van 29 September 1896, bekrachtigd op 4 Januari 1897; (19)
Xxxxxxxxx bij art. 11 van liet contract van 30 September 1896, bekrachtigd 4 Januari 1897. (20)
Verder zijn bij het Departement van Koloniën nog ontvangen en voor openbaarmaking bestemd de navolgende, ook met het oog op den mijnbouw gesloten gelijksoortige contracten:
Xxxxxxx, suppletoir contract van 26 Mei 1897, bekrachtigd op 21 Januari 1898;
Pegatan en Koesan , suppletoir contract van 23 Oetober 1897, bekrachtigd op 5 Februari 1898:
Ternate, suppletoir contract van 29 September 1897, bekrachtigd op 23 December d. a. v.;
Xxxxxx, contract van 22 Oetober 1894 (myubouw art. 28) bekrachtigd op 14 Maart 1896 en suppletoir contract van 30 September 1897, bekrachtigd op 2'i December d. a. v.;
Troemon, verklaring afgelegd door den waarnemenden bestuurder dd. 16 April 1896 (mijnbouw sub ten 15o) goed-
(1«2. 7.)
GEWIJZIGD ONTWERP VAN XXX.
gekeurd op 30 September 1897: aangevuld b\j eene suppletoire verklaring dd. 6 November 1897;
Parigi, contract van 29 Mei 1897 (art. 14 myubouw) bekrachtigd op 6 Februari 1898;
Xxxxxx Xxxxxxxx, suppletoir contract van 2 April 1898, bekrachtigd op 4 Juni d. a. v.;
Xxxxx, contract van 25 Mei 1897, bekrachtigd op 28 November
d. a. v. (mynbouw art. 14).
De vraag, of steeds volgens de adat de algemeene instemming der oudsten en hoofden van gezinnen werd verkregen om inwendige onlusten te vermijden, is den ondergeteekende niet duidelyk.
Hy meent intusschen te mogen volstaan met de opmerking, dat alle verdragen met inlandsche vorsten in den Oost-Indischen Archipel gesloten worden met diegenen, welke volgens de adat als de machthebbenden zijn aangewezen.
Art. 45. De vraag of deze wet, ook wat betreft de daarin voorgeschreven retributiën (mits de betrokkenen het verzoek doen om de hun reeds verleende vergunningen tot opsporing en concessiën te converteeren in andere, op den voet dezer wet verleend), van toepassing zal zyn op vergunningen tot opsporingen en concessiën verleend vóór haar in werking treden , moet, behoudens de in dit artikel gemaakte reserve, in het algemeen bevestigend worden beantwoord.
Te dien aanzien en ook ten opzichte van de vraag of het vaste recht en de cijns overeenkomstig de nieuwe wet geheven worden van de vergunningen tot opsporing en van de concessiën, verleend vóór hare afkondiging, moge kortheidshalve worden gerefereerd aan de toelichting door den Minister Xxxx u gegeven op art. 44 van het door hem ingediende ontwerp.
De Minister van Koloniën,
CREMER.
(19) Als voren (n». 31)
(20) Als voren In». .'M)
WI J XXXXXXXXXX , nu DE GRATIE GODS , KONINGIN DER
NEDERLANDEN, PIUXSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.
Xxxxx, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wy in overweging genomen hebben dat het wenschelyk is eene mijnwet vast te stellen voor Nederlandsch-Indië;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Sfaten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
TITEL I.
Algemeene bepalingen.
Artikel 1.
1) Over de navolgende delfstoffen mag in Nederlandsch-IndiS de rechthebbende op den grond niet beschikken:
edelgesteenten , platina, osmium, iridium , goud, zilver, kwik, bismuth , molybdeen , tin , wolframium , lood , koper, zink, cadmium, nikkel, kobalt, chroom, ijzer, mangaan, antimoon, arsenik en strontium, alle hetzij gedegen, hetzij als erts, alsook andere delfstoffen , wanneer zy met de hiergenoemde in dezelfde afzetting gevonden worden en dus gezamenlijk ge- wonnen dienen te worden ;
graphiet, anthraciet en alle soorten van steen- en bruinkool; delfstoffen die op haar gehalte aan zwavel, of voor de ver-
vaardiging van aluin en vitriool ontgonnen kunnen worden;
phosphaten die tot bemesting dienen eu salpeter;
aardolie, aardpek, aardwas en alle andere soorten van bitu- mineuse zelfstandigheden, zoowel vaste als vloeibare, benevens de daarmede voorkomende gasvormige zelfstandigheden;
xxxxxxxxx, xxxxxxxx de daarmede in dezelfde afzetting voor- komende zouten.
2) In geval van twijfel of eenige delfstof tot de in het vorig lid genoemde behoort, beslist de Gouverneur-Generaal.
3) Het recht om die delfstoffen op te sporen of te ontginnen wordt verkregen overeenkomstig de voorschriften dezer wet.
Artikel 2.
1) In deze wet wordt onder opsporing of mynbouwkundige opsporing verstaan het opzettelijk ingesteld onderzoek naar de in art. 1 genoemde delfstoffen met liet oogmerk om recht tot mijnontginning te verwerven; en onder ontginning of my'n- ontginning de opzettelijke winning van deze delfstoffen, onver- schillig of die winning geschiedt door onderaardsche myn- werken, open groeven, grondboringen of op andere wijze.
Bijlagen. [16« . 7.] Tweede Kamer
2) Deze wet kent aan de uitdrukkingen onderzoekingsveld , eoncessieveld en niyuveld het begrip van ruimte toe, eu aan de uitdrukkingen ouderzoekingsterrein en eoncewieterrein dat van oppervlakte.
Artikel :».
In deze wet worden verstaan:
ij. onder rechthebbenden op den grond degenen die een zake- lijk recht daarop hebben, onverschillig of dit door de wetgeving voor Europeanen dan wel door die voor inlanders wordt be- heerscht;
//. onder derde belanghebbenden degenen wier uit een per- soonlijk recht voortvloeiende belangen door een opsporing ot ontginning kunnen worden geschaad.
