SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 06/02
Arbitraal xxxxxx in de zaak van:
A., M.D., internist-oncoloog wonende te Z.,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.P.C.M. Teeuwen
tegen
De Stichting B. Ziekenhuis, gevestigd te Z.,
verweerster,
gemachtigde: mr. P.J.W.M. Theunissen
1. De procesgang
1.1 Eiseres heeft bij brief van 16 februari 2006 beroep ingesteld bij het Scheidsgerecht tegen de opzegging door verweerster bij brief van 20 januari 2006 van de tussen haar en verweerster gesloten toelatingsovereenkomst.
1.2 Op 27 april 2006 heeft eiseres een memorie van eis ingediend, voorzien van producties 1 t/m 33, waarbij het Scheidsgerecht wordt verzocht bij arbitraal vonnis de opzegging van verweerster nietig te verklaren met veroordeling van verweerster om aan eiseres een vergoeding van € 175.000,-- te betalen, althans een bedrag dat het Scheidsgerecht in goede justitie zal vermenen te behoren, alsmede veroordeling van verweerster in de kosten van de arbitrale procedure.
1.3 Verweerster heeft bij memorie van antwoord van 29 mei 2006, met producties 34 t/m 45, verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. Bij brief van 19 juni heeft verweerster nog een aanvullende productie in het geding gebracht.
1.4 Bij brief van 19 juni 2006 heeft mr. C. namens de maatschap internisten in het ziekenhuis van verweerster verzocht om tussenkomst op de voet van artikel 24 van het arbitragereglement. Eiseres heeft daartegen schriftelijk bezwaar gemaakt.
Het verzoek is door het Scheidsgerecht op 22 juni 2006 afgewezen.
1.5 Bij brief van 21 juni 2006 zijn namens eiseres nog een viertal aanvullende producties in het geding gebracht (a t/m d).
1.6 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Verschenen zijn eiseres en haar gemachtigde mr. E.P.C.M. Xxxxxxx, advocaat te Maastricht, en namens verweerster de heer X., bestuurder, bijgestaan door mr. P.J.W.M. Xxxxxxxxxx, advocaat te Z.. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Op 30 november 2000 is tussen partijen een toelatingsovereenkomst gesloten. Xxxxxxx is krachtens deze overeenkomst per 1 mei 1999 voor 0,5 fte als medisch specialist voor interne geneeskunde toegelaten tot het ziekenhuis van verweerster. Per 1 mei 2000 gold de toelating voor 0,6, per 1 januari 2001 voor 1,0 en per 1 januari 2002 voor 0,9 fte. Eiseres is of was verbonden aan de maatschap Interne Geneeskunde en Gastro- enterologie in het ziekenhuis. De maatschap stelt dat de maatschapsovereenkomst per 28 mei 2005 van rechtswege is ontbonden. Eiseres bestrijdt dit. Het geschil daarover is aanhangig bij een ander gerecht.
2.2 Verweerster heeft bij brief van haar gemachtigde aan de gemachtigde van eiseres van 20 januari 2006 bericht dat verweerster de toelatingsovereenkomst tegen 31 juli 2006 wenst op te zeggen. Blijkens dit schrijven heeft verweerster eiseres opgeroepen teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar zienswijze over de voorgenomen opzegging te geven, doch heeft eiseres daarvan geen gebruik gemaakt. De door verweerster aangevoerde grond voor opzegging is dat sprake is van onvoorziene althans gewijzigde omstandigheden, welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van verweerster niet kan worden verlangd de overeenkomst met eiseres ongewijzigd in stand te laten. Verweerster refereert daarbij aan de naar verwachting langdurige arbeidsongeschiktheid van eiseres, de beëindiging van de samenwerking met de maatschap Interne Geneeskunde en Maag-darm-leverartsen in haar ziekenhuis, alsmede aan de brief van eiseres’ gemachtigde waaruit blijkt dat bij eiseres het vertrouwen ontbreekt om tot een succesvolle reïntegratie te komen.
2.3 Eiseres is in 2001 enkele perioden uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Eind 2001 heeft eiseres haar werkzaamheden hervat. In 2002 heeft een debat plaatsgevonden tussen de internisten/oncologen en de longartsen anderzijds. Vanaf medio 2002 heeft eiseres gewezen op de, in haar beleving, onevenredige werkverdeling binnen de maatschap.