Artikel 4.
1) Geen anderen kunnen houders van vergunningen tot op- sporing of van concessiën zyn dan:
a. Nederlanders,
b. Ingezetenen van Nederland of van Nederlandsch-Indië,
e. Vennootschappen, gevestigd in Nederland of in Neder- landsch-Indië, waarvan, wat de naamlooze vennootschappen betreft, de eenige bestuurder of commissaris, dan wel als er twee zijn beide, of, als er meer bestuurders zijn, de meerder- heid , alsook de meerderheid der commissarissen, en, wat de vennootschappen onder eene hrma betreft, als er twee ven- nooten zijn, beide of anders de meerderheid, Nederlanders zijn, woonachtig in Nederland ot in Nederlandsch-Indië,
met dien verstande dat de niet in Nederlandsch-Indië geves- tigde personen of vennootschappen aldaar behoorlijk moeten zijn vertegenwoordigd; en dat de in Nederlandsch-Indië gevestigde personen, de vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië van niet in Nederlandsch-Indië gevestigde personen, en de in Neder- landsch-Indië gevestigde bestuurders of vertegenwoordigers van aldaar of in Nederland gevestigde vennootschappen bevoegd moeten zijn om verblyf te houden binnen het gewest of de ge- westen waar de opsporing of de ontginning moet gesc'iieden.
2) Aanvragers van eene vergunning tot opsporing of van eene concessie moeten voor den duur der vergunning of der concessie en voor al wat daarop betrekking beeft domicilie kiezen ten kantore van een hoofd van gewestelijk bestuur binnen wiens gewest het onderzoekingsterrein of concessieterrein geheel of gedeeltelijk gelegen is.
3) De rechteu en verplichtingen , uit eene vergunning tot op- sporing en uit eene concessie voortvloeiende , gaan bij overlijden van den wettigen houder over op diens rechtverkrijgenden , voor zoover zij reeds dadelijk, dan wel binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis, voldoen aan de vereischten van dit artikel. Zij kunnen luimen dat jaar worden overgedragen aan personen of vennootschappen, die voldoen aan de vereischten van dit artikel, voor zooveel betreft vergunningen, tot opspo- ring met inachtneming van het bepaalde by bet zevende lid van art. 7 en overigens behoudens goedkeuring van den Gouverneur- Oeneraal.
4) Geschillen nopens het voldoen aan de vereischten van dit artikel worden beslist door den rechter en op de wij/.e bij ordonnantie te regelen.
Artikel 5.
De winning van steenzout wordt niet toegestaan dan op plaatsen waar het zoutmonopolie niet van kracht is.
Artikel «.
1) Deze wet is, behoudens het eerste en tweede lid van art. 1 en met uitzondering van dat gedeelte, hetwelk de verhouding regelt tasschen de rechthebbenden op den grond en derde be- langhebbenden eenerrijds en ondernemers van mijnbouwkr udige opsporingen en van mjjnontgiuning anderzijds, zoomede van art. 25 , niet van toepassing op van (iouvernementswege onder- nomen opsporingtn en ontginningen , blijvende de bevoegdheid van het Gouvernement onverkort om opsporingen of ontgin- ningen te bewerkstelligen waar die niet in stryd komen met aan opspoorden of concessionarissen verleende rechten.
2) Deze wet is ook .niet van toepassing op de ontginning van delfstoffen dooi de inlandsche cd' daarmede gelijkgestelde be- volking ondernomen:
ti. voor zoover die ontginning op kleine schaal en voor eigen rekening en bate geschiedt, een en ander ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal;
/'. wanneer die ontginning, als behoorende tot de verpachte middelen of uit andereu hoofde, afzonderlijk geregeld is.
TITEL II.
Mijnbowekundigt optporingm.
Artikel 7.
1) Recht tot opsporiug wordt verkregen door schriftelijke vergunning van ilegeeringswege, welke niet verleend wordt dan nadat de rechthebbenden op den grond, zoomede derde belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld om voor hunne belangen op te komen en alsdan slechts onder verplichting tot voorafgaande vergoeding der door de opsporingen toe te brengen schade of tot het stellen van zekerheid voor die vergoeding, ingeval het bedrag daarvan niet vooraf te bepalen is.
2) De in het voorgaande lid bedoelde vergunning wordt verleend door den bn' ordonnantie aan te wyzen ambtenaar. Het verzoek, om op een zoo nauwkeurig mogelijk aangeduid terrein opsporingen te mogen doen, wordt schriftelijk en in twee- voud ingediend aan dezen ambtenaar, die, na op de beide exemplaren van het verzoekschrift dag en uur der indiening te hebben aangeteekend, een exemplaar weder aan den verzoeker ter hand stelt.
3) De vroeger ingediende aanvrage heeft de voorkeur boven de later ingediende.
4) De vergunning wordt verleend voor eenen bepaalden tijd, drie achtereenvolgende jaren niet te boven gaande, en voor een veld, dat zich binnen de verticale projectie van een in de akte van vergunning zoo nauwkeurig mogeiijk aangeduid terrein tot in onbepaalde diepte uitstrekt; zy kan op een vóór het ver- strijken van den vergunningstermijn, op de wh'ze als in het 2de lid van dit artikel bepaald, ingediend verzoek van den houder tweemalen , telkens voor den tijd van ten hoogste één jaar, worden verlengd. Aan de vergunning kunnen voorwaarden verbonden worden.
5) Van beslissingen omtrent verleening en verlenging is be- roep op den Gouverneur-Generaal.
6) Met de opsporing moet binnen den tijd van één jaar na den datum, waarop de vergunning verleend is, een aanvang zijn gemaakt.
7) De vergunniug kan niet anders dan krachtens een van Kegeeringswege verkregen toestemming worden overgedragen.
8) De vaststelling van verdere voorschriften tot uitvoering van dit artikel. alsook betreffende de maximum-afmetingen van tot het doen van opsporingen aan te vragen terreinen , geschieden bij ordonnantie.
Artikel 8.