2.4 Op 19 maart 2004 heeft xxxxxxx het verzoek ingediend voor een ‘sabbatical leave’ van een jaar, ingaande 1 oktober 2004. Verweerster heeft met het verzoek kunnen instemmen. Daartegen is door twee maatschapsleden bezwaar gemaakt.
2.5 Eiseres is eind mei 2004 uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid (‘burn out’). Zij heeft zich vervolgens ziek gemeld. Xxxxxxx heeft zich onder behandeling gesteld van een psycholoog-psychotherapeut.
2.6 Op 26 mei 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, de raad van bestuur en een vertegenwoordiger van het stafbestuur, waarin de werkverdeling en de werklast aan de orde zijn gesteld in relatie tot een stappenplan gericht op reïntegratie van eiseres.
2.7 Eiseres heeft op 22 juni 2006 een stappenplan opgesteld in overleg met haar behandelaar, voorzien van een verklaring van haar behandelaar dat deze het aannemelijk acht dat het herstel van eiseres vóór eind mei 2006 te verwachten is. In reactie daarop heeft verweerster eiseres verzocht het stappenplan te concretiseren en te voorzien van een tijdschema en voorgesteld een onafhankelijke derde in te schakelen om de haalbaarheid van de reïntegratie te beoordelen. Xxxxxxx heeft daarop een tijdschema voor stapsgewijze werkhervatting overgelegd en heeft laten weten dat zij zich in het voorstel tot beoordeling van het stappenplan door een externe deskundige niet kon vinden.
2.8 In het najaar van 2005 is eiseres op de hoogte geraakt van het voornemen van verweerster een vacature van 0,9 fte internist/oncoloog voor onbepaalde tijd open te stellen. Eind oktober 2005 wordt in die vacature voorzien. Xxxxxxx heeft verweerster bericht geen bezwaar te hebben tegen opvulling van de vacature vanwege de noodzakelijke patiëntenzorg, doch heeft daarbij aandacht gevraagd voor haar eigen positie.
2.9 Op 30 november 2005 heeft de gemachtigde van eiseres zich per brief tot de maatschap gericht. In die brief is, onder meer, vermeld dat eiseres haar burn-out wijt aan de onevenredige werkdruk en de opstelling van de maatschap daarin en jegens haar. Aangegeven wordt dat voor reïntegratie een vereiste is dat aan alle basisvoorwaarden is voldaan waaronder goede verhoudingen en begrip, tegemoetkoming ten aanzien van haar onevenredige werkdruk, e.d. Voorts wordt geconstateerd dat bij eiseres het vertrouwen is komen te ontbreken in de bereidheid van de maatschap om de reïntegratie van eiseres te bevorderen gezien de ontkenning van de onevenredige werkdruk, de ervaren tegenwerking en de opstelling van de maatschap sinds en tijdens het ziekte- en herstelproces van eiseres.
2.10 Bij brief van 14 december 2005 heeft verweerster eiseres op de hoogte gesteld van haar voornemen de toelatingsovereenkomst op te zeggen. Gebleken is dat eiseres buiten staat was om te worden gehoord op 21 december 2005, omdat zij, voor langere tijd, in Hong Kong verbleef.
2.11 Bij brief van 16 december 2005 is eiseres door de maatschap medegedeeld dat de maatschapsovereenkomst per 28 mei 2005 van rechtswege is ontbonden.
2.12 Bij brief van 20 januari 2006 heeft verweerster de toelatingsovereenkomst met eiseres opgezegd per 31 juli 2006. Verweerster heeft aan de opzegging van de toelatingsovereenkomst ten grondslag gelegd onvoorziene althans gewijzigde omstandigheden, daarin bestaand dat eiseres heeft uitgesproken het vertrouwen in een succesvolle reïntegratie te missen, de vaststelling dat eiseres op 8 januari 2006, de beoogde datum van aanvang van de reïntegratie, haar werkzaamheden niet heeft hervat, dat door eiseres onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat herstel daadwerkelijk binnen het tweede jaar arbeidsongeschiktheid was te verwachten, alsmede de vaststelling dat de samenwerking tussen eiseres en de maatschap inmiddels is beëindigd.
2.13 Op 30 januari 2006 heeft alsnog een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij eiseres over het besluit tot opzegging van de toelatingsovereenkomst is gehoord door de voorzitter
van de raad van bestuur van verweerster. In de brief van 31 januari 2006 is aangegeven dat verweerster in dat horen geen aanleiding heeft gevonden tot een ander besluit dan reeds genomen op 20 januari 2006.