1) Opsporingen worden niet toegelaten:
a. in terreinen of streken , gereserveerd hetzij voor opsporing of ontginning van Gouvernenientswege , hetzij voor de uitgifte van eene concessie na openbare mededinging, volgens de^artt. 31 en 32;
b. in terreinen , binnen welke aan anderen vergunning tot het doen van opsporingen is verleend, zoolang z\j ingevolge die vergunning eene aanspraak op concessie gelde):.I kunnen maken ;
e. in terreinen of streken door den Gouverneur-Generaal om redenen van algemeen belang voor opsporingen gesloten.
2) Opsporingen strekken zich binnen het terrein van onder- zoek niet uit tot gronden , waarop versterkingen . (iouvernements- of openbare gebouwen staan, dan wel kerkhoven, graven, pu- blieke wegen , kanalen of spoorwegen zijn aangelegd , noch tot gronden welke naar de instellingen der inlanders als gevrijde beschouwd worden, of waar het doen van opsporingen . om rede- nen van algemeen belang. ter beoordeeling van "den Ootiver- neuf-Oeneraal, wordt verboden, noch tot binnen een b{\ ordon- nantie te bepalen afstand van de vorenbedoelde gronden.
tl au delingen der Staten-Generaal. Bnlagen 1897—1898.
14 L*0 *'. 7.]
Indische
3) Zy strekken zich ook niet nit tot gronden, waarop woon- huizen of fabrieken staan, nocli tot de gronden welke du woon- huizen of fabrieken tot een by ordonnantie te bepalen afstand omgeven , tenzij de toestemming van de rechthebbenden op den grond un van derde belanghebbenden verkregen zy'.
Artikel i>.
De rechthebbenden op den grond en derde belanghebbenden zijn gehouden het doen van opsporingen in den grond te ge- doogen:
ii. mits zij door den houder tier vergunning vooraf, onder vertoon van de vergunning of een authentiek afschrift daarvan, in kennis gesteld zijn met diens voornemen tot het doen van opsporingen en met de plaats waar die zullen geschieden ;
b. tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling een en ander volgens voorschriften bij ordonnantie vast te stellen.
Artikel 10.
1) De vergunning tot het doen van opsporingen geeft den iiouder, met uitsluiting van ieder ander, het recht, om over- eenkomstig de voorschriften dezer wet en de bij de vergunning gestelde voorwaarden, in het onderzoekingsveld alle werkzaam- heden te verrichten, noodig tot opsporing van de in art. 1 ge- noemde delfstoffen of ten doel hebbende den aard der aangetroffen delfstofafzettingen en der daarin voorkomende delfstoffen te be- oordeelen.
2) Over de door hem verkregen delfstoffen magde opspoorder, behoudens de rechten van anderen en het bepaalde in de artt. 35 en 3(5, vrijelijk beschikken.
3) Hetgeen in de artt. 24, 25 en 26 bepaald is omtrent concessionarissen en ontginningen is eveueens van toepassing op houders van vergunningen tot het doen vau opsporingen en de door hen verrichte opsporingen.
Artikel 11.
De vergunning vervalt van rechtswege:
tl. bjj het verstrijken van den tijd waarvoor zij verleend of' verlengd is;
l>. indien de houder ophoudt aan de in art. 4 gestelde eischen te voldoen ;
e. bij overlijden van den wettigen houder, ten aanzien van die rechtverkrijgenden. die binnen den in art. 4 genoemden termijn , niet aan de in dat artikel gestelde vereischten hebbeu voldaan.
Artikel 12.
1) De vergunning wordt ingetrokken:
n. ingeval niet binnen den in artikel 7 daarvoor bepaalden tijd met de opsporing is aangevangen;
/». op vordering van de rechthebbenden op den grond of van derde belanghebbenden, ingeval de opsporingen worden onder- nomen zonder dat te hunnen opzichte is voldaan aan de bepa- lingen van art 9.
2. De vergunning kan worden ingetrokken :
u. ingeval de houder der vergunning aan eene der daarbij gestelde voorwaarden niet voldoet;
l>. hetzij voor het geheele onderzoekingsterrein, hetzij voor een gedeelte daarvan, op het verzoek van den houder der vergunning. Dit verzoek wordt in tweevoud ingediend aan den ingevolge het tweede lid van art. 7 aangewezen ambtenaar, die na op de beide exemplaren van het verzoekschrift dag en uur der indiening te hebben aangeteekend en een exemplaar weder aan den verzoeker te hebben ter hand gesteld , binnen drie maanden na den dag der indiening op het verzoek beschikt.
3) De intrekking geschiedt door de autoriteit die de Tergnn- ning heeft verleend. Van beslissingen omtrent intrekking is beroep op den Gouverneur-Generaal, op de wy/.e bij ordonnantie te regelen.
mn'nwet.
TITEL III.
ConeeuÜH.
Artikel 13.
1) Coneessiën tot ontginning worden verleend door den Gou- verneur-Generaal, voor eeuen tijd 75jaren niette boven gaande , en voor een mijnveld, dat zich binnen de verticale projectie van het in de akte van concessie nauwkeurig aangeduid concessie- terrein tot in onbepaalde diepte uitstrekt.
2) Zij worden slechte verleend voor de winning van zoodanige delfstoffen , waarvan ten genoegen van den Gouverneur-Generaal wordt aangetoond, dat zij binnen het mijnren! in eene natuur- lijke afzetting voorkomen , waaruit xxxx winning technisch moge- lijk is.
Artikel 14.
Coneessiën worden niet verleend dan nadat ieder belangheb- bende in de gelegenheid is «esteld voor zijne belangen op te komen , en onder de verplichting voor den concessionaris, om zich gedurende de laatste drie concessiejaren te gedragen naar de voorschriften hem door den Gouverneur-Generaal, in het belang van den geleidelijken overgang der concessie in andere handen , gegeven en om zijne medewerking te verleenen tot alles wat aan zoodanigen geleidelijken overgang bevorderlijk kan zijn.
Artikel 15.
Coneessiën worden niet verleend voor ontginning in stre- ken of terreinen , waar die, naar het oordeel van (hm Gouver- neur-Generaal. om redenen van algemeen belang niet kan wor- den toegelaten.
Artikel 10.
1) De concessie geeft den concessionaris, overeenkomstig de voorschriften dezer wet en op de in de akte van concessie gestelde voorwaarden, binnen het mijnveld het uitsluitende recht tot het winnen der in die akte genoemde delfstoffen en tot den aanleg van alle daartoe uoodige werken , zoo op als onder den grond; dit recht strekt zich uit tot binnen bet mijnveld gelegen oude ertshoopen van vroegere ontginningen of opsporingen.
2) De concessie geeft den concessionaris ook het recht, om op den voet bij ordonnantie te regelen, uitsluitend ten behoeve van zijn bedrijf vrijelijk te beschikken over de bij zijne ontginning gewonnen niet in art. 1 genoemde delfstoffen, en om buiten zijn concessieterrein lmlpwerken aan te leggen.
3) Delfstoffen genoemd in art. 1, die niet in de akte van xxxxxxxxx zijn genoemd, mogen door den concessionaris, tenzij hij tot de winning daarvan eene nadere concessie heeft verkre- gen , niet gewonnen worden, dan voor zoover, terbeoordeelinjj; van den Gouverneur-Generaal, de samenhang dier delfstoffen met de in de akte van concessie genoemde hare gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt. Heeft een ander in hetzelfde mijnveld eene concessie voor de winning van die delfstoffen, dan moet de overeenkomstig dit lid gewonnen hoeveelheid daar- van op zyue vordering, tegen vergoeding der kosten van voort- brenging aan hem worden afgestaan.
Artikel 17.
Bij ordonnantie worden regelen gesteld omtrent de beschik- king over vloeibare bitnmineuse , en de daarmede voorkomende gasvormige zelfitandigheden, die door rechthebbenden op den grond of derde belanghebbenden, die geen vergunniLg tot op- sporing noch eene concessie hebben, worden aangetroffen bij den aanleg van werken , waartoe zij gerechtigd zijn.
Artikel 18.
1) Het op grond van de concessie verworven recht behoort tot de onroerende zaken en kan niet hypotheek worden belast, zoomede, behoudens de bepalingen van art. 4 en art. SS tiende lid. worden Terrreemd.
2) De titel van aankomst van dit recht moet worden openbaar gemaakt op de wijze bij ordonnantie te regelen. Eerst door die openbaarmaking wordt het recht als bestaande aangemerkt.
Indische niynwet.
Artikel 1«.
1) Do splitsing van een conoessieterrein in op zich zelf «taande gedeelten, liet verwisselen vun een gedeelte van een concessie- terrein niet dat van een aangrenzend terrein . en bel rereenigen van twee of meer aan elkander grenzende concessieterreinen tot een geheel kan .slechts geschieden bij door <ien Gouvomeur- Ueneraal te verleenen nieuwe akten van concessie, die niet dan om overwegende redenen van algemeen belang mogen geweigerd worden.
2) üe in de/e gevallen tot (waarborg van de belangen van hypothecaire of andere seholdeiaehers noodige bepalingen worden bij ordonnantie vastgesteld.
TITEL IV.
Verhouding van conces$iomari$$ai lul rechthebbenden op den gnnd en derde belanghebbenden vu van naburige
cowetsvmarinen onderling.
Artikel 20.
Hetgeen in liet tweede en derde lid van art. 8 omtrent opsporingen is bepaald, is ook van toepassing op Ue beschikking over den bovengrond ten behoeve van ontginningen.
Artikel 81.
1) Indien voor eene ontginning de beschikking over den hoven- grond noodig is voor geen langer tijdperk dan drie jaren, is daarop van toepassing hetgeen in art. 1) omtrent opsporingen is bepaald, met dien verstande , dat wat daar ten aanzien van den houder der vergunning is voorgeschreven, hier op den concessionaris toepasselijk is en dat in dit geval zal moeten worden vertoond een authentiek afschrift der akte, waarbij het concessiebesluit is openbaar gemaakt.
2) Indien de beschikking over den grom! voor een langer tijd- perk noodig is, of indien na verloop van den aanvankelijk vol- doende geachten termijn van drie jaren nog verdere beschikking noodig blijkt en partyen zich over den afstand van den grond niet kunnen verstaan, wordt op verzoek der meest gereede partij overgegaan tot toepassing der bepalingen, regelende de ont- eigening ten algemeenen nutte, De onteigening van alle voor eene ontginning noodige eigendommen behoeit niet te ge- lijker tijd te worden gevraagd.
Artikel 83.
1) Op gronden behoorende tot het Staatsdomein, verleent de Gouverneur-Generaal, onder de door hem noodig geoordeelde voorwaarden en behoudens de rechten van derden , verlof tot het maken van land- en waterwegen ten behoeve der ontgin- ning en recht van opstal tot plaatsing der noodige gebouwen, inrichtingen en werkplaatsen.
2) Is voor den aanleg van land-en waterwegen of van hulp- werken , overeenkomstig het tweede lid van art. 10 , ten behoeve der ontginning de beschikking over niet tot het Staatsdomein behoorendeu grond buiten bet concessieterrein noodig en blijkt het dat partijen zich over den afstand van dien grond niet kunnen verstaan, dan geldt te dien aanzien het tweede lid van het voorgaand artikel.
Artikel 83.
De verklaring , dat ten behoeve van eene ontginning gron- den, als bedoeld in art. 21 en in het tweede lid van art. 22, noodig zijn, wordt gegeven door den Gouverneur-Generaal, volgens regelen bij ordonnantie te stellen.
Artikel 24.
1) De concessionaris is verplicht tot volledige vergoeding van alle schade door de onderneming aan de rechthebbenden op of belanghebbenden bij den bovengrond en hetgeen daartoe behoort toegebracht. onverschillig of ontginningswerken al dan niet daaronder hebben plaats gehad, of de schade door eene opzet- telijke daad zijnerzijds veroorzaakt is of niet, dan wel of zij al of niet had kunnen worden voorzien.