2.14 Tegen het opzeggingsbesluit voert eiseres, zakelijk weergegeven, de volgende drie gronden aan.
2.15 Ten eerste stelt eiseres dat verweerster niet de juiste procedure heeft gevolgd alvorens tot opzegging over te gaan nu eiseres, het stafbestuur noch de maatschap zijn gehoord voorafgaand aan de opzegging, zulks in strijd met artikel 24.3 van de toelatingsovereenkomst.
2.16 Ten tweede stelt zij dat de aangevoerde gronden ondeugdelijk althans onvoldoende draagkrachtig zijn. Volgens eiseres ontbrak niet bij haar, maar bij de maatschap het vertrouwen in een succesvolle reïntegratie en berust een andere weergave op een onjuiste interpretatie van haar standpunt. Het standpunt dat hervatting van de werkzaamheden niet binnen het tweede jaar van ziekte was te verwachten, wordt door eiseres bestreden onder verwijzing naar de verklaringen van haar behandelaar en de door haar ingeschakelde verzekeringsarts/psychotherapeut. Dat de samenwerking met de maatschap is beëindigd, weerspreekt eiseres onder verwijzing naar haar reactie op de dienaangaande stellingen van de maatschap. Zij voert aan dat, ook al zou de samenwerking beëindigd zijn, dit niet kan gelden als onvoorziene of gewichtige reden als bedoeld in artikel 24.1 van de toelatingsovereenkomst, maar hooguit als gewijzigde omstandigheden die geen grond voor opzegging vormen.
2.17 Ten derde stelt eiseres dat de toelatingsovereenkomst niet had kunnen worden opgezegd zonder financiële tegemoetkoming. Xxxxxxx stelt dat de standpunten van verweerster en de maatschap haar elk toekomstperspectief in het ziekenhuis van verweerster ontnemen. In die omstandigheden staat het verweerster niet vrij de toelatingsovereenkomst op te zeggen zonder eiseres een vergoeding toe te kennen, rekening houdend met de onbetwiste vaktechnische kwaliteiten van eiseres, de moeizame verhoudingen binnen de maatschap die reeds bestonden voordat eiseres tot de maatschap toetrad, en de opstelling van de raad van bestuur van verweerster die niet een zelfstandige positie jegens eiseres heeft ingenomen, maar zich teveel heeft geschaard aan de zijde van de maatschap. Xxxxx heeft verweerster eiseres onvoldoende gesteund en daardoor haar reïntegratie eerder belemmerd dan bevorderd.
2.18 Verweerster voert hiertegen – eveneens zakelijk weergegeven – het volgende aan.
2.19 Verweerster stelt dat de discussie over de werkverdeling en de door eiseres gestelde onevenredige werkbelasting zich binnen de maatschap en met name tussen eiseres en een andere specialist afspeelt en dat haar advies was dit geschil door middel van een mediator op te lossen. Ten aanzien van de reïntegratie en het in dat kader op te stellen stappenplan heeft verweerster als voorwaarde gesteld dat een onafhankelijke deskundige daarbij zou worden betrokken. Nu dr. E. door eiseres is ingeschakeld, kan deze persoon niet als onafhankelijke deskundige worden aangemerkt. Op het voorstel van verweerster een onafhankelijke arts in te schakelen, is door eiseres afwijzend gereageerd. Volgens verweerster heeft eiseres bovendien de discussie over de werkverdeling en haar reïntegratie ten onrechte aan elkaar gekoppeld, in die zin dat zij verlangde dat binnen de maatschap eerst moest worden erkend dat haar aandeel in de
werkzaamheden onevenredig groot was alvorens zij bereid was mee te werken aan terugkeer op de werkplek. Verweerster heeft die koppeling afgewezen en heeft op een tweesporenbeleid aangedrongen, waarbij de reïntegratie werd losgekoppeld van het oplossen van de door eiseres ervaren problemen binnen de maatschap.
2.20 Naar aanleiding van de brief van eiseres aan de maatschap van 30 november 2005 heeft de maatschap geconstateerd dat terugkeer van eiseres in de maatschap niet meer mogelijk was en dat eiseres kennelijk afzag van reïntegratie. Daaraan is door de maatschap de conclusie verbonden dat de maatschapsovereenkomst per 28 mei 2005 van rechtswege was beëindigd. In aansluiting daarop heeft ook verweerster de conclusie getrokken dat eiseres niet zou terugkeren in de maatschap en in het ziekenhuis en dat, gelet daarop, continuering van de toelatingsovereenkomst niet opportuun was.
2.21 Ten aanzien van de procedure wijst verweerster erop dat zij eiseres herhaaldelijk heeft gevraagd aan te geven wanneer zij beschikbaar was voor een hoorzitting over het voorgenomen opzeggingsbesluit, nadat haar gebleken was dat eiseres voor langere tijd buitenslands verbleef. Tevens wijst verweerster erop dat eiseres tijdens de hoorzitting van 30 januari 2006 niet tegen de voorgenomen opzegging heeft geprotesteerd en evenmin heeft gevorderd of verzocht wederom toegelaten te worden tot het ziekenhuis. Eiseres wenste uitsluitend een financiële regeling. Verweerster ziet niet in op welke grond zij gehouden zou zijn eiseres een financiële vergoeding toe te kennen, nu de opzegging rechtsgeldig is en het inhoudelijke geschil zich niet tussen haar en eiseres maar tussen de maatschap en eiseres afspeelt.
2.22 In reactie op de stellingen van eiseres weerspreekt verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 24.1 van de toelatingsovereenkomst nu zij de maatschap en het stafbestuur heeft gehoord over haar voorgenomen besluit tot opzegging. Het verwijt van eiseres dat zij niet is gehoord acht verweerster misplaatst omdat verweerster niet bekend was met eiseres’ langere afwezigheid en daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Het besluit om voor onbepaalde tijd naar Hong Kong te vertrekken ligt in de risicosfeer van eiseres, aldus verweerster.
2.23 Ten aanzien van de gronden voor opzegging voert verweerster aan dat zij aan de brief van eiseres aan de maatschap van 30 november 2005, in afschrift verzonden aan verweerster op 20 december 2005, redelijkerwijs de conclusie heeft mogen verbinden dat eiseres niet wenste terug te keren vanwege gebrek aan vertrouwen in het welslagen van de terugkeer. Die conclusie was temeer gerechtvaardigd nu in de brief ook een voorzet werd gedaan voor ‘overleg over een minnelijk uiteengaan op een voor cliënte aanvaardbare wijze’. Verweerster verwijt het eiseres dat zij de reïntegratie heeft bemoeilijkt door niet te willen meewerken aan door een onafhankelijk deskundige getoetst stappenplan gericht op reïntegratie.
2.24 Ten aanzien van de gevorderde financiële vergoeding stelt verweerster in de eerste plaats dat de toelatingsovereenkomst daarvoor geen grondslag kent en wijst erop dat eiseres geen goodwill heeft betaald. Verweerster erkent dat eiseres een gedreven internist-oncoloog is, maar stelt dat het voldoen aan vakbekwaamheidseisen geen grondslag voor schadevergoeding is. De maatschapsverhoudingen zijn geen verantwoordelijkheid van verweerster maar primair van de maten, zodat ook daarin geen grondslag gevonden kan worden. Ten aanzien van de opstelling van de raad van
bestuur betwist verweerster de stelling van eiseres dat verweerster steeds zij aan zij is opgetrokken met de maatschap en wijst zij er gemotiveerd op dat de raad van bestuur wel degelijk een zelfstandige positie jegens eiseres heeft ingenomen.
2.25 Verweerster concludeert dat er geen termen zijn de opzegging nietig te verklaren en dat – ook al zou wel sprake zijn van vernietigbaarheid – eiseres geen belang heeft bij haar vordering nu zij geen voortzetting van haar functie in het ziekenhuis beoogt. Verweerster concludeert voorts dat zij niet onzorgvuldig jegens eiseres heeft gehandeld. Dat eiseres haar werkzaamheden niet meer kan uitvoeren, is niet te wijten aan verweerster maar aan het conflict tussen eiseres en de maatschap, reden waarom eiseres ter financiële compensatie de maatschap en niet het ziekenhuis dient aan te spreken. Voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand ziet verweerster geen grond omdat eiseres voor rechtsbijstand is verzekerd. Verweerster concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht om in dit geschil bij arbitraal vonnis te beslissen berust op artikel 27.2 van de toelatingsovereenkomst.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Bij de beoordeling van het geschil stelt het Scheidsgerecht voorop dat het uitsluitend heeft te oordelen over het beroep tegen het besluit van verweerster tot opzegging van de toelatingsovereenkomst. Over het geschil tussen eiseres en de maatschap zal door een ander College geoordeeld worden. Hoewel sommige feiten en omstandigheden in beide procedures van belang kunnen zijn, zal het Scheidsgerecht zich beperken tot die feiten die relevant zijn voor de beantwoording van de rechtsvragen in deze procedure.