2) Is de schade door twee of meer ontginningen veroorzaakt dan zijn de concessionarissen daarvan gemeenschappelijk en wel tot geln'ke deelen tot vergoeding der schade gehouden , onver-
minderd het recht om onderling terug te vorderen wat elk dien- tengevolge meer mocht hebben bijgedragen dan zijn aandeel in de schade bedraagt. Evenwel zal het aan den rechthebbende op of belanghebbenden bij den bovengrond vr\jstaan om, het bewns leverende dat de verhouding van concessionarissen wat betreft elks aandeel in de toegebrachte schade anders is dan die van j-elijke deelen, dienovereenkomstig hunne vordering tot schade- vergoeding in te richten.
<1) De verplichting tot vergoeding strekt zich niet uit tot schade aan gebouwen of inrichtingen . tot stand gekomen op een tijdstip dat het gevaar, waarmede die door de ontginning bedreigd winden, den rechthebbende op of belanghebbenden hij den bovengrond bij gewone opmerkzaamheid niet onbekend had kunnen blijven. Behoort, ten gevolge van het door de ontginning veroorzaakte gevaar, de oprichting van zoodanig»! werken boven den grond achterwege te blijven, dan kunnen rechthebbenden op of belanghebbenden bij den bovengrond daaraan geen aanspraak op schadevergoeding wegens waarde- vermindering ontleenen, indien het blijkt dat hun geopenbaard voornemen om zoodanige werken op te richten kennelijk slechts het ontvangen van schadevergoeding ten doel heeft.
Artikel 2>.
1) Wanneer het noodig is dat de werkzaamheden van nabu- rige ontginningen in onderling verband worden verricht, en de concessionarissen zich dienaangaande niet onderling kunnen ver- staan . zijn zij gehouden zich te gedragen naar de regelingen, ter zake door den Gouverneur-* ieneraal te treffen.
2) De concessionaris is aansprakelijk voor de schade, die hij aan eene naburige ontginning toebrengt.
Artikel S«.
De aanspraak op schadeloosstelling, in de artt. 24 en 25 bedoeld voor zoover zij niet gegrond is op eene overeenkomst, verjaart door verloop van driejaren, te rekenen van den dag, waarop de schade aan den belanghebbende bekend is.
Artikel 27.
1) De schulden . voortspruitende uit de verplichting tot schade- vergoeding en uit het in gebruik nemen van gronden, volgens art. 21 en het, tweede lid van art. 22. zijn bevoorrecht op de concessie, op het product der ontginning en op den inventaris.
2) Het bierbedoelde voorrecht gaat boven pand en hypotheek.
TITEL V.
IIH verkrijgen van eoneenriin.
Artikel 28.
1) De ontdekking van eene in deze wet genoemde delfstof, geeft den ontdekker die of is houder van eene vergunning tot het doen van opsporingen df concessionaris op het betrokken veld, — behoudens het bepaalde in het tweede en zevende lid van dit artikel en in art. 15, — recht op concessie tot ont- ginning daarvan soodra hij zijn aanspraken daarop doet gelden.
2) De ontdekker, die houder is van eene vergunning tot het doen van opsporingen . behoort zijne aanspraken geldend te maken vóór het verstrijken van den termijn waarvoor de ver- gunning verleend is.
3) De aanspraken in het eerste lid bedoeld worden geldend gemaakt door een in tweevoud opgemaakt en aan den (Jouverneur- Generaal gericht schriftelijk verzoek om concessie, in te dienen bij den bij ordonnantie aan te wijzen ambtenaar.
4) Die ambtenaar teekent op beide exemplaren van het ver- zoekschrift dag en uur der indiening aan , en stelt vervolgens een exemplaar weder aan den verzoeker ter hand.
5) Het verzoekschrift moet bevatten:
1'. den naam , de voornamen en de woonplaats van den ver- zoeker ;
2". de benaming der delfstof voor welker ontginning concessie gevraagd wordt:
8*. de ligging van de ontdekte vindplaats of vindplaatsen eu de grenzen, hetzij van het aangevraagde, hetzn" van het bestaande coucessieterrein ;
1Ü 1162. 7.
Indische mijuwet,
4". den naam aan de concessie te geren of Begeren: 5". het gekozen domicilie.
(5) Voldoet het verzoekschrift niet aan de in dit artikel ge- stelde vereischten, dan /.al de verzoeker, binnei n termijn van een maand nadat hij daarmede in kennis is gesteld, de noodige verbeteringen daarin kunnen aanbrengen.
7) Het vroeger ingediende verzoek heeft de voorkeur boven
de later ingediende.
8) Het nterbedoelde recht op concessie kan, mits in zijn geheel, aan anderen, voldoende aan de vereischten in art. 4 gesteld, worden overgedragen, behoudens goedkeuring van den Gouverneur-Generaal.
i» Voorschriften tot uitvoering van «1 ït artikel, alsook be- treffende de nuudmnm-afmetingen van coneessieterreinen worden
bij ordonnantie vastgesteld.
Artikel Ut.
Na de indiening van liet bij art. 2S bedoelde verzoek om concessie, kan de ontdekker zijne werkzaamheden op den voet van opsporingswerken voortzetten totdat hij in kennis zal zijn gesteld van de beschikking op zijn verzoek.
Artikel 30.
1) Indien, in het belang van eeno doelmatige begrensing of van eene behoorlijke ontginning, zulks door den Gouverneur- Generaal noodig wordt geoordeeld, kan den ontdekker, be- houdcus de rechten en aanspraken van anderen, concessie worden verleend voor eene grootere uitgestrektheid dan waarop hij vol- gens zijne vergunning aanspraak heeft,. of kunnen in het con- cessieterrein gronden begrepen worden , die buiten het onder- zoekingsterrein liggen.
2) Het besluit waarbij concessie verleend wordt moet behelzen:
</. den naam , de voornamen , het beroep en de woonplaats van den concessionaris;
h. den naam van de concessie;
e. de oppervlakte en de grenzen van het concessieterrein , aan- geduid op eene bij het besluit behoorende kaart ;
(/. den duur der concessie;
e. dei naam van het gewest en de afdeeling, dan wel de namen vai de gewesten en de afdeelingen waarbinnen het con- cessieterrein gelegen is , zoomede het gekozen domicilie;
/'. den naam der delfstof of de namen der delfstoffen waar- voor conee.-Me verleend wordt;
(j. de bijzondere voorwaarden voor zoover zij noodig zijn ;
//. den datum.
3) Een authentiek afschrift van het besluit wordt aan den concessionaris uitgereikt.
Artikel .11.
1) Indien eene naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal voor ontginning in aanmerking komende delfstofafzetting ont- dekt is ten gevolge van een van Gouveruementswege ingesteld onderzoek, wyst de Gouverneur-t Jeneraal, behoudens de rechten van derden , het terrein aan , binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, onverminderd de bevoegdheid van het Gouvernement om daarbinnen «elf niijn- ontginning te ondernemen.
2) In bijzondere gevallen kan , krachtens bij Koninklijk besluit verleende machtiging, van het vereischte van openbare mede- dinging worden afgeweken.
Artikel 32.
Art. 31 is toepasselijk op naar het oordeel van den (iouver- neur-Generaal voor ontginning in aanmerking komende delt- stofafzettingen tot welker ontginning geen aanspraken op con- cessie , overeenkomstig deze wet, geldend kunnen gemaakt worden en welke niet vallen in de termen van het eerste lid van ge- noemd artikel.
Artikel SS.
1) In geval van openbare mededinging wordt de concessie toe-
oewe/.en aan hem die het hoogste bedrag in geld aanbiedt, mits de Gouverneur-Generaal van oordeel is, dat tegen zijn toelating geen beswaar bestaat.
2) Leidt, de openbare i ledingiug tot geen resultaat dan wordt, voor zoover daartoe termen bestaan en nietondershands concessie is of wordt verleend, het volgens artt. 'M en 32 ge-
reserveerde terrein weder opengesteld voor opsporingen.
Artikel 34.
1) In het derdejaa r alvorens eene concessie door tijdsverloop eindigt, worden, voor zoover daartoe termen bestaan en het Gouvernement zich de ontginning niet voorbehoudt, de voor- waarden bij Koninklijk besluit vastgesteld , waarop tot voortzetting der ontginning eene nieuwe concessie voor den concessionaris verkrijgbaar is.
2) De concessionaris heeft binnen zes maanden nadat hij met die voorwaarden in kennis is gesteld, te verklaren of hij eene op die voorwaarden verleende concessie aanvaardt. Aanvaardt hij lie niet of verklaart hij zich dienaangaande niet binnen den be- paalden tijd, zoo wordt geen nieuwe concessie verleend dan na ipenbare mededinging.
TITE L VI.
Heffing run rast recht en rijns.
Artikel 35.
1) Het Gouvernement heft van iedere vergunning tot opsporing én van eiken ontdekker die opsporingswerken voortzet overeen-
| komstig art. 29 :
<i. een jaarlijksch , ieder jaar bij vooruitbetaling te voldoen, vast recht , evenredig aan de oppervlakte van het opsporings- terrein en ten bedrage van f 0,02 per hectare;
l>. een jaarljjkschen cijns ten oeurage van twee percent van de bruto-opbrengst voor zooveel betreft het gedeelte der gewonnen delfstoffen. dat een bij ordonnantie vast te stellen belastingvrij quantum overtreft.
2) Het Gouvernement heft van iedere concessie:
a. een jaarlijksch, ieder jaar bij vooruitbetaling te voldoen, vast recht, evenredig aan de oppervlakte van het concessieterrein en ten bedrage van f 0,25 per hectare:
/». een jaarlijksehen cijns, ten bedrage van twee percent van de bruto-opbrengst.
3) Restitutie van xxxxxx betalingen wegens verschuldigd vast recht heeft niet plaats.
Artikel 3fi.
1) Als bruto-opbrengst wordt aangemerkt de gemiddelde handelswaarde op het concessieterrein, gedurende het afgeloopen halve kalenderjaar, van de door de ontginning verkregen hoe- veelheid al dan niet bewerkte verhandelbare producten.
2) Is de handelswaarde dier producten, in den toestand waarin zij voor de in art. 35 genoemde heffing in aanmerking worden gebracht, verhoogd ten gevolge van bereidingen verwerking door den concessionaris op het concessieterrein of op een nabijgelegen of daarmede verbonden terrein, dan wordt, ter bepaling van de aanvankelijke handelswaarde, de verhoogde waarde verminderd met de kosten dier bereiding en verwerking en, in geval van afvoer naar zulk een ander terrein, mede met de kosten van dien afvoer.
8) AVordt als grondslag van «Ie berekening der aanvankelijke handelswaarde genomen de waarde op de naast bijgelegen markt binnen of buiten Xederlandsch-Iudië, dan wordt die waarde verminderd met de kosten van verpakking en van vervoer daarheen.
4) De bepaling van de handelswaarde en van de in het tweede en derde lid bedoelde kosten geschieden, na raadpleging van den concessionaris, door de bij ordonnantie aan te wijzen autoriteit. Van diens beslissing is beroep op den Gouverneur-Generaal.
5) In bijzondere gevallen kan voldoening van den cijns in natura en ook , volgens regelen bij ordonnantie te stellen , bij abonnement door den Gouverneur-Generaal worden toegestaan.
BJIagen. | [162 . | 7.J | Tweede Kamer. 17 |
Indische | mijnwet. |
TITEL Vil.
9) Van verzoeken om verkoop der concessie wordt door den griffier van den raad van justitie in bet zevende lid genoemd
Fenallen$erklari»g MM rechten en te niet gaan va» concernên.onverwijld kennis gegeven aan de Etegeering.
Artikel ar.