4.2 Gelet op de beroepsgronden ziet het Scheidsgerecht zich gesteld voor de beantwoording van twee vragen. Ten eerste of de opzegging van de toelatingsovereenkomst door verweerster rechtmatig is geweest. Bij bevestigende beantwoording moet worden beantwoord de vraag of bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het toekennen van een vergoeding naar billijkheid.
4.3 De eerste beroepsgrond, inhoudend dat bij de opzegging is gehandeld in strijd met de hoorplicht, faalt.
In artikel 24, lid 3, van de toelatingsovereenkomst is geregeld, dat het bestuur niet tot opzegging overgaat dan nadat de medisch specialist, de maatschap of het samenwerkingsverband waarvan de medisch specialist deel uitmaakt en het stafbestuur zijn gehoord. Gebleken is de maatschap en het medisch stafbestuur overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.3 van de toelatingsovereenkomst zijn gehoord. Dat eiseres daarvan niet op de hoogte was, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht kan eiseres verweerster in redelijkheid niet verwijten dat zij niet is gehoord voorafgaand aan de opzegging, nu eiseres op dat moment voor langere tijd in het buitenland verbleef. Deze omstandigheid kan niet aan verweerster worden tegengeworpen. Van belang is verder dat verweerster eiseres in de gelegenheid heeft gesteld na terugkeer in Nederland alsnog te worden gehoord teneinde haar zienswijze
inzake de opzegging kenbaar te maken, van welke gelegenheid eiseres ook gebruik heeft gemaakt.
4.4 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging, overweegt het Scheidsgerecht het volgende. De opzegging is door verweerster gestoeld op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c, juncto artikel 24, lid 1, onder h, van de toelatingsovereenkomst.
4.5 Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c bepaalt dat opzegging van de overeenkomst slechts zal plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continueren, welke redenen o.a. aanwezig worden geacht:
(…)
(c) ‘wanneer de medisch specialist ten gevolge van ziekte, geestelijke stoornis of invaliditeit blijvend niet in staat is de bij deze overeenkomst op hem rustende verplichtingen na te komen; dit “blijvend niet in staat zijn” wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de medisch specialist wegens ziekte, geestelijke stoornis of invaliditeit gedurende meer dan een jaar zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten en de medisch specialist niet aannemelijk maakt, dat herstel alsnog binnen één jaar redelijkerwijs te verwachten is’;
(…)
(h) ‘op grond van onvoorziene omstandigheden, welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de stichting niet kan worden verlangd de overeenkomst met de medisch specialist ongewijzigd in stand te houden’.
4.6 Eiseres stelt dat verweerster zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij blijvend niet in staat is haar verplichtingen na te komen. Vastgesteld wordt dat eiseres op het moment van opzegging meer dan één jaar wegens ziekte buiten staat was haar werkzaamheden te verrichten. Uit het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c van de overeenkomst volgt dat het aan de medisch specialist is om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken, dat herstel alsnog binnen één jaar redelijkerwijs is te verwachten.
Naar het oordeel van het Scheidsgerecht is eiseres hierin niet geslaagd en heeft verweerster redelijkerwijs kunnen oordelen dat aan die voorwaarde niet was voldaan. Daarbij is van belang dat het in zijn algemeenheid niet als onredelijk kan worden aangemerkt dat een ziekenhuis van een langdurig arbeidsongeschikte medisch specialist, die op basis van een toelatingsovereenkomst in dat ziekenhuis werkzaam is, een concreet stappenplan gericht op reïntegratie verlangt. Evenmin kan onredelijk worden geoordeeld dat een ziekenhuis een door die specialist en diens behandelaar opgesteld plan wil voorleggen aan een onafhankelijke deskundige ter beoordeling van de haalbaarheid ervan. Het voorstel dat de onafhankelijk deskundige wordt aangezocht in overleg met en met instemming van zowel de desbetreffende specialist als het ziekenhuis kan evenmin onredelijk worden geacht.
4.7 Eiseres heeft de redelijkheid van genoemde uitgangspunten niet betwist, maar heeft gesteld dat het in haar geval wél onredelijk was daaraan vast te houden, aangezien het voor haar, gelet op de aard van haar arbeidsongeschiktheid, zeer belastend was om haar ziektegeschiedenis steeds weer opnieuw te moeten vertellen. Zij stelt zich op het standpunt dat de door haar ingeschakelde deskundige, niet zijnde haar behandelaar, als voldoende neutraal en onafhankelijk is te beschouwen. Op grond van de door deze
deskundige afgelegde verklaring is genoegzaam aannemelijk gemaakt dat herstel alsnog binnen één jaar redelijkerwijs is te verwachten is, aldus eiseres, mede omdat niet valt in te zien op welke grond een andere deskundige tot een andere verklaring zou komen.