1) De concessionaris k:in randehembjj de concessie verleende
rechten door den (Jouvemeur-tieneraal worden vervallen verklaard:
a. ingeval hij, op bekomen last om de ontginning wegens' naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal, overwegende redenen van algemeen belang aan te vangen of na staking weder op te vatten , in gebreke blijft binnen den hem gestelden tijd aan dien last ten genoegen van tien Gouverneur-I ieneraal te voldoen;
/'. ingeval hij achterlijk of nalatig is in de nakoming van verplichtingen, hem ter zake der ontginning bij wettelijke voorschriften of by de akte van concessie opgelegd, voor zoover die verplichtingen niet strekken tot betaling eener geldsom, dan wel ingeval hij weigert of in gebreke blijft gevolg te geven aan de in het algemeen belang 01 in het belang der veiligheid van personen en goederen door eene daartoe bevoegde autoriteit omtrent zyne werken gegeven voorschriften.
2) Tot de vervallen verklaring wordt niet overgegaan, dan nadat de concessionaris of zyn gemachtigde door of vanwege den Gouverneur-Generaal niet het voornemen tot vervallen ver- klaring bij gerechtelijk beteekende akte is in wetenschap gesteld, hem de gelegenheid is gegeven voor zijne belangen op te komen en hü tevens een hem te verleenen , met den datum van be- teekening der gerechtelijke akte ingaanden, termijn van ten minste één jaar, om zijne verplichtingen volledig na te komen of om aan de gestelde eischen te voldoen, onbenut heeft laten voorbijgaan.
Artikel 38.
1) De concessionaris die bij beschikking van den Gouverneur- Generaal van zijne rechten is vervallen verklaard, waarvan on- middellijk mededeeling wordt gedaan aan den Minister van Koloniën, kan daarvan in beroep komen bij den Koning.
2) Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt door hem in- gediend binnen zes maanden nadat het besluit ter kennisse van hem of van zijn gemachtigde in Nederlacdsch-Indië is gebracht. Het verzoekschrift wordt aan den Gouverneur-Generaal inge- diend en door dezen onverwijld aan den Minister van Koloniën verzonden.
3) De Koning beschikt op het tijdig ingestelde beroep na den Raad van State te hebben gehoord.
4) Zoolang de termijn van beroep niet is verstreken of de Koning op eeii tydig ingesteld beroep geen beschikking beeft genomen, wordt het besluit, waarvan in beroep is gekomen, niet ten nitvoer gelegd.
5) Op verzoeken om beroep, ingediend na het verstrijken van den gestelden termijn, wordt door den Koning afwyzend be- schikt , zonder onderzoek van de zaak zelve.
6) Xxxxxxx het beroep niet tijdig is ingesteld of op het beroep afwijzend is beschikt, wordt de beschikking vande n Gouverneur- Generaal, dan wel het Koninklijk besluit, op kosten van den van zyne rechten vervallen verklaarden concessionaris, aan de belanghebbende hypotheekhouders, gerechtelijk beteekeud en in het offieieele en in een , door den Gouverneur-Generaal tan te wijzen , particulier nieuwsblad openbaar gemaakt onder ver- wijzing naar de bepalingen van dit artikel.
7) Ieder belanghebbend schuldeiseher is bevoegd , binnen een bij ordonnantie bepaalden tijd na de beteekening en openbaar- making der beschikking of 'van het Koninklijk besluit, zich te wenden tot den raad van justitie binnen wiens ressort domi- cilie is gekozen voor al wat op de concessie betrekking heeft, met het verzoek om , na alle betrokken partijen in de gelegen- heid te hebben gesteld om voor hare belangen op te komen , te bevelen dat de concessie, met inbegrip van de mijnwerkcn en van hetgeen tot verzekering en bekleeding daarvan dient, op zijne kosten, binnen een door dien rechter bepaalden termijn, in het openbaar en overeenkomstig de wettelijke bepalingen op de Burgerlijke Rechtsvordering worde verkocht, ten einde uit de opbrengst het beloop zijner schuldvordering met de renten en kosten te verhalen.
8) Ook de van zijn rechten vervallen verklaarde concessionaris is , b'n' stilzwijgen der schuldeischers, bevoegd om binnen den
■jjpaalden ty'd liet verzoek te doen dat xxxx vroegere concessie op zijne kosten te zijnen bate in het openbaar worde verkocht.
10) De concessionaris is van mededinging uitgesloten en kan niet meer als kooper der concessie optreden.
11) ingeval de openbare verkooping tier concessie niet wordt aangevraagd of tot geen resultaat leidt wordt de concessie inge- trokken.
12) Na vervallenverklariug blijft de concessionaris niettemin
tot aan de overgave aan <\<'n nieuwen concessionaris, dan wel tot aan de intrekking der concessie< aan zjjne verplichtingen als concessionaris gebonden, sollende de mgnwerken door hem tot op dat tg'dstip in behoorlijken slaat van onderhoud moeten worden gehouden.
Art. 31».
Het recht op concessie en de concessie vervallen van rechtswege:
ii. indien de houder van bet recht op concessie dan wel de concessionaris ophoudt aan de in art. 4 gestelde vereischten te voldoen;
b. by overlijden van den houder van dat recht of van den concessionaris, ten aanzien van die rechtverkrijgenden, die niet binnen den in art. 4 genoemden termijn aan de in dat artikel gestelde vereischten hebben voldaan.
Artikel 40.
1) Ingeval de concessionaris intrekking zijner concessie ver- zoekt, is op dat verzoek van toepassing hetgeen in het zesde lid van art. 38 ten opzichte van de daarbedoelde beschikking is voorgeschreven.
2) De gerechtelijke beteekeningen en de openbaarmakingen geschieden door de zorg van den concessionaris.
3) Het zevende en elfde lid van art. 38 zijn ten deze van toepassing.
-1) Indien geen verzoek tot openbaren verkoop bij den raad van justitie is ingediend geeft de griffier van het college eene desbetretfenrte verklaring aan den concessionaris at', welke aan de Ifegeering zal worden overgelegd , met de relazen waaruit van eene behoorlijke beteekening van het verzoek aan de hypo- theekhouders blijkt.
•">) Ten aanzien van door concessionarissen ingediende verzoeken om gedeeltelijke intrekking hunner concessie is toepasselijk het bij art. 11) bepaalde aangaande splitsing van een concessieterrein.
Artikel 41.
1) Hij het te niet gaan eener concessie, vervallen alle d irop rustende lasten en verkrijgt het Gouvernement behonden over die gedeelten van den bovengrond en de daarop staande gebouwen die den laatsten concessionaris in eigendom toebehooren. d i volle en vrije beschikking over het mijnveld . en over al hetgeen tot bekleeding en venekering der mijnwerken dient, zonder dat eenige vergoeding aan den laar-ten concessionaris verschul- digd is.
2) Door den Gouverneur-Generaal wordt een termijn bepaald binnen welken de laatste concessionaris de niet tot de beklee ding en venekering der mijnwerken dienende inrichtingen, zijne
op Gouvernementsgrond staande gebouwen en den verderen in- ventaris der onderneming, soomedede nog voorbanden producten
der ontginning kan verwijderen. Wat binnen dien termijn niet is verwijderd, vervalt aan het Gouvernement, tenzij er over i- beschikt o] ae andere door den Gouverneur-Generaal goed- gekeurde wijze.
Artikel Ift
Dij bet te niet gaan eener concessie stelt de concessionaris, evenals bij verkoop, in de gevallen bij de artt. 38 en lu be- doeld, alle kaarten, teekeningen en -chetsc-n van of betrekking hebheiule op de mgnwerken kosteloos ter beschikking ran den i ïouvernenr-Generaal.
TITE L VIII.
sint- ru overgangsbepalingen.
Artikel #3.
1) \ oor zoover nevens deze wet en de tot hare uitvoering ver- eiaente voorschriften nog andere regelingen noodig zijn om de
Handelingen der Staten-Generaal. Bylagen. 1897—1898.
[161. 7-8 J
goede werking der wel te bevorderen en het vereischte toe-
/ielit op opsporingen en ontginningen in liet algemeen belang te verzekeren, worden zoodanige regelingen hg ordonnantie vast- gesteld.
•_') liet ran tlegeeringswege uit te oefenen toezicht itrekt zich uit. behalve toi de naleving der in art. 14 genoemde rerplichting en der bij de rergunning tot het doen ran op- sporingen <lnii wel l>ij bel eoncessiebesluit aoodig geoordeelde bijzondere \ ra uuden . — tot alles hetgeen betrekking 1 ft op :
//. de stevigheid der mqnwerken :
/». de veiligheid voor hei Leven en de gezondheid der arbeiders;
i. de bescherming van den bovengrond in liet belang ran de reiligheid van personen en bel openbaar verkeer;
</. de bescherming leuren voor het algemeen schadelijke ge- volgen van den mijnbouw.
'.',) Ontstaat in verband met het bepaalde in bet voorafgaande lid door eenig mijnwerk gevaar, dan zijn de met hel toezicht belaste ambtenaren . hij niet opvolging door den concessionaris binnen den daartoe gestelden termen van de door hennaraad- pleging van den concessionaris gegeven voorschriften , bevoegd om deze zelf ten uitvoer te leggen, in welk geval zij verplicht zijn onverwijld aan de Regcenng kennis te geven van hetgeen door hen is verricht
1) Is hel gevaar dringend, dan is voor de uitoefening van de in het vonge lid aan de met het toezicht belaste ambtenaren verleende bevoegdheid, zelfs de voorafgaande raadpleging ran den concessionaris niet noodzakelijk.
r») |)e concessionaris is verplicht de door met het toezicht belaste ambtenaren getroffen maatregelen, bedoeld in het derde en vierde litl. te gedoogen en de kosten daarvan te dragen of te vergoeden.
8) Bij ordonnantie wordt bepaald in welke gevallen beroep is van de beschikkingen der toezicht houdende ambtenaren.
7) De uitvoering van de ingevolge hel derde en vierde lid ge- geven voorschriften wordt door het indienen van hoogerberoep niet opgeschort.
moet treden , worden voor evenbedoelde gedeelten van Neder-
landsch-IndiS hij ordonnantie vastgesteld.
Artike l U,
I) Deze wet is op de opsporingen en ontginningen , waar- voor vergunning of concessie is verleend vóór hare afkondiging, van toepassing, voor zoover die toepassing niet strijdig is niet de voorwaarden waarop de vergunningen of concessiën verleend
zijn geworden.
l!) Die voorwaarden, voor zoover niet door de wet bekrach- tigd, kunnen ten verzoeke van de belanghebbenden en behou- dens de rechten van derden met deze wet in overeenstemming worden gebracht.
'■'<) De concessiën, reeds verleend voor de winning van andere
delfstoffen dan in art. I dezer wet genoemd, big ven gehandhaafd.
Artikel 46.
1) Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van
.Indische mijnwet''.
'J) Zij treedt in werking op een niuler bij ordonnantie te bepalen datum.
Lasten en hevelen dal deze in het StaatMad zal worden ge- plaatst . en dat alle Uinisterieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Amhlemuen , wie zulks aangaat . aan de nauw- keurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te
De Minister ran Kaloniën ,
Artikel 44.
1) Het tweede lid van art. 27 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië geldt, wat be- treft deze wet, ook voor die in het genot van zelfbestuur gelaten gedeelten van Nederliindseh-I ndië . waarvan de bestuur- ders het rechl tot het verleenen van vergunningen voor het doen van opsporingen en van concessiën tot ontginning hij overeen-
(MS. 8.)
GEWIJZIGD ONTWERP VAN XXX.
komst aan liet Gouvernement van Nederlandsch-Indië hebben
overgedragen.
-) De in verband met het genot van zelfbestuur noodzake- lijke afwijkingen van de/e wet, en hetgeen daarvoor in de plaats
waarin de wijzigingen in hlauw y,jjn aangegeven. (Niet in de Hij lagen opgenomen.)