4.8 Het Scheidsgerecht kan eiseres hierin niet volgen. De redenen die eiseres heeft aangevoerd tegen toetsing van het stappenplan door een onafhankelijke derde worden onvoldoende zwaarwegend geoordeeld om te kunnen oordelen dat verweerster in dit geval in redelijkheid niet aan die eis heeft kunnen vasthouden. De vrees van eiseres dat haar privacy dan zou worden geschonden, is niet terecht, aangezien een onafhankelijke derde arts of psycholoog gebonden is aan regels van geheimhouding. Dat het voor eiseres moeilijk is of was haar verhaal nogmaals aan een derde te vertellen, kan worden aangenomen, maar dit kan gelet op de betrokken belangen niet onevenredig bezwarend worden geacht.
Het Scheidsgerecht oordeelt voorts van gewicht dat eiseres tijdens het overleg met verweerster over de totstandkoming van een (toetsbaar) stappenplan, aan haar reïntegratie de voorwaarde heeft verbonden dat de maatschap voorafgaande daaraan de gestelde onevenredigheid in de werkverdeling diende te erkennen. Dat verweerster heeft getracht tot scheiding van beide zaken te komen, acht het Scheidsgerecht, gelet op de te onderscheiden posities en verantwoordelijkheden van ziekenhuis enerzijds en maatschap anderzijds, onjuist noch onredelijk. Het Scheidsgerecht is voorts van oordeel dat verweerster het slot van de brief van eiseres aan de maatschap van 30 november 2005 redelijkerwijs niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat reïntegratie van eiseres en terugkeer in het ziekenhuis niet meer reëel was. Gelet hierop heeft verweerster zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat door eiseres niet tijdig aannemelijk is gemaakt, dat herstel alsnog binnen het tweede ziektejaar redelijkerwijs was te verwachten. Daarbij is nog van belang dat de datum waarop eiseres haar werkzaamheden partieel zou gaan hervatten inmiddels was verstreken, zonder dat werkhervatting had plaatsgevonden.
4.9 Het Scheidsgerecht oordeelt, gelet op het voorafgaande, dat verweerster de opzegging van de toelatingsovereenkomst in redelijkheid heeft kunnen baseren op de door haar aangevoerde gronden. De tweede beroepsgrond faalt derhalve.
4.10 Bij een rechtmatige opzegging van de overeenkomst, zoals in dit geval, bestaat in de regel geen grond voor het toekennen van schadevergoeding. Ten aanzien van de vraag of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die het toekennen van een vergoeding naar maatstaven van billijkheid rechtvaardigen, overweegt het Scheidsgerecht als volgt. Onbetwist is dat eiseres een specialist is die zich met gedrevenheid inzet voor haar vak en de patiëntenzorg. Mede daarom behoeven haar kansen, na volledig herstel, om in een ander ziekenhuis opnieuw praktijk te gaan uitoefenen op voorhand niet als zeer gering te worden gekwalificeerd. Hoewel de actieve opstelling van verweerster jegens eiseres gedurende het verloop van haar ziekte, in het bijzonder in de communicatie met eiseres, achteraf gezien op onderdelen wellicht beter had gekund, acht het Scheidsgerecht dit onvoldoende om daarin aanleiding te zien voor een veroordeling van een vergoeding uit overwegingen van billijkheid. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die het Scheidsgerecht tot een dergelijke beslissing dienen te leiden. Ook de derde beroepsgrond kan derhalve niet tot het door eiseres gewenste doel leiden.
4.11 Al het vorenstaande leidt tot onderstaande beslissing.
5. Beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitraal vonnis:
5.1 De vorderingen van eiseres worden afgewezen.
5.2 De kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op € 5.165,25 , komen voor rekening van eiseres en zullen worden verrekend met het door eiseres betaalde voorschot.
5.3 Ieder van partijen draagt voor het overige de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 28 juni 2006 door mr. X.X. xxx Xxxxxxxxx, voorzitter, drs. X.X.X. xxx Xxxxx en dr. W.N.M. Hustinx, arbiters, met bijstand van mr. A.C. de Die, griffier